Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Huursubsidiewet (verhoging van het gedeelte van de rekenhuur dat voor rekening van de huurder blijft) (29463).

De voorzitter:

Ik heet van harte welkom minister Dekker.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Het wetgevingsproces behoort zorgvuldig te verlopen. In algemeenheid zal iedereen die stelling onderschrijven, maar daarmee zijn wij er nog niet. Wij maken regels en afspraken over wat in ieder geval procedureel onder zorgvuldig wordt verstaan. Het blijkt echter dat die regels met voeten getreden worden wanneer het politiek zo uitkomt. Over de procedurele kant rond de behandeling van dit wetsvoorstel is de vorige week tijdens het ordedebat al het een en ander gezegd. Samengevat kan gesteld worden dat alle fracties geïrriteerd waren over de onzorgvuldige behandeling van dit voorstel in deze Kamer. De irritatie komt bij ons voort uit de korte termijn waarin wij ons werk moeten doen, de onzorgvuldige communicatie rond dit wetsvoorstel en de onmogelijkheid om schriftelijk verslag uit te brengen.

Het wetsvoorstel wordt begin maart in de Tweede Kamer aangeleverd; een nota van wijziging, die niets te maken heeft met het oorspronkelijke voorstel, wordt vervolgens toegevoegd op 26 maart. De Tweede Kamer brengt op 29 april verslag uit en in de nota naar aanleiding van het verslag van 12 mei prijst de minister de commissie omdat zij haar verslag zo snel heeft uitgebracht. Snel reageren als commissie in de Tweede Kamer betekent in de ogen van de minister dus zes weken na indiening van het betreffende wetsvoorstel. Daarna duurt het nog bijna een maand voordat de plenaire behandeling in de Tweede Kamer plaatsvindt. De Eerste Kamer daarentegen mag haar werkzaamheden binnen twee weken verrichten. Het werpt een bijzonder licht op het denken over en het functioneren van de Eerste Kamer en op het denken over de zorgvuldigheid van een wetgevingsproces. Wij vinden dat er zo niet met de Eerste Kamer omgegaan mag worden en dat er zo niet met wetgeving omgegaan mag worden.

Is de vraag om een zorgvuldige behandeling van deze wet slechts ingegeven door de politieke wens om uitstel te bewerkstelligen van een wet met voor ons, als fractie van de PvdA ongewenste gevolgen, zo is mij de afgelopen week enkele keren gevraagd. Ik zal niet ontkennen dat de voor ons politiek ongewenste gevolgen van het ingediende wetsvoorstel een belangrijke overweging is om een schriftelijke inbreng te willen leveren. Die inbreng is niet bedoeld om zand in de wetgevingsmachine te strooien, maar om de achtergronden en de gevolgen van het wetsvoorstel duidelijk en beter beargumenteerd te krijgen. En daardoor een mogelijkheid te hebben om in het plenaire debat de uitvoering en de gevolgen van de wet te bediscussiëren in een open gedachtewisseling tussen coalitie en oppositie. Is het niet de kern van ons democratisch bestel om voorstellen, die weliswaar aangekondigd zijn in een regeerakkoord en in dit geval vertaald in een algemene VROM-begroting, grondig te bediscussiëren in beide Kamers der Staten-Generaal? Als wij in het parlement niet meer grondig en uitvoerig over wetsvoorstellen die gepresenteerd worden als uitvloeisel van een regeerakkoord kunnen en mogen discussiëren aan de hand van daarvoor vastgestelde procedures, dan heeft burgemeester Deetman van Den Haag gelijk. Onlangs verweet hij in een interview in Binnenlands Bestuur de huidige regering bij decreet te regeren. Dan is het parlement bijna overbodig geworden. En dan is zeker de Eerste Kamer overbodig geworden. Dan is het, concluderend, slecht gesteld met onze parlementaire democratie.

De vragen die wij, beter voorbereid dan nu, schriftelijk hadden willen stellen, hebben te maken met twee geheel verschillende wijzigingsvoorstellen voor de Huursubsidiewet die vandaag voorliggen. Het eerste wijzigingsvoorstel gaat over een vermindering van de huursubsidie, voor het komende jaar uitgerekend op € 12 per maand per huishouden dat huursubsidie ontvangt en over een wijziging die inhoudt dat in voorkomende gevallen niet meer middels wetgeving maar middels een algemene maatregel van bestuur alle bedragen vastgesteld kunnen worden.

Het tweede wijzigingsvoorstel staat hier geheel los van, is een geheel ander voorstel, handelt wel over de Huursubsidiewet, maar wil een amendement dat ongeveer vijf jaren geleden in de wet is ingevoerd gericht op bescherming van de huursubsidieaanvrager tegen de vaststelling van te hoge huurprijzen, ongedaan maken en dat zonder dat de Raad van State om advies wordt gevraagd. Dit door het te verklaren tot een technische wetswijziging.

De vragen die wij hadden willen stellen, zouden ongeveer van de volgende aard zijn geweest. De Raad van State die over het eerste wijzigingsvoorstel wel heeft geadviseerd, vraagt uitdrukkelijk om een nadere beleidsmatige onderbouwing van de voorgestelde wijziging van de Huursubsidiewet. De verwijzing naar de financiële afspraken in het Hoofdlijnenakkoord wordt als te mager beschouwd. Die onderbouwing komt er niet; er wordt verwezen naar het totale bedrag van 1,7 mld dat voor het onderdeel huursubsidie op de begroting staat en daarom, zo wordt gesteld, niet buiten beschouwing kan blijven. Dat kan nauwelijks een adequate onderbouwing worden genoemd. Er staan in de totale rijksbegroting veel bedragen van deze omvang waarvan niet wordt aangegeven, dat ze niet buiten de bezuiniging kunnen blijven.

Beperken wij ons tot het beleidsterrein wonen, dan is er sprake van een bedrag van 1.7 mld aan huursubsidie op de rijksbegroting en een bedrag van 7 mld oplopend naar 9,3 mld in 2007 aan netto uitgaven voor koopwoningen (hypotheekrenteaftrek minus het eigenwoningforfait). Wat is de onderbouwing van een zo ongelijke behandeling van huishoudens die huren en een zo laag inkomen hebben dat zij een beroep moeten doen op huursubsidie, en huishoudens die een inkomen hebben waardoor ze een koopwoning kunnen aanschaffen, waarmee ze fiscaal worden geholpen en waardoor zij in de loop der jaren een behoorlijk vermogen opbouwen? Het enkele verschil dat de huursubsidie geboekt staat op de begroting van VROM en de hypotheekrenteaftrek ondergebracht is bij het ministerie van Financiën verklaart beleidsmatig onvoldoende het verschil tussen huurders en kopers. En niet zomaar huurders, nee huurders die op het sociaal minimum zitten, dan wel een minimumloon ontvangen of een loon net daarboven. De fractie van D66 heeft in de Tweede Kamer nogmaals de vraag naar een betere onderbouwing gesteld, maar geen ander antwoord gekregen.

