Noot 1 (zie blz. 124)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister-president, minister van Algemene Zaken, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene politieke beschouwingen inzake het in het jaar 2004 te voeren beleid (29 200)

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA): Hoe kan het kabinet gebruik maken van de mogelijkheden binnen het stabiliteitspact?

Antwoord

Het Verdrag van Maastricht schrijft voor dat de lidstaten van de Europese Unie excessieve begrotingsposities dienen te vermijden. Voor het EMU-saldo geldt de afspraak dat het tekort maximaal 3% BBP mag zijn. Daarnaast schrijft het Stabiliteits- en Groeipact voor dat lidstaten een begrotingspositie dienen te hebben die op middellange termijn nabij evenwicht of in overschot moet zijn. Van een begrotingspositie nabij evenwicht is sprake bij eenstructureel EMU-tekort van maximaal 0,5% BBP. Zolang daarvan nog geen sprake is dient het structurele EMU-saldo jaarlijks met minimaal 0,5% BBP te verbeteren. Zoals in de Miljoenennota is gepresenteerd komt het structurele begrotingstekort pas vanaf 2005 op 0,5% BBP uit. Vanaf 2003 verbetert het structurele saldo in het door Brussel gevraagde tempo. Met andere woorden: Nederland zeilt al scherp op de wind. Er is dus geen ruimte extra ruimte.

De motivatie om binnen de genoemde grenzen van Europa te blijven is echter niet alleen ingegeven vanuit Brussel, maar het belang ervan is in de eerste plaats binnenlands van aard. Ervaringen in de jaren zeventig en tachtig hebben geleerd dat het laten lopen van een verslechtering van de overheidsfinanciën langdurige negatieve gevolgen heeft. Bovendien is bekend dat Nederland de komende decennia te maken krijgt met oplopende overheidsuitgaven vanwege een vergrijzende bevolking. Als we daar nu geen rekening mee houden, krijgen toekomstige generaties hiervan de rekening gepresenteerd.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA): Hebben Frankrijk en Duitsland niet gelijk dat zij in de huidige economische situatie kiezen voor het stimuleren van de economie? En als het kabinet daar niet van overtuigd is, welke mogelijkheden heeft de Nederlandse regering om naleving van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) ook daadwerkelijk af te dwingen? Als die mogelijkheid er niet of onvoldoende is, ligt het dan niet voor de hand om ons bij deze landen aan te sluiten?

Antwoord

Het kabinet meent dat Duitsland en Frankrijk allesbehalve lichtende voorbeelden zijn. Dit zijn bij uitstek landen die jaar op jaar structurele maatregelen hebben uitgesteld. Vergaande ingrepen in de sociale zekerheid en het pensioenstelsel (Duitsland) en pensioenstelsels (Frankrijk) in de toekomst onvermijdelijk zullen zijn.

De buitensporige tekortprocedure is duidelijk vastgelegd in het Verdrag. Wanneer een lidstaat zich niet houdt aan de regels, heeft dat duidelijke gevolgen. De regels zijn helder. Nederland blijft zich inzetten voor consequente naleving van die regels. Sleutelen aan het Pact zou geen goed signaal afgeven, noch naar de huidige lidstaten van de EU, noch naar de toekomstige.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA): Hoe verhoudt zich het schrappen van ID-banen tot het streven naar een grotere veiligheid?

Antwoord

Het kabinet is van oordeel functies zoals stadswacht, conciërge of toezichthouder een belangrijke bijdrage leveren aan meer veiligheid in de openbare ruimte. Dit staat los van de vraag naar de doel en werking van het instrument als zodanig (= werkgelegenheid, doorstroming naar reguliere functies). Het staat gemeenten uiteraard vrij om mensen in dienst te nemen als stadswacht of conciërge. Met behulp van incidentele regelingen worden gemeenten daartoe nu gestimuleerd. Zo is op de BZK-begroting 10 mln. euro vrijgemaakt voor de dertig grote steden ten behoeve van het regulier maken van ID-banen of t.b.v. doorstroming naar reguliere arbeidsplaatsen.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA): Onderdeel van de sluitende aanpak vormt het inschakelen van corrigerende instellingen als Den Engh. De gemeente Amsterdam beschikt op dit moment over 36 plaatsen, en het blijkt te werken. Het kabinet stelt dan ook voor het aantal plaatsen te verhogen naar 75. Dat lijkt mooi, maar helaas. De 75 plaatsen moeten verdeeld worden over Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Voor Amsterdam komt dit beleidsvoornemen dus neer op een vermindering van het aantal plaatsen. Kan het kabinet aangeven hoe dit de doelstelling van het kabinet dichter bij brengt? Een knelpunt dat zich overigens nog wel voordoet is de begeleiding na terugkeer uit Den Engh. Als jongeren geen werk hebben, niet naar school gaan en geen zinvolle vrijetijdsbesteding hebben is het risico groot dat zij in hun oude gedrag vervallen. De reclassering speelt daar een belangrijke rol bij. Hoe moeten wij de bezuinigingen op de reclassering in dit licht beoordelen?

Antwoord

Het door dit kabinet in gang gezette veelplegersbeleid is weergegeven in een brief aan de TK van 20 mei 2003. Twee van de daarin weergegeven doelstellingen, te weten het voorkomen dat risicojongeren uitgroeien tot veelpleger en via effectieve sancties stoppen van het veelplegen door jeugdigen, sluiten nauw aan bij de doelstellingen zoals ook geformuleerd in het programma Jeugd terecht waarin de aanpak van de jeugdcriminaliteit staat verwoord. Zowel de lijn zoals verwoord in de beleidsbrief veelplegers als de nota Jeugd terecht werd breed gesteund in de Tweede Kamer. In de beleidsbrief veelplegers is vooruitgelopen op de reeds in de nota Jeugd terecht aangekondigde uitbreiding van het plaatsen in internaatachtige voorzieningen. Hieronder worden de Glen Mills school en de jeugdinrichting Den Engh verstaan. De effectiviteit van de in genoemde instellingen gebezigde werkwijze ten aanzien van jeugdige veelplegers is nog geenszins wetenschappelijk aangetoond. Om die reden vind ik het ook niet juist om reeds nu over te gaan tot het creëren van een ruimer aantal plaatsen. In de jeugdinrichting Den Engh zijn eind 2004 36 plaatsen ten behoeve van jeugdige veelplegers beschikbaar voor de G4 en in de Glen Mills school zijn eind 2004 100 plaatsen beschikbaar.

