Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 3, pagina 94-163 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 3, pagina 94-163 |
Aan de orde zijn:
de algemene politieke beschouwingen inzake het in 2004 te voeren beleid.
De voorzitter:
Ik heet de regering van harte welkom.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. De bezuinigingsoperatie die dit kabinet voorstelt, is de omvangrijkste uit de Nederlandse geschiedenis. Volgens het kabinet zijn de bezuinigingen nodig om twee redenen. Er zijn extra investeringen nodig op terreinen als veiligheid, zorg en onderwijs en je kunt het geld nu eenmaal maar één keer uitgeven. En er zijn maatregelen nodig om de Nederlandse economie weer gezond te maken. Nederland vergrijst, de loonkosten zijn hier hoger dan elders en er is sprake van onvoldoende participatie. Juist omdat het kabinet zo hoog inzet, is het ook zo belangrijk dat de maatregelen het beoogde effect sorteren. Als dat niet het geval is, zal dat leiden tot een groeiende kloof tussen het beleid zoals dat hier in Den Haag wordt uitgedacht, en de praktijk. En die verhouding is al niet zo rooskleurig. De Algemene Rekenkamer heeft daar onlangs een onthullend rapport over uitgebracht. Op een later moment zal deze Kamer daar nog op terugkomen. Ook zonder rapport van de Rekenkamer hebben wij evenwel kunnen constateren dat er een kloof bestaat. In de afgelopen anderhalf jaar zijn wij, wat dit betreft, met de neus op de feiten gedrukt. De opkomst van Pim Fortuyn en met name de massale aanhang die hij bij de verkiezingen van vorig jaar wist te verwerven, wijzen op onvrede onder de kiezers. Die onvrede is nog niet over. Als politici moeten wij ons die onvrede aantrekken en moeten wij er iets mee doen.
Over de oorzaken van de onvrede is veel gespeculeerd. Er is natuurlijk ook geen eenduidige verklaring voor te geven. Wat volgens mijn fractie echter in ieder geval een rol heeft gespeeld, is het feit dat de werkelijkheid voor veel mensen anders is of in ieder geval anders wordt ervaren dan politici denken. Als wij die kloof niet dichten, komt het wezen van ons staatsbestel, de geloofwaardigheid van de overheid, in gevaar. Voor het oordeel van mijn fractie over de voorstellen van het kabinet is doorslaggevend of die voorstellen zullen werken en daarmee zullen bijdragen aan het herstel van de geloofwaardigheid.
De visie die aan het voorgenomen beleid ten grondslag ligt, is dat de verzorgingsstaat moet worden omgevormd tot een participatiemaatschappij. Dat klinkt mooi. Ook wij zijn voor een samenleving waarin iedereen mee kan doen. Om die omslag te bewerkstelligen, wil het kabinet alleen nog ondersteuning bieden aan wie dat echt nodig heeft. Voor het overige moeten burgers meer eigen verantwoordelijkheid nemen; de overheid moet zich beperken tot haar kerntaken. Het instrument dat het kabinet inzet om mensen meer eigen verantwoordelijkheid te laten nemen, is dat van financiële prikkels. Als uitkeringen omlaag gaan en de duur van uitkeringen beperkt wordt, zullen mensen eerder bereid zijn om een betaalde baan te aanvaarden, zo is de gedachtegang. Ook mijn fractie is zich ervan bewust dat het socialezekerheidsstelsel niet altijd werkt zoals het zou moeten werken. Iedereen kent wel situaties waarbij je je achter de oren krabt of dit nu de bedoeling van het socialezekerheidsstelsel was. Iedereen kent echter ook situaties waarin je de betrokken uitkeringsgerechtigde eerder meer dan minder inkomen zou gunnen. Wij kunnen meegaan met de gedachte dat het sociale stelsel herijkt moet worden, maar de vraag is natuurlijk hoe dat moet gebeuren. Denkt het kabinet nu echt dat het gebrek aan maatwerk wordt opgelost door generieke maatregelen? Worden hiermee niet ook de mensen getroffen die helemaal geen prikkel nodig hebben omdat zij niets liever willen dan aan de slag gaan of omdat zij niet kunnen werken?
Wij denken dat de problematiek rond de sociale zekerheid complexer is. De arrangementen die in de jaren vijftig en zestig zijn ontwikkeld, zijn niet meer van deze tijd. De samenleving bestaat niet meer uit een beperkt aantal gemakkelijk te onderscheiden categorieën burgers. Naast gezinnen met en zonder kinderen en alleenlevenden kennen wij inmiddels ook tweeverdieners, éénoudergezinnen, voordeurdelers en ongehuwd samenwonenden. En daar komt nog iets bij. De samenleving is niet alleen minder homogeen geworden, ook de mentaliteit is veranderd. Er gaapt een wereld van verschil tussen de eerste ouderen die bijna dankbaar hun AOW ontvingen, en de burgers van nu die veel meer denken in termen van rechten. Naar ons oordeel vraagt dat om meer maatwerk dan het huidige stelsel kent. Om dat te bereiken, is er meer creativiteit nodig dan simpelweg bezuinigen op de uitkeringen. Voor een aantal uitkeringsgerechtigden kan dat misschien geen kwaad, maar aan de groep als geheel doet het geen recht. Wat mijn fractie betreft, is het probleem niet zozeer dat de uitkeringen te hoog zijn, maar dat ze te weinig rekening houden met de feitelijke situatie waarin mensen verkeren. Sommigen zijn heel wel in staat om voor zichzelf te zorgen, anderen hebben enige ondersteuning nodig en weer anderen hebben geen enkel perspectief meer dat zij ooit nog voor zichzelf zullen kunnen zorgen. Waar het om gaat, is dat wij mensen aanspreken op de verantwoordelijkheid die past bij de situatie waarin zij verkeren.
Dat brengt mij op de vraag hoe die eigen verantwoordelijkheid zich eigenlijk verhoudt tot het schrappen van een groot aantal I/D-banen. Die banen worden ingenomen door mensen die, precies zoals het kabinet dat wil, weer participeren in de samenleving. Hoe fair is het om mensen te prikkelen om weer aan de slag te gaan, als de functies waarin zij dat kunnen doen, worden opgeheven? Graag een reactie van het kabinet op dit punt.
De vraag welke eigen verantwoordelijkheid mensen kunnen en moeten nemen, kan wat ons betreft nooit los gezien worden van de vraag welke arrangementen wij collectief in stand willen houden. Het standpunt van het kabinet dat voorzieningen alleen beschikbaar moeten zijn voor wie ze echt nodig heeft, lijkt op het eerste gezicht logisch en zelfs sympathiek, maar bij nadere beschouwing is het een riskante benadering. De essentie van collectieve voorzieningen is dat zij voor brede groepen relevant zijn. Dat wil zeggen dat het bestaan ervan niet alleen gelegitimeerd wordt door mededogen met hen die het minder hebben, maar ook door het besef dat wij er zelf gebruik van kunnen maken als dat nodig is. Collectieve voorzieningen zullen dus altijd gebaseerd moeten zijn op een combinatie van solidariteit en welbegrepen eigenbelang. Zij moeten dus ook van belang zijn voor de middengroepen en de hogere inkomens. Als wij hechten aan kwalitatief goed onderwijs, aan een goede zorg, aan veilig en goed openbaar vervoer, aan een fatsoenlijk bestaan voor degenen die buiten hun schuld aan de kant staan, dan moet de basis van die voorzieningen aantrekkelijk zijn voor brede groepen. Hoe dat pakket er precies uit moet zien, is een kwestie van maatschappelijk debat en overleg, maar het zal meer moeten zijn dan alleen bezuinigen. Anders treffen de mensen die zich dat kunnen permitteren, hun eigen regelingen en dat holt het draagvlak onder de collectieve voorzieningen uit. Dan wordt het ieder voor zich en God voor ons allen, met de charitas als vangnet voor de absolute onderkant. Dat is een soort samenleving die wij niet zouden willen.
Een participatiemaatschappij heeft niet alleen betrekking op een grotere arbeidsdeelname, maar ook op meer betrokkenheid bij de samenleving. Het opbouwen en onderhouden van een beschaafde samenleving waarin mensen respectvol met elkaar omgaan, kan niet alleen de verantwoordelijkheid zijn van politie, justitie, leerkrachten en andere overheidsdienaren. Iedereen die in Nederland woont, of hij hier nu geboren is of niet, maakt deel uit van de Nederlandse samenleving en is dus medeverantwoordelijk voor de kwaliteit van die samenleving. Een participatiemaatschappij in die zin juichen wij van harte toe. Een participatiemaatschappij is naar ons oordeel een tweezijdig begrip. Van burgers wordt een grotere participatie gevraagd, maar er moet ook iets zijn om in te participeren: een gedeelde opvatting over wat wij als samenleving willen en hoe wij daarbij ieders inbreng zien. Zo'n gezamenlijk gedeelde grondslag ontstaat niet vanzelf. De problemen bij de integratie van sommige groepen nieuwkomers zijn daar een voorbeeld van. Het ontwikkelen van een gemeenschappelijk referentiekader vraagt inlevingsvermogen, heldere uitgangspunten en de moed om confrontaties aan te gaan. Die confrontaties zullen altijd gericht moeten zijn. Als wij vinden dat sommige uitkeringsgerechtigden er de kantjes van aflopen, dan moeten wij die specifieke uitkeringsgerechtigden aanpakken en niet alle uitkeringsgerechtigden straffen. Als wij vinden dat er in dit land geen plaats is voor vrouwenmishandeling en eerwraak, dan moeten wij diegenen aanpakken die zich daar schuldig aan maken, en niet een hele bevolkingsgroep criminaliseren. Wat ons betreft, behoort de overheid in dit proces voorop te lopen. Wij vinden de inzet van het kabinet op dit punt nu te mager.
Wij zijn verheugd dat het kabinet een belangrijke rol ziet weggelegd voor het lokale bestuur. Op het niveau van gemeenten is vaak veel beter te zien en te organiseren wat er nodig is om mensen weer mee te laten doen. Toch is het kabinet naar ons idee niet helemaal consistent in zijn benadering. Bij de behandeling van de Wet werk en bijstand, twee weken geleden, hebben wij al vragen gesteld over de verplichte aanbesteding bij commerciële reïntegratiebedrijven. In onze opvatting belemmert een dergelijke verplichting de verantwoordelijkheid die aan gemeentebesturen wordt toegekend en die zij ook graag op zich willen nemen.
Soortgelijke vraagtekens hebben wij bij het voornemen van het kabinet om het geld voor het onderwijsachterstandsbeleid in de toekomst niet meer aan gemeenten, maar aan schoolbesturen toe te wijzen. Mijn fractie vraagt zich af of dit verstandig is. Het is niet alleen voorspelbaar, maar ook logisch dat schoolbesturen het geld in eerste instantie zullen gebruiken voor hun eigen scholen. Daar zijn zij verantwoordelijk voor en daar worden zij ook op afgerekend. De problemen die kinderen mee de school in brengen, liggen echter niet en misschien zelfs wel niet in de eerste plaats op onderwijskundig vlak. Het extra steuntje dat veel kinderen en hun ouders nodig hebben om volwaardig in de samenleving te kunnen participeren, betreft niet alleen goed onderwijs, maar ook het vergroten van de leefwereld, het verbeteren van de leefbaarheid van de buurt, het onderkennen van gedragsproblemen en het bieden van praktische ondersteuning als ouders in de knoop raken met de opvoeding. Dat zijn geen onderwijskundige, maar maatschappelijke problemen. Alle scholen in achterstandswijken hebben te maken met de gevolgen van die problemen, maar als school zijn zij niet bij machte om die op te lossen. Daar is een instantie voor nodig die boven de partijen staat en de verschillende betrokkenen op hun verantwoordelijkheid kan aanspreken. De regierol die met name de grote gemeenten op dit terrein vervullen, zou wat ons betreft eerder versterkt moeten worden dan dat zij wordt opgeheven. De problemen zijn te groot en te complex om ze aan één partner over te laten. Wij verzoeken het kabinet dan ook dringend om dit beleidsvoornemen te heroverwegen.
Het is terecht dat de overheid vraagt dat burgers voor het oplossen van problemen niet alleen naar de overheid kijken. Wij hebben ook zelf een verantwoordelijkheid. Als mensen hun verantwoordelijkheid nemen, dan moeten zij zich echter ook gesteund weten door de overheid. Op dit punt is mijn fractie niet enthousiast over de beleidsvoornemens van het kabinet. In de opvatting van het kabinet staat tegenover de grotere eigen verantwoordelijkheid van burgers een overheid die zich terugtrekt op haar kerntaken. Er is natuurlijk altijd discussie mogelijk over de vraag wat nu wel en niet tot de kerntaken van de overheid behoort. Over in ieder geval één onderwerp is echter nauwelijks discussie mogelijk: het handhaven van de openbare orde en veiligheid in de publieke ruimte. Die taak is bij uitstek voorbehouden aan politie en justitie. Wij willen geen samenleving waar burgers eigen rechter spelen. Dat is een waardevol uitgangspunt en dat willen wij ook graag handhaven, maar dan moeten de burgers wel op politie en justitie aankunnen. En dat is volstrekt onvoldoende. Er zijn wijken waar de ene na de andere buurtwinkel sluit, omdat de winkeliers de aanhoudende criminaliteit niet meer aankunnen, en waar bewoners worden geterroriseerd door groepen jongeren. Wat mijn fractie zorgen baart, is de machteloosheid, zowel bij de winkeliers als bij de bewoners. Zij voelen zich in de steek gelaten door politie en justitie, door de overheid dus. Welk signaal gaat ervan uit, als de politie stelt dat zij geen tijd heeft om langs te komen na een inbraak, ook als de betrokkenen zelf alle mogelijke maatregelen genomen hebben? Hoe verhoudt het verminderen van het aantal politiemensen zich tot het streven naar een grotere veiligheid? Is het kabinet zich ervan bewust dat veel I/D'ers werkzaam zijn als stadswacht, als conciërge op een school of in de veiligheid en dat dit juist de functies zijn die de kwaliteit van de samenleving vergroten? Hoe verhoudt het schrappen van deze banen zich tot de doelstelling van een grotere veiligheid? Als wij willen dat de kwaliteit van onze leefomgeving een zorg voor ons allemaal is en dat wij anderen dus ook durven aan te spreken op asociaal gedrag, dan moet de overheid ervoor zorgen dat de basisveiligheid op orde is. Waarom zouden burgers nog hun nek uitsteken, als de overheid het op dit punt laat afweten? Graag een reactie van het kabinet.
Het verminderen van criminaliteit is niet alleen een kwestie van repressie, maar ook van preventie. Met name in de grote steden groeien groepen jongeren op in risicovolle omstandigheden. Ze hebben slechte huisvesting, er zijn weinig inspirerende voorbeelden van volwassenen in hun omgeving en er is sprake van een onveilige buurt. Hoe zinvol is het in dit licht om te bezuinigen op de gelden voor het grotestedenbeleid en de stadsvernieuwing? Preventie is ook van belang om te voorkomen dat de zogenaamde "first offenders" verder in de criminaliteit afglijden. In de grote steden wordt geprobeerd om voor risicojongeren een sluitende aanpak te realiseren. Onderdeel van die sluitende aanpak vormt het inschakelen van corrigerende instellingen als Den Engh. Dat lijkt vruchten af te werpen. Het kabinet stelt dan ook voor, het aantal plaatsen te vergroten. Dat lijkt mooi, maar helaas... De plaatsen moeten verdeeld worden over Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Voor Amsterdam, dat nu over 36 plaatsen beschikt, komt dit beleidsvoornemen neer op een vermindering van het aantal plaatsen. Kan het kabinet aangeven hoe dit de doelstelling van het kabinet dichterbij brengt? Een knelpunt dat zich overigens nog wel voordoet, is de begeleiding na terugkeer uit Den Engh. Als jongeren geen werk hebben, niet naar school gaan en geen zinvolle vrijetijdsbesteding hebben, is het risico groot dat zij terugvallen in hun oude gedrag. De reclassering speelt daar een belangrijke rol bij. Hoe moeten wij de bezuinigingen op de reclassering in dit licht beoordelen?
Ik kom op een hiermee samenhangende volgende doelstelling van het kabinet, namelijk het bevorderen van het niveau van de publieke dienstverlening. De overheid moet kleiner, maar slagvaardiger en efficiënter. Het doet het altijd goed, bezuinigen op het overheidsapparaat. Over welke functies hebben wij het dan echter? Het gaat ook om functies bij politie en justitie, onderwijs en jeugdzorg. En het is voor mijn fractie maar de vraag of ook in die sectoren het aantal functies minder moet. Slagvaardiger en efficiënter, daar kan iedereen het over eens zijn. Hoe bereiken wij dat evenwel? De middelen die het kabinet op dit terrein inzet, zijn het bevorderen van concurrentie, het concentreren op kerntaken en het afrekenen op resultaat. Laten wij eens kijken in hoeverre deze middelen bijdragen aan de beoogde doelstelling. Mijn fractie is, ook in de publieke dienstverlening, niet tegen afrekenen op resultaat. De grote vraag is alleen welke resultaten wij meten. Meten wij wat wij willen meten of weten wij niet zo goed hoe wij dat moeten meten en meten wij dus wat wij meer of minder kunnen meten? En wat zeggen die metingen dan?
Laat ik twee voorbeelden uit de praktijk geven. In de grote steden is de functie van buurtregisseur ingevoerd. Dat is een politieman of -vrouw die weet wat er in de buurt speelt, met allerlei instellingen contacten onderhoudt en als een soort spin in het web de touwtjes in handen heeft. Veel van wat de buurtregisseur doet, is min of meer onzichtbaar. Hij overlegt met schooldirecteuren, medewerkers van het bureau jeugdzorg, het OM, leerplichtambtenaren en wat al niet. Het ziet ernaar uit dat deze werkzaamheden in de knel komen, omdat ook de buurtregisseurs verplicht worden om een bepaald aantal processen-verbaal uit te schrijven. Denkt het kabinet nu echt dat het aantal processen-verbaal iets zegt over de veiligheid?
Het tweede praktijkvoorbeeld is het volgende. De laatste jaren zijn er veel initiatieven ontwikkeld om nieuwkomers te helpen met inburgeren in ons land. Gelukkig wordt hierbij steeds meer maatwerk geleverd. De ene nieuwkomer is het meest gebaat bij een taalcursus, de andere bij een inburgeringscursus en de derde bij het doorgeleiden naar werk. Onderdeel van het beleid is dat aan de nieuwkomers trajectbegeleiders worden toegewezen. Zij moeten ervoor zorgen dat eventuele belemmeringen worden weggenomen. Zij zorgen er bijvoorbeeld voor dat er kinderopvang is, als dat nodig is. Het punt is dat de werkzaamheden van de trajectbegeleiders worden gehonoreerd op basis van het aantal uitgebrachte adviezen. Mensen in een wat ingewikkelder situatie worden daar als eerste de dupe van. Dat demotiveert de trajectbegeleiders. Zij willen hun werk graag goed doen, maar worden opgejaagd om producten te leveren. Mijn fractie vraagt zich af of het puur afrekenen op resultaat er niet toe zal leiden dat er gestreefd wordt naar het behalen van zo gemakkelijk mogelijke resultaten en dat de moeilijkere gevallen daarbij over de schutting worden gegooid. Wij vrezen dat juist de moeilijkere gevallen ons uiteindelijk de meeste last zullen bezorgen.
Dit knelpunt doet zich op meerdere terreinen in de publieke sector voor. Om sommige problemen aan te pakken, is overleg nodig. Dat is een investering in tijd. Het huidige systeem van afrekenen op resultaat leidt ertoe dat die tijd niet beschikbaar is. Op korte termijn levert dat geld op, maar wij zijn ervan overtuigd dat het op langere termijn een veelvoud aan kosten en maatschappelijk leed met zich meebrengt. Dezelfde kanttekening valt te plaatsen bij het streven dat organisaties zich moeten richten op hun kerntaken. Een integrale aanpak vergt nu juist dat mensen bereid en in staat zijn om over de grenzen van hun eigen instelling of organisatie heen te kijken. Juist het gebrek aan een integrale benadering levert soms schrijnende situaties op: een leerplichtig kind dat thuis zit, omdat het op de reguliere school niet te handhaven is en de school voor speciaal onderwijs geen plaats heeft; een kind dat een urgente verwijzing heeft voor een plek in een psychiatrische instelling, maar geconfronteerd wordt met een wachttijd van acht maanden. Alle betrokken instellingen houden zich in dergelijke situaties keurig aan hun kerntaak, maar het probleem wordt er niet door opgelost. Soms leidt dat tot dramatische incidenten waarbij heel Nederland geschokt opveert: bijvoorbeeld als een vader het huis waarin zijn kinderen slapen, in brand steekt. Verontwaardigd vragen wij ons af hoe dit heeft kunnen gebeuren, terwijl er toch zoveel hulpverleners bij het gezin betrokken waren. Naar het oordeel van mijn fractie zijn de middelen die het kabinet op dit terrein inzet –afrekenen op resultaat en beperken tot de kerntaken – niet adequaat om dit probleem op te lossen. Wij willen een andere werkwijze bepleiten. Een overheid die wil dat mensen meer verantwoordelijkheid nemen, moet ook bereid zijn verantwoordelijkheid te geven.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ik hoor het verhaal van mevrouw Linthorst met instemming aan. Ik wil echter weten of ik het ook moet interpreteren als zelfkritiek of dat mevrouw Linthorst alle schuld aan de regering geeft. In de afgelopen vijftien jaar heeft de PvdA twaalf jaar aan dit beleid kunnen werken met hetzij de partij van de minister-president hetzij de partijen van de beide vice-minister-presidenten. Ik ben het wel met mevrouw Linthorst eens dat de regering het allemaal fout doet, maar de vraag is waar dit ooit is ontstaan.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Zelfkritiek is onze partij gelukkig niet of niet meer – u mag dat zelf invullen – vreemd. Ik moet wel zeggen dat deze kritiek in delen van de partij waar ik zelf ook bij hoor, altijd geklonken heeft.
De heer Kox (SP):
U bent nu aan het opsommen wat er vanaf het begin allemaal verkeerd gaat.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik probeer helder te krijgen wat die participatiemaatschappij waar wij op zichzelf voor zijn, in de voorstellen van het kabinet inhoudt en wat die volgens ons zou moeten inhouden.
De heer Kox (SP):
Maar waar is het dan ooit echt fout gegaan? Is dat begonnen met Balkenende I of is het een veel structureler probleem?
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Het is een veel structureler probleem. Als het ingewikkeld is om resultaten te meten, maar je wilt toch resultaten weten, dan is de neiging groot om die resultaten te meten die je kunt meten, ongeacht of die iets zeggen over de werkelijkheid.
De heer Kox (SP):
Dan hebben wij het hier dus over een gedeelde verantwoordelijkheid, ook van uw partij, voor wat u allemaal aan het beschrijven bent.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
En die van uw partij. Het lijkt mij een collectief probleem.
Een overheid die mensen verantwoordelijkheid wil laten nemen, moet dus ook bereid zijn om verantwoordelijkheid te geven. Zou het niet verstandiger zijn dat het kabinet wel concrete doelstellingen formuleert, maar het vervolgens aan de lagere overheden en de professionals zelf overlaat hoe zij die willen realiseren? De wijze waarop daarover verantwoording kan worden afgelegd, is ingewikkelder dan het afvinken van aantallen. Het kost tijd, maar dan wordt er wel echt inzicht geboden in de werkelijkheid in plaats van dat er een papieren verantwoording plaatsvindt waar niemand iets aan heeft. Graag ook op dit punt een reactie.
Een overheid die vindt dat burgers hun verantwoordelijkheid moeten nemen, moet dat ook op zichzelf van toepassing verklaren. Dat betekent dat de overheid niet meer moet beloven dan zij waar kan maken. Hoe realistisch is in dit verband de belofte dat de administratieve lasten met 25% omlaag gaan, als dat al twintig jaar geprobeerd wordt en dit nauwelijks resultaat heeft opgeleverd? Hoe geloofwaardig is het om te beweren dat er geïnvesteerd wordt in het onderwijs, terwijl er de facto sprake is van een bezuiniging? Hoe realistisch is de voorgestelde levensloopregeling? Met de huidige fiscale voorstellen zal slechts een beperkt aantal mensen van deze regeling gebruik kunnen maken. En als de regeling wordt uitgebreid en een succes wordt, hoe groot is dan de kans dat de regeling uit kostenoverwegingen weer wordt afgeschaft, zoals recent met het spaarloon is gebeurd en nu met de prepensioenen gebeurt?
Een overheid die haar verantwoordelijkheid neemt, moet ook zelf het goede voorbeeld geven. Als de overheid hecht aan respectvolle omgangsvormen, moet zij niet zelf aan spelverruwing doen door beleidsmaatregelen zonder overleg of zelfs met terugwerkende kracht af te kondigen. Als de overheid vindt dat mensen langer moeten doorwerken, moet zij niet de eigen ambtena ren in een uitzonderingspositie plaatsen. En een overheid die haar verantwoordelijkheid neemt, moet die verantwoordelijkheid niet op anderen afschuiven. Als de centrale overheid een strenger toelatingsbeleid voert, dan kan zij de maatschappelijke gevolgen niet afschuiven op andere overheden. Als de overheid de problematiek in de grote steden serieus neemt, dan zal zij de gemeenten ook de middelen moeten geven om die problemen op te lossen. En dan gaat het niet alleen om geld, maar ook om regie. Als de overheid vindt dat burgers zichzelf moeten kunnen bijverzekeren, dan kan zij het niet aan de markt overlaten of die mogelijkheid ook gerealiseerd wordt.
Dat brengt ons op het punt van de markt. In het recente verleden werd er veel verwacht van marktwerking. Meer concurrentie zou leiden tot betere producten en een lagere prijs voor de consument, zo was de gedachtegang. Ook mijn partij heeft meegewerkt aan privatisering, maar wij denken dat het verstandig is om de ervaringen van de afgelopen jaren eens goed te evalueren. Het gaat ons daarbij vooral om die sectoren waarbij publieke belangen moeten worden gewaarborgd. Op het terrein van de energievoorziening lijken zich problemen voor te doen met de leveringszekerheid. En wij kunnen ook moeilijk volhouden dat het bus- en taxivervoer zo veel verbeterd is door liberalisering en privatisering. Wat het taxivervoer betreft, zijn wij overigens blij dat het kabinet daar weer eisen aan gaat stellen. Mijn fractie ziet wel degelijk dat marktwerking soms tot voordelen leidt, maar wij moeten de markt ook niet romantiseren. Vernieuwing en klantvriendelijkheid zijn geen automatische gevolgen van meer marktwerking en zij zijn daar ook niet onlosmakelijk mee verbonden. Het is heel goed mogelijk dat sommige diensten en voorzieningen meer gebaat zijn bij maatschappelijk ondernemerschap. Is het kabinet het met onze fractie eens dat het aanbeveling verdient om eerst eens een duidelijk beeld te hebben over wat de markt wel en wat de markt niet kan, alvorens verder in te zetten op marktwerking?
De wens tot participatie beperkt zich niet tot Nederland. Ook in andere delen van de wereld willen mensen meedoen. Wij zullen hier niet ingaan op het belang van een wereldwijde eerlijker spreiding van kansen. Dat komt later bij de behandeling van de verschillende begrotingen nog wel aan de orde. Wij willen echter twee uitzonderingen maken. De eerste betreft de Antillen. De afgelopen tijd is er veel aandacht besteed aan overlast van Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Dat geldt zowel voor de overlast op het vlak van de drugsinvoer – de bolletjesslikkers – als voor de overlast die zij in sommige steden veroorzaken. De onderliggende oorzaak van beide problematieken is naar het oordeel van mijn fractie de slechte sociaal-economische situatie op de eilanden. Het is geen wonder als jongeren die op de eilanden geen enkel perspectief hebben, de vlucht nemen naar Nederland. Uiteindelijk wordt daar echter niemand beter van: de jongeren niet, de eilanden niet en de ontvangende steden ook niet. Is het kabinet het niet met ons eens dat het veel verstandiger is om ervoor te zorgen dat zij geen reden hebben om te vertrekken? Zou het geen aanbeveling verdienen om op de Antillen, als onderdeel van ons Koninkrijk, een soort jeugdwerkgarantieplan op te zetten, uiteraard in overleg met het bestuur van de Antillen? Natuurlijk, dat kost geld, maar naar de mening van mijn fractie zou het interessant zijn om die kosten eens te vergelijken met de kosten die nu gemoeid zijn met detentie van bolletjesslikkers, maatschappelijke opvang en bestrijding van criminaliteit.
De tweede uitzondering die wij willen maken, is Europa. Mijn fractie is verheugd dat er waarschijnlijk een referendum komt over de Europese grondwet. Dat is een mogelijkheid om glashelder aan de burgers uit te leggen wat Europa aan lusten en lasten met zich zal brengen. Dat is ook nodig, want Europa leeft nauwelijks voor de burger, terwijl dezelfde burger steeds meer te maken krijgt met Europese regelgeving. Daar hoort ook bij dat aan de burger wordt uitgelegd welke invloed Nederland binnen de EU kan uitoefenen, welke mogelijkheden Nederland nog heeft voor eigen beleid en welk gebruik het kabinet van deze mogelijkheden maakt. Participatie heeft natuurlijk vooral betrekking op deelname aan werk. Landen als Frankrijk en Duitsland zien in de huidige slechte economische situatie aanleiding om een stimuleringsbeleid te voeren. De Nederlandse regering volgt dit voorbeeld niet. Het kabinet legt er vooral de nadruk op dat Frankrijk en Duitsland de regels van het Stabiliteitspact overtreden. Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse regering om naleving van het Stabiliteitspact ook daadwerkelijk af te dwingen? Gesteld dat die mogelijkheden er niet of onvoldoende zijn. Ligt het dan niet voor de hand om ons bij deze landen aan te sluiten? Zou het kabinet niet op zijn minst gebruik moeten maken van de mogelijkheden die binnen het Stabiliteitspact worden geboden?
Dit kabinet vraagt offers van de burgers en naar ons oordeel zijn burgers best bereid om offers te brengen, maar onder twee voorwaarden: de offers moeten door iedereen gebracht worden – wat onze fractie betreft gebeurt dat bij voorkeur naar draagkracht – en de offers moeten bijdragen aan de beoogde doelstellingen. Wij zijn er niet gerust op dat die voorwaarden ook zijn vervuld. Voor onze fractie is het moeilijk verdedigbaar dat op de salarissen van leerkrachten wordt gekort, terwijl de beloning van de top van het bedrijfsleven en sommige publieke organisaties buiten alle proporties is. Het stemt ons tevreden dat het kabinet iets wil gaan doen aan de topinkomens en dat de sector zelf ook in beweging lijkt te komen, maar wij zouden graag zien dat het kabinet ook maatregelen treft op het terrein waar het rechtstreeks zeggenschap over heeft. Veel werkers in maatschappelijke sectoren als de thuiszorg en de gezinsvoogdij maken gebruik van hun eigen auto om hun cliënten te bezoeken. Wij zouden het waarderen als het kabinet het extra zou stimuleren dat deze mensen een hogere vergoeding krijgen in plaats van het bevoordelen van mensen die in lease-auto's rijden. Onze grootste zorg is of die offers zullen bijdragen aan de beoogde doelstellingen. Wij kunnen ons uitstekend vinden in een samenleving waarin iedereen meedoet, maar zo'n samenleving vergt niet alleen bezuinigingen maar ook investeringen. Dan gaat het om investeringen in onderwijs, jeugdzorg en werkgelegenheid. Zonder die investeringen zal het kabinet niet de doelstellingen waarmaken die het zegt te kunnen waarmaken. Dat zal niet bijdragen aan een herstel van de geloofwaardigheid.
De heer Werner (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Het is inmiddels al twee jaar geleden dat hier in deze Kamer algemene politieke beschouwingen zijn gehouden. Twee politiek zeer bewogen jaren liggen achter ons en wij zijn inmiddels twee kabinetten verder. De tijd heeft nog niet voldoende afstand genomen om definitieve conclusies over de betekenis van deze periode te kunnen trekken, maar een paar dingen zijn duidelijk geworden. De belangstelling voor de politiek is toegenomen en de kiezer kiest bewuster en rekent hard af. Een generatie vooraanstaande politici is van het podium verdwenen en de behoefte aan een ander beleid, een ander politiek optreden, is overduidelijk door de kiezer naar voren gebracht.
De onvrede over de overheid en het lage kwaliteitsniveau in de uitvoering van publieke taken en diensten is manifest geworden. Voor alles zal dit kabinet moeten investeren in het vertrouwen dat de burger als het ware vanzelfsprekend in de overheid moet kunnen hebben. Uit de studie van het SCP, de Sociale staat van Nederland 2003 blijkt, dat de leefsituatie van de Nederlandse bevolking tussen 1990 en 2002 over een breed front is verbeterd, evenwel het aandeel van de Nederlandse bevolking dat tevreden is met de regering en met het functioneren van de overheid in de uitoefening van haar publieke taken is gedaald tot 35%. Deze trend moet gekeerd worden en daarbij past een tweesporenbeleid. Het verbeteren van de overheid in de feitelijke uitoefening van haar kerntaken is één taak en die zou zelfs op onderdelen van de overheid moeten worden versterkt. Tegelijkertijd – dat is het andere spoor – moet een proces van cultuurverandering onder de burgers tot het dragen van meer eigen verantwoordelijkheid en tot meer burgerzin worden bevorderd. Deze twee gaan gelijk op.
Zeker, de burger moet kunnen vertrouwen op de integriteit van het openbaar bestuur. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat de zwaksten in de samenleving bijzondere bescherming krijgen en dat een bodem in hun bestaan verzekerd is. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat de democratische rechtsorde gehandhaafd wordt en dat de overheid maximaal inzet op vrede en veiligheid. Te veel wordt dit vertrouwen op de proef gesteld: fraude bij de overheid in onderwijs en zorg, malversaties in het bedrijfsleven, bijvoorbeeld Ahold en de bouwfraude, onaanvaardbaar hoge inkomens van topbestuurders, bijvoorbeeld optieregelingen en een falend toezicht en gesjoemel met cijfers, bijvoorbeeld op Schiphol. Wij moeten vooruit op de weg naar een betrokken en betrouwbare overheid die staat voor haar kerntaak, voor het algemeen belang. De verslonzing van Nederland en het tanende vertrouwen in de overheid behoeven correctie en moeten krachtig worden aangepakt. Veel baanbrekende en verstrekkende maatregelen heeft de regering op de agenda gezet om het democratische gehalte van de overheid te vernieuwen en om de kwaliteit van het functioneren van de overheid in het uitoefenen van haar publieke taak te verhogen, om aldus het verloren vertrouwen van de burger terug te winnen.
Er is ook een ander belangrijk spoor: dat van de burgers zelf. De burgers en hun maatschappelijke organisaties mogen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. In onze visie is de mens een verantwoordelijk persoon. Hij is niet alleen verantwoordelijk voor zichzelf, maar ook voor de medemens en voor zijn leefomgeving. Mijn politieke beweging heeft, uitgaande van deze visie, het concept van de verantwoordelijke samenleving ontwikkeld, waarin een niet vrijblijvend appel gedaan wordt op burgerzin, op een civil society, deelname naar vermogen aan het in stand houden van een welvarende, rechtvaardige en veilige samenleving. Het gaat om een samenleving die niet alleen maar "money driven" is vanuit een calculerend burgerschap en waarin deelname verder reikt dan het nastreven van het eigen belang. Deelname in de zin van burgerwachten in de wijk, elkaar aanspreken op wangedrag, deelname in het besturen van scholen, zorgvoorzieningen, milieuorganisaties, culturele instellingen en vrijwilligerswerk. Daarvan moet kunnen worden uitgegaan en dit moet krachtig worden gestimuleerd. Zo moeten ook bedrijven worden opgeroepen tot verantwoord ondernemen. Mensen die hun leefomgeving vervuilen en dan denken dat de overheid klaarstaat om alles weer op te ruimen, moeten aan hun jas worden getrokken en zij moeten niet raar staan te kijken als zij ook een keer de rekening gepresenteerd krijgen.
Dat de burger geprikkeld wordt om zijn verantwoordelijkheid te nemen en te voorzien in zijn eigen levensonderhoud door werk en scholing is alleszins redelijk. Ruziezoekers, vandalen en criminelen moeten snel worden opgepakt en bestraft. Het is weerzinwekkend wat ons op dat punt dagelijks in het nieuws bereikt. De minister-president spreekt van een noodzakelijke cultuuromslag, die ten diepste een herwaardering en een herbezinning bevat op onze waarden en normen. Onze fractie wil hem daar graag in volgen en wij onderschrijven dan ook graag de uitspraken die de minister van Binnenlandse Zaken onlangs deed, toegespitst op de wijze van bejegening van de frontlijnambtenaar bij uitstek: de politieagent. Wij vinden de oproep van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit tot verantwoord consumeren prima. Dit is van grote betekenis voor milieu en gezondheid. Het is prima wat de minister van OCW zegt en doet om ouders die de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de schoolgang van hun kinderen verwaarlozen weer op het goede spoor te zetten. En het is prima dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mensen aanspoort zelf verantwoordelijkheid te nemen voor werk en scholing.
Het kabinet staat voor de immense opgave om de verhouding tussen overheid en burger aan te scherpen of, beter nog, scherp te stellen. Wat mogen wij nu van het kabinet verwachten in het faciliteren van het debat over de vraag hoe het anders kan, over de cultuuromslag die nodig is over in feite onze waarden en normen die ten grondslag liggen aan onze samenleving? Wij vernemen hier graag meer over.
Een treffend voorbeeld van een beleidsterrein waar zowel van de overheid als van de burgers zelf inzet wordt gevraagd, is dat van de integratie van nieuwkomers. Te lang is gedacht dat de integratie spontaan zou plaatsvinden. Mijn politieke beweging veronderstelde lang dat de emancipatie in en vanuit eigen kring wonderen zou verrichten. Eigen organisaties staan garant voor bindingen, voor samenhang en daarmee uiteindelijk voor inpassing in de Nederlandse samenleving. Maar zo eenvoudig bleek het uiteindelijk niet te zijn. Terecht wees onze vorige fractievoorzitter er twee jaar geleden op dat integratie ook om inzet vraagt van de nieuwkomer zelf. Het vraagt een zekere verinnerlijking van de centrale waarden van onze samenleving. Het vraagt om een beleid dat daaraan gericht bijdraagt. Anderen verwachtten veel van werk en inkomen, van goede voorzieningen en van woonwijken die op orde zijn gebracht.
Terecht stelde Paul Scheffer de beperkingen van dat beleid aan de kaak. Het besef dat er meer nodig is, is inmiddels in brede lagen van de politiek doorgedrongen. De Tweede Kamer doet een onderzoek naar het effect van het integratiebeleid in het verleden. Het CDA heeft voorstellen voor een veeleisender beleid gedaan: niet om daarbij barrières op te werpen, maar om de integratie te laten slagen. Daar zijn allochtonen mee gebaat. Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord voorstellen opgenomen: schakelklassen om taalachterstanden gericht in te lopen, een inburgering die al in het land van herkomst begint. Er zijn ook voorstellen gedaan door de Onderwijsraad, bijvoorbeeld om burgerschap als onderdeel van het curriculum in scholen op te nemen. Mogen wij van het kabinet een samenhangend pakket aan beleidsmaatregelen op dit terrein verwachten? Kan de minister-president aangeven welke koers het kabinet hier concreet wil varen? Welke prestatiedoelen stelt het kabinet zich hier, eventueel uitgedrukt in concrete prestaties?
Het is jammer dat het beleidsprogramma 2004-2007, dat onder verantwoordelijkheid van de minister-president is opgesteld en dat de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid voor de komende vier jaar weergeeft, zo weinig aandacht heeft gekregen in de publiciteit. Een dergelijk meerjarig beleidsprogramma voor de gehele kabinetsperiode is nieuw en verfrissend. Het document bevat een visie op de toekomst en op een andere samenleving. Die visie reikt verder dan een boekhoudkundige optelsom van financiële bezuinigingen en een herschikking van middelen. Het geeft aan waar het het kabinet echt om te doen is: het gaat om een sterke economie, een slagvaardige overheid, een levende democratie en een veiliger samenleving. Het moedigt mensen aan ook zelf daarin verantwoordelijkheid te nemen en mee te doen. Onze fractie herkent daarin veel van de aan onze partij ten grondslag liggende waarden en visie op de inrichting van de samenleving.
Mijn fractie zal de verdere uitwerking van het beleid daarop blijven toetsen. In het beleidsprogramma worden voor het eerst echt concrete prestatiedoelen voor de gehele kabinetsperiode aangegeven. Dat is nieuw. Het getuigt van moed en het is gewoon duidelijke taal, waar zoveel behoefte aan is. De criminaliteit moet tot 2008 met 20% tot 25% afnemen. Het lerarentekort moet in 2007 zijn teruggebracht van 10.400 tot 2200. De instroom in de WAO moet teruggebracht worden tot maximaal 25.000 per jaar. De storingen bij het spoor moeten in 2007 met 40% zijn gedaald. In de ecologische hoofdstructuur wordt 8000 hectare extra per jaar ingezet. Ik zal maar enkele ambities noemen, maar nu ook de daden. De overheid is goed in het maken van beleid, maar faalt nog wel eens in de uitvoering en de implementatie. Jammer is dat niet is voorzien in een jaarlijkse gebundelde rapportage over de voortgang. Zou de minister-president daar toch niet in willen voorzien? Het zou de transparantie en de verantwoording van het beleid zeer ten goede komen.
De regering moet de doeleinden van het beleid realiseren in een tijdsgewricht van economische malaise. Dit dwingt tot forse ingrepen, niet alleen om de tering naar de nering te zetten, maar ook en vooral om onze economie sterker te maken, de concurrentiekracht te vergroten en daarmee het financieel draagvlak voor het behoud van collectieve verworvenheden te verstevigen. Het is en blijft jammer dat Paars 2 in de goede jaren geen gehoor heeft willen geven aan de vele malen in deze Kamer door onze fractie geuite kritiek op de te omvangrijke generieke lastenverlichting die in die jaren is gegeven. In plaats daarvan waren wij er voorstander van om 70% van die middelen te gebruiken voor het aflossen van de staatsschuld. Dat schept ruimte voor de toekomst en dat is nodig voor de vergrijzing. De andere 30% zou besteed kunnen worden aan het wegwerken van wachtlijsten in de zorg, het verbeteren van het onderwijs, de veiligheid, de wegen en gerichte lastenverlichting voor kwetsbare groepen. Mijn voorganger, de heer Braks, vroeg zich in 2000 af hoe het toch kwam dat er, ondanks alle mooie cijfers, zo weinig applaus in de samenleving was te horen. Nu dit niet gebeurd is, komt de rekening dubbel hard aan.
Het is vertrouwenwekkend dat, ondanks alle budgettaire krapte, veel geld en soms extra geld wordt uitgetrokken voor beleidsterreinen waarop tijdens de verkiezingen duidelijke beloftes zijn gedaan: het terugdringen van de wachtlijsten in de zorg, de kwaliteit van het onderwijs, infrastructuur en veiligheid. Bijzonder tevreden is onze fractie met de 700 mln euro extra voor de reconstructie van de concentratiegebieden en voor de ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur. Het vertrouwen van de overheid zou ernstig geleden hebben als hiervoor geen middelen beschikbaar waren gekomen. Onze fractie zou overigens graag zien dat de agrarische sector niet uitsluitend als een milieuvraagstuk wordt behandeld, maar ook als een waardevolle bedrijfstak die serieus genomen wordt en voldoende ruimte krijgt. Met een bruto productiewaarde van circa 20 mld euro is deze sector van grote betekenis voor de Nederlandse economie. Het platteland hoeft geen museum te worden voor natuur en landschap en boeren hoeven niet alleen maar natuur- en landschapsbeheerders te worden. Eenzelfde waardering is er voor de 800 mln euro ter stimulering van de kenniseconomie, een investering van vitaal belang voor het verbeteren van de economische infrastructuur van ons land.
Het activerende, op reïntegratie gerichte beleid voor de sociale zekerheid en bijstand is stevig, maar noodzakelijk, mede met het oog op de vergrijzing. De sociale zekerheid is er voor hen die het echt nodig hebben. Als de burgers erop kunnen vertrouwen en ervan verzekerd zijn dat het geld echt besteed wordt aan hen voor wie er geen andere uitkomst is om zelf in hun bestaan te voorzien, dan zal enkel dat gegeven al de bereidheid onder de bevolking om daarvoor te willen betalen vele malen groter worden en de solidariteit onder de bevolking toenemen. Om hen die thans een uitkering hebben te herinneren aan en te wijzen op de verantwoordelijkheid om in beginsel zelf te voorzien in de middelen van bestaan is niet asociaal. Het helpt mensen aan een volwaardiger bestaan en een duwtje in de rug heeft iedereen wel eens nodig.
Onze fractie heeft grote waardering voor het onderhandelingsresultaat dat een week geleden tot stand is gekomen in het najaarsoverleg. Wij spreken de wens uit dat dit onderhandelingsresultaat zal leiden tot een sociaal akkoord. Het bewijst andermaal dat het polderland absoluut geen verloren land is. De sociale partners hebben getoond hun verantwoordelijkheid te willen nemen. De scherpe kantjes zouden in dat proces bijgevijld worden, terwijl de noodzakelijke herinrichting van de sociale zekerheid overeind blijft. Ook in onze fractie bestaan grote bezwaren tegen de maatregelen met betrekking tot prepensioen, VUT en fiscale voorheffing en op onderdelen tegen de ingrepen in de sociale zekerheid. Het is voor ons zelfs zeer de vraag of de maatregelen in de fiscale sfeer niet in strijd zijn met de grondslagen van ons belastingstelsel. Als het akkoord tot stand komt, kunnen tal van ook bij ons levende pijnpunten aan revisie worden onderworpen of van de baan zijn. Wij wachten met meer vertrouwen de verdere voorstellen af.
Een punt van grote zorg is voor mijn fractie het ontbreken van een algemeen instrument dat voorkomt dat als gevolg van de veelheid van specifieke maatregelen individuele personen of groepen van personen te zwaar getroffen worden. Het gaat hierbij niet alleen om chronisch zieken, verstandelijk of lichamelijk gehandicapten en ouderen, maar in feite om iedereen. Iedereen kan immers in die omstandigheden komen en van veel maatregelen is niet bekend hoe ze uiteindelijk precies zullen uitpakken. Een volledig overzicht van de inkomenseffecten hebben wij niet gevonden. Op verschillende plaatsen worden weliswaar compenserende maatregelen aangekondigd en is geld gereserveerd, maar toch bestaat er in mijn fractie grote twijfel of dit voldoende is en met welk instrumentarium een en ander gerepareerd zal worden. Een algemeen geldend instrument ontbreekt. Onze fractie vindt dit een omissie, te meer daar de vele wetten ter uitvoering van het beleid hier los van elkaar behandeld zullen worden. Het ontbreken van zicht op een meer generieke compensatiesystematiek zal bij ieder wetsvoorstel de vraag oproepen hoe voorkomen wordt dat mensen, individuele personen of groepen, te zwaar belast worden. Ook moet voorkomen worden dat er weer veel nieuwe bureaucratie en regelgeving ontstaat als gevolg van partiële compensatie.
De ingrijpende veranderingen in het ziektekostenverzekeringsstelsel, dat uitgaat van een volledige nominalisering van de premie, maakt een dergelijk algemeen geldend compensatiemechanisme zonder meer nodig en geldt voor onze fractie als voorwaarde om aan een nieuw stelsel mee te werken. Uit de bijlage bij het hoofdlijnenakkoord blijkt zelfs dat 3 miljoen mensen subsidie krijgen ter compensatie van ongewenste inkomenseffecten. Is dat nu de gewenste deregulering? De koopkrachtontwikkeling 2004 laat op zichzelf een evenwichtig, zij het negatief, beeld zien, maar uit de voetnoot bij de tabel blijkt duidelijk dat de inkomensontwikkeling van individuele huishoudens kan afwijken van het algemene beeld, omdat enkele maatregelen in de zorg en in de huursubsidie niet zijn meegenomen.
Het CDA heeft zich in haar verkiezingsprogramma duidelijk uitgesproken voor een systeem van lastenmaximalisatie, voor bijvoorbeeld zorg en huisvesting, gekoppeld aan fiscale heffingskortingen ter vervanging van tal van inkomensafhankelijke regelingen. Dit systeem kan leiden tot vereenvoudiging en voldoende waarborgen geven voor de onderkant van de samenleving, mits het goed wettelijk verankerd is. Onze vraag aan de regering is hoe wij kunnen voorkomen dat als gevolg van een cumulatie van lastenverzwaring individuele personen te zwaar belast worden. Is de gedachte van lastenmaximalisatie gekoppeld aan heffingskorting nog een optie? Is de regering bereid op zo kort mogelijke termijn nadere informatie te verschaffen over de compensatieproblematiek en daarbij te hanteren instrumenten?
De heer Schuyer (D66):
U hebt duidelijk gemaakt dat de CDA-fractie zich zorgen maakt over het sociale gezicht – ik zal daar straks ook opmerkingen over maken – en wij steunen u daarin. Twee weken geleden hebt u duidelijk gemaakt dat het u ernst is en u hebt daarbij successen geboekt in samenwerking met de andere fracties. Kan ik de opmerking over de lastenverzwaring voor individuele personen zien als een handreiking voor de fractie van D66 in relatie tot de discussie over de belastingheffing voor alleenstaanden, omdat zij zwaarder zouden moeten worden belast?
De heer Werner (CDA):
Het gaat natuurlijk niet om het sociale gezicht van het CDA. Het gaat om het beleid dat sociaal moet zijn voor de mensen met de laagste inkomens. Daar staan wij voor. Wij wachten nog af hoe de plannen voor fiscale kortingen en lastenmaximalisatie eruit zullen zien. Er is een voorschot gegeven. Ik spreek mij op dit moment nog niet uit over de manier waarop dat stelsel er zou moeten uitzien. Ik wijs er in deze fase slechts op dat wij graag een algemeen geldend instrument willen hebben en dat er perspectief moet zijn om de maatregelen op korte termijn te bezien in het licht van de toekomst. In hoeverre wij dan tegemoet kunnen komen aan uw wensen kan ik nog niet zeggen. Ik wacht wel af wat u daar straks over te zeggen hebt.
De heer Schuyer (D66):
Daar zal ik in mijn bijdrage helemaal niet op ingaan. Het gaat erom dat een staatssecretaris van Financiën van uw politieke kleur heeft opgemerkt dat alleenstaanden zwaarder belast mogen worden dan gehuwden of andere samenlevingsvormen. Ook wij vinden natuurlijk dat gehuwden met compensaties en toeslagen een andere lastendruk mogen ervaren, maar het gaat erom of het systeem van de belastingen zo moet zijn dat alleenstaanden zwaarder worden belast dan gehuwden of andere samenlevingsvormen. Daar zeg ik straks geen woord over, want dat was niet in mijn gedachten opgekomen.
De heer Werner (CDA):
Ik heb er ook geen woord over gezegd, maar staatssecretaris Wijn wel. Ik vind het moedig dat hij de discussie over dit onderwerp is begonnen. Ik neem aan dat er in de boezem van het kabinet over deze voorstellen nog wel het een en ander zal worden gezegd. Voor ons is het belangrijk dat wij van de regering duidelijk het perspectief krijgen van een generiek instrument dat waarborgt dat mensen niet onder het bestaansminimum terechtkomen.
Voorzitter. Onze fractie kan zich in algemene zin vinden in de richting van het financiële beleid, behoudens de kanttekeningen die wij eerder hebben gemeld. Echte alternatieven hebben zich eigenlijk niet aangediend. Met de verhoging van de staatsschuld van 30 mld euro toont minister Zalm naar onze opvatting aan voldoende oog te hebben voor het ondersteunen van de economie ten laste van de staatsschuld.
De regering kondigt tal van maatregelen aan om het aangetaste vertrouwen in het openbare en private bestuur en het functioneren van de overheid te verbeteren. De reeks van voorvallen waarin het toezicht tekortschoot, zie het kritische rapport van de Rekenkamer Tussen beleid en uitvoering, de vele aan het licht gekomen fraudezaken en het gesjoemel met cijfers en jaarrekeningen door bedrijven is te ernstig om als incident af te doen. Dat zelfs een oerdegelijk Hollands bedrijf als Albert Heijn zich daaraan schuldig heeft gemaakt, is uiterst zorgelijk. De voorstellen van de commissie-Tabaksblat worden door het kabinet overgenomen en waar nodig wettelijk verankerd. Dat is prima, maar de vraag is of dit ook toereikend zal zijn om exorbitante inkomensvorming te voorkomen. De directeuren vinden zelf ook dat hun imago eronder begint te lijden. Wat doet het kabinet hieraan? In hoeverre is het kabinet in dit verband bereid wijzigingen aan te brengen in de bestaande fiscale behandeling van aandelenoptierechten?
Modernisering van de overheid en bestuurlijke vernieuwing, zo schrijft de minister van Binnenlandse Zaken, moeten de betrokkenheid en het vertrouwen van de burger in de overheid herstellen. In het midden latend of modern en nieuw ook zonder meer een verbetering betekent, zijn wij toch benieuwd naar het antwoord op de vraag aan welke criteria de overheid in organisatie en functioneren moet voldoen om dat etiket te mogen dragen en waarom die criteria moderniteit zouden moeten weerspiegelen.
Het CDA heeft het verbeteren van de kwaliteit van het openbaar bestuur nooit in de eerste plaats gezocht in staatkundige vernieuwing. Het CDA wil een vitale democratie waarin politici werken vanuit een politieke visie en tegelijk openstaan voor wat er onder de mensen leeft. Daarom kiezen wij voor een versterking van de representatieve democratie. Wij zijn er blij om dat ook de regering volgens het hoofdlijnenakkoord het huidige stelsel van representatieve democratie, dus ook van de vertegenwoordigende organen, wil versterken. Wijziging van het kiesstelsel, waardoor kiezers een grotere invloed krijgen op de personele samenstelling van de Tweede Kamer kan daaraan bijdragen. Het hoofdlijnenakkoord noemt verschillende mogelijkheden om het eigen mandaat van de individuele volksvertegenwoordiger te versterken. Hoever is de regering met het maken van een keuze? De regering kent onze voorkeur voor kiesdistricten met behoud van evenredige vertegenwoordiging. Het CDA-verkiezingsprogramma hecht aan de door de Kroon benoemde burgemeester. Gelet op het regeerakkoord zal onze fractie voorstellen dienaangaande niet op voorhand verwerpen, maar stelt zij wel duidelijk een aantal randvoorwaarden. Allereerst – en dat spreekt vanzelf – zullen wij elk voorstel zorgvuldig toetsen aan de Grondwet. Voorts hechten wij eraan dat de gemeenteraad, als algemeen vertegenwoordigend orgaan, aan het hoofd van de gemeente blijft staan. En ten slotte, het lokale bestuur is zo waardevol dat wij het niet in een permanente staat van verandering willen brengen. Dat werkt verlammend op een bestuur dat in het belang van en dicht bij de burgers juist krachtig en effectief moet kunnen optreden.
De decentrale democratie is gediend met een zo groot mogelijke autonomie. Los van de bezuinigingen worden tal van voorstellen gedaan die de gemeentelijke autonomie beperken. Onze fractie acht dat in strijd met de doelstellingen van de bestuurlijke vernieuwing en het verlevendigen van de lokale democratie. Als de gemeente steeds meer doorgeefluik wordt van de rijksoverheid valt er lokaal niets meer te kiezen. Hoe kan de regering in dezen bijvoorbeeld het beperken van het gemeentelijke belastinggebied via afschaffing van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting en de bevriezing van tarieven rijmen met het streven naar bestuurlijke vernieuwing en verlevendiging van de lokale democratie? Is het juist dat, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten stelt, de beperking van de onroerendezaakbelasting op gespannen voet staat met het Europees Handvest voor Lokale Autonomie?
Onze fractie kan in haar algemene politieke beschouwingen niet voorbijgaan aan de verstrekkende gevolgen die de aanslag op het World Trade Center in New York op 11 september 2001 voor de hele wereld heeft gehad en de gebeurtenissen nadien. De kwetsbaarheid van onze samenleving voor terroristische aanslagen is duidelijk gebleken en het dreigend gevaar van terrorisme moet met kracht worden bestreden. Echter, de knellende vraag wanneer militair ingrijpen gerechtvaardigd is, is de afgelopen jaren fundamenteel opnieuw aan de orde gekomen, en niet alleen in de kwestie Irak.