Ik zou namens mijn fractie, en wederom in navolging van de Raad van State, ook de vraag hebben gesteld naar de inkomenseffecten van de voorgestelde maatregel in relatie tot geactualiseerde cijfers over de inkomenseffecten van alle door dit kabinet ingevoerde maatregelen. Uit het antwoord op de vraag van de CDA-fractie in de Tweede Kamer naar de uitwerking van louter deze maatregel voor de verschillende inkomenscategorieën wordt duidelijk, dat het inkomenseffect het grootst is voor de sociale minima tot 65 jaar, variërend van 0,5% tot 1%, en voor mensen met alleen AOW, variërend van 0,5% tot 0,75%. Voor de verdere inkomenseffecten wordt verwezen naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gedateerd 27 november 2003. In de in deze brief opgenomen tabel over de koopkrachtmutatie is het effect van veranderingen in de huursubsidie niet opgenomen, zo staat te lezen. Nu echter het samenstel van de verschillende maatregelen tussentijds beoordeeld kan worden op de doorwerking en nu de werkelijke effecten na ruim een half jaar te meten zijn, zou mijn fractie deze gegevens geactualiseerd en met elkaar in verband gebracht willen zien, mede omdat uit de cijfers van het Nibud van mei 2004 blijkt dat de werkelijkheid voor de zwakste inkomensgroepen triester is dan werd verondersteld. Samengevat, aldus de Nibud-rapportage, blijken de tegenvallers te zitten bij de huishoudens met een laag inkomen en de meevallers bij huishoudens met een modaal of een hoger inkomen. En als dat gegeven door onze vragen aan de minister bevestigd zou zijn, dan hadden wij zowel aan de regering alsook specifiek aan de fractie van het CDA de vraag willen stellen, waar hun grenzen liggen met betrekking tot de belasting van de zwakste groepen in de samenleving en waar dientengevolge hun grenzen liggen met betrekking tot de verhoging van de eigen bijdrage van de huursubsidie.

Wij zouden ook een vraag hebben gesteld naar de definiëring van het begrip bestaansminimum. In een zorgvuldig geformuleerd systeem is bepaald wat onder een bestaansminimum wordt verstaan. Het kan toch niet zo zijn, dat plotsklaps een bestaansminimum iets wordt waar men nog onder kan gaan? Daaraan gekoppeld zou de vraag zijn gesteld naar een overzicht van de omvang van de verschillende categorieën huursubsidieontvangers naar leeftijd en naar inkomen, om op grond daarvan te kunnen beoordelen hoeveel huishoudens er welk percentage in inkomen op achteruitgaan. Er zou ook gevraagd zijn naar de aannames bij de berekening van het daaruit voortvloeiende bedrag van € 12 per maand. Is dit bedrag generiek verspreid over alle huursubsidieontvangers, ongeacht of ze al dan niet op het bestaansminimum zitten?

Stel dat de aanname – het verwachte aantal van 995.000 huishoudens met huursubsidie minus een verwachte uitstroom van 10.000 huishoudens – niet in overeenstemming blijkt te zijn met de werkelijkheid. Stel dat er meer huishoudens zijn die ook nog eens een hoger beroep doen op de huursubsidie. Stel verder dat er minder uitstroom is, waardoor de facto het totaal aan huursubsidiebeslag aanzienlijk toeneemt, betekent dat in het voorgestelde systeem dan daadwerkelijk dat de verhoging niet terug te vinden zal zijn op de rijksbegroting? Zal die verhoging echt bij maatregel van bestuur direct doorberekend worden aan huursubsidieontvangers door middel van een extra korting bovenop de bedragen waarvan nu wordt uitgegaan?

Als deze veronderstelling juist is, waar liggen de grenzen dan voor deze minister? Wat kunnen de mensen met de laagste inkomens volgens haar nog opbrengen? Zo had ik willen weten. Vervolgens zou ik in het plenaire debat aan de CDA-fractie hebben gevraagd waar haar grenzen liggen. Want heeft de CDA-fractie wel gezien dat de bedragen waarover het straks gaat, helemaal niet meer middels een wetswijziging maar gewoon middels een maatregel van bestuur doorgevoerd kunnen worden?

In antwoord op vragen van de CDA-fractie in de Tweede Kamer wordt gezegd dat het een algemene maatregel van bestuur met voorhang is. De praktijk leert echter dat zo'n maatregel al verwerkt is voordat de voorhangtermijn vergelopen is. Binnen deze termijn van acht weken moet de Kamer zo alert zijn om om behandeling te vragen en bovendien heeft ze als ze al tijdig om behandeling vraagt maar heel weinig machtsmiddelen. Het is geen kleine, maar een ingrijpende wijziging waaraan betrekkelijk weinig aandacht is geschonken in de Tweede Kamer. Ergens zouden er toch grenzen getrokken moeten worden? Zo zou mijn fractie willen weten.

Wij zouden ook nog hebben willen vragen aan wie nog het onderscheid tussen rekenhuur, basishuur en normhuur valt uit te leggen. Waarom is er niet gekozen voor een eenduidige definiëring die begrijpelijk is voor zowel de beleidsmakers en de wetgever als de ongeveer 1 miljoen huishoudens die een beroep doen op huursubsidie?

Wij zouden voorts hebben willen weten waarom er op 26 maart onverwacht en onaangekondigd een nota van wijziging aan het voorliggende wetsvoorstel is toegevoegd, een nota van wijziging die geen enkele relatie heeft met het spoedeisende karakter van het eerder ingediende voorstel. Volgens mijn fractie is het een wetsvoorstel dat als afzonderlijke wijziging heel goed de normale procedure had kunnen doorlopen, inclusief de Raad van State. Vooralsnog is namelijk niet in te zien waarom het wetsvoorstel zo urgent zou zijn.

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de automatische bescherming van de huursubsidievrager wegvalt. Hij kan daardoor niet langer nagaan of de huur al dan niet te hoog is vastgesteld. Het gevolg hiervan is dat de wetgever niet langer kan constateren of er op onrechtmatige wijze te hoge huren worden gevraagd en dat de individuele huurder niet langer terugbetaling van te hoog vastgestelde huren kan eisen.

Men noemt het een technische wijziging en verwijst vervolgens naar de minister van Justitie. Een voorstel is echter geen technische wijziging, omdat twee ministers van mening zijn dat het technisch is! De argumentatie daarvoor zal meer moeten omvatten dan dit enkele feit. In de grondwet is namelijk de advisering van de Raad van State verankerd en in de aanwijzing voor de regelgeving wordt aangegeven wanneer de Raad van State niet geraadpleegd hoeft te worden. Is het niet een gevaarlijke ontwikkeling dat het parlement belangrijke adviezen onthouden wordt en dat men denkt de Raad van State te kunnen passeren, omdat het zogenaamd om een technisch advies zou gaan? Ook dat zouden wij hebben willen weten.

In het licht van de discussie rond de weinig geslaagde reorganisatie van de huurcommissies en de aangekondigde nadere voorstellen daarover lag het voor de hand om dit voorstel op te nemen in de voorstellen voor de toekomstige inrichting van de huurcommissies. Terzijde zei opgemerkt dat wij met grote verbazing kennis hebben genomen van het persbericht van het ministerie van VROM over het onderzoek van de ombudsman naar het functioneren van de huurcommissies en het persbericht over de huursubsidiewetgeving. Iedereen die de afgelopen jaren het functioneren van de huurcommissies en alles wat zich afgespeeld heeft rond de beoogde centralisatie, inclusief de centrale automatisering, heeft gevolgd, weet dat de achterstand van de huurcommissies juist veroorzaakt is door die niet geheel geslaagde reorganisatie. Die achterstand is dus niet, zoals wel in het persbericht wordt gesuggereerd, de aanleiding tot de reorganisatie. Je moet wel lef hebben om oorzaak en gevolg zo om te draaien!