De gemeente Amsterdam heeft op basis van reeds in 2002 met de Dienst Justitiële Inrichtingen en de jeugdinrichting Den Engh gemaakte afspraken jeugdige veelplegers in Den Engh kunnen plaatsen. Hiervoor waren op projectbasis 24 plaatsen beschikbaar. De jongeren die thans op deze 24 plekken zijn geplaatst zullen eind 2004 zijn uitgestroomd. Tot dat moment blijven deze extra plaatsen voor Amsterdam beschikbaar. Aan de gemeente Amsterdam is bij brief van 22 september jl. medegedeeld dat op basis van de huidige instroomcijfers eind 2004 voor Amsterdam 13 Den Engh plaatsen beschikbaar zijn en dat er eind 2003 daarnaast ook nog vijf reguliere «geoormerkte» opvanginrichtingsplaatsen beschikbaar zijn voor jeugdige veelplegers.

Zoals bekend hebben vele jeugdigen die in justitiële jeugdinrichtingen worden geplaatst vaak eerder delicten gepleegd. De feitelijke behoefte aan Den Engh plaatsen ten behoeve van jeugdige veelplegers in de gemeente Amsterdam is onbekend.

Begeleiding na terugkeer in de samenleving is een belangrijk thema in het programma Jeugd terecht. Deze betreft niet alleen vrijwillige maar ook verplichte nazorg. En niet alleen na een verblijf in Den Engh maar ook na jeugddetentie, PIJ-maatregel en Individuele Traject Begeleiding. Voor de verplichte nazorg van jeugdigen is voor het jaar 2004 € 1 miljoen uitgetrokken. Voor de daaropvolgende jaren resp. € 2, 4, 6,5 en 6,5 miljoen. De capaciteit van de reguliere jeugdreclassering wordt geleidelijk vergroot; voor de autonome groei is de komende jaren € 2 miljoen per jaar beschikbaar. Voor de vrijwillige nazorg is de gemeente verantwoordelijk.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA): Het verminderen van criminaliteit is niet alleen een kwestie van repressie, maar ook van preventie. Met name in de grote steden groeien groepen jongeren in risicovolle omstandigheden op: slechte huisvesting, weinig inspirerende voorbeelden van succesvolle volwassenen in hun omgeving en een onveilige buurt. Hoe zinvol is het in dit licht om te bezuinigen op de gelden voor het grote-stedenbeleid en de stadsvernieuwing?

Antwoord

Ik onderschrijf dat preventie belangrijk is in probleemwijken. Dit onderstreept het belang van de sociaal-fysieke aanpak.

Woningcorporaties spelen hierbij een belangrijke rol. Deze taak is ook wettelijk vastgelegd. Binnen de corporatiesector zijn voldoende middelen aanwezig om dit beleid gestalte te geven. In het kader van de sociaal-fysieke aanpak van wijken worden corporaties gestimuleerd en op hun taken aangesproken.

Juist op het terrein van de stedelijke vernieuwing is het gelukt, ondanks de forse financiële ingrepen waar het Rijk voor staat, het budget in belangrijke mate te ontzien.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA): Is het kabinet het eens met de PvdA-fractie dat Antilliaanse jongeren meer perspectief op de Antillen moeten krijgen, bijvoorbeeld door het opzetten van een soort Jeugdwerkgarantieplan, in overleg met het bestuur van de Antillen?

Antwoord

Dit is weliswaar een sympathieke, maar geen nieuwe gedachte.

Reeds in de nota Migratie Antilliaanse Jongeren van 1998 is aangegeven dat meer perspectief aan de jongeren in de Nederlandse Antillen zelf moet worden geboden. Door goed onderwijs, meer werkgelegenheid en meer positieve stimuli.

In 2000 is daarom met Nederlands geld het Urgentieprogramma voor Jeugd en Jongeren gestart. Tot en met 2005 is daarvoor 19,5 miljoen euro beschikbaar. Dit programma is gericht op preventie, scholing, tweedekansonderwijs, resocialisatie en toeleiding naar werk.

Op dit moment lopen er 14 projecten.

De Nederlandse regering heeft voldoende vertrouwen dat de Antilliaanse regering in staat is het zo noodzakelijke onderwijs- en jeugdbeleid door te voeren.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA): De PvdA plaatst vraagtekens bij het voornemen om het geld voor onderwijsachterstandenbeleid voortaan niet meer aan de gemeenten, maar aan de schoolbesturen toe te wijzen.

Antwoord

Het kabinet heeft wel degelijk oog voor de regierol van gemeenten bij het achterstandenbeleid. Binnen enkele weken ontvangt u van het kabinet een brief waarin uitgebreid op deze kwestie wordt ingegaan.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw Linthorst (PvdA) en van de geachte afgevaardigde de heer Schuyer (D66): In kabinetsvoorstellen krijgen maatschappelijke sectoren als thuiszorg en gezinsvoogdij die gebruik maken van hun eigen auto te maken met lagere vergoeding voor dienstreizen, terwijl degenen die in lease-auto rijden er financieel op vooruit gaan. Wij zouden het een mooi signaal vinden als dit kabinetsvoornemen opnieuw wordt overwogen en ondubbelzinnig wordt gekozen voor waardering van de werkers in de zorg.

Waarom heeft het kabinet de rekening niet gelegd waar ze hoort, namelijk bij de leaserijder (afwenteling op werkgevers)? Met behoud van de voorstellen had het kabinet ook kunnen kiezen om de bijtelling geen 20% te laten zijn maar 23 of 25%.

Antwoord

Door de vereenvoudiging kan voor zakelijk verkeer dezelfde onbelaste kilometervergoeding worden geven als voor woon-werkverkeer. De verlaging van de onbelaste kilometervergoeding voor zakelijke kilometers is in de voorstellen volledig aangewend voor de verhoging van de onbelaste vergoeding voor woon-werkverkeer die daar tegenover staat. Binnen de groep leaserijders vindt een lastenverschuiving plaats en binnen de groep die met de eigen auto rijdt ook. Beide groepen financieren zichzelf. Er vindt geen lastenverschuiving van de leaserijder naar de persoon die met de eigen auto voor het werk rijdt.