Natuurlijk moet in dezen op de eerste plaats verwezen worden naar de Verenigde Naties en de resoluties van de Veiligheidsraad. Zonder die is er in beginsel geen rechtvaardigingsgrond voor militair ingrijpen. De noodzaak om de Verenigde Naties in die functie te versterken is een- en andermaal gebleken. Maar kunnen wij onze ogen sluiten voor het allesoverheersende gevaar van de combinatie van nieuwe moeilijk te ontdekken massavernietigingswapens én de macht daarover in handen van dictators en geesteszieken, met als nieuw gegeven dat de technologie zoveel voortgang lijkt te maken, of de illegale handel, dat er nauwelijks preventieve bescherming tegen mogelijk is? En wat te doen als een staat, een overheid, geheel is overgenomen door criminele elementen die territoriale onschendbaarheid misbruiken voor hun maffiapraktijken? Wat te doen, als een dictatoriaal regime diezelfde soevereiniteit misbruikt om de meest gruwelijke misdaden tegen de eigen bevolking te begaan? Is agressie dan nog wel toereikend als enige rechtvaardigingsgrond voor militair ingrijpen?
Alleen al deze realiteiten laten ons geen andere keuze dan maximaal inzetten op versterking van het gezag van de Verenigde Naties en de internationale rechtsorde. Maar kunnen wij uitsluiten dat er zich geen extreme gevallen kunnen voordoen, waarin de volkerengemeenschap verlamd is en er toch actie nodig is? Zie het voorbeeld van Kosovo. Daar heeft de NAVO ingegrepen zonder machtiging van de Veiligheidsraad. Het is dan wel noodzakelijk dat wij voor onszelf vaststellen, waar onze grenzen liggen. In ieder geval zou voor onze fractie aan drie voorwaarden moeten zijn voldaan: alle andere middelen zullen moeten zijn uitgeput, er dient brede steun te zijn in de volkerengemeenschap en de rechtvaardiging zal een grondslag moeten hebben in het Volkenrecht. Zonder zelf al te willen pretenderen het antwoord in deze uiterst ingewikkelde kwestie te weten, vinden wij dit onderwerp met het oog op de toekomst te belangrijk om daar niet een fundamentele discussie over te willen aangaan. Hoe ziet de regering dit vraagstuk? Zou de regering ons daarover een beschouwing willen doen toekomen ten behoeve van de meningsvorming in deze Kamer?
Op 4 november debatteert deze Kamer met de regering over het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa en over de Europese Unie. Ik zal mijn bijdrage op dat punt nu dan ook beperkt houden. De Europese Unie, de integratie van Europa, maakt een stormachtige ontwikkeling door. De resultaten van de Europese Conventie overtreffen veler verwachting en op de weg van Europa van economische, monetaire eenheid naar een waardegemeenschap lijkt weer een belangrijke stap verder gezet te gaan worden. De inzet van de regering om in de preambule een verwijzing op te nemen naar het joods-christelijke erfgoed naast het humanistische onderschrijven wij van harte. Wie iets wil begrijpen van de geschiedenis van Europa en die waardegemeenschap kan daaraan niet voorbijgaan. Voorts zal de Europese Unie uitgebreid worden met tien nieuwe landen en is er het Nederlandse voorzitterschap in de tweede helft van het jaar. Ten slotte zullen er verkiezingen voor het Europees Parlement worden gehouden.
Het is dus een jaar waarin Europa volop op de agenda zal staan. Van die gelegenheid moet gebruikgemaakt worden om Brussel en Europa dichter bij de burger te brengen, want de kennis over de betekenis van Europa is in het algemeen laag en het beeld dat mensen ervan hebben, is weinig positief. Daar moet verandering in worden gebracht. Is de regering voornemens om voorafgaande aan die verkiezingen een grootscheepse voorlichtingscampagne te houden over Europa in al zijn facetten en om het belang van Europa in de volle breedte te etaleren? Komt er voorlichting over wat Europa doet op terreinen van zaken die er echt toedoen voor de mensen, zoals veiligheid, vrede, criminaliteitsbestrijding, de hervormingen in het landbouwbeleid en research and development? Tijdens de verkiezingscampagne kunnen partijen dan hun verschil in inzicht etaleren en zo de burger een keuze voorleggen.
Van de optie om met een referendum over het nieuwe verdrag, waartoe enige leden uit de Tweede Kamer een initiatiefwetsontwerp hebben ingediend, de discussie te stimuleren is onze fractie, alles afwegend, géén voorstander. Op de eerste plaats vanwege het meer principiële standpunt dat wij in het algemeen geen voorstander zijn van het referendum en dat wij hechten aan de representatieve democratie. De Europese verkiezingen lenen zich veel beter om het belang van en de visie op de toekomst van Europa duidelijk te maken, dan een referendum over een ingewikkeld, omvangrijk en genuanceerd stuk als het nieuwe verdrag, hoe belangrijk dit stuk op zich ook is. En welke betekenis moeten wij nu eigenlijk toekennen aan een uitgesproken ja of nee? En wat betekent een nee voor de regering en voor de wetgever? Uit Europa stappen? Of opnieuw over het verdrag gaan onderhandelen? Zo ja, op welke punten dan?
De heer Schuyer (D66):
Ik val niet van mijn stoel van het feit dat de CDA-fractie alles afwegend tegen is, want ik had niet veel anders verwacht. In dat opzicht ben ik meer geïnteresseerd in de opstelling van de VVD-fractie. Het is toch feitelijk onjuist om een raadplegend referendum te zien als strijdig met de representatieve democratie of de vertegenwoordigende democratie? Men moet zich wel baseren op feitelijke argumenten.
De heer Werner (CDA):
Een raadgevend referendum zal in de praktijk door politici bijna niet anders kunnen worden uitgelegd dan als een beslissend referendum. In zoverre zeggen wij dat het referendum als instrument zich zeker bij dit onderwerp niet goed leent om alle nuances en het belang van Europa te bespreken.
De heer Kox (SP):
Ik begrijp dat de heer Werner zegt: ik zeg nee tegen een referendum, want wat te doen als de uitkomst nee zou zijn, moet je dan terug naar de onderhandelingstafel? Dat begrijp ik toch goed?
De heer Werner (CDA):
Ik vraag mij af wat een nee betekent bij een referendum over een verdrag dat een zeer groot aantal zaken bevat. Wat moet je dan als politiek met dat nee?
De heer Kox (SP):
En wat betekent een nee van de Tweede Kamer of deze Kamer? Of is dat onmogelijk?
De heer Werner (CDA):
Wij zien bij de verkiezingen voldoende mogelijkheden en ruimte om Europa in alle nuances aan de kiezer voor te leggen.
De heer Kox (SP):
Mijn vraag is: is het een probleem dat er een referendum wordt gehouden of dat mensen in een referendum nee kunnen zeggen? Immers, ook een der Kamers der Staten-Generaal kan nee zeggen tegen de ontwerpgrondwet en dan zal er opnieuw moeten worden onderhandeld. Waar zit het wezenlijke verschil tussen een nee van de bevolking via het referendum en een nee van dit parlement?
De heer Werner (CDA):
Daar zit dit grote verschil tussen dat je als Kamer precies kunt aangeven op welke onderdelen en waarom je nee tegen het zeer complexe verdrag zegt. Je kunt gemakkelijker tegen de regering zeggen wat er precies aan de orde is.
De heer Kox (SP):
Wij zijn het erover eens dat in beide gevallen, dus zowel bij een nee via het referendum als bij een nee van de Staten-Generaal, in Europees verband heronderhandeld zal moeten worden. Daar zit geen wezenlijk verschil tussen.
De heer Werner (CDA):
Materieel zal het wel ongeveer op hetzelfde uitkomen, maar in het ene geval weet je veel minder goed wat er met het nee is gezegd. Het is de vraag of de burger bij het referendum niet op basis van een onderbuikgevoel nee stemt, bijvoorbeeld omdat hij slechte ervaringen heeft met de euro. Je weet niet goed hoe je dat nee moet duiden en wat je er verder mee moet.
De heer Kox (SP):
Mijnheer Werner, laten wij eerlijk zijn. Als de kiezers ja tegen uw partij zeggen – en u hebt gememoreerd dat zij dat best vaak doen – weet u dan of zij dat hebben gedaan vanuit de onderbuik of het bovenverstand? Het is toch altijd een mix van van alles en nog wat?
De heer Werner (CDA):
Ik denk dat er bij verkiezingen veel meer mogelijkheden zijn dat partijen zich etaleren en profileren op voor hun belangrijke punten en dat er ook echt iets te kiezen is tussen alle nuances en verschillende manieren waarop tegen Europa kan worden aangekeken. Verkiezingen in de representatieve democratie geven daarvoor veel meer mogelijkheden dan een referendum over een buitengewoon complex stuk waartegen je als kiezer alleen maar ja of nee kunt zeggen.
De heer Kox (SP):
Een laatste vraag, mevrouw de voorzitter. Is het mogelijk dat de heer Werner niet zozeer een echt probleem heeft met het referendum als wel met de misschien bestaande kans dat de meerderheid van de bevolking nee zou zeggen?
De heer Werner (CDA):
Dat hebt u mij niet horen zeggen. Ik heb gezegd dat het probleem zit in het duiden van wat je met dat ja of nee moet doen.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik kom even terug op de interventie van de heer Schuyer daarnet en op de reactie van de heer Werner daarop. Wij hebben drie soorten referenda: correctief, raadgevend en raadplegend. In het kader van de EU hebben wij het over een raadplegend referendum. Die drie vormen zijn door de wetgever, dus ook door ons, zo geaccordeerd. De heer Werner kan daartegen zijn, maar zo ligt dat. Het gaat mij wat ver om dat helemaal weg te schuiven onder de mededeling: het raadplegend referendum is eigenlijk hetzelfde als een van de andere referendumvormen. Raadplegend blijft natuurlijk raadplegend. Vanuit wetgevingsoogpunt is er dus voor het parlement geen binding aan de uitslag van het referendum.
De heer Werner (CDA):
U hebt er volstrekt gelijk in dat het in juridische zin zo is, maar ik vraag mij of er in de praktijk een politicus te vinden zal zijn die ja gaat zeggen bij een overtuigend nee bij een raadgevend referendum met een voldoende representatie van de bevolking.
De heer Rosenthal (VVD):
Op dat punt wil ik meteen de heer Schuyer enige duidelijkheid verschaffen over datgene wat speelt bij de VVD-fractie hier. Wij kijken natuurlijk heel exact naar datgene wat hierover bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer zal worden gezegd. Wij houden er nog altijd aan vast dat een raadplegend referendum een raadplegend referendum is en blijft. Ik denk dat het van belang is om dat met elkaar vast te houden, want anders halen wij met elkaar onderuit wat wij als wetgever hebben afgesproken over een duidelijk onderscheid tussen die drie referenda.
De heer Werner (CDA):
Mevrouw de voorzitter. De rechtsstaat in zijn algemeenheid, maar ook het vertrouwen van de burger in de staat is gediend met kwalitatief goede wetgeving. Overbodige, tegenstrijdige en gedetailleerde regelgeving leidt tot veel bureaucratie, veel verspilling, trage besluitvorming, een cultuur van gedogen en juridisering van de samenleving. Onze samenleving gaat gebukt onder een overmaat aan regelgeving. Het is voldoende bekend. Onze fractie is er dan ook blij mee dat het kabinet dit tot een speerpunt van beleid heeft gemaakt, maar is er niet gerust op dat de vele beleidsvoornemens niet opnieuw gepaard zullen gaan met veel nieuwe wet- en regelgeving en dat wij aan het eind van de rit per saldo zullen moeten vaststellen dat wij op dat punt weinig zijn opgeschoten.
Deregulering en vermindering van de administratieve lastendruk staan vol op de agenda, maar naar ons oordeel wordt te veel overgelaten aan de afzonderlijke ministeries om invulling te geven aan efficiencykortingen en dereguleringsinspanningen. Een duidelijke regisseur of aanjaagfunctie en een algeheel verantwoordingskader voor het hele proces als zodanig hebben wij niet aangetroffen. Het verleden heeft aangetoond dat deregulering een uiterst moeizaam proces is. Zou er naast het innovatieplatform ook een dereguleringsplatform kunnen komen dat concrete actieplannen genereert, dat aangeeft hoe op de verschillende beleidsterreinen kan worden gedereguleerd en dat fundamenteel de deregulering gaat aanpakken, eventueel met betrokkenheid van buitenstaanders uit de praktijk? Zo'n platform zou ook kunnen rapporteren over de concrete plannen en uitvoering en zou zo als aanjager van het dereguleringsproces kunnen fungeren. Voelt de minister-president of het kabinet iets voor deze suggestie?
Ik rond af. Ik ben mijn bijdrage begonnen met de stelling dat de eerste opdracht van het kabinet is, het repareren van verloren gegaan vertrouwen in de overheid en het een halt toeroepen aan de verslonzing van de samenleving. Het kabinet pakt dit krachtig aan. De minister-president roept iedereen op om mee te doen. Hij kan ervan verzekerd zijn dat de CDA-fractie hier in deze Kamer volop mee zal doen, maar dan wel op basis van haar eigen staatsrechtelijke verantwoordelijkheid. Dat betekent niet dat wij op voorhand al kunnen garanderen dat wij met alles zullen instemmen. Ik wacht met belangstelling de reactie van de regering af.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter. Werd mij vorig jaar gevraagd: "Hoe is het in Den Haag?" dan kostte het mij vaak moeite mijn scepsis te onderdrukken. "Nieuwe politiek" vonden ook wij hard nodig: meer dualisme, minder dichtgetimmerde regeerakkoorden, een responsieve en slagvaardige overheid, minder verkokering, streven naar eigentijdse vormen van democratie en zeggenschap. Maar de nieuwe politiek van mei 2002 ontaardde al snel in niet meer dan gekrakeel en geruzie en een spectaculair imploderend kabinet dat een naoorlogs laagterecord levensduur boekte. Werd mij de afgelopen maanden gevraagd: "Hoe is het in Den Haag?" dan reageerde ik ronduit met teleurstelling. De agenda van dit kabinet vormt namelijk geen breuk met acht jaar Paars. Het CDA had indertijd regelmatig kritiek: op de lastenverplichting die Paars uitdeelde, op "een ordeningsparadigma dat te zeer gefixeerd is op staat en markt", op de "verzakelijking, anonimisering en economisering" die onder Paars plaatsvond en op de toenemende onevenwichtigheid tussen marktsector en collectieve sector. Herkent de minister-president deze kritische woorden? Dat kan, want ze komen uit een artikel van zijn hand in de bundel Zeven jaar Paars van de Wiardi Beckmann Stichting.
Maar wat doet Balkenende II? Niet het terugdraaien van de onder Paars II verjubelde lastenverlichting, maar het vergroten van de verschillen in inkomen, gezondheid en kansen. Niet sociale rechtvaardigheid en een duurzame economie onder regie van een actieve en betrouwbare overheid, maar meer marktwerking en een terugtredende overheid. Een hardere samenleving, waarin iedereen verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn eigen sores en mensen zichzelf maar moeten zien te redden. En de nieuwe politiek? Die agenda is verengd tot een terugtredende overheid die alleen nog maar "verantwoordelijkheid" roept, als ze "bezuinigen" bedoelt. Het kabinet kiest zelfs voor een ongekende bezuinigingsronde waarvan de armste landen, uitkeringsgerechtigden, ouderen, zorgbehoevenden en zieken rechtstreeks de dupe zullen worden. De economische toestand (toegegeven, niet goed, maar toch aanzienlijk minder beroerd dan het kabinet doet voorkomen) vormt de legitimatie voor verstrekkende en onomkeerbare maatregelen, voor het feitelijk ontkoppelen van lonen en uitkeringen, voor een aanslag op de koopkracht van de laagstbetaalden.
Motto's van een kabinet blijken maar zelden fraai te zijn, maar de slogan waaronder dit kabinet aantrad, spant in de ogen van de fractie van GroenLinks wel de kroon in onwaarachtigheid: meer werk, minder regels, meedoen.
Meer werk? Tegen ieder advies van weldenkende economen en het CPB in, bedreigt de regering juist de werkgelegenheid. Bij de WAO'ers staan herkeuringen en afschattingen voorop, reïntegratiebeleid is uit. Er komt ogenschijnlijk 700 mln euro extra voor onderwijs, maar het CPB heeft berekend dat er per saldo vrijwel geen extra budget komt dankzij de ombuigingen die het kabinet ook in petto heeft. Wat doet de regering concreet om te voorkomen dat er nog steeds ieder jaar tienduizenden jongeren zonder diploma hun opleiding staken? Dat zijn de kansarmen en werklozen van de toekomst. Graag een reactie.
Minder regels? In de gezondheidszorg zal een woud van nieuwe regels ontstaan. Ik heb de heer Werner horen zeggen dat drie miljoen huishoudens zullen moeten worden gecompenseerd na de nominalisering van de ziektekostenpremie. Nominaliseer die premie dan niet, maar houd die op het huidige niveau! De beperking van de hypotheekrenteaftrek die het kabinet voorstelt, overigens een fraai staaltje van kiezersbedrog door VVD en CDA, zal vooral tot veel nieuwe regels en controle leiden en weinig opleveren. De afschaffing van de WAO voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten en de invoering van nieuwe vangnetten voor die groep? Idem met een sterretje. De levensloopregeling, waarvan het budget even gering is als de pretenties verreikend? Het worden allemaal regels, wijzigingen, uitzonderingen en verfijningen van regels. Ja, het onderwijs krijgt straks geen circulaires meer uit Zoetermeer, maar het zal des te meer rapportages moeten zenden naar Den Haag.
Afrekenen op resultaat en invoering van prestatiecontracten? Het verplicht de uitvoering tot eindeloos tijdschrijven, registreren, rapporteren, tot controleren en uiteindelijk tot nieuwe regels, omdat zal blijken dat deze instrumenten hun doel niet bereiken. Vijf kabinetten op een rij hebben een dereguleringsprogramma centraal gesteld. Het begon al bij Lubbers. Ook dit kabinet doet het zonder zich de vraag te stellen waar de vijf voorgaande kabinetten in hun dereguleringsambities zijn geslaagd en waar niet. Ik zou het op prijs stellen als dit kabinet wil terugkijken naar de geschiedenis, in een notitie aan deze Kamer de voors en tegens van de gekozen instrumenten op een rijtje zet en een visie geeft op de mogelijkheid dat de ambitie van dit kabinet om tot deregulering te komen wél zal worden waargemaakt.
Meedoen? Maar dan toch niet in vrijwilligersorganisaties, want die hebben straks geeneens geld meer voor de postzegels en de telefoon. Niet in een resocialisatieprogramma, want op de reclassering wordt 25% bezuinigd. En dan had je je trouwens maar aan de wet moeten houden (eigen verantwoordelijkheid). Niet met een persoonsgebonden budget voor reïntegratie, want dat schaft het kabinet af. Niet voor allochtonen, bij wie de werkloosheid op dit moment drie keer zo hard stijgt als bij de rest van de beroepsbevolking, zonder dat het kabinet zich daar zorgen over schijnt te maken. Ook daarop graag een reactie.
Overigens, terugkomend op dat motto: in dat allitererende en niet zo fraaie rijtje van het kabinet ontbreekt mijns inziens één M, namelijk die van milieu. Dat is een beetje vreemd als je leest hoe vaak de regering verder maatregelen nodig vindt voor "onze kinderen en kleinkinderen". Wat trekt het kabinet zich eigenlijk aan van de Kyotodoelstellingen? Zijn dat ook afrekenbare doelstellingen, zoals die van het beleidsprogramma? Waarom laat het kabinet Schiphol z'n gang gaan, dat zijn uitbreiding een paar jaar geleden nog als winst voor het milieu wist te presenteren, maar nu erkent dat dat natuurlijk onzin was. Waarom is de regering de debatten vergeten over de verrommeling van het landschap, het volzetten van de natuur met ruimteverslindende bedrijfsgebouwen?
Opvallend is het geloof van dit kabinet in prikkels, een geloof dat het overigens deelt met de twee voorafgaande paarse kabinetten, behalve dan bij het rekeningrijden, want de autorijder wil de regering niet tegen zich in het harnas jagen. Maar verder wil de regering meer financiële prikkels, hogere straffen. Vroeger was het links dat verweten werd te geloven in de maakbaarheid van de samenleving. Dat verwijt was soms terecht. Maar dit kabinet lijkt te geloven in de rechtse maakbaarheid van de maatschappij. Waar is de Balkenende gebleven die zich nog wel eens kritisch over marktwerking, prikkels en privatisering uitliet?
Ik geef een aantal voorbeelden. Geef ouders geen kinderbijslag meer en hun zoon komt weer op het rechte pad. Ik weet niet of het slechts een proefballonnetje was. Ik heb het niet in de stukken kunnen terugvinden, maar het is in ieder geval wel tijdens deze kabinetsperiode als plan naar voren gebracht. Bedenk niet dat die zoon vervolgens het huis uitgaat en nog meer overlast gaat bezorgen! Zet veelplegers twee jaar vast en vergeet wat generaties criminologen hebben geschreven over de negatieve effecten van detentie. Sluit prestatiecontracten met de politie af en houd je doof voor de kritiek dat de politie de lastige zaken zal laten liggen. Verbied categoriale bijzon dere bijstand en verspreid de mythe dat mensen daardoor eerder aan het werk gaan. Verhoog de kosten voor gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs en de toegang tot de rechter en blijf roepen dat het goed is dat mensen zich van die kosten bewust worden, ook mensen die geen keuze hebben. Laat je niet van de wijs brengen door ervaringsfeiten uit het verleden. Verdraai dat verleden desnoods, zoals de minister-president doet wanneer hij zegt dat uitkeringsgerechtigden tot dat dit kabinet aantrad "gedwongen" werden niets te doen. Alsof de criteria voor een uitkering al niet bijna twintig jaar voortdurend worden aangescherpt en uitkeringsgerechtigden niet al sinds jaar en dag met boetes en maatregelen naar de arbeidsmarkt worden gestuurd. Wat heeft het kabinet van de voorgaande periodes geleerd? Graag een reactie op dat punt.
De veiligheidsagenda van dit kabinet is overzichtelijk: van preventie naar repressie, van aandacht voor oorzaken en reproductie van criminaliteit naar aandacht voor een snelle handhaving. Een bruikbare rechtsorde, in de woorden van de minister van Justitie. Zo bruikbaar dat de minister het op de koop toe wil nemen dat er vaker onschuldigen veroordeeld gaan worden. Ik denk dan: totdat er meer zaken komen als de Puttense moordzaak en de begroting gaan bedreigen. De reclassering wordt met 25% gekort, dus meer detentie in plaats van taakstraffen. Meer beheersing dan begeleiding, met alle gevolgen van dien. Wie wind zaait, zal storm oogsten.
Intussen wordt de vraag naar de effectiviteit van het strafrecht onder betrokken professionals steeds groter. Nu de hype rond de drugskoeriers op Schiphol wat is uitgewoed, is duidelijk aan het worden dat de forse vergroting van vervolgings- en detentiecapaciteit twee jaar geleden hoegenaamd niets heeft opgeleverd. De drugskoeriers blijven komen zolang er zoveel cocaïne in Europese neuzen verdwijnt. En schaarste is alleen maar goed voor de handel, dus repressie schept haar eigen vraag. Voor cannabis geldt niets anders. Zo krijg je automatisch criminaliteit, corruptie en verdere verloedering van arme wijken. De capaciteit die gemoeid is met vervolging en berechting van dit soort zaken en de wissel die daardoor op het justitieapparaat en het gevangeniswezen wordt getrokken, rechtvaardigen naar mijn mening een diepgaand onderzoek naar de effectiviteit van de strafrechtelijke aanpak van drugs, en naar de mogelijke alternatieven. Ik heb uw Kamer vorige week een notitie gestuurd met een voorstel voor een parlementair onderzoek, uit te voeren door deze Kamer. Van de collega's die reeds hebben gesproken hoor ik graag een reactie op dat voorstel in hun tweede termijn en van de collega's die nog aan bod moeten komen in hun eerste termijn. Als die reactie ten koste gaat van hun schaarse spreektijd ben ik graag bereid hen daarover te interrumperen.
De heer Schuyer (D66):
Ik wil mevrouw De Wolff op haar wenken bedienen. Wij hebben kort naar dat voorstel gekeken en vinden het op zichzelf heel sympathiek, maar wij hebben wel de vraag of het enige zin heeft als niet eerst vaststaat dat het internationaal rechterlijk in Europees verband en VN-verband tot iets kan leiden. Als die vraag negatief wordt beantwoord, zouden wij eigenlijk zinloos werk aan het doen zijn.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Dat lijkt mij ook. Ik zou het voorstel dan ook niet hebben gedaan. In de discussie over drugsbeleid en de strafrechtelijke handhaving van dit beleid wordt altijd heel gemakkelijk gezegd dat Nederland eigenlijk met handen en voeren is gebonden aan verdragen. Daarbij kan het om Europese afspraken, maar ook om VN-verdragen gaan. Toch zie je in tal van landen in West-Europa op dit moment een soort worsteling met de vraag hoe het beleid binnen de marges van die verdragen beter kan worden vormgegeven. Die vraag is niet een, twee, drie te beantwoorden. Ik zou geen voorstel doen, als ik wist dat het nergens op sloeg. Ik denk dat een deel van het vooronderzoek kan zijn dat wordt geïnventariseerd waar je allemaal tegenaan kunt lopen. Dat zou kunnen gebeuren in de vorm van een hoorzitting of een gesprek met een aantal deskundigen op dat terrein. Nagegaan zou kunnen worden of er marges zijn voor het voeren van een ander beleid.
De heer Kox (SP):
Ik geef ook maar meteen een antwoord aan mevrouw De Wolff, zodat het niet ten koste van mijn spreektijd gaat. Mijn fractie was al voorstander van het onderzoek dat zij wenst uit te voeren. Die steun heeft zij dus en zelfs extra sterk sinds ik vanmorgen in de krant heb gelezen dat een orgasme ongeveer hetzelfde effect op de hersenen heeft als een shot heroïne. Mijn verontrusting is alleen maar toegenomen. Ik vind het erg goed dat wij dat gaan onderzoeken.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Dat van het orgasme?
De heer Kox (SP):
Nee, maar ik weet niet of het goed of gevaarlijk is dat het orgasme hetzelfde effect heeft als een shot heroïne.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Dat deel van de vraagstelling had ik eerlijk gezegd niet aan de Eerste Kamer toegedacht. Ik wil het er maar buiten laten, maar dank voor uw steun.
De toestand in Irak blijft onverminderd zorgelijk. De fractie van GroenLinks is blij met resolutie 1511 van de Veiligheidsraad. Wat ons betreft had die rol van de VN nog wel wat prominenter mogen zijn en het proces van overdracht van bevoegdheden aan de Irakese bevolking sneller en krachtiger. Deelt de regering die visie? Onduidelijk blijft of deze broze unanimiteit tot meer veiligheid in Irak leidt; de eerste voortekenen stemmen niet optimistisch. Wat gaat Nederland doen om een snellere overdracht van soevereiniteit aan de Irakese bevolking te bespoedigen?
De aanval van de VS op Irak is door GroenLinks scherp afgekeurd, maar is een niet te negeren precedent. De internationale gemeenschap is erdoor in enorme verlegenheid gebracht en er zijn grote risico's genomen voor de veiligheid in het gebied. Ik vraag de regering welke lessen zij uit de recente ontwikkelingen trekt. Het gaat dan zowel om het "pre-emptive" ingrijpen als zodanig in landen waar grove mensenrechtenschendingen plaatsvinden, als om een waardering achteraf van de wijze waarop de VS zich militair hebben gemanifesteerd, in weerwil van de massale internationale kritiek en met het schofferen van de VN.
GroenLinks ziet het belang van Europese samenwerking, tegen de achtergrond die de VS van Bush op het wereldtoneel willen spelen. De VN, het Internationaal Strafhof, Kyoto: de VS gaan economisch, militair en politiek hun eigen gang. Een Europa dat voortbouwt op de erfenis van de Verlichting kan met een sociale en duurzame politiek voor zowel de eigen volkeren als die in het zuiden een hoogwaardig alternatief vormen voor de conservatief-christelijke agenda van Bush. Voor GroenLinks moet de Europese grondwet daarvan een uitdrukking zijn. Is de regering het met die visie eens?
In de afgelopen maanden zijn een aantal wetsvoorstellen gelanceerd die raken aan de omgang tussen regering en Staten-Generaal. Zo is de intrekking van de Remigratiewet afgekondigd, met de mededeling dat aanvragen niet meer zouden worden behandeld. Dat lijkt mij contra legem. Ik vind dat de Eerste Kamer en Tweede Kamer daarmee te zwaar onder druk worden gezet om in te stemmen met een wetsvoorstel.
Hetzelfde geldt voor de afschaffing van de vervolguitkering. Op een warmde dag in augustus 2003 werd de aangekondigd dat de vervolguitkering eraan zou gaan – het wetsvoorstel moest nog even langs de Raad van State en de Staten-Generaal, maar dat zou men dan wel weer zien. Zo wordt het parlement, maar ook de sociale partners, te sterk onder druk gezet. Wil de regering hierop antwoorden? Het liefst hoor ik dat dit "eens, maar nooit meer" was.
Ook het wetsvoorstel Werk en Bijstand is in vliegende haast, in vier weken, door deze Kamer gejaagd. Ook daarover wil ik de regering vragen of dit "eens, maar nooit meer" was. Zo niet, dan herinner ik aan de motie-De Boer uit 1996 (vergaderjaar 95/96, nr. 186a). Die hangt nog steeds boven de markt, omdat die toentertijd niet in stemming werd gebracht. Deze motie beoogde bij ingewikkelde of maatschappelijk diepingrijpende wetsvoorstellen een termijn van minimaal zes maanden te waarborgen tussen de datum van indiening bij de Eerste Kamer en datum van publicatie in het Staatsblad. Nu kan ik mij voorstellen dat zes maanden wat aan de lange kant is, maar een tijdvak van drie à vier maanden voor de behandeling in de Eerste Kamer van ingewikkelde of maatschappelijk diepingrijpende wetsvoorstellen lijkt mij minimaal. Wil de minister-president toezeggen dat hij in de toekomst een dergelijke termijn aan de Eerste Kamer gunt?
De heer Rosenthal (VVD):
Mevrouw de voorzitter. U heeft het al gezegd: onze fractievoorzitter mevrouw Van den Broek-Laman Trip is ziek. Om die reden vervang ik haar bij deze algemene politieke beschouwingen.
Het gaat niet goed met ons land. Deze algemene beschouwingen vinden plaats onder een slecht gesternte. Onze economische groei is tot stilstand gekomen; er is zelfs sprake van achteruitgang. Te veel mensen staan aan de zijlijn. Men is ontevreden over de prestaties van politiek en bestuur. Om dit alles ten goede te keren, om ervoor te zorgen dat we er met zijn allen weer trots op kunnen zijn dat wij in Nederland leven, zijn er duidelijke en soms ook harde keuzes noodzakelijk. De toonzetting van mijn bijdrage zal dus nogal somber zijn over de overheid, maar ik wil hier wel mijn vreugde uitspreken over het vorige week gesloten akkoord, waarin het kabinet en de sociale partners het erover eens zijn geworden dat drastische maatregelen nu echt noodzakelijk zijn. Dat is een gelukwens aan het kabinet en de sociale partners waard.
Mede door de opstelling en het functioneren van de overheid mist Nederland dynamiek en flexibiliteit. De gevolgen daarvan zijn duidelijk zichtbaar. We kunnen er niet omheen: waar ons land eerder alom een economisch wonder werd genoemd, zijn we nu, ook in Europees perspectief, gezakt naar de positie van middenmoter en soms achterblijver. Op de ranglijsten-2004 van The Economist zijn we stelselmatig gezakt. Bedrijven raken in de rode cijfers, duizenden en nog eens duizenden mensen komen op straat te staan. Ten dele is dat natuurlijk te wijten aan de terugval in de wereldeconomie, maar voor een ander deel moeten we kritisch naar onszelf kijken. De VVD-fractie staat pal achter het kabinetsbeleid met betrekking tot loonmatiging, bevordering van de arbeidsproductiviteit – vroeger het paradepaardje van dit land – versteviging van de arbeidsmarkt en tal van andere economische maatregelen.
Volgens de VVD-fractie is het echter vooral een kwestie van ruimte scheppen. Met name mensen die wat willen ondernemen in Nederland wordt het vandaag de dag niet makkelijk gemaakt. Er zijn tal van voorbeelden van te ver doorgeschoten, overlappende, overbodige en soms zelfs absurde regelgeving waar ondernemers zich aan moeten houden. Sommige van deze voorbeelden zijn gevoeglijk bekend, bijvoorbeeld door publicaties van MKB-Nederland: een schildersbedrijf mag met zijn stellage wel in Rotterdam werken, maar niet in Amsterdam; een bouwbedrijf krijgt van de arbeidsinspectie een aanwijzing die haaks staat op wat het van de brandweer hoort; een horecaondernemer hoort van de ene overheidsdienst dat vluchtwegen naar buiten open moeten slaan, en van de andere dat deuren niet open mogen slaan op het trottoir. Dat schiet allemaal natuurlijk niet op. Het zijn voor de werkgevers in kwestie, maar met nadruk ook voor hun werknemers, schrijnende voorbeelden; typische micronarigheden waarvan Nederland er vandaag te dag te veel te verduren heeft.
Nederland lijdt onder een overmaat aan regels en andere beperkingen, met name vanuit de overheid. Neem de wet- en regelgeving op het terrein van de arbeid. Die is zo stringent dat ook de overheid zelf niet altijd binnen deze regels kan werken. Zo zei de minister van Justitie vorige maand nog te kunnen leven met de overtredingen van de Arbeidstijdenwet in gevangenissen. Kan de minister-president aangeven of dit nog steeds zo is? Vindt hij dat we deze regels moeten versoepelen. Natuurlijk zou dat onze voorkeur hebben.
Regels moeten er zijn ten behoeve van de burgers en niet ten behoeve van de staat; anders wordt de overheid van bondgenoot tot een bron van hinder. Te veel worden burgers in de weg gezeten door de overheid wanneer zij die overheid niet nodig hebben. Maar ook laat de overheid het te vaak afweten wanneer de burger haar wel echt nodig heeft. Te vaak ook geeft de overheid de burger niet genoeg rugdekking wanneer die burger zijn verantwoordelijkheid neemt. Zulks proefde ik ook uit de bijdrage van het CDA. De VVD wil in deze tijd absoluut niet het "laissez faire, laissez passer" propageren. Wij willen een overheid die op veel fronten terughoudend is, maar op de terreinen waar zij actief is, presteert en daardoor het vertrouwen geniet van haar burgers. Daar willen wij een óptredende overheid, juist in deze tijden van onzekerheid.
Er staat ons veel te doen. Ik doel hierbij natuurlijk in de eerste plaats op de maatregelen die het kabinet neemt om de economische en budgettaire problemen aan te pakken. Zoals ik reeds eerder aangaf, staat de VVD-fractie in de Eerste Kamer pal achter de voorstellen van het kabinet. Bij de financiële beschouwingen zullen wij uitgebreid terugkomen op het financieel-economische beleid van de regering. Ik maak hierover slechts enkele opmerkingen. Een aantal mensen, ook hier in dit Huis, doet het voorkomen alsof dit kabinet asociaal zou zijn. Voor die critici heb ik echter ook een aantal vragen: Is het asociaal om de kosten van de vergrijzing zelf op te willen vangen, zoals de wens is van het kabinet, in plaats van die af te wentelen op toekomstige generaties? Is het asociaal om de pensioenen betaalbaar te houden? Is het asociaal om te verwerpen dat in Nederland zoveel mensen aan de zijlijn staan? Wat het eerste, het afwentelen op toekomstige generaties betreft: dankzij het kabinet zal ten opzichte van ongewijzigd beleid in 2007 een verschil van zo'n 60 mld euro minder staatsschuld worden afgewenteld. Dat is toch een behoorlijk bedrag.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. De uitnodiging was duidelijk, het woord "asociaal" is onder andere door mijn partij gebezigd. Ik stel hem de volgende vraag terug: Is het sociaal om kinderen vier in plaats van vijf dagen recht op onderwijs te geven? Is het sociaal om rechten van mensen af te nemen door verzekeringen tussentijds te wijzigen? Is het sociaal om tegen zieke mensen te zeggen: jammer, maar u moet straks meer gaan betalen dan anderen; eigen schuld, dikke bult. Zijn dat allemaal sociale maatregelen? Er zal altijd een balans moeten zijn, die een beoordeling van "sociaal" of "asociaal" van een kabinetsbeleid rechtvaardigt. Mijn partij is tot die laatste conclusie gekomen.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik zal reageren op uw eerste voorbeeld: vier in plaats van vijf dagen school. Voor zoiets zou eventueel om allerlei redenen, ook onderwijskundige, iets te zeggen zijn.
De heer Kox (SP):
Wij hadden dat toch nooit bedacht uit onderwijskundige motieven? We doen dat toch gewoon omdat we te weinig geld, onderwijzers en scholen hebben voor vijf dagen? Als dat niet zo was, dan had het kabinet erover nagedacht en was het een onderwijskundige maatregel. Mijn jongste zoon zei altijd al: twee dagen school per week, dat vind ik meer dan genoeg. Ik denk toch niet dag hij hier gelijk zal krijgen.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik wijs de indruk af dat het hier gaat om een puur budgettaire kostenbenadering. Dat heb ik niet begrepen uit de discussie hierover.
De heer Kox (SP):
Straks horen we vast van de minister-president hoe hij dat interpreteert.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik vervolg mijn betoog. Sociaal beleid draait voor de VVD om uitkomsten, niet om goede bedoelingen. Sociaal beleid draait om mensen die volop meedoen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Sociaal beleid draait er ook om mensen te ondersteunen die het écht nodig hebben, en om dat stelsel voor die mensen – vroeger werd wel gesproken van de "waarborgstaat" – overeind en betaalbaar te houden. Het is daarentegen asociaal om je nu populair te maken en toekomstige generaties de rekening te presenteren.
De voorstellen van het kabinet draaien niet alleen maar om bezuinigingen. Gedurende deze kabinetsperiode groeien de collectieve uitgaven. Dit gegeven verdwijnt in de publieke meningsvorming. Er worden wel prioriteiten gesteld: bij de veiligheid en de integratie, bij de zorg en het onderwijs en bij infrastructuur. Daar liggen de kerntaken van de overheid. Daar moet de overheid haar verantwoordelijkheid krachtig nemen. Daar moet de overheid optreden. Op andere terreinen treedt de overheid terug en wil het kabinet de verantwoordelijkheid in belangrijke mate teruggeven aan de burger. Daarmee maakt het kabinet volgens ons een fundamentele keuze, een keuze die wij delen. Het kabinet maakt de keuze voor een samenleving waarin burgers in eerste instantie op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken en waar meedoen de regel is en niet meedoen de uitzondering. Dat is een samenleving waarin de overheid niet meer gezien wordt als de oplossingsmachine voor alle problemen en zichzelf ook niet meer zo ziet. Kortom, een samenleving zoals liberalen die graag zien.
De keuze voor deregulering is volgens ons dan ook niet alleen ingegeven uit economische overwegingen. Deregulering vloeit in feite voort uit de principiële keuze om verantwoordelijkheden bij de burgers en in de maatschappij te leggen, in plaats van vrijwel exclusief bij de overheid. Dat vereist een cultuuromslag, zoals de minister-president zei. Een cultuuromslag niet alleen bij burgers, maar – een beetje zelfkritiek kan geen kwaad – ook bij politici, bestuurders en controleurs, bij ambtenaren en belangenorganisaties. Want toegegeven, we hebben zélf die regels in het leven geroepen; daar waren altijd wel weer goede redenen voor aan te dragen. Door politici, van wie het succes maar al te vaak wordt afgemeten aan het aantal wetten dat ze hebben gerealiseerd. Door ambtenaren, die al te vaak problemen willen dichtregelen. En door belangenorganisaties die de belangen van hun achterban zo goed behartigd hebben dat die zijn neergeslagen in de ingewikkelde wet- en regelgeving die we nu kennen. Zo komt het dat leraren en ouders, patiënten en dokters dagelijks worden geconfronteerd met regels die het onderwijs of de volksgezondheid allerminst ten goede komen. Ik vraag mij af hoe het kabinet aankijkt tegen deze krachten die de regulering opkrikken. Hoe zouden wij die krachten volgens het kabinet kunnen ontkrachten?
De VVD-fractie stelt het volgende voor. Laten we de problemen voortaan bekijken vanuit het concrete object in plaats van vanuit de afzonderlijke ministeries. Dus: wáár gaat het om? Ik noem enige voorbeelden. Waarom maken we het niet mogelijk dat horecaondernemers eindelijk eens een alles-in-eenvergunning kunnen aanvragen? Waarom saneren we niet de ten minste 93 publiekrechtelijke instrumenten uit maar liefst 22 wetten die van toepassing zijn op het verbouwen, in stand houden, gebruiken en slopen van bouwwerken? Waarom wordt in de volksgezondheid een zorgidentificatienummer geïntroduceerd terwijl wij allemaal al een sofi-nummer hebben? Een en ander vergt toch uitleg.
We moeten dus de richting op van een objectbenadering. Dat wil zeggen: het denken vanuit de burger in zijn contacten met de overheid, in plaats van vanuit het perspectief van de overheid in haar contacten met de burger. Graag zie ik een antwoord van de minister-president op dit punt, zowel over het concept van objectbenadering als over deze individuele voorbeelden. Zal de objectbenadering een onderdeel vormen van de modernisering van onze overheid?
Natuurlijk vinden wij als liberalen, met Thorbecke als onze erflater, dat een samenleving niet zonder wetten en regels kan. Wetten en regels vormen immers het fundament van de rechtsstaat. Maar daarbij geldt ook dat de overheid betrouwbaar en consequent moet zijn. Als je regels verandert, kan dat bijvoorbeeld nooit met terugwerkende kracht. De Eerste Kamer is daar altijd eensgezind dwars voor gaan liggen. In dit verband manen wij het kabinet om ook in de toekomst zorgvuldig met de VUT en prepensioenregeling om te gaan. Wij zijn dus ook uitermate benieuwd naar de uitkomsten van het nader overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid daarover.
Ik kom bij de uitvoering van de wetten en de toepassing van de regels door de presterende overheid. Er wordt in Nederland veel gepraat en overlegd, maar weinig gedaan. Beleid heeft prioriteit, maar de uitvoering wordt verwaarloosd. Het resultaat is een overheid die op een aantal punten echt onvoldoende presteert. De Algemene Rekenkamer constateert in haar rapport over beleid en uitvoering dat de rijksdienst zucht onder een te grote beleidslast en dat de kwaliteit van de uitvoering gebrekkig is. Of beoogde doelen ook bereikt worden, is in veel gevallen niet inzichtelijk. Te veel geld wordt uitgegeven zonder dat duidelijk is wat de resultaten zijn. De VVD-fractie pleit hier absoluut niet voor nog weer meer controle op controle op controle, bijvoorbeeld door de Rekenkamer – "controlitis" wordt dat wel genoemd. Wij willen dus geen bureaucratie bij het afrekenen, maar wel meer duidelijkheid. Overigens, de opmerking van de PvdA-fractie dat sturen op kwantitatieve gegevens nogal eens tot gemakkelijke resultaten aanleiding geeft, is ook aan de VVD-fractie welbesteed.
Het gaat voor de VVD dus om minder regels en een betere handhaving; minder beleidsontwikkeling en bestaand beleid beter uitvoeren. De passage die wij over de vermindering van de overheidsbemoeienis terugvonden in de Troonrede, kan de VVD onvoldoende bekoren: "Daartoe zal het programma tot modernisering van de overheid aan u worden voorgelegd." Weliswaar is dit begrijpelijk, maar niet echt concreet. Gelukkig is het beleidsprogramma al wat concreter. De in het begin ietwat stroperige alinea eindigt met de slagzin: "Uiteindelijk is het een kwestie van doen." Dat klinkt al een stuk beter. Het CDA zei al dat nu de daden moesten volgen. Ooit was er de erflater van de liberalen, Thorbecke, die zei: wacht op onze daden. Zo moet het. Maar laten wij niet te lang wachten. We moeten dóén! Graag verneem ik van het kabinet of het onderschrijft dat forse en onorthodoxe aanpassingen nodig zijn in de uitvoering van het beleid en welke maatregelen het daarbij voor ogen heeft.
In de Troonrede wordt zeer terecht veel nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van de burgers. Dat spreekt ons liberalen bijzonder aan. Het kabinet maakt daarmee, zoals ik eerder zei, een fundamentele keuze: het herbevestigt daarmee het contract tussen de overheid en de burgers. Eén element is hiermee rechtstreeks verbonden: de notie van burgerschap. De vice-voorzitter van de Raad van State spreekt in zijn jaarverslag over het burgerschap als "publiek ambt". Ik citeer: "Het burgerschap als publiek ambt is verwaarloosd. Burgerschap betekent medeverantwoordelijkheid voor het publieke belang. Vanuit die verantwoordelijkheid is het niet acceptabel dat elk probleem door de burger wordt afgewenteld op de overheid." Aldus Tjeenk Willink.
De burger in ons land mag hier met meer stelligheid op gewezen worden. Dat zou ook goed hebben gepast in het normen-en-waardendebat: een oproep aan ons allen tot meer burgerschap. Dát is nodig. We voelen ons al te vaak slechts Nederlander voor het Vorstenhuis en voor die andere koning, Koning Voetbal. Kan het Kabinet aangeven hoe het denkt de Nederlandse burger op zijn medeverantwoordelijkheid voor het publieke belang aan te spreken? Burgerschap wilde een deel van de CDA-stroming ook; ik memoreer Groen van Prinsterer, die pleitte voor een nationaal besef. Eigen verantwoordelijkheid geldt voor iedere burger in ons land. Alleen als je echt niet zelf kan, is er een overheid die je ondersteunt. De taak van dit kabinet is om scherp aan te geven waar die grenzen liggen. Zo vindt mijn fractie – ik zeg dit met nadruk – het volstrekt logisch dat de subsidies aan allerlei organisaties wordt teruggedraaid: een kleine contributieverhoging, eigen verantwoordelijkheid en dan op eigen kracht verder in het maatschappelijke midden.
Een terugtredende overheid, maar aan de andere kant ook een sterkere, optredende overheid. Dat geldt voor vele partijen in het geheel, dus ook voor het parlement. Ook het parlement moet zich schikken in het teruggeven van verantwoordelijkheden aan de burger. Ook Kamerleden moeten leren om "nee" te zeggen tegen burgers die iets vanuit Den Haag geregeld willen zien, en vooral ook tegen belangen- en pressiegroepen. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor de Staten-Generaal, zeker ook voor de Eerste Kamer, die immers verder van de waan van de dag en de druk van organisaties en media staat. Senatoren kunnen door een kritische opstelling ten aanzien van de wet- en regelgeving een actuele en belangrijke invulling geven aan onze rol als chambre de réflexion. De VVD-fractie in de Eerste Kamer zal daarom alle nieuwe voorstellen van de regering gaan beoordelen op vragen als: Is het echt nodig? Is dit niet iets wat mensen zelf moeten regelen? Terug naar de burger dus. Welke regels worden met de nieuwe regels afgeschaft? Wanneer kijken we of deze maatregel nog zin heeft? En heel belangrijk: is er in het wetsvoorstel een horizonbepaling opgenomen? Dat is niet zo gek; dat laatste middel bewees onlangs nog zijn diensten bij de Wet Samen. Door de horizonbepaling loopt deze wet in 2004 af, en dat is volgens ons geen jaar te vroeg, want de wet heeft een flink aantal jaren geleid tot overbodige administratieve lasten. Veel werknemers wilden niet dat zij in de boeken van de werkgever werden opgevoerd als "allochtoon" en dus verloren de cijfers in feite alle waarde. In zo'n geval blijkt zo'n wet niet gewerkt te hebben.
Dan de mensen die wij hier rechtstreeks aanspreken: het kabinet. Wij moeten ons in dit verband zeker afvragen met welke criteria wij het optreden van onze bewindslieden beoordelen. Te veel gebeurt het nog dat het succes van een minister wordt afgemeten aan de hoeveelheid wetten die hij of zij uitvaardigt; daar wordt een minister voor gefeliciteerd etc., we kennen het ritueel. Een bewindspersoon die, zo op het oog, de samenleving meer ruimte laat en ruimte wil scheppen voor mensen zelf en dus niet te snel klaarstaat met wet- en regelgeving, wordt daarvoor al snel veroordeeld. Ik hoop dat er veel bewindslieden in dit kabinet zullen zijn die niet alles willen regelen, maar juist wat minder willen regelen. Om een voorbeeld te noemen: de aangekondigde herijkingsoperatie van de minister van VROM verdient daarom alle lof. Dat komt heel duidelijk naar voren in de wijze waarop ook de pers dit onmiddellijk heeft opgepikt: van 400 regelingen teruggaan en tegelijk daarbij zeggen dat het niet een zaak is van vandaag of morgen, en niet beloven wat je niet kunt waarmaken. Dat is een voorbeeld van onze "objectbenadering". In dit verband heb ik echter wel een praktische vraag. In het beleidsprogramma van het kabinet wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen het terugbrengen van administratieve lasten enerzijds en minder regelgeving anderzijds. Verschillende departementen gaan zich nu bezighouden met dezelfde materie. De VVD vraagt zich af waarom dit onderscheid zo gemaakt wordt en ook waarom voor het terugdringen van de administratieve lastendruk weer een externe commissie moet worden ingesteld. Graag een antwoord.
Wij zien graag bewindspersoon die veel overlaten aan de echte deskundigen: de mensen op de werkvloer. Geef het onderwijs terug aan de leraren en leerlingen, de zorg aan de verpleegsters en de artsen, de veiligheid aan de politie. En durf ook eens wat zonder alles van tevoren dicht te timmeren. Durf eens wat meer te experimenteren! Durf eens iets aan te jagen en pas daarna te melden of het een succes is geworden. Ik noem in dit verband het gebruik van vluchtstroken als spitsstrook, een heel goed experiment. De overheid moet ook aanjager zijn. Ik heb dat woord wel gelezen in het beleidsprogramma en dat doet mij goed.
Ten slotte de Europese Unie. Ook die is een medespeler in het regelveld. Daarom moeten het kabinet en de Nederlandse Europarlementariërs ook op Europees niveau deregulering bepleiten. In Europa staat ontzettend veel te gebeuren: de uitbreiding staat per 1 mei voor de deur, er is een Europese grondwet op komst. Maar Brussel staat nog steeds ver van de belevingswereld van de gewone burger af. En dat terwijl Europa steeds meer invloed krijgt. Nog maar 60 jaar geleden was heel Europa in oorlog, tot 15 jaar geleden was het verdeeld door een IJzeren Gordijn en leefden velen in onvrijheid, armoede en onderdrukking. Nu verenigen al die landen zich onder één grondwet en dat is een historische gebeurtenis. Dat Nederland dit weinig lijkt te beseffen, is ernstig. Dat moet en kan anders.
Mijn fractie maakt zich zorgen over de voorbereidingen voor het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in de tweede helft van volgend jaar. Wij lezen er buitengewoon weinig over in het beleidsprogramma en de miljoenennota; een korte paragraaf, verwijzingen naar afzonderlijke begrotingen. Daar gaan we weer! Kan de minister-president aangeven wat de plannen zijn en of al bekend is welke onderwerpen Nederland beslist op de agenda wil plaatsen?
Het nieuwe kabinet is aan een zware klus begonnen onder een moeilijk gesternte. De economie moet zo snel mogelijk weer op gang worden gebracht en daarvoor is veel nodig. Wij beseffen dat de marges in de wereldeconomie smal zijn. Toch moet er iets gebeuren. De burgers in ons land moeten weer worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, maar zij moeten daartoe wel voldoende rugdekking krijgen van de overheid. Zij moeten ertoe in staat worden gesteld. Als dat allemaal gebeurt, dan geldt voor de VVD-fractie zonneklaar dat de aanpak van het kabinet steun verdient. Het kabinet kan daarop volop rekenen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Kox (SP):
Mevrouw de voorzitter. Dit zijn voor mij de eerste algemene beschouwingen in de Kamer. De een raadt mij aan om alles te zeggen, een ander zegt dat ik diepgaand moet zijn, een derde zegt dat ik concreet moet zijn, Ronald van Raak vindt dat je in elk geval duidelijk moet spreken en de voorzitter zegt dat ik moet doen wat ik wil, als ik maar in een minuut of dertien klaar ben. Dat ga ik proberen. Als mijn tempo omhoog gaat, heb ik een probleem.
In tegenstelling tot mevrouw De Wolff vindt mijn fractie het wel erg leuk hier. Ik heb mij dan ook erg verheugd op dit debat met bijna de hele regering. Als ik een andere politicus was, zou ik onmiddellijk op handtekeningenjacht gaan bij alle beroemdheden aan de andere kant van de zaal. Ik ben evenwel wat minder op handtekeningen uit en iets meer op toezeggingen. Dat wil zeggen dat elke toezegging van de minister-president aan ons met applaus zal worden ontvangen. Om voor de premier ook een moderne, materiële prikkel in te bouwen: wij loven één gevulde koek per toezegging uit. Als hij veel toezegt, kan de hele regering straks mee-eten.
Ik begin met hetgeen waarover wij het met de minister-president eens zijn. Ik hoorde hem op het laatste Flevofestival zeggen dat wij ons in ons dagelijks handelen niet zozeer moeten laten leiden door de waan van de dag, maar door verder gelegen richtpunten, oftewel door idealen. Ik vind dat hij dat goed heeft gezegd. Ik herken zijn idealen: gerechtigheid, solidariteit, rentmeesterschap, gespreide verantwoordelijkheid, betrokkenheid, respect en naastenliefde. Die richtpunten staan dicht bij de onze, namelijk menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Ze passen in hetzelfde sterrenbeeld en hetzelfde mensbeeld, namelijk dat van de mens als sociaal wezen en de mens die weet dat samenleven niet alleen kan. Niet toevallig is dat de titel van het eerste boek van Jan Marijnissen, alsook van een kort daarna verschenen CDA-programma.
Hoe kan het dat een minister-president met zulke nabije idealen een begroting verdedigt die mijn partij juist in strijd acht met onze idealen? Natuurlijk, de afstand tussen sterren wordt altijd nog in lichtjaren uitgedrukt. Maar nu ik de premier in Liempde heb horen zeggen dat zijn idealen aansluiten bij het evangelie, zie ik die afstand niet. Ook onze achterban had graag de flyers voor de bergrede verspreid met de oproep: komt allen! Het komt niet zozeer door de richtpunten van de minister-president, maar door het daarop gemaakte bestek, waarop hij zijn koers uitzet. Ik moet eigenlijk zeggen: laat uitzetten door zijn stuurman, die vanaf hier gezien aan zijn linkerzijde zit. De premier ziet zijn stuurman, oftewel zijn rekenmeester, per abuis voor rentmeester aan die zijn idealen het beste kan bewaken. De idealen waarop vice-premier Zalm koerst, staan echter in een ander sterrenbeeld. Nederlandse liberalen lijken weliswaar polygaam, gemeten naar hun vele wisselende politieke contacten, maar zijn in essentie monogaam als het gaat om hun richtpunten: het individualisme, het materialisme, het consumentisme, het hedonisme en het welbegrepen eigenbelang.
Zo'n opvatting mag, en is wereldwijd zelfs dominant geworden, maar staat naar mijn mening haaks op de opvatting die de premier ontvouwde in zijn toespraak in 2002 op het christelijk-sociale congres Heel de mens. Dat is opmerkelijk genoeg ook de naam van ons beginselprogramma, dat drie jaar eerder werd vastgesteld. Op dat congres zei de premier dat de mens, ook de Nederlandse mens, een sociaal wezen is. Een politiek die de samenleving ziet als een verzameling individuen gaat voorbij aan de werkelijkheid die de wensen zelf ervaren. Dat is goed gezegd. Als wij die woorden, uit de zomer van 2002, afzetten tegen het sindsdien gevoerde beleid en tegen deze begroting, dan kunnen wij niet anders dan constateren dat de premier feitelijk, sinds vorige zomer, zijn sociaal-christelijke idealen in de steek heeft gelaten en is vreemdgegaan met de VVD. Hun bootje vaart sindsdien op neoliberaal bestek, zoals voorheen het paarse bootje deed. Ik zeg dat in het bijzonder tegen mevrouw Linthorst. Deze lente werden weliswaar de ietwat luidruchtige lichtmatrozen van de LPF vervangen door de brave Kameleonbemanning van D66, maar dat heeft geen wezenlijke invloed gehad op de uitgezette koers. Als ik aan vice-premier De Graaf denk, dan denk ik aan een pet op het hoofd en het roer in handen, van de reddingsboot.