Al deze vragen en vermoedelijk nog een enkele andere zouden wij gesteld hebben als er verslag uitgebracht had kunnen worden. Op basis van de antwoorden hadden wij het debat in deze Kamer willen voeren, niet alleen met de minister maar ook met de coalitiepartners. Het zou niet de eerste keer zijn in deze regeerperiode dat op basis van nadere informatie en goede argumenten over en weer de ene of de andere coalitiepartij ook vraagtekens had gezet bij de voorgestelde maatregelen en de gevolgen die deze teweegbrengen. Vraagtekens die direct of op een later tijdstip kunnen leiden tot herbezinning op de ingeslagen weg. Ik wijs in dit verband op de discussie in deze Kamer over de Wet werk en bijstand. Het is niet mogelijk gebleken om deze weg op de beschreven manier af te lopen en dat betekent dat ons niets anders rest dan een betrekkelijke botte behandeling van deze wet. Bot, omdat de argumentatie niet veel verder reikt dan de uitvoering van afspraken die in het regeerakkoord vastgelegd zijn. De gevolgen daarvan voor ruim één miljoen huishoudens met inkomens waar geen enkele ruimte in zit, waardoor op andere essentiële levensbehoeften moet worden ingeleverd, zijn diep ingrijpend. Degenen die hier zitten, merken een verschil van € 12 per maand niet, ook niet als dat in de komende jaren verder oploopt naar € 18 per maand, om over het meerdere nog maar niet te spreken. De mensen die het betreft, hebben echter geen vermogen of andere financiële reserves en zij moeten het dus verrekenen met het schoolreisje van de kinderen, het kleine cadeautje voor het kleinkind, de telefoon – waardoor het isolement vergroot wordt en het verzorgingshuis dichterbij komt – en ga zo maar door. Het zijn de zwakste schouders die de zwaarste lasten moeten dragen. Dat beeld wordt uitdrukkelijk bevestigd door de cijfers van het Nibud.

Wij zijn nog steeds van mening dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Er zijn tijden geweest waarin dat gedachtegoed niet alleen door ons verwoord en vertaald werd in beleid maar dat ook het CDA die opvatting was toegedaan. Die tijden zijn voorbij. De zwakste schouders krijgen de zwaarste lasten te dragen, maar niet met onze instemming.

De heer Pastoor (CDA):

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel kent een uitzonderlijke juridische omgeving. Met het voorstel wordt een bezuiniging op de huursubsidie beoogd te bereiken door het gedeelte van de rekenhuur te verhogen dat voor rekening van de huurder komt. Terwijl de basis voor dat rechtsgevolg, namelijk dit wetsvoorstel, nog geen rechtskracht heeft, is dat rechtsgevolg zelf al lang geregeld. Men kan zelfs zeggen dat het al lang wettelijk geregeld is doordat het beoogde kortingsbedrag van € 12 per maand vanaf 1 juli 2004 al in de begroting – ook een formele wet – voor 2004 is opgenomen en als zodanig met instemming de Tweede en Eerste Kamer gepasseerd is. Is de minister het met ons eens dat dit een heel aparte en niet te verkiezen vorm van volgorde van wetgeven is?

Dit gegeven doet overigens de vraag rijzen waarom de minister het wetsvoorstel niet eerder heeft aangeboden dan op 11 maart 2004? Het had naar ons oordeel niet alleen eerder gemoeten, maar zeker ook eerder gekund. Uit het Hoofdlijnenakkoord en uit de uitwerking in de VROM-begroting is en was af te leiden dat een wijzigingswet moest komen en dat het parlement tijdig, dus voor 1 juli, daarover moest beslissen. Door het wetsvoorstel pas op 11 maart aan de Tweede Kamer aan te bieden, was toch te voorzien dat de procedure in de Eerste Kamer in tijdnood zou komen? Dat gebeurde dan ook prompt, toen wij het wetsvoorstel pas op 12 juni ter beoordeling voorgelegd kregen; ook de Tweede Kamer nam in de aanloop van de behandeling nogal wat extra tijd in beslag. Die tijdsspanne is te kort om de normale beoordelingsprocedure van een wet te volgen. Desondanks hebben wij in tweede instantie, gelet op de inhoud van de brief van de minister van 18 juni, alsnog ingestemd met een verkorte en snellere procedure. Ten slotte merk ik over de procedure nog op dat de minister aan de huursubsidieaanvragers al liet weten dat in juli een gedeelte van de rekenhuur verhoogd werd terwijl er nog geen wet was. Had de minister over het hoofd gezien dat de Eerste Kamer nog moest beslissen?

De heer Van Raak (SP):

De heer Pastoor is tot de conclusie gekomen dat de procedure zo niet kon. Hij heeft vervolgens een brief van de minister gekregen, en toen kon het ineens wel. Wat stond er volgens hem in die wonderbaarlijke brief? Is het geen gênante vertoning zoals wij hier nu met zijn allen staan te klagen tegen de minister over de procedure? Ondertussen gaan wij daar wel mee door. Wat voor wonderbaarlijks stond er in die brief en met wat voor gevoel staat de heer Pastoor nu hier?

De heer Pastoor (CDA):

Ik heb het gevoel dat de heer Van Raak die brief ook kent en dat hij weet wat voor nieuws daarin stond, namelijk dat het gaat om buitengewoon grote bedragen. De huursubsidie kan namelijk pas op 1 juli van een jaar ingaan; dat was voor ons de doorslaggevende factor.

De heer Van Raak (SP):

Hoe duur is de democratie? De democratie is de CDA-fractie dus 150 mln euro waard.

De heer Pastoor (CDA):

Dat vind ik een buitengewoon vergaande conclusie, waarbij de ene helft van de bewering van de heer Van Raak de andere helft niet dekt.

De heer Van den Oosten (VVD):

Ik wil er graag aan herinneren dat in de eerste vergadering van de commissie waarin de procedure bij dit wetsvoorstel aan de orde was, zowel de heer Pastoor als ikzelf al instemde met een directe behandeling hier plenair, om een aantal redenen die wij toen hadden. Het is helemaal niet zo dat de heer Pastoor het aanvankelijk niet wilde.

De heer Van Raak (SP):

Dan is de heer Pastoor onderweg toch van mening veranderd. Zonet hoorde ik namelijk heel duidelijk dat hij wel ernstige bezwaren heeft. De vergaderingen van commissies zijn helaas niet openbaar in deze Kamer, maar daar kan ik niets aan doen. Wij moeten ons dus aan de tekst houden die de heer Pastoor hier uitspreekt.

De heer Pastoor (CDA):

De heer Van Raak ziet over het hoofd – ik neem aan dat hij ook tot mij sprak – dat er twee commissievergaderingen zijn geweest. Tussen die twee vergaderingen zat de brief van 18 juni, waarover ik zojuist sprak in antwoord op de vraag van de heer Van Raak naar onze dringende reden.

Als wij komen te spreken over de wet zelve – op dat punt ben ik na mijn woorden over de procedure aangeland – dan valt het beoordelingsaspect in tweeën uiteen. De tekst van de wet geeft ons geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het andere aspect, het effect van de wet, daarentegen wel.

Het gaat voor het tweede deel van 2004 om een verhoging van de rekenhuur die voor rekening van de huurder komt, met € 12. Tot en met 2007/2008 vindt jaarlijks nog een extra verhoging met ongeveer € 2 per maand plaats. Dat is totaal een kleine € 150 per jaar, oplopend tot ongeveer € 200, juist voor die groep die zo weinig kapitaalkrachtig is dat zij om die reden in aanmerking komt voor huursubsidie.