De conclusie van PvdA en D66 dat de kosten van deze vereenvoudiging worden afgewenteld op degenen die met de eigen auto voor het werk rijden is dus niet juist. Bij de behandeling van het belastingplan in de Tweede Kamer kan dit opnieuw aan de orde komen.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Werner (CDA): Het vertrouwen door onder meer fraude bij de overheid, malversaties in het bedrijfsleven en gesjoemel met cijfers wordt te veel op de proef gesteld.

Antwoord

Handhaving van de rechtsorde houdt in dat de overheid niet alleen in zijn uitspraken normatief richting geeft, maar ook grenzen stelt en deze effectief bewaakt. Dat betekent dat krachtig moet worden opgetreden tegen diegenen die zich vermogen of overheidsprestaties toe-eigenen waar ze geen recht op hebben. Fraude en corruptie leiden niet allen tot grote financiële schade, maar raken uiteindelijk immers aan de integriteit van de samenleving als geheel. Daarom staat de regering een krachtige aanpak voor van fraude en corruptie, niet alleen als die ten koste gaan van de overheidsfinanciën, maar ook als daarvan het bedrijfsleven of de financiële sector het slachtoffer zijn.

De afgelopen jaren zijn veel maatregelen getroffen om die strafrechtelijke aanpak te versterken en beter de stroomlijnen. Maar het blijft nodig om alert in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. In juni 2003 heeft de regering een groot pakket aan voorgenomen maatregelen op dit terrein beschreven in de notitie «hoofdlijnen van het beleid ter bestrijding van fraude en financieel-economische criminaliteit 2003–2007». Over deze notitie vindt medio november een algemeen overleg plaats met de Tweede Kamer. Ik beschouw de oproep van het CDA om maximale inzet van de overheid bij de aanpak van deze problematiek als een steun in de rug. Daarbij kan het overigens om maatregelen van verschillende aard gaan: bij de aanpak van fraude en corruptie gaat het om een mix van preventieve, bestuurlijke en stafrechtelijke maatregelen.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Werner (CDA): Hoe kan het kabinet afschaffing gebruikersdeel OZB en bevriezing tarieven rijmen met lokale democratie, in strijd met het Europees Handvest?

Antwoord

Afschaffing van het gebruikersdeel OZB en maximering van de OZB-stijging zijn niet strijdig met lokale autonomie. De inkomsten uit lokale belastingen nemen af, maar gemeenten worden gecompenseerd via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds, die vrij besteedbaar is. Lokale overheden blijven vrij in de aanwending van de middelen en kunnen tot het maximum de omvang van hun middelen bepalen. Evenmin is er sprake van strijdigheid met het Europees Handvest inzake lokale autonomie. In internationaal perspectief blijven gemeenten aanzienlijke eigen middelen houden, het handvest sluit maximering niet uit en ook andere Europese landen hebben de lokale belastingen aan een maximum gebonden.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw De Wolff (GroenLinks): Waarom houdt men zich koest tegenover Schiphol dat zijn uitbreiding een paar jaar geleden nog als winst voor het milieu wist te presenteren, maar nu erkent dat dat natuurlijk onzin was?

Antwoord

Het kabinet houdt vast aan de dubbeldoelstelling die in de wet is vastgelegd. De dubbeldoelstelling stelt harde randvoorwaarden aan de milieueffecten en binnen deze randvoorwaarden is er groeiruimte voor Schiphol.

Voor internationale luchtvaart is afgesproken in Kyoto dat er een reductie van broeikasgassen wordt bewerkstelligd via de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO. Nederland doet daar actief in mee.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw De Wolff (GroenLinks): Waarom is de regering de debatten vergeten over de verrommeling van het landschap, het volzetten van de natuur met ruimteverslindende bedrijfsgebouwen?

Antwoord

Er van uitgaande dat mevrouw De Wolff niet refereert aan specifieke debatten, maar in z'n algemeenheid aandacht vraagt voor bescherming van natuur en landschap wil ik de verwachting uitspreken dat er nog wel meer debatten over deze thema's zullen volgen. Het natuur en landschapsbeleid is en blijft immers een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. Dit blijkt ondermeer uit de door dit kabinet gestelde prioriteit, ook in financiële zin, bij realisering van de Ecologische Hoofdstructuur in Nederland. «De natuur», vastgelegd in de Ecologische Hoofd Structuur kent een strikt beschermingsregime, dat het alleen in nader omschreven uitzonderlijke omstandigheden mogelijk maakt in de natuur te bouwen.

Maar ook buiten de Ecologische Hoofdstructuur ziet het kabinet het tegengaan van de verrommeling en nivellering van het landschap als een belangrijke taak. In de Nota Ruimte zal het rijksbeleid voor landschap nader worden verwoord.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw De Wolff (GroenLinks): Wil de regering bij de voorbereiding van wetsvoorstellen rekening houden met een behandelingstermijn van drie à vier maanden door de Eerste Kamer?

Antwoord

Er zal altijd een zeker spanningsveld zijn tussen de wens van de regering om urgente wetgeving snel en tijdig tot stand te brengen en het belang van een zorgvuldige behandeling in het parlement, met name de Eerste Kamer. Het is een thema dat in het verleden meermalen aan de orde is geweest. Een aantal jaren geleden, in 1997, is hierover in dit huis principieel gesproken bij de behandeling van de Nota «Vroegtijdige voorbereiding van de uitvoering van wetgeving».

Mijn voorganger, minister-president Kok, heeft toen al de intentie uitgesproken dat de Eerste Kamer voldoende tijd moet worden gegund om wetgeving zorgvuldig te overwegen. Maar ook gaf hij aan dat er omstandigheden kunnen zijn die tot kortere procedures noodzaken. Ik sluit mij bij de wijze woorden van mijn voorganger aan. Urgentie en het belang van een zorgvuldige behandeling zullen steeds tegen elkaar moeten worden afgewogen.