Hoewel wij sinds begin dit jaar aan de ooit door iemand geformuleerde leugens, grote leugens en statistieken graag het begrip opiniepeilingen toevoegen, kijken wij er soms nog wel even met een half oog naar. De minister-president zal dat ook wel doen. Hij ziet dan dat de kiezers die hem tot voor kort omarmden vanwege zijn uitstraling, zijn uitgangspunten en zijn idealen, nu teleurgesteld afhaken. De laatste tijd, zo zeg ik hem, komen er nogal wat mensen bij ons die het CDA gedag hebben gezegd, omdat zij er te weinig evangelische inspiratie en wat te veel materialistische aspiratie in zien. Per saldo heeft de minister-president het inmiddels voor elkaar gekregen dat dit land voor het eerst sedert de invoering van het algemeen kiesrecht een linkse meerderheid heeft, althans virtueel. Proficiat! Daarvoor heeft hij alvast een gevulde koek verdiend.
Mijn partij heeft in de Tweede Kamer uitvoerig stilgestaan bij de sociale gevolgen van dit beleid. Het is naar onze mening een zorgwekkende reeks: het ontmantelen van de WAO; het afknijpen van het ziekengeld; het afschaffen van de verlengde WW; het uitkleden van het Klompéaanse recht op bijstand; het afnemen van lokale minimasubsidies van mensen die toch al zo weinig hadden meegekregen van de welvaart; het onderuithalen van de solidariteitsgedachte in de gezondheidszorg; het nog verder op slot draaien van een groot deel van de woningvoorraad voor huurders met de minste centen en het overvallen van organisaties in sport, spel, ontspanning en cultuur. Ik heb het dan nog niet gehad over de opmars van de koopman ten koste van de dominee in de internationale politiek, het afbladderen van de ontwikkelingshulp en de verdere devaluatie van de Nederlandse democratie en soevereiniteit ten koste van een ondemocratische en niet-sociale Europese superstaat. Of heb ik zaken genoemd die de regering bij nader inzien niet van plan is? Ik hoor dat dan graag van de minister-president.
Op het Flevofestival, deze zomer, vertelde de premier aan de aanwezige jongeren dat het volgens hem helemaal niet zo moeilijk was om je idealen concreet te maken. Je moet wat vaker langsgaan bij je opa en oma. Je moet alert zijn als je agressief gedrag bespeurt en je mobieltje in de hand houden om er melding van te maken en hulptroepen te verzamelen. Je moet geen rommel op straat gooien, stevig ingaan tegen discriminatie en vooral een beetje vriendelijk zijn tegen mensen. Dat is goed gezegd. Maar als onze jongeren dan wat vaker bij opa en oma langsgaan, dan mogen wij dat toch ook van onze regering vragen? Zij moet wat vaker langsgaan bij de opa's en oma's die dat het hardste nodig hebben. De regering moet ervoor zorgen dat zij in staat zijn hun kleinkinderen een beetje leuk te ontvangen en, als zij naar het verpleeghuis zijn verhuisd, een beetje waardig. Zij moeten bijvoorbeeld niet tussendoor urenlang in een natte luier hebben hoeven liggen, geen koud geworden warme maaltijd voorgezet hebben gekregen, niet pas om twaalf uur uit bed zijn gehaald en niet voortdurend het gevoel hebben gehad dat zij hun verzorgers en hun verplegers, die altijd met hun blik op de klok moeten werken, tot last zijn.
Ik ben het zeker met de minister-president eens dat je rommel niet op straat moet gooien. Het is een kleine moeite om ons land schoon te houden. Mag dan ook van de regering worden gevraagd om te voorkomen dat steeds meer mensen als oud vuil op straat terechtkomen? Zij zijn dakloos, hulpeloos en toekomstloos. Is het zo'n grote moeite om een groep die wij kennen, met sofi-nummer en al, goeddeels als psychiatrische patiënten, drugsverslaafden en over de rand gevallenen van de straat te halen en fatsoenlijk onder dak te brengen? Ik doe een dringend beroep op de regering om daarmee komend jaar een begin te maken. Ik overweeg over dit onderwerp in tweede termijn een motie in te dienen.
Respect voor alles wat leeft mogen wij zeker ook van onze jeugd vragen. Ik zeg het de minister-president na. Maar zullen de 40 miljoen pas geboren haantjes zo'n oproep niet ietwat schijnheilig vinden als zij net na hun geboorte in de versnipperaar worden gekieperd, omdat dit economisch rendabel heet te zijn? Wij mogen jongeren inderdaad vragen alert te zijn tegen agressief gedrag, maar is het niet eveneens erg agressief om mensen te dreigen hun uitkering en hun bestaanszekerheid af te nemen? Is het niet onvriendelijk om hen een schuldcomplex aan te praten, alsof zij de veroorzakers van de huidige economische crisis zijn? En is het niet tevens onvriendelijk om hen te dwingen hun zelf bijeen gespaarde huis op te eten en daarmee weer een deel van hun respect en hun aanzien?
Ik ben het helemaal eens met de minister-president dat jongeren zich tegen het achterstellen van bepaalde bevolkingsgroepen horen te verzetten. Maar kan de premier die jongeren, en ons ook, even uitleggen waarom de regering wel meent goede gronden te hebben om zieken achter te stellen bij gezonde mensen? Het is uitstekend als de premier jongeren voorhoudt dat een beetje meer vriendelijkheid echt geen kwaad kan in deze harde samenleving. Maar hoe onvriendelijk is het eigenlijk van de regering om volgend jaar wel de inkomsten te bevriezen van mensen die toch al het minste hadden, maar niet hun uitgaven? Zorgt de uitgevente ieder-voor-zichmentaliteit er feitelijk niet voor dat veel jonge mensen niet beter weten dan dat dingen als compassie, mededogen en vriendelijkheid hopeloos ouderwets zijn?
In de troonrede wees de koningin ons op enkele belangrijke zaken: de integratie van migranten in Nederland, de integratie van Nederland in Europa en de integratie van arme landen in de wereldhandel van de rijke landen. De tijd ontbreekt om daarop nu diepgaand in te gaan. Wel zien wij met belangstelling het rapport van de parlementaire commissie inzake integratiebeleid tegemoet. Wellicht moeten wij dit rapport ook met de regering bespreken en zodoende een bijdrage leveren aan de stokkende integratie. Over de Nederlandse integratie in Europa spreken wij op 4 november met de regering. Desalniettemin heb ik twee vragen. Is de regering, alles overwegende, nu voor een referendum over een Europese grondwet? Voor alle duidelijkheid zeg ik dat mijn partij mensen zal aanraden niet in te stemmen met een grondwet die minder te bieden heeft dan de Nederlandse Grondwet. Als de harde maatregelen die in de Nederlandse sociale zekerheid worden genomen, worden gelegitimeerd door ons achterblijven in het Europees verband van economische groei en concurrentiekracht, worden die maatregelen dan teruggedraaid als wij in Europees verband beter presteren? Over het falen van de wereldhandelsconferentie in Cancun willen wij binnenkort ook spreken in de Kamer, het liefst aan de hand van de verslagen van de parlementaire delegatie en van minister Brinkhorst, die de conferentie immers mede voorzat. De mondiale onmacht en onwil, die naar onze mening ook daar weer is tentoongespreid, zorgt ervoor dat terwijl wij vandaag debatteren, honderdduizend andere mensen creperen; zij zijn dood voordat het avond is. Ons blijft de vraag intrigeren wat wij daaraan als parlement en regering samen zouden kunnen doen. Als wij landen wel kunnen bombarderen met bommen, waarom kunnen wij ze dan niet bombarderen met brood?
De koningin zei in de troonrede niets over het koningschap, maar denkt daarover natuurlijk wel het hare. Wij wensen haar veel sterkte, maar zouden het een goede zaak vinden als ook het parlement nadenkt over de wijze waarop het koningschap te moderniseren valt. In verleden zijn heikele kwesties bespreekbaar gemaakt via de instelling van een oerdegelijke, Hollandse staatscommissie. Sinds 1823 hebben wij daarvan een hele reeks gehad. Zou het daarom niet verstandig zijn om een debat over modernisering van het koningshuis gedepolitiseerd te laten voorbereiden door een breed samengestelde staatscommissie? Als wij zaken als de afschaffing van slavernij en van kinderarbeid, het invoeren van het riolenstelsel en euthanasie en de dualisering van het lokale bestuur via een staatscommissie op gang hebben kunnen krijgen, waarom kan de discussie over dit onderwerp dan niet daarmee beginnen? Ik wijs erop dat wij voor de meest moderne koning zijn, namelijk de gekozen koning. Wij praten echter graag mee over andere varianten. In een motie verzoek ik om het instellen van een staatscommissie die onderzoek moet doen naar de modernisering van het koningshuis. Zij is niet gericht op een gekozen koning, maar wel op een beter functionerende koning.
Ik zie de reactie van de minister-president met grote interesse tegemoet. Zoals gezegd zullen wij toezeggingen werkelijk weten te waarderen. Zonder nu de hele voorraad koeken uit de senaatskeuken in de aanbieding te doen, merk ik op dat wij toenaderingen van andere partijen over onze voorstellen ook zullen waarderen. Wij zullen zelf ook alle voorstellen van de andere fracties die wij goed vinden, weten te waarderen. Ik noem bijvoorbeeld het voorstel van de fractie van GroenLinks over de Opiumwet, het voorstel van de PvdA-fractie om onderzoek te doen naar de privatisering en het voorstel van de CDA-fractie om met compenserende maatregelen te komen in het geval van negatieve inkomenseffecten.
De voorzitter:
Door de leden Kox, De Wolff, Van Raak, Slagter-Roukema en Meulenbelt wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
gezien een aantal recente ontwikkelingen rondom het koningshuis;
van mening dat er goede redenen zijn tot bezinning op de precieze taak en plaats van het koningschap in onze democratie;
verzoekt de regering, een staatscommissie in te stellen om voorstellen te doen over mogelijkheden tot modernisering van het koningschap,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt nr. A(29200).
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter. De voorgaande vijf sprekers hebben hier allen hun eerste bijdrage aan algemene beschouwingen geleverd. Ik complimenteer hen daarmee zonder uitzondering. Ik had stellig de verwachting hier mijn eerste bijdrage aan algemene beschouwingen te leveren als lid van de oppositie. Dan was het natuurlijk gemakkelijker geweest, omdat ik dan had gezegd dat het grootste deel van het beleid niet zou deugen. Nu moet ik dit beperken tot een kleiner deel. Het regeerakkoord is een Hoofdlijnenakkoord in een poging een dualistische opstelling van de aan het kabinet gelieerde fracties te realiseren. Het is te vroeg om de vraag te beantwoorden of dit is geslaagd. De eerste signalen stemmen echter niet optimistisch. Zoals bekend, wordt aan de fracties in deze Kamer niet gevraagd om met het Hoofdlijnenakkoord in te stemmen. Dat vloeit voort uit de taakstelling van de Kamer. Die taakstelling geldt uiteraard ook voor mijn fractie. Maar daarnaast hebben wij een politieke afweging te maken. De binding met het kabinet is daarbij een factor. Versterking van het dualisme is echter een afspraak waaraan wij op gepaste wijze vorm zullen geven.
Ruim negen jaar geleden maakte D66 Paars mogelijk, onder meer vanwege de overtuiging dat aan de mensen meer verantwoordelijkheid kon worden gelaten op het terrein van medisch-ethische kwesties en samenlevingsvormen. In Paars II was D66 niet nodig en dat maakte de ruimte om op de ingeslagen weg voort te gaan, onder meer door een begin van bestuurlijke hervorming in gang te zetten, te beperkt. Nu is D66 kleiner geworden, maar wel nodig. Dat is zichtbaar in de aandacht voor onderwijs en kenniseconomie, duurzame ontwikkeling, milieu en natuur, bestuurlijke vernieuwing en hervorming van de overheid zelf. Het is boeiend om te zien dat de minister van Economische Zaken zich in het bijzonder inzet voor consumentenbelangen en dat expliciet tot een taak van zijn departement wenst te rekenen. Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is onder zijn eigen leiding omgevormd tot het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Die accenten laten zien op welke wijze D66 de taak van de overheid wil invullen. Daarnaast zijn wij overtuigd van de noodzaak tot hervorming van onze sociale zekerheid en ons zorgstelsel alsmede van de noodzaak de economie te versterken. Kennelijk is deze regeringscombinatie nodig om de stelsels van gezondheidszorg en sociale zekerheid zodanig vorm te geven dat ze in de 21ste eeuw de bescherming blijven bieden aan hen die dat nodig hebben. Daar hoort bij onze overtuiging dat mensen meer zelf kunnen, ook op de genoemde terreinen. Maar er hoort scherp te worden neergezet waar de overheid zich wel verantwoordelijk voelt. Het is op dit punt dat het kabinet faalt in het neerzetten van een duidelijke visie.
Waar koerst het kabinet op? Meer verantwoordelijkheid bij de burger is als uitgangspunt aanvaardbaar, maar daarmee kan men nog alle kanten op. Zonder het aangeven van richting wordt het kretologie. Een sterke overheid die belangen van burgers beschermt bij de landbouw, als consument, als gebruiker van energie, die bereikbaarheid van sociale grondrechten regelt en die duidelijk erop toeziet dat burgers weten wie verantwoordelijk is voor iets en daar kunnen klagen, is een ondernemende overheid. Een dergelijke visie op de taak van de overheid vinden wij niet in de stukken die gepresenteerd zijn. Ik nodig de minister-president uit om daar vandaag een begin mee te maken.
De taak van de overheid dient opnieuw te worden gedefinieerd, in het licht van de hiervoor genoemde beleidsterreinen, maar ook in het licht van de ontwikkelingen in Europa. De vierde bestuurslaag, waar jaren tegen gestreden is, is inmiddels een feit maar heeft een volstrekt andere gedaante dan vroeger gedacht. Dit betekent dat bezinning op de taak van de nationale overheid en op de taak van de regionale en de lokale overheid opnieuw nodig is.
Daar zijn ook nationale overwegingen voor; immers de aandacht en de invloed van de burger voor en op de politiek is mager. Het kabinet en politieke partijen zien dit nu eindelijk ook. Het accepteren van een referendum over de Europese grondwet, het kiezen van de eigen burgemeester en het aanpassen van het kiesstelsel zijn daarvan de tastbare bewijzen. Maar dat is niet genoeg. Enige tijd geleden kwam de Algemene Rekenkamer met een rapport waaruit duidelijk naar voren kwam dat er veel te verbeteren valt aan de uitvoering van beleid. Het kabinet heeft zich die kritiek ten dele aangetrokken en in hoofdstuk drie van de miljoenennota aangegeven hoe zij de uitvoering wil verbeteren, onder meer volgens het systeem neergelegd in de nota Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording. Daarmee wordt wel duidelijk of de overheid de doelstelling die ze zich heeft gesteld heeft gehaald, maar niet op welke manier ze de controle regelt en met welk sanctiebeleid. Toch is dat nodig omdat veel beleid tenslotte door anderen dient te worden uitgevoerd. Mijn vraag aan de minister-president: acht hij de controle een expliciete taak van de overheid en zo ja hoe wordt de controle de komende jaren verbeterd? De ondernemende overheid heeft ook een taak bij rechtshandhaving en veiligheid. Wij waarderen het standpunt inzake het niet invoeren van minimum straffen en verwachten dat het kabinet bij de les blijft als het gaat om de definiëring van het begrip terrorisme. Helemaal gerust zijn wij op dat laatste punt nog niet. Misschien kan de minister-president bij de beantwoording die ongerustheid wegnemen.
De ontwikkeling van visie dient te gebeuren in de wetenschap dat Nederland onderdeel is van de Europese Gemeenschap. Het is bij mijn weten voor het eerst, dat een kabinet in het hoofdlijnenakkoord schrijft over het behoud van de Nederlandse taal en cultuur. Maar tot nu toe is op geen enkele wijze duidelijk geworden hoe het kabinet het beleid inzake het behoud van de Nederlandse taal en cultuur vorm wenst te geven. De uitbreiding van de Europese Unie maakt dat vele Europeanen in Brussel in aanraking komen met het Nederlands. Daarop kan worden ingespeeld. Ik verneem graag van de minister-president hoe hij de passage over het Nederlands uit het hoofdlijnenakkoord handen en voeten wil geven.
Op de opiniepagina van 30 september in NRC-Handelsblad schreef Bolkestein een belangwekkend stuk over de noodzaak de eigen cultuur zelfbewust uit te dragen. Dat is nodig in een uitbreidend Europa en het is nodig bij het integratiebeleid. Het is ook nodig in de door de minister-president zo gekoesterde normen- en waardendiscussie. Die koestering gaat zelfs zo ver, dat de premier die discussie wil uitbreiden naar het Europees niveau. Vanuit welke visie wil de minister-president dit eigenlijk doen? Voor ons hoeft die discussie niet zo, maar als zij gevoerd wordt dan dient het meer te zijn dan de eis dat in de Europese grondwet verwezen wordt naar de joods-christelijke wortels. Ook dat hoeft voor ons niet zo, al zullen wij er geen messen over trekken. Maar voor een land dat de grootste humanist heeft voortgebracht, kan een verwijzing naar de humanistische waarden dan niet achterwege blijven. En het is gênant om te accepteren dat op cruciale momenten overleg met de kerken gevoerd wordt. Het gênante zit niet in overleg want dat zou vanzelfsprekend moeten zijn. Het gênante zit in het exclusief noemen, met derhalve het weglaten van anderen. Vindt de minister-president dat ook? En nu ik op dit punt toch aan het vragen ben: kan uit de opstelling van de minister-president worden afgeleid dat hij dit type verwijzingen van meer belang vindt dan het behoud van een eigen stemgerechtigde commissaris? In het genoemde artikel van Bolkestein wordt het aardige idee geopperd om in Brussel een Multatulihuis te stichten van waaruit de belangen van de taal en cultuur binnen de EU kunnen worden gestimuleerd. Wat vindt de minister-president van die gedachte?
Een kabinet dat genoodzaakt is om gedurende lange tijd maatregelen te nemen die diep in de samenleving ingrijpen, dient dat met grote zorgvuldigheid te doen en op zodanige wijze dat het verwijt dat de pijn onevenredig verdeeld wordt, kan worden weersproken. Ook met volledige onderschrijving van de doelstellingen van het kabinet en met behoud van financiële dekking, vindt mijn fractie dat hier en daar andere keuzes gewenst zijn.
Ik noem het beleid inzake de lease-auto. Onze fractie heeft jarenlang gepleit voor vereenvoudiging van de regels. Het kabinet verdient waardering dat dit nu wordt gerealiseerd. Maar nooit hebben wij bepleit om dan de rekening daarvan bij anderen neer te leggen. Met behoud van de voorstellen had het kabinet ook kunnen kiezen om de bijtelling geen 20% te laten zijn maar 23% of 25%. Het is nu onredelijk om de vereenvoudiging af te wentelen op degenen die de eigen auto voor het werk gebruiken. Het valt bovendien gemakkelijk te voorspellen, dat werkgevers dit dienen te gaan compenseren en op deze wijze dus opdraaien voor de extra kosten en de administratieve lasten. Ik geef uit de omgeving waarin ik werkzaam ben het voorbeeld van de wijkverpleging. Deze lastenverzwaring voor het bedrijfsleven is contrair aan het beleid dat het kabinet wenst te voeren, namelijk lastenverlichting voor bedrijven in de hoop op meer banen bij dat zelfde bedrijfsleven. En wat wellicht nog belangrijker is, het maakt verwijten aan het kabinet dat men een voordeel geeft aan hen die dat niet nodig hebben nauwelijks te weerleggen. Waarom heeft het kabinet de rekening niet gelegd waar ze hoort, namelijk bij de leaserijder?
Het dossier zorg en de maatregelen die dit jaar worden genomen, zijn uitvoerig aan de orde geweest aan de overzijde van het Binnenhof. Los van de vraag of men met de ophoging van het eigen risico niet iets beters had kunnen doen dan de medicijnknaak afschaffen, is voor iedereen die zich oppervlakkig met de materie bezighoudt duidelijk, dat daarmee de beheersing van de zorguitgaven voor langere tijd niet is gewaarborgd. De minister van Volksgezondheid zou geschiedenis schrijven als hij het komende jaar besteedt aan het maken van een visie waarmee de 21ste eeuw voorlopig voor wat de zorg betreft vooruit kan, met een paar kernbegrippen als handreiking. Breng op den duur de gehele infrastructuur onder de algemene middelen, zoals dat in Duitsland het geval is; breng 10% à 15% van de directe kosten zonder specificaties onder in een aanvullende verzekering zoals dat in veel landen vaak gebeurt. Zorg voor acceptatieplicht daarbij en formuleer als sociale maatregel een gestaffeld maximum van het bruto inkomen dat aan zorg per jaar kan worden uitgegeven. Bezie of het niet beter is de uitgaven zo te benoemen dat ze niet meetellen bij het EMU-saldo. Ik hoor graag van de minister-president of een visie van langere duur op het zorgdossier tegemoet kan worden gezien.
De beeldvorming van het kabinet is ook aan de orde bij de eenmalige regeling asielzoekers. Ik stel voorop dat ik vertrouwen heb in het toepassen van de discretionaire bevoegdheid van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie en de ruime toepassing ervan zoals die na het debat aan de overzijde is toegezegd. Maar het wordt eenvoudigweg niet begrepen en als asociaal ervaren als ouders en kinderen door overheidsbeleid van elkaar gescheiden worden, als de ouders een halve generatie of langer hier wonen en de kinderen bovendien een Nederlands paspoort hebben. Voor het CDA als gezinspartij moet dat toch ook een brug te ver zijn, zo vraag ik aan die partij. Het toepassen van de pardonregeling voor deze groep had wellicht een uitbreiding van 1000 mensen betekend, maar het had wel het sociale gezicht van het kabinet aanmerkelijk verbeterd. Kan de minister-president aangeven waarom voor deze heel kleine groep niet gekozen is voor rechtszekerheid bij wet?
Nederland heeft bijna twee jaar zonder een reguliere regering gezeten. Dat is voor D66 mede een overweging geweest om de verantwoordelijkheid te nemen die is genomen. Belangrijk is, dat de komende periode gebruikt wordt om het vertrouwen in de politiek te herstellen. De minister van bestuurlijke vernieuwing heeft daarbij een speciale taak: meer democratie, meer directe bemoeienis van de burger bij het beleid, een betere herkenning van de burger in zijn vertegenwoordiging. Experimenten in Democratie zo heette een boek van een van de oprichters van D66. De tijd lijkt er meer dan rijp voor. Het gevaar dat op de loer ligt, is dat het betere de vijand van het goede wordt. Als dat gebeurt, al dan niet met goede bedoelingen, dan gaan wij een proces in dat gemakkelijk nog een generatie duurt, zo het al tot iets zal leiden.
Nu het kabinet vaart lijkt te zetten achter vernieuwing mogen de Staten-Generaal daar geen spelbreker in worden. De bestuurlijke vernieuwing is een kabinetsaangelegenheid waar drie partijen voor hebben getekend. Natuurlijk is de aanjaagfunctie gelegd bij de minister voor bestuurlijke vernieuwing, afkomstig uit de kleinste regeringspartij. Maar het is niet meer de hobby van die partij, zoals hier en daar gesuggereerd, maar kabinetsbeleid. Het belang ervan is onderstreept doordat de minister-president een groep aanvoert die de bestuurlijke vernieuwing wenst te doordenken. Wij verwachten van de minister-president dat hij het komende jaar daaraan gestalte geeft en er nadrukkelijk ook zelf mee naar buiten komt. Wellicht is het voor hem zinvol ook te bezien of het in het licht van de ministeriële verantwoordelijkheid nog langer verantwoord is het staatshoofd ook het hoofd van de regering te laten zijn, een vraag die mijn partij al eens eerder stelde.
D66 verwacht een druk jaar voor het kabinet. Wij zullen het kabinet positief en kritisch blijven volgen.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
De heer Schuyer sprak aan het begin van zijn betoog over de opstelling van de fractie van D66 in de Eerst Kamer en de binding aan het regeerakkoord. Aan het eind van zijn betoog hoor ik hem weer iets zeggen over de binding aan het regeerakkoord. Ik kan die twee passages niet helemaal rijmen.
De heer Schuyer (D66):
Het akkoord op hoofdlijnen is zoals mevrouw De Wolff weet een verzameling afspraken, waarbij de ene partij geeft en de andere partij neemt. De bestuurlijke vernieuwing is een uitvoerige inbreng van D66 in het overleg over het hoofdlijnenakkoord. Daarmee is een aantal hoofdpunten verbonden. Wij vinden dat onze coalitiepartners daar terdege rekening mee hebben te houden in de voltallige Staten-Generaal, zoals wij dat zullen doen met de afspraken die door de andere partijen zijn ingebracht.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Allereerst wil de fractie van de ChristenUnie aan het begin van deze algemene beschouwingen – het vorig jaar kon dat niet – haar blijdschap erover uitspreken dat het CDA weer deel uitmaakt van de regeringscoalitie. Ik hoop wel dat onze CDA-vrienden hun terugkeer in het centrum van de macht niet slechts beschouwen als het weer opnemen van een historische draad. Ik hoop bij hen ook iets terug te vinden van het principiële verzet tegen de nihilistische tijdgeest, dat onze fractie en die van het CDA de afgelopen jaren in wetgeving van principiële aard samen deed opereren.
De winst voor het CDA was zowel in mei 2002 als begin dit jaar zeer opvallend en voor velen onverwacht. Een van de belangrijkste aansprekende thema's voor het CDA was het aan de orde stellen van herstel van waarden en normen in de samenleving. De burger beseft dat er in de grondhouding van velen wat loos is, gelet op onveiligheid, criminaliteit en verloedering van de publieke ruimte. Het zou een grote misser zijn indien dat thema vanaf nu weer van de politieke agenda zou worden afgevoerd. De actualiteit ervan zal geen eendagsvlieg blijken te zijn. Maar hoe zal de politiek op het thema moeten reageren? De minister-president heeft tot nu toe bij dit thema vooral verwezen naar de verantwoordelijkheid van gezinnen, scholen, kerken en maatschappelijke organisaties. Inderdaad spelen die een belangrijker rol dan de politiek. De politiek zal nooit zelf een bezield verband kunnen leveren met een eensgezindheid in waarden en normen. Maar het kan toch in de politiek niet blijven bij verwijzen naar anderen alleen? Als dat gebeurt, zullen de kiezers die in mei 2002 en in januari 2003 verwachtingen hadden zich ongetwijfeld afkeren. Kan de politiek en via haar de overheid zelf, op de wijze van de politiek en de overheid een rol spelen? Hoe kan de overheid waarborgen leveren voor het herstel van waarden en normen in het publieke domein? Sommigen of zelfs velen vrezen dan dat het om christelijke waarden en normen gaat en daarbij lopen hen de rillingen over de rug. Maar ook zij zullen toch pleiten voor een herwaardering van het publieke domein? Valt er iets gezamenlijk te doen, vasthoudend aan eigen overtuiging en waarden en normen van ieder en elkaar tegelijk ook vasthoudend?
De heer Kox (SP):
De heer Schuurman zegt dat bij sommigen de rillingen over de rug zullen lopen als het over christelijke waarden en normen gaat. Heeft hij specifieke partijen voor ogen? Ik heb zojuist geprobeerd aan te geven dat als de minister-president een beleid voert op basis van christelijke waarden en normen wij supporters zijn van Balkenende II. Het wringt juist in de effectiviteit van die christelijke waarden en normen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik had uw partij niet op het oog.
De heer Kox (SP):
Wie dan wel?
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik heb al die journalisten en politici op het oog die eigenlijk dit thema weer weg willen hebben uit de politiek.
De heer Kox (SP):
Welke politici zijn dat?
De heer Schuurman (ChristenUnie):
U kunt aan D66 denken. Vanmorgen zei de heer Schuyer geen behoefte te hebben aan het thema. Als u de dagbladen leest, kunt u voortdurend constateren dat er zijn die zeggen dat dit thema eigenlijk helemaal niet thuishoort in de politiek.
De heer Kox (SP):
De heer Schuyer zei dat hij niet exclusief daaraan dacht, maar ik heb hem niet iets antichristelijks horen zeggen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Dat heb ik ook niet beweerd.
De heer Schuyer (D66):
Dat zou ook niet in mij opkomen. Ik weet heel precies wat ik heb gezegd. Ik heb gezegd dat ik in het debat over de Europese grondwet niet zoveel behoefte heb aan dit thema, maar er ook geen messen over zal trekken, onder verwijzing naar de wens om er joods-christelijke elementen in te zetten. Als een land dat de grootste humanist heeft voortgebracht dat doet, moeten ook de humanistische tradities worden genoemd. Voor het overige heeft het joods-christelijke element voor de meeste oorlogen in de wereld gezorgd. Dat moeten wij in ieder geval vermijden.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Op het laatste kom ik aan het eind van mijn bijdrage terug. Ik wil nu iets zeggen over het debat over normen en waarden. Ik heb er in mijn bijdrage voor gekozen een brug te slaan tussen mensen van verschillende levensovertuigingen, met respect voor hun eigen normen, waarden en overtuigingen. Zij moeten tegelijkertijd elkaar vasthouden in de publieke ruimte. Ik doe daar graag een voorstel voor.
De multiculturele samenleving kan echt een drama worden. Een socioloog vroeg zich onlangs terecht af: hoe houden wij de boel bij elkaar? De overheid kan van niemand vragen zijn levensovertuiging prijs te geven. Ik meen dat de politiek toch een minimum aan gemeenschappelijke waarden en normen kan bevorderen om de samenleving leefbaar te houden. Ik zal dat duidelijk maken.
In onze Grondwet en in de Verklaring van de rechten van de mens worden grondrechten of vrijheidsrechten verleend aan burgers en rechtspersonen. Terecht wordt op deze rechten veelvuldig een beroep gedaan. Maar met een beroep op rechten alleen kan de samenleving toch desintegreren. Dat bedoelt artikel 29 van de Verklaring van de rechten van de mens ook te zeggen: "Ieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke de vrije en volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is."
Spreken over plichten in een verklaring van rechten is opvallend. Rechten roepen als het ware plichten en verantwoordelijkheden op. Dat moet onzes inziens niet terloops, maar consequent gebeuren. Gelukkig zeggen steeds meer mensen dat er in onze maatschappij niet alleen maar over rechten, maar ook over plichten moet worden gesproken; dat zou de samenleving weer leefbaarder te maken. Er moet een soort evenwichtsherstel komen tussen luid verkondigde rechten en nauwelijks genoemde plichten.
De bestaande grondrechten zijn nodig, maar niet voldoende, want het is immers duidelijk dat gegeven vrijheden misbruikt kunnen worden. Wie kent niet de uitwassen van de vrije meningsuiting via de moderne massamedia? Met een beroep op rechten en vrijheden is onze maatschappij meer en meer een "permissive society" geworden, een maatschappij waarin alles toelaatbaar is. In naam van de vrijheid van meningsuiting kennen wij openlijke aansporingen tot misdaad, geweld, verkrachting en vernedering van mensen. De uitwassen via het internet kennen we: racisme, antisemitisme en pornografie zijn schering en inslag.
Het is historisch gezien wel te verklaren dat rechten van burgers en hun verbanden voorrang kregen tegenover een al te machtige staat. Maar misbruik daarvan brengt het publieke domein in gevaar. Daarom – en nu komt mijn voorstel – zouden wij willen pleiten voor een nationaal handvest van plichten en verantwoordelijkheden. Zo'n handvest kan voorkomen dat vooral onder invloed van allerlei niet te beheersen krachten en machten de res publica een chaos wordt.
Ik ga nu niet in op de vraag wat er allemaal in zo'n handvest van maatschappelijke plichten zou moeten staan. Maar nieuw is het allemaal niet. Wij spreken immers al langer over plichten, bijvoorbeeld stemplicht, belastingplicht, zorgplicht, arbeidsplicht en inburgeringsplicht. Maar er is meer: het zal ook moeten gaan over de plicht om de schepping te verzorgen en te bewaren, de plicht om het leven van eenieder te respecteren en te beschermen. Wederzijds respect is een plicht die autochtonen en allochtonen jegens elkaar dienen te betrachten. Iedereen heeft de plicht het eigendom van anderen te beschermen. "Wat u wilt dat u de mensen doen, doet gij hen evenzo", zou een actuele vertaling moeten krijgen. Ook waar veelal gesproken wordt over rechten van de natuur of het dier, lijkt het meer voor de hand te liggen te spreken in termen van plichten of verantwoordelijkheden van de mens met betrekking tot dier en natuur.
Eigenlijk kent onze Grondwet voor de overheid al zo'n soort handvest van plichten. De sociale grondrechten zijn eigenlijk geen grondrechten maar (zorg)plichten van de overheid jegens particulieren, samenlevingsverbanden en de maatschappij als geheel. Een spiegelbeeld daarvan zou ook voor burgers en hun verbanden moeten gelden.
Vanzelfsprekend is met het voorgaande lang niet alles gezegd, maar ik hoop wel voldoende voor de minister-president om op de achtergronden en het idee in te gaan. Hij verkeert dan meteen in goed gezelschap. Een grote groep oud-regeringsleiders heeft zich ook al eens publiek voor zo'n handvest van plichten en verantwoordelijkheden uitgesproken.
De heer Rosenthal (VVD):
De heer Schuurman sprak een passage uit in relatie tot de sociale grondrechten. Nu wordt nog wel eens gezegd dat die sociale grondrechten al gauw niet meer lijken te zijn dan een soort inspanningsverplichting van de overheid. Ik begrijp dat hij met het handvest van plichten en verantwoordelijkheden veel verder wil. Ik snap de vergelijking met de sociale grondrechten dan niet.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik wilde het volgende duidelijk maken. Het voorstel zou ons gezamenlijk verder moeten helpen in het waarden- en normendebat. Ik wijs er daarbij op dat wij al plichten hebben. De overheid heeft bepaalde plichten. De sociale grondrechten zijn eigenlijk zorgplichten. Ik heb ze er nog eens op nagelezen voordat ik mijn interpretatie aan het papier toevertrouwde. Eigenlijk hebben zij een wat dubbelzinnig karakter. Zij zijn meer dan alleen maar verplichtend voor de overheid. Ik geef met het voorbeeld aan dat de overheid voor zichzelf eigenlijk al een handvest van plichten kent, maar dat het goed zou zijn dat zoiets ook voor de burgers en voor samenlevingsverbanden op touw werd gezet. Ik zou het plezierig vinden als de huidige minister-president in navolging van zovele anderen dat onderwerp op de agenda zette. De tijd is er rijp voor.
In het kabinetsbeleid wordt veel over herstructurering gesproken. Dat duidt erop dat ons een ander beleid te wachten staat. Meer en meer groeit het inzicht dat wij de tijd van "Vadertje Staat" achter ons moeten laten. Wij verheugen ons daarover. Die vreugde was er ook al bij mij toen ik over die materie een aantal jaren geleden de proefschriften van Balkenende en Klink las. Ik ben er blij om dat die uitgewerkte visie van toen nu ook politiek vertaald gaat worden. Het lijkt erop dat herstructurering alleen maar te maken heeft met bezuinigingen. Maar ook zonder de hoognodige bezuinigingen is een herstructurering vereist. Dat komt nog veel te weinig uit de verf. Daardoor wordt de politiek van dit kabinet ook door velen als alleen maar liberaal gezien. Na de algemene beschouwingen in de TK kopte een liberale avondkrant: "Balkenende overtuigt als liberaal de Tweede Kamer."
Alhoewel ik natuurlijk best begrijp dat een coalitiekabinet niet alleen maar de geactualiseerde visie van christen-democraten kan vertegenwoordigen, zou ik de minister-president willen aanmoedigen de indruk weg te nemen dat het beleid van zijn kabinet liberaal is. Hij zou wat ons betreft zijn eigen christen-democratische visie wel meer expliciet mogen maken. Het zit er allemaal wel in bij wat hij zegt, maar het wordt niet zo begrepen. De stem is wel van Jakob, maar de handen zijn te veel die van Ezau.
Met liberalen benadrukken de christelijke partijen de persoonlijke verantwoordelijkheid. Maar die persoonlijke verantwoordelijkheden worden altijd beleefd, geëffectueerd binnen maatschappelijke verbanden, die ook hun eigen, specifieke verantwoordelijkheid hebben. Noch de individuele persoon, noch de maatschappelijke gemeenschappen en verbanden zijn afhankelijk van de Staat of mogen daarvan afhankelijk worden gemaakt. Lange tijd leefden wij bij het idee dat alle problemen door de Staat moesten worden opgelost. Niet een centralistisch geleide maatschappij, maar een rijk gevarieerde, met grote verschillen in geaardheid en verantwoordelijkheden van verbanden moet door de overheid worden gerespecteerd en voorgestaan. De overheid moet met het oog op "publieke gerechtigheid" wel de voorwaarden creëren voor gezonde verhoudingen en sociale rechtvaardigheid. Van verzorgingsstaat naar de sociale rechtstaat! En daaraan heeft ze de handen vol.
Het lijkt er nu op dat ook eindelijk de bureaucratisering drastisch wordt aangepakt. Inderdaad heeft de verzorgingsstaat een oerwoud van regels gecreëerd. In dit verband hebben wij twee vragen. Wanneer en hoe wordt de balans van "ontbureaucratisering" opgemaakt? En hoe wordt voorkomen dat grote groepen ambtenaren, vechtend voor hun eigen belang, werkzame tegenstanders van dit beleid worden? Inzicht in de noodzaak van de strijd tegen de bureaucratie maakt er nog geen eind aan.
Een ander onderwerp: nu wij economisch de wind tegen hebben, wordt de lijn van de groei van de laatste jaren niet meer voortgezet. Dat is niet dramatisch, evenmin als de consequenties daarvan voor de meeste burgers. Wel is het spijtig dat onder paars 2 er een verkeerd financieel beleid is gevoerd. Er was, zoals ik het voor een goed verstaander maar wil noemen, geen aandacht voor een "Jozef-economie". Toen het economisch allemaal mee zat, was men zo onverstandig de lasten van de burgers met miljarden te verminderen. Het financiële beleid had ten tijde van de hoogconjunctuur tegendraads moeten zijn door geen belastingvermindering te geven. Blijkbaar is het wijze inzicht om in "vette jaren" te sparen schaars. Nu het slechter gaat, lijkt Leiden wel in last.
Maar de vraag dringt hoe voorkomen kan worden dat minister Zalm nu niet weer – niet dezelfde, maar andere – fouten maakt. Afslanking en wegsnijden van overtollig vet bij de overheidsfinanciën is nodig. Het gevaar dreigt dat bij een te sterke terugdringing van publieke middelen de economische groei sterk daalt, in plaats van dat er van overheidswege een injectie tot economische opleving plaatsvindt. Wat ons betreft zou bij een tekort aan overheidsfinanciën de belastingdruk voor de hogere inkomens wel iets mogen toenemen. Zij immers waren het ook die het meeste voordeel hadden van de lastenvermindering van een paar jaar terug. Waarom wordt die weg niet betreden? Voor de hand ligt het toch om bij private rijkdom en publieke armoede van de overheid de belastingen te verhogen?
Dat zou ook het grote voordeel hebben dat de inkomens aan de ondergrens met de huidige bezuinigingen niet extra hoeven te worden belast. Hoe je het ook wendt of keert, zij zullen de meeste pijn ervaren van de huidige bezuinigingen en vooral bij de sociaal zwakkeren komt het vanwege cumulatieve effecten allemaal des te harder aan. Zo is de opeenstapeling van de bezuinigingseffecten voor mensen met een handicap of chronische ziekte niet meegenomen in de beraadslagingen over het sociaal akkoord. Het sociale gezicht van dit kabinet zou beter uit zijn met de door ons voorgestelde aanpak.
Het sociale en rechtvaardige gezicht vinden wij ook minder duidelijk dan gewenst als het om internationale vraagstukken gaat, zoals ontwikkelingssamenwerking, bestrijding wereldwijde milieuproblemen en bevordering duurzaamheid. Er worden internationaal wel veel conferenties gehouden over dringende vraagstukken. De daarmee verbonden vereisten van wereldwijde sociale rechtvaardigheid, solidariteit en duurzaamheid mogen niet minder aandacht krijgen, maar verdienen het voortdurend op de agenda te worden geplaatst. De noden van de wereldbevolking en de politieke consequenties daarvan verdienen voortdurend nadruk. Anders verslapt de aandacht van de burger en kalft het maatschappelijke draagvlak af.
Giscard d'Estaing en de zijnen verdienen waardering voor hun inspanningen in de Conventie, maar het begint erop te lijken dat hun oogmerk, Europa te helpen aan een heuse grondwet zich in zijn tegendeel keert. Immers, in de onlangs gestarte IGC ligt het Conventiewerkstuk niet meer ter tafel om nog wat gepolijst en veredeld te worden, maar om de messen erin te zetten. Wij horen zelfs al geluiden over een terugval op het Verdrag van Nice. Hoe bezwaarlijk acht de regering dit eigenlijk? Is de minister-president bereid uit te spreken dat deze status-quo-optie bepaald niet als verwerpelijk hoeft te worden gezien? Hij en zijn Europese collega's dragen immers ook een verantwoordelijkheid voor het voorkomen of minimaliseren van de frustraties als het Europese grondwetsproject faalt.
Als handreiking voor het Europese debat houd ik de minister-president voor dat de verwijzing naar de joods-christelijke traditie niet alleen gewenst is om de geschiedenis recht te doen of om Europa van een goede identiteit te voorzien, maar ook om ons een noodzakelijke morele spiegel voor te houden. Hoewel het niet mijn gewoonte is kardinalen te citeren, maak ik graag een uitzondering voor kardinaal Ratzinger, die wees op de plicht "de eerbied voor het heilige te voeden en het gezicht van God te tonen die ons verschenen is (...). Als wij dat niet doen verloochenen we niet alleen de identiteit van Europa, maar onthouden we de ander een dienst waarop hij ons aanspreekt". Het gaat de ChristenUnie vooral om het laatste. De politieke relevantie ervan lijkt mij evident. Politici moeten aanspreekbaar zijn en derhalve duidelijk maken waarop zij dat zijn.
Wij waarderen verschillende onderdelen van het kabinetsbeleid positief. Het kabinet kan in de toekomst van de fractie van de ChristenUnie een constructief-kritische benadering van het beleid verwachten. Voor het komende jaar wensen wij de regering als geheel en elk lid afzonderlijk Gods zegen en wijsheid toe.
De heer Holdijk (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Het laatste, paarse kabinet-Kok werd onder andere als manco aangewreven dat het geen motto had voor zijn regeringsverklaring. Het huidige kabinet treft dit verwijt niet. Het presenteerde een Hoofdlijnenakkoord, dat overigens wat krakkemikkig is geformuleerd, onder het motto "meedoen, meer werk, minder regels". Op dat stuk, alsmede op de troonrede en de miljoenennota stemmen wij onze bijdrage aan deze algemene beschouwingen af. Die bijdrage zal inderdaad algemeen zijn en primair de nationale opgave van de regering betreffen in drie hoofdthema's.
Onverschillig welk kabinet aantreedt of welke miljoenennota wordt gepresenteerd, de financieel-economische aspecten van het beleid domineren veelal. Dit is deels verklaarbaar doordat het meeste beleid met geld te maken heeft. De immateriële elementen spelen zelden een directe rol. Zeker wie dit jaar afgaat op de reacties in de media op het voor 2004 en volgende jaren voorgenomen beleid, moet tot die conclusie komen. Wie niet beter weet, denkt dat Nederland in een financiële crisis en een economische depressie is komen te verkeren. En dat terwijl nog maar kortgeleden niets aan de hand leek te zijn. Het leek alsof aan de economische groei geen einde zou komen en alsof de bomen tot in de wolken zouden groeien. In 2001 zagen we nog koopkrachtstijgingen tussen 3% en 9%. Thans, nauwelijks twee jaar later, confronteert het kabinet ons met ombuigingen, bezuinigingen en kortingen. Hoe is het mogelijk dat het beeld zo snel en zo drastisch is gewijzigd? Het kabinet kan wijzen op niet-beïnvloedbare, externe factoren die doorwerken in onze open economie. Maar dat kan niet het enige zijn. Ook intern moet er iets grondig zijn misgegaan. Ligt de kern daarvan niet in het feit dat wij in tijden van voorspoed onverstandig met die voorspoed zijn omgegaan? Ligt er geen waarheid besloten in de constatering dat voorspoed een oorzaak van veel problemen kan worden en indirect tevens een struikelblok wordt om die problemen op te lossen?
Het financiële beleid van het voorvorige kabinet is volgens mij een van de wel beïnvloedbare factoren. In drie jaar tijd ontwikkelde het begrotingstekort zich van plus 2 naar ruim min 2. De toenmalige minister verontschuldigde zich door te zeggen dat hij niet wist dat het zo slecht zou gaan. Tegelijkertijd erkende hij dat hij "te soft" was geweest. Ik hoop dat ik hem juist citeer. Was het euvel niet dat een langeretermijnvisie ontbrak waarin er rekening mee werd gehouden dat op vette jaren magere jaren volgen? Thans moet fors worden ingegrepen. Maar hoe wordt voorkomen dat, wanneer de omstandigheden weer gunstiger mochten worden, een herhaling optreedt van wat de minister van Financiën eerder is overkomen? Is de doelstelling om dat te voorkomen ergens vastgelegd? Voorzitter. De huidige minister van Financiën wordt bijna allerwegen als boekhouder afgeschilderd. Dat lijkt mij een onterechte diskwalificatie van het vak van boekhouder. Ik bedoel dan de deskundige en integere boekhouder die verder kijkt dan vandaag en morgen.
Wij waarderen het dat wordt ingegrepen. De overheid is primair verantwoordelijk voor de orde in het eigen huishouden. Velen hebben de noodzaak en de wenselijkheid van de vorm en maat van de ingrepen aangevochten. Met name de doelstelling om de staatsschuld te beteugelen moest het ontgelden. Een nare economenstrijd ontbrandde over de vraag of er van een pro- of anticyclisch beleid sprake was waaruit wij, overigens opnieuw, de conclusie hebben getrokken dat ook de economie geen politiek waardevrije wetenschap is. De bezuinigingsmaatregelen moeten op termijn de overheidshuishouding gezond maken en houden. Misschien versterken ze in eerste instantie de economische terugval. We zullen enige tijd pas op de plaats moeten maken, maar is dat een ramp te noemen? Financieel beleid is er toch niet alleen om groei te stimuleren, maar vooral ook om tegenslagen op te vangen als het misgaat, oftewel wanneer de economie onverhoopt niet aantrekt? De achterstand die we juist door de ontwikkelingen van de achterliggende jaren hebben opgelopen ten opzichte van andere landen – sinds 1997 zijn wij bijvoorbeeld 12% duurder geworden – zullen we moeten inlopen; al is deze term in deze context wat merkwaardig. Van belang is dat loonstijgingen in de pas blijven lopen met de arbeidsproductiviteit. De laatste is de laatste jaren echter achtergebleven, terwijl de lonen explosief stegen. Als ik het heb over bezuinigingen van rijkswege die de burger treffen, roep ik tegelijkertijd, over het hoofd van het kabinet heen, de lagere overheden op nu de verleiding te weerstaan om de lokale lasten te verzwaren. Staat het kabinet er garant voor dat de rijksbezuinigingen niet op deze wijze misschien deels worden afgewenteld op de burger? Bezuinigingen zijn aanvaardbaar, maar het eraan toevoegen van lasten lijkt mij minder aanvaardbaar.
Nederland is een kleine, open economie. Het Binnenhof regelt onze economie niet. Afwachten kan echter evenmin. Daarom is het goed bezuinigingen en ombuigingen in de collectieve sector te plaatsen in het perspectief van structurele hervormingen. Met kortebaansuccesjes alléén redden we het niet. De maatregelen lijken als een soort shocktherapie te zijn gepresenteerd. De shock openbaarde zich in sommige reacties, waarin over het afschaffen of uitkleden van de verzorgingsstaat werd gesproken. Men vroeg zich zelfs af of ons land nog wel voor een beschaafd land zou mogen doorgaan. Eerder merkten wij op dat onzes inziens verzuimd is om in voorspoedige tijden structurele maatregelen te nemen. Bezuinigingen moeten niet alleen noodgedwongen, omdat het niet anders kan, tot stand komen, maar er moet ook een toekomstgerichte doelstelling aan ten grondslag liggen. Structurele veranderingen, gericht op een gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en burger, zullen behalve tijd ook een omslag in denken vergen. De troonrede hanteert meer dan eens de term "cultuuromslag". Daarvoor is onzes inziens een mentaliteitsverandering voorwaarde. Een afslanking van de huidige verzorgingsstaat kunnen wij ons goed voorstellen. Wij hebben deze in de huidige vorm en omvang nimmer begeerd. Dat de overheid een schild der zwakken heeft te zijn, onderschrijven wij van harte, maar daarbij mag wel scherp toegezien worden wie werkelijk de zwaksten zijn. Dat zijn niet altijd degenen voor wie het hardst de trom wordt geroerd. Wij kiezen eerder voor een "waarborgstaat". Maar, what's in a name?
Waar wij vanaf moeten, is het idee dat de Staat ons van alle maatschappelijke onzekerheden kan afhelpen of ons daarvoor kan behoeden en dat verworven rechten onaantastbaar zijn. Koopkrachtgaranties, maar ook andere quasi-zekerheden kunnen een gezonde en noodzakelijke herstructurering alleen maar in de weg staan. Een sociaalzekerheidsstelsel op een verantwoord niveau van behoeften, waarvan geen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt, mag daarentegen op onze hartelijke steun rekenen. De "goeden" mogen evenwel niet onder de "kwaden" lijden, hetgeen vaak het gevolg is van generieke maatregelen. Waar wij bij het voornemen tot structurele hervormingen nog wel op willen wijzen, is het volgende. Zulke wijzigingen plegen veel weerstand te ontmoeten en om ze te realiseren, zijn politici nodig die vooruit blijven kijken en moed tonen.
Een mentaliteitsomslag – ik zei het eerder – is nodig. Zo'n omslag vraagt om intensieve communicatie, maar soms zal niet aan enige drang en dwang te ontkomen zijn. Bovendien vergen zulke operaties tijd. Schuyt maakte zich in de Volkskrant van 24 september jl. al vrolijk over het voornemen om de verzorgingsstaat te hervormen. Hij rekende uit dat wij sinds de oliecrisis van 1973 inmiddels aangeland zijn bij het twaalfde voornemen tot definitieve hervorming van de verzorgingsstaat. Maar, zo stelde hij vast, een wezenlijke verandering laat nog altijd op zich wachten. Gegeven de smalle marges in ons politieke bestel, verwacht hij ook nu niet dat een breuk met het verleden zal worden geforceerd. Ik mag wel vragen wat de reactie van het kabinet is op de aldus verwoorde zienswijze op de kans van slagen en de resultaten van deze operatie. Als Schuyts analyse deugt, welke garantie kan het kabinet dan nog geven dat het dit keer anders zal gaan dan de twaalf voorafgaande keren?
Dezelfde vraag is gepast bij een ander hoofdthema van dit kabinet dat ik vervolgens wil aansnijden: het streven naar vermindering van regelgeving, bureaucratie en administratieve lasten. Wij scharen ons daar overigens van harte achter. En wie niet? Ook dat thema wordt ons al decennia lang door achtereenvolgende kabinetten voorgehouden. Papier is geduldig. Zijn op dit punt evenwel duidelijke politiek-inhoudelijke keuzen gemaakt door alle afzonderlijke bewindspersonen en het hele kabinet en niet alleen door bijvoorbeeld de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing? Ook eerdere kabinetten hebben groots op dit thema ingezet, maar met weinig resultaten. In het proces van regelgeving zitten talrijke multipliers die een bijna autonome werking hebben.
Ondanks alle pogingen in de afgelopen decennia tot deregulering, verzelfstandigingen en privatiseringen daarbij inbegrepen, met als oogmerk de samenleving meer verantwoordelijkheid te geven, is de collectieve rechtsdruk spectaculair blijven groeien. Een aardige illustratie is de omvang van de Staatsbladen, waarin alleen nog maar de centrale regelgeving wordt gepubliceerd: in 1970 twee banden, vier banden in 1980, zes banden in 1990 en twaalf banden in 2001. Ieder decennium laat een verdubbeling van deze regelgeving zien, met als vooruitzicht 24 banden in 2010. En dan heb ik het alleen maar over de centrale regelgeving en niet de regelgeving gedicteerd door Europa en die afkomstig van provincies, gemeenten, waterschappen etc. De tendens op tal van terreinen, milieu en ruimtelijke ordening bijvoorbeeld, is dat de regelgeving alleen maar toeneemt naarmate de ruimtedruk toeneemt. Vragen wij ons wel eens af waar deze ontwikkeling toe moet leiden? Nogmaals, ik zeg dit vooral vanwege het feit dat verandering op dit punt de inzet van het kabinet is, en de vraag welke garanties men durft te geven voor te bereiken resultaten. De urgentie lijkt ons niet minder aanwezig dan bij het voorafgaande punt, de ombuigingen in de collectieve sector.
Als laatste van de drie wil ik het thema werk en werkloosheid aansnijden. Het CPB verwacht in 2004 een werkloosheidspercentage van 7. In 2006 zou het aantal werklozen stijgen met 60.000. Ik vraag mij af – misschien geven de stukken daar uitsluitsel over – of bij deze cijfers rekening is gehouden met de voornemens van het kabinet om, onder afschaffing of beperking van VUT- en prepensioenregelingen, aanzienlijk meer mensen op de arbeidsmarkt te houden. De huidige stagnatie leidt ertoe dat ook veel jeugdigen geen toegang tot de arbeidsmarkt krijgen. Tegelijkertijd wil het kabinet dat mensen zeker tot hun 65ste jaar en mogelijk tot hun 70ste blijven werken. Wat er zij van de langere termijn, actueel roept het een gevoegd bij het ander volgens mij enorme fricties op. Men kan toch niet tegelijkertijd veel meer mensen op de arbeidsmarkt willen houden – de ouderen – terwijl de jongeren de eerstkomende jaren aan de kant moeten blijven staan. Ik verneem graag van het kabinet of het erkent dat op deze wijze een hoogst ongewenste frictie wordt gecreëerd en zo ja, op welke wijze, bijvoorbeeld met ruime overgangstermijnen bij de terugdringing van VUT en prepensioen, deze frictie vermeden kan worden.
De voorzitter:
Mijnheer Holdijk, wilt u afronden?
De heer Holdijk (SGP):
Dat zal ik doen, mevrouw de voorzitter.
Het moge, ondanks onze scepsis voorshands op de genoemde punten, duidelijk zijn dat onze fractie de algemene lijn van de kabinetsvoornemens kan volgen. Op veel onderdelen ben ik niet ingegaan en over de concrete voorstellen die ons zullen worden voorgelegd, zullen wij telkens onze positie bepalen. Veel weerstand tegen de voorgenomen maatregelen zal, zoals ik al zei, op de een of andere wijze overwonnen moeten worden. Volgens Machiavelli moet een politicus populair noch gehaat zijn, want anders gaat hij ten onder aan inhalige vrienden. Een politicus moet, tussen populariteit en haat in, worden gevreesd – in klassieke termen: gerespecteerd – vanwege zijn machts- en gezagpositie teneinde die vrienden en vijanden op een afstand te houden. Anders gezegd, het zal voor het kabinet aankomen op moed, doorzettingswil en vasthoudendheid, want men heeft, afgezien van internationaal gezag, geen macht boven zich die kan dwingen. Machiavelli is echter onze profeet niet. Liever sluiten wij ons aan bij de laatste regels van de troonrede en wensen wij het kabinet wijsheid van boven toe en bidden wij om kracht en Gods zegen, opdat het ons welga, en dat niet alleen in materieel opzicht. Wij zien de reactie van het kabinet met belangstelling tegemoet.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Hessing, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer Hessing (LPF):
Mevrouw de voorzitter. Zowel voor mijzelf als voor mijn partij is dit een bijzonder moment. De Lijst Pim Fortuyn is voor het eerst vertegenwoordigd in de Eerste Kamer en ik heb als enig fractielid de eer om namens de LPF bij deze algemene politieke beschouwingen het woord te voeren. Een korte persoonlijke introductie, voor sommigen wellicht ten overvloede, lijkt mij derhalve op zijn plaats. Mijn naam is Rob Hessing. Ik ben 61 jaar, lid van de LPF en woonachtig te 's-Gravenhage. Inderdaad, ik ben de broer van Ruud Hessing, die voor deze periode bijna acht jaar deel heeft uitgemaakt van de fractie van D66 in deze Kamer.