Onze fractievoorzitter sprak bij de algemene beschouwingen in oktober 2003 reeds zijn zorg uit over de negatieve koopkrachtontwikkeling van huishoudens van gehandicapten, chronisch zieken en ouderen op het laagste inkomensniveau, tengevolge van bezuinigingsmaatregelen. Hij memoreerde daarbij letterlijk ook al de gevolgen van het nu aan de orde zijnde wetsvoorstel, die toen nog niet waren meegenomen in de koopkrachtplaatjes. Nu is duidelijk – zie de memorie van antwoord – dat voor huishoudens met een minimumloon een inkomenseffect zal ontstaan van min 0,5%, voor enkele andere categorieën oplopend tot min 1%. Dat is te betreuren, vooral omdat nu de cumulatie van lastenverzwaringen daardoor opnieuw wat wordt versterkt. Wel moeten wij constateren dat een aantal aanvullende maatregelen in de huursector de totaalhuurprijs wat mitigeert, wat als een begin van compensatie kan worden beschouwd. Zo heeft de minister in verband met de stijging van de woonlasten bij de indexering van de normhuur gekozen voor het laagste percentage, de zogenaamde bijstandsontwikkeling. Zo hebben de woningcorporaties evenzo een eenmalige bijdrage beschikbaar gesteld voor alleen huursubsidiecliënten. Zo hebben de Tweede-Kamerleden Van Bochove en Van As op 11 februari van dit jaar een motie ingediend waarin, in de considerans, specifiek wordt verwezen naar de huursubsidieverlaging van 1 juli. Er wordt in gepleit voor een substantiële huurmatiging voor de komende twee jaar. De motie is aanvaard. Dit heeft geleid tot een vorm van compensatie, in die zin dat de gemiddelde huurverhoging 2,9 is geworden in plaats van 3,2 of 3,4. Deze maatregelen toppen het bedrag van € 12 in feite tezamen af tot globaal € 9 per maand. Hoe het ook zij, de lastenverzwaring blijft.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Zo is het. De heer Pastoor doet zijn best om met voor mij bijna onnavolgbare redeneringen het bedrag van € 12 iets lager te krijgen. Toch denk ik dat het in de portemonnee van de meeste mensen gewoon € 12 blijft. Laten wij het even daarop houden. De heer Pastoor refereert aan de inkomensgevolgen die in de toelichting staan. De woordvoerder van de PvdA-fractie vroeg zojuist al waar de grenzen zijn. Wij hadden precies moeten nagaan wat de koopkrachteffecten zullen zijn. Dat zou een mooi onderwerp geweest zijn in de uitgebreide schriftelijke voorbereiding. De effecten zijn namelijk veel hoger dan de regering ons in oktober 2003 liet weten. Dat maakt de vraag interessant wanneer iets voor de CDA-fractie nog acceptabel is. Of vindt zij dat zij er niet meer onder uitkan, omdat het in het Hoofdlijnenakkoord staat? Kan de heer Pastoor de vraag over de grens misschien wat scherper beantwoorden dan hij tot nu toe heeft gedaan?

De heer Pastoor (CDA):

Het aardige is dat u de vraag anders formuleert dan mevrouw Meindertsma. U refereerde eraan, maar mevrouw Meindertsma zei dat als zij het totale koopkrachtplaatje zou kennen, zij de vraag aan de minister zou hebben gesteld. Als zij het wist, dan had zij graag van de CDA-fractie willen weten waar die de grens zou leggen. Dat is iets anders. Ik zou het ook graag hebben geweten. Ik zou erg benieuwd geweest zijn naar het antwoord van de minister, als u dat had gevraagd. Misschien had ik er zelf in de tussenliggende periode ook wel naar gevraagd. In dat geval zou ik misschien een antwoord hebben gegeven. Ik heb er nu geen antwoord op.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

U zegt dus iets over de inkomenseffecten van het totaal aan maatregelen van de regering. Wanneer ze geactualiseerd zouden worden en ze zouden anders uitwerken dan in de voorstellen, zou ook uw fractie dan van mening zijn dat wij moeten uitkijken met een verdere verhoging van de eigen bijdrage?

De heer Pastoor (CDA):

Als er door de cumulatie van de verschillende maatregelen meer lasten zouden zijn dan nu zichtbaar is en in de onderkant van het inkomensgebouw zou door die cumulatie een groot tekort ontstaan, dan zouden wij met elkaar nader moeten spreken over de vraag op welke manier daarvoor compensatie moet plaatsvinden. Dat gesprek zijn wij in de Kamer met elkaar aangegaan bij de begrotingsbehandeling, en later bij de behandeling van de belastingwetten. Mijn fractievoorzitter heeft het punt ook aangekaart. Hij heeft al uitgesproken dat de lastenmaximalisatie moet worden begrensd. Ik heb wat dat betreft zojuist geciteerd uit de stukken.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Stel dat wij nu gegevens op tafel hebben waaruit blijkt dat de gevolgen ernstiger zijn dan u en ik hopen. Zou dat voor u een overweging kunnen zijn om de regering te vragen de resterende bezuinigingen voor de volgende begrotingen, oftewel het ophogen van het bedrag van € 12 tot € 18, nader te overwegen?

De heer Pastoor (CDA):

Ik denk dat wij het wat anders moeten formuleren. Als zou blijken dat de lastenverhoging nog verder doorzet en bepaalde grenzen worden overschreden, moeten er nadere compensatiemaatregelen worden getroffen. Wij zouden het erover moeten hebben welke grenzen dat moeten zijn. Dit is al aan de orde geweest en dit is door alle fracties in deze Kamer mede besproken. De fractievoorzitter van het CDA heeft dit tijdens de begrotingsbehandeling ook aan de orde gesteld. Het is uitgewerkt bij de bespreking van de belastingvoorstellen op 8 december.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Dat zijn gegevens uit oktober 2003. Als wij de tijd hadden gehad, konden wij nu veel nauwkeuriger in beeld brengen wat die gegevens zijn. Daar gaat het natuurlijk om.

De heer Pastoor (CDA):

De voorzitter van mijn fractie heeft toen ook al geconstateerd dat deze wetswijziging nog niet was meegenomen in wat toen zichtbaar was.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Dat is juist. Ik refereer ook niet voor niets aan de CDA-fractie. Ik heb dat debat ook uitvoerig meegemaakt. Tot mijn vreugde heb ik toen gehoord dat er grenzen zijn. Ik heb cijfers gezien van het NIBUD waaruit blijkt dat dit, in tegenstelling tot de verwachtingen van minister De Geus in zijn brief van november 2003, na een half jaar aanmerkelijk slechter uitvalt voor de mensen met de laagste inkomens en beter voor de mensen met de hogere inkomens. Dat is ook een van de redenen waarom wij hierop in de voorbereidingen uitvoeriger in hadden willen gaan. Er moeten ergens grenzen worden getrokken. Dat zegt de heer Pastoor ook, begrijp ik.

De heer Pastoor (CDA):

Ja, dat zeg ik ook. Juist vanwege al deze aspecten zijn deze zaken in de belastingaangelegenhedenvergadering – het zal wel anders heten – van 8 december opnieuw aan de orde gekomen. Staatssecretaris Wijn heeft zich daarover duidelijk uitgelaten. Hij ging zelfs zo ver dat hij, naar aanleiding van een prijsvraag in het Algemeen Dagblad over de naam van een toekomstige wet die de helpende hand zou moeten bieden, " Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen" als voorlopige naam noemde. Er wordt wel degelijk aan gewerkt om op dat punt iets tot stand te brengen. Dat had ik in het verloop van mijn betoog willen zeggen.