De motie-De Boer, waarover mevrouw De Wolff sprak, had inderdaad betrekking op deze problematiek. Wel wijs ik haar erop dat die motie tijdens het debat in 1997 door de heer De Boer is ingetrokken, naar aanleiding van de toezeggingen die werden gedaan door de toenmalige premier. Anders dan mevrouw De Wolff veronderstelde, is de motie dus niet meer aanhangig.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw De Wolff (GroenLinks): Is de tijdsdruk waaronder de Wet werk en bijstand in de Eerste Kamer behandeld is een voorbode van de tijdsdruk waaronder dit kabinet deze kamer wil laten werken?

Antwoord

Het kabinet is het met de fractie van GroenLinks eens dat de behandeling van wetsvoorstellen, ook in de Eerste Kamer, de benodigde tijd moet worden gegeven. Hiervoor op voorhand in alle gevallen een termijn van 3 a 4 maanden uittrekken gaat het kabinet echter te ver. Met invoering van wetgeving op korte termijn kan een belang gemoeid zijn dat snelle behandeling van een wet, ook in de Eerste Kamer noodzakelijk maakt. Dit was bij de WWB aan de orde. Naar het oordeel van het kabinet hoeft dit niet ten koste te gaan van de zorgvuldigheid van de behandeling van een wetsvoorstel. Het kabinet heeft ook uit de wijze waarop het debat in de Eerste Kamer over de WWB is gevoerd niet de indruk dat dit ten koste is gegaan van een grondige behandeling van het wetsvoorstel.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw De Wolff (GroenLinks): Wat doet het kabinet aan werkloosheidsbestrijding voor allochtonen (generiek en specifiek)?

Antwoord

Hoewel de sociaal-economische positie van etnische minderheden de afgelopen jaren duidelijk is verbeterd, is er relatief gezien nog sprake van een achterstand. Het kabinet wil de werkgelegenheid en arbeidsparticipatie structureel bevorderen, ook van deze groep. Het kabinet heeft ten aanzien van etnische minderheden de doelstelling geformuleerd dat de arbeidsparticipatie van etnische minderheden in 2005 moet zijn toegenomen tot 54%. Daarnaast moet er wat betreft de werkloosheid minimaal voor worden gezorgd dat de winst die de afgelopen jaren is behaald, wordt vastgehouden.

Om dit te bereiken dient het algemene arbeidsmarktbeleid zo ingericht te worden dat een ieder hiervan profiteert. Zo worden gemeenten met de invoering van de WWB opgeroepen om binnen de ruimte van het eigen lokale arbeidsmarktbeleid aandacht te blijven besteden aan de reïntegratie van etnische minderheden. Tevens worden partijen binnen en buiten de (rijks)overheid, zoals CWI, UWV en werkgevers, gestimuleerd om interventies te plegen en de effectief gebleken interventies te implementeren in het algemene beleid. Er is bijvoorbeeld een raamconvenant met 110 grote ondernemingen om de in- en doorstroom van etnische minderheden te bevorderen. Onlangs heeft staatssecretaris Rutte in het kabinetsstandpunt evaluatie Wet Samen aangekondigd wat de verdere plannen zijn om werkgevers te ondersteunen bij het voeren van diversiteitsbeleid. De commissie-Pavem (onder leiding van voorzitter Rosenmüller) is ingesteld om de participatie van allochtone vrouwen in de samenleving te bevorderen.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw De Wolff (GroenLinks): De fractie van GROENLINKS keurt de wijze af waarop regering de afschaffing vervolguitkering in de WW wil invoeren. Aankondiging al in augustus terwijl wetgevingsproces nog moet starten. Zware politieke druk op beide Kamers. Inbreuk op goede omgangsvormen met parlement. Valt dit wetsvoorstel binnen SER-adviesaanvraag? Graag toezegging: eens maar nooit weer.

Antwoord

In het kader van aanscherping van de activerende werking van de WW is afschaffing van de vervolguitkering WW als maatregel wenselijk. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel is het toetsingskader overgangsrecht nadrukkelijk betrokken en een voorstel ontwikkeld dat op goede wijze voorziet in eerbiedigende werking door uitzondering van (materieel) terugwerkende kracht, waarbij het advies van de Raad van State daarover is gevolgd. De beide Kamers worden als gebruikelijk geheel betrokken bij de totstandkoming van deze wet en het voorstel doorloopt dan ook de normale procedure, dus sprake van een voorstel van de categorie «eens maar nooit weer» of inbreuk op goede omgangsvormen met het parlement is er niet. De SER zal worden gevraagd te adviseren rond een toekomstverkenning van de WW en rond deregulering van de bestaande WW. Dit wetsvoorstel maakt daarvan geen onderdeel uit.

Vraag van de geachte afgevaardigde mevrouw De Wolff (GroenLinks): Wat doet de regering concreet om te voorkomen dat er nog steeds ieder jaar tientallen duizenden jongeren zonder diploma hun opleiding staken?

Antwoord

De aanpak voor voortijdig schoolverlaten is zowel gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, als op het spoedig teruggeleiden van voortijdige schoolverlaters naar school of werk.

Als het gaat om het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, trekt het kabinet extra geld uit om deelnemers te begeleiden bij een goede keuze van studie en bij de schoolloopbaan. Op het vlak van het spoedig teruggeleiden is het allereerst zaak om de aard en omvang van het probleem van het voortijdig schoolverlaten goed in kaart te brengen. Inmiddels is de registratie en melding van deze jongeren nagenoeg sluitend. Daarnaast is het belangrijk dat alle voortijdige schoolverlaters worden begeleid, via een sluitende aanpak, dus naar een plek in het reguliere onderwijs, naar een baan of, waar dat aan de orde is, naar opvang of jeugdzorg. Het kabinet heeft daarom geïnvesteerd in extra trajectbegeleiders voor alle regio's.

Ten slotte geldt voor alle trajecten dat juist de samenwerking tussen onderwijs, jeugdzorg, arbeidsvoorziening, jeugdgezondheidszorg, leerplicht, welzijnswerk, politie en gemeenten succesvol is gebleken in het teruggeleiden van voortijdige schoolverlaters. Het kabinet vindt het daarom van belang om deze samenwerking in de regio en tussen de ketenpartners te bevorderen en om problemen met tegenstrijdige en belemmerende wet- en regelgeving weg te nemen (denk aan Operatie JONG en Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid).