Na een langjarige loopbaan bij de politie, die ik in 1996 afsloot als hoofdcommissaris/korpschef Rotterdam-Rijnmond, heb ik vijf jaar gewerkt als diplomaat op het terrein van politie en justitie te Parijs en vervolgens nog een jaar in Brussel. Daarna mocht ik deel uitmaken van het eerste kabinet-Balkenende als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het moge derhalve duidelijk zijn dat mijn ervaring en affiniteit tot dusverre voornamelijk de politie betreft en haar belangrijke product: veiligheid. Laat dit nu ook een van de belangrijkste speerpunten van de LPF zijn. Ondanks mijn interesse voor politie en veiligheid en ondanks de beperkingen die een solosenator nu eenmaal heeft, zal ik ook discussies over andere onderwerpen niet uit de weg gaan. Ik ben mij terdege bewust van mijn verantwoordelijkheid als medewetgever en ik verheug mij op de intellectuele uitdaging van het politieke debat. Ik vraag mij overigens af hoeveel Nederlanders weten dat de fracties van de regeringspartijen in de senaat niet gebonden zijn aan het regeerakkoord. Ik vraag mij ook af hoeveel overredingskracht ervoor nodig is om hen contrair te laten gaan. Men mag er trouwens vooral niet van uitgaan dat mijn voorkeuren per definitie van rechtse signatuur zullen zijn. Ik zal evenals mijn LPF-collega's in de Tweede Kamer vooral een pragmatische koers varen en dat hoort ook een beetje bij een politicus van een partij die "nieuwe politiek" met hoofdletters schrijft.
Ter voorbereiding op deze beschouwingen heb ik een aantal speeches van de algemene politieke beschouwingen van twee jaar geleden gelezen. Er is toen, en dat is begrijpelijk, veel aandacht besteed aan de aanslagen van 11 september, kort daaraan voorafgaand. De wereld leek er ineens anders uit te zien. Er was een nieuwe vijand, een terroristengroepering, die op onconventionele wijze oorlog voerde. Daarnaast waren de algemene politieke beschouwingen van 2001 ook een evaluatie van zeven jaar Paars, een periode van hoogconjunctuur, stijgende lonen en dalende werkloosheid. Het is dus geen wonder dat de meeste evaluaties, naast een paar kritische noten, veelal positief getint waren. De politieke hemel leek immers wolkeloos! Toch was er een klimaatsverandering op komst. Het is natuurlijk mogelijk dat die verandering overschaduwd werd door het grote nieuws van de aanslagen en daardoor onbesproken is gebleven. In de speeches van 20 november 2001 vind ik eigenlijk niets terug van de grote onvrede ten aanzien van de politiek die toch steeds duidelijker werd in de aanloop naar de verkiezingen van 15 mei 2002. De gapende kloof tussen overheid en burger werd niet of onvoldoende gesignaleerd.
Ondanks de ogenschijnlijk vette paarse jaren vonden veel burgers dat Nederland zeer veel had ingeleverd. De kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg liet te wensen over. De overheid werd minder betrouwbaar gevonden en velen hadden genoeg van de vastgeroeste regentencultuur, waarin zelfbenoemde elites elkaar in stand houden. Het door Paars opgelegde taboe van het vreemdelingenbeleid lag velen zwaar op de maag en moest opengebroken worden. Nederland werd steeds minder veilig, niet in de laatste plaats door grote aantallen criminele allochtonen. De oprichter van mijn partij, wijlen de heer Pim Fortuyn, heeft belangrijke taboes doorbroken en discussies in gang gezet.
Onlangs verscheen de publicatie De Sociale Staat van Nederland 2003 van het Sociaal Plan Bureau. Hierin staat vermeld dat het aandeel van de Nederlandse bevolking dat tevreden is met de regering daalde van 77% in 2000 tot 59% eind 2002. Vond in 2000 nog 65% van de Nederlanders dat de overheid goed functioneerde, eind 2002 was dit percentage geslonken tot 35. Wist het kabinet trouwens dat na de aanslagen van 11 september de moord op Pim Fortuyn de meeste indruk op de burgers heeft gemaakt? Ik heb helaas niet kunnen constateren of dat bij het kabinet ook het geval was. Overigens wordt vermeld dat de onvrede sinds begin dit jaar iets is afgenomen. Toch blijven de politieke waarschuwingslampen rood gekleurd. Er wordt wel beweerd dat, gezien de uitslag van de laatste verkiezingen, alles weer bij het oude is en de rust is teruggekeerd, maar de LPF is van mening dat de onvrede als een veenbrand doorsmeult en het vuur ieder moment weer kan oplaaien. In dit kader baren de enorme netto afdrachten van Nederland aan de EU de LPF grote zorgen. Dit jaar wordt maar liefst 3,5 mld euro te veel betaald aan Europa. Dat is altijd onverkoopbaar, maar in tijden van laagconjunctuur en overheidsbesparingen extra schrijnend. Het risico bestaat dat de burger zich gaat afkeren van de Europese Unie, zeker nu de aanstaande uitbreiding met tien lidstaten hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot nog hogere betalingen voor Nederland. In dit verband vraag ik de aandacht van het kabinet voor de samenwerking binnen de Europese Unie op het terrein van justitie en binnenlandse zaken, in het bijzonder met de omliggende landen. Het is ondenkbaar dat wij met alle vijftien landen even intensief kunnen samenwerken, laat staan met vijfentwintig. Het is wel zinvol om dat structureel te doen met de omliggende landen. Dat is intussen gebeurd met Duitsland, België en Frankrijk, maar nog niet met Engeland en ook nog niet met de Scandinavische landen. Ik spoor het kabinet aan om ook met Engeland intensief te gaan samenwerken en dat moet structureel verdergaan dan alleen het terrein van de criminaliteitsbestrijding. Daarbij denk ik vooral aan integriteit en corruptie, de plaats van de vrouw in de organisatie, de rol van de vakbonden en de kwaliteit van de politiezorg.
Dan maak ik nog een opmerking over de Benelux. Ik was verheugd toen ik de vorige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Aartsen, bij de aanvang van zijn ambtsperiode hoorde zeggen dat hij meer aandacht wilde gaan besteden aan de Benelux. Dat is helaas niet gebeurd en ik betreur dat in hoge mate. Ik heb het ook betreurd dat Nederland in Nice zeer trots vermeldde dat men er één stem meer had uitgehaald dan België. Ik vond het een schande dat dit vermeld werd. Nederland is niets in Europa, de Benelux is even groot als Spanje of Italië. Ik betreur het in hoge mate dat niet wordt gezocht naar structurele samenwerking. Wij moeten niet het ene contract, verdrag, akkoord of MOU na het andere tekenen en er vervolgens in de praktijk niets mee doen. In dat opzicht zou het interessant zijn als de Rekenkamer zou kunnen nagaan wat er in feite gebeurt met de functie en het functioneren van alle akkoorden, verdragen en MOU's.
Een lichtpuntje voor de LPF op de weg naar bestuurlijke vernieuwing en een grotere betrokkenheid van de burger bij de politiek is het kabinetsvoorstel voor een gekozen burgemeester. Hoewel dit voorstel constitutioneel wellicht enigszins hinkt, is dit een grote stap in de goede richting. Als de instemming van de Eerste Kamer wordt gevraagd, kan van de LPF-fractie een constructieve houding worden verwacht. Ik moet zeggen dat wij eveneens uitzien naar voorstellen betreffende een gekozen minister-president.
Hoe moet het trouwens verder met de Eerste Kamer? Het gaat wat ver om in je maidenspeech meteen voor te stellen om het instituut waarvan je net lid bent geworden op te heffen. Dat hoeft voor mij ook niet. De heer Korthals Altes zei onlangs dat ik lid was geworden van de mooiste Kamer van het land. Ik hecht veel waarde aan de mogelijkheid van bezinning en een "second opinion" die deze Kamer nu eenmaal biedt. De senaat moet een "chambre de réflexion" zijn. Om daaraan voldoende legitimiteit te geven, acht ik het wel zinvol om op afzienbare termijn te komen tot de invoering van directe verkiezingen voor de senaat. Hierbij vraag ik minister de Graaf wanneer wij voorstellen voor de gekozen minister-president en directe verkiezingen voor de senaat kunnen verwachten.
Wij maken ons vandaag de dag ernstig zorgen over het gedrag van bepaalde groepen Marokkanen. Dat gedrag is overigens niet erger dan tien of vijftien jaar geleden. Vroeger spraken wij over onze rijksgenoten uit de West en dat klonk en klinkt veel aardiger dan Antillianen. De rijksgenoten uit de West van toen kwamen naar Nederland en zorgden voor een welkome aanvulling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in het onderwijs als onderwijzers en leraren en in de zorg als verpleegkundigen. Sinds twintig jaar is er wat veranderd. Ik zeg het niet met vreugde, maar drie kabinetten-Lubbers en twee kabinetten-Kok hebben door hun afwezigheid en halfslachtig beleid bijgedragen aan een situatie die de Antillianen zowel hier als daar niet hebben verdiend. Zij hadden een betere bejegening verdiend.
Ik had groot vertrouwen in het duo Balkenende-Remkes. Ik heb vooralsnog groot vertrouwen in het duo Balkenende-De Graaf. Ik zeg met nadruk ook de naam van de premier, omdat in de vijf vorige kabinetten is gebleken dat indien de premier niet is geïnteresseerd de minister het wel kan vergeten, ondanks alle bezoeken van parlementariërs en het dansje rond de bar in Avilla Beach. Ik vond het een beetje stuitend vanmorgen de fractie van de Partij van de Arbeid een voorstel te horen doen voor een jeugdwerkgarantieplan op de Antillen. In 1989 heb ik de heer Lubbers al eens gevraagd waarom het niet mogelijk was om op de Antillen en Aruba in de meest ruime zin dezelfde sociale voorzieningen te hebben als in Nederland. Ik noem jeugdzorg, onderwijs, werkloosheidsbestrijding, rechtseenheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het is veel goedkoper om daaraan iets te doen in dat warme land waar geen verwarming en weinig kleding nodig is, dan in dit koude tochtige land. Men zou eens moeten nagaan wat de komst van meer dan de helft van de Antillianen de Nederlandse samenleving thans kost in Den Helder, Groningen, Hoogvliet, Amsterdam enz.
Men is nu trots als Antillianen terugkeren naar Curaçao en de andere eilanden. Maar heeft men enig inzicht wie terugkeert? Dat zijn de profi's die hier eerst zijn gekomen, bij tantetje onderdak hebben gekregen en na zes weken de straat op werden gestuurd, vervolgens in de criminaliteit terecht kwamen en niet aangehouden wensten te worden door de wijkagent, want dat verhoogde hun status niet. Er moest minstens een arrestatieteam aan te pas komen. Als zij dat proces hebben doorlopen, gaan zij terug naar Curaçao om daar als prof de echte criminaliteit inhoud te geven.
De voorzitter:
Mijnheer Hessing, wilt u afronden? U bent al ruim over uw tijd heen.
De heer Hessing (LPF):
Ik rond af met een enkele opmerking over de veiligheid, waarbij ik het kabinet erop attendeer dat naar mij uit de praktijk is verteld de Somaliërs de volgende groep vormen die ons grote zorgen zal baren.
Mevrouw de voorzitter. Politie en justitie zijn in tegenstelling tot wat velen denken níét verantwoordelijk voor de veiligheid in ons land. In 1989 maakte ik kennis met de dienst ruimtelijke ontwikkeling en stadsplanning in Rotterdam en vroeg of die bouwde aan een veilige stad. Ik heb geen antwoord gekregen, maar een van de directeuren trad later toe tot mijn korpsleiding en vertelde: Toen jij weg was, zeiden wij: wat hebben wij nu als hoofdcommissaris gekregen? Hoezo veiligheid? Wij moeten 2500 woningen neerplempen.
De heer Opstelten is enige weken geleden in Baltimore geweest en is tot de ontdekking gekomen dat het nu anders moet, want hij was getuige van een verantwoordingsproces van diensten van de stad Baltimore. Niet alleen de politie werd aangesproken op veiligheid, maar ook het Department of Health, de afdelingen voor onderwijs, volkshuisvesting, educatie en jeugdzorg. Nadrukkelijk werd te kennen gegeven dat veel andere instituties medeverantwoordelijk zijn voor het niveau van de veiligheid. Dat geldt ook voor ons land. Niet alleen het ministerie van Justitie, maar ook vele andere ministeries zijn daarvoor verantwoordelijk.
Ik heb in 1985 ooit de opmerking gemaakt dat elke overeenkomst tussen datgene wat een korpsleiding graag wil dat er gebeurt en datgene wat de basis uitvoert, berust op louter toeval. Er was dus sprake van een geweldig sturingsprobleem. De heer Peper heeft deze uitspraak eens in deze Kamer herhaald en ik zeg nu, dat elke overeenkomst tussen datgene wat de regering graag wil op het terrein van veiligheid en datgene wat in de praktijk wordt uitgevoerd, ook berust op louter toeval. Maar, dit kabinet heeft een actie in gang gezet, met name door het afsluiten van convenanten, om te komen tot meer sturing van dit proces. Ik verzoek het kabinet er echt voor te gaan. Er zal dan sprake zijn van een nationaal beheerde politie, een politieapparaat dat operationeel buitengewoon sterk gedeconcentreerd en gedecentraliseerd is. Vooral via informatica, management development, internationalisering en aspecten die zijn voortgekomen uit de Van Traa-enquête zullen de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie moeten komen te beschikken over de bevoegdheden die nodig zijn om echt sturing te geven aan de politie.
De voorzitter:
Mijnheer Hessing, van harte wens ik u geluk met uw maidenspeech. Het is weinigen gegeven om een maidenspeech te houden bij de algemene beschouwingen.
Volksvertegenwoordiger worden was niet direct een voor de hand liggende stap in uw loopbaan. U zei daarover zelf in een interview in de Haagsche Courant: "Ik heb zoveel carrièresprongen gemaakt, dat ik dacht: deze kan er ook wel bij." En inderdaad, uw loopbaan nam al eerder enkele verrassende wendingen. U hebt zelf in uw maidenspeech al melding gemaakt van uw carrière tijdens uw loopbaan in het politievak, inclusief de werkzaamheden als ambassaderaad in Parijs en vervolgens in Brussel. Ook uw staatssecretariaat van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij u was belast met openbare orde en veiligheid, was ons niet ontgaan. Uw ambtsperiode bleek te kort om uw vele ambities daar te kunnen realiseren.
Dat het voor u als eenmansfractie niet eenvoudig zal zijn om beleidsterreinen in hun volle omvang te behandelen, is vanzelfsprekend. U sprak zelf al over een solosenatorschap. Toch heb ik er alle vertrouwen in dat u zich door deze opgave niet laat ontmoedigen. Immers, vanuit uw vroegere nevenfuncties als vice-voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Wielerunie en als bestuurslid van de Internationale Federatie van Beroepswielrenners weet u als geen ander hoe sterk de eenzame fietser is.
Ik wens u veel succes in deze nieuwe etappe van uw politieke loopbaan en feliciteer u graag nogmaals als eerste van harte. Ik geef daarna alle collega's de gelegenheid hetzelfde te doen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Tijdens de eerste vergadering die ik na mijn installatie in deze Kamer mocht bijwonen, kwam aan de orde het resultaat van de Europese Conventie, het ontwerp voor de Europese grondwet: een mooie gelegenheid om te laten weten waar mijn partij staat in de discussie over Europa, ware het niet dat ik daar toen wel erg onverwacht voor kwam te staan. De Kamer en de regering hebben alsnog recht om daarover iets van mij te horen; bij het komende Europadebat kan dat wellicht nog verder uitgebouwd worden.
Mijn partij is onvoorwaardelijk voor een federaal opgebouwd Europa, waar met democratisch gelegitimeerde meerderheden beslist kan worden, ook als wij toevallig eens menen dat het tegen ons directe belang kan werken – zoals bij het vaststellen van het meerjarig financieel kader voor de Unie – maar waar ook duidelijk is, of via een acceptabele procedure duidelijk kan worden, waarover op Europees niveau beslist wordt en wat op lager niveau thuishoort. De kernbegrippen bij de inrichting van Europa zijn dus "subsidiariteit" en "democratie". De invulling van het begrip "subsidiariteit" moet het Europese bouwwerk tot een federatie maken: het staatsrechtelijk erkennen dat er gezamenlijke zaken zijn, waarover gezamenlijk en bij meerderheid besloten wordt, maar ook zaken waarvan het niet zinvol, inefficiënt of zelfs principieel onjuist zou zijn om ze gezamenlijk te willen regelen.
Dezelfde uitgangspunten kunnen, of zelfs moeten, volgens ons ook gebruikt worden bij het denken over de inrichting van de afzonderlijke staten binnen de Europese Unie. Daar geldt namelijk op dezelfde wijze dat er zaken zijn die op het niveau van de Staat aangepakt moeten worden, maar andere waarvan het niet zinvol, inefficiënt of zelfs principieel onjuist zou zijn om ze op het niveau van de Staat te willen regelen.
In Nederland wordt min of meer naar dit uitgangspunt gehandeld. Wij noemen ons land een gedecentraliseerde eenheidsstaat, waaraan vorm wordt gegeven door, waar dat mogelijk is, eigen bevoegdheden aan de lagere overheden over te laten of de lagere overheden in opdracht van het Rijk bepaalde karweien in medebewind op te laten knappen. Dat is geen federalisme, want het is uiteindelijk altijd de Staat die bepaalt wat wel en wat niet aan lagere overheden wordt overgelaten en er is niets principieel gereserveerd voor de provincies of de gemeenten. Maar het is op zich wel een, over het algemeen, praktische en werkzame benadering, die in de praktijk vaak directe invloed op een laag niveau brengt.
Toch levert de huidige praktijk bezwaren op, vooral van praktische aard, maar hier en daar ook van meer principiële aard. Het uitvoeren van opgedragen taken en zeker het naar zich toe trekken van eigen taken is voor elke overheid pas echt mogelijk wanneer er ook voldoende eigen mogelijkheden voor afweging van kosten en baten zijn en eigen mogelijkheden voor het opvangen van tegenslagen. Daarvoor is een betrekkelijk ruim eigen belastinggebied een voorwaarde. In Nederland ontbreekt dat grotendeels, en wat er wel is, staat onder druk: de OZB. Het werkelijk verantwoordelijk zijn van de lagere overheid voor grotere en dus vaak ook risicovollere taken wordt daarmee lastig; kijk naar de Wet Werk en Bijstand, waar juist dit ontbreken van eigen mogelijkheden voor het opvangen van de risico's een grote rol speelt in de weerstand bij de gemeenten. Verdelende rechtvaardigheid vanwege de rijksoverheid is een groot goed – voor zover het werkelijk lukt om daarbij rechtvaardig te zijn – en is ook noodzakelijk om ongerechtvaardigde verschillen in uitgangspositie te compenseren, maar daarnaast is een eigen vrije beslissingsmarge strikt noodzakelijk. Wil de regering die ook bevorderen? Daar lijkt het niet erg op, terwijl op de verdelende rechtvaardigheid, denk aan het Gemeentefonds, daarnaast nog eens onevenredig bezuinigd lijkt te gaan worden.
De mogelijkheid tot het decentraliseren van taken blijft natuurlijk mede afhankelijk van de schaal van de lagere overheden: aan Duitse länder kun je meer – grondwettelijke! – bevoegdheden toekennen dan aan Nederlandse provincies door middel van decentralisatie. Dat verschil zou kleiner kunnen zijn als landsdelig opgetreden zou kunnen worden. Dat is geen pleidooi voor een onmiddellijk nieuwe ronde van overheidsplannen voor grootschalige ingrepen in onze staatkundige infrastructuur. Maar het zou wel de provincies te denken moeten geven dat er door landsdelige aanpak wellicht grote voordelen te behalen zijn in het dichter naar de basis brengen van bevoegdheden. In Groningen en Leeuwarden is Den Haag ver weg; hetzelfde geldt voor Maastricht. En in de Randstad zijn er grote gezamenlijke problemen die naar aard en schaal uniek zijn in het land en die gezamenlijk aangepakt zouden kunnen worden. Is de regering het met deze gedachten eens?
Aan het afschaffen van de provincies, ook van onderop, is men desondanks nog lang niet toe. Een staatkundige entiteit, op hoog of op lager niveau, kan immers alleen écht functioneren wanneer daarbinnen voldoende gevoel van gemeenschappelijkheid bestaat. Dat kan uitsluitend economische samenhang betekenen, maar het zal doorgaans meer moeten zijn: een gemeenschappelijke identiteit. Overigens, misschien zou het wel eens zo kunnen zijn dat de gezamenlijke Randstadprovincies meer gevoel van gezamenlijke identiteit weten te verwekken dan de provincie Zuid-Holland. En het kon ook wel eens zijn dat in de drie noordelijke provincies tóch een gevoel van gezamenlijkheid bestaat, naast het allereerst toch duidelijk aan de provincies gebonden identiteitsgevoel.
De gedecentraliseerde eenheidsstaat roept een principieel bezwaar op als daarbinnen een sterk identiteitsbewuste regionale groepering bestaat die de eigen identiteit probeert te handhaven. In de regel ontstaat een dergelijke situatie door de historische aanwezigheid van een eigen taal. In Nederland is dat natuurlijk ook het geval. Er zijn veel voorbeelden van kleine talen die als staatstaal van een klein land een groot en onbedreigd functiebereik hebben. Er zijn ook een aantal goede voorbeelden van kleine talen die als erkende taal in een autonoom deel van een staat, naast de staatstaal, ook een groot functiebereik weten te verwerven en te behouden. Er zijn mij echter geen voorbeelden bekend van kleine talen die als minderheidstaal in een eenheidsstaat dat functiebereik ook weten te verwerven of te behouden, ook niet als de staat zeer uitdrukkelijk zijn verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van die taal erkent en met geld en goede woorden, en waarschijnlijk volledig te goeder trouw, probeert waar te maken – zoals Nederland op grond van het Europees Handvest ten opzichte van het Fries verplicht is te doen en ook doet. Het lijkt mij dat dit komt doordat de eenheidsstaat altijd probeert de minderheidstaal zijn recht te gunnen binnen de systematiek die voor het geheel geldt. Maar dat is onvoldoende om het voor het kleine mogelijk te maken, het vol te houden tegen het grote. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de positie van het Fries in het onderwijs. Het Nederlands is overal natuurlijk verplicht, maar met het Fries mag ook alles. Het mag, maar er gebeurt niets, want "uit gewoonte of bijgelovigheid" – om die uitdrukking nog maar eens te gebruiken – blijft het onderwijsveld in meerderheid het belang van het "meedoen in de Nederlandse samenleving" stellen boven het leren leven in een tweetalige, door eigen identiteit gekleurde samenleving. Dat zelfs de inspectie die het niveau van het onderwijs, ook van het Fries, controleert, nu buiten Friesland geplaatst is, is daarbij meer dan alleen symbolisch.
Moet de conclusie niet zijn dat de eenheidsstaat, met zijn eenheidsregels, niet voldoet waar er sprake is van belangen die specifiek toebehoren aan en dús behartigd moeten worden door een specifieke regio of bevolkingsgroep? Vanuit die gedachte bouwt Nederland aan de inrichting van Europa. Moet vanuit die gedachte ook binnen Nederland dan niet nog het een en ander veranderen? Decentralisatie en federalisme komen in de praktijk soms heel dicht bij elkaar; soms is er echter, principieel maar ook praktisch, een groot verschil. Ook bij het groeien naar landsdelig bestuur kan hier dus de provincie, als drager van de identiteit, niet zomaar verdwijnen.
Deze gedachten zullen in de verdere discussies in deze Kamer en met de regering vast niet onmiddellijk de belangrijkste plaats innemen. Dat is geen wonder, want als het land in nood is – en dat is het blijkbaar – moet dáár natuurlijk eerst een oplossing voor komen. Wij zijn het met de regering eens dat de tekorten dienen te blijven binnen de normen die door het Stabiliteitspact worden gesteld en dat zij ook daarbinnen zo veel mogelijk beperkt moeten worden, om niet weer met een te sterk oplopende staatsschuld geconfronteerd te worden. Dat daarbij het ijzer gesmeed wordt als het heet is, zodat nu geprobeerd wordt de verzorgingsstaat, die te lief was en dus van alles te gemakkelijk maakte, om te zetten in een staat waarin ieder zijn verantwoordelijkheid beseft en opneemt – en daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid voor elkaar – levert bij ons geen principiële bezwaren op. De drang naar bezuiniging kan mét de drang naar vernieuwing een prachtig resultaat opleveren, maar ook heel gemakkelijk leiden tot maatregelen die niet meer de eigen verantwoordelijkheid vergroten. Dat is bijvoorbeeld het geval als een onverantwoorde last wordt opgelegd. De drang naar bezuiniging en de drang naar vernieuwing kunnen er tezamen ook toe leiden dat men té veel té snel wil. Dat ouderen langer zullen moeten werken is bijvoorbeeld onontkoombaar, maar op dit moment is het nog onwenselijk vanwege de oplopende werkloosheid. Het grootste kwaad waartoe een slechte conjunctuur kan leiden, is een grote en langdurige jeugdwerkloosheid. Zij kan erger worden als wij juist nu beginnen het structurele probleem van de ouderenparticipatie eens flink aan te pakken. Ook de jeugdwerkloosheid kan, in een later stadium, bijdragen aan het ontstaan van een structureel probleem van een te weinig actieve en vooral te weinig productieve bevolking. Voor het bekostigen van een verouderende bevolking kon het wel eens honderdmaal erger zijn als onze schoolverlaters niet leren wat het betekent om te werken, dan wanneer voorlopig nog niet iedereen tot 65 jaar doorwerkt. Voor de overeenkomst met de sociale partners mag de regering in dit verband overigens gecomplimenteerd worden.
Ik keer nog kort terug naar de eerder uitgesproken gedachte dat een staatkundige entiteit alleen kan functioneren als daarbinnen voldoende gemeenschappelijke identiteit aanwezig is. Nederland heeft namelijk moeite met die gedachte. Het meent dat zulke dingen uitsluitend met zakelijke overwegingen wel geregeld kunnen worden. Het heeft Nederland lang gekost om in te zien dat na wat er door het Joegoslavische volksleger in Oost-Slavonië en elders was aangericht, een samenleven van Kroaten en Serviërs niet meer mogelijk was. In plaats van te proberen voor de minderheden wat te bereiken, werd veel te lang geprobeerd de gemeenschappelijke staat in leven te houden. Een soortgelijke reactie vertonen we nu inzake Servië en Montenegro. Deze landen hebben behoefte aan een "fluwelen scheiding", maar Nederland staat binnen de EU natuurlijk weer vooraan om zoiets te voorkomen.
Inzake de Antillen heeft Nederland ook een onwrikbare stelling ingenomen; hoe zou het ook anders kunnen. Nederland vindt dat de eilanden bij elkaar moeten blijven en dus geen status aparte kunnen krijgen. Heel langzaam wordt ook Nederland duidelijk dat dit niet zomaar kan als er, zoals het zo mooi heet, geen "Antillengevoel" is. De behoeften en mogelijkheden van de eilanden zijn zeer verschillend. Een land Antillen met vijf verschillende relaties van vijf deelhebbende eilanden, dat bovendien wordt gedomineerd door het ene grote eiland Curaçao, moet wel onwerk baar blijven en geeft in het Koninkrijk zonder twijfel net zo veel problemen als aparte relaties van alle zes eilanden.
De voorzitter:
Mijnheer Ten Hoeve, de rest van de tekst is echt te lang, ongeacht de snelheid waarmee u spreekt.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Ik begrijp het. Het spijt mij dat ik een aantal dingen niet meer kan noemen. In dit land wordt gewerkt en er worden fouten gemaakt. Wij hebben grote fouten gemaakt met het toelaten van asielzoekers. Dat die fouten worden afgewenteld op de mensen die het betreft en hier en daar op hun kinderen, is iets wat wij ons moeten aantrekken. Het is een zaak van fatsoen en ethiek. De pardonregeling heeft daarvoor geen echte oplossing geboden. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kan daarvoor nog steeds een oplossing bieden. Zij is er nu dan ook min of meer persoonlijk verantwoordelijk voor geworden.
De voorzitter:
Ik heb de minister-president bereid gevonden om een half uur van zijn voorbereidingstijd in te leveren. Ik ben hem daarvoor buitengewoon erkentelijk. Om 15.00 uur komt het College van senioren bij elkaar.
De vergadering wordt van 14.02 uur tot 15.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister-president op vragen, gesteld in eerste termijn.
Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.
Minister Balkenende:
Mevrouw de voorzitter. Het is bijna twee jaar geleden dat in deze Kamer de vorige algemene politieke beschouwingen plaatsvonden, namelijk op 20 november 2001. Dit feit markeert de politieke turbulentie van de afgelopen twee jaar. Twee jaar die aanzienlijke verschuivingen in de publieke opinie op tal van terreinen te zien hebben gegeven, twee jaar die gekenmerkt worden door een grote omslag in negatieve zin van de economie. Ik ben blij dat ik dit jaar wél in uw Kamer aanwezig kan zijn voor de algemene politieke beschouwingen. Het is een teken dat het politieke besluitvormingsproces weer volop draait, en dat is hard nodig, want er is zoveel te doen.
Dit is niet de gelegenheid om verder stil te staan bij het verleden. Ik wil mij in mijn antwoord op uw inbreng richten op de toekomst. Uit de economische omslag en al het gebeuren van de afgelopen twee jaar heeft dit kabinet de les getrokken, dat het beleid gericht moet zijn op het bieden van perspectief voor de toekomst door structureel en dus duurzaam beleid met concrete doelen, waarbij het niet alleen gaat om de vraag wat de overheid doet, maar juist ook om een cultuuromslag in de maatschappij met grote aandacht voor waarden en normen, en in het volle besef van het belang van de Europese en internationale context voor een open economie en een open maatschappij als die van Nederland.
Het was voor mij en de leden van het kabinet een genoegen om de brede inbreng van de zijde van uw Kamer vanochtend en het begin van deze middag aan te horen. U allen hebt er nadrukkelijk voor gekozen om zich in deze algemene politieke beschouwingen te concentreren op de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid en de visie die het kabinet daarbij hanteert. Het is goed om vandaag de uitgangspunten van het kabinetsbeleid met elkaar te bediscussiëren. Het biedt mij de mogelijkheid u nadere informatie te geven over het kader van waaruit de concrete voorstellen bij de behandeling van de begrotingshoofdstukken en wetgeving moeten worden beoordeeld. Ik zal daar graag deze middag wat dieper op ingaan. Ik licht daarbij de visie van het kabinet op de ordening van de samenleving en de rol van burgers en overheid eerst in algemene zin toe. Daarna ga ik meer specifiek in op door u gestelde vragen over achtereenvolgens waarden en normen, het sociaal-economisch en financieel beleid, bestuurlijke vernieuwing en openbaar bestuur, Europese en internationale vraagstukken en ten slotte veiligheid, zorg en enkele resterende thema's. Gelet op de veelheid van vragen hebben wij zorggedragen voor een aantal schriftelijke antwoorden op de inbreng van u in eerste termijn. Wij gaan ervan uit dat dit de behandeling ten goede zal komen.
Alvorens in te gaan op de inhoudelijke beantwoording van de vragen, is het goed om even terug te keren naar hetgeen u, mevrouw de voorzitter, hebt gezegd over de afwezigheid van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Wij hebben goed naar u geluisterd. Onze verontschuldigingen voor haar afwezigheid. Ik zal dit ook in het kabinet aan de orde stellen.
Vandaag ging niet alles goed. Ik biecht maar op dat er in het begin van het debat een telefoon is afgegaan bij één van de bewindslieden, terwijl er ook een glas water omgevallen is. Wij zullen proberen te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals plaatsvindt.
De heer Kox zeg ik graag dank voor zijn gevulde koek. Hij heeft gezegd dat er per toezegging een gevulde koek zou volgen, maar nog voordat er maar één toezegging kwam, heeft hij mij al die koek gegeven. Dat siert hem en ik ben hem daar dankbaar voor, want ik ben de enige die hiervan kan profiteren. Op dit moment spreek ik dus alleen namens mijzelf, niet namens het kabinet.
Mevrouw de voorzitter. Het politieke debat van de afgelopen twee jaar heeft in het teken gestaan van de noodzaak om te komen tot structurele vernieuwingen. Hieraan werken vergt nadrukkelijk een langetermijnvisie en een langetermijnbenadering die niet ophouden bij het eind van deze kabinetsperiode. Daarvoor zijn drie redenen. In de eerste plaats verandert de demografische samenstelling van onze bevolking. De vergrijzing komt in rap tempo op ons af. Binnen enkele jaren zijn er meer dan 4.000.000 mensen die ouder zijn dan 65. Daarnaast wordt een steeds grotere groep allochtonen deel van onze bevolking. In de tweede plaats heeft een open economie als de Nederlandse, met beperkte directe mogelijkheden om de economie te beïnvloeden, eigenlijk – ook de Raad van State geeft dit aan – geen andere keus dan zich te richten op een gezonde structuur van de economie, op kennis en innovatie, op gezonde overheidsfinanciën en op goede publieke voorzieningen. In de derde plaats is er een toenemende verwevenheid van Nederland met de Europese Unie en met internationale vragen van vrede en veiligheid, waarbij vertrouwde zekerheden zijn verdwenen.
In die context van langetermijnontwikkelingen kunnen voor deze kabinetsperiode drie hoofdopdrachten worden geformuleerd. In de eerste plaats is er op de opdracht om te komen tot een slagvaardige overheid. Diverse afgevaardigden, de heren Werner, Rosenthal, Hessing en Holdijk, hebben in hun bijdrage gememoreerd dat de tevredenheid van de burgers over het functioneren van de publieke sector sterk is gedaald. De kiezers hebben tot uitdrukking gebracht dat voorzieningen als onderwijs en zorg beter moeten presteren; er moeten concrete resultaten komen. Dat geldt ook voor de veiligheid op straat. Ook het bestuur heeft de opdracht om zich te vernieuwen en te komen tot een meer directe democratie. Kortom, wij moeten de zaken aanpakken die eerder zijn blijven liggen. Dat dit samenvalt met een economische crisis, maakt het lastiger maar niet minder noodzakelijk. Terecht merkte de heer Schuurman op dat ook zonder de hoognodige bezuinigingen een herstructurering zou zijn vereist.
De tweede opdracht is, te werken aan een sterke economie. Door de economische omslag is eens te meer duidelijk geworden dat ons land structurele achterstanden heeft opgelopen. Er moet worden gewerkt aan een activerend stelsel van sociale zekerheid en pensioen en aan duurzaam houdbare overheidsfinanciën. Er moet worden geïnvesteerd in kennis en innovatie; met name de heer Rosenthal sprak daarover.
Het gaat het kabinet in de context van de lange termijn om veel meer dan alleen beleid door de traditionele instrumenten van geld en regels. Het gaat ons – dat is de derde opdracht – om meer samenhang in de samenleving. Niet de overheid maar wij allemaal, burgers, gezinnen, organisaties, bedrijven en verenigingen, vormen die samenleving. De problemen zijn problemen van ons allen. Echte antwoorden zullen dus ook van ons allemaal moeten komen. Dat betekent werken aan een cultuuromslag, doorgaan met het debat over waarden en normen en herijken van verantwoordelijkheden. Een wezenlijk element voor het bevorderen van de samenhang in onze samenleving is gelegen in een maatschappelijk debat over leefbaarheid en integratie.
Mede naar aanleiding van de inbreng van diverse afgevaardigden wil ik in deze inleiding een enkel woord wijden aan vertrouwen en draagvlak; daarover is vandaag veel gezegd. Vertrouwen mondt uit in de stem van de kiezer, gevoelens van zich niet begrepen voelen en de kloof die bestaat tussen Den Haag en de burger. Het kabinet realiseert zich terdege dat ingrijpende maatregelen ertoe verplichten om aan burgers te verantwoorden waarom wij het zo doen. Naar mijn stellige overtuiging kan dit maar op een manier: eerlijk zijn en visie bieden. Draagvlak en vertrouwen win je niet door om de hete brij heen te draaien, door iedereen te vriend te houden met pappen en nathouden. Het maken van duidelijke keuzes en daarover eerlijk zijn is noodzakelijk. Dit kan onder meer door te zeggen: de kost gaat voor de baat uit. Burgers begrijpen dat heel goed. Nederland moet nu de loonkosten matigen en pensioenen, sociale regelingen en overheidsfinanciën duurzaam en houdbaar maken, zodat er meer werk komt dat voor de toekomst blijvend is. Draagvlak en vertrouwen komen er evenmin met abstract en technocratisch beleid; er moet visie zijn. Velen hebben daarover gesproken, onder anderen de heer Schuyer.
In de meeste bijdragen kwam de visie van het kabinet ten aanzien van verantwoordelijkheid aan de orde. Sommigen onderschrijven die visie. Anderen stelden vragen over de herkenbaarheid dan wel de geloofwaardigheid van die visie afgezet tegen de bezuinigingen. Enkele afgevaardigden herkenden de visie niet als zodanig en vroegen om verduidelijking daarvan.
De heer Kox vroeg het meest indringend naar de relatie tussen de achterliggende idealen en de naar zijn mening harde uitwerking daarvan in het beleid. Het doel waarnaar dit kabinet streeft, is een samenleving die wordt gekenmerkt door meer samenhang, veiligheid en participatie. De weg om dat doel te bereiken is het herstellen van verantwoordelijkheid. Geredeneerd vanuit de rol van de overheid betekent dit: loslaten waar te lang is vastgehouden en meer vasthouden waar te veel is losgelaten. Ik begin met het laatste. Dit raakt vooral aan de kerntaak van de overheid ten aanzien van de veiligheid. Een breed gedragen opvatting is, dat de touwtjes hierbij strakker in handen moeten worden genomen. Mensen in het land keren zich steeds meer tegen de tendens van "alles moet kunnen" en tegen de cultuur van het gedogen. Tal van voorbeelden van zinloos geweld en rampen als in Volendam en Enschede zijn daar mede een trieste aanleiding toe geweest. Mevrouw Linthorst merkte in haar betoog terecht op dat je burgers niet kunt aanspreken op hun gedrag als de overheid het laat afweten. Dat moet dus ook anders.
Dit krachtiger optreden door de overheid wordt ook verwacht op het gebied van integratie en inburgering. Ook dat signaal is door de kiezer in 2002 helder afgegeven. Het nemen van deze verantwoordelijkheid is integraal onderdeel van dit kabinetsbeleid, evenals de noodzaak om in langlopende dossiers nu eindelijk eens knopen door te hakken. Ik denk daarbij aan het zorgstelsel, waarover wij al jaren praten, en aan de WAO.
De andere kant van de medaille is het loslaten waar te lang is vastgehouden. Dit heeft alles te maken met het onderdeel "minder regels" uit het motto van dit kabinet. De aandacht richt zich hierbij primair op de sectoren onderwijs en zorg. Het besef bestaat nadrukkelijk dat de problemen in die sectoren niet zozeer te wijten zijn aan een gebrek aan geld, maar veel meer aan de structuur en de organisatie. Te veel is geprobeerd om vanuit de Haagse burelen deze sectoren te regelen en te organiseren. Ondanks alle goede bedoelingen en met de beste intenties heeft een en ander wel geleid tot een verstikkend stelsel van regels en bureaucratie, die veel gemotiveerde werknemers hun werklust heeft ontnomen. Bezoek maar eens een school of een zorginstelling en vraag hoe men aankijkt tegen het geheel aan regelingen. De overheid moet de verantwoordelijkheid weer daar durven neer te leggen waar die het beste kan worden gedragen. Ik verwijs daarbij naar het beginsel van de subsidiariteit. Verschillende afgevaardigden hebben daar in alle duidelijkheid op gewezen. Het kabinet wil af van een samenleving waarin de vrijheid is geïndividualiseerd en de verantwoordelijkheid gecollectiviseerd. Wij willen dus ook af van een overheid die van bovenaf de samenleving in blauwdrukken probeert te vatten.
Een aantal afgevaardigden sprak in dat verband over de bestuurlijke inrichting van Nederland. De gedachte dat groter per definitie beter is, hangt dit kabinet nadrukkelijk niet aan. Bewegingen naar samenwerking moeten en kunnen van onderop gestalte krijgen. Wij willen geen grootschalige gemeentelijke herindelingen of afgedwongen landsdelendiscussie. Wij hebben oog voor kleine ziekenhuizen. Er moet meer ruimte en vrijheid komen in de ruimtelijke ordening en ruimte voor menselijke maat en eigen identiteit. Aan het begin hiervan staat een visie op de mens. De mens heeft eigen talenten en eigen mogelijkheden. In die visie is de mens er niet alleen voor zichzelf, maar draagt deze verantwoordelijkheid voor de ander en voor zijn omgeving. De heer Rosenthal sprak in dat verband van burgerschap. De fractie van de ChristenUnie benadrukte hierbij ook het belang van plichten. Daarop kom ik later terug. De fractie van de SP riep het motto "samen leven doe je niet alleen" in herinnering. De visie op verantwoordelijkheid werkt naar twee kanten, te weten de beperkingen van de overheid en de mogelijkheden van de burger. Daarmee vormt deze visie een juist antwoord op de ontwikkeling van de afgelopen decennia. De mondigheid, de emancipatie en het opleidingsniveau van de Nederlandse burger maken een groter beroep op zijn eigen verantwoordelijkheid mogelijk. Eigen verantwoordelijkheid is dus geen eufemisme voor: bezuinigen en de rekening bij de burger leggen. Dit zeg ik tegen de fractie van GroenLinks. Eigen verantwoordelijkheid is een bewuste keuze voor een maatschappij waarin burgers en hun onderlinge relaties centraal staan, met een overheid die niet ieder probleem kan en wil oplossen, maar die wel doet wat zij belooft.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Snapt de minister-president dat ik het spoor bijster raak, als ik in de Handelingen lees dat de huursubsidie per gezin gemiddeld € 13 per maand omlaag gaat en de minister-president geen andere tekst heeft dan dat de huurders nu een eigen verantwoordelijkheid moeten gaan dragen?
Minister Balkenende:
Ik zet nu een algemeen betoog neer. Dat gaat over een filosofie. Met alle respect, maar dan vind ik dat een vraag over de korting van de huursubsidie niet helemaal recht doet aan mijn betoog. Ik wil er wel op ingaan.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Hoort u vaak bezuinigingen verkocht worden onder het mom van "mensen moeten hun eigen verantwoordelijkheid dragen"? Het gaat vaak om mensen die geen keuze hebben om hun leven anders in te richten.
Minister Balkenende:
Het is goed om de algemene lijn te verwoorden. Als wij spreken over eigen verantwoordelijkheid, markeren wij goed waar de overheid voor heeft te staan. Ik kom hier later op terug. De overheid is dan een schild van de zwakken. Ik denk aan degenen die langdurig in de bijstand zitten en aan de chronisch zieken. Voor dergelijke groepen heeft de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid. Er zijn echter ook mensen die mogen worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. Ik heb goed geluisterd naar wat mevrouw Linthorst in dit verband heeft gezegd: opkomen voor degenen die kwetsbaar zijn; bij het herijken van het stelsel van sociale zekerheid mag je ook kijken naar het element van activering. Die elementen horen bij het dragen van eigen verantwoordelijkheid.
Ook bij de kosten van het wonen geldt de vraag: welke ondersteuning bied je als overheid voor de meest kwetsbaren en in welke gevallen mag je mensen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid? Wanneer je een groter bedrag als bijdrage aan de burgers vraagt, zoals bij een subsidie, ga je dat onderwerp misschien toch wat anders bekijken. Alleen dat gegeven is dus geen doekje voor het bloeden, als het gaat om de eigen verantwoordelijkheid. Ik heb aangegeven dat de grotere mondigheid van de burger, het opleidingsniveau en de verbeterde financiële omstandigheden ten opzichte van vroeger, dit mogelijk maken. Dat ontslaat ons echter niet van de plicht om op te komen voor degenen die het meest kwetsbaar zijn. In die zin mag je over eigen verantwoordelijkheid praten. Sterker nog, het gaat er niet alleen om, oog te hebben voor het hier en nu, maar ook om ervoor te zorgen dat op de lange termijn zorg gegeven kan worden aan degenen die deze echt nodig hebben.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Zou de minister-president ook willen reageren op de suggestie van de heer Werner over een systeem van lastenmaximering over de hele linie, ook bij de woonlasten? Hoe verhoudt dat zich tot het verhaal dat hij hier houdt?
Minister Balkenende:
Ik kom daarop terug. Ik heb overigens goed geluisterd naar het betoog van de heer Werner. Uw vraag is terecht; die hangt hier nauw mee samen. Dat ben ik met u eens.
Voorzitter. Ik heb zojuist de samenhangende visie aangegeven. Tegen die achtergrond wil het kabinet perspectief bieden. Het wil een perspectief bieden op een slagvaardige overheid, een sterke economie en samenhang in de samenleving. Tegen deze achtergrond kom ik afzonderlijk te spreken over de verschillende thema's en vragen die de geachte afgevaardigden naar voren hebben gebracht...
De voorzitter:
U kunt uw betoog vervolgen.
Minister Balkenende:
Ik zocht even oogcontact met u. Dat gebeurt wel eens in een debat. En dat is gelukt.
Voorzitter. Ik dank u voor dit rustpunt in het betoog. Ik ga nu over naar het thema waarden en normen. Zoals bekend, heeft het vorige kabinet dit thema hoog op de agenda willen zetten. Dat is ook gelukt. Dit is overigens geheel in lijn met de wens van de burgers. Immers, in elk onderzoek geven zij opnieuw aan dat zij dit een zeer belangrijk thema vinden. Ook voor het huidige kabinet, alsook mij persoonlijk, blijven de overdracht en de handhaving van waarden en normen de komende jaren belangrijke aandachtspunten. Er is dan ook geen sprake van dat het onderwerp van de politieke agenda zal worden afgevoerd. Dat zou ik, evenals de heer Schuurman, een grote misser vinden.
Er wordt vaak gesproken over het waarden- en normendebat. Het woord "debat" wekt wellicht de indruk dat waarden en normen vooral iets zijn om over te praten. Er met elkaar over praten, moet zeker gebeuren: burgers onderling, burgers met organisaties waarvan zij deel uitmaken, burgers met de overheid en ga zo maar door. Wij moeten echter ook vooral de daad bij het woord voegen. Dit betekent in de visie van het kabinet dat waarden en normen een herkenbare rol moeten spelen in het beleid. Een aantal beleidsterreinen leent zich daar bij uitstek voor. Ik noem onderwijs, veiligheid, jeugdbeleid en integratie. In de begrotingsstukken vindt u juist op deze terreinen concrete maatregelen terug. Ik geef daarvan voorbeelden: de maatschappelijke stage in het onderwijs, de eventuele invoering van oudercontracten, waarden en normen als herkenbaar onderdeel van kerndoelen, stimulering van het gesprek tussen allochtone en autochtone jongeren op buurt- en wijkniveau over de wederzijdse opvattingen en verwachtingen, de gezinscoach, het aansprakelijk stellen van ouders voor schade die hun kinderen aanrichten, programma's voor de versterking van de handhaving van wetten en regels en waarden en normen bij de inburgering. Via die concrete maatregelen neemt de overheid haar verantwoordelijkheid. Dat vroeg de heer Schuurman. Dit gegeven doet echter niets af aan het feit dat het er tegelijkertijd op aan komt dat burgers waar dat kan ook hun verantwoordelijkheid nemen.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. De minister-president somt een aantal waarden en normen op. Dat deze van belang zijn, daarover kunnen wij het in grote lijnen eens zijn, maar ik vraag me af of voorafgaande aan deze opsomming niet sprake moet zijn van een ander niveau. De minister-president begint meteen te spreken over het aanstellen van een gezinscoach en het aanspreken van mensen op hun verantwoordelijkheid. Ik heb echter zelf ook waarden genoemd, waarden die naar ik meen overeenkomen met de ideologie van de minister-president en die zijn terug te vinden in teksten waarnaar hij verwijst, zoals de Bergrede. Er is dan ook reden om voorafgaande aan de opsomming van de minister-president te denken aan naastenliefde, compassie, mededogen en solidariteit. Moeten wij met die waarden niet eerst beginnen? Wij zien namelijk dat de burger het vertrouwen in de politiek, dus zowel in de minister-president als in mij, in ons allemaal, kwijtraakt. Dat gebrek aan vertrouwen in de politiek is thans vrij structureel. Komt dat niet doordat burgers zich afvragen: waartoe zijn wij eigenlijk op aarde, waarom doen wij dit allemaal, waarom gebeuren deze dingen? Zou het daarom niet beter zijn met onze waarden en normen een niveau hoger te beginnen en niet direct bij de concrete invulling.
Minister Balkenende:
De vraag "waartoe zijn wij op aarde?" is regelmatig gesteld. Die komt ook in de catechismus voor.
De heer Kox (SP):
Vroeger moest je die vraag elke week beantwoorden. Dat was althans bij de katholieken zo.
Minister Balkenende:
Ik dank u voor dit feest van herkenning, zij het dat ik uit een andere stroming kom. Ik herinner mij dat toen eens, refererend aan de catechismus, de vraag werd gesteld "Waartoe zijn wij op aarde?" werd gezegd: je hebt de verkeerde versie. Dat is echter weer iets dat in mijn kring voorkwam, maar laten we elkaar daar niet mee vermoeien. U hebt natuurlijk gelijk dat je, sprekend over waarden en normen, moet articuleren. Ik herinner mij het debat van vorig jaar. Wanneer wij in algemene zin spreken over waarden, hebben wij het over zaken als verdraagzaamheid, respect, tolerantie en opkomen voor wat zwak en kwetsbaar is. Daarover kun je lang discussiëren. Er doet zich echter hierbij wel een complexiteit voor. Wanneer we de waarden zo definiëren – dat moet in algemene zin ook gebeuren; daar doe ik niet aan af – lopen wij het risico dat de beleidsdiscussie vaak over alles gaat. Dat heb ik ook meegemaakt. Dat is de reden waarom wij willen dat bij het nemen van verantwoordelijkheid wij de discussie vooral laten gaan over een wat meer praktische oriëntatie: hoe gaan mensen met elkaar om, wat betekent respect in concrete zin? Dat is de reden waarom, ook in de afgelopen tijd, ons is gevraagd: houdt het niet vaag, maar wees concreet bij het stellen van doelen in de beleidssectoren. Dit is mijn reden om te kiezen voor een praktische insteek. De meer algemene discussie wordt op veel plaatsen gevoerd.
De heer Kox (SP):
Ik ben het met u eens dat je de discussie concreet moet maken. Daarvan heb ik een aantal voorbeelden gegeven. U was namelijk ook concreet tegen de jongeren in Liempde. Echter, de Bergrede als zodanig is ook concreet, althans concreet genoeg. Daarin staat wat je moet doen als je je laat inspireren door dat stuk. Er zijn hiervoor wel meer stukken te bedenken, maar de tekst van de Bergrede is niet vaag, niet algemeen. Zij zegt ons dat wij mensen moeten kleden, moeten voeden, onderdak moeten geven, compassie moeten hebben; zij is in alles concreet. Ik vraag mij af of u werkelijk vindt dat het beleid dat u voorstaat voldoet aan die hoge criteria als die van compassie, solidariteit en mededogen. Dat zijn inderdaad hoge criteria, hoge waarden. Als u mij ervan zou kunnen overtuigen dat uw beleid daaraan voldoet, stem ik voor uw begroting. Als u mij daarvan niet kunt overtuigen, voel ik mij verplicht om te zeggen: het een vloekt met het ander.
Minister Balkenende:
Dit lijkt mij een zware opdracht aan mij, gelet ook op de toon van uw inbreng, die ik overigens met veel belangstelling heb aangehoord. U sprak over de Bergrede, maar je kunt ook spreken over andere algemene waarden dan die in de Bergrede. Laat ik mijn woorden iets preciseren. De overheid heeft op grond van bepaalde sociale grondrechten taken, zoals het opkomen voor de zwakken in de samenleving en het zorgen voor een goede volkshuisvesting. Dat zijn voorwerpen van zorg. Eerder is vandaag al gezegd dat de overheid op deze punten een inspanningsverplichting heeft. Echter, de precieze vraag wat zij betekent voor de praktijk van alle dag, zal verschillend worden geduid. Wat namelijk de ene partij aanduidt als een fatsoenlijk stelsel van sociale zekerheid, zal door de andere politieke beweging anders worden geduid. Dat zorgde ook voor het complex dat wij vorig jaar hadden in het debat in de Tweede Kamer over waarden en normen. Op een gegeven moment moeten wij de praktische invulling overlaten aan de deelnemers aan het politieke debat. Ik ben blij dat wij het debat over waarden en normen hebben ingezet. Nu stelt de heer Kox de vraag: hoe beoordeel je het sociale gehalte van het beleid? Op die vraag zeg ik: daar doen zich de politieke wegingen voor. Wij zullen elkaar niet altijd kunnen overtuigen, ook omdat we verschillende opvattingen over bijvoorbeeld de fiscale politiek en de sociale zekerheid hebben. Daar moeten wij niet aan voorbijgaan. Het is echter wel goed dat wij de morele dimensie een keer aan de orde stellen. Dat heeft de heer Kox gedaan. Over de te nemen maatregelen zullen wij wel van mening verschillen, maar het is goed dit te onderlijnen. Ik herhaal echter dat het van belang is om bij de discussie over waarden en normen wel een beetje te kiezen voor een praktische aanpak. Het gaat erom wat je wilt bereiken, volgend jaar en over een paar jaar. Het is een kwestie van wat het maatschappelijk veld doet, wat mensen zelf doen, wat organisaties doen, en waarop het kabinet mag worden aangesproken. Met die praktische inslag willen wij duidelijk verder.
De heer Rosenthal (VVD):
De minister-president neemt mij de woorden uit de mond, zeker nadat de heer Kox almaar op een hoger niveau terechtkwam. De redenering van de heer Schuurman in eerste termijn sprak mij meer aan. Hij kwam vanuit een bepaalde levensbeschouwing te praten over de manier waarop wij in de samenleving met elkaar omgaan. Vervolgens kwam hij met een aantal plichten. Wij moeten praktisch zijn. Bij normen gaat het om heel eenvoudige zaken als je houden aan afspraken die je met elkaar bent aangegaan. Dat geldt voor burgers onderling, maar ook voor de overheid jegens de burgers en de burgers jegens de overheid. Als wij dat nou eens met elkaar zouden afspreken, dan zijn wij toch al een heel eind op de goede weg? Die weg hebben wij decennialang eigenlijk verlaten.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Ik krabde even achter mijn oren bij de opmerking van de heer Kox over waartoe wij op aarde zijn. Ik wil er geen collectief herkenningsfeestje van katholieken, protestanten, enz. van maken. De mensen die ik tegenkom die teleurgesteld zijn in de overheid en de politiek, zijn niet teleurgesteld omdat zij zich afvragen waartoe zij op aarde zijn. Zij zijn teleurgesteld omdat zij vinden dat de overheid iets zegt en iets anders doet. De heer Rosenthal zegt dat het bijvoorbeeld gaat om het houden aan afspraken. Ik kom mensen tegen die zeggen: wat zal ik nog dingen bij de politie aangeven als iemand vijf minuten later weer op straat loopt? Het niet verbinden van consequenties aan afspraken die kennelijk gemaakt zijn, geeft mensen het gevoel: ze zeggen en doen maar wat in Den Haag, het zal mijn tijd wel duren. Het gaat niet om de vraag waartoe zij op aarde zijn. Dat verzinnen zij wel voor zichzelf.
De heer Kox (SP):
Ik zie dat breder. Het gaat er niet om dat een burger zich afvraagt waartoe hij op aarde is en constateert dat de regering hem niet bedient. Nee, ik bedoel het veel serieuzer: waartoe zijn wij op aarde? Dan gaat het om de volgende vragen. Wat doen wij samen? Wat spreken wij af om bijvoorbeeld inhoud te geven aan onze idealen? Daarom heb ik de minister-president in mijn eerste termijn herinnerd aan idealen die hij zelf beschrijft en waarvan hij zelf zegt dat hij daarop afgerekend mag worden. Dat zegt hij tegen jonge mensen in Liempde en dat zegt hij, denk ik, ook tegen ons hier. Het is niet de calculerende burger die zegt dat de overheid hem beter moet bedienen. Het gaat volgens mij om burgers die van de politiek mogen weten waartoe wij samen op aarde zijn, hoe wij dit land op zo'n manier gaan inrichten dat inhoud wordt gegeven aan compassie, mededogen, naastenliefde, respect, solidariteit en dat soort zaken.
Minister Balkenende:
Ik vind het een heel boeiend debat, ook vanwege de solidariteit tussen de leden van de Kamer. Mevrouw De Wolff vraagt om een antwoord van mij op een opmerking van de heer Werner. De heer Rosenthal vraagt mij om een antwoord op een betoog van de heer Schuurman. Er is dus een enorme mate van solidariteit; dat is goed om te merken.