De heer Van Raak (SP):

Voordat je spreekt over fiscale verevening, moet je een inzet hebben. De heer Werner heeft vorig jaar heel stoer geroepen: het mag niet minder worden dan 1%.

De heer Pastoor (CDA):

Dat is niet juist, mijnheer Van Raak. Dat kunt u niet terugvinden in de Handelingen. Mijn fractievoorzitter heeft dat niet gezegd.

De heer Van Raak (SP):

Misschien niet in deze Kamer, maar wel daarbuiten. Wij mogen toch een zekere overeenkomst verwachten tussen uitspraken gedaan binnen en buiten deze Kamer? Wat is uw inzet?

De heer Pastoor (CDA):

De formulering van mijn fractievoorzitter was buitengewoon zorgvuldig. U mag ervan uitgaan dat ik die nog eens nauwkeurig heb nagelezen. Hij heeft geen grens van 1% genoemd.

De heer Van Raak (SP):

Ik vind fiscale compensatie altijd een vreselijk gedoe. Wij hebben het altijd over regels en deregulering, dus laat dat vooral niet nodig zijn. Wat is de inzet van de CDA-fractie in zo'n compensatiedebat? Geen 1% want wij zitten al veel verder.

De heer Pastoor (CDA):

Op die vraag geef ik op dit moment geen antwoord.

Ik was middenin een zin blijven steken. Als ik dat punt terug kan vinden, vervolg ik mijn betoog Daarnaast is er dan het gegeven dat in het Hoofdlijnenakkoord een bezuinigingstaakstelling op de huursubsidie is geformuleerd oplopend tot 210 mln euro in 2007. Het moge duidelijk zijn dat daaraan ten grondslag ligt de noodzaak om de overheidsfinanciën voor de toekomst op orde te brengen, inclusief uiteraard de mogelijkheid om ook later de huursubsidie überhaupt nog te kunnen bekostigen.

In de afweging van de nadelen van de effecten van de voorliggende wet tegenover de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord kunnen wij niet anders dan kiezen voor steun aan de bezuinigingsdoelstelling in dat akkoord, hoe zwaar ons dat ook afgaat gezien de financiële consequenties voor een grote groep huurders. Wij zullen derhalve het wetsvoorstel steunen.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. Het gaat niet goed tussen mij en deze minister. Dat zou op zich nog wel overkomelijk zijn, maar het gaat ook niet goed tussen deze Kamer en de minister, en dan wordt het een stuk ernstiger. Het is de tweede keer dat ik hier, samen met een aantal collega's, met de grootste mogelijke moeite mij ertoe moet zetten om met deze minister in debat te treden. Nog maar twee maanden geleden maakte de minister er een potje van bij de behandeling van de begroting in deze Kamer, een begrotingsbehandeling die nota bene ook nog werd aangeroepen als argument om dit wetsvoorstel er doorheen te jassen. Nu heeft zij opnieuw politiek knoeiwerk laten zien, met als gevolg dat deze Kamer haar werk niet goed kan doen.

Het gaat vandaag om een beleidsvoornemen dat bijna een jaar geleden in de miljoenennota is vastgelegd. Het is ingrijpend, en er is veel over te doen. Het is een trendbreuk die bovendien politiek zeer gevoelig ligt. Dat wordt door deze minister uitgevoerd op een manier die op zijn minst doet vermoeden dat zij van het bestaan van deze Kamer geen weet heeft. Ik kan er eerlijk gezegd geen andere verklaring voor verzinnen. Daarom heeft de meerderheid van deze Kamer de spelregels die wij hebben afgesproken maar even buiten werking geplaatst, volgens de merkwaardige wet dat spelregels gelden, tenzij de meerderheid besluit dat zij niet gelden. Daarom kan ik dit debat vanavond en morgen geen serieuze gedachtewisseling noemen. Het voorliggende materiaal, benodigd om een goed oordeel te geven, ontbreekt daarvoor eenvoudigweg.

Tegen deze achtergrond heb ik maar twee opmerkingen. Ik sluit mij volledig aan bij de vragen en opmerkingen van collega Meindertsma. Op basis van de antwoorden op die vragen hadden we hier de discussie moeten voeren. De minister kan ze als gesteld beschouwen, mede namens de fractie van GroenLinks. Voordat zij zegt: mevrouw Meindertsma zei dat zij de vragen zou hebben gesteld, dus hoef ik ze ook niet te beantwoorden, is het goed dat ik een aantal springende punten herhaal.

Er is nauwelijks een onderbouwing gegeven van de voorgestelde korting op de huursubsidie, anders dan de vermelding dat het nu eenmaal is afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord. Dat is buitengewoon mager. Zo'n onderbouwing moet er wel komen, juist in relatie tot andere instrumenten met betrekking tot de positie van huizenbezitters en het huurwaardeforfait, die je op zijn minst mag vergelijken met de vraag hoe rechtvaardig deze maatregel is ten opzichte van andere. Ik denk dat de minister zich daar ook in zal moeten verstaan.

Het tweede punt is het inkomenseffect. Daar hebben wij zojuist al over gesproken. Dat zou geactualiseerd moeten worden. Er is meer aan de hand dan blijkt uit de cijfers die wij in oktober hadden. Het is goed dat die zaak op tafel zou komen.

Het derde punt is de vraag wat de definitie van het bestaansminimum voorstelt als daar voortdurend in neerwaartse zin aan kan worden gesleuteld.

Het vierde punt is dat de bedragen in de toekomst worden vastgesteld per algemene maatregel van bestuur. Klopt dat? Waarom wil de regering in deze belangrijke kwesties, die altijd veel gevolgen hebben voor de positie van huurders, het parlement omzeilen?

Het vijfde punt betreft die merkwaardige nota van wijziging van 26 maart. Als de minister goed geïnformeerd zou zijn over de werkwijze van de Kamer, zou zij moeten weten dat wij er een hekel aan hebben dat, als er een wetstraject is ingezet, met daarbij de zorgvuldige afhandeling vanaf de Raad van State, daar allerlei ballen aan worden gehangen die plotseling niet bij de Raad van State ingeleverd worden en meeliften met een wet die dan in behandeling is. Dat getuigt niet van een zorgvuldige aanpak.

Bij elkaar vormen deze vijf punten mijn eerste opmerking. Mijn tweede opmerking omhelst eigenlijk maar één vraag. Die luidt: is deze minister van mening dat de Eerste Kamer beter afgeschaft kan worden? Dan zouden wij het eindelijk ergens over eens zijn. Dat zou toch een mooie gedachte zijn. Het bizarre is echter dat ik vermoed dat de minister hier morgen gaat zeggen dat zij in het geheel geen afbreuk wil doen aan de rol van deze Kamer. Dat maakt de paradox dan compleet. De partijen en de regering, die zich altijd het meest overtuigd tonen van het nut van deze Kamer, doen in de praktijk hun uiterste best om van dit huis een krachteloos en tandeloos instituut te maken dat zich voortdurend opzij laat zetten.