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Rosenthal (VVD): Waarom wordt in de volksgezondheid een zorgidentificatienummer geïntroduceerd terwijl we allemaal al een sofi-nummer hebben?

Antwoord

Het sofi-nummer zal in de toekomst opgaan in een Burger Service Nummer (BSN). Zie hiervoor de brief van het vorige kabinet d.d. 20 november 2002 aan de Tweede Kamer. Daarin is aangegeven dat het BSN vanwege de Wet bescherming persoonsgegevens niet te gebruiken is voor de zorgsector. Dit in verband met de aard van de te registreren gegevens, die betrekking hebben op de gezondheid van personen. Om die reden wordt een afzonderlijk zorg identificatienummer ingevoerd.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Rosenthal (VVD): De minister van Justitie zei vorige maand nog te kunnen leven met de overtredingen van de arbeidstijdenwet in gevangenissen. Kan de minister-president aangeven of dit nog steeds zo is? Vindt hij dat we deze regels moeten versoepelen, hetgeen de voorkeur van de VVD-fractie heeft?

Antwoord

De Minister van Justitie heeft aangegeven dat goede voortgang is geboekt wat betreft handhaving van de arbeidstijdenwet door ingebruikname van een nieuwe roostersystematiek. Naar verwachting zullen de problemen aan het eind van het jaar niet meer systematisch voorkomen, alleen nog incidenteel. Gezien de enorme druk op het gevangeniswezen heeft de Minister aangegeven daarmee te kunnen leven. Van de noodzaak tot aanpassing van de Arbeidstijdenwet is vooralsnog geen sprake.

Overigens zal de minister van SZW nog dit jaar een notitie naar de Kamer sturen met een analyse van de mogelijkheden om de arbeidstijdenwet te vereenvoudigen.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Rosenthal (VVD): De VVD geeft aan dat de overheid betrouwbaar en consequent moet zijn in haar handelen. Als regels worden veranderd kan dat nooit met terugwerkende kracht. De Eerste Kamer is daar altijd eensgezind voor gaan liggen. In dit verband maant de VVD-fractie het kabinet ook om ook in de toekomst zorgvuldig met de VUT- en prepensioenregelingen om te gaan. De VVD-fractie geeft ook aan uitermate benieuwd te zijn naar de uitkomsten van het nader overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid en vraagt een reactie.

Antwoord

Het kabinet is zich bewust van de zorgvuldigheid die wat dat betreft geboden is met betrekking tot de maatregelen voor VUT en prepensioen. In het Najaarsoverleg is met sociale partners afgesproken om nader overleg te voeren over de vormgeving van het gehele stelsel van fiscale faciliëring t.b.v. VUT/prepensioen en levensloop en eventuele overgangsregelingen.

Uitgangspunt voor het kabinet is in ieder geval dat rechten die men in het verleden zelf heeft opgebouwd niet worden aangetast.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Rosenthal (VVD): Waarom saneren we niet de ten minste 93 publiekrechtelijke instrumenten uit 22 wetten die van toepassing zijn op het verbouwen, in stand houden, gebruiken en slopen van bouwwerken? Waarom kunnen horecaondernemers nog steeds geen alles-in-eenvergunning aanvragen?

Antwoord

De in de vraag bedoelde sanering is gaande. Onder het kabinet-Paars II zijn maatregelen aangekondigd om de cumulatie en verbrokkeldheid van de publiekrechtelijke bemoeienis met het (ver)bouwen, in stand houden, gebruiken en slopen van bouwwerken aan te pakken. De implementatie van die voornemens is in volle gang. Die voornemens betreffen zowel de integratie en afstemming van instrumenten (zoals vergunningen), procedures (zoals vergunningprocedures) en toetsingskaders en regelingen (zoals het vervangen van de figuur «bouwverordening» door landelijk uniforme regelingen bij algemene maatregel van bestuur). Ook het huidige kabinet hecht veel belang aan het terugdringen van de cumulatie en verbrokkeldheid van de publiekrechtelijke overheidsbemoeienis. Zie de zeer recente brief aan de Tweede Kamer inzake de herijking van de VROM-regelgeving, waarin een groot aantal maatregelen op dat punt wordt aangekondigd.

Het probleem dat horecaondernemers vóór ze aan de slag kunnen diverse vergunningen moeten aanvragen, is bekend. Over de problemen die dat geeft is enkele jaren geleden het MDW-rapport Openbare Inrichtingen uitgebracht. Toen is vastgesteld dat stroomlijning nodig is. Zo zal de gemeentelijke exploitatievergunning worden samengevoegd met de drankvergunning. We gaan ook wettelijk vastleggen dat de gemeenten de vergunningverlening beter moet gaan coördineren. Inmiddels hebben de ministeries van VROM en VWS de voorbereiding van de diverse noodzakelijke wijzigingswetten ter hand genomen. De bedoeling is dat het voor de horecaondernemer eenvoudiger zal worden. Afronding van het hele pakket is in 2006 te verwachten.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Kox (SP): De heer Kox heeft verzocht om voorstellen om de dakloosheid aan te pakken.

Antwoord

Onlangs is er een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Maatschappelijke opvang uitgebracht. Het kabinet zal hierop een standpunt formuleren en dit nog voor het einde van het jaar aan het parlement aanbieden. In dit standpunt zal een aantal voorstellen worden gedaan om onder andere de dakloosheid aan te pakken.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Kox (SP): In een interruptiedebat met de heer Rosenthal (VVD) vroeg de heer Kox naar de achtergrond van het kabinetsvoorstel inzake de vierdaagse schoolweek.

Antwoord

Het kabinet heeft geen voorstel gedaan de vierdaagse schoolweek in te voeren. In de brief van minister Van der Hoeven d.d. 2 september 2003, getiteld «flexibilisering schooltijden (speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs», wordt het voorstel gedaan de scholen ten aanzien van de schooltijden meer vrijheid van handelen te geven, mits de ouders hiermee instemmen via de medezeggenschapsraad. De kwaliteit van het onderwijs en het belang van de kinderen staan in het onderwijsbeleid voorop. Ook bij dit voorstel. Onderzoek van het ITS in Nijmegen, dat onder meer is gebaseerd op ervaringen in het buitenland met de vierdaagse schoolweek, geeft geen reden daaraan te twijfelen. Het voorstel stelt scholen in staat beter maatwerk te leveren ten aanzien van de schooltijden. Met dit voorstel is geen bezuiniging beoogd. Ook blijft de totale onderwijstijd op peil, zodat de behoefte aan leerkrachten erdoor niet vermindert, zij het dat wel de organiseerbaarheid van het onderwijsproces erdoor kan verbeteren.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Kox (SP): De heer Kox vraagt naar de inspanningen van Nederland om een snelle overdracht van soevereiniteit aan de Iraakse bevolking te bespoedigen.