Ik begin met de beantwoording van de opmerking van mevrouw Linthorst. Zij heeft een punt gemaakt door te zeggen dat wat burgers irriteert het niet nakomen van beloften is. De mooie verhalen die niet worden omgezet in beleid, leiden tot frustratie over en afstand van wat wij met zijn allen doen. Dat is de les geweest van de verkiezingen van vorig jaar en misschien ook van dit jaar. Wij hadden hier vaak Haagse discussies over het besteden van miljardenmeevallers. Wij dachten daarmee dingen te kunnen oplossen. De realiteit van mensen was echter dat de wachtlijsten er waren, dat er bureaucratie in het onderwijs was, dat mensen de trein en metro niet in durfden. Die realiteit is de les geweest van vorig jaar en misschien van begin dit jaar. Die moet worden omgezet in een ander type aanpak: zeggen wat je doet, doen wat je zegt, beloftes nakomen. In mijn inleiding heb ik bewust gesproken over eerlijk zijn, over het uitstralen van visie, over het aangeven van wat men wel en niet mag verwachten. Dat is precies de reden waarom wij met doelstellingen willen werken. Wij hebben een beleidsprogramma en willen over zoveel jaar worden afgerekend op een aantal concrete doelen. Dat doen wij, want ook op die manier werken wij aan de geloofwaardigheid van de politiek, vanuit onze verantwoordelijkheid. Mevrouw Linthorst heeft gelijk als zij spreekt over een collectieve verantwoordelijkheid om datgene wat je belooft, na te komen. Dat raakt ook de controlefunctie van het parlement.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Voorzitter. Ik ben zelf niet zo goed in waarden, maar wel in normen. Ik heb mij daarom buiten de discussie gehouden, maar wat de minister-president zegt over het eerlijk willen zijn, het stellen van doelen en het laten zien dat die wel of niet zijn gehaald, spreekt mij erg aan. De eerste vraag die bij mij opkomt, maar die hoeft de minister-president nu niet te beantwoorden, is wat er gebeurt met bewindslieden die hun doelen niet halen. Dat komt later nog wel eens aan de orde. Mijn andere vraag haakt aan bij het gestelde door mevrouw Linthorst. Hoe zit het met de toetsbaarheid van de afrekenbare doelen? Hoe weten wij zeker dat wat je meet, datgene is wat je wilt meten en wat je wilt bereiken?
Minister Balkenende:
De vraag is wat je met je doelen wilt en hoe je wilt worden afgerekend. Ik verwijs daarvoor naar de opmerking van de heer Werner over de praktische oriëntatie. Zijn vraag was – die ligt in het verlengde van die van mevrouw De Wolff – hoe je, als je bepaalde doelen stelt, daar gedurende de rit mee omgaat. Hij suggereerde vervolgens om met een jaarlijkse rapportage te komen. Hij sprak in dat verband ook over een afzonderlijke publicatie. Het kabinet heeft op zich genomen om elk jaar bij de begroting op de zaak terug te komen. Dat geldt ook voor de Rekening. Er is dus een aantal momenten waarop wordt gekeken hoe het staat met de realisatie van de doelen. Dat geldt per begrotingshoofdstuk. Ook in de miljoenennota komt het aan de orde. Die combinatie, per begrotingshoofdstuk en een meer samenvattend deel in de miljoenennota, komt tegemoet aan de suggestie van de heer Werner hoe de voortgang jaarlijks kan worden gemeten. Op die manier wordt ook zichtbaar hoe het staat met de realisatie van de doelen. In die zin gaan wij daar praktisch mee om. Vervolgens zal het parlement in zijn controlerende functie het beleidsprogramma en hoofdstuk III van de miljoenennota van dit jaar naast de voortgang leggen. Dat hoort bij de controlerende functie van het parlement. Over vier jaar zullen wij dus bezien hoe we ervoor staan. Vervolgens is het oordeel aan de kiezer, want hij of zij zal kijken naar wat er is beloofd en dat afzetten tegen de resultaten. Met andere woorden, het gaat om een combinatie van de controlefunctie van de Staten-Generaal en het oordeel van de kiezer wanneer een bepaalde periode is afgelopen. Daarmee hebben wij onze nek uitgestoken. Als je onderweg problemen krijgt met het realiseren van je doelen, dan zul je dat moeten aangeven. Ook dat is een onderdeel van het open en eerlijk zijn. Langs die lijnen willen wij hiermee omgaan, dus via interactie tussen kabinet en parlement. Op die manier willen wij werken aan een grotere geloofwaardigheid van de politiek.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Het kabinet stelt zich doelen en wil daarop worden afgerekend. Ik vind dat heel belangrijk, evenals de wijze waarop de politiek daar vervolgens mee omgaat. Mevrouw Linthorst heeft twee voorbeelden gegeven van mogelijk perverse effecten van de wijze van meten van je beleid. Ik ben daar in de schriftelijke beantwoording geen reactie op tegengekomen. Gaat de minister-president daar nog op in?
Minister Balkenende:
Ik kom er nog op terug, al dacht ik dat er iets over in de schriftelijke beantwoording staat. Mevrouw Linthorst heeft in ieder geval een punt als zij stelt dat niet alles zich leent voor kwantificering. Het is goed om zaken te meten en te kwantificeren, maar dat is nooit het gehele verhaal. Als je alleen maar processen-verbaal meet, als je alleen maar meet wat er wordt gedaan, heb je nog geen antwoord op de vraag of het gevoel van veiligheid van de burger daarmee is bevorderd.
Ik kom eerst terug op de verantwoordelijkheid die door mensen moet worden genomen. Ook wat dit betreft moet je praktisch zijn. Je moet fatsoenlijk met elkaar omgaan, maar dat blijft een verantwoordelijkheid van de burgers van dit land. De opvoeding is en blijft de eerste verantwoordelijkheid van de ouders. Leefbaarheid in de buurt is en blijft in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de buurtbewoners. Wat daarbij opvalt, is dat velen dit niet op zichzelf betrekken, maar vaak op de ander. Het gaat hierbij inderdaad om een cultuuromslag, waarbij burgers meer worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden als burger. De overheid kan hen daarop aanspreken, bijvoorbeeld via onderwijs en integratie. Daarnaast blijken veel burgers uit zichzelf een steentje te willen bijdragen aan die noodzakelijke cultuuromslag. In de Nederlandse samenleving zijn er heel veel initiatieven op het gebied van waarden en normen, in gemeenten, op scholen, in verenigingen en binnen de kerken. De Rijksvoorlichtingsdienst zal deze initiatieven vanaf volgend jaar systematisch ondersteunen via een speciale communicatieaanpak. Zo zullen de goede voorbeelden er uitgelicht worden, zodat het wiel niet steeds opnieuw behoeft te worden uitgevonden. Daarbij kan een platform voor discussie geboden worden.
De fractievoorzitter van de PvdA sprak over een gedeelde grondslag. In december van dit jaar zal de WRR op verzoek van de regering advies uitbrengen over een aantal fundamentele vragen inzake waarden en normen. Daarbij gaat het onder andere over de gemeenschappelijke of juist de botsende waarden, waarover de heer Schuurman sprak. Uiteraard zal op dit advies een kabinetsreactie volgen.
Ik ben het graag met de heer Schuurman eens dat in een samenleving niet alleen rechten moeten gelden, maar ook plichten. Ook de heer Rosenthal refereerde hieraan. In dit verband is voorgesteld om een handvest van plichten op te stellen. Dat is een creatieve gedachte. Ik sluit helemaal niet uit dat dit de uitkomst is van een maatschappelijke discussie over waarden en normen. Een dergelijk handvest zou dan wel primair voort moeten komen uit de samenleving zelf, als een breed gedragen visie op plichten, verantwoordelijkheden, burgerschap en respect; een visie waar de verschillende geledingen van de samenleving zich aan willen binden en waardoor zij zich kunnen laten inspireren. Het opleggen van een dergelijk handvest aan burgers zou er wel eens toe kunnen leiden dat wij het doel voorbij schieten, mede gelet op de deregulering. De heer Schuurman gaf zelf al aan dat de overheid ook nu reeds op tal van beleidsterreinen de burger plichten oplegt. Daar komt bij dat nieuwe plichten in voorbereiding zijn, zoals de identificatieplicht. Lang niet al deze verplichten zijn overigens te vatten onder het kopje "burgerschap en respect".
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Voorzitter. De minister-president wil het opstellen van een dergelijk handvest aan het maatschappelijk middenveld overlaten. In reactie daarop wijs ik hem op drie dingen. In de eerste plaats is er in de universele verklaring van de rechten van de mensen sprake van plichten. In de Grondwet worden er ten dele ook plichten genoemd. Het is overigens vreemd dat die onder het kopje "rechten" staan. Daarop gelet, is het wellicht goed om vanaf nu een systematisch onderscheid te maken tussen rechten en plichten. In de tweede plaats is het veelzeggend dat oud-regeringsleiders pleiten voor een dergelijk handvest. Zij verwijzen niet naar de maatschappij, maar zeggen dat in de tijd dat zij aan het roer stonden een handvest van plichten steeds node werd gemist. In de derde plaats noem ik ontwikkelingssamenwerking. Hoe vaak stuiten wij daar niet op het feit dat er wel gul geld ter beschikking wordt gesteld, terwijl daar nauwelijks plichten tegenover staan? Een dergelijk handvest kan ook internationaal zoden aan de dijk zetten.
Dit idee komt niet zomaar uit de lucht vallen, maar heeft een relatie met de ontwikkeling van de Staat in de moderne tijd, mede gezien de botsende levens- en wereldbeschouwingen. Het gaat erom, met behoud van de eigen levens- en wereldovertuiging elkaar zoveel mogelijk in de publieke ruimte vast te houden, ondanks de grote verschillen. Dat is zeker een taak van de overheid. Ik vind het leuk dat de minister-president het een creatief idee vindt, maar ik vind het te mager als dit wordt doorgeschoven richting maatschappelijk middenveld. De nadruk wordt gelegd op initiatieven die de burgerlijke overheid op gemeentelijk niveau van de grond tilt, dus vraag ik mij af waarom dit niet landelijk gebeurt. Misschien moeten wij op het rapport van de WRR wachten. Ik hoop dat het niet blijft bij een verwijzing naar de burger en de samenlevingsverbanden, maar dat er concrete ideeën worden ontwikkeld.
Minister Balkenende:
U heeft mij niet horen zeggen dat ik een tegenstander van dit idee ben, verre van dat. U heeft gelijk dat bepaalde verplichtingen al zijn neergelegd in internationale regelingen. Wat zou er echter niet gewonnen zijn als die verplichtingen werden nagekomen? U heeft ook gelijk dat plichten meer nadruk kunnen krijgen in de internationale samenwerking. Wij hebben vaak gesproken over rechten van mensen en van organisaties. Het is goed dat erop gewezen wordt dat er ook plichten tegenover staan. Wij willen iets bereiken met de discussie over waarden en normen. Moeten wij dan beginnen met de codificatie of moeten wij er nadruk op leggen dat de huidige verplichtingen worden nagekomen? Het gaat om gedragsregels. Ik ben zo enthousiast over wat er in bedrijven gebeurt, omdat er ethische codes ontstaan. In steden komen gedragsregels. Wij gaan dus meer en meer die kant op waarover u het hebt: de manier waarop je met elkaar omgaat. De uitkomst van dat debat zou kunnen zijn dat wij daaraan willen gaan werken. Mijn appel is niet om de discussie dood te slaan, verre van dat, maar om dit aspect onderdeel te laten zijn van een debat. Ik wil alleen niet namens een kabinet zeggen dat wij aan een handvest gaan werken, maar ik wil die gedachte meer gedragen zien door de samenleving zelf.
De heer Rosenthal (VVD):
Misschien mag ik de heer Schuurman een vraag stellen, want anders antwoordt de minister-president dat hij het weer moet oplossen. Als dat handvest verplicht was, zou u als plicht nr. 1 daarin willen opnemen: pacta sunt servanda? Afspraken zijn er om nagekomen te worden, een heel oud natuurrechtelijk beginsel. Daarna mag u van mij van alles bedenken. Het nakomen van afspraken, daar gaat het vandaag de dag in onze nationale en internationale samenleving toch voortdurend om?
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Inderdaad, ik zou dat graag onderstrepen. Ik wil daar nog een ander element aan toevoegen, waarvoor ik in eerste termijn te weinig tijd had. Wij hebben nog steeds te maken met een gigantisch milieu- en natuurprobleem. Wij hebben het dan ineens over rechten van dieren en zelfs van planten. Ik denk dan: wat zullen wij nou toch beleven? Een dier is geen rechtssubject, maar een rechtsobject. Wij hebben plichten ten opzichte van dieren en planten. Wij kunnen niet spreken over rechten van dieren. Zij kunnen hun recht niet eens verwoorden. Wij hebben plichten. Er zit meer aan vast.
Ik ben ervan overtuigd dat als de minister-president met een dergelijk initiatief kwam, hij heel veel bijval van de kiezers zou krijgen. Politici en journalisten zouden hem daarin misschien tegenwerken, maar de kiezer zegt waarschijnlijk dat het goed is als er een dergelijk geluid gehoord wordt.
Het onderwerp waarden en normen gaat mij zeer ter harte, vooral in politieke zin. Ik heb met verdriet geconstateerd dat de discussie in de Tweede Kamer doodliep. Het is vorig jaar begonnen met de toenmalige fractievoorzitter van de VVD die het had over tegeltjeswijsheid. Het verheugt mij dan ook dat ik van de heer Rosenthal, fractievoorzitter van de VVD in deze Kamer, steun krijg inzake plichten. Het zou mij niet verbazen als de voormalige fractievoorzitter van de VVD dat ook wel zou willen. De discussie die toen werd ingezet, wekte te veel de indruk dat het alleen over christelijke waarden en normen ging. Ik zou dat natuurlijk graag willen, zoals u zult begrijpen, maar ik ben wel zo reëel om te beseffen dat de politiek, geconfronteerd met zoveel verschillende levensovertuiging, dan een stap te ver doet die helemaal niet bij de politiek past.
Ik ben dus van mening dat er mogelijkheden zijn om onder erkenning van de grote verschillen in levensovertuiging, elkaar op het publieke terrein meer en meer vast te houden. Dat is nodig, want anders desintegreert onze samenleving.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Ik hoor de heer Schuurman nu al enige tijd aan. Ik heb al eerder gezegd dat ik niet zoveel verstand heb van waarden, maar wel van wetboeken. Ik zie in de Nederlandse wetgeving duizenden plichten staan. Kan de heer Schuurman mij een voorbeeld geven van een plicht die niet al in de wet is verankerd en die in zo'n handvest van plichten zou moeten komen te staan? Ik weet dan een beetje waarover wij het hebben.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik heb er zo-even al een genoemd. Toen ik sprak over de rechten van dieren en planten, zei ik dat het goed zou zijn als wij het eens zouden hebben over plichten van de mens voor het welzijn van dieren en het behoud van dierdiversiteit.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Die plichten zijn ook al in de wet verankerd.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
De heer Rosenthal verwees ook naar een plicht. Het lijkt mij goed, eens op een rijtje te zetten wat dat precies inhoudt. Wij hebben al rijtjes met allemaal rechten. U kunt daarvan ook zeggen dat zij in afzonderlijke wetten staan. Wij hebben het nodig om af en toe bepaalde basisgegevens op een rijtje te zetten om wetgeving daaraan te kunnen toetsen en eventueel te initiëren.
Minister Balkenende:
Bij verschillende fracties merk ik belangstelling voor en zelfs de noodzaak om meer te spreken over plichten. Dat is de winst van dit debat.
Als je het hebt over waarden en normen, moet dat voortkomen uit het hart en het verstand van mensen. Laten wij wat er al aan regelingen en verplichtingen is, ook eens nakomen! Pacta sunt servanda. Het is gewoon een civielrechtelijke regel. Moet je dat dan opnieuw codificeren? Het staat er al. Ik sluit helemaal niet uit dat wij dit systematischer in ogenschouw moeten nemen. Daarin volg ik de heer Schuurman. Dat is een uitvloeisel van het debat. Wij moeten niet denken dat door codificeren wij de situatie oplossen. Daarvoor is veel meer nodig. Daarom heb ik gezegd dat ik het debat graag wil aangaan. Ik vind het een belangwekkende suggestie; laten wij er op die manier verder met elkaar over spreken. De heer Schuurman zei ook dat dit het goed zou doen bij de kiezer, maar dat lijkt mij op dit ogenblik geen argument. Je moet datgene doen wat in het belang is van het land en van de mens. Er is nog veel meer te zeggen over waarden en normen en Europa, maar daarop kom ik later terug, met name aan de hand van de opmerking van de heer Schuyer.
Ik ga over naar het financieel en sociaal-economisch beleid. Bij de financiële beschouwingen met de minister van Financiën kan deze Kamer daar verder over spreken, maar ook in dit debat is het van belang om te wijzen op de oriëntatie op de langere termijn. Een kortetermijnfocus die aan de onderliggende problemen voorbijgaat, levert geen duurzame sociaal-economische resultaten op. Dat zeg ik ook naar aanleiding van de inbreng van mevrouw De Wolff en de heer Kox. De heer Holdijk zei dat wij het niet redden met alleen "kortebaansuccesjes". Dat ben ik hartgrondig met hem eens. Beleid dient voort te komen uit een visie op de economische structuur en de economische ordening en niet uit het kloppend maken van de sommetjes.
Als wij terugkijken, valt op hoe snel het tij ogenschijnlijk kan keren. Sinds de vorige algemene beschouwingen in dit huis, toen met mijn ambtsvoorganger de heer Kok, zijn de economische vooruitzichten drastisch verslechterd. Wij weten nu dat de economische werkelijkheid veel minder rooskleurig is dan velen toen dachten en hoopten. Het besef dat alle zeilen moeten worden bijgezet, wordt nu breed gedeeld; ik prijs mij daarmee gelukkig. Nog belangrijker is dat daar ook naar wordt gehandeld. Nederland loopt niet langer met het hoofd in de wolken; wij staan weer met beide benen op de grond. De weg naar herstel van onze vanaf 1997 gestaag verslechterde internationale concurrentiepositie kan met afspraken over meerjarige loonmatiging worden ingeslagen. Een terugkerend element in veel bijdragen van de kant van de Kamer was dat de Nederlandse economie structureel moet worden verbeterd door te voorkomen dat de komende vergrijzing de economische ontwikkeling uitholt, door ervoor te zorgen dat meer mensen langer en productiever aan de slag gaan en blijven, door te werken aan een betaalbaar stelsel van sociale zekerheid dat mensen niet alleen beschermt, maar ook activeert, door werknemers ook op oudere leeftijd geschikt te houden voor het arbeidsproces, door blijvende investeringen in goede arbeidsomstandigheden, employability en het goed kunnen combineren van arbeid en zorg, door te investeren in de kennisintensieve economie, innovatie, nieuwe en moderne productietechnieken en vooruitstrevende productontwikkeling en door zorg te dragen voor solide, betrouwbare overheidsfinanciën, mede met het oog op het kunnen opvangen van de komende vergrijzingslasten. Met de kennis van nu valt te constateren dat de remweg naar een verantwoorde loonkostenontwikkeling lang is geweest. Juist daarom kijk ik thans met tevredenheid terug naar de uitkomsten van het najaarsoverleg van vorige week. De sociale partners zijn onderling en samen met het kabinet tot een resultaat gekomen dat een stevig fundament kan leggen voor het verwezenlijken van een sociaal verantwoord, noodzakelijk en duurzaam herstel van de Nederlandse economie. Dat is geweldig belangrijk voor de economie, voor de werkgelegenheid en voor de toekomst. Ik deel dan ook graag complimenten uit, vooral aan de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers. Een meerjarige pas op de plaats met de lonen geeft het kabinet de ruimte om een aantal als scherp ervaren kanten van het voorgenomen beleid te verzachten. Ook kan meer tijd worden genomen om samen met de sociale partners de invoering en inpassing van een aantal noodzakelijke aanpassingen in het stelsel van de sociale zekerheid en in het geheel van de fiscale begeleiding van flexibele pensionering en VUT, met inbegrip van de levensloopfaciliteit, te bezien. Daarover kan nader met elkaar van gedachten worden gewisseld. Ik vertrouw op de uitkomst van het debat binnen de achterbannen en werknemersorganisaties. De tegemoetkomingen van het kabinet zijn substantieel. Naast tegemoetkomingen op het gebied van de WW en de WAO zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt over de koppeling met ingang van 1 januari 2006 en over een extra rijksbijdrage om de nominale ziekenfondspremie van 2004 te beperken. Het zijn substantiële tegemoetkomingen. In het licht van de meerjarige loonmatiging zijn zij zowel inhoudelijk als financieel echter goed verdedigbaar. Duidelijk mag zijn dat ik de visie van de heer Kox over de resultaten van het najaarsoverleg dus niet deel.
Dit brengt mij bij de meer algemene vraag wat sociaal beleid is. Wij hebben daarover al iets gezegd in het debat vanmiddag. De fracties van SP en GroenLinks waren het meest expliciet kritisch op dit punt. Ook geloofwaardigheid ten opzichte van idealen en uitgangspunten kwam daarbij aan de orde. Andere fracties onderschreven juist het beleid vanuit hun eigen, ook principiële uitgangspunten. Dat neemt niet weg dat het kabinet onderkent dat het offers van mensen vraagt. Die offers kunnen pijn doen. Het gaat om offers voor mensen die soms in omstandigheden verkeren die zeker niet ruim zijn. Het doel waarvoor deze offers worden gevraagd, is echter wel om ook op termijn te kunnen zeggen dat Nederland een goed en sociaal stelsel van sociale zekerheid kent. Het is geen afbraak van de verzorgingsstaat, maar een herstel van houdbaarheid voor de toekomst. Nu niets doen, betekent dat de rekening die mensen in de toekomst moeten betalen alleen maar hoger wordt. Het is dan ook meer dan enkel bezuinigen. Wil de overheid een schild voor de zwakken blijven en wil dat schild sterk blijven, dan moet duidelijker bepaald worden wie de echte zwakken zijn. Voor hen is er een hogere bijstand en een uitkering als tegemoetkoming voor gemaakte ziektekosten, die een oplossing biedt voor de zogeheten verzilveringsproblematiek voor mensen met een laag inkomen. Als wij erin slagen de WAO-instroom voldoende te reduceren, kan ook de uitkering van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten worden verhoogd.
De heer Kox (SP):
De minister-president stelt offers te mogen vragen omdat een hoger doel gediend wordt. Ik ben dat helemaal met hem eens. Als wij in de problemen zitten, moeten wij het in dit land samen oplossen. Alle voorstellen die daaraan bijdragen, zullen weliswaar pijn doen, maar kunnen op onze steun rekenen. De minister-president moet echter aangeven wat zijn beleid in de volgende voorbeelden bijdraagt. Wat draagt het bij om een oude vrouw van 91 jaar die het met alleen AOW moet doen, te vertellen dat die niet omhoog gaat en dat zij haar subjectsubsidie van een paar honderd euro moet inleveren? Wat draag het bij om tegen een ziek iemand te zeggen dat die meer moet betalen aan ziektekosten? Wat draagt het bij om tegen iemand in de WAO te zeggen dat die slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en dus naar de bijstand moet? Wat draagt dat bij? Veel mensen die in de WAO zitten, kunnen werken. Zij leven immers. Als mensen leven, kunnen zij iets doen. Als het kabinet eraan bijdraagt dat deze mensen werk krijgen, is dat keurig. Dan hebben wij een deal. Laat de minister-president echter niet slechts mensen die al tobben, alleen maar meer tobben zonder hen perspectief te bieden? Daar ligt de crux. Als de minister-president deze mensen concreet perspectief kan bieden, mag hij veel van mensen vragen. De meeste mensen in het land zijn immers nog lang niet zo beroerd als andere mensen stellen. Er moet echter sprake zijn van perspectief. Anders is het niet meer dan mensen plagen en mensen verantwoordelijk maken voor zaken waarvoor zij geen verantwoordelijkheid kunnen dragen.
Minister Balkenende:
Ik begin met een analyse van de situatie. Die laat zien dat als wij zaken zoals de loonontwikkeling, de achterblijvende concurrentiepositie en de staatsschuldontwikkeling niet aanpakken, Nederland grote risico's loopt op termijn. Wij moeten dat verhaal eerlijk vertellen. Daarom heb ik ook gezegd het van groot belang te vinden dat de nullijn kan worden gerealiseerd in de jaren 2004 tot en met 2006. Wij zullen ons inzetten voor de koppeling. Laten wij met elkaar de komende jaren pas op de plaats maken. Dat is nodig om de pensioenen financierbaar te houden, zaken niet nodeloos naar de toekomst te verschuiven en de economie structureel te versterken. Wij hebben immers te maken met een vergrijzende bevolking. Ik sta voor die maatregelen. Er is geen alternatief.
Een andere vraag is of het kabinet eerlijk en fair omgaat met het verdelen van de lasten. Ik heb weken geleden al gezegd, toen wij bezig waren met ontwikkelen van de plannen, dat wij vinden dat de inkomensontwikkeling op een evenwichtige manier gerealiseerd moet worden. In de huidige situatie krijgt niemand een koopkrachtgarantie. Wel zijn de marges bepaald op 0% en -1%. Dat klopt ook ongeveer. Er zijn bepaalde groepen waarvoor iets extra's wordt gedaan. Ik noem de ouderen met een ouderenkorting. Ik heb ook gesproken over bepaalde groepen die speciale faciliteiten krijgen juist omdat zij de zwaksten zijn. Ook dat is onderdeel van het kabinetsbeleid. Ook de afspraken met de sociale partners hebben voor de mensen aan de onderkant van de samenleving enig voordeel opgeleverd. Temidden van de moeilijke context waarin wij werken, is er sprake van een evenwichtig beeld. Ik ga even terug naar het vorige jaar. Toen hebben wij zelfs meer nivellerende tendensen in kunnen bouwen. Ik zie dat er samenhang bestaat tussen die elementen. Wij treffen dus de nodige structurele maatregelen op een sociaal verantwoorde manier. Om die reden hebben wij besloten om in de sfeer van de zorg een tegemoetkoming in te bouwen. Hadden wij dit niet gedaan, dan waren degenen met de zwakste gezondheid de dupe geworden. Wij moesten bij de keuze voor een langetermijnagenda de pijn eerlijk spreiden. Wij hebben het evenwicht op die manier kunnen realiseren en daar sta ik voor.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Ik maak liever vooraf berekeningen om later af te rekenen, maar als nu bij het opmaken van de balans blijkt dat bepaalde groepen, zoals zieke mensen, chronisch zieke mensen, bejaarden, mensen in de WAO en mensen die buiten het werkproces vallen, erop achteruit gaan, krijgen zij dan compensatie? Kan de minister-president dit toezeggen? Het Nibud heeft berekend dat je er alleen maar vanaf anderhalf maal modaal op vooruit gaat. Ik herhaal dat ik het niet vreemd vind om tegen werknemers te zeggen dat wij iets moeten doen met de lonen, omdat wij er anders niet uitkomen. Ik merk dat werknemers daartoe bereid zijn. De vraag is alleen wat er tegenover staat. Dat maakt de minister-president volgens mij niet duidelijk. Hij vraagt offers van mensen voor zaken waar zij niets mee kunnen doen. Trokken de mensen die vanuit de WAO naar de bijstand gaan de economie maar vlot; het is niet zo! Zij zouden de economie alleen maar vlottrekken door aan het werk te gaan, maar dat gebeurt niet. De Eerste Kamer heeft enkele weken geleden in een gesprek met staatssecretaris Rutte een aantal effecten van de Wet werk en bijstand besproken. Deze Kamer heeft gezegd dat zij die met dank aan mevrouw Van Leeuwen zou corrigeren op de punten waarop de regering niet ver genoeg was gegaan. Wil de minister-president toezeggen dat dergelijke punten worden gerepareerd, mochten er meer van komen?
Minister Balkenende:
Ik kan dit niet toezeggen, omdat wij bij het ontwikkelen van onze plannen de bandbreedtes hebben aangegeven, dus grosso modo de verhouding tussen de 0 en de -1% voor iedereen en bijzondere maatregelen voor de kwetsbaarste groep. Er zal nadere informatie komen voor de behandeling van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken. De heer Werner is hier heel duidelijk op in gegaan. Ik zal ook nog spreken over de meer langetermijneffecten en over de tegemoetkomingen in de kosten van zorg, wonen en kinderen. Ik zeg toe dat die elementen terugkomen. Mijn boodschap is dat echt iedereen pas op de plaats moet maken. Ik ben er zeker van dat wij er profijt van trekken als wij daartoe bereid zijn. Ik ben dan ook gelukkig met de afspraken van vorige week. Wij herstellen zodoende namelijk de te hoge loonontwikkeling van de afgelopen jaren, waardoor onze concurrentiepositie is geërodeerd. Als wij dit niet doen, komen wij elkaar tegen. Ik sta voor dit beleid, omdat het voor iedereen van groot belang is, juist ook voor degenen aan de onderkant van de maatschappij. Zij liggen er nu namelijk uit. Ik maak mij zorgen over de duizenden werklozen. Er komen er per maand zo'n 13.000 à 14.000 bij! Dat is de realiteit. Daarin kun je niet berusten.
Vorig sprak niemand over jeugdwerkloosheid. Nu is die weer terug zoals aan het begin van de jaren tachtig.
De heer Kox (SP):
Wie heeft er nou economisch aan het roer gestaan in de afgelopen jaren?
De voorzitter:
Mijnheer Kox, de heer Schuurman was u voor. Ik laat de minister-president uitspreken en geef daarna het woord aan de heer Schuurman.
Minister Balkenende:
Deze maatregelen zijn nodig geweest om dat perspectief te bieden. Het wordt voor iedereen een kwestie van pas op de plaats maken. Dat vind ik de waarde van de afspraak die de vakbeweging vorige week steunde. Ik hoop dat iedereen die blijvend deelt, want deze weg naar herstel is noodzakelijk. Natuurlijk zullen wij ieder jaar bij het opstellen van het belastingplan bekijken hoe de maatregelen uitvallen. Wij zullen het steeds ordentelijk doen tijdens de bespreking van een nieuwe begrotingslijn. Van mij, van de ministers van Financiën en van Sociale Zaken zal de Kamer een eerlijk verhaal krijgen over de noodzaak en over de precieze maatregelen.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Voorzitter. Vindt de minister-president mijn vraag legitiem of mensen aan de onderkant, onder wie gehandicapten en chronisch zieken, de dupe kunnen worden van de cumulatie van allerlei effecten? Wij krijgen daar namelijk berichten over. Zij waren niet vertegenwoordigd aan de onderhandelingstafel over een sociaal akkoord. Is de vraag legitiem dat die mensen de groep vormen die mogelijkerwijs meer inlevert dan de minister-president op het ogenblik denkt?
Minister Balkenende:
Je maakt uiteraard een inschatting van de effecten van maatregelen. Waar het gaat om mensen met een zwakke gezondheid, heeft minister Hoogervorst per maatregel steeds bezien, hoe die neerslaat bij degenen die het zwakst zijn. Er zijn uitzonderingen, bijzondere bepalingen en tegemoetkomingsregelingen gekomen. Daarover zullen wij nader moeten spreken, onder andere bij het debat over de begroting van SZW, maar op dit moment zijn de plannen zodanig ontwikkeld dat wij de indruk hebben dat er sprake is van een gerechtvaardigde uitkomst van de maatregelen, met compensatie voor de meest kwetsbaren.
Er zijn overigens nooit echt garanties te geven. Kijk maar naar de inkomensberekening van het CPB, met de bekende puntenwolken. Er zijn altijd gevallen die naar boven en naar onderen eruit schieten, maar dan is er altijd nog het vangnet van de bijzondere bijstand. Wij moeten wel de maatregelen nemen die nodig zijn, ook in de sfeer van de gezondheidszorg. Eén ding staat immers vast: als wij de zaken niet goed bezien, is er het risico dat het stelsel op den duur niet meer te handhaven is. Ik meen dat wij een en ander hebben gedaan op een sociaal verantwoorde manier.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Ik ben bijzonder blij dat de verwennerij over is en dat fraudegevoeligheid wordt weggehaald, maar het gaat mij nu om de mensen aan de onderkant die mogelijk, zonder dat u het wilt, toch méér inleveren dan u denkt. Wilt u dat dan achteraf alsnog corrigeren?
Minister Balkenende:
Dit is eigenlijk de vraag die de heer Kox heeft gesteld. Ik ga daar nu geen toezeggingen over doen. Het moment van praten over het inkomensbeleid ligt bij de begrotingsbehandelingen. Je maakt je berekeningen, je kijkt naar flankerend beleid en je moet dan niet iedere paar maanden opnieuw erover praten. Dat is niet goed en haalt de duidelijkheid uit het systeem. De discussie vindt verder plaats bij de begrotingsbehandelingen – met name de begroting van SZW – en bij het belastingplan en volgend jaar krijgen wij opnieuw deze discussie.
Dat brengt mij bij een opmerking van de heer Werner over de samenhang van de invoering van het nieuwe zorgstelsel met het invoeren van een zorgtoeslag. In dat kader sprak hij over het binden aan een maximum van de zorgkosten voor huishoudens. Het lijkt mij goed om op dat punt nog eens aan te geven, wat in het Hoofdlijnenakkoord is gezegd. Daarin is een perspectief geschetst van inkomensafhankelijke regelingen, met name wat betreft de zorg, de kinderen en het wonen. Er wordt gezegd dat die regelingen zullen worden gebundeld en geüniformeerd. Een aan de belastingdienst gelieerde uitvoeringsinstantie zal deze en andere inkomensafhankelijke regelingen gaan uitvoeren. Aan draagkracht wordt hierbij recht gedaan door voor deze subsidies te kijken naar het huishoudinkomen. Dat laatste is niet nieuw, want ook nu geldt voor huursubsidie en zorgkosten dat rekening wordt gehouden met de situatie van het huishouden, dus met de omstandigheden waarin mensen zich bevinden. Dat is wat anders dan de discussie over individualisering en draagkracht in de fiscaliteit.
De heer Werner (CDA):
In het verlengde van de discussie die mevrouw De Wolff en de heer Kox zojuist voerden, wil ik toch vragen of wij ervan overtuigd kunnen worden dat de inschatting die u gemaakt hebt, ook valide is. Daarom heb ik gevraagd of wij daar aanvullende informatie over kunnen krijgen, want ook mijn fractie is het spoor enigszins bijster waar het gaat om de vraag wat al dan niet gecompenseerd wordt, hoe dat wordt gedaan en hoe het uiteindelijk uitpakt. Wij hoeven niet tien miljoen inkomensplaatjes van Nederlanders te krijgen, maar wij willen er wel graag van overtuigd raken dat het geheel echt solide is.
Minister Balkenende:
De inkomenseffecten van de maatregelen voor specifieke groepen worden gepresenteerd in de inkomensbijlage bij de begroting van SZW. Dat overzicht zal nog verder worden uitgewerkt, waarbij ook wordt bekeken in hoeverre de maatregelen cumuleren voor bepaalde groepen. Het parlement, dus ook uw Kamer, zal over de uitkomsten van dit onderzoek worden geïnformeerd vóór de bespreking van de begroting van SZW. De gevraagde nadere informatie zal uw Kamer dus bereiken. Deze informatie maakt onderdeel uit van het debat in de Tweede Kamer en zal ongetwijfeld ook hier aan de orde komen.
Een kabinet past terughoudendheid ten aanzien van de markt. De overheid is niet degene die in de eerste plaats de economie maakt en breekt. In de Nederlandse economische ordening komen banen vooral in de markt tot stand, door de inzet van ondernemende werkgevers en werknemers. In de markt wordt in eerste aanleg onze welvaart verdiend. Een kabinet en moet echter wel zorgdragen voor een goed economisch klimaat. Er moet ruimte zijn voor ondernemen, voor goed werkende markten, voor borging van publieke belangen en voor publieke investeringen in innovatie en kennis. De heren Werner, Rosenthal en Schuyer maar ook andere afgevaardigden zijn hierop in hun betoog ingegaan.
Mevrouw Linthorst en mevrouw De Wolff hebben opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over marktwerking. Het lijkt mij goed om daarbij stil te staan, alleen al om het misverstand weg te nemen dat dit kabinet enkel en alleen marktwerking zou bepleiten en zich niet kritisch zou tonen ten opzichte van privatiserings- en liberaliseringsoperaties; niets is minder waar. Ik herhaal hier wat ik enkele weken geleden ook in de Tweede Kamer heb gezegd: marktwerking is voor het kabinet geen dogma. Soms zijn er aan marktwerking voordelen verbonden. Zo zijn de energieprijzen voor de middenverbruikers na de liberalisering met zo'n 20% gedaald. Dat neemt niet weg dat er ook problemen en tegenvallers zijn. In die gevallen is het kabinet bereid om in het verleden gemaakte keuzen opnieuw tegen het licht te houden. Mevrouw Linthorst noemde in dit verband de markt voor het busvervoer, de taximarkt en de energievoorziening.
In 2004 zal bij de evaluatie van de Wet personenvervoer 2000 expliciet worden gekeken naar de gevolgen van marktwerking voor het busvervoer. Dat de marktwerking in de taximarkt niet heeft gebracht wat men ervan had verwacht, is door het kabinet erkend. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft tal van maatregelen genomen en aangekondigd om de werking van de taximarkt te verbeteren. Bij belangrijke voorzieningen als gas en elektriciteit is de ruimte voor ondernemingen per definitie nooit ongelimiteerd. De overheid heeft hier een duidelijke rol en moet ingrijpen als dat nodig is. De minister van Economische Zaken heeft onlangs aangekondigd een aantal aanscherpingen door te willen voeren. Zo zullen de plannen voor noodsituaties, waarvan afgelopen zomer bijna sprake was, grondig worden bekeken en zonodig worden aangepast. Naar de gewenste regievoering door de overheid en de ministeriële verantwoordelijkheid in dergelijke situaties zal nadrukkelijk worden gekeken. Deze voorbeelden laten zien dat het kabinet geenszins alles aan de markt overlaat.
Mevrouw Linthorst heeft gevraagd of er niet eerst een duidelijk beeld moet zijn van wat de markt wel en niet kan, alvorens nog verder op marktwerking in te zetten. In algemene zin geldt dat liberalisering en privatisering complexe aangelegenheden zijn en dat standaardoplossingen niet bestaan. De overheid moet haar publieke taak, het publiek belang, in alle gevallen helder formuleren, en aangeven hoe dit wordt ingevuld. Soms zullen harde randvoorwaarden moeten worden gesteld aan de productie. Er zal een adequaat toezichtsarrangement moeten worden ingericht. De belangen van de klant, ofwel de consument, zullen scherp in het oog moeten worden gehouden. Ook over de mogelijkheden van concurrentie bij de uitvoering moet worden nagedacht. Tot slot moet worden stilgestaan bij de gewenste eigendomspositie van de dienst of de onderneming. Een en ander betekent het steeds opnieuw kijken op welke wijze aan publieke en private belangen het best inhoud kan worden gegeven. Als ik de visie van mevrouw Linthorst op deze manier mag interpreteren, deel ik die.
Een land als Nederland met een open economie – op dat punt verschillen wij duidelijk van de Verenigde Staten, Duitsland en Frankrijk – heeft beperkte directe beïnvloedingsmogelijkheden op die economie. Wie pleit voor een agressief stimuleringsbeleid, gaat aan die notie voorbij. Het idee dat het kabinet op dit vlak niets doet, is overigens onjuist. Door het grootste deel van de tegenvallers niet op te vangen laat het kabinet het tekort fors oplopen. Hierbij wordt het perspectief op schuldaflossing echter niet verloren. Nederland moet zich vooral richten op een gezonde economische structuur, een stabiel financieel-economisch beleid en goede publieke voorzieningen. De overheid moet zowel duidelijk grenzen stellen als ruimte bieden voor particulier initiatief. Dit is mede een antwoord op de opmerkingen van mevrouw Linthorst over de naleving van het Stabiliteitspact. Ik dank haar overigens voor haar woorden van steun aan het streven van het kabinet en minister Zalm in het bijzonder om vast te houden aan de afspraken uit dit Stabiliteitspact. Dat is toch mooi hè. Dit is een moment van betekenis. In het debat in de Tweede Kamer hebben wij de heer Marijnissen gevraagd hoe hij hiertegen aankijkt. Het is mooi dat wij op dat punt in ieder geval eenzelfde lijn kunnen trekken; mijn blijdschap hierover wordt herhaald.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Nu u zo uitvoerig op mijn woorden ingaat, moet ik wel reageren. U hebt mijn opvattingen over marktwerking correct geïnterpreteerd, maar de opmerking over Europa en het Stabiliteitspact niet helemaal. Op zichzelf genomen zien wij veel in handhaving van het Stabiliteitspact, maar als andere landen zich er niet aan houden, moeten wij niet roomser willen zijn dan de Paus.
Minister Peijs:
Dat is niet mogelijk!
Minister Balkenende:
Ik blijf maar even buiten die discussie!
Om een aantal redenen ben ik het op het punt van het Stabiliteitspact niet eens met mevrouw Linthorst. In de eerste plaats is het zo dat, als landen met elkaar afspreken wat de spelregels zijn, je die spelregels niet zomaar moet gaan veranderen, want dat dreigt. In de tweede plaats komen de problemen in Duitsland en Frankrijk niet alleen voort uit de economische ontwikkeling, maar voor een deel ook uit het feit dat in het verleden, toen de economie nog goed draaide, is nagelaten een aantal structuurbevorderende maatregelen te treffen. Nu ziet de heer Schröder in Duitsland zich genoodzaakt om allerlei veranderingen door te voeren op het gebied van de arbeidsmarkt, maar dit had eerder moeten worden gedaan. Ik vind dat het tekortschieten in structuurhervormingen in het verleden geen reden mag zijn om nu de criteria te veranderen. Op dat punt zal ik mij hard opstellen. Wij kunnen niet zeggen: omdat een aantal landen van het Stabiliteitspact afwijkt, moeten wij dat ook maar doen. Mijn derde argument is, dat de afspraak is gemaakt dat de werking van het Stabiliteits- en Groeipact ook in het perspectief wordt geplaatst van de vergrijzing van Europa. De landen die kiezen voor het omslagstelsel, zullen te maken krijgen met een grote druk op de begrotingen. Op termijn zullen die begrotingen, evenals de staatsschuld, op orde moeten zijn. Precies om die reden is afgesproken dat de criteria strak gehanteerd moeten worden. Anders schuiven wij zaken door naar de toekomst. Om deze drie redenen vind ik dat wij de criteria overeind moeten houden.
De heer Schuyer (D66):
Op zichzelf genomen deel ik dit standpunt van de regering, maar ik vind wel dat dit krachtiger naar voren zou komen als er onderscheid wordt gemaakt tussen de overtreding van Frankrijk en die van Duitsland. Na de val van de Berlijnse Muur mag Duitsland op de weegschaal niet op dezelfde wijze worden gewogen als andere landen. Er zou iets meer begrip mogen zijn voor de positie van dit land. Ik denk dat dit juist een krachtiger overweging vormt om aan het Stabiliteitspact vast te houden.
Minister Balkenende:
Ik vind dat van de minister van Financiën niet kan worden gezegd dat hij in het buitenland niet in alle duidelijkheid naar voren brengt dat landen op een gelijke manier moeten worden behandeld. Zelf heb ik vorige week tijdens de Europese Raad, in aanwezigheid van president Chirac en van bondskanselier Schröder dit pleidooi herhaald, in aanwezigheid van de minister van Financiën.
De heer Schuyer (D66):
Ik zeg juist, dat u onderscheid zou moeten maken tussen Frankrijk en Duitsland. Dat Frankrijk de normen van het Stabiliteitspact overschrijdt, is inderdaad zeer te veroordelen. Dat Duitsland dit doet, is op zichzelf genomen ook te veroordelen, maar daarvoor mag wel iets meer begrip worden opgebracht. Twaalf jaar geleden, na de val van de Berlijnse Muur, kwamen er opeens 16 miljoen straatarme inwoners op het grondgebied van Duitsland bij.
Minister Balkenende:
Ik ken dit argument en het is waar dat Duitsland is geconfronteerd met buitengewoon hoge kosten toen de DDR erbij kwam. Dit leidde toen tot een totaal andere financiële structuur. De andere kant van het verhaal is, dat al jarenlang maatregelen genomen hadden moeten worden op het gebied van de werking van de arbeidsmarkt. Duitsland is niet voor niets zeer geïnteresseerd in het werk van de task force onder leiding van oud-premier Kok, juist op het punt van de werking van de arbeidsmarkt. De structurele hervormingen hadden eerder moeten worden gerealiseerd. Deze zouden dan waarschijnlijk ook hebben bijgedragen tot een sneller herstel. De beoordeling van de lidstaten zal de komende weken verder haar beslag krijgen.
De heer Rosenthal (VVD):
Wij hebben een uur lang met elkaar gepraat over waarden en normen en over het nakomen van afspraken. Over het Stabiliteitspact zei mevrouw Linthorst in eerste termijn dat, als Frankrijk en Duitsland het er niet zo nauw mee lijken te nemen, wij dat ook maar niet moeten doen. Dat is niet de manier waarop wij met deze zaak moeten omgaan. Het gaat om betrouwbaarheid, ook in het internationale verkeer. Dit is toch een vrij simpele constatering? Wij hoeven het dus niet zo lang over dit punt te hebben. Wij moeten de aangegeven lijn gewoon volgen. Als wij het speelveld andere spelregels willen meegeven, zouden we dat eerst moeten doen. Ik zou op dit punt dan ook zeggen: houd het kort.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Als de minister-president het voor elkaar kan krijgen dat Frankrijk en Duitsland zich aan het Stabiliteitspact houden, is dat prima. Het kan echter ook niet gebeuren. Het is van tweeën een. Zo moeten wij ons steeds niet te ver verwijderen van Europa, dus moeten wij meedoen met Europa. Dat geldt niet alleen voor spiegels voor vrachtwagens, maar ook voor het financieringstekort. Als je onderdeel bent van een geheel, worden de begrotingstekorten uiteindelijk toch via de euro verrekend. Of wij doen met ons allen iets of niet. Als de genoemde landen zich niet aan het Stabiliteitspact houden en Nederland niet in staat is om dat af te dwingen, moeten wij de bestaande mogelijkheden benutten om met die landen mee te doen en onze economie stimuleren.
Minister Balkenende:
Het zou een heel slecht signaal zijn, wanneer ik nu als minister-president op een "alssituatie" inga. De uitstraling daarvan zou helemaal fout zijn. Het gaat er nu juist om dat wij de desbetreffende afspraken respecteren. Wij kunnen er nog veel meer opmerkingen over maken, maar ik kan zeggen dat het indertijd goed was dat de discussie in Italië met de ministers van financiën niet ging over het loslaten van de criteria. Nee, er is gezegd dat Frankrijk in 2005 aan de criteria moet voldoen. Dat had een veel betere uitstraling dan dat men het risico nam om aan de criteria te tornen.
Bovendien is er juist op grond van de argumenten die ik naar voren heb gebracht, alle reden om het pact overeind te houden. Ik heb de afgelopen dagen ook gesproken met mensen uit Zweden, waar de uitslag van het referendum was dat het niet doorging. De Zweden zeiden hier dus "nee" tegen. Een van de argumenten die een rol speelden was dat men de situatie met Frankrijk en Duitsland op zich heeft laten inwerken voor de geloofwaardigheid van het hele project. Dit is een aanknopingspunt voor het referendum, maar het geldt voor meer zaken. Wij moeten dus proberen om de geloofwaardigheid, ook wat dit betreft, overeind te houden.
Er komt nog het volgende bij. Wij praten nu over de nieuwe, toetredende landen tot "Europa". Wij spreken hen aan op de Kopenhagencriteria in verband met hun toetreding. Het is dan gek dat de landen die nu deel uitmaken van de EMU, op een gegeven moment zeggen: wij gaan wat anders om met het Stabiliteitspact. Als er criteria zijn, hebben die ook te maken met geloofwaardigheid.
Voorzitter. Voor een sterke economie investeert het kabinet in kennis en onderwijs. Daarbij gaat het om honderden miljoenen. Het kabinet geeft ruimte aan ondernemen. Bovendien wordt er alles aan gedaan om de administratieve lasten te verminderen. Er wordt ook geïnvesteerd in het onderhoud van wegen en openbaar vervoer. Ook de kwaliteit van de agrarische sector en de plattelandsgemeenten krijgt een impuls. Voorts zal er een nieuw zorgstelsel komen. Dat zal van belang zijn voor de toegankelijkheid en de kwaliteit op termijn. Niet in de laatste plaats zoeken wij via het ingestelde Innovatieplatform naar nieuwe wegen. Voor dat platform geldt nadrukkelijk: geen woorden, maar daden. Vanzelfsprekend is verbetering van het innovatieklimaat deels een zaak van lange adem, van cultuurverandering en van duurzaam gezamenlijk optrekken, alsook van acties op de korte termijn.
Over loonmatiging heb ik al het nodige gezegd. Het is noodzakelijk dat wij pas op de plaats maken. Het is ook in het belang van iedereen. Het is niet alleen een kwestie van loonmatiging, maar ook van activering. Dus, hoe kun je ervoor zorgen dat inactiviteit en werkloosheid en ziekteverlof en arbeidsongeschiktheid kunnen worden teruggedrongen? Er staan in ons land te veel mensen met een uitkering, afgeschreven langs de kant van de weg. Dat is niet sociaal. Zij zijn beter af met een baan. Ik bestrijd dan ook de notie van mevrouw Linthorst dat hervormingen in de sociale zekerheid zijn ingegeven door de noodzaak om te bezuinigen. Allereerst gaat het evenwel om het creëren van een activerend stelsel: mensen weer aan het werk krijgen. Vanzelfsprekend houdt het kabinet wel een fatsoenlijk sociaal minimum in stand. Ik heb er zojuist al veel over gezegd.
Ook na de hervorming van de sociale zekerheid gaan de solidariteitsgedachten en het welbegrepen eigenbelang hand in hand. De midden- en hogere inkomens profiteren bijvoorbeeld ook van de WW, de WAO en de kinderbijslag. Daarnaast is er extra aandacht voor kwetsbare groepen, met de bijstand als sociaal vangnet.
Van de zijde van de PvdA-fractie is er onder andere gevraagd hoe een reductie van het aantal instroom/doorstroombanen zich verhoudt tot het kabinetsbeleid om mensen aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid. Bij het arbeidsmarktbeleid dienen wij de verhoudingen goed in het oog te houden. In de jaren negentig is het budget voor het arbeidsmarktbeleid, uitgedrukt in euro's per persoon, met een factor 6 toegenomen zonder dat het beleid optimaal effectief was. Er was geen goede focus. Je kunt in dit verband ook de getallen met elkaar vergelijken. De reïntegratiemiddelen voor bijstandsgerechtigden zijn bijvoorbeeld toegenomen van ongeveer € 1200 in 1990 per bijstandsgerechtigde tot € 7500 in 2002. Iedereen kreeg ondersteuning, dus ook de mensen die het niet nodig hadden. Onder andere via de Wet werk en bijstand wordt de focus nu verbeterd. De gemeenten krijgen immers zelf de verantwoordelijkheid en de vrijheid om te beslissen hoe zij het geld willen inzetten. Er is gesproken over de aantallen. Men weet dat ooit sprake was van 60.000 banen. Daar waren budgetten voor, waarmee 53.000 banen werden betaald. Dat wordt teruggebracht naar 45.500 banen. Er is anderhalf jaar voor om dat te realiseren. Hier staat tegenover dat 10.000 banen zullen worden gewit. Ik meen dat ik deze cijfers nog moest noemen.
De heer Kox (SP):
U zegt dat wij af moeten van het systeem dat mensen in een uitkeringssituatie houdt. Wij moeten de mensen daarentegen activeren. Daar ben ik het helemaal mee eens. Wie kan werken, moet werken. Mijn partij heeft daarover nooit ingewikkeld gedaan. Deze Kamer heeft enkele weken geleden echter laten weten het niet eens te zijn met het beleid van het kabinet waarmee mensen van 57 jaar en ouder die in de bijstand zitten verplicht worden om te solliciteren. Het is niet zo dat deze Kamer mensen van 57 jaar en ouder niet zou willen laten werken, maar zij had dit standpunt om de simpele reden dat er voor deze mensen geen werk is. Dat moet men vaststellen als men realistisch is. Mevrouw Van Leeuwen heeft in dit verband een pleidooi gehouden. Zou het daarom niet goed zijn dat het kabinet wat nauwkeuriger nagaat van welke mensen onder de huidige omstandigheden valt te verwachten dat zij een serieuze kans hebben op een baan? Als mensen inderdaad een kans op een baan hebben, mag je eisen aan ze stellen. Ik vind wel dat als mensen die kans niet hebben, wij ze niet moeten koeioneren. Het heeft geen zin om tegen mensen te zeggen dat ze actief moeten worden als die mensen ervaren en weten dat er voor hen geen werk is. Als er voor iemand een baan is en hij neemt die niet, heeft die persoon een probleem. Als de minister-president echter zegt dat iemand voor wie geen baan is moet gaan werken, verdeelt hij de verantwoordelijkheden toch onlogisch. Ik herinner in dit verband nog aan het voostel om het plan ten aanzien van de mensen van 57 jaar en ouder even op sterk water te zetten.
Minister Balkenende:
Ik wil niet de discussie overdoen die hier heeft plaatsgevonden. Dat zou niet goed zijn. Wel wil ik over dit onderwerp in algemene zin iets zeggen. In andere bijdragen is ook de vraag gesteld waarom wij voor bepaalde maatregelen kiezen, terwijl de economie nu niet goed draait. Ik wil dan eerst de feiten geven.
De afspraken die vorige week met de sociale partners zijn gemaakt, houden in dat er voorlopig geen maatregelen worden genomen ten aanzien van het prepensioen en de VUT. Het nemen van die maatregelen is een jaar opgeschoven. Dit geldt ook voor het voorstel ten aanzien van de levensloopregeling. Wij mogen hopen dat over een paar jaar de economie weer aantrekt. Met dat element moeten wij ook rekening houden. Waar wij nu bij stil moeten staan, is de structuurverandering, want wat hebben we in Nederland jarenlang gedaan? Dat is het faciliteren van ouderen om vroeg te stoppen met werken: de VUT en het prepensioen. Er werd ook niet meer geïnvesteerd in mensen onder het motto "je kunt wel investeren in mensen, maar wat heb je eraan als ze toch vervroegd met pensioen gaan?" Op een gegeven moment dient zich dan de vraag aan: kun je je neerleggen bij een lage arbeidsparticipatie van de groep 55-65-jarigen? Dat kunnen wij niet. Wij willen dat de leeftijd waarop mensen stoppen met werken omhooggaat. Dat betekent: investeren in mensen, een sollicitatieplicht onder ogen zien en de arrangementen uit het verleden van prepensioen en VUT onder ogen zien. Wil men aan het eind van zijn carrière een andere afbouw, dan zal dat gaan via de lijn van de levensloop. Deze structuurverandering is nodig, omdat als wij de zaken op hun beloop laten, wij er niet uitkomen. Wat wij nooit mogen doen is de structuurverandering uitstellen, voor ons uitschuiven met het argument: er zijn geen banen te krijgen. Daarmee zouden wij elkaar gevangen houden in een bestaand mechaniek. Dat moeten wij doorbreken.
De heer Kox (SP):
Je kunt toch ook duidelijk maken waar je naar toe wilt. U hebt gezegd dat men zich met het beleid niet op de korte, maar op de wat langere termijn moet richten. Dan kun je toch aangeven waar je naar toe wilt en zeggen wat je als noodzakelijk beschouwt. Dan kun je toch doen wat deze Kamer heeft gevraagd: een pas op de plaats maken voor de mensen van 57,5 jaar en ouder, maar op termijn er rekening mee houden dat ook mensen op hogere leeftijd moeten werken. Misschien kunt u ook in Nederland doen wat de Duitsers doen, namelijk bedrijven een quotum opleggen. Zij moeten een bepaald aantal mensen met een arbeidshandicap in dienst nemen. Op die manier biedt men perspectief. Iemand met een handicap kan dan aankloppen bij een bedrijfspoort en zeggen: ik mag hier komen werken, daar zijn afspraken over. U kunt dus de structuur veranderen, zonder mensen de dupe te laten worden. Zij kunnen namelijk toch niet van uw mooie plan profiteren. Met het onnodig dwingen van mensen dient men ook geen enkel economisch doel, maar is men alleen maar bezig met het pijnigen van mensen.
Minister Balkenende:
In het begin van mijn betoog heb ik aangegeven dat het gaat om eerlijke en duidelijke politiek, om het aangeven wat noodzakelijk is op het punt van structuurveranderingen. Daarvoor moet je een geloofwaardig beleid voeren. Dan moet je aangeven wat nodig is. De elementen die wij naar voren brengen zijn naar de taxatie van dit kabinet absoluut noodzakelijk. Wij willen die cultuuromslag bereiken. Die cultuuromslag zal zijn dat wij met elkaar het proces in moeten dat wij langer gaan werken. Dat is nodig en het kan ook. Als de economie straks aantrekt, dan is er een reden te meer om het te doen. Dat zijn de lijnen waarlangs geopereerd moet worden. Dat spoor moeten wij uitzetten. Daarbij moeten wij de benodigde maatregelen voegen. Daar staan wij voor.