Het is wat mij betreft voor deze minister van tweeën één: of zij erkent de rol van deze Kamer en handelt daar in alle zorgvuldigheid naar – een mea culpa over de gang van zaken zou dan zeer op zijn plaats zijn – of zij erkent de rol van de Eerste Kamer niet en dan is haar handelwijze inderdaad een effectieve strategie om die mening kracht bij te zetten. Doe het de volgende keer dan echter met open vizier.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Ik kan van harte instemmen met de laatste opmerkingen van de heer Van der Lans. Ook ik denk dat deze minister niet houdt van de Eerste Kamer. Ik wil haar uitnodigen om in het zomerreces nog eens langs te komen, dan zal ik haar een rondleiding geven en zal ik haar vertellen waarom wij hier zijn en wat hier allemaal gebeurt. Wellicht kan de liefde dan een beetje beginnen te bloeien.

Vandaag behandelen wij deze wet tegen eerder gemaakte afspraken in. Dat is niet zoals het hoort, maar het is niet anders. Politiek ontaardt soms veel te snel in gekonkel. Dat is jammer, want in de politiek hoort het te gaan om argumenten. De leden van de Kamer van reflectie stonden zich er altijd op voor dat zij niet zo gepolitiseerd waren als de dames en heren fulltime politici aan de overkant van het Binnenhof. Hier klonken de argumenten, hier lieten politici zich overtuigen. Elk jaar rond het kerstreces en rond het zomerreces neemt de spanning ook in dit huis echter toe. Wij deeltijdpolitici worden geconfronteerd met een stuwmeer aan wetsvoorstellen en dat zet de kwaliteit van ons werk hier onder druk. Daarom heeft deze Kamer spelregels afgesproken. Een daarvan is dat het kabinet wetsvoorstellen voor een bepaalde datum moet indienen. Dat is met dit wetsvoorstel niet gelukt. De minister anticipeerde daar overigens al op. Zij liet de Kamer weten dat de wijziging eventueel ook op een later tijdstip in werking kon treden. Maar de minister maakte een ernstige fout. Tussentijdse invoering van deze bezuinigingsmaatregel blijkt niet mogelijk. Als deze Kamer de verlaging van de huursubsidie niet voor woensdag goedkeurt, kan de verlaging pas volgend jaar ingaan. Weg is dan de bezuiniging en de minister blijft achter met een gat in de begroting.

Deze Kamer heeft de begroting voor 2004 aangenomen. Ook de behandeling van deze begroting verliep uiterst moeizaam en niet juist. Het bleek bijvoorbeeld niet eenvoudig om de minister naar deze Kamer te krijgen, wat toch het begin is van een debat. Meent de minister dat als een Kamer een begroting heeft aangenomen, zij dan daarmee het recht verspeelt om maatregelen die van invloed zijn op deze begroting, serieus te beoordelen en mogelijkerwijs zelfs af te wijzen? Natuurlijk, iedereen maakt wel eens fouten, maar het ministerie van Volkshuisvesting maakt wel erg veel fouten, bijvoorbeeld in de afwikkeling van huursubsidieaanvragen. Meestal is deze liberale minister ook erg hard als huursubsidieaanvragers een fout maken. Voor hen is het vaak wel einde oefening. Voor deze minister is het dat niet. Ook wij socialisten zijn natuurlijk veel vergevingsgezinder. Maar hoewel wij begrip hebben voor de positie van de minister, toch hecht mijn fractie nog meer waarde aan het democratisch functioneren van deze Kamer. Dat mag voor ons zelfs een paar centen kosten.

Wat dat betreft is er vorige week toch iets ernstig misgegaan. De fracties van CDA en VVD, die een kleine meerderheid vormen in deze Kamer, hebben tegen de nadrukkelijke wens van alle andere fracties, de grootst mogelijke minderheid, behandeling van dit wetsvoorstel doorgedrukt. Fractievoorzitter Werner van het CDA besloot voor al die bezwaarde fracties dat een schriftelijke behandeling van deze wet niet nodig is. De VVD, die deze Kamer zo'n belangrijke functie toedicht in ons staatsrechtelijk bestel, sloot zich hierbij aan. Voorbijgegaan werd aan de fundamentele bezwaren van een zeer grote en zeer diverse minderheid in deze Kamer. Geen ruimte was er meer voor reflectie. Geen zinnig argument werd gewisseld. Op voorhand was al duidelijk dat de fracties van het CDA en de VVD niet te vermurwen waren. Daarmee hebben zij deze Kamer geen dienst bewezen. Eerder heb ik al aangegeven dat als het behandelen van een te laat aangemelde wet telkens onderwerp wordt van machtspolitieke overwegingen, het ons in ieder geval weinig zinvol lijkt om een uiterste datum van indiening te handhaven. Graag verneem ik hierover de mening van de minister.

De Tweede Kamer kreeg van de minister een compliment voor de snelle afhandeling van de schriftelijke ronde. De Tweede Kamer heeft hier maanden de tijd voor genomen. Wij moeten het in een week doen. Waarom heeft de minister dit voorstel niet veel eerder bij deze Kamer ingediend. Volgens mij had dat ook veel eerder gekund.

Ook wil ik van de minister weten hoe berichten in de pers zijn gekomen dat ontvangers van huursubsidie de komende maanden € 12 per maand zouden terugontvangen. Waarschijnlijk zijn deze berichten in de kranten en over de radio overgenomen van de webpagina van het ministerie zelf. Waarom heeft de minister deze misleidende informatie verspreid?

In eerste instantie zouden ontvangers van huursubsidie € 12 per maand worden gekort. Vervolgens werd hun verteld dat zij dit bedrag zouden krijgen teruggestort. In veel gezinnen zal dit besluit met genoegen zijn ontvangen. Nu zal het bedrag toch weer worden ingehouden. Kan de minister zich voorstellen dat dit zigzagbeleid leidt tot veel onzekerheid bij ontvangers van huursubsidie? Is er sprake van gewekte verwachtingen bij ontvangers van huursubsidie en, zo ja, schept dat dan ook geen verplichtingen? Of moeten burgers maar weten dat de politiek altijd onbetrouwbaar kan uitpakken.

Voorzitter. Volgens het CDA en de VVD, die vandaag tegen gemaakte afspraken in deze wet toch behandelen, gaat het hier over eenvoudige materie, waarvoor wij als Kamer geen normale voorbereidingstijd nodig hebben. Ik verschil met hen van mening. Ten eerste betreft het hier geen maatregel ter bevordering van de sociale volkshuisvesting in ons land. Het is juist een maatregel die de positie aantast van mensen met weinig inkomen, die zijn aangewezen op die sociale volkshuisvesting. Dit druist in tegen wat wij hierover ooit hebben afgesproken. Ten tweede is deze maatregel alleen eenvoudig in zijn effect. Wij hebben het over een ordinaire bezuinigingsmaatregel, die weinig te maken heeft met volkshuisvesting waar deze minister voor is aangenomen en die alles te maken heeft met de schatkist, waar haar collega en partijgenoot Zalm over gaat. De minister van Volkshuisvesting treedt met deze wet op als financier van de minister van Financiën, die in de kabinetten waar hij eerder deel van uitmaakte miljarden uitdeelde aan bedrijven en mensen die financieel toch al niets te klagen hadden en die nu geld te kort komt en hij het wil halen bij mensen die krap bij kas zitten.