Antwoord

Overdacht van soevereiniteit moet zo snel mogelijk, zodra Irak dat aankan. Op dit moment is er te weinig stabiliteit en te weinig bestuurlijke en economische kracht om van de Irakezen te verwachten dat ze hun soevereiniteit volledig kunnen uitoefenen.

De nieuwe Veiligheidsraadresolutie biedt een beter kader aan de Irakezen en de internationale gemeenschap, inclusief de VN, om daaraan te werken.

Niet vergeten dient te worden dat ook door de hulp die Nederland beschikbaar heeft gesteld, in het bijzonder door deelname aan de stabilisatiemacht, een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het tot stand brengen van een situatie waarin de Irakezen hun soevereiniteit weer onbeperkt kunnen uitoefenen. Naast onze directe contacten met de Irakezen zijn we in gesprek met de VS en het VK en met alle andere landen in Europa en daarbuiten die hieraan bij willen dragen.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Kox (SP): Bij veel harde maatregelen in de Nederlandse sociale zekerheid wordt gewezen op het achterblijven in Europees verband van onze economische groei en onze concurrentiekracht. Betekent dit dat de betreffende maatregelen teruggedraaid worden als groei en concurrentievermogen vergeleken met de rest van Europa weer verbeteren?

Antwoord

Het kabinetsbeleid is gericht op een versterking van de economische structuur. Ook maatregelen die het activerende karakter van de sociale zekerheid versterken dragen hieraan bij.

In de Miljoenennota is aangekondigd dat als de economische ontwikkeling de komende tijd minder somber is dan nu wordt voorzien én het begrotingssaldo de komende jaren gunstiger uitvalt dan nu wordt verwacht, de met het aanvullende pakket vrijgespeelde middelen kunnen worden ingezet voor extra uitgaven of lastenverlichting.

Dit betekent echter niet dat bij eventuele meevallers specifieke maatregelen worden teruggedraaid. Bij de aanwending van meevallers zal onder meer rekening worden gehouden met de aard en omvang van de budgettaire meevaller (tijdelijk of structureel, uitgaven of inkomsten), maar ook met de economische effecten van de verschillende aanwendingsmogelijkheden.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Kox (SP): Vindt de minister-president ook dat de in Cancún tentoongespreide onmacht en onwil van de wereldgemeenschap er medeoorzaak van is dat, terwijl wij hier vandaag debatteren, 100.000 anderen creperen en overleden zullen zijn voordat het nacht geworden is?

Wat gaan we daar aan doen, met z'n allen? Als we landen wel kunnen bombarderen met bommen, waarom kunnen we ze dan niet bombarderen met brood?

Antwoord

Ik betreur het dat de WTO-onderhandelingen in Cancún niet succesvol zijn verlopen. Daarbij zijn alle partijen verliezer, maar de allerarmsten zijn de grootste slachtoffers. Deze tegenslag staat er niet aan in de weg dat het kabinet nog steeds gecommitteerd is aan uitvoering van de Doha Ontwikkelingsagenda. Een goede afronding van de WTO-onderhandelingen is en blijft een prioriteit. De betrokken bewindspersonen doen hier hun uiterste best voor. Dat Nederland daarbij rekening houdt met en aandacht vraagt voor de belangen van ontwikkelingslanden en hun integratie in het multilaterale handelssysteem spreekt vanzelf. We moeten toe naar nieuwe afspraken over handelsliberalisering die miljoenen armen kansen zullen bieden om uit de armoede te groeien.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Schuyer (D66): Hoe geeft het kabinet de passage uit het Hoofdlijnenakkoord over de Nederlandse Taal en Cultuur handen en voeten?

Antwoord

Sinds 1980 trekken Nederland en Vlaanderen samen op in de Taalunie waar het gaat om de zorg voor onze taal in al zijn facetten. Het groene boekje is daar misschien het meest bekende voorbeeld van. Een van de taken waar de Taalunie succesvol in is, is de ondersteuning van de studie van het Nederlands in het buitenland. In toenemende mate is er belangstelling voor het Nederlands, niet alleen in de ons direct omringende landen, maar ook verder weg, bijvoorbeeld in de landen die nu toetreden tot de EU. Verder wil ik wijzen op de populariteit van de Nederlandse literatuur in het buitenland. Nederland voert actief beleid om de kwaliteit, pluriformiteit en toegankelijkheid van de Nederlandstalige en Friese letteren te bevorderen, alsmede om de bekendheid van de Nederlandstalige en Friese literatuur in het buitenland te vergroten. Daartoe worden het behoud, het beheer en de ontsluiting van ons literaire erfgoed bevorderd. Voor de uitvoering van een groot deel van het letterenbeleid worden twee cultuurfondsen gesubsidieerd, te weten: het Fonds voor de letteren en het Nederlands literair produktie- en vertalingsfonds. Het eerste fonds verstrekt onder meer beurzen aan auteurs en vertalers. Het tweede fonds houdt zich onder meer intensief bezig met de buitenlandpromotie. In het kader van het officiële talenregime in de EU blijft Nederland verder zeer alert op een juiste toepassing van de afspraken die in Europees verband hierover zijn gemaakt opdat het Nederlands hier geen positie hoeft prijs te geven.

Het internationale cultuurbeleid van Nederland stelt zich onder meer tot doel de positionering en profilering van Nederlandse cultuur in het buitenland stimuleren door internationale uitwisseling van kennis en inspiratie. Door middel van cultuurnotasubsidies worden instellingen in staat gesteld internationale activiteiten te ontplooien als integraal onderdeel van reguliere beleidsplannen. Ook worden voor subsidiëring van internationale projecten middelen toegekend aan bepaalde fondsen.

De Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA), die een structurele subsidie via de cultuurnota ontvangt, speelt een belangrijke rol in de informatievoorziening over het internationale cultuurbeleid van de overheid.

Via al deze kanalen geeft het kabinet invulling aan de desbetreffende passage in het Hoofdlijnenakkoord.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Schuyer (D66): In het genoemde artikel van Bolkestein wordt het aardige idee geopperd om in Brussel een Multatulihuis te stichten van waaruit de belangen van de taal en cultuur binnen de EU kan worden gestimuleerd. Wat vindt de MP van die gedachte?

Antwoord

Nederland onderschrijft het concept van de vestiging van een Nederlands-Vlaams cultureel centrum in Brussel.

Over de uitwerking van dit concept – hetzij Europees, hetzij bilateraal – vindt overleg plaats met het Vlaamse ministerie van Cultuur. Ook het financieringsvraagstuk moet nog zeker aan de orde worden gesteld.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Schuyer (D66): De fractie van D66 verwacht dat het kabinet bij de les blijft als het gaat om de definiëring van het terrorismebegrip, maar is daarop nog niet helemaal gerust. Misschien kan de minister-president bij de beantwoording die ongerustheid wegnemen.

Antwoord

Op het punt van het definiëren van het terrorisme kan ik de leden van de fractie van D66 gerust stellen. Het kabinet is geenszins voornemens allerlei maatschappelijke uitingen of bewegingen – hoe ergerlijk en crimineel soms ook – onder een algemene noemer van «terrorisme» te brengen. Bij de omschrijving van dit oogmerk in het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel terroristische misdrijven is directe aansluiting gezocht bij het Europees Kaderbesluit inzake terrorismebestrijding. Daarmee zal voor de wet het begrip «terrorisme» gereserveerd blijven voor de meest bedreigende, gewelddadige en staatsondermijnende vormen van criminaliteit.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Schuyer (D66): Het wordt eenvoudigweg niet begrepen en als asociaal ervaren als ouders en kinderen door overheidsbeleid van elkaar gescheiden worden, als de ouders een halve generatie of langer hier wonen en de kinderen een Nederlands paspoort hebben. Het toepassen van de pardonregeling voor deze groep had wellicht een uitbreiding van 1.000 mensen betekend, maar het had wel het sociale gezicht van het kabinet aanmerkelijk verbeterd. Kan de minister-president aangeven waarom voor deze kleine groep niet gekozen is voor rechtszekerheid bij wet?

Antwoord

Zoals eerder door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is aangegeven, zal, indien een vreemdeling een verblijfsvergunning krijgt op basis van de criteria van de eenmalige regeling, deze vergunning mede verstrekt worden aan de gezinsleden van die vreemdeling, voor zover deze gezinsleden op 27 mei 2003 in Nederland verbleven in afwachting van een definitieve beslissing op een eigen verblijfsrechtelijke procedure. Het gaat hier om de feitelijk tot het gezin behorende personen. Van scheiding van ouders en kinderen is dus geen sprake.

Voor gezinsleden die niet rechtmatig in Nederland verblijven, bijvoorbeeld omdat zij inmiddels uitgeprocedeerd zijn, bestaat deze mogelijkheid uiteraard niet. Maar voor alle vreemdelingen die een verblijfsvergunning krijgen op basis van de eenmalige regeling, staat het reguliere gezinsherenigingsbeleid open.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Holdijk (SGP): Is in de werkloosheidscijfers rekening gehouden met het voornemen van het kabinet om, onder afschaffing van VUT- en prepensioenregelingen, aanzienlijk meer mensen op de arbeidsmarkt te houden?

Antwoord

Hier is door het CPB rekening mee gehouden in de berekeningen.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Holdijk (SGP): Staat het kabinet er garant voor dat de Rijksbezuinigingen niet op deze wijze (via verzwaring lokale lasten) deels worden afgewenteld op de burger?

Antwoord

Het hoofdlijnenakkoord voorziet in maximering van de stijging van de OZB voor eigenaren en bedrijfspanden. Op die manier kan worden voorkomen dat gemeenten bezuinigingen van het Rijk afwentelen op burgers en bedrijven.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Schuurman (ChristenUnie) en van de geachte afgevaardigde de heer Holdijk (SGP): Hoe kan voorkomen worden dat met begrotingsbeleid dezelfde en nieuwe fouten worden gemaakt? Het gevaar dreigt dat teveel bezuinigingen leidt tot lagere economische groei.

Hoe wordt voorkomen dat wanneer de ombuigingen tot het gewenste doel leiden een herhaling optreedt van de ontwikkeling van de Rijksuitgaven zoals die zich in 2000–2002 voordeed?

Antwoord

Het Kabinet heeft doelstellingen geformuleerd voor het begrotingsbeleid om te voorkomen dat de overheidsfinanciën ernstig ontregeld kunnen raken. Voor het feitelijk EMU-saldo is een grenswaarde afgesproken van – 2% BBP. Daarnaast geldt dat het structurele EMU-saldo in overeenstemming moet zijn met de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact. Dat wil zeggen dat het structurele begrotingstekort niet groter mag zijn dan 0,5% BBP. Indien het structurele tekort groter is dan deze 0,5% BBP, dan is een jaarlijkse verbetering vereist van tenminste 0,5%-punt BBP.

Het verleden heeft voorts geleerd dat het verstandig is om (tijdelijke) uitgavenmeevallers als gevolg van een gunstiger macro-economische ontwikkeling (zoals lagere rente-uitgaven, een lager volume in de sociale zekerheid, of een ruilvoetwinst) niet zonder meer aan te wenden voor uitgavenverhogingen die het EMU-saldo permanent belasten. Voordeel van het reserveren van (tijdelijke) macromeevallers is namelijk dat conjuncturele tegenvallers in de toekomst eenvoudiger kunnen worden opgevangen. Het voorkomt dat in de toekomst meteen al bezuinigd moet worden om conjuncturele tegenvallers te compenseren. In de begrotingsregels is dan ook opgenomen dat het «in de rede ligt dat de ruimte onder het uitgavenkader voorzover ontstaan door (tijdelijke) meevallers als gevolg van een gunstiger macro-economische ontwikkeling [...] niet zonder meer wordt aangewend». Het uitgavenkader fungeert zo in goede tijden niet meer als op te vullen maximum en in slechte tijden nog steeds als een rem op al te expansieve overheidsuitgaven.