De heer Kox (SP):
Je kunt het één doen zonder het ander te laten. Je kunt een structuurverandering in werking stellen. Tegen mijn kinderen zeg ik: als je achttien wordt, moet je zorgen dat je een baantje hebt, dan moet je zorgen dat je je ziekenfondspremie kunt betalen en al dat soort zaken. Dat stel je in het vooruitzicht. Wat je met je eigen kinderen kunt doen, kun je natuurlijk ook met de samenleving doen. Je kunt iets in het vooruitzicht stellen. Je kunt duidelijk maken dat over een aantal jaren de mensen niet moeten zeuren. Geef ze dan wel de kans om daar naartoe te groeien en laat ze niet het gevoel krijgen dat zij gestraft worden voor iets waarop zij geen invloed hebben.
De heer Werner (CDA):
Mijn fractiegenote Hannie van Leeuwen is geciteerd of geïnterpreteerd. Dat moet dan natuurlijk wel goed gebeuren. Bij de behandeling van het wet werk en bijstand heeft mevrouw Van Leeuwen gezegd dat de arbeidsplicht onverkort van toepassing blijft, ook voor degenen die 57,5 jaar of ouder zijn. Zij heeft daarbij echter een overgangssituatie aangeduid. Als wordt vastgesteld dat er voor de mensen de eerste twee jaar geen werk is, zal vrijwilligerswerk als werk kunnen worden aangemerkt. Dat is iets anders dan wat zojuist is gezegd.
De voorzitter:
De heer Kox tot slot op dit punt.
De heer Kox (SP):
Het wordt hier steeds moderner. Zo hebben wij een website, die redelijk goed en snel verslag doet van wat er in de debatten wordt afgesproken. Daar staat te lezen dat wij hebben afgesproken dat voor 57,5-jarigen en ouder één keer wordt vastgesteld of het enig nut heeft dat zij solliciteren. Zo nee, dan zijn zij van de sollicitatieplicht ontslagen. Dat is precies zo'n oplossing waar ik voor pleit voor andere mensen in dezelfde situatie.
De voorzitter:
De heer Werner geheel tot slot op dit punt.
De heer Werner (CDA):
Wij moeten de stukken er nog maar eens goed op nalezen. Ik heb de staatssecretaris hier voortdurend horen herhalen dat de arbeidsplicht onverkort blijft bestaan. De mensen zijn alleen voor twee jaar ontslagen van de sollicitatieplicht als zij vrijwilligerswerk doen. Dat is de interpretatie geweest. Buiten de vergadering kunnen wij daar helderheid over vragen bij de heer Rutte, die hier ook aanwezig is.
Minister Balkenende:
Dat lijkt mij een onderwerp dat in de soevereiniteit van uw eigen kring besloten ligt.
Met de huidige kabinetsvoornemens blijft het grootste deel van de stijging van het aantal I/D-banen van de jaren negentig onaangetast. Wij geven straks nog altijd bijna viermaal zoveel uit aan actief arbeidsmarktbeleid als aan het begin van de jaren negentig. Daarmee is er voor gemeenten voldoende geld om zelf voor iedere werkloze op maat te bepalen wat de beste ondersteuning is in het traject richting arbeidsmarkt.
Er zijn vragen gesteld over de passendheid van het beleid gericht op vergroting van het arbeidsaanbod nu de werkloosheid toeneemt. Vaak wordt vergeten dat er altijd mensen zijn die van baan wisselen en dat er arbeidsplaatsen beschikbaar komen door pensionering, vertrek naar het buitenland en dergelijke. Er vallen voortdurend banen vrij, waardoor er voor werkzoekenden kans op een baan is. Daarbij gaat het jaarlijks om 700.000 vrijvallende vacatures. Dat geeft uitdrukking aan de dynamiek in onze economie. Natuurlijk is het kabinet zich ervan bewust dat niet alle mensen met een uitkering direct een baan zullen bemachtigen. Daarom is het ook van belang dat de banenmotor weer aanslaat en er weer nieuwe banen ontstaan. Wat wij nu moeten doen, is ervoor zorgen dat wij klaarstaan als de economie weer aantrekt. Zouden wij het andersom doen – eerst op economisch herstel wachten en dan pas de noodzakelijke aanpassingen doorvoeren – dan zou dat herstel vermoedelijk geen lang leven beschoren zijn.
De heer Kox (SP):
Ik wil het vorige punt nog even ophelderen.
De voorzitter:
Mijnheer Kox, ik heb gezegd dat dat punt uitgediscussieerd was. Als u wilt, kunt u er in tweede termijn op terugkomen.
De heer Kox (SP):
Ik wil alleen maar citeren wat de Eerste Kamer hier heeft vastgesteld. Het is iets anders dan de heer Werner heeft gezegd.
De voorzitter:
Bij dezen staat dat in de Handelingen.
De heer Kox (SP):
Ik geef het aan de minister-president, opdat hij kan lezen wat wij hier hebben afgesproken.
De voorzitter:
Dat mag u doen.
Minister Balkenende:
Bedankt.
Dan een opmerking in de richting van de heer Holdijk. Hij vroeg terecht aandacht voor het probleem van de jeugdwerkloosheid. Specifiek voor jongeren heeft het kabinet een plan van aanpak jeugdwerkloosheid bij het parlement ingediend. De uitvoering hiervan helpt langdurige werkloosheid onder jongeren te voorkomen. Tevens wordt bevorderd dat meer jongeren een startkwalificatie behalen.
Over het inkomensbeeld zijn al veel opmerkingen gewisseld. Ook de heer Kox is er indringend op ingegaan, net als andere sprekers. De afspraken uit het najaarsakkoord hebben als resultaat dat zwakke groepen verder zullen worden ontzien. De meeste mensen met een inkomen aan de onderkant gaan er in het generieke koopkrachtbeeld voor 2004 niet meer op achteruit. Mensen met een bovenmodaal inkomen gaan daarentegen ongeveer 1% aan koopkracht inleveren. Dat is de uitkomst van de besprekingen van vorige week.
De heer Werner maakt zich zorgen over het waarborgen van de inkomensontwikkeling aan de onderkant. De sociale zekerheid, met de bijstand als vangnet, biedt echter bestaanszekerheid. Voor de mensen met lagere inkomens bieden de inkomensafhankelijke regelingen daarenboven ondersteuning, bijvoorbeeld voor de lasten van wonen en kinderen. In het Hoofdlijnenakkoord zijn afspraken gemaakt over de stroomlijning en bundeling van die regelingen, in samenhang met de aanpak van de armoedeval. Een instantie, gelieerd aan de belastingdienst, gaat die regeling uitvoeren. Het draagkrachtbeginsel blijft daarbij leidend. Bij een evenwichtige inkomensverdeling hoort ook een passende ontwikkeling van de topinkomens. Het kabinet constateert wat dat betreft met genoegen dat het maatschappelijke debat op dit punt zijn uitwerking niet heeft gemist.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Wanneer vindt die stroomlijning plaats?
Minister Balkenende:
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken te komen tot stroomlijning en bundeling van de regelingen op dit punt. Deze zullen binnen enkele jaren hun beslag krijgen, maar die kwestie ligt op het terrein van de heer Wijn. Er moet eerst een organisatie komen die straks ook de tegemoetkomingregeling in de sfeer van de zorg kan uitvoeren. Dan heb je een structuur. Vervolgens kan die worden opgehangen aan de andere regeling. Dat is een kwestie van enkele jaren.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Is dit afhankelijk van de komst van het nieuwe zorgstelsel?
Minister Balkenende:
Wij hebben voor de tegemoetkomingregeling in de sfeer van de zorg een instantie nodig, gelieerd aan de belastingdienst. Die gaat in 2006 van start. Op dat moment worden ook de andere regelingen bekeken.
De heer Werner (CDA):
Wij hebben als politieke beweging het systeem van lastenmaximalisatie en zorgkortingen altijd gezien als een solide vangnet tegen de afschaffing van allerlei zaken, veranderingen en lastenverzwaringsmaatregelen. Op die manier blijven mensen binnen een bepaalde norm van het inkomen, ook gelet op de noodzakelijke kosten voor zorg, onderwijs en gezin. Dat staat ook in het Hoofdlijnenakkoord. Het nieuwe zorgstelsel gaat al in 2006 in. Het eerste deel van het lastenmaximalisatiesysteem krijgt dan ook vorm, maar twee jaar is niet zoveel. Kan de minister-president aangeven wanneer wij nader geïnformeerd worden over de contouren van dit stelsel? Was het er nu al, dan waren er niet zoveel problemen geweest met de huidige maatregelen en lastenverzwaringen, want die kunnen voor mensen heel ongelijk uitpakken. Dan was er een waarborg geweest dat er, als deze boven een bepaald percentage zouden uitkomen, zou worden gecompenseerd. Dat is een prima solide systeem. Op welke termijn kunnen wij daarover concrete voorstellen van het kabinet verwachten?
Minister Balkenende:
Ik refereer daarvoor aan de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord. De maximalisering van de lasten is expliciet gekoppeld aan de zorg. De bundeling van de regelingen wordt gekoppeld aan de desbetreffende dienst die in 2006 gaat functioneren. In de aanloop daar naar toe kan het debat worden gestart over hoe wij aankijken tegen de regeling voor de kosten van kinderen en de kosten van wonen.
De heer Werner (CDA):
Wanneer kunnen wij daar een eerste notitie over verwachten zodat wij daarover kunnen discussiëren, anders dan naar aanleiding van een interessante voordracht van de staatssecretaris van Financiën afgelopen vrijdag op de Erasmusuniversiteit?
Minister Balkenende:
Ik kom hier in tweede termijn op terug, want ik kan nu geen exact tijdstip noemen. Het is logisch dat in de aanloop naar 2006 een debat over deze elementen wordt gevoerd. Eerst is er de oordeelsvorming van het kabinet en daarna spreken wij erover met Tweede en Eerste Kamer. In de komende jaren kan over dit alles nader van gedachten worden gewisseld.
Het maatschappelijk debat over de hogere inkomens heeft zijn uitwerking niet gemist. Ik wijs op de actie van ABP en PGGM in de kwestie Ahold en meer recent op de aanpassing van beloningsvoorwaarden van topbestuurders bij KPN. Er is echter meer nodig. Het kabinet zal wettelijke maatregelen nemen om de topinkomens verder aan banden te leggen, onder meer door ondersteuning van de voorstellen van de commissie-Tabaksblat. Het kabinet bereidt wetgeving voor waarin optieregelingen niet langer aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting en het zal wettelijke maatregelen nemen waardoor vertrekpremies aan een maximum worden gebonden. Ook de ontwikkeling van topinkomens in de semi-publieke sector is een bron van zorg. Ik verzeker dat het kabinet op dit terrein eveneens passende maatregelen zal nemen. De openheid heeft ook hier een goede discussie van onderaf teweeggebracht.
Voorzitter. Met uw welnemen ga ik over naar de modernisering van de overheid. Velen hebben aandacht gevraagd voor het functioneren van de overheid. Het liep als een soort rode draad door de verschillende bijdragen. De heer Rosenthal sprak zijn zorg uit over de doorgeschoten regelgeving. De heer Werner vroeg aandacht voor het dalende vertrouwen van burgers in de overheid. Mevrouw Linthorst uitte zorg over de kloof tussen beleid en uitvoering. Het kabinet deelt deze zorgen over de kwaliteit van de overheid en het wil de verbetering hiervan met kracht aanpakken. Voor een effectieve aanpak is een gedegen analyse van het falen van de overheid van belang. Waarom presteert de overheid onvoldoende? De overheid is de afgelopen decennia op steeds meer terreinen beland in de rol van alleskunner die alle problemen, groot en klein, in de samenleving wil oplossen. Dit is geleidelijk en onder druk van incidenten en ontwikkelingen gebeurd, waarbij de overheid de beste bedoelingen had. Mensen en organisaties zijn hierdoor echter steeds afhankelijker van de overheid geworden. Zo heeft de overheid een eigen probleem gecreëerd. Er zijn steeds meer en gedetailleerder regels bijgekomen die niet kunnen worden gehandhaafd. Ondanks alle pleidooien die al langere tijd voor deregulering worden gehouden, is de regelgeving alleen maar toegenomen. Door de demissionaire status van het kabinet konden vorig jaar veel minder wetten in de Eerste Kamer behandeld worden. Daar werden toen kritische opmerkingen over gemaakt. De dynamiek was weg en dat hing samen met de politieke ontwikkelingen van destijds. Het zou echter mooi zijn als er een andere houding ontstaat, ook in de beoordeling van bewindslieden. Ministers zouden moeten scoren als zij regelingen schrappen.
Doorgaan op de huidige weg is niet doenlijk en ondergraaft uiteindelijk de werking van de rechtsstaat. De overheid kan haar taken niet goed uitvoeren, het maatschappelijk initiatief krijgt te weinig ruimte en het vertrouwen in het recht wordt ondergraven. De rapporten van de WRR en van de Algemene Rekenkamer maken duidelijk dat niet op de huidige weg doorgegaan kan worden. Het overheidsbeleid kan niet de oplossing van alle problemen zijn. Het kabinet acht het tijd voor een nieuwe koers met een moderne visie op het functioneren van de overheid en een eigentijds concept van burgerschap. Pas waar de eigen verantwoordelijkheid van mensen eindigt, begint de taak van de overheid. De overheid moet vervolgens de resterende kerntaken beter uitvoeren. Vandaar dat zij kritisch kijkt naar het eigen functioneren.
De heer Rosenthal merkt op dat de Troonrede niet concreet genoeg was over de modernisering van de overheid. Inmiddels kunnen de hoofdlijnen worden geschetst. Het echte actieplan zal eind november van dit jaar naar de Tweede Kamer worden gestuurd. In het kader van het programma Modernisering overheid worden onorthodoxe maatregelen niet geschuwd. Het programma wordt langs een aantal lijnen opgezet. De overheid wil haar contacten met de samenleving onder meer verbeteren door de toegankelijkheid en vindbaarheid van overheidsinformatie te vergroten, door meer overheidsdienstverlening via het elektronisch loket aan te bieden, door eenmalige gegevensverstrekking in plaats van meermalen hetzelfde te moeten invullen en door meer gebruik te maken van prestatievergelijkingen.
Vervolgens gaat de overheid zichzelf beter organiseren door het verminderen van overlap en het verbeteren van coördinatie, een integrale herbezinning op taken en het ontwerpen van een nieuwe inrichting van de rijksdienst. Ik noem voorts het versoberen van het adviesstelsel en het terugdringen van de uitgaven voor externen. Tot slot gaat de overheid minder en anders regelen.
Ik hoor in deze Kamer veel steun voor een krachtdadige aanpak van de deregulering en het verlagen van administratieve lasten voor burgers en bedrijven. In het kader van de modernisering van de overheid zullen de grote regelgevingscomplexen worden gesaneerd. Nieuwe regelgeving zal worden getoetst. Ook de specifieke uitkeringen worden gesaneerd. Over het verlagen van de administratieve lasten en deregulering is een aantal specifieke vragen gesteld. Op die thema's zal ik dan ook wat uitgebreider ingaan.
Administratieve lastenverlaging en deregulering zijn vanzelfsprekend samenhangende thema's die elkaar aanvullen, maar ook ieder om een eigen aanpak vragen. Ik kom eerst te spreken over de administratieve lasten.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Wat de minister-president zegt, spreekt mij zeer aan, maar mijn probleem is dat wij dit al twintig jaar horen. Ik verwijt dat deze minister-president niet, maar wel zijn voorgangers. Waarom zou dit kabinet daarin slagen, terwijl vijf voorgaande kabinetten daarin niet zijn geslaagd?
Minister Balkenende:
Uw vraag is zeer terecht. Er wordt al jarenlang over gesproken. Wij kennen de grote operaties van marktwerking, privatisering en het afslanken van de rijksdienst. Wij zien echter dat apparaten groter worden en dat er meer regels komen. Deze Kamer wil dat wij dat anders gaan doen. U vraagt mij de garantie dat het nu eindelijk beter zal gaan.
Wij moeten elkaar scherp houden. Als onze doelstelling is, de administratieve lasten met 25% te verminderen, dan zal dat op een gegeven moment gerealiseerd moeten worden. Samen met het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Financiën zullen wij de zaken grondig aanpakken. Wij zijn ons zeer bewust van de kostenaspecten die gemoeid zijn met al deze administratieve lasten. Wij weten dat die veelheid aan lasten een enorme kostenpost is voor bedrijven. Dat is niet goed voor het ondernemen. Wij merken dat nu zelf bij het Innovatieplatform: je moet ruimte hebben om te ondernemen, maar je wordt in de kiem gesmoord door een veelheid aan regelingen.
U hebt zelf gezegd dat het te veel en te lastig is. Het besef dat de zaken moeten worden aangepakt, is er dus. Wij hebben een structuur die het mogelijk maakt, doelgericht bezig te zijn. Wij hebben doelstellingen geformuleerd. Er is ons veel aan gelegen, die zaken wel te realiseren.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Dat zie ik graag, al was het maar, omdat ik zelf ondernemer ben en tegen nogal wat administratieve lasten aanloop. Mijn vraag was echter een andere. Die ging over regels en niet over administratieve lasten. Ik begrijp dat het een in het verlengde ligt van het ander. Het kabinet doet echter niet anders dan nieuwe regels aankondigen. Hoe denkt het kabinet op dat punt zijn taakstelling te verwezenlijken? Dat je met behulp van ICT de administratieve lasten voor een deel kunt terugdringen, daarvan ben ik wel overtuigd. Dat het kabinet dit gaat doen, juich ik toe. Mij ging het juist om de deregulering.
Minister Balkenende:
Wij moeten praktisch zijn. Ik had het zo-even over het idee van een bundeling van inkomensafhankelijke regelingen, bijvoorbeeld voor tegemoetkomingen aan huishoudens voor kinderen, zorg en wonen. Als er één uitvoeringsinstantie is die kan werken met één inkomensbegrip, kunnen er zaken worden samengevoegd. Dat kan gepaard gaan met veel minder regelgeving.
Mevrouw Van der Hoeven werkt hieraan bij het onderwijs. Wij weten allemaal dat de creativiteit bij het onderwijs wordt beknot door een overdaad aan regels. Zij is heel praktisch bezig om die zaken terug te dringen. Zo zal per departement worden gezocht naar mogelijkheden om die regels terug te dringen. Voor een deel zal dat gaan via her regulering, omdat verantwoordelijkheden elders worden gelegd. Onze ambitie is, de regels te verminderen. Ik kom daarop later terug.
Ik wil nu eerst stilstaan bij de administratieve lasten. De heer Rosenthal vroeg waarom onderscheid moet worden gemaakt tussen administratieve lasten en minder regelgeving. Het kabinet richt zich bij het initiatief voor minder regels op een groot aantal verschillende aspecten van de regeldruk voor bedrijven en burgers. Dat behelst naast de administratieve lasten ook knelpunten in de uitvoeringspraktijk. Daarnaast mag de oprichting van een meldpunt voor tegenstrijdige regelgeving niet onvermeld blijven. De aanpak van de administratievelastendruk richt zich op de aanpak van de wettelijke informatieverplichtingen en de daaruit voortvloeiende kosten voor bedrijven. Het is een specifiek onderdeel van de regelgeving dat op onderdelen ook een specifieke aanpak vergt. Als voorbeeld noem ik het in kaart brengen van de kosten voor het bedrijfsleven en het compenseren van de administratieve lasten veroorzaakt door nieuwe regelgeving. Bij alle genoemde initiatieven wordt, waar mogelijk, een integrale aanpak gehanteerd. Mevrouw Linthorst heeft gevraagd hoe realistisch het is om te beloven dat de administratieve lasten met 25% omlaag gaan, omdat dat al twintig jaar wordt geprobeerd en er nauwelijks resultaat is geboekt. Ik acht de afgesproken reductietaakstelling wel degelijk realistisch. De aanpak van de administratieve lasten is immers behoorlijk versterkt. Een belangrijk onderdeel hiervan is de koppeling aan de begrotingscyclus. Daarnaast zullen op basis van de geactualiseerde nulmetingen, een analyse van de nationale en internationale herkomst van administratieve lasten en de adviezen van de departementale gemengde commissies begin 2004 concrete programma's voor het terugdringen van de administratieve lasten worden afgesproken. Deze commissies hebben als taak om vanuit de praktijk van het bedrijfsleven in de wettelijke informatieverplichtingen te duiken en oplossingen voor de aanpak van de knelpunten aan te reiken.
Dan de deregulering. Regelgeving was en is ook in de toekomst in sommige gevallen onvermijdelijk. Ook het kabinet vindt echter dat het vaak anders kan en anders moet. In antwoord op wat de heer Rosenthal naar voren heeft gebracht: het vergt een omslag in ons denken om te accepteren dat de overheid niet alles kan regelen en beheersen en dat niet koste wat het kost moet worden geprobeerd om alle gevallen gelijk te regelen en alle uitzonderingen in kaart te brengen. Ook dat is een stukje juridische cultuuromslag. Er moet ruimte komen voor de uitvoering en voor de individuele verschillen in omstandigheden en behandeling. Het recht moet beschermen tegen willekeur, maar niet tegen iedere vorm van ongelijkheid. Het kabinet zal nieuwe wetgevingsconcepten en vormen van toezicht ontwikkelen en zal met voorstellen komen. Werkelijke deregulering vraagt om een kritische beschouwing van taken en verantwoordelijkheden van de overheid binnen een bepaald beleidsveld en van de wijze waarop die verantwoordelijkheid waar wordt gemaakt. Het zijn dus geen werkzaamheden van technische, maar juist van beleidsmatige aard. Een departementsoverschrijdend platform, zoals de heer Werner suggereerde, gaat voorbij aan de beleidsverantwoordelijkheid van iedere minister. Gelet op de vele activiteiten die reeds zijn of worden opgestart, acht ik dit niet echt nodig. Dat neemt niet weg dat de door de heer Werner gemaakte inhoudelijke punten om tot die kritische beschouwing te komen, absoluut noodzakelijk zijn. Wij denken dat wij op dat punt verder kunnen komen met de afspraken die nu zijn gemaakt.
De heer Werner (CDA):
In deze Kamer leeft bij velen enig cynisme of enige twijfel. Waarom zou het nu wel lukken, terwijl wij al twintig jaar zeggen dat wij dit moeten doen? Misschien is een onorthodoxe aanpak nodig om te slagen. Ik heb er vertrouwen in dat de departementen met voorstellen komen; deze week hebben bijvoorbeeld dereguleringsvoorstellen van het ministerie van SZW de Tweede Kamer bereikt. De ervaring leert echter dat dit soort processen toch iedere keer weer in het slop lopen. De tijd dringt; wij kunnen niet langer meer wachten. Er zijn in de samenleving voorbeelden te over waaruit blijkt dat het iedere keer toch weer heel moeilijk en kleverig is en dat het buitengewoon moeilijk is om op dat punt te scoren. Ik heb een platform gesuggereerd; het mag van mij ook een andere vorm zijn, maar ik zou op de een of andere manier een soort manager of een krachtig iemand willen hebben die gewoon de "push" erin houdt, er bovenop zit, departementen aanspreekt en aanjaagt en ideeën genereert, zodat de motor, die altijd weer heel snel dreigt te verzanden, volop blijft draaien. De vorm vind ik niet heel erg belangrijk, maar ik heb het gevoel dat dit te makkelijk weer kan afglijden, omdat er geen duidelijke aanspreekpunten zijn en omdat niet duidelijk is waarover, door wie en wanneer er wordt gerapporteerd. Dat zijn gewoon de normale managementzaken die nodig zijn om zo'n project te laten slagen.
De heer Rosenthal (VVD):
Ik wil hierop aansluiten. De heer Werner haalde in eerste termijn in relatie tot de dichte regulering nogal uit naar ambtenaren. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, maar hier zit het gezelschap achter de tafel dat wij daarop moeten aanspreken. De minister-president had het over een scherpe diagnose en een analyse van dit probleem. Wij hebben in eerste termijn aan de minister-president voorgehouden dat het begint bij de politici. Het gaat natuurlijk ook om ambtenaren en om een aantal belangen- en pressiegroepen die soms op zichzelf een bepaald belang behartigen dat in wet- en regelgeving wordt neergeslagen. Wij zijn er kortom niet door het simpelweg te spelen over de boeg van "bureaucrat bashing".
Minister Balkenende:
Ik heb goed geluisterd naar de heren Werner en Rosenthal. De politieke boodschap is helder, namelijk zorg ervoor dat de dynamiek in het proces blijft en wordt versterkt. Dat is de inhoudelijke boodschap. Er wordt ook gewezen op voetangels en klemmen. Het gaat om de barrières die bestaan bij dit soort processen. Dat is een appél aan het primaat van de politiek om leiding te geven. Dat is precies waarom wij de zaken zo hard hebben neergezet. Wat hier is gezegd over regelgeving is een enorme ondersteuning van het Hoofdlijnenakkoord. Wat betreft de precieze uitvoering stel ik voor de Kamer later te informeren. Het is goed om op dit moment vast te stellen dat de dynamiek in het proces gewaarborgd moet worden. Wij moeten daarvoor een goede werkvorm vinden.
De heer Werner (CDA):
Kan de minister-president iets zeggen over de wijze waarop de voortgang aan de Kamer kan worden gemeld? Ik doel dan op het gehele project. Ik weet dat stukjes te vinden zijn in iedere begroting. Wij moeten het dan bij elkaar zoeken. Op andere gebieden heeft de minister-president taakstellingen en prestatienormeringen aangekondigd. Kan concreet neergeschreven worden wat er is gedaan, wat de resultaten zijn en wat wij mogen verwachten? Het hoeft geen dik boek te zijn. Het kan in drie of vier A4-tjes klip en klaar duidelijk worden gemaakt.
Minister Balkenende:
Ik moet hierover contact hebben met mensen van het kabinet, in het bijzonder met de meest betrokken bewindslieden. Ik kan mij echter goed voorstellen dat deze suggestie een plaats kan krijgen in de begrotingsstukken van Justitie. Het wetgevingsbeleid is een aanknopingpunt voor een stand van zaken over de voortgang van het proces. Ik zeg echter ook dat het geen kwestie van concentratie mag zijn. Per bewindspersoon en per departement moet het een zaak van aandacht zijn dat in de afzonderlijke begrotingsstukken staat hoe het proces voortgang heeft gemaakt. Het is een verantwoordelijkheid voor elk departement. Ik heb het voorbeeld van Onderwijs gegeven. Ik kan echter veel meer voorbeelden noemen. Dit in antwoord op de vraag van mevrouw De Wolff. Een en ander moet in samenhang bekeken worden. Daarvoor moeten wij een vorm vinden. Ik heb net een suggestie gedaan. Ik moet een en ander nog met het kabinet bespreken.
De heer Werner (CDA):
Fijn dat de minister-president het zo oppakt. Ik zou het ook niet erg vinden als de coördinatie van de rapportage bij Algemene Zaken komt te liggen. Iedere bewindspersoon moet zijn of haar aandeel leveren. Men moet op die verantwoordelijkheid aangesproken kunnen worden. Daaraan torn ik niet. Het is echter goed voor de democratie en voor de Kamer dat er inzicht bestaat. Zo kunnen de politici volgen wat er gebeurt en kan bijgestuurd worden als niet het gewenste resultaat wordt bereikt. Als de minister-president de Kamer een nadere notitie stuurt over hoe dit proces op te zetten, ben ik daar gelukkig mee.
Minister Balkenende:
Dit sluit aan bij wat ik zo-even heb aangegeven. Ik heb goed geluisterd naar de heer Werner. Wij zullen deze zaak oppakken.
De heer Holdijk vraagt waarom op het punt van deregulering geen kwantitatieve taakstelling bestaat, zoals die wel bestaat voor de administratieve lastenoperatie. In veel gevallen kan het niet. In het Hoofdlijnenakkoord en in verschillende begrotingen van afzonderlijke ministeries zijn echter expliciete voornemens opgenomen over deregulering. Zo is recentelijk een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de herijking van regelgeving in de VROM-sfeer. Daarbij zullen honderd van de vierhonderd regels vervallen. Nog eens honderd regels worden vereenvoudigd en samengevoegd met andere regelingen. Zo wordt het voor de burger allemaal overzichtelijker en wordt het financieel voordeliger voor zowel burgers als bedrijven. Dit voorbeeld in de sfeer van het departement van minister Dekker laat zien hoe de zaken aangepakt kunnen worden en hoe resultaten getoond kunnen worden aan burgers en bedrijven. Die praktische instelling komt tegemoet aan de gevoelens van de Kamer.
De heer Rosenthal stelt dat een objectbenadering een goed middel kan zijn om domeingerichte regelgeving te verbeteren en beter op elkaar af te stemmen. Hiermee is ondermeer de levensmiddelenwetgeving en de productwetgeving gesaneerd. Het kabinet hoopt op enkele departementsoverstijgende projecten waarbij wetgeving wordt geïntegreerd, begrippen worden geharmoniseerd en procedures en besluiten worden samengevoegd of op elkaar afgestemd aan de hand van de desbetreffende objecten. Zo kan aan de nodige verbetering worden gewerkt. Hiermee kom ik tegemoet aan wat de heer Rosenthal naar voren heeft gebracht.
De heer Rosenthal (VVD):
Daarmee komt u voor een deel tegemoet aan wat naar voren is gebracht. Het ging net over de deregulering en de administratieve lasten. Het zal de burger worst wezen of de administratieve lasten op hem afkomen via het ministerie van Economische Zaken, VROM of LNV. Het gaat om de administratieve lasten. Bekijk het vanuit de burger in plaats van uit de overheid, want daar gaat het om. Als wij dat beseffen, hoeven wij er niet zo lang met elkaar over te praten. Wij weten dan dat wij dat moeten aanpakken. Daarom heb ik in de eerste termijn gevraagd of dit ook past in de onorthodoxe maatregelen die de bewindspersoon die zich met modernisering van de overheid bezighoudt ons in het vooruitzicht stelt.
Minister Balkenende:
Ik dacht dat ik het element van onorthodoxe maatregelen had genoemd. Ook het woord "experiment" is vandaag gevallen. Verder hebben wij het over een meldpunt gehad. Meldpunten zijn van belang omdat daar de praktijk aan het licht komt. Het gaat om de ervaringen van ondernemers en burgers. Zij kunnen melden hoe zaken in elkaar zitten. Daarmee heb je de praktische inslag. Ik ondersteun wat u zegt over de objectbenadering, omdat je dan een praktische instelling krijgt en afstand neemt van de meer theoretische en algemene verhalen. Daarom heb ik gewezen op het voorbeeld van samenvoegen en veranderen dat bij het ministerie van VROM gebeurt.
De heer Rosenthal (VVD):
Er is dus een meldpunt. Mijn fractie vindt dat het nu de kunst is om ervoor te zorgen dat wat daar binnenkomt, niet uitwaaiert naar allerlei departementen om vervolgens verloren te gaan in het ambtelijke vooronder. Daar gaat het om. Er moet politieke sturing plaatsvinden vanuit het idee dat het gaat om de burger die iets met de overheid van doen heeft, iets wil of een probleem heeft. De meldingen van de burgers moeten dus niet worden uitgezet bij alle departementen, maar moeten op één punt worden getackeld en vervolgens van daaruit worden teruggespeeld naar de burger.
Minister Balkenende:
Ik pak uw signaal op. Ik merk ook dat minister De Graaf en andere bewindslieden uw punt duidelijk vinden en ermee aan de slag willen gaan. Mijn conclusie op dit punt is dat ik heel blij ben met het feit dat ik proef dat er een chambre de réflexion is die duidelijke signalen geeft. Dat is de winst van dit debat. Ik voel mij eerlijk gezegd gesteund in datgene waar wij mee bezig zijn.
Met name mevrouw Linthorst, maar ook de heer Rosenthal hebben het nodige gezegd over het sturen op resultaat. Het ging over de kwantificering van prestaties die behulpzaam kan zijn bij het achteraf vaststellen of de beloofde prestaties zijn geleverd. Het is belangrijk, omdat veel overheidsbeleid vaak blijft steken in het maken van mooie plannen. Dit is eerder ook gezegd. Het streven naar kwantificering mag echter niet verabsoluteerd worden, omdat wij ons moeten realiseren dat acties van de overheid van zeer uiteenlopende aard kunnen zijn. Vaak levert zij geen prestaties, maar zorgt zij ervoor dat andere instellingen, zoals scholen of decentrale overheden, die kunnen leveren. Het meten van de prestaties van de rijksoverheid is daardoor veel lastiger. Soms zijn prestaties wel goed meetbaar, maar zelfs dan is de relatie tot het uiteindelijke doel niet altijd eenduidig. Prestatie-indicatoren moeten bovendien zorgvuldig worden gekozen. De eventueel ongewenste effecten van afspraken moeten in kaart worden gebracht en afspraken moeten, zonodig, periodiek worden herzien. Wij moeten niet denken dat wij voor onbepaalde tijd klaar zijn als wij eenmaal afspraken hebben gemaakt. Het voeren van beleid is in dat opzicht een continu proces. Ik vat het betoog van mevrouw Linthorst niet op als uitnodiging om een einde te maken aan het meten en het afrekenen op resultaten, maar wel als een waarschuwing om hier prudent mee om te gaan. Uit mijn woorden mag de Kamer concluderen dat het kabinet deze waarschuwing ter harte zal nemen.
Onder andere de heer Schuyer heeft terecht aandacht gevraagd voor de uitvoering van het beleid en de controle daarop. Hij heeft gevraagd of het kabinet vindt dat het de rol van de overheid is om controle uit te oefenen. In het beleidsprogramma en in hoofdstuk 3 van de miljoenennota beschrijft het kabinet voor een aantal thema's de politieke doelstellingen en de voorgenomen maatregelen om die te bereiken. De plannen zijn zodanig geformuleerd dat achteraf verantwoording kan worden afgelegd over de uitvoering van het voorgenomen beleid. Voor een goede verantwoording is controle op de overheid noodzakelijk. De vraag of de beoogde doelstellingen worden bereikt, is afgezien van het overheidsbeleid afhankelijk van andere partijen en medeoverheden en van externe factoren als de internationale conjunctuur en van technologische en demografische ontwikkelingen. Controle, hoe belangrijk ook, mag niet ontaarden in een nodeloze bureaucratie. Soms is het goed om de controle bewust over te laten aan anderen, aan de lokale democratie, cliëntenraden of ombudsfuncties.
De heer Werner heeft in hetzelfde kader een vraag gesteld over de voortgang van de prestatiedoelen uit het beleidsprogramma. Hij zou graag zien dat dit een jaarlijkse gebundelde rapportage zou zijn. Ik heb eerder in het debat aangegeven dat de combinatie van het afleggen van verantwoording per begrotingshoofdstuk en een overzicht in hoofdstuk 3 van de miljoenennota alle ruimte biedt om op dit punt nader in te gaan. In die zin is een afzonderlijke rapportage niet nodig, maar weten wij wat wij aan elkaar hebben.
De maatschappelijke onrust van de recente jaren heeft het gevoel van urgentie versterkt om de participatie van mensen aan de politieke democratie te vergroten, indirect en direct. Het is een belangrijke opgave om dat nu te vertalen in concrete en werkzame voorstellen, bijvoorbeeld aangaande het kiesstelsel. In antwoord op de vraag van de heer Werner kan ik toezeggen dat het kabinet nog dit najaar komt met een hoofdlijnennotitie over het kiesstelsel. De gedachtevorming binnen het kabinet is op dit moment nog niet afgerond, maar een belangrijk element in de notitie zal zeker zijn: meer Kamerleden met een eigen mandaat. De positieve elementen van het huidige kiesstelsel, bijvoorbeeld de ruimte voor politieke minderheden en de evenredige vertegenwoordiging, moeten behouden blijven, maar moeten worden gecombineerd met positieve elementen van op individuele volksvertegenwoordigers gerichte stelsels met gekozenen die zich kunnen beroepen op een meer eigen kiezersmandaat. Dit zal een breder door kiezers gedragen Tweede Kamer opleveren, een versterking van de Tweede Kamer als instituut en een versterking van de dualistische verhouding tussen Tweede Kamer en regering.
Vervolgens een enkele opmerking over de gekozen burgemeester. Het voorstel van het kabinet is niet strijdig met bedoeling, tekst of geschiedenis van de Grondwet. Naar de mening van het kabinet zijn de in de notitie opgenomen instrumenten voldoende om de burgemeester daadwerkelijk de positie in het lokaal bestuur te geven die past bij de functie. De burgemeester blijft ook voorzitter van de raad. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de burgemeester niet alleen een leidende rol heeft in de gemeente wat betreft zijn activiteiten, maar ook iets van een brugfunctie. Hij heeft én een politieke rol, én een rol die daarboven uitstijgt. Eventuele grondwetswijzigingen met betrekking tot het voorzitterschap van de gemeenteraad zijn niet bij voorbaat nodig. Ik sluit niet uit dat het daar te zijner tijd van kan komen, maar daar moet eerst nog zorgvuldig over worden gesproken. Het hoofdschap van de raad wordt gerespecteerd door handhaving van de benoeming van wethouders door de raad, het ontbreken van een recht van ontbinding van de raad en handhaving van de bevoegdheden van de raad bij de vaststelling van begroting, verordeningen en bestemmingsplannen. Wel noodzakelijk is een grondwetswijziging met betrekking tot de wettelijke regeling van de aanstellingswijze van de burgemeester.
Het idee van de heer Hessing over de rechtstreeks gekozen senaat staat niet op de agenda van dit kabinet. De energie van het ministerie van BZK wordt vooralsnog ingezet op de onderwerpen die wél op de agenda van dit kabinet staan.
Dat brengt mij bij een onderwerp dat door de heer Kox naar voren is gebracht. Hij sprak over de mogelijkheid een staatscommissie in te stellen om voorstellen te doen over de mogelijkheden tot modernisering van het koningschap. Het is verheugend dat de SP de woorden "staatscommissie" en "modernisering" in één adem noemt, ook omdat de heer Kox heeft gewezen op de zeer lange traditie van het fenomeen staatscommissies in ons land. Toch heeft het kabinet geen behoefte aan een dergelijke commissie, maar niet omdat er niet gediscussieerd zou mogen worden over een modern koningschap, integendeel. De monarchie mag sinds jaar en dag rekenen op een breed draagvlak bij de bevolking. Er bestaat terecht veel waardering voor de wijze waarop Hare Majesteit de Koningin invulling geeft aan het koningschap. Zij toont hierbij, zoals wij weten, alle aandacht voor actuele ontwikkelingen en behoeften in onze samenleving. Ook in het kader van een toenemende Europese samenwerking en de nationale integratie van nieuwe bevolkingsgroepen vervult de monarchie een belangrijke samenbundelende functie in onze maatschappij. Ik citeer graag de uitspraak die de heer Tjeenk Willink als voorzitter van uw Kamer deed ten tijde van het 12,5-jarig ambtsjubileum van de Koningin: "Een levende democratie wordt gekenmerkt door publieke betrokkenheid bij wat ons gemeenschappelijk raakt, door politieke aandacht voor nieuwe ontwikkelingen, door het overstijgen van deelbelangen en door het erkennen van de menselijke maat. Het constitutionele koningschap, onze Koningin, levert een onmisbare bijdrage aan elk van deze vier kenmerken."
Debat hoort bij de levende democratie. Debat over het koningschap houdt deze levend en modern. Wat een staatscommissie hieraan nog kan bijdragen, zie ik niet.
Als het de heer Kox gaat om een algemene beschouwing, dan wijs ik op de notitie "Beschouwing koningschap", waarover de Tweede Kamer op 5 oktober 2000 uitgebreid met mijn voorganger heeft gedebatteerd. Minister-president Kok sloot zijn termijn toen af met de dankzegging voor de toch zeer brede steun die er vanuit de Tweede Kamer aan de beschouwingen inzake het koningschap was gegeven. Met die conclusie ben ik het geheel eens.
De heer Kox (SP):
De minister-president verwijst naar het stuk van zijn voorganger Kok. Dit had een beschouwing moeten worden over modernisering van het koningschap, maar het werd uiteindelijk een beschouwing over hoe het koningschap op dit moment functioneert. Ik heb de notitie er nog eens op nagelezen; er worden geen suggesties gedaan voor veranderingen in de toekomst.
Recent is er een aantal zeer vervelende incidenten geweest; ik zal daar niet op ingaan want deze raken niet het wezen van het koningschap. Er is echter wel een publieke discussie over hoe dit soort zaken kan worden voorkomen en hoe het koningschap beter kan worden ingepast in de democratie. Misschien kunnen wij iets leren van de aanpak van andere koninkrijken in dit deel van de wereld. Zo zijn de Scandinavisch koninkrijken de "best practices" van levende democratieën, hoewel zij soms voor andere landen vervelende besluiten nemen.
Mijn partij is voor een gekozen koning; andere partijen denken daar heel anders over. De discussie lijkt steeds vast te lopen doordat iedereen zijn eigen principe nastreeft. Ik heb zonet aangegeven dat ik erg voor principes ben, maar soms moet je kijken waar de rek zit. Daarom heb ik de oud-Hollandse methode van de staatscommissie voorgesteld om zo deze heikele thema's bespreekbaar te maken. De geschiedenis leert dat dit middel vaak heeft gewerkt. De minister-president vindt dat het ouderwetse middel staatscommissie vloekt met het doel van modernisering. Monarchie en democratie lijken echter ook met elkaar te vloeken en wij doen het er toch maar mee. Ik vind dat dit debat moet worden gevoerd; hierbij verwijs ik naar een aantal belangwekkende redactionele commentaren in grote Nederlandse kranten. Welke alternatieve methode ziet de minister-president dan om het debat te voeren? Ik vrees dat de discussie snel wordt gepolitiseerd en daarmee doodgeslagen. Hierbij kijk ik naar de rechterbuurman van de minister-president, die rond 2000 ook een dergelijke discussie op gang wilde brengen. Uiteindelijk is dat niet gelukt; daarover ging die brief van minister-president Kok.
Minister Balkenende:
De incidenten van de laatste tijd kunnen geen reden zijn om te gaan praten over dit onderwerp.
De heer Kox (SP):
Deze zijn een aanleiding en geen reden; dat heb ik ook steeds gezegd.
Minister Balkenende:
Het is goed dat wij het daarover eens zijn. Verder heb ik niet gezegd dat er geen debat over zou moeten worden gevoerd. In een democratie hoort een levend debat. Wat mij betreft, hoeft de zaak echter niet op de schop. In dit huis zijn in het verleden op dit punt opmerkingen gemaakt. Daarnaast is er in de Tweede Kamer een debat geweest over het koningschap, wat tot bepaalde bevindingen heeft geleid. Dat dit debat is gevoerd, geeft al aan dat discussie altijd mogelijk is. Met het kiezen voor het instrument staatscommissie krijgt de discussie echter een heel andere lading dan het kabinet wil. Ik wacht de nadere reacties in deze Kamer op de suggestie van de heer Kox af.
De heer Kox (SP):
De minister-president heeft zonet gezegd dat zaken wel concreet moeten worden gemaakt: als er geen structuren worden neergezet, blijft het bij zwabberen. Dat argument geldt natuurlijk ook voor dit thema. Het spreekt voor zich dat er een levend debat moet zijn, maar de regering moet wel nadenken over de manier waarop dat kan worden gevoerd. Het lijkt erop dat de minister-president tevreden is met hoe het nu is: als iemand wil debatteren, moet hij maar wat roepen. De huidige vice-minister-president probeerde destijds zo een discussie op gang te brengen. Ik vind echter dat er moet worden gekozen voor een structurele aanpak. Wat is er tegen dat bedaarde, vriendelijke maar ook degelijke middel van de staatscommissie?
Minister Balkenende:
Er is een verschil van visie over de invulling van het koningschap. Dit verschil hangt samen met de beoordeling van het functioneren van de monarchie in deze tijd. Sommigen hebben behoefte aan een debat over het moderniseren van het koningschap en willen in dat verband bepaalde stappen zetten. Ik heb die behoefte niet. Niet omdat het koningschap voor altijd vaststaat; er kan altijd een debat over worden gevoerd. Het instellen van een staatscommissie heeft echter een lading van verandering, waarvoor ik niet wil kiezen.
De heer Kox (SP):
De minister-president zegt dus: voor mij hoeft die modernisering niet plaats te vinden. Ik respecteer dat maar zijn mening sluit niet echt aan bij die in de samenleving op dit moment. Indien hij het debat niet op gang wil brengen, begrijp ik dat hij tegen het instellen van zo'n staatscommissie is. Als zo'n commissie waar voor haar centen levert, zal zij namelijk met een aantal adviezen komen.
Minister Balkenende:
Met uw opmerkingen over een staatscommissie suggereert u een discussie op gang te brengen die zal leiden tot andere functies en tot een andere invulling van functies dan wij op dit ogenblik kennen. In de loop van de jaren, de decennia en de eeuwen zijn er altijd veranderingen geweest in het functioneren van het koningschap. De lading van uw voorstel verschilt echter van mijn visie.
De heer Kox (SP):
Het is anders het meest gematigde voorste dat ik ooit in mijn leven heb gedaan! Ik deed dit voorstel juist om iedereen de kans te geven om een beetje gedepolitiseerd over een element van ons staatsrecht te praten. Als ik u daarmee niet over de lijn kan trekken, houdt het echter op.
Minister Balkenende:
U noemt het een van de meest gematigde voorstellen die u ooit hebt gedaan en daarvoor verdient u respect. U zou ook nog hebben kunnen zeggen dat het zo'n gematigd voorstel is dat ik, als ik erin had toegestemd, hiermee die gevulde koek had kunnen verdienen. Het betreft echter een serieuze discussie en ik vind dat wij er tegenover elkaar eerlijk en duidelijk in moeten zijn. Op dit punt verschillen wij van mening.
De heer Kox (SP):
ik wacht het oordeel van de Kamer af, want ik heb hierover een motie ingediend.
De voorzitter:
Voor de vergaderorde vraag ik de minister-president hoeveel tijd hij ongeveer nodig denkt te hebben voor het vervolg van zijn betoog.
Minister Balkenende:
Dat hangt mede af van de interrupties.
De voorzitter:
En los daarvan?
Minister Balkenende:
Los daarvan denk ik dat ik nog een uur nodig heb.
Voorzitter. Dan kom ik nu toe aan het thema openbaar bestuur, meer in het bijzonder de provincies en de landsdelen. De regering is het eens met de heer Ten Hoeve dat grootschalige ingrepen in onze staatkundige infrastructuur, zoals de vorming van landsdelen, niet zijn te prefereren. Het kabinet zet bij voorkeur in op een goede rolverdeling, resultaatgerichtheid en een goede uitvoering van de maatschappelijke vraagstukken, waar alle overheidslagen, dat wil zeggen Europa, Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en andere publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden, gezamenlijk voor staan. Naar de mening van het kabinet ligt een provinciale taak bij uitstek in het fysieke domein, dat wil zeggen de regie van de ruimtelijke ontwikkeling op een schaal die de gemeenten overstijgt. Dit neemt niet weg dat de ideeën die de heer Ten Hoeve opperde, interessant kunnen zijn voor de discussies binnen de provincies zelf.
Dan ga ik nu in op de Europese Unie en andere aspecten van buitenlands beleid. Europa staat in de komende periode prominent op de agenda. Dit heeft te maken met het gegeven dat de Europese Unie zich nadrukkelijk op vele nationale beleidsterreinen beweegt en met het historische feit dat de Europese Unie de grootste uitbreiding in haar geschiedenis doormaakt. De integratie van tien nieuwe lidstaten is geen sinecure. Deze integratie biedt nieuwe kansen, maar stelt de EU ook voor nieuwe uitdagingen. Het toetredingsproces is bovendien nog niet afgerond. Met Roemenië en Bulgarije wordt onderhandeld en Turkije wil gaan onderhandelen. Eén belangrijke uitdaging voor de komende tijd is, ervoor te zorgen dat de uitgebreide EU effectief en democratisch kan blijven opereren. In de nu lopende IGC wordt daarom gesproken over een herziening van het complex van bestaande verdragen, in het bijzonder over de instellingen van de Unie en de wijze van besluitvorming. Ik ga daar straks uitvoeriger op in.
Een andere uitdaging is de financiering van de uitgebreide Unie. Eind dit jaar zal de discussie over de financiële perspectieven beginnen. De besluitvorming daarover moet in 2006 worden afgerond. De vraag welke rol een uitgebreide Unie op het gebeid van vrede en veiligheid moet spelen, staat heel nadrukkelijk op de agenda. Deze vraag speelt nu in de IGC in algemene zin, maar zal zich in de komende periode heel concreet gaan manifesteren.
Wat voor Europese Unie ziet de regering voor zich? Ik noem drie centrale elementen. In de eerste plaats is de Europese Unie essentieel voor vrede en welvaart in Europa. Dit betekent niet dat alles door Brussel moet worden bedisseld. De regering vindt dat alleen zaken die een EU-brede oplossing vereisen, op dat niveau moeten worden geregeld. Daarom is het een goede zaak als de IGC de in de Conventie uitgewerkte procedure bevestigt waarbij de nationale parlementen een wetgevingsvoorstel op subsidiariteit kunnen toetsen en opnieuw bij de Commissie aanhangig maken. De Europese burger moet erop aankunnen dat de EU oplossingen biedt voor grensoverschrijdende problemen waarvoor de nationale staat alleen geen oplossing kan bieden; niet meer en niet minder. Milieuproblemen, illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit zijn voorbeelden van zulke problemen.
In de tweede plaats moet de Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie kritisch worden bezien. De heer Hessing maakt zich grote zorgen over de netto afdrachten van Nederland. De regering kan aanvaarden dat Nederland een grotere bijdrage levert dan armere partners. Wij erkennen dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Die lastenverdeling moet echter wel eerlijk zijn. En dat is nu niet het geval.
Dat Nederland op netto basis relatief veel meer bijdraagt dan vergelijkbare landen is echter niet aanvaardbaar. Dit laat zich des te sterker voelen bij een excessieve stijging van de uitgaven. Daarom zet de regering zich in voor enerzijds een behoedzame ontwikkeling van de uitgaven in het kader van de financiële perspectieven en anderzijds afspraken die excessieve nationale bijdragen corrigeren. Dat is het doel van de discussie over de netto begrenzer.
In de derde plaats is de Europese Unie een gemeenschap van gezamenlijk gedeelde waarden. Ik noem de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden. De uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten maakt onderdeel uit van een proces om deze waarden te bestendigen in delen van Europa waar deze voorheen niet vanzelfsprekend waren.
De heer Schuyer refereerde aan mijn uitspraak in de Tweede Kamer over een normen- en waardenconferentie tijdens het Nederlands voorzitterschap. Hij informeerde naar de visie die daaraan ten grondslag ligt. Welnu, ik kan hem geruststellen: het gaat daarbij niet om het uitsluiten en weglaten van anderen. Integendeel. Mijn overweging is dat alle lidstaten in toenemende mate te maken hebben met grote groepen burgers, afkomstig uit verschillende culturen en met verschillende religieuze achtergronden.
Op welke wijze zorgen wij ervoor dat deze verscheidenheid de eenheid van de lidstaten en de Unie niet aantast? Eenheid in verscheidenheid moet juist een sterk punt van Europa zijn. En deze eenheid, deze inclusiviteit, is echter niet vanzelfsprekend, niet nationaal en niet Europabreed. Tegen die achtergrond wil ik dit gesprek graag verder op gang brengen. Dit is ook de achtergrond om een conferentie te houden. Ik kwam trouwens ook hiertoe naar aanleiding van mijn contacten in de Verenigde Staten met een aantal sociologen. Bovendien is het voortgekomen uit de suggestie van de heer Dittrich, partijgenoot van de heer Schuyer. Hij drong erop aan om te spreken in termen van identiteit en de betekenis daarvan in Europa.
Ik stel het op prijs dat de heer Schuyer heeft gezegd dat hij geen messen trekt over de verwijzing naar de joods-christelijke traditie. In aansluiting hierop is het goed om nog eens aan te geven dat in de preambule van het ontwerpverdrag wél wordt gesproken over de humanistische waarden. Die worden daar gearticuleerd. Een verwijzing naar de joods-christelijke traditie komt daarin echter niet voor. Voor de helderheid is het goed om dat hier te zeggen. In die zin is er dus sprake van een zekere onevenwichtigheid. Die is ook in het debat in de Tweede Kamer naar voren gekomen.
De heer Schuyer heeft nog gevraagd of het niet gênant is dat er voor kerken een exclusieve bepaling wordt opgenomen over het raadplegen door de Europese Unie. In artikel 51 wordt niet alleen over kerken gesproken, maar ook over andere confessionele organisaties. In artikel 46 wordt gesproken over gesprekken met het maatschappelijk middenveld en in artikel 47 wordt gesproken over een dialoog met de sociale partners. In diverse bepalingen van het ontwerpverdrag wordt dus juist gekeken naar de dialoog met de samenleving. En die is nadrukkelijk niet beperkt tot de kerken. Het leek mij goed om dat hier in alle duidelijkheid nog eens naar voren te brengen.
De heer Schuyer (D66):
Daar heeft de minister-president gelijk in. Daar hoort echter wel bij opgemerkt te worden dat het in het ene geval verplichtend is en in het andere geval vrijblijvend. Dat vinden wij onevenwichtig.
Minister Balkenende:
Ik meen van niet. Verplichtend is bijvoorbeeld het vragen van advies aan een economisch sociaal comité. Daar gelden regels voor. Op een gegeven moment moet je het comité horen, dus ook de sociale partners die daarin vertegenwoordigd zijn. Artikel 46 gaat over de beginselen van de participerende democratie. Daarin staat: de instellingen van de Unie voeren een open, transparant en regelmatige dialoog met de representatieve verenigingen en het maatschappelijk middenveld. Zij voeren dus overleg. Dat is niet imperatief; dat kan gewoon gebeuren. In artikel 47 staat: de Europese Unie erkent en bevordert de rol van de sociale partners op het niveau van de Unie en houdt daarbij rekening met de verschillen tussen nationale stelsels; zij bevordert een onderlinge dialoog, met inachtneming van hun autonomie. Ook hierbij zijn er weer aanknopingspunten voor een gesprek. Artikel 51 bevat eigenlijk dezelfde formule: de Unie voert een open, transparant en regelmatige dialoog met kerken en organisaties, met erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage. Daarvoor staat: de Unie eerbiedigt evenzeer de status van levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties. Volgens mij geeft dit samenstel aan dat de pluriformiteit is gewaarborgd.
Voorzitter. De heer Schuurman vraagt of de status-quo-optie, het terugvallen op Nice, verwerpelijk zal zijn. Daarover merk ik het volgende op. Het Conventieresultaat dient, zo erkennen alle lidstaten, als uitgangspunt van de IGC. Het streven van het Italiaanse voorzitterschap is ook om zo dicht mogelijk bij het Conventieresultaat te blijven. Dat streven wordt gesteund door de Nederlandse regering. Het Conventieresultaat is een evenwichtig compromis met een hoge mate van legitimiteit. Pogingen om de centrale elementen van dit compromis te wijzigen, zullen al snel leiden tot ontrafeling. Dat moeten wij niet willen. Er staan ook voor Nederland veel goede elementen in het Conventieresultaat. Een terugkeer naar Nice voor bijvoorbeeld de stemmenweging bij gekwalificeerde meerderheid, zou een wijziging van een centraal element van de Conventie inhouden. Daarmee zouden wij het hele bouwwerk van de Conventie op de helling zetten. In die zin is een terugkeer naar Nice niet gewenst. De onderhandelingen zijn echter in volle gang en de regering zal zich tot het uiterste inzetten voor de Nederlandse prioriteiten. Elke lidstaat, ook Nederland, zal uiteindelijk compromissen moeten sluiten. De regering zal het eindresultaat beoordelen op de vanaf het begin duidelijk neergelegde criteria: de EU moet effectief kunnen besluiten, het institutioneel evenwicht moet in stand blijven en het beginsel van gelijkwaardigheid van de lidstaten moet in acht worden genomen.
Dit geldt ook voor de kwestie van de eigen commissaris die de heer Schuyer aanroert. De Kamer kent de inzet van de regering: komen tot een kleine, goed functionerende Commissie, waarin niet alle lidstaten tegelijkertijd stemhebbend vertegenwoordigd behoeven te zijn. Ook deze kwestie staat echter niet op zichzelf. Zij zal aan het slot van het onderhandelingsproces moeten worden beoordeeld aan de hand van het resultaat van het geheel en op basis van de genoemde criteria. Ik weet dat in deze Kamer andere opvattingen leven dan in de Tweede Kamer. Dat is een realiteit die wij onder ogen moeten zien. Er is een Conventieresultaat ontstaan waarover ook de Commissie andere opvattingen heeft. Wij merken overal dat hierover een geweldig debat plaatsvindt. Op deze kwestie zullen wij later zeker terugkomen.