Voorzitter. Een fraai voorbeeld van omgekeerde solidariteit. Mevrouw Meindertsma wees er ook al op. Wat mij betreft mag mevrouw Meindertsma ook wel minister van Volkshuisvesting worden in ons schaduwkabinet. Dat zou een ernstige verbetering zijn ten opzichte van de minister die wij nu hebben. Het voorstel moet leiden tot een bezuiniging op de kosten van de huursubsidie oplopend tot 81 mln euro in 2004 tot 210 mln euro in 2007. Voor het subsidiejaar 2004/2005 resulteert dit in een verhoging van de basishuur met € 12 per huishouden per maand. Wat voor berekeningen je er ook op loslaat, het is € 12. Om de voorgenomen bezuiniging te kunnen bereiken, zal de basishuur de komende jaren verder stijgen. Ik hoefde de wet daarvoor niet te bestuderen. Ik kon dat lezen op de webpagina van de Eerste Kamer, die heel wat accurater is dan die van het ministerie.

Voorzitter. Als het aan de minister ligt, gaan de huren in de toekomst extra omhoog en gaat de huursubsidie verder naar beneden. Mensen met een lager inkomen worden de dupe van een kortzichtig bezuinigingsbeleid in de sociale volkshuisvesting. Het kan de minister niet zijn ontgaan dat de kritiek op de hypotheekrenteaftrek groeit. De SP is al erg lang een voorstander van aanpassing van deze belastingaftrek. Zij krijgt nu echter steun uit onverdachte hoek. De OESO beklemtoont dat de hypotheekrenteaftrek de kansen op economisch herstel beperkt. De president van de Nederlandsche Bank Noud Wellink en de CDA'er Hans Hillen bepleiten een herziening. Zelfs de voorzitter van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs meent dat de regeling op termijn moet worden afgeschaft. Ik herhaal het nog maar eens. De kosten voor deze belastingsubsidie zijn in de afgelopen acht jaar met ruim 100% toegenomen, van 3,4 mld in 1995 tot 7,1 mld dit jaar. Ter vergelijking: de huursubsidie waarover we praten, bedraagt 1,7 mld. De SP stelt voor om de hypotheekrenteaftrek te garanderen maar wel te koppelen aan het maximum van de nationale hypotheekgarantie.

Is de minister ook al zover? Of volhardt zij met de rest van het kabinet in de opvatting dat je mensen met weinig geld in huurhuizen wel mag aanpakken, maar mensen met veel geld in dure koophuizen niet? Of ziet zij eindelijk in dat het beter bezuinigen is op mensen die de afgelopen jaren zeer veel hebben geprofiteerd van dit belastingvoordeel, dat voor de helft terechtkwam bij 7% van de hoogste inkomens? En dat het ónfatsoenlijk is om via verlaging van de huursubsidie armere mensen uit hun woning te jagen?

Voorzitter. De minister heeft nieuwe plannen aangekondigd om de huren marktconform te maken. Was het niet beter geweest om te wachten met deze wijziging van de Huursubsidiewet totdat deze Kamer meer duidelijkheid van de minister heeft over de visie op de toekomst van de huursubsidie? Deze wet wordt ontijdig maar ook ten onrechte aan ons voorgelegd. Het is kortzichtigheid troef in deze wet. Dat moet een Kamer van reflectie alsnog afwijzen.

De heer Schouw (D66):

Mevrouw de voorzitter. Er was ook vorige week consternatie over de behandeling van dit wetsvoorstel. De vragen daarbij waren of het wetsvoorstel wel of niet ingewikkeld is en of de financiële consequenties bij het niet op tijd behandelen van deze wet groot zijn of meevallen.

Het antwoord op de eerste vraag luidt dat het wetsvoorstel niet ingewikkelder is dan gewoonlijk. Daarnaast geldt voor mijn fractie dat in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken om de huursubsidieregeling verder te versoberen. De meest transparante oplossing daarbij is het verhogen van de basishuur. Dat is niet alleen het meest helder, maar ook het meest generiek, zoals het kabinet in de stukken heeft aangegeven. Je kunt het met deze keuze politiek niet eens zijn, maar dat is iets anders dan dat je constateert dat dit een buitengewoon complexe wet zou zijn.

Er is op verzoek van de overkant ook gekeken of er alternatieven zijn om de huursubsidie te versoberen. De nadelen daarvan wegen niet op tegen het model dat nu gekozen is. Mijn fractie vindt echter dat je de ogen niet moet sluiten voor de nadelen van het gekozen model. Het belangrijkste nadeel is dat het vrij besteedbaar inkomen vooral bij de mensen aan de onderkant van de samenleving verder wordt beperkt, in eerste instantie met € 12 per maand. Ik ga het debat met de heer Pastoor niet overdoen, maar dit lijkt me een buitengewoon serieuze zaak. Ook mijn fractie vraagt om daaraan vanuit het kabinet extra aandacht te besteden op twee fronten, namelijk het nieuw te ontwikkelen huurbeleid en het inkomensbeleid. De rek raakt er aan de onderkant beslist uit. Ik sluit me op dat punt geheel aan bij de woorden van de collega van het CDA.

Wij zijn het met de andere collega's eens dat het voorstel te laat bij deze Kamer is ingediend. Aan de minister wil ik vragen of zij en haar departementsleiding bekend zijn met onze richtlijn. Als dat zo is, waarom is daarmee dan zo slecht rekening gehouden? De minister had ons ruim voor de behandeling van dit voorstel op 15 juni, de procedurevergadering, een brief kunnen sturen met het dringende verzoek dit voor 1 juli af te ronden. In die brief hadden dan ook de juiste argumenten kunnen staan en niet het argument dat nu in de brief stond: het is aan de orde geweest in de begrotingsbehandeling, de begroting is aangenomen, einde oefening. Deze Kamer is er niet om op die manier beleid te voeren. Deze Kamer gaat over wetten en niet primair over de begroting. Dat is volgens mij een basispuntje. Dit soort argumenten telt voor mijn fractie dan ook niet. Ik vraag de minister daarom of zij bij nader inzien niet een beetje spijt heeft van het argument dat in de brief naar voren is gekomen.

Een dergelijke argumentatie kan bij velen in deze Kamer het gevoel oproepen dat de Eerste Kamer onvoldoende serieus wordt genomen. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. Ik neem aan dat dit nooit de intentie van deze minister is geweest, maar dat wij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden wel bij zo'n constatering moeten komen.

Mijn fractie had bij de voorbereiding van dit voorstel liever de koninklijke weg gevolgd: de schriftelijke voorbereiding. Nu wij helaas moeten vaststellen dat het "wetsvoorstellenmanagement" van het departement op dat punt niet adequaat is geweest, staan wij eigenlijk met de rug tegen de muur. Dat is geen prettig gevoel, dat kan ik de minister vertellen. Vasthouden aan de koninklijke route kost ons waarschijnlijk zo'n 100 tot 150 mln euro. Die 150 mln moeten natuurlijk gedekt worden: dit jaar, volgend jaar of het jaar daarop. Bovendien is onze inschatting dat het voorstel nu aanhouden, eerst schriftelijk behandelen en dan pas stemmen, precies dezelfde uitkomst geeft als vandaag, namelijk een meerderheid voor dit voorstel.

De gang van zaken rondom de behandeling van dit wetsvoorstel vinden wij uiterst ongelukkig.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Dit is echt een opmerking van een regeringspartij: de uitkomst staat vast, wij steunen het regeringsbeleid, laten we maar naar huis toe gaan. Dat kan de heer Schouw niet serieus menen.

De heer Schouw (D66):

Ik zeg dat het waarschijnlijk zo is. Daar moet je in je afweging rekening mee houden. Ik heb geprobeerd om zo helder mogelijk aan te geven wat de afweging is geweest van de fractie van D66. Wij voelen ons gebonden aan de manier waarop bezuinigingen worden gepleegd in dit kabinet, evenals aan de keuzes die dit kabinet daarbij maakt. Wij kijken toch op een wat andere manier naar de afweging die wij moeten maken rondom dit wetsvoorstel. Dat kan de heer Van der Lans vervelend vinden, maar dat is het verschil in positie tussen zijn en mijn fractie.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Het gaat hierbij toch ook om de zorgvuldigheid in een procedure van democratische afweging. Je wisselt met elkaar argumenten uit. De heer Schouw laat de uitkomst van het debat al meewegen in zijn antwoord op de vraag of het debat überhaupt wel gevoerd moet worden. Daarmee maakt hij zich toch wel een beetje belachelijk.

De heer Schouw (D66):

Als de heer Van der Lans goed naar mijn inbreng heeft geluisterd, moet het hem zijn opgevallen dat ik heb gezegd dat het niet om een zeer complex onderwerp gaat. De afwegingen die wij moeten maken over de verschillende modellen zijn ook niet zo bijster complex. Daar kun je wel heel ingewikkeld over doen, maar op zichzelf is het allemaal heel helder in de stukken gepresenteerd. Wij kunnen op dit moment wel een keuze maken, maar wij hadden de Kamer graag de ruimte gegund om de koninklijke weg te volgen. Nu dat niet kan en wij voor de afweging staan, zullen wij die afweging ook moeten maken. Ook mijn fractie moet die afweging maken. Wij voelen ons verantwoordelijk, misschien wel net als de minister, om te bekijken hoe wij de begroting van dit land op orde kunnen krijgen. Daar maakt de heer Van der Lans zich wat makkelijk van af.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik heb u horen zeggen dat de inkomenseffecten ook voor uw fractie van groot belang zijn. U zegt dat het geen moeilijk wetsvoorstel is, maar het is natuurlijk mogelijk dat de inkomenseffecten er anders uitzien dan u gewenst had.

De heer Schouw (D66):

U hebt een aantal gedetailleerde vragen gesteld over de consequenties voor de verschillende inkomensgroepen. Die zouden wij graag beantwoord zien. Ik constateer echter dat er in de zeer nabije toekomst, wellicht niet in deze Kamer, maar in de Tweede Kamer, discussies zullen plaatsvinden over het toekomstige huurbeleid en het toekomstige inkomensbeleid. Mijn opmerking was ook een beetje gericht tot het kabinet. Wat is de inzet van het kabinet op dat punt? Ik geef alleen hier het signaal af dat de maat wat onze fractie betreft een beetje vol begint te raken voor de groep waar u het over had.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

U zegt dat wij ons er wat gemakkelijk van af maken, maar dat zegt u geheel ten onrechte. Dat doet u juist, want u verwijst alleen naar het akkoord. Dat akkoord hebt u niet eens ondertekend, maar uw collega's aan de overkant. Ik zou in dit opzicht toch graag even de sociale nieren van de D66-fractie proeven. Als je een bezuiniging op dit terrein wilt inboeken, dan is een rechtvaardiger verdeling denkbaar. Dan kun je wat aan de huursubsidie doen, maar dan kun je ook het huurwaardeforfait iets verhogen. Dan doet iedereen een beetje mee aan het dragen van de pijn. Dat was een mooie inbreng geweest voor de fractie van D66 in het kabinet. Het is ontzettend jammer dat wij daar niets over gehoord hebben.

De heer Schouw (D66):

Ik vind ook dat dit debat aan de overkant moet plaatsvinden.

Mevrouw de voorzitter. Wij zijn niet gelukkig met de gang van zaken, maar als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar – met spijt in het hart – zoals het kan.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik voer ook het woord namens de fractie van de ChristenUnie. Het is niet gemakkelijk om vanavond met de minister van gedachten te wisselen. De fracties van de SGP en de ChristenUnie staan bekend als nogal gouvernementeel. Heel hard roepen doen wij nooit. Wij proberen altijd op een gedegen wijze en goed onderbouwd politiek te bedrijven, maar nu maakt de minister het ons wel ontzettend moeilijk. Als mijn geheugen mij niet in de steek laat en dat doet het meestal niet, dan is het de derde keer dat wij een confrontatie met de minister hebben. De eerste keer maakte de minister zich er naar de mening van een aantal leden in deze Kamer nogal gemakkelijk van af. Wij vroegen ons af of zij het dossier wel goed had bestudeerd. De beantwoording was er in ieder geval niet naar. Wij hebben daar ook over gesproken en de minister heeft toen gezegd dat zij zou proberen om het anders te doen. De affaire rondom de begrotingsbehandeling ligt nog vers in ons geheugen. Nu is er weer spanning ontstaan tussen de minister en deze Kamer. Dat betreuren wij. Dan zit de Kamer niet met een probleem, maar de minister. Als je op deze wijze omgaat met een van de Kamers, dan moet je je als minister afvragen of het wel zorgvuldig is. Wat vindt de minister hiervan? Ik hoop dat deze vraag morgen niet al te oppervlakkig beantwoord wordt, want er is toch schade ontstaan.

Verwarring ontstond door de tweede nota van wijziging. Daarin werd min of meer gesuggereerd dat de schade zou meevallen als de wet niet voor 1 juli rechtskracht zou hebben. Dat was een interpretatie. Er zijn ook andere interpretaties mogelijk. Als dat zo is, ben je als departement niet helder. Hoe het ook zij, een normale zorgvuldige procedure – en daarvoor worden wij heel speciaal als Kamer in het leven gehouden – is niet mogelijk. Dat is los van de inhoudelijke aspecten een zeer kwalijke zaak.

Het heeft ook weinig zin om nu inhoudelijk te debatteren over zo'n wetsvoorstel, aangezien er morgen slechts een beperkte tijd voor is. Er is een geweldige werkdruk, zoals wij allemaal weten en zoals de minister ook kan weten. Het komt dan toch niet uit de verf. Het is helaas niet mogelijk te spreken over heel veel zaken die voor een grote groep Nederlanders belangrijk zijn en waarover je van gedachten zou willen wisselen. Het gaat in ieder geval om een forse bezuiniging voor dit begrotingsjaar. De minister wil zo'n miljoen huishoudens met huursubsidie een integrale korting geven. Het gaat om huishoudens met een inkomen variërend van het minimuminkomen tot plusminus € 25.000 belastbaar inkomen. Iedere huishouding krijgt die korting van € 12 per maand op de huursubsidie. Dat is voor een aantal gezinnen echt heel zwaar, gegeven alle andere zaken die al spelen. Hoe zwaar het is, zal ik niet proberen aan te geven, omdat anderen dat veel kleurrijker kunnen dan ik.

Allerlei alternatieve voorstellen hebben de minister bereikt en zijn ook aan de overkant van het Binnenhof aan de orde zijn geweest. De Woonbond, IVBN en Aedes hadden zelfs een soort coalitie gevormd. Dat zegt al ontzettend veel, want het zijn niet bepaald organisa ties die anders op één lijn zitten. Deze drie waren het eens dat het niet zo moet en hebben gespeeld met de gedachte aan verhoging van het huurwaardeforfait met 0,1%. Zij zeiden: ons land telt zo'n 3,7 miljoen koopwoningen met een gemiddelde WOZ-waarde van € 150.000; bij een gemiddeld fiscaal tarief van 40% levert dit jaarlijks zo'n 220 mln op. Dat is, zo rekenden zij de minister voor, minimaal zoveel als de uiteindelijke taakstellende bezuiniging van zo'n 210 mln. Wij vonden dat een sympathiek alternatief. Waarom