Bij het opstellen van de uitgavenkaders is rekening gehouden met de maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord. De maatregelen die het kabinet wil nemen zijn dan ook niet alleen bedoeld om de overheidsfinanciën op orde te brengen, maar ook om de Nederlandse economie te versterken. Het kabinet richt zich hierbij op de werkloosheid, de arbeidsparticipatie en de productiviteit.

Het beleid zet op korte termijn onvermijdelijk de economie onder druk. Het CPB wijst erop dat de effecten op lange termijn beperkt blijven, mede dankzij de specifieke invulling die bij de ombuigingen is gekozen. Het CPB doelt erop dat diverse maatregelen structuurversterkend zijn. Niet geconcludeerd kan worden dat de maatregelen van het kabinet beter achterwege kunnen blijven, omdat de economie zich in dat geval op lange termijn nog iets beter zal ontwikkelen. Dit berust op een misverstand. Als we niets doen, ontsporen immers de overheidsfinanciën vroeg of laat. Er zijn dan dus op enig moment forse ingrepen nodig die dan alsnog de ook de economie kunnen schaden.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Schuurman (ChristenUnie): Waarom wordt belastingdruk voor hogere inkomens niet verhoogd, aangezien zij het meest hebben geprofiteerd van lastenvermindering van paar jaar geleden?

Antwoord

Bij de invulling van het pakket maatregelen is gestreefd naar een evenwichtige koopkrachtverdeling. Hierdoor zullen zowel hoge als lage inkomens er ongeveer 1% tot 1 in koopkracht op achteruit gaan. Uit een overzicht in de MEV 2002 van de koopkrachtontwikkeling van 1997 tot 2002 blijkt dat in die periode geen sprake is geweest dat de hoge inkomens het meest geprofiteerd van de lastenvermindering. De sterkste koopkrachtontwikkeling heeft zich zelfs voorgedaan op WML-niveau.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Ten Hoeve (Onafhankelijke Senaatsfractie): Als het ten aanzien van de Nederlandse Antillen zou lukken tot overeenstemming te komen over een status als ultraperifeer gebied van de EU, zou een belangrijke deelverantwoordelijkheid van de gezamenlijke eilanden van de Nederlandse Antillen afgenomen worden. Dit zou de mogelijkheden voor eigen beleid voor de eilanden apart, kunnen vergroten.

Antwoord

De geachte afgevaardigde de heer Ten Hoeve heeft de aandacht gevestigd op de verhouding tussen de eilanden binnen de Nederlandse Antillen.

Dat daarin knelpunten bestaan is duidelijk.

Het kabinet meent dat deze problematiek het beste aangepakt kan worden door decentralisatie op bestuurlijk en financieel gebied. Voorstellen daartoe zullen worden voorbereid door een werkgroep.

Een status van de Antillen als ultraperifeer gebied in het kader van de Europese Unie is onderwerp van overleg met de beide landen.

Ook dit punt zal worden onderzocht en geïnventariseerd door een aparte werkgroep.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Ten Hoeve (Onafhankelijke Senaatsfractie): Wie met zijn gezin hier meer dan vijf jaar gewoond heeft en één keer of twee keer of nog meer keren volgens de regels van het Nederlandse recht geprobeerd heeft hier asiel te krijgen, kan met goed fatsoen niet meer verwijderd worden. De minister is, nu de pardonregeling geen echte oplossing biedt, persoonlijk verantwoordelijk geworden voor het handhaven van fatsoen en ethische normen. Zij kan er nog steeds wat aan doen.

Antwoord

Uitgaande van de termijn van onafgebroken verblijf van ten minste vijf jaar en van het gegeven dat de vreemdeling nog in afwachting moet zijn van een definitieve beslissing op de eerste asielaanvraag, zou een groep van circa 2.200 vreemdelingen voor toetsing aan de criteria in aanmerking komen. Een tweede of later asielverzoek is bewust niet meegenomen in de regeling. Immers waar de rechter, aan het einde van een zorgvuldige asielprocedure, tot een definitieve uitspraak is gekomen waarin de afwijzing van de asielaanvraag wordt bevestigd, past het in een rechtsstaat niet deze uitspraak terzijde te schuiven. Indien het tweede verzoek wel een goede grond heeft, zal dat ook gewoon gehonoreerd worden.

Vraag van de geachte afgevaardigde de heer Ten Hoeve (Onafhankelijke Senaatsfractie): Moet de conclusie niet zijn dat de eenheidsstaat, met zijn eenheidsregels, niet voldoet waar er sprake is van belangen die specifiek toebehoren aan en dús behartigd moeten worden door een specifieke regio of bevolkingsgroep? Vanuit die gedachte bouwt Nederland aan de inrichting van Europa, moet vanuit die gedachte ookbinnen Nederland dan niet nog het een en ander veranderen? Decentralisatie en federalisme komen in de praktijk soms dicht bij elkaar, maar soms ook, principieel maar ook praktisch, is er een groot verschil.

Antwoord

Naar aanleiding van de beschouwing van de heer Ten Hoeve over gedecentraliseerde eenheidsstaat en minderheidstalen merk ik het volgende op. Op dit moment zijn de provincie Fryslân en de verantwoordelijke ministeries (OCW, BZK, Justitie en VWS) met elkaar in overleg om een uitvoeringsconvenant Friese taal op te stellen. Met dit uitvoeringsconvenant willen Rijk en provincie gezamenlijk invulling geven aan de verplichtingen die Nederland is aangegaan onder het Europees handvest minderheidstalen. Op basis van voorstellen van de provincie onder meer ook op het terrein van het onderwijs, worden afspraken gemaakt om de positie van de Friese taal in het onderwijs te consolideren en waar nodig te verbeteren. Dit alles gebeurt vanuit de gedachte dat een specifieke regio als Fryslân ook ter zake van de eigen taal en cultuur recht wordt gedaan binnen onze gedecentraliseerde eenheidsstaat. Per jaar zal aan de Kamer worden gemeld hoe het met de uitvoering van de afspraken gaat.

Naar boven