De heer Hessing roept de regering op om binnen de EU structureel samen te werken met andere Beneluxlanden. Hij meent dat dat nu niet gebeurt. Dat verbaast mij enigszins. De regering heeft in de Conventie namelijk zeer nauw samengewerkt met de Beneluxlanden. Er is een Beneluxmemorandum geproduceerd. De interne samenwerking heeft effect gesorteerd. De eerste vergadering in IGC-verband hebben we achter de rug. Ik ben het van harte eens met de analyse dat Nederland in de uitgebreide EU naar werkbare coalities moet zoeken. Dat doet de regering actief. Ook nu weer hebben wij afgesproken dat wij in de IGC zoveel mogelijk samen zullen optrekken. Als wij contact hebben met andere landen, bijvoorbeeld met de Visegradlanden, zal dat gebeuren in het raamwerk van de Benelux.
De heer Rosenthal vroeg wat de plannen voor het Nederlandse voorzitterschap zijn. Hierbij maak ik onderscheid tussen twee soorten onderwerpen: de verplichte onderwerpen, de onderwerpen die al op de huidige EU-agenda staan, en de Nederlandse accenten. Het is goed om dat onderscheid te maken. Tot de eerste categorie behoren de beslissing over de toetredingsonderhandelingen met onder andere Turkije, het werken aan de tenuitvoerlegging van het nieuwe Verdrag en de onderhandeling over de financiële perspectieven 2007-2013. Nederland wil zijn voorzitterschap benutten om bij te dragen aan het onderhandelingskader voor de agenda 2007. De onderhandelingen over de financiële perspectieven zullen vooral na 2004 plaatsvinden. Zoals ik al zei, zal Nederland als relatief grootste nettobetaler aan de Unie aandacht vragen voor een eerlijke lastenverdeling en erop wijzen dat maatregelen nodig zijn om een nog verdere verslechtering van onze betalingspositie tegen te gaan.
De accenten die het Nederlandse voorzitterschap verder wil aanbrengen betreffen: duurzame groei, de verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en een actief betrokken en slagvaardig extern beleid. Ook zal uitdrukkelijk aandacht worden besteed aan deregulering en de vermindering van de administratieve lasten. Vandaag hebben wij hier het debat over administratieve lasten en deregulering gevoerd. Dit is echter niet alleen een nationaal thema, het raakt ook Europa. Het lijkt mij goed dat wij in het kader van ons voorzitterschap dit thema nader aan de orde stellen.
Over de conferentie over waarden en normen heb ik al het nodige gezegd, ook in antwoord op de opmerkingen van de heer Schuyer.
De heer Kox heeft gevraagd of de regering het houden van een referendum over de Europese grondwet steunt. De discussie daarover heeft ook hier tot interrupties geleid. Het gaat hierbij om een initiatiefvoorstel van enkele leden van de Tweede Kamer, waarover de Tweede Kamer nu verslag moet uitbrengen. De Tweede Kamer is dus aan zet. Daarna is deze Kamer aan de beurt. Ik stel trouwens vast dat de heer Werner geen voorstander is van het houden van een referendum. Hoe dit ook zij, het is een goed en democratisch gebruik dat de regering in beginsel positief staat tegenover bekrachtiging van een initiatiefvoorstel dat op brede steun van beide Kamers kan rekenen, indachtig ook het advies van de Raad van State. Natuurlijk blijven de deugdelijkheid en de systematiek van een dergelijk voorstel daarbij van belang. Opmerkelijk is dat het initiatiefvoorstel niet aangeeft of de opkomst enige betekenis heeft voor de gevolgen die aan de uitslag verbonden kunnen worden. Dit is nu niet de plaats om op deze zaak in te gaan. De heer Rosenthal gaf duidelijk aan dat er onderscheid is tussen een correctief referendum, een raadplegend referendum en een raadgevend referendum. In de tijdelijke referendumwet worden indicaties, criteria gegeven voor het omgaan met opkomstpercentages, meerderheden en minderheden. Dat debat zal nog gevoerd moeten worden. Ik wil het punt hier gemarkeerd hebben; het is niet onbelangrijk.
De heer Kox (SP):
Zou het niet verstandiger zijn van de politiek – ik doel op ons allen – om zaken in elkaar te schuiven? De minister-president geeft aan dat er mankementen zitten aan het voorgelegde voorstel. Die mankementen moeten worden verholpen. Zou het per saldo niet verstandiger zijn dat de regering zich verstaat met de indieners van het voorstel om tot één voorstel te komen? Mijn grote vrees is dat wij straks wel komen tot een besluit over een referendum – de politieke hazen lopen zoals ze lopen – maar dat de voorbereiding daarvan achter zal blijven en dat het een beetje een flutreferendum wordt. Dat zou doodzonde zijn, want als wij voor zo'n belangrijk instrument kiezen, dan moet het ook goed zijn. Valt de vrede met de initiatiefnemers niet eerder te tekenen? Ik zie de heer Werner zijn hoofd al schudden, maar soms is het CDA niet almachtig in het parlement. Het CDA moet maar even een pas op de plaats maken. Het zou goed zijn als wij door een zo breed mogelijke Kamermeerderheid, daar en hier, komen tot een referendum dat nu al uitgewerkt kan worden. Anders hebben wij straks een referendum, maar geen fatsoenlijke regeling.
Minister Balkenende:
Dit is wel interessant. Het zou betekenen dat wij het staatsrechtelijk systeem van omgaan met initiatiefvoorstellen doorbreken.
De heer Kox (SP):
Dat vind ik nou onorthodoxe, nieuwe politiek. Ik ben er erg voor als het leidt tot snellere regelgeving waarover wij het met meer mensen eens zijn. De heer Werner zal meteen aan mijn kant staan, want daar heeft hij net een pleidooi voor gehouden. Het gaat om snelle, effectieve besluitvorming, zodat het volk weet waar het aan toe is.
Minister Balkenende:
Mijnheer Kox, u moet toch een beetje oppassen voor een juridische gedoogcultuur. De bekende regel is: er is een initiatiefvoorstel dat naar de Raad van State gaat. De zaak komt terug. De Kamer maakt een verslag. Er vindt een debat plaats. Het kabinet is dan uiteraard vertegenwoordigd. Ik wil de verschillende rollen graag uit elkaar houden. De heer Kox sprak van mankementen, maar ik heb gezegd dat wij niet aan zet zijn. De Tweede Kamer is aan zet. Ik heb alleen een vraag opgeworpen. Als wij praten over een referendum in vraagstellende zin, moeten wij bezien hoe wij aankijken tegen de uitkomsten, de criteria, de status van het raadplegend karakter van het referendum.
De heer Kox (SP):
Zouden wij daar dan niet snel met elkaar over moeten gaan praten? Anders hebben wij straks een besluit van het parlement dat de facto niet uitvoerbaar is, omdat er nog allerlei dingen geregeld moeten worden. Dat zou doodzonde zijn. Dan blameren wij onszelf.
Minister Balkenende:
Ook de Tweede Kamer zal dit onderdeel van de discussie met belangstelling volgen. Tweede en Eerste Kamer hebben natuurlijk een eigen verantwoordelijkheid. Ik hecht eraan dat wij de afgesproken spelregels naleven. Wij zijn aan zet als de Kamer gaat debatteren. Wij zullen onze opvattingen ter zake dan kenbaar maken.
De heer Werner heeft gevraagd of de regering voornemens is, voorafgaand aan de verkiezingen voor het Europees Parlement, een grootscheepse voorlichtingscampagne te houden. Het antwoord is: ja en meer dan dat. Voor het jaar 2004 en daarna is een Rijksbrede communicatiestrategie opgesteld, die tot doel heeft de betrokkenheid van de burger bij de Europese samenwerking te vergroten. De strategie heeft tot doel de plaats van Brussel in het dagelijks leven van de burger inzichtelijk te maken. Europa staat momenteel nog te ver van de burger. De campagne die het ministerie van BZK gaat voeren ter bevordering van de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement zal aansluiten bij deze Rijksbrede bewustwordingscampagne.
Ik heb gesproken over de taken waar Nederland zich voor gesteld ziet, zowel als nationale speler in Europa als voorzitter van de Unie straks. Het gaat om een belangrijke en verantwoordelijke taak in een tijd waarin wij mondiaal zoekende zijn naar nieuwe vormen van stabiliteit. Sommigen in de wereld geven de voorkeur aan het Amerikaanse leiderschap, zij het in een multilateraler jasje. Anderen zouden graag een multipolaire wereld zien, waar een tegenwicht wordt geboden tegen de Verenigde Staten. Deze discussie vindt ook in Europa plaats, dwars door partijpolitieke voorkeuren heen. Ik ben het met mevrouw De Wolff eens dat wij moeten streven naar een grotere betrokkenheid en doortastendheid van de Unie op het wereldtoneel, een Unie die een grotere verantwoordelijkheid vraagt en neemt ten aanzien van internationale vraagstukken.
Maar op één essentieel punt ben ik het oneens met de redenering van GroenLinks. De Unie en de VS zijn geen countervailing powers, het zijn geen natuurlijke tegenstrevers. Zij staan vanuit dezelfde culturele achtergrond en waarden en normen voor dezelfde uitdagingen. De agenda is dezelfde, maar de wijze van tenuitvoerlegging verschilt soms, bijvoorbeeld in toonzetting, timing en inzet van middelen, op basis van de afwegingen die ieder voor zich maakt. Daarover moeten wij met elkaar in gesprek blijven, elkaar aanvullen en versterken langs de weg van gezamenlijke regie.
Mevrouw De Wolff sprak over een Europa dat voortbouwt op de erfenis van de verlichting. Daarom houd ik ook een pleidooi voor het opnemen van de joods-christelijke traditie in de Europese grondwet, mede gelet op onze geschiedkundige erfenis.
Terug naar de verhouding tussen VS en EU. Ik sprak over het gevoel van "wij" tegenover "zij". Die exclusiviteitsgedachte heeft de afgelopen veel schade berokkend aan de verhoudingen tussen de VS en Europa en, wellicht nog ernstiger, binnen Europa. Juist op het moment dat er behoefte is aan stabiliteit, aan internationale saamhorigheid, aan een gezamenlijke strijd tegen het terrorisme, armoede, vervuiling en ziektes is het zaak om geschillen te beslechten en om de handen ineen te slaan. Die handschoen pakken wij graag op. De VN speelt in onze visie daarbij een cruciale rol, maar moet daarvoor wel voldoende soortelijk gewicht hebben. "Multilateralisme met tanden" is een term die minister De Hoop Scheffer daarvoor gebruikt. Dat was ook de boodschap van Nederland tijdens de Algemene Vergadering van de VN in september. Nederland speelt daarbij een eigen rol, bijvoorbeeld bij de voorstellen tot hervorming van de VN. Ik wijs hierbij op het Greentreerapport. Secretaris-generaal Kofi Annan streeft naar een krachtige VN met een stevig instrumentarium, zodat – zoals hij het zelf verwoordt – ongewenst unilateraal ingrijpen niet meer nodig is. De internationale gemeenschap als geheel dient de diverse crises te bestrijden.
Eén van de meningsverschillen tussen mevrouw De Wolff en mij betreft het mandaat voor de militaire interventie in Irak. Zij gaat ervan uit dat de VN door de coalitie is geschoffeerd en opzij is gezet. De regering was en is van mening dat resolutie 1441 voldoende basis vormde voor ingrijpen. In deze unaniem aangenomen resolutie was sprake van "serious consequences" als Bagdad doorging met het niet voldoen aan de gestelde eisen. Maar goed, wij moeten vooral leren uit wat is geschied, zoals mevrouw De Wolff terecht zei.
De heer Schuyer vraagt de regering om een aanvullende notitie. De regering wil ook lessen trekken uit het gebeurde. De internationale gemeenschap bleek niet in staat om gezamenlijk op te trekken in het Irakdossier. Wij kunnen ons een dergelijk onvermogen niet nog eens veroorloven. Daarom is het ontzettend goed dat allerlei verkenningen worden gedaan van nieuwe wijzen van gezamenlijk optreden: robuuster, kordater, effectiever en inclusief en niet exclusief. Het is verstandig dat de VN hierbij vooroploopt en dat verdient onze steun. In dit kader is het pre-emptief ingrijpen een fenomeen waarover onder meer Kofi Annan zich buigt. Ook de regering doet dit. Zij heeft de adviescommissie voor volkenrechtelijke vraagstukken en de adviesraad voor internationale vraagstukken om een gezamenlijk advies gevraagd. De reactie die het kabinet op dit nog te verschijnen advies zal opstellen, kan dienen als basis voor de notitie waar de heren Schuyer en Werner om hebben gevraagd. Hierover kan dan vervolgens een debat met de meest betrokken bewindslieden worden gevoerd.
Tot slot sta ik stil bij veiligheid, integratie, zorg, milieu, duurzaamheid en landbouw. Enkele geachte afgevaardigden hebben over veiligheid gesproken. Dit is een belangrijk thema voor het kabinet. Het is bekend dat het kabinet extra budget heeft vrijgemaakt om de aanpak van criminaliteit te kunnen verbeteren. Het veiligheidsprogramma kent veel speerpunten van beleid. In de komende zeven jaar komen er 400.000 agenten bij. Die agenten komen er ook werkelijk, zo zeg ik tegen mevrouw Linthorst. De aangenomen motie over de instroom van oud-militairen zal qua uitvoering nog dit jaar besproken worden. Er komt minder bureaucratie bij de politie. De afspraak is gemaakt om de doelmatigheid van het politieoptreden te verhogen met 5%. Ieder korps zal een plan van aanpak moeten indienen voor het eind van het jaar. Er zal sprake moeten zijn van een gerichte aanpak, enerzijds op veelplegers en veroorzakers van overlast om de straten veiliger te maken, anderzijds op een goede samenwerking met het bedrijfsleven, zoals met het keurmerk "veilig ondernemen". Over enkele weken zal ik tijdens een van mijn werkbezoeken een voorbeeld daarvan te zien krijgen.
Mevrouw Linthorst vraagt aandacht voor het meten van prestaties in het veiligheidsprogramma. Mogelijkerwijs leidt een en ander ertoe dat lastige zaken blijven liggen. Naar de mening van het kabinet is er geen reden tot zorg. Het veiligheidsprogramma voorziet erin dat de juiste zaken worden aangepakt, namelijk de zaken waarvan de burger het meeste last heeft. Daarnaast merk ik op dat het meten van prestaties een onderdeel is van het geheel. Het betreft hier overigens niet een louter boekhoudkundige aanpak. De convenanten zijn er juist op gericht dat het optreden van politie zichtbaar wordt verbeterd.
Het streven naar het verminderen van criminaliteit is niet alleen een kwestie van repressie, maar tevens van preventie. Het kabinet zet zich hier nadrukkelijk voor in. In het kader van het GSB-3 zullen ook op dit terrein doelstellingen worden geformuleerd. De capaciteit van de jeugdreclassering zal de komende jaren worden vergroot om de terugkeer van jongeren na hun detentie op een goede manier vrijwillig of verplicht te begeleiden. Tegen mevrouw De Wolff zeg ik dat niet structureel op de reclassering wordt bezuinigd. Het budget zal zich over enkele jaren weer bevinden op het niveau van vandaag.
De heer Hessing vraagt aandacht voor samenwerking op JBZ-terrein, met name met de ons omringende landen. Ook het kabinet acht dit van groot belang, maar is zich ervan bewust dat dit wederzijds forse inspanningen en dus tijd vergt. Wij zijn wel bezig op dit terrein.
Mevrouw De Wolff heeft gesproken over de rol van de handhaving van de Opiumwet en de lasten die dit voor de strafrechtspleging meebrengt. Zij heeft een belangrijk voorstel gedaan dat resulteert in een parlementair onderzoek. Ook ik ken de gedachtevorming, bijvoorbeeld binnen de rechterlijke macht over drugszaken en het niet langer strafbaar stellen van de drugshandel. Anderzijds is het goed, ons te realiseren dat slechts 5% van de door de rechtbank afgedane strafzaken Opiumwetzaken zijn. Het gaat dan vooral om harddrugzaken. Voorts is het verstandig, vast te stellen dat de preventieve aanpak vanuit volksgezondheidsoptiek en de repressieve aanpak vanuit het strafrecht elkaar nodig hebben om tot een goede en effectieve aanpak te komen. Zonder de huidige repressieve aanpak raakt de preventieve aanpak verstoort, isoleert Nederland zich binnen de Europese Unie, zal de kritiek van andere lidstaten nog verder toenemen en zal de overlast op de straten en in de buurten alleen maar toenemen.
Daarnaast meld ik u dat de Algemene Rekenkamer voornemens is een onderzoek te doen naar de drugshandhaving. Uitvoering van haar voorstel betekent twee onderzoeken op hetzelfde terrein. Samenvattend ben ik van mening dat een dergelijk parlementair onderzoek weinig zin heeft. Wat de resultaten ook zullen zijn, wij zullen onze internationale verplichtingen moeten blijven nakomen. Nederland is partij in de drie drugsverdragen van de Verenigde Naties. Naast de voorschriften voor legale, medische en wetenschappelijke aanwending van verdovende middelen geven deze verdragen regels voor de aanpak van de illegale handelingen. Heel specifiek richt het laatste VN-verdrag uit 1988 zich op de definities van strafbaarstelling voor drugsdelicten. Aan de naleving daarvan wil ik niet tornen. Zonder naleving van deze verdragen en effectieve handhaving van de Opiumwet zal de internationale drugscriminaliteit nog meer haar weg zoeken naar ons land. Nederland heeft al de maximum speelruimte genomen door een voorbehoud te maken bij enkele bepalingen in het verdrag van 1988 die voorschrijven dat landen met een opportuniteitsbeginsel in het Wetboek van Strafvordering de opsporing en rechtshandhaving van drugsdelicten toch zo doeltreffend mogelijk moeten zijn. Die ruimte benutten wij voor ons gedoogbeleid inzake coffeeshops. De internationale kritiek daarop geeft onze grenzen meer dan duidelijk aan. Wij zullen ook maatregelen moeten nemen om gronden voor die kritiek weg te nemen.
Ik kom te spreken over de integratie. Ik heb aan het begin van mijn bijdrage al opgemerkt dat het stijgend aandeel van allochtonen in de bevolking een van de belangrijke structurele wijzigingen is waarmee wij in onze samenleving moeten leren omgaan. Natuurlijk moeten wij oppassen de nuance niet uit het oog te verliezen en ons beeld alleen te laten bepalen door de problemen. Feit is dat de integratie van etnische minderheden in ons land onvoldoende tot stand is gekomen. De heer Werner vroeg naar de koers van het kabinet in dezen.
Laten wij vooropstellen dat het kabinet zich er niet bij wil neerleggen dat de cohesie in de samenleving afbrokkelt en ook dat er geen eenvoudige oplossingen zijn voor dit probleem. Het kabinet ziet in de ontwikkelingen tot nu toe reden om het integratiebeleid echt anders aan te pakken. Het doel is een gemeenschappelijke basis te hebben voor alle burgers in dit land. Dat betekent dat iedere inwoner in voldoende mate het Nederlands beheerst, de Nederlandse waarden erkent en leeft volgens basale normen van onze maatschappij en dat iedereen actief participeert in de maatschappij. De samenleving komt tot stand door wat mensen als burgers met elkaar gemeen hebben. Op dat gedeelde burgerschap moet het integratiebeleid zich dan ook richten.
Daarnaast komt de eigen verantwoordelijkheid van etnische minderheden voor hun integratie centraal te staan. Dit uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid komt duidelijk terug in het nieuwe inburgeringsstelsel dat het kabinet op basis van het Hoofdlijnenakkoord zal uitwerken. Daarnaast wil het kabinet bevorderen dat gemeenten, scholen, bedrijven en organisaties hun aandeel nemen in het integratieproces. De heer Werner heeft gesproken over prestatiedoelen. Deze zijn niet gekwantificeerd in het beleidsprogramma. Ik kan mij goed voorstellen dat wij over dit onderwerp nog nader overleg hebben. Je zou kunnen denken aan het werken met bijvoorbeeld een percentage succesvol afgeronde inburgeringscursussen. Ik neem deze suggestie graag mee.
Een volgend onderwerp betreft de zorg. De heer Schuyer vroeg of het kabinet in het komende jaar een visie van langere duur op het zorgdossier zal opstellen. Ik begrijp zijn vraag heel goed. De ontwikkeling van de kosten in de zorg en de daarbij achterblijvende prestaties zijn in deze Kamer al vaker ter sprake gekomen. Laat ik heel helder zijn: de zorgsector is in de huidige vorm een mammoettanker die lijkt aan te koersen op een zandbank. Dat ligt duidelijk niet aan de mensen die er werken, maar aan de manier waarop wij de zorg hebben georganiseerd. Het kabinet ziet het als zijn taak om het stelsel van de gezondheidszorg zo te wijzigen dat ook op langere termijn goede zorg gegarandeerd is voor iedereen. Dat vergt fundamentele aanpassingen die leiden tot klantgerichtheid, doelmatigheid en betaalbaarheid van het systeem. De vanzelfsprekendheid dat de overheid in de zorg alles bepaalt en betaalt, moet doorbroken worden. Wij hebben gezien dat een centrale overheidssturing van de productie in de zorg niet werkt. In plaats daarvan moet gewerkt worden aan de introductie van gereguleerde marktwerking in de zorg. Zorgverleners en zorgverzekeraars krijgen daarbij zoveel mogelijk ruimte om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de inrichting en efficiëntie van de effectieve zorgverlening waar de patiënt zo duidelijk om vraagt. De overheid waarborgt daarbij door regelgeving en toezicht de publieke belangen: kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Wat daarvoor nodig is, zal per deelmarkt in de zorg anders kunnen zijn. De Kamer zal in het komende jaar tal van voorstellen tegemoet zien die bijdragen aan een andere inrichting van de zorg. In de eerste helft van 2004 zal een wetsvoorstel voor een algemene zorgverzekering worden ingediend, waarbij uitvoerig zal worden ingegaan op de langere termijn en de visie op de beheersing van de zorguitgaven. Daarin kunnen de door de heer Schuyer naar voren gebrachte aandachtspunten heel duidelijk worden meegenomen.
Ik kom bij het onderwerp "milieu en duurzaamheid". Mevrouw De Wolff gaf in haar betoog aan dat "milieu" bij dit kabinet ontbreekt. Op een gegeven moment werd gesproken over de "m's" die steeds terugkomen: meedoen, meer werk en minder regels; milieu zou daarvan geen deel uitmaken. Dit beeld moet ik bestrijden. Dit kabinet houdt vast aan de gestelde milieudoelen en aan de Kyotodoelstellingen. Met een andere inzet van de middelen willen wij hetzelfde milieurendement halen. In de doorberekening van het Hoofdlijnenakkoord geeft het RIVM eveneens aan dat de maatregelen niet of nauwelijks tot verslechtering op milieugebied zullen leiden.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Dat is juist het probleem, want al onder het vorige kabinet werden de Kyotodoelstellingen niet gehaald. Dit kabinet doet er niets aan om de pessimistische verwachting van het RIVM te ontkrachten.
Minister Balkenende:
Ik heb aangegeven dat het RIVM aangeeft dat de maatregelen niet of nauwelijks tot een verslechtering op milieugebied zullen leiden. Wij hebben een- en andermaal gezegd dat wij ons willen houden aan de gestelde doelstellingen, hoe moeilijk dat ook is. Het is natuurlijk niet eenvoudig. Ik denk ook dat u gelijk hebt met uw opmerking over het niet realiseren van doelen in het verleden. Wij willen ons wel graag committeren aan het realiseren van die doelen, hoe moeilijk dat ook is.
De heer Werner roept de regering ertoe op om de agrarische sector als een waardevolle bedrijfstak serieus te nemen en niet uitsluitend als een milieuvraagstuk te behandelen. Dat is vanzelfsprekend. In de beleidsagenda van de begroting van LNV staat letterlijk dat een vitale land- en tuinbouw, inclusief de gehele agrofoodketen en de visserij, van belang is voor de Nederlandse samenleving. Het is goed om dat nog eens met elkaar te delen.
Daarmee ben ik na mijn schriftelijke beantwoording van de vragen en na wat ik hier heb gezegd, gekomen aan het slot van mijn bijdrage in eerste termijn. Ik wil tot slot graag iets zeggen over vertrouwen. Dat woord is door velen van u genoemd en is gekoppeld aan de politieke ontwikkelingen van de afgelopen twee jaar. Het is opvallend dat veel afgevaardigden in hun bijdrage hebben verwezen naar het rapport van het SCP. Het vertrouwen in de overheid is de afgelopen jaren aanzienlijk afgenomen, te snel en te fors. Naar mijn stellige overtuiging heeft dat niet zozeer met de inhoud van het beleid te maken, maar veeleer met de manier waarop mensen zich door de politiek en de overheid bejegend voelen. Je kunt ook iemand vertrouwen met wie je grondig van mening verschilt. Vertrouwen hangt veel meer samen met begrippen als "herkenbaarheid", "geloofwaardigheid" en "betrouwbaarheid". Het gaat niet zozeer om het betrekken van de burger bij de politiek als wel om het betrekken van de politiek bij de burger. De verkiezingen van 2002 waren een indringend bewijs van het feit dat de politieke agenda van Den Haag niet meer aansloot op de belevingswereld van mensen. Hebben wij het in onze debatten daadwerkelijk over de problemen waarmee de mensen in het land kampen? Die herkenbaarheid is iets anders dan "u vraagt en wij draaien". Dat mensen zich willen herkennen in de politiek, betekent niet dat zij naar de mond gepraat willen worden; ook dat is duidelijk. Politici zijn ingehuurd om knopen door te hakken, al was het maar omdat de enkele optelsom van alle belangen tot stilstand in het beleid zou leiden. Het gaat er dus om, keuzes te maken en daar ook voor te durven staan. Het gaat om het doen van beloftes die werkelijk waar kunnen worden gemaakt, om geloofwaardigheid. Zeggen wat je doet en doen wat je zegt. Gestelde regels ook daadwerkelijk handhaven; geen overheid die gedoogt. Bestuurlijke integriteit, staan voor publieke gerechtigheid, betrouwbaarheid. Dat zijn inderdaad grote woorden. Het zijn van volksvertegenwoordiger of bestuurder is dan ook een zware verantwoordelijkheid. Ik wil hier niet gemakkelijk betogen dat wij al aan die zware criteria voldoen. Ook buiten de verkiezingen om zullen wij onszelf de spiegel van herkenbaarheid, geloofwaardigheid en betrouwbaarheid moeten voorhouden. Als kabinet hebben wij daarbij het voordeel dat zowel de Tweede als de Eerste Kamer ons die spiegel voorhoudt. Beide doen dat op eigen wijze. Ook daartoe dienen deze algemene beschouwingen. Kern daarvan moet zijn het verdienen van vertrouwen van dit kabinet bij de Kamer, met daarachter het hoger gelegen doel van het vertrouwen van overheid en politiek in de samenleving. Hoe verschillend ook de geluiden in deze Kamer mogen zijn, onze eenheid in verscheidenheid is volstrekt helder. Dat is in het debat vandaag gebleken. Wij willen vormgeven aan de toekomst van onze samenleving. Wij willen ons inspannen om Nederland leefbaar en welvarend te houden. Wij willen verder kijken dan de waan van de dag. Waar kan dat beter dan in de "chambre de réflection"?
De voorzitter:
Hiermee is een einde gekomen aan de eerste termijn. Wij schorsen nu voor de dinerpauze, zij het niet de gebruikelijke anderhalf uur.
De vergadering wordt van 18.20 uur tot 19.30 uur geschorst.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Wij zijn erg blij met de manier waarop het kabinet niet alleen onze vragen, maar de vragen in het algemeen heeft beantwoord. Het was een kwalitatief hoogstaand debat, waarop ik later nog terugkom. Dat is vooral van belang, omdat wij de uitspraak van de minister-president onderschrijven dat dit land voor een enorme omslag staat en dat wij die met zijn allen dienen te bewerkstelligen. Het is prettig om te merken dat het kabinet prijsstelt op de inbreng van alle partijen in deze Kamer. Wij zijn ook blij met een aantal concrete antwoorden, in het bijzonder met het antwoord dat marktwerking geen dogma is voor dit kabinet. Dat stemt ons tevreden, al zullen wij nauwlettend in de gaten houden hoe het bijvoorbeeld gaat met de energie. Ook zullen wij hierop letten tijdens de bespreking van de begroting van het ministerie van Economische Zaken.
Wij hebben enkele vragen over de schriftelijke beantwoording van de vraag over het grotestedenbeleid. Het antwoord was dat de woningbouwcorporaties genoeg geld hadden voor stadsvernieuwing en bovendien dat het budget van het grotestedenbeleid als een van de weinige onaangetast is gebleven. Toch kunnen wij ons niet aan de indruk onttrekken dat de problematiek waarmee de grote steden worden geconfronteerd, veel groter is dan de budgetten waarover zij beschikken. Derhalve vragen wij aan het kabinet om voor ons in kaart te willen brengen waarmee die steden precies worden geconfronteerd. Eén aspect van stadsvernieuwing is tegenwoordig het stapelen van stenen, maar het gaat natuurlijk ook om de sociale processen die daarmee gepaard zouden moeten gaan. Als je een wijk namelijk wilt differentiëren en ervoor wilt zorgen dat de wijk een breder draagvlak krijgt, lukt dat niet door er simpelweg duurdere huizen neer te zetten; er moet ook iets worden gedaan aan de sociale structuur in zo'n wijk.
Volgens de minister-president moeten wij ons niet zoveel zorgen over veiligheid maken, omdat alleen de zaken worden aangepakt waarvan de burgers het meest last hebben. Daarover maak ik mij nu juist wel zorgen, want preventieve maatregelen als het instellen van een buurtregisseur, worden getroffen op het moment dat de burgers nog geen last ondervinden. De grote kunst is natuurlijk dat je voorkomt dat iets een last wordt en verder dat je iets doet aan een last om te voorkomen dat het overlast wordt of een zware last. De ellende is veel groter als je wacht met iets aan te pakken tot het overlast wordt dan wanneer je het bij de wortel aanpakt.
Wij hebben ook vragen over de beantwoording van de vragen over de Antillen. De minister-president heeft in zijn schriftelijke beantwoording gemeld welk bedrag er wordt uitgetrokken voor een jeugd- en jongerenbeleid op de Antillen, maar daar is niet naar gevraagd. Wij hebben gevraagd hoe wij kunnen voorkomen dat Antilliaanse jongeren redenen hebben om naar Nederland te komen. Ik stel die vraag nog eens indringend, omdat ik zeer tevreden was met de uitlating van de minister-president dat wij de problemen onder ogen moeten zien en niet om de hete brij heen moeten draaien. Ik vind dat dit ook moet gebeuren ten aanzien van dit onderwerp. Wij moeten niet zeggen hoeveel er in een jeugd- en jongerenbeleid wordt gestopt, maar wij moeten bestuderen hoe wij kunnen voorkomen dat Antilliaanse jongeren hiernaartoe komen. Als daar geen beleid voor is, moeten wij dat erkennen en ons voorbereiden op de komst van veel meer jongeren in de komende jaren.
Wij vonden het een interessant debat dat de minister-president heeft gevoerd met de heer Werner over de cumulatie van maatregelen, met name voor groepen aan de onderkant. Wij zijn ook blij met de toezegging dat dit geïnventariseerd zal worden. Kan de minister-president nog iets zeggen over de vraag, wat er gebeurt als blijkt dat die cumulatie toch wel heel negatief uitpakt?
Op het punt van het meten is van de kant van het kabinet uitvoerig ingegaan. De minister-president heeft toegezegd dat het kabinet daar prudent mee om zal gaan. Nu is "prudent" een woord dat voor velerlei interpretatie vatbaar is. Dat woord vind ik dan ook niet passen in het uitgangspunt dat het kabinet zelf wil hanteren en dat wij helemaal onderschrijven, namelijk heldere keuzes, zaken duidelijk maken, zeggen wat je doet en doen wat je zegt. "Prudent" is in dat verband een te vaag begrip. Ik zou dan ook willen pleiten voor het stellen van criteria als "geen enkel kind in de leerplichtige leeftijd zit thuis" en het aan de instellingen overlaten om dat te regelen. Geef hun maar de verantwoordelijkheid om dit voor elkaar te krijgen. In het verleden hebben wij het wel eens geprobeerd met maatregelen als "niet meer dan 2% van de kinderen naar het speciaal onderwijs". In de praktijk gaat dan inderdaad niet meer dan 2% van de kinderen naar het speciaal onderwijs, maar staat de rest wel op een wachtlijst. Kortom: gewoon een resultaat vragen en het aan professionals en lagere overheden overlaten om dat te realiseren.
Ten slotte de geloofwaardigheid. Het is misschien een niet zo zwaar punt, maar geloofwaardigheid heeft ook te maken met beeldvorming. In eerste termijn hebben wij gesproken over lease-auto's ten opzichte van mensen die werken in de zorg en daarvoor van hun eigen auto gebruik maken. De minister-president heeft daar een schriftelijk antwoord op gegeven, dat er ongeveer op neerkomt dat er geen overheveling van lasten plaatsvindt van de "eigen rijders" naar de leaserijders. Daar gaat het echter niet om. Ik vind het een sterk punt dat de minister-president zegt dat iedereen erop achteruit gaat, dat iedereen tussen de 0% en de -1% komt te zitten. Hoe hard dat ook is, wij zijn bereid om dat te verdedigen, maar het signaal dat met de lease-auto's wordt afgegeven, is precies het verkeerde signaal. Wij doen niet aan gevulde koeken en willen ook liever geen motie indienen, want moties zijn vooral voor de Tweede Kamer en niet voor de Eerste Kamer, maar er is ons wel heel veel aan gelegen als de minister-president op dit punt een toezegging zou willen doen. Dan gaat het dus niet om het verplaatsen van lasten van de ene naar de andere groep, maar om iets anders, namelijk dat het in de beeldvorming toch eigenlijk niet kan dat mensen die werken in de zorg en die met hun eigen auto van cliënt naar cliënt rijden, erop achteruit gaan, terwijl lease-autorijders erop vooruit gaan. Dat vinden wij een verkeerd signaal en wij zouden graag zien dat dit wordt teruggedraaid. Als de minister-president dat zou willen doen, zou hij onze fractie heel gelukkig maken. Het gaat maar om een klein dingetje, maar voor de beeldvorming is het van groot belang.
De heer Werner (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister-president voor de uitvoerige en inhoudsvolle wijze waarop hij de Kamer tegemoet is getreden. Dat was prima. Nog beter vind ik het dat dit ook vanuit de oppositie aan de minister-president kenbaar is gemaakt. Dat stellen wij zeer op prijs, want dat is nog veel belangrijker dan wanneer een partijgenoot dit zegt.
Het is wonderbaarlijk hoe snel wij door het kabinet op onze wenken worden bediend als het gaat om deregulering. Ik heb namelijk zojuist vernomen dat het Honden- en Kattenbesluit is ingetrokken. Waarvan akte.
De minister-president is uitvoerig ingegaan op de wijze waarop hij zijn visie op waarden en normen in deze kabinetsperiode waar wil maken. Dit vindt niet meer plaats in vorm van een debat en een commissie maar door te doen. Dat spreekt ons zeer aan. Als ik de minister-president goed heb begrepen, vindt hij dat het kabinetsbeleid over de volle breedte doordesemd is met waarden en normen: wij dragen dat als kabinet uit en weven onze opvattingen over waarden en normen in ons beleid. In de eerste termijn heb ik al voorbeelden genoemd van de wijze waarop bewindslieden hieraan uiting geven. Ik moedig het kabinet aan om op deze weg voort te gaan. In mijn eerste termijn heb ik verder gevraagd of de departementen particuliere initiatieven op dit punt wat ruimhartiger zouden willen faciliteren. De bewindslieden moeten meer inspelen op initiatieven uit het bedrijfsleven om verantwoord ondernemen meer body te geven. Door van die krachten gebruik te maken, ontstaat er een verbreding van het draagvlak in de samenleving.
De vraag over de rapportage van de voortgang van de prestatiedoelen is naar tevredenheid beantwoord. De minister-president heeft gezegd dat iedere minister afzonderlijk rapporteert in de begrotingen. De overall-rapportage op hoofdlijnen is terug te vinden in de miljoenennota. Dit lijkt ons een prima procedure; zo kunnen wij van jaar tot jaar de zaak volgen. Als het toch niet goed blijkt te lopen, hebben wij mogelijkheden om bij te sturen en invloed uit te oefenen.
Ik wil nog wat langer stilstaan bij het punt van de bescherming van de onderkant van de inkomenspiramide. In de eerste termijn heeft mijn fractie daarvan een indringend punt gemaakt. De minister-president heeft hierover het een en ander gezegd en ik zou zijn toezeggingen op dit punt willen samenvatten.
Allereerst heb ik duidelijk begrepen dat wij een geactualiseerd beeld krijgen van hoe alle lastenverzwaringsmaatregelen doorwerken, welke compensatie er wordt gegeven en hoe het totaalbeeld eruitziet. Als het onderhandelingsresultaat van de sociale partners en de regering daadwerkelijk een akkoord wordt, zou het beeld er zelfs nog iets beter kunnen uitzien dan nu. Wij vinden dat belangrijk en willen ons ervan overtuigen dat dit ook echt zo is. Het kabinet heeft toegezegd dat wij kunnen beschikken over dat nadere inzicht voordat de begroting van SZW in deze Kamer wordt behandeld, zodat wij dit kunnen betrekken bij onze oordeelsvorming.
Een punt dat het CDA heeft bevochten in de kabinetsformatie, is onze nieuwe visie op de bescherming van de lagere inkomensgroepen in de vorm van het systeem van lastenmaximalisatie en fiscale kortingen. Het Hoofdlijnenakkoord is daarover heel duidelijk: "In het kader van het nieuwe zorgstelsel wordt een zorgtoeslag ingevoerd, die de kosten van de zorg voor huishoudens aan een maximum bindt." Als de regering voornemens is om in juni met een wetsvoorstel te komen voor een nieuwe basisverzekering, vinden wij dat het zorgtoeslagstelsel moet zijn uitgewerkt. In de eerste termijn heb ik nadrukkelijk aangegeven dat mijn fractie de basisverzekering koppelt aan het stelsel van zorgkortingen en -toeslagen, door maximalisatie van de kosten.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Uit de eerste termijn van de heer Werner had ik begrepen dat hij ook woonlasten en kosten in verband met kinderopvang wil koppelen aan die lastenmaximalisatie.
De heer Werner (CDA):
Daar kom ik nog op. Ik meen in ieder geval te mogen vaststellen dat wij in juni ook het voorstel krijgen over de zorgtoeslagen. In hetzelfde regeerakkoord staat in een zin daarboven dat hiermee ook de basis is gelegd voor het stelsel voor wonen en voor de kindertoeslagen. Wij gaan ervan uit dat in deze kabinetsperiode dit stelsel van lastenmaximalisatie en zorgkortingen operationeel gemaakt kan worden. Ik weet niet of ik dit juist begrijp, maar ik heb het zo uit het regeerakkoord opgemaakt. De minister-president was zojuist wat aarzelend met het noemen van termijnen of data waarop een en ander zijn uitwerking zou krijgen. Ik heb dit op deze wijze misschien iets verscherpt. Kan de minister-president mij in tweede termijn aangeven of ik dit zo goed heb begrepen?
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
De vraag is, of u daarmee tevreden bent.
De heer Werner (CDA):
Ja.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Toen ik vanochtend de Volkskrant las, was ik even blij verrast toen ik las dat de CDA-fractie zou gaan pleiten voor inkomensondersteuning aan de onderkant. Ik begrijp nu dat u al tevreden bent als er een beeld wordt geschetst van de huidige inkomensverhoudingen en die van volgend jaar. Er worden helemaal geen maatregelen voorgesteld, maar u bent ook tevreden met een toekomstperspectief voor over twee à drie jaar, waarvan nog helemaal niet duidelijk is wat dit concreet in inkomensondersteuning voor de minima gaat betekenen.
De heer Werner (CDA):
Ik denk dat ik heel duidelijk ben geweest. Ik ga ervan uit dat tijdens deze kabinetsperiode het stelsel van lastenmaximalisatie en fiscale toeslagen wordt gerealiseerd. Het systeem gaat uit van een norm waarbij de kosten tot 8% à 9% van het inkomen voor eigen rekening zijn. Komen de kosten daarboven, dan worden deze vergoed. Dat is een prima waarborg. Ik wil van de regering weten of ik daarvan mag uitgaan. Ik heb duidelijk de data genoemd waarop wij verwachten dat het stelsel er is.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Het verbaast mij dat u geen duidelijke data noemt voor de verbetering van de inkomenspositie.
De heer Werner (CDA):
Voor het jaar 2004 krijgen wij nog nadere informatie van het kabinet, zodat wij kunnen verifiëren of de indruk van het kabinet klopt. Ik verzeker u, dat wij dan altijd Hannie van Leeuwen nog hebben om ervoor te zorgen dat de zaak goed komt.
Wil de minister-president mijn interpretatie van wat hij heeft gezegd in tweede termijn bevestigen of daarover duidelijkheid geven?
Het is goed om te zien dat de cultuurverandering hier en daar aan het opkomen is, zij het langzaam. Er is veel geklaagd over de exorbitant hoge inkomens in het bedrijfsleven. Ik noem als voorbeeld de affaire-Moberg. De raden van bestuur beginnen in te zien dat het zo niet langer kan. Kennelijk is daar druk uit de samenleving voor nodig. De heer Scheepsbouwer heeft onder druk nu ook wat inkomen ingeleverd en ik denk dat deze bewustwording een goed voorbeeld is van de wijze waarop normen en waarden uiteindelijk kunnen doordringen en tot hopelijk cultuurverandering kunnen leiden.
De minister-president heeft een reactie gegeven op onze standpunten over de gekozen burgemeester. Voor dit moment nemen wij daarmee genoegen. Wij hebben onze uitgangspunten gemarkeerd en wij wachten nu verder de voorstellen af. Wij zullen tezijnertijd toetsen hoe het een zich verhoudt met het ander.
Ik dank de regering voor de toezegging dat er via een advies van het Adviescollege voor internationale vraagstukken gedachtevorming kan plaatsvinden over de situaties waarin militair ingrijpen gerechtvaardigd is buiten de Verenigde Naties om. Met het oog op de toekomst vinden wij dat een buitengewoon belangrijke discussie. Wij zijn blij dat wij aan de hand van een regeringsstandpunt over dat advies hierover concreet van gedachten kunnen wisselen. Ook de voorstellen van het kabinet voor het opzetten van een grootse campagne om Europa in Nederland dichter bij de burgers te brengen, spreekt ons zeer aan. Op basis van onze politieke beweging zullen wij daaraan graag onze bijdrage willen leveren.
Ik heb begrepen dat de minister-president over de onorthodoxe aanpak van het dereguleringsproces, zoals ik het heb genoemd, heeft gezegd dat hij daarover nog eens in eigen kring gaat praten. Hij zal dan nagaan op welke wijze dat proces echt tot resultaten leidt. Opdat wij in deze Kamer onze politieke verantwoordelijkheid voor dat proces kunnen nemen, dienen wij heldere, kabinetsbrede voortgangsrapportages te krijgen. Op die manier kunnen wij de vinger aan de pols houden. Als een en ander niet tot voldoende resultaat leidt, dienen wij onze politieke invloed daarop te kunnen uitoefenen. Dat vinden wij dus belangrijk. Wij zien het nadere bericht van het kabinet met vertrouwen tegemoet.
Door de fractie van GroenLinks is gevraagd hoe wij denken over het instellen van een onderzoek door de Kamer naar de effectiviteit van de strafrechtelijke vervolging bij de bestrijding van de productie, de handel en de consumptie van drugs. Ik denk evenwel dat wij niet veel hebben toe te voegen aan wat het kabinet daarover heeft gezegd. Als er namelijk al via de Algemene Rekenkamer zo'n onderzoek wordt ingesteld, heb ik het gevoel dat wij dubbel werk doen. Wij kunnen net zo goed de resultaten van dat onderzoek door de Algemene Rekenkamer afwachten en aan de hand daarvan hier de discussie voeren.
Bij het lezen van het voorstel van GroenLinks kregen wij een beetje de indruk dat de teneur was dat de strafrechtelijke vervolging niet helpt en dat die daarom maar afgeschaft moet worden. Ik hoop toch dat dit niet de teneur is. Misschien kan de fractie van GroenLinks dit nog eens uitleggen. Een dergelijke afschaffing vinden wij geen goede benadering van deze kwestie. Bovendien zou zoiets een heel verkeerd signaal geven over het toepassen van het strafrecht. Zo rijden dagelijks heel veel mensen harder dan de toegestane snelheid, maar dan zeggen wij nog niet dat alle flitsapparaten en boetes voor verkeersovertredingen afgeschaft moeten worden.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Dat is overigens een veel effectievere manier van handhaving dan bij het drugsbeleid. Uit de tekst van het voorstel kunt u echter niet afleiden dat GroenLinks naar een conclusie toe wil werken. Dit is ook niet de bedoeling. GroenLinks heeft alleen een probleem gesignaleerd in de handhaving van het drugsbeleid via het strafrecht. Daarin worden wij eigenlijk dagelijks bevestigd door verhalen uit de rechtspraktijk. Bovendien zijn er enorm hoge recidivecijfers. Ik vind dat de Eerste Kamer, als een wet niet effectief is, zich dat behoort aan te trekken. Dit neemt niet weg dat wij best begrijpen dat de heer Werner bang is dat er bij mij een verborgen agenda ligt. Zou dat zo zijn, dan had ik dit niet, gezien de samenstelling van dit team, hier aan de orde gesteld.
De heer Werner (CDA):
Dan is dat misverstand uit de wereld. Toch sluiten wij ons aan bij datgene wat het kabinet ter zake heeft gezegd. Nogmaals, wij hebben er geen behoefte aan om dat onderzoek hier te entameren, zeker niet gelet op het feit dat er door een andere instantie eenzelfde onderzoek wordt gedaan.
Voorzitter. Over de motie kan ik kort zijn. Deze gaat over het instellen van een staatscommissie die voorstellen zal moeten doen over mogelijkheden voor modernisering van het koningschap. Onze fractie heeft geen enkele behoefte aan deze motie.
Met alle respect voor ieders opvatting over het koningshuis kan ik het niet nalaten terzijde de opmerking te maken dat ik het toch het een beetje onheus vind ten opzichte van hare majesteit om de recente ontwikkelingen rond het koningshuis als aanleiding te gebruiken voor het indienen van deze motie.
De heer Kox (SP):
Er zijn aanleidingen en redenen. Het is gebruikelijk om beide te noemen, als je een voorstel doet. U zegt echter dat u er kort over kan zijn en dat u er geen behoefte aan heeft. Als u dat herhaalt, wordt het niet overtuigender. Ik mag echter aannemen dat de CDA-fractie ook de kranten leest en de discussies in de publiciteit volgt. Er zijn voorstellen van serieuze media om wat dit betreft toch eens over de grens te kijken. Wellicht functioneert dit elders namelijk beter dan hier. Als je niet stuurt, wordt iets stuurloos en ik verwacht niet dat u daarop aankoerst als het gaat om het koningschap, mijnheer Werner. Hoe moet dat debat, waarvan de minister-president als zodanig voorstander is, dan in de samenleving worden gevoerd? Ongeorganiseerd, ongestructureerd? Zeker, voor zowel de heer Koekkoek als de heer Rosenthal had ik een mooie plek in de commissie gereserveerd.
De heer Werner (CDA):
Zij zitten niet op die mooie plek te wachten. Zij zitten al in genoeg commissies. Wij zien geen enkele urgentie voor het voeren van de discussie over het koningshuis via een staatscommissie. Iedereen is vrij om hier zijn opvattingen over de staatsrechtelijke kanten van het koningshuis naar voren te brengen. Dat is het mooie van een representatieve democratie. Wij zijn zeer tevreden met het koningshuis zoals het nu is en wij zien geen aanleiding voor het instellen van deze staatscommissie. Zo simpel ligt het.
De heer Kox (SP):
Dan is het mij duidelijk. Ik had in mijn naïviteit geconstateerd dat in de samenleving een discussie gaande was over het koningschap en over de vraag hoe wij dat op een moderne wijze vorm zouden kunnen geven. Hierover heb ik een vraag gesteld aan de minister-president. U zegt nu: ik heb hier helemaal geen behoefte aan, alles gaat goed, business as usual, we hoeven hierover niet te debatteren. Welnu, dat is een mening. Maar dan moet u niet stemmen voor het instellen van een staatscommissie.
De heer Werner (CDA):
Dat doen wij ook niet.
De heer Kox (SP):
Dan moet u niet raar staan te kijken als straks de discussie de andere kant op gaat en zij vervelender is dan een gestructureerd debat. Echter, als u het niet met het voorstel eens bent, als u alles wilt laten zoals het is en geen problemen ziet, dan moet u ook niet voor het instellen van een staatscommissie stemmen.
De heer Werner (CDA):
Oké, dat is dan helder.
Voorzitter. Ik wacht de antwoorden van de regering op de opmerkingen in tweede termijn af.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Voorzitter. Ik was vanochtend blij verrast toen ik de Volkskrant las. Ik dacht namelijk: er is nog wat geld over na het sluiten van het najaarsakkoord; het CDA heeft dat gekregen om de oppositie definitief de mond te snoeren en die partij mag nu nog een paar miljoen aan de sociale minima uitdelen. Nu verwacht ik echter dat de heer Werner de Volkskrant zal vragen om rectificatie van dat bericht, want het is onjuist, zoals net uit het interruptiedebat is gebleken. De komende jaren verbetert er helemaal niets aan de positie van de sociale minima. Feitelijk worden de lonen en de uitkeringen ontkoppeld. De lonen kunnen op grond van het najaarsakkoord incidenteel stijgen. De uitkeringen niet, de uitkeringsgerechtigden krijgen volgend jaar lastenverzwaringen voor hun kiezen. Ik denk ook aan wat besloten is over de huursubsidie, de zorg etc.
Als ik de vraag moet beantwoorden in hoeverre dit kabinet iets anders voorstelt dan de vorige twee kabinetten, kost mij dat enige moeite. In mijn eerste termijn heb ik dat ook al aangegeven. Op sociaal-economisch terrein zie ik niet dat zich echt een agendawisseling voordoet. Waar zich wel de veranderingen voordoen, is bij de toonzetting en bij de aanverwante zaken. Vanmiddag gingen wij het bijna hebben over de vraag: waartoe zijn wij op aarde? Toen haakte ik echter af. Volgens mij gaan wij daar niet over. Het is zaak af en toe door de wolk die om de materie hangt heen te kijken.
Ik heb dat geprobeerd toen de kreet "meedoen" werd gebruikt. Volgens mij gaat meedoen vooral om arbeidsparticipatie, sollicitatieplicht en het terugdringen van de sociale zekerheid. Toen ik vroeg wat de voorstellen betekenen voor de vrijwilligersorganisaties, omdat er allerlei kortingen voor die organisaties gaan gelden, moest de minister-president het antwoord schuldig blijven.
Voorzitter. Voorafgaand aan dit debat heb ik een parlementair onderzoek voorgesteld. Ik was niet op de hoogte van het feit dat de Algemene Rekenkamer voornemens is zich met een dergelijk onderzoek bezig te houden. Het lijkt mij beter dat de Rekenkamer dat doet en niet de Eerste Kamer. Ik ben overigens niet precies op de hoogte van de ins en outs van de onderzoeksvraag die de Rekenkamer zich gaat stellen. Buiten de orde van de vergadering ben ik hierover nader geïnformeerd, waarvoor dank. Dit brengt mij ertoe mijn voorstel aan te houden en het nu niet langer onderwerp van bespreking te laten zijn.
Overigens is het frappant dat de heer Werner over een amice-briefje van de minister-president beschikt waarin een en ander uit de doeken wordt gedaan, terwijl ik, degene die het voorstel heeft gedaan, zo'n briefje niet krijg. Een volgende keer wil ik, ondanks alle vervelende opmerkingen die ik aan het adres van het kabinet heb gemaakt, zo'n briefje graag ontvangen. Voor dit moment maakt het mij niet meer uit. Wat mij betreft wordt het voorstel dus aangehouden.
Voorzitter. Wij hebben gesproken over het beleid ten aanzien van Irak of over de conclusies die naar aanleiding van de kwestie Irak zijn te trekken. Ik ben blij dat het kabinet heeft toegezegd daarover een brief te zullen schrijven. Ik hoop dat die brief voor deze Kamer aanleiding is om in debat te treden met het kabinet over de meer fundamentele vragen die eerder aan de orde zijn geweest en die in die brief beantwoord zouden moeten worden.
Ik was wat ongerust toen de minister-president zei dat de Verenigde Staten en de Europese Unie eenzelfde agenda hebben. Ik kan het mij voorstellen dat het kabinet meent dat het eenzelfde, namelijk neoconservatieve agenda heeft als de Verenigde Staten, maar ik hoop niet dat dat voor de hele Europese Unie geldt. Misschien dat de minister-president daar in het vervolg wat preciezer in kan zijn.
De minister-president heeft zich goed gekweten van het geven van een reactie op de feitelijke vragen. Ik vind hem wat minder sterk uit de verf komen als het gaat om de vraag waar hij zich vertolker van vindt. Hij stelt zich op als de advocaat van wat de kiezer wilde na 2002. Ik heb het idee dat het kabinet dat verkeerd ziet. De kiezer heeft bij de afgelopen verkiezingen helemaal niet gevraagd om een neoconservatief kabinet. Hij wilde überhaupt geen kabinet van deze signatuur, maar een kabinet waar ook de PvdA aan zou deelnemen. Het lijkt mij dan ook niet terecht dat de minister-president een soort erfenis uit 2002 naar zich toe trekt en doet alsof dit is waar Nederland op zat te wachten. Zie de peilingen, zie de belevingsmonitor waar het kabinet enthousiast mee begon, maar die wegens de teleurstellende uitslagen inmiddels tot de geschiedenis behoort.
In mijn eerste termijn heb ik aangegeven dat het mij geen goede zaak lijkt als wij hier regelmatig te maken krijgen met ingrijpende wetsvoorstellen die wij even in drie, vier weken geheel en al mogen behandelen, met schriftelijke voorbereiding en alles erop en eraan. Ik heb gewezen op een motie die zeven jaar geleden door mijn voorganger is ingediend. De regering heeft gemeld dat deze motie is ingetrokken, maar dat is niet het geval. De motie hangt nog altijd boven de markt. Dat maakt op zichzelf niet uit, want ik zou de motie opnieuw kunnen indienen. Ik heb de motie in die zin aangepast, dat ik de zes maanden, die de heer De Boer een redelijke termijn vond, heb veranderd in drie maanden, misschien omdat ik wat meer tempo kan maken. Ik heb ook de woorden "als regel" toegevoegd. De regering wordt gevraagd om het er als regel toe te leiden, dat wij drie maanden de tijd hebben om een wetsvoorstel te behandelen.
Ik maak een opmerking over de motie van de SP over het koningschap. Ik heb die motie medeondertekend, niet omdat ik er zo buitengewoon veel van verwacht en niet omdat ik de aanleiding nu zo vreselijk sterk vind, maar wel omdat wij iedere aanleiding moeten aangrijpen om af te komen van een zeer verouderd en ondemocratisch instituut.
De voorzitter:
Door de leden De Wolff, Schuyer, Kox, Meulenbelt en Platvoet wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, ingewikkelde of maatschappelijk diep ingrijpende wetsvoorstellen als regel op een zodanig tijdstip bij de Tweede Kamer in te dienen dat de Eerste Kamer minimaal drie maanden voor de beoogde datum van publicatie in het Staatsblad een aanvang kan maken met de behandeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt nr. B(29200).
De heer Rosenthal (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Door een van de fracties is vanmiddag Machiavelli aangehaald. Mij is bekend het aforisme van Machiavelli dat luidt: hoedt u voor de vleiers waarvan de hoven vol zijn. De minister-president zij gewaarschuwd wanneer ik hem meld dat de Eerste-Kamerfractie van de VVD zeer grote waardering heeft voor de beantwoording in eerste termijn van al datgene wat hier ter tafel is gekomen. Helder, toegewijd, op daden gericht. Máár ik ben oprecht; het is geen vleierij. Het kabinet is aan de slag. Het kabinet wil inderdaad een serieuze poging doen, met daden onderlijnd, om het contract met de burgers te herstellen, te herijken. Die burgers krijgen daarbij de eigen verantwoordelijkheid die hen toekomt. In het interessante interruptiedebatje over normen en waarden ging de minister-president een eind mee in de gedachte dat het voor een belangrijk gedeelte gaat om het eenvoudige, maar veeldragende element van afspraak is afspraak; regels zijn er om nagekomen te worden. Ik noem de afspraken tussen burgers onderling, tussen burgers en overheden en tussen staten in de EU. Ik verwijs hierbij naar onze discussie over het Stabiliteitspact.
Het kabinet straalt uit dat wij toemoeten naar een betrouwbare, maar ook een voorspelbare overheid. Het doet de VVD-fractie buitengewoon veel deugd dat het kabinet in antwoord op onze vragen over de regelingen voor prepensioen en vut meldt dat uitgangspunt is dat in het verleden zelf opgebouwde rechten niet worden aangetast. Zo willen wij dat graag horen.
Het kabinet heeft duidelijk gemaakt dat het werk wil maken van de terugtredende overheid in de sfeer van de deregulering. Daarbij gaat het ook om het teruggeven van verantwoordelijkheid aan burgers. Tegelijkertijd moet de optredende overheid serieus genomen worden. De minister-president heeft terecht de kerntaken nog eens onderlijnd. Het doet ons ook deugd – eveneens geen vleierij, maar gemeend – dat naast veiligheid expliciet integratie werd genoemd. Het kabinet acht zichzelf nu en de komende jaren medeverantwoordelijk voor de wijze waarop het verder gaat met de integratie in dit land. Dit betekent dat het kabinet er zelf ook veel aan wil doen. Voor iedere bewoner van dit land gelden dezelfde waarden en normen, dus ook afspraak is afspraak.
Wij moeten aan de slag. Wij moeten presteren. Dat kan wijzen op een soort nieuwe maakbaarheid, maar het kabinet zegt terecht dat het niet uit is op blauwdrukken. Het neemt ook afstand van het idee dat lang opgeld heeft gedaan dat groot beter is. De VVD-fractie vindt dat het kabinet mag experimenteren, als maar duidelijk wordt gezegd dat het om een probeersel gaat. Het is van groot belang dat bij toezeggingen wordt aangegeven hoe zij waargemaakt kunnen worden en op welke termijn. Als blijkt dat het experiment geen maatschappelijk effect sorteert, kan een andere richting geprobeerd worden. Dat moet mogelijk zijn.
Wij voelden ons positief aangesproken door de opmerkingen van de PvdA-fractie over het kwantitatief meten van beleid. Al te vaak leiden kwantitatieve criteria tot wat mevrouw De Wolff perverse effecten noemt. Sommige anderen kiezen voor het eufemisme "strategisch gedrag". Daarbij gaat het er in feite om dat men de kwantitatieve criteria naar zijn hand zet. Op dat punt moeten wij niet alles zetten op de VBTB-operatie, voor zover daarbij de kwantitatieve invalshoek verabsoluteerd dreigt te worden. De VVD-fractie vindt het van belang, in navolging van de PvdA-fractie, dat de regering op dit punt zo concreet mogelijk aangeeft wat zij hiermee in de toekomst voor heeft.
De deregulering, het verminderen van de administratie lasten met 25% heeft wat ons betreft ook te maken met: concreet zijn, doen en waarmaken. Het deed ons deugd dat de minister-president op dat punt ook de EU noemde.
De diagnose over de regeldruk, waarbij ook politici en pressiegroepen in het geding zijn, bleef een beetje steken. Ik wil daar iets meer over horen van het kabinet. De minister-president sprak ook over herregulering, maar wat bedoelt hij daarmee? Wij hebben gepleit voor de objectbenadering. Wij willen die ook zien toegepast in de richting van de administratievelastendruk. Meer in het algemeen willen wij die concreet terug zien in het programma over de modernisering van de overheid dat ons eind dit jaar zal bereiken. Wij krijgen graag een toezegging op dit punt.
Dan een aantal punten rond de inbreng van andere fracties. Eerst iets over het thema dat het CDA noemde en waarop de minister-president heeft gereageerd, namelijk dat van de gekozen burgemeester. Wij vonden dat de minister-president op dit vlak erg hard liep in zijn reactie op de inbreng van de heer Werner. De VVD ziet dit als volgt. Het speelt overigens al langer in onze partij en in onze fractie. Of je doet aan een zuivere benoeming, of aan een direct gekozen burgemeester. Wat dat laatste betreft zijn er nog allerlei wegen te gaan. Het moet nog duidelijk worden onder welke voorwaarden dit zich zal manifesteren. Onze partij houdt in november weer een partijraad, een congres. Dan gaan wij hierover praten, evenals over de concrete uitwerking. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de uitwerking die het kabinet via het wetgevingstraject aan dit element van de gekozen burgemeester zal geven. Ik vind het dan nogal prematuur als ik de minister-president nu al hoor verklaren dat wij naar een systeem gaan met een door de raad gekozen wethouder. Aan die lijn zijn wij in de VVD nog niet toe. Bij ons liggen de verschillende opties nog open.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Dat is nu dus zo.
De heer Rosenthal (VVD):
Daar gaat het niet om.
Dan een ander punt in het kader van het gekozen burgemeesterschap. Wij hechten allemaal zeer aan een betrouwbare overheid, juist ook ten aanzien van eigen ambtsdragers. Dat impliceert dus het een en ander ten aanzien van zittende burgemeesters.
Ik kom bij het onderzoeksvoorstel van GroenLinks over de strafrechtelijke handhaving van de Opiumwet. Wij hebben op dat punt niets toe te voegen aan wat de minister-president heeft gezegd. Wij hebben geen behoefte aan een dergelijk onderzoek.
Dan de motie van GroenLinks over de termijn, waarop wetsvoorstellen de Eerste Kamer zouden moeten bereiken. Wij steunen het signaal van de fractie van GroenLinks. Wij vinden het zelf ook bezwaarlijk dat er soms wetsvoorstellen van ingrijpende aard bij de Eerste Kamer binnenkomen die razendsnel moeten worden behandeld. Toch vinden wij het te ver gaan op dit punt met een dergelijke motie te komen. Wij hopen dat de regering het signaal voldoende duidelijk hoort. Ten slotte iets over de motie-Kox over de Staatscommissie modernisering koningschap. Wij onderkennen dat zich de laatste jaren een aantal incidenten heeft voorgedaan rond het Koninklijk Huis. Het moet volstrekt duidelijk zijn dat voor de VVD de rol en functie van het huidige koningschap zeer waardevol zijn. Wij hechten daar zeer aan. Op een aantal punten is verbetering mogelijk. Ik doel met name op de wijze waarop het kabinet met deze zaak omgaat, in het bijzonder de minister-president en mogelijk ook de minister van BZK als hoeder van de Constitutie en van het constitutionele kader. Een proactieve benadering van de ontwikkelingen en gebeurtenissen die het Koninklijk Huis betreffen, lijkt ons wenselijk. Het is ons opgevallen dat het er de schijn van heeft dat de zaken die het Koninklijk Huis betreffen er de afgelopen jaren binnen de rijksoverheid een beetje bij moesten worden gedaan. Wij pleiten voor een unit die daar daadwerkelijk en structureel mee bezig is.
Al met al vinden wij een staatscommissie die de modernisering van het koningschap moet onderzoeken een veel te zwaar middel. En inhoudelijk: wij wijzen het idee van modernisering van het koningschap af, alsof het koningschap op dit moment al geen fraaie combinatie is van traditie en moderniteit.
De heer Kox (SP):
Voorzitter. Het is een mooie boel hier. Krijgen wij net de toezegging van de minister-president dat er geen glazen zullen worden omgegooid en wat zie ik gebeuren? Een paar uur later ligt er al weer een hoop water over die tafel. Als het zo moet, mijnheer de minister-president...
Nee, mevrouw de voorzitter, zo wil ik niet tegen de minister-president spreken. Want het glas dat omviel, is de regering vergeven. Zij mag nog vele glazen water over deze tafel gooien.
Minister Balkenende:
Ik voel mij bijna geroepen, nu een gevulde koek voor u te halen!
De heer Kox (SP):
Nee, die heb ik daarmee niet verdiend. Daarom is dat ook niet de toon van mijn betoog. Ik complimenteer de Kamiel Maase van de politiek. Wat een conditie heeft de minister-president. Als hij nu nog de goeie kant oploopt, zit er een ware kampioen in.
Voor een deel van het parcours loopt de minister-president al in onze richting. Ik tel dan ook eerst mijn zegeningen en noteer mijn toezeggingen. Die eerste koek ging er trouwens wel erg snel als koek in bij de minister-president. Van een beetje christelijk delen was geen sprake. De liberaal Zalm keek een beetje van: zie je wel, het is gewoon de aard van het beestje, ieder voor zijn eigen! Hij is nu boos weggelopen, zo heb ik begrepen.
Voorzitter. Ik tel mijn toezeggingen.
Toezegging 1. Ik begrijp van de minister-president dat wij ook in deze Kamer al snel met de regering kunnen doorpraten over welke waarden ons inspireren, tot welke normen dat dient te leiden en hoe wij daarvan effectief beleid maken aan de hand van een voorzet van de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid. Wij zien uit naar dat voortgezette debat.
Toezegging 2. Wij gaan aanpakken en knopen doorhakken. Niet langer geldt dat alles moet kunnen, dat je gewoon jezelf moet kunnen zijn en dat soort slogans. Wij zijn geen watjes. Inderdaad, mijnheer de minister-president, van burgers mag echt wat gevraagd worden. Samenleven doen wij samen. De premier zegt dat ook met ons. Ik neem dan wel aan dat als wij het hebben over rechten en plichten de premier zich met mij aangesproken voelt door die mooie zin uit de psalm waarvan ik even het nummer niet weet: geen recht waar plicht is opgeheven, geen plicht heeft hij die recht ontbeert. Het juiste nummer van de psalm zullen wij nog opzoeken, maar als wij het daarover eens zijn, vinden wij dat een waardevolle constatering van dit debat.
Toezegging 3. Wij zullen in deze Kamer op vaste momenten met de regering afrekenen, in ieder geval bij de behandeling van de begroting voor en de jaarrekening van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat geldt ook voor de werkelijke effecten van het beleid op de inkomens van mensen, zoals is voorgesteld door de CDA-fractie. Als mensen tekort komen, neem ik aan dat herstelbeleid volgt.
Toezegging 4. De regering wil heel graag mensen activeren. Dat is het doel van het beleid. Zij streeft er niet naar, mensen schuldeloos door het sociale vangnet te laten vallen. Als mensen niet geactiveerd worden, omdat het er simpelweg niet in zit, horen zij geen slachtoffer van het beleid te worden. Als wij die toezegging goed gehoord hebben, kunnen wij daarop verder bouwen.
Toezegging 5. Er komt in december een plan om de problematiek van de dakloosheid komend jaar echt bij de kop te pakken. Dat is echt een waardevolle toezegging. Wij vinden dat heel belangrijk. Een door mij aangekondigde motie op dat punt is daardoor overbodig. Wij zijn erg benieuwd naar de maatregelen die het kabinet denkt te treffen om iedereen goed onder dak te brengen en niet hulpeloos op de straat te laten liggen.
De zesde toezegging die wij noteren, is dat er een verbetering in de zorg en het onderwijs moet komen die ook zichtbaar en meetbaar moet zijn. Daarop wil de regering zich laten afrekenen. Daaraan zullen wij graag meedoen.
De zevende toezegging is schriftelijk gedaan: een vierdaagse schoolweek mag niet om financiële redenen worden doorgevoerd, maar alleen met de gelijktijdige garantie van behoud van kwaliteit. Wij nemen aan dat zal moeten worden aangetoond voordat zo'n stap gezet kan worden.
De achtste toezegging is dat de capaciteit van de jeugdreclassering wordt vergroot en dat er structureel niet wordt gekort op de totale reclassering. Misschien kan de minister-president ons dit rekensommetje nog wat preciezer uitleggen.
De negende toezegging is dat er open en eerlijk wordt gekeken naar de effecten van marktwerking, liberalisering en privatisering. Wat niet werkt, wordt aangepast. "Geen dogma's", hoorde ik de minister-president zeggen. Gelden op dit punt ook in de zorg geen dogma's?
Negen toezeggingen maken samen met die ene koek die wij al weggaven, tien koeken. Helaas zijn zij, werkelijk waar, op dit moment uitverkocht in onze kantine; er gaat wat doorheen op zo'n dag. Mijn voorstel is dat ik die koeken nu toezeg en dat wij die prompt uitbetalen als hier werkelijk afgerekend wordt op de momenten die de minister-president heeft aangegeven. Wat in de trommel zit, verslapt niet.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Dat spel met die koeken is natuurlijk wel leuk, maar ik vraag mij af of de heer Kox zich niet rijk rekent. Ik heb geluisterd naar die tien toezeggingen; ik heb ze niet allemaal kunnen volgen, maar ik herkende aardig wat toezeggingen uit de miljoenennota, bijvoorbeeld over de daklozen en de gecumuleerde effecten van alle lastenverlichtingen. Die dingen waren gewoon al toegezegd of zijn gewoon beleid. Daarover heeft de heer Kox vragen gesteld. Dan steekt de minister-president een riedel af en dat beschouwt de heer Kox dan als een toezegging. Is dat nou niet wat al te gemakkelijk?
De heer Kox (SP):
Ik heb al gezegd dat mevrouw De Wolff en ik hier met andere insteken zitten. Zij is hier blijkbaar erg ongelukkig; ik vind het hier buitengewoon aangenaam. Eerlijk gezegd is haar cynisme ook niet het onze; dat kenschetst misschien het verschil tussen onze twee oppositiepartijen. Ik meen dat ik op deze punten bepaalde toezeggingen van de minister-president heb gehoord. Ik ben niet helemaal "gekke Henkie"; ik weet dat de minister-president straks misschien zal zeggen: "Nou Kox, dat heb je toch wel erg ruim verstaan." Zo hebben wij het spel echter ook gespeeld met staatssecretaris Rutte en daar is wel iets uitgekomen. Ik ga er dus van uit dat ik niet helemaal verkeerde dingen heb gehoord en dat ik van de minister-president hoor waar ik verkeerd zit. Als dat zo is, gaat er een koek af; zo simpel is dat.
Het mag duidelijk zijn dat wij het jammer vinden dat de regering ons voorstel afwijst om via de weg van een staatscommissie tot een gestructureerd debat over een moderner koningschap te komen. Ik heb inmiddels de reacties van de meeste fracties gehoord, maar nog niet van de PvdA-fractie.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Dat heb ik inderdaad vergeten. Wij zijn op zichzelf best voor een staatscommissie die eens bekijkt of het koningschap niet gemoderniseerd zou moeten worden, maar heel eerlijk gezegd vinden wij dit moment daar niet opportuun voor. Het wordt immers gekoppeld aan een aantal recente ontwikkelingen. Dat vinden wij niet juist.
De heer Kox (SP):
Nu ik de mening van de Kamer en van de regering heb gehoord, denk ik dat het weinig nut heeft om die motie nu nog voort te laten bestaan. Wij wilden slechts behulpzaam zijn bij het op gang brengen van het debat. Het venijn waarmee mevrouw De Wolff steun toezegde aan onze motie – in de zin van: "wij zijn het er helemaal mee eens, want dan wordt de koningin tenminste afgeschaft" – doet geen recht aan de bedoeling van onze motie. Wij wilden het debat graag op gang brengen; dat betekent dat de uitkomst daarvan nog niet rond is.
Ik sluit nu af. De minister-president zei dat je ook iemand met wie je stevig van mening verschilt, kunt vertrouwen. Daar ben ik het mee eens. Wij vertrouwen werkelijk dat de premier denkt dat het niet beter kan dan hij het doet, maar dat doet ons niet denken dat datgene wat hij doet, niet beter kan. Om beter te presteren, is naar onze mening niet meer geld nodig. Met het bedrag dat deze regering beschikbaar heeft, moet een fatsoenlijk, beter beleid te voeren zijn. Als wij dat niet kunnen, wat moeten andere landen of de rest van de wereld dan doen? Het is geen kwestie van geld. Volgens ons gaat het er veeleer om dat het verband tussen de idealen en het concrete beleid verbroken is. Daar mankeert het aan bij het regeringsbeleid dat wij hier vandaag bespreken. Dat maakt dat wij, met respect voor de premier, zijn regering, zijn uithoudingsvermogen en zijn goede bedoelingen, dit beleid als onvoldoende en in zijn effecten als niet sociaal moeten afwijzen.
De voorzitter:
U zei dat het geen zin had om uw motie te laten voortbestaan. Even voor de helderheid: betekent dit dat u uw motie intrekt?
De heer Kox (SP):
Ja.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Kox c.s. (29200, nr. A) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter. Namens mijn fractie spreek ik nadrukkelijk dank uit aan het adres van de minister-president voor zijn uitvoerige en ook vaak inhoudrijke antwoorden.
Ik steun voor de volle 100% de opmerkingen van mevrouw Linthorst over de lease-auto. Ik heb dat in eerste termijn ook gedaan. Ik heb in eerste termijn ook aangegeven dat het volstrekt budgettair neutraal kan. Haar opmerking over het signaal is zeer terecht. Daarover gaat het, nog meer dan over de financiële consequenties.
De minister-president heeft zeer uitvoerig gesproken over het element van normen en waarden. Op een bepaalde manier ging dat de ijle hoogte in, toen de vraag werd gesteld waartoe wij op aarde zijn. Dat bracht bij mij allerlei herinneringen naar boven. In de periode 1942-1945 werd het antwoord op die vraag er bij mij behoorlijk ingeramd. Ik heb dat van zowel katholieke als protestants-christelijke huize meegemaakt. Na alle rechtszaken die waren gevoerd over waar ik thuishoorde, kwam ik in een geheel andere wereld terecht. Toen zei een van de mensen in die wereld: jij bent op aarde om God de gelegenheid te geven zijn beroep als vergever uit te oefenen. Dat was een hele schok. Het was voor het eerst dat ik iets kon betekenen voor een ander, zelfs voor God. Zo kijk ik ook naar de overheid. De overheid moet vaak dingen betekenen voor een ander.
Een ander punt is helaas schriftelijk beantwoord, in antwoord op schriftelijke vragen van de CDA-fractie van vorige week. Ook de OSP-fractie heeft er in haar bijdrage opmerkingen over gemaakt. Ik doel op het asielbeleid en het verscheuren van gezinnen met kinderen met een Nederlands paspoort. Het had de minister-president gesierd om dit zeer gewichtige punt uitvoerig mondeling te behandelen. Ik hoop dat hij dat alsnog doet in tweede termijn. Ik hoop dat hij dat doet met een duidelijker visie dan die op papier is gezet. Met name het tweede deel daarvan is volstrekt onduidelijk. Het gaat dan om gezinsleden die niet rechtmatig in Nederland verblijven, bijvoorbeeld omdat zij inmiddels uitgeprocedeerd zijn. Dan bestaat de mogelijkheid van bij elkaar blijven volgens de regering "uiteraard niet".
De kern van het probleem is natuurlijk wat het begrip niet rechtmatig inhoudt. Het gaat om een groep van mensen die heel lange tijd in de procedures hebben gezeten en die niet hebben kunnen weten of nog niet weten dat zij er niet rechtmatig waren. Het gaat om een generaal pardon ten opzichte van procedures die door de overheid zeer lang getraineerd zijn. De minister-president kan een groot gebaar maken met buitengewoon weinig consequenties als hij voor deze kleine groep iets doet. Bij kinderen met een Nederlands paspoort horen de ouders immers te blijven. In dat kader zou het chique zijn als de minister-president hierop in tweede termijn ingaat, juist ook om het beeld van het kabinet op dit punt nadrukkelijker gestalte te geven.
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Voorzitter. Ook de fractie van de ChristenUnie begint met het uitspreken van dank en waardering voor de bijdrage van de minister-president. Toen hij aan het einde van zijn bijdrage nog eens terugkeek, bedacht ik mij dat wij op verschillende beleidsterreinen te maken zouden krijgen met keerpunten. Ik doe vandaag voor de 21ste keer mee aan de algemene politieke beschouwingen en heb deze keerpunten in de afgelopen jaren in allerlei andere vormen meegemaakt. Terugkijkend, ben ik daar bepaald niet optimistisch over. Ik hoef maar te denken aan het plan-Simons of aan de perikelen rond de WAO. Bij mij rijst de vraag of het nu wel zal slagen. Misschien zijn de economische, de maatschappelijke en de politieke omstandigheden nu gunstiger dan ooit. In elk geval is de fractie van de ChristenUnie van mening dat het goed is als het kabinet de uitgestippelde weg volhardend en eensgezind inslaat in goed overleg met het parlement en – niet te vergeten – goed luisterend naar de niet-coalitiepartijen.
Mevrouw De Wolff (GroenLinks):
Het nadeel voor de kleine fracties is dat zij weinig tijd krijgen, maar het voordeel is dat zij elkaar kunnen interrumperen, zodat zij meer tijd krijgen. Wat is de visie van de heer Schuurman op mijn motie over de drie maanden?
De heer Schuurman (ChristenUnie):
Mevrouw De Wolff heeft mij de motie vanmiddag voorgelegd. Ik heb toen gezegd dat ik die zou ondertekenen als zij van de drie maanden twee maanden maakte. Om haar moverende redenen heeft zij dat niet gedaan. Wij steunen desalniettemin haar motie, omdat er een duidelijk signaal van uitgaat. Wij zijn eigenlijk ook benieuwd naar de reactie van de minister-president.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter. Onze fractie past dank aan de minister-president voor de schriftelijke en mondelinge reactie op onze vragen en opmerkingen in de eerste termijn. Ik moet zeggen dat ik aan dit debat tot nu toe betere herinneringen bewaar dan aan het debat met de minister-president in de vorige samenstelling van de Kamer over de demissionaire status van kabinet-Balkenende I.
Ik kom terug op de deregulering, niet om het kabinet te ontmoedigen, maar om het te doordringen van de weerbarstigheid van het thema en van de volharding die nodig zal zijn om substantiële resultaten te boeken. Ik ga niet zo lang mee als de heer Schuurman, maar ik kijk wel terug op een groot aantal troonredes. Ik citeer nu een passage uit de troonrede van 1983, gehouden tijdens de periode van kabinet-Lubbers I: "Burgers en bedrijven hebben recht op een overheid die sober is in haar regelgeving, strikt waar het moet, maar niet alomvattend en bureaucratisch." Dat is al een tijd geleden.
De conclusie is dat inzet op het thema van deregulering eigenlijk een revolutie vraagt. Ik geloof dat de heer Werner van een onorthodoxe aanpak sprak, maar ik bedoel hetzelfde. Ambities van de politiek – en daarmee doel ik net als de heer Rosenthal op alle actoren in het politieke proces – leiden vrijwel altijd tot meer regelgeving. Ambities, gericht op deregulering, vergen een revolutie in het denken, een cultuuromslag. Bewindslieden moeten er niet langer een eer in stellen om zoveel mogelijk wetten en regels op hun naam te krijgen, maar om zoveel mogelijk regels af te schaffen. Als dat lukt, is dat mijns inziens een revolutie te noemen. Ik heb begrepen dat er inmiddels een wolkje als eens mans hand aan komt drijven uit de richting van het departement van VROM en dat ook het ministerie van LNV een eerste stap heeft gezet. Bij leven en welzijn hopen wij elkaar volgend jaar weer over dit punt te spreken.
De heer Hessing (LPF):
Voorzitter. Ik schrok mij wild toen ik de heer Schuurman hoorde zeggen dat hij hier voor de 21ste keer stond. Ik dank de minister-president hartelijk voor de wijze waarop hij heeft gereageerd.
Het Statuut staat onveranderd overeind, omdat de eilanden de discussie niet aan wilden gaan en Nederland zich daarbij neerlegde. Daardoor wordt het Koninkrijk geschraagd door een verouderd constitutioneel bouwwerk dat Nederland noch de eilanden voldoende ruimte biedt om de Caribische problemen aan te pakken. Wellicht kan minister Thom de Graaf na een halve eeuw Statuut eindelijk de stoot geven tot een ingrijpende bestuurlijke vernieuwing, zo zegt Gert Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Ik spreek hem gaarne daarin na. Mij is vaak gevraagd of de Fransen nu eindelijk eens het Nederlandse drugsbeleid zouden willen overnemen, maar omgekeerd zou ik willen zeggen dat Nederland maar eens moet kijken hoe het gaat op Saint Martin, de andere kant op St. Maarten. Ik zeg niet dat dit direct de oplossing is, maar de stelling dat wij niet moeten spreken over een provincie of gemeente omdat dit niet past in de cultuur van de Antillianen, is flauwekul. Meer dan de helft van de Antillianen heeft intussen gekozen voor de gemeente in Nederland.
Antillianen voelen zich buitengewoon achtergesteld door het Nederlandse beleid bij de benadering van allochtonen. De voorzieningen voor allochtonen zijn meer, beter en uitgebreider dan voor Antillianen die slecht zijn opgeleid, de Nederlandse taal niet spreken, geen enkel perspectief hebben en geen familieverband kennen.
Bij een gekozen burgemeester zal de functie van korpsbeheerder ophouden te bestaan. Daarna moeten de ministers van BZK en Justitie er echt over gaan.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Mevrouw de voorzitter. Dank aan de minister-president voor zijn beantwoording, ook de schriftelijke.
Ik kom graag op een ander moment terug op het uitvoeringsconvenant Friese taal, maar constateer wel nu al dat bij de besprekingen daarover blijkt dat het belang dat het rijk hecht aan deze materie, op bepaalde punten anders is dan het belang dat de provincie eraan hecht. Dat is precies in dit soort zaken het probleem met de eenheidsstaat.
De minister-president heeft over de status van de Antillen gezegd, dat het kabinet meent dat door decentralisatie op bestuurlijk en financieel gebied een oplossing gezocht moet worden. Dat gaat uit van het voortbestaan van het land Antillen. Er zijn andere opties die niet slechter hoeven te zijn en die op de Antillen zelf duidelijk de voorkeur lijken te hebben. Die opties zou het kabinet in het overleg een faire kans moeten geven. Misschien kan dat bijdragen tot het oplossen van een aantal problemen.
Ten slotte ben ik het van harte eens met de motie van het lid De Wolff.
De vergadering wordt van 20.45 uur tot 21.15 uur geschorst.
Minister Balkenende:
Voorzitter. Het kabinet dankt de leden van deze Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. De heer Kox merkte al op dat niet alles goed ging, waarbij hij refereerde aan het glas water. Ook voor mij was het een persoonlijke teleurstelling dat het dezelfde bewindspersoon betreft. Als je moet constateren dat de minister van Justitie op dit punt een veelpleger dreigt te worden, is er toch iets mis. De heer Donner heeft dit niet gehoord.
Het lijkt mij goed om de inbreng van de sprekers in chronologische volgorde te behandelen. Ik kom dan eerst bij mevrouw Linthorst, die is teruggekomen op wat zij in eerste termijn naar voren heeft gebracht. Ik dank haar overigens voor haar warme woorden over mijn beantwoording; dit heb ik zeer op prijs gesteld, zoals de heer Werner al heeft verwoord.
De PvdA-fractie heeft altijd veel aandacht voor de problemen in de grote steden. Mevrouw Linthorst heeft gevraagd om deze beter in kaart te brengen. Het grotestedenbeleid voor de komende periode staat in het teken van het vergroten van de beleidsvrijheid voor grote steden; dit blijkt ook uit de beleidsstukken. Het geld voor de steden zal worden gebundeld tot een klein aantal brede doeluitkeringen. Verder wordt het aantal doelstellingen dat gemeenten moeten bereiken, drastisch verminderd. Het resultaat van de huidige inspanningen zal zijn dat de steden in de komende kabinetsperiode meer vrijheid krijgen om hun geld te besteden.
Dit kabinet werkt op verschillende manieren aan het verbeteren van de situatie in de steden. Hierbij wordt het nemen van onorthodoxe maatregelen niet geschuwd. Zo zal het kabinet zich inzetten voor het creëren van "doorzettingsmacht" voor gemeenten. De samenwerking tussen verschillende partijen verloopt te vaak te slecht, waardoor aan problemen geen goede oplossing kan worden geboden. Het creëren van deze doorzettingsmacht wil dit kabinet desnoods met wetgeving ondersteunen. Noodzakelijk is dan wel dat gemeenten aangeven waar hun mogelijkheden en bevoegdheden ontoereikend zijn. Naar verwachting zullen de steden in november hun inventarisatie hebben afgerond.
In steden is in veel wijken sprake van een eenzijdige samenstelling van de woningvoorraad. Er zijn veel goedkope woningen van matige kwaliteit. Het doel van de stedelijke vernieuwing is het doorbreken van die eenzijdigheid door wijken op te knappen door duurdere en betere woningen aan de stad toe te voegen. De sociale problemen van grote steden rond veiligheid, integratie en de jongerenproblematiek zijn bekend. De investeringen in de woningen en de directe woonomgeving worden gedaan door de woningbouwcorporaties, die daarvoor over ruim voldoende middelen beschikken. Het Rijk stelt via het investeringsbudget stedelijke vernieuwing middelen beschikbaar voor onder andere investeringen in de openbare ruimte. Ondanks bezuinigingen voortvloeiend uit het Hoofdlijnenakkoord is er ook voor de komende periode van 2005 tot 2010 een substantieel budget beschikbaar van bijna 1,3 mld euro.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
In mijn tweede termijn heb ik al gezegd dat ik ervan overtuigd ben dat er genoeg geld is voor "het stapelen van stenen". Voor het differentiëren van wijken is het echter niet voldoende om alleen maar betere woningen neer te zetten. Als er niets wordt gedaan aan de sociale infrastructuur, komt dat neer op dweilen met de kraan open.
Minister Balkenende:
Dat ben ik met mevrouw Linthorst eens. Dit onderwerp zal zeker terugkomen in debatten over het grotestedenbeleid naar aanleiding van de begrotingen van de afzonderlijke ministeries. In dat kader komen onderwerpen als de sociale samenhang en de voorwaarden daarvoor aan de orde.
Vandaag is veel gesproken over het streven naar kwalitatief resultaat in plaats van kwantitatief resultaat. Mevrouw Linthorst heeft dit als eerste naar voren gebracht. In de tweede termijn is aangegeven dat het door mij gebruikte begrip "prudent" eigenlijk te vaag is. Met dat woord heb ik geen afbreuk willen doen aan de heldere keuzes waarvoor dit kabinet staat. Deze keuzes moeten niet leiden tot het dwangmatig in cijfers willen vangen van de beoogde prestaties. Van geval tot geval moet zorgvuldig worden bekeken of de resultaten kunnen worden gekwantificeerd – dit komt tegemoet aan hetgeen mevrouw Linthorst naar voren heeft gebracht – en wat voor effecten dit met zich meebrengt. Bovendien vormt het kwantitatieve element natuurlijk zelden het hele verhaal; verschillende sprekers hebben dat vandaag onderlijnd. In voorkomende gevallen kan dit betekenen dat het resultaat kwalitatief moet worden geformuleerd. Overigens denk ik dat het voorbeeld dat mevrouw Linthorst noemde, juist een kwantitatief element bevat: "geen enkel kind thuis" betekent gewoon 0%. Zij voegde daar wel aan toe dat het ook gaat om de invulling die daaraan wordt gegeven.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Mag ik dit opvatten als een toezegging dat u wilt bezien in hoeverre de partners zelf worden vrijgelaten in de wijze waarop zij de doelstelling willen realiseren? Ik kan mij als kwantitatieve doelstelling voorstellen dat geen enkel leerplichtig kind thuis blijft, maar wij hoeven niet precies aan te geven hoeveel leerlingen naar het speciaal onderwijs gaan of naar een ander type onderwijs. Mag ik het zo opvatten?
Minister Balkenende:
Ja.
Voor het overige geldt natuurlijk dat alle specifieke kwantitatieve doelstellingen expliciet aan de orde komen in de afzonderlijke begrotingen. Het kabinet gaat de discussie daarover graag met de Kamer aan.
De heer Rosenthal (VVD):
In tweede termijn heb ik het ook gehad over bepaalde ontwikkelingen die zich kunnen gaan voordoen rond de VBTB. Betrekt u dat ook in de weging van de kwantitatieve en kwalitatieve maten voor de meting van het beleid?
Minister Balkenende:
U vraagt terecht aandacht voor het proces "van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording", waarmee wij inmiddels alweer enige tijd geleden zijn gestart en waarmee wij steeds meer ervaring opdoen. Toen wij destijds met deze discussie startten, was ik als lid van de Tweede Kamer financieel woordvoerder. Ik kan mij herinneren dat toen werd gezegd dat een en ander niet van het ene op het andere jaar gerealiseerd zou kunnen worden. Uit het debat van vandaag komt naar voren dat wij een goede mix moeten hebben van kwantitatieve en kwalitatieve elementen. Bij de discussie over VBTB is dat ook steeds naar voren gekomen. De waarde van VBTB is daarin gelegen dat je duidelijk vaststelt: moet de overheid zich met een bepaald vraagstuk bezighouden? Zo ja, wat doet de overheid, wat wil zij bereiken en wat mag het kosten? Het is een goede zaak om je daarvan bewust te zijn en het houdt een heel andere manier in om meer doelgericht tegen zaken aan te kijken. Het evenwicht tussen kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen in relatie tot het VBTB-proces vormt een verrijking van het hele proces.
Mevrouw Linthorst heeft gesproken over de lease-auto en de heer Schuyer heeft zich daarbij aangesloten. De regelgeving met betrekking tot het woon-werkverkeer en de auto van de zaak is technisch gecompliceerd. Daarom worden de regels vereenvoudigd. Ik kan mij echter voorstellen dat een en ander ook een uitgebreide technische toelichting vergt. Tijdens de algemene politieke en financiële beschouwingen in de Tweede Kamer zijn over dit onderwerp al de nodige vragen gesteld. De staatssecretaris heeft tijdens de algemene financiële beschouwingen dit pakket toegelicht, met als doel helderheid te verschaffen over de inhoud van het pakket. Inmiddels hebben wij naar aanleiding van de vragen die tijdens deze financiële beschouwingen zijn gesteld, een brief met verdere toelichting op de voorstellen naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin hebben de bewindslieden van Financiën een nadere uitleg gegeven naar aanleiding van de vragen die de voorstellen hebben opgeroepen. Op die manier hopen wij al een groot deel van de gerezen onduidelijkheden en misverstanden te hebben weggenomen.
In het verslag van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer inzake het Belastingplan, waarover binnenkort gesproken zal worden, worden wederom vragen gesteld over dit autopakket. In de nota naar aanleiding van het verslag zullen de hier gestelde vragen uitgebreid worden beantwoord. Bij de plenaire behandeling van het autopakket in de Tweede Kamer zal ook uitgebreid over dit onderwerp worden gesproken. Zoals ik tijdens de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer heb gezegd, wordt met het kabinetsvoorstel op een evenwichtige wijze budgettair neutraal een grote vereenvoudiging bereikt en een hoop ergernis bij burgers en bedrijven weggenomen. Die vereenvoudiging moeten wij overeind houden. Inhoudelijk kan op dit punt worden teruggekomen.
Nu kom ik toe aan de specifieke positie van mensen in de zorg. Voor de wijkverpleegkundigen geldt bijvoorbeeld een specifieke regeling bij cao. Op dat punt zien wij vooralsnog geen probleem. Het lijkt mij het beste, ook deze discussie gehoord hebbende, dat op de zaak wordt teruggekomen, in eerste instantie in de Tweede Kamer bij de behandeling van het Belastingplan.
De heer Schuyer (D66):
Ik heb de brief niet bij de hand, maar ik heb hem wel gelezen en daaruit blijkt dat een verpleegster ook geld krijgt als zij met de fiets gaat. Daar gaat het nu echter niet over. Wij hebben het over een aantal mensen, ook ver buiten de zorg. Ik begrijp werkelijk niet waarom hierover zo halsstarrig wordt gedaan, want er wordt heel duidelijk een dekking aangegeven. Er valt op geen enkele wijze een gat als u de bijtelling van 20% verhoogt tot 23%. Dan zijn alle problemen opgelost en zijn ook alle vereenvoudigingen verwezenlijkt. Ik heb er begrip voor dat u op dat dossier niet precies alle kennis paraat hebt. Als u toezegt om daar bij de algemene financiële beschouwingen of bij de behandeling van het Belastingplan op terug te komen, ga ik daarmee akkoord. Ik wilde echter wel even uw speciale aandacht vragen voor dit op zichzelf genomen bezopen punt.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik vind het jammer dat de minister-president nu met een technische beantwoording komt, want mijn vraag was niet technisch van aard. Mijn vraag was gericht op het signaal dat het kabinet wil afgeven. Hij kan wel een prachtig technisch verhaal houden, maar daar gaat het helemaal niet om. Het gaat om het volgende. Als de minister-president de mensen het gevoel wil geven dat wij er met ons allen voor staan, is dit een verkeerd signaal. Er kunnen best wel allerlei technische redenen zijn voor deze uitwerking, maar bij de gewone mensen in het land komt het over dat de ploeteraar in de zorg meer moet gaan betalen en dat degene in een leasebak erop vooruitgaat. Ik geef alleen aan hoe het overkomt en het maakt even niet uit of het echt zo is. Dit lijkt mij niet het signaal dat het kabinet wil afgeven.
Minister Balkenende:
Ik heb de procedure voor de behandeling aangegeven. Ook in de Tweede Kamer zijn hierover de nodige opmerkingen gemaakt. Ik heb aangegeven dat de zaak verder wordt voorbereid met het oog op de behandeling van het Belastingplan. Daar zal dit punt aan de orde komen. Natuurlijk heeft het kabinet goede nota genomen van de gevoelens die hier leven. Toch wil ik dit onderwerp op een ordentelijke wijze behandeld zien en dat is via het Belastingplan. Dat plan zal uiteraard ook deze Kamer bereiken.
De heer Schuyer had het over een bezopen punt. Dat biedt mij de mogelijkheid om op te merken dat het eerste glas niet is omgegooid door de minister van Justitie, maar door de minister van BZK. Het woord "veelpleger" is dan ook ongepast.
Voorzitter. Mevrouw Linthorst heeft gevraagd hoe voorkomen kan worden dat Antilliaanse jongeren naar Nederland komen. Zij vroeg in dat kader uiteraard ook aandacht voor de achtergronden van hun komst naar Nederland. Terecht heeft zij opgemerkt dat de problemen voorkomen moeten worden.
Wat de problematiek van de Antilliaanse jongeren betreft, gelden twee sporen. Het eerste is het algemene spoor van samenwerking van Nederland met de Antillen, gericht op een betere economische en sociale situatie aldaar. Die ligt namelijk aan de voet van de problematiek zoals die is geschetst. Het is bekend dat Nederland geld en mensen verstrekt. Het gaat nu economisch niet goed met de Antillen. Dat is waar. Het gesignaleerde probleem kan alleen ten principale worden opgelost door verbetering van de zelfredzaamheid van de Antillen zelf.
Het tweede spoor is specifieker. Enkele jaren geleden zijn op initiatief van toenmalig minister Van Boxtel op de Antillen zelf programma's gestart om de jongeren aldaar over Nederland te informeren. Meestal denken die jongeren, die bijna altijd in sociale of financiële problemen verkeren, dat immigratie naar Nederland al hun problemen oplost. Door voorlichting moet dat misverstand worden weggenomen. Natuurlijk moet er altijd naar de achtergrond van de problematiek worden gekeken.
Voorts heeft mevrouw Linthorst haar zorgen geuit over de veiligheid. Het is waar dat het hierbij om voorkomen gaat. Het kabinet deelt dan ook de mening dat preventie van criminaliteit belangrijk is. Dit is echter geen onderwerp dat alleen op rijksniveau door de verschillende departementen kan worden opgepakt. Het moet juist op lokaal niveau worden aangepakt. Faciliteiten, zoals buurtnetwerken, opvoedingswinkels en jongerenwerk, worden uit het Gemeentefonds gefinancierd. In het GSB3 worden overkoepelende doelstellingen geformuleerd ter verbetering van de veiligheid.
Voorzitter. Onder anderen de heer Werner heeft vandaag regelmatig aandacht gevraagd voor de cumulatie van de inkomenseffecten. Het zal de heer Werner heel duidelijk zijn geworden dat beide Kamers vóór 1 december, dus vóór de behandeling van de begroting van Sociale Zaken, nader geïnformeerd worden over de cumulatie van inkomenseffecten en de wijze van tegemoetkoming. Daarbij zullen ook de ziektekostenpremies betrokken worden.
Voor de hele systematiek mag worden verwezen naar wat er in het Hoofdlijnenakkoord is gemeld. Ik doel op de afspraken over de bundeling van de inkomensafhankelijke regelingen. Het is goed om dat element naar voren te brengen.
Een ander punt betreft in meer algemene zin het vraagstuk van de regeling. De heer Werner heeft in dit verband gesproken over de zorgtoeslag in relatie tot de invoering van het nieuwe stelsel. Het is logisch dat die zaken met elkaar verbonden worden. De zorgtoeslag zal in 2006 met de invoering van het nieuwe zorgstelsel worden geïntroduceerd. Volgens de planning zal begin 2004 het wetsvoorstel over de zorgtoeslag aan de Tweede Kamer worden aangeboden, tegelijk met het wetsvoorstel over de basisverzekering. Medio volgend jaar kunnen deze wetsvoorstellen naar de Eerste Kamer gaan. Dat is het proces.
De uitvoering van de zorgtoeslag zal in handen komen van een dienst die is gelieerd aan de belastingdienst. Die organisatie zal per 2005 de Wet basisvoorziening kinderopvang uitvoeren en bij voorkeur in 2006 die van de huursubsidie. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk en doelmatig is dat deze dienst ook de eigenbijdrageregelingen in de zorg vanaf 2007 gaat invoeren. Om zoveel mogelijk doelmatigheidswinst bij de uitvoering te realiseren, is onderzocht in hoeverre de regelingen geharmoniseerd kunnen worden. De Kamer wordt nog dit jaar geïnformeerd over de taken van deze uitvoeringsorganisatie gelijktijdig met het toezenden van het IBO-rapport inzake inkomensafhankelijke regelingen. Op de mogelijkheid om de inkomensafhankelijke kinderregelingen te integreren en te stroomlijnen wordt nog gestudeerd. Ik meen dat ik daarmee helemaal tegemoetkom aan wat de geachte afgevaardigde met zijn opmerking over de inkomensafhankelijke aspecten bepleitte.
Mevrouw Linthorst vroeg wat het kabinet doet bij onverwacht sterk negatieve inkomenseffecten. Ik wil graag herhalen dat ik het niet verstandig vind om nu op die vraag in te gaan. Wij verwachten die effecten niet, maar, zoals gezegd, het lijkt mij goed hierover nader met de Kamer te spreken als zij de desbetreffende informatie zal ontvangen. Dat zal zijn voor 1 december a.s.
De heer Werner heeft gesproken over het faciliteren van initiatieven uit de samenleving in het kader van het debat over waarden en normen. Initiatieven uit de samenleving zullen allereerst worden ondersteund via de communicatieaanpak van de RVD, waarbij overigens wordt samengewerkt met de andere meest betrokken departementen. Het gaat daarbij onder andere om het eruit lichten van goede voorbeelden en het bieden van een platform voor discussie. Verder zullen de bewindspersoon en het departement op de diverse terreinen natuurlijk bezien hoe zij veel belovende initiatieven vanuit de samenleving kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld door het tonen van betrokkenheid. Het komt erop aan dat goede initiatieven er worden uitgelicht en zoveel mogelijk worden verbreed, zodat anderen zich erbij kunnen aansluiten.
Voorzitter. Mevrouw De Wolff heeft gevraagd hoe de eigen verantwoordelijkheid van de burger zich verhoudt ten opzichte van maatregelen inzake de huursubsidie. Het is inderdaad onontkoombaar om op de rijksbegroting te bezuinigen, zo ook op de huursubsidie. Dat maakt het voor de huurders om wie het gaat inderdaad niet gemakkelijker. Deze burger zal scherper moeten kiezen bij het omgaan met het besteedbaar inkomen. Huursubsidie is een kerninstrument bij het betaalbaar maken van het wonen, maar daarmee kunnen de huurlasten nu eenmaal niet volledig worden overgenomen. Naar mijn mening is de thans voorgestelde bezuiniging verantwoord.
Mevrouw De Wolff heeft een vraag gesteld over de korting op de vrijwilligersorganisaties in relatie tot het meedoen. Zij wierp daarbij de vraag op hoe consequent uitgangspunten worden toegepast. Bij de korting op de subsidies van het ministerie van VWS worden de subsidies aan organisaties die heel specifiek vrijwilligers en mantelzorgers ondersteunen juist ontzien. Dit gebeurt met het idee dat meedoen, participatie en zelfredzaamheid, met name bij kwetsbare groepen, moeten worden gestimuleerd. Ik stel voor dat wij op de afzonderlijke thematiek terugkomen bij de behandeling van de begroting van VWS.
Mevrouw De Wolff heeft een motie ingediend die medeondertekend is door de leden Schuyer, Kox, Meulenbelt en Platvoet. De motie strekt ertoe dat de Eerste Kamer drie maanden de tijd krijgt voor de behandeling van ingrijpende wetsvoorstellen. Ik herinner in dit verband aan de opmerking van de heer Rosenthal. Hij zei: ik heb eigenlijk niet zozeer behoefte aan de motie, maar wel aan de intentie ervan. Ik meen dat dat een belangrijk punt is.
Natuurlijk moet ik erop wijzen dat de spelregels voor het wetgevingsproces vastliggen in de Grondwet en dat deze en de Tweede Kamer als medewetgever voor een deel dit vastgelegde proces zelf nader invullen in de Reglementen van orde van beide Kamers. De motie kan dat niet in formele zin wijzigen.
Dan is er nog het punt van de termijn. In navolging van de heer Rosenthal zeg ik dat de bereidheid er is om tijd voor een behandeling de nodige tijd te nemen. Soms hebben wij echter te maken met ingrijpende voorstellen, waarvan de behandeling enige haast vergt. Denk aan belastingvoorstellen. Als je zou kiezen voor een termijn van drie maanden, heeft dat consequenties voor de behandeling in de Tweede Kamer. Je zou dan dus aan zes maanden moeten denken. Die termijn kan onder omstandigheden problematisch zijn. Ik heb zelf de neiging om te zeggen dat wij voor deze motie niet voelen. In lijn met wat de heer Rosenthal zei, hebben wij wel de intentie om te handelen zoals gevraagd en als dat kan, moeten wij dat zeker doen. Echter, in die gevallen waarin het noodzakelijk is om tempo te maken, hebben wij te maken met een moeilijke situatie.
De heer Rosenthal heeft gesproken over deregulering, de rol van politie en pressiegroepen en over objectbenadering. Dit zijn eigenlijk allemaal onderwerpen die zich concentreren op het onderwerp dat zo duidelijk aan de orde is geweest. Het kabinet zal in de personen van de minister van Justitie in verband met zijn integrale verantwoordelijkheid voor wetgeving en de minister voor BVK in het kader van zijn verantwoordelijkheid voor de modernisering van de overheid de deregulering krachtig en voortvarend aanpakken. Dat vraagt om een cultuuromslag bij ambtenaren, pressiegroepen en politie. Dit geldt ook voor het parlement. Hierover zijn wij het eens. Deregulering vraagt om maatwerk. Objectbenadering kan in sommige gevallen een prima benadering zijn, omdat dan de zaak zelf zo centraal komt te staan. Hieraan zullen wij zeker aandacht besteden. Bij dereguleren gaat het niet alleen om het niet meer regelen, maar soms ook om het anders regelen ofwel herreguleren. Als wij op een gegeven moment niet meer kiezen voor een bestuursrechtelijk instrument, kan er op een gegeven moment een civielrechtelijke dimensie ontstaan. Zo zijn er meer zaken die je moet aanpakken in de ombouw van regelingen. Dat zijn alle elementen die moeten worden meegewogen. In algemene zin is het goed om dat nog eens te zeggen. Ik onderstreep wat hierover is gemeld. De regeldruk komt ergens vandaan. Het hangt samen met een verwachtingspatroon, het heeft te maken met een ordeningsvisie.
Als je zaken op een andere manier wilt aanpakken, dan praten wij wel over het concept van de verzorgingsstaat. Ik herinner mij het heel goed van toen ik rechten studeerde. De bekende trits was: wetgeving, planning en financiering. Daar is een generatie mee grootgebracht. Wij hadden er een heel bestuursrechtelijk instrumentarium voor. Bij bepaalde onderdelen moet het ook nog steeds. Als je de eigen verantwoordelijkheid meer naar voren wilt halen, als je vindt dat de overheid de kerntaken hard moet aanpakken maar ruimte moet scheppen voor de samenleving, dan veronderstelt dat een ander ordeningsconcept. Daar gaan wij mee aan de slag. De opmerking van de heer Rosenthal heb ik in dit verband als buitengewoon stimulerend ervaren.
Hij heeft ook gepleit voor een unit ter behandeling van het koningschap en daarbij warme woorden gesproken over dat koningschap. Dat past helemaal bij de wijze waarop ikzelf over dit alles heb gesproken. Wij moeten onderscheid maken tussen zaken betreffende het koningschap en zaken betreffende het Koninklijk Huis. De heer Rosenthal vraagt om meer organisatorisch gestructureerde aandacht. Nu is er wel een unit die over het koningschap gaat. Die unit vergadert wekelijks op vrijdag: de ministerraad. Ik maak deze opmerking grotendeels in ernst, want het is voor de Kamer niet direct relevant hoe wij het ambtelijk allemaal organiseren. Dat de thematiek als zodanig wordt besproken, is duidelijk. Binnen de ministeries van AZ en van BZK wordt gestructureerd en gezamenlijk gewerkt aan zaken die het koningschap en het huis betreffen, waar nodig in ruime samenwerking met andere ministeries, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken als het gaat om staatsbezoeken, en met de Raad van State.
Ik heb de heer Kox met heel veel belangstelling beluisterd. Dat is misschien ook een waarde van dit debat. Hij liet kritische geluiden horen over het kabinet. Wat de klankkleur betrof, leek er geen toezegging aan de orde te zijn. Op een gegeven moment heeft de heer Kox echter aangegeven dat wij, ondanks de bestaande verschillen, verder kunnen komen in het debat. Ik stel het op prijs zoals hij het heeft geformuleerd.
De heer Kox heeft mij ook gevraagd om nader in te gaan op de middelen voor de jeugdreclassering. De minister van Justitie heeft de Tweede Kamer een notitie over dit onderwerp toegezegd. Ik stel voor, de Eerste Kamer die gegevens ook te doen toekomen.
De heer Kox (SP):
Ik vraag de minister-president of hij over de moderne communicatiemiddelen beschikt om contact op te nemen met Teletekst. Voordat hij aan zijn beantwoording begon, stond daar op pagina 104: Balkenende doet geen toezeggingen aan de senaat. Ik begrijp dat dat een onjuist bericht is.
Minister Balkenende:
U hebt zelf vastgesteld dat er negen toezeggingen zijn gedaan. Wie ben ik om dat te ontkennen? Ik zal met de heer Van der Wulp van de Rijksvoorlichtingsdienst dit punt intensief bespreken. Hier geldt ongetwijfeld ook de onafhankelijkheid van de redactie van Teletekst. Misschien dat wij samen iets kunnen doen; je weet het maar nooit.
De heer Schuyer heeft gesproken over de situatie van gezinnen in asielprocedures. Het is natuurlijk nooit de intentie om ouders van hun kinderen te scheiden. Rechtmatig verblijf hebben mensen die een procedure hebben doorlopen. Dan praten wij over een afgeronde procedure. Opvang is er voor mensen die in procedure zijn. Ik ben het niet met de heer Schuyer eens dat wij over onrechtmatigheid heen moeten stappen. Als mensen in een procedure drie keer nee van een rechter hebben gekregen, dan is het hun eigen keuze geweest om door te procederen. Het kabinet vindt een uitspraak van de rechter niet iets wat zomaar politiek opzij kan worden gezet. Uitgeprocedeerden die hun identiteit bij hun eigen ambassade bekend maken, kunnen terug. Er is niets bekend van ambassades of landen die dat zouden weigeren.
Voorzitter. Er is veel gezegd vandaag. Ervan uitgaand dat er geen derde termijn komt, kom ik nu graag tot een afronding.
De heer Rosenthal (VVD):
In onze interventie in tweede termijn zijn wij nog ingegaan op de reactie van de minister-president op de opmerkingen van de heer Werner over de gekozen burgemeester. Ik heb toen gezegd dat het ons was opgevallen dat de minister-president nogal hard liep als het gaat om de invulling daarvan. Ik heb aangegeven dat wij de wetsvoorstellen van het kabinet ter zake rustig afwachten. Is daar nog iets naders over te vertellen?
Minister Balkenende:
Ik weet dat de grondwettelijke aspecten uw grote belangstelling hebben. U zult ook bekijken hoe onze voorstellen zich verhouden tot de Grondwet. U zegt dat ik hard loop, maar dat u rustig afwacht. Het lijkt mij dat wij dit beter moeten matchen. Minister De Graaf is hier zeer intensief mee bezig. De voorstellen zullen de Kamer bereiken, maar dat gaat langs de reguliere weg. Het lijkt mij nu niet zinvol de zaak inhoudelijk te bespreken. Ik heb wel een aantal kernelementen genoemd dat naar het gevoel van het kabinet belangrijk is, juist gelet op de grondwettelijke aspecten. Ik loop echter niet vooruit op het inhoudelijke gesprek dat nog volgt.
De heer Rosenthal (VVD):
De minister-president noemde een aantal componenten, onder andere de verkiezing van wethouders door de raad. Dat is een punt waarover wij in het kader van de gekozen burgemeester nog duchtig kunnen spreken. Gaat de notitie van de minister van Binnenlandse Zaken in uw denken nu al een stap verder, namelijk in de richting van één specifieke variant voor het gekozen burgemeestersambt?
Minister Balkenende:
Daarom heb ik over de wethouders gesproken. Ik sprak daarover in het kader van de geldende Grondwet, vooral als je tempo wilt maken met de gekozen burgemeester. Wij zijn ons bewust van het juridische, het grondwettelijke kader. Ten aanzien van de wethouder kom je dan uit bij wat ik vanmiddag heb gemeld. Is de discussie daarmee afgelopen? Natuurlijk niet, ik kan mij voorstellen dat wij op diverse punten nog eens goed moeten kijken naar de Grondwet. De voorstellen van het kabinet liggen echter binnen het raamwerk van de Grondwet en dat levert uiteraard beperkingen op. Dat heb ik willen markeren. Dat sluit niet uit dat wij in een later stadium over de genoemde punten nader van gedachten zullen wisselen, al is dat de eerste verantwoordelijkheid van minister De Graaf.
De heer Werner (CDA):
De minister-president deed de belangrijke uitspraak dat hij bij het invullen van de functie, de taken en bevoegdheden van de gekozen burgemeester het uitgangspunt blijft respecteren dat de gemeenteraad als hoofd van de gemeente blijft bestaan. Klopt dat?
Minister Balkenende:
Dat kan ik bevestigen. Dat heeft de heer Werner ook al eerder gezegd. Dit element hangt ook samen met het constitutionele bestel.
Voorzitter. Ik spreek namens het gehele kabinet wanneer ik zeg dat dit een waardevol debat was; waardevol naar inhoud, maar zeker ook naar vorm. Politici hebben een voorbeeldfunctie in de samenleving. Ik denk dat in dit debat daar invulling aan is gegeven. De kern daarvan is het respect over en weer ondanks de gevoelde en beleefde meningsverschillen. De verschillen zijn ook niet oppervlakkig, maar ze zijn terug te voeren op overtuigingen en principes. Daarin zijn duidelijke verschillen naar voren gekomen, maar dat past bij een algemene beschouwing. De Eerste Kamer heeft hiermee een verdere verdieping gegeven aan het politieke debat en daarmee haar eigen bestaansrecht en, belangrijker nog, de werking van onze parlementaire democratie verder inhoud gegeven. Dat is misschien niet meteen een opening voor de krant, maar het reikt met nadruk verder dan de waan van de dag. Het legt de basis voor een open debat over de verdere begrotingsbehandeling en overige debatten met deze Kamer.
Mevrouw de voorzitter. De politieke bewogenheid van de afgelopen twee jaar is ook niet aan uw Kamer voorbijgegaan. Niet alleen politiek leed, maar vooral ook persoonlijk leed waren onderdeel van uw werkelijkheid. De laatste keer dat ik in uw Kamer stond, was om een bijdrage te leveren aan een herdenking van twee van uw leden. Een week later stond om dezelfde reden vice-premier De Graaf ook in deze Kamer. Het ging om verschillende politici, qua achtergrond en ideeën, maaréén in het feit dat zij vele jaren van hun politieke leven hebben gegeven voor de publieke zaak. Hun inzet en integriteit strekken ons allen tot voorbeeld, op onze eigen plaats en met onze verantwoordelijkheid.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister-president voor deze woorden. Ik dank de aanwezigen voor hun uithoudingsvermogen, maar meer nog voor de wijze waarop zij debat hebben gevoerd. Misschien mag ik de minister-president en het kabinet meegeven dat het rappe spreektempo in tweede termijn een voorbeeld moge zijn voor de snelheid waarmee de toezeggingen aan deze Kamer worden nagekomen.
Sluiting 21.52 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20032004-94-163.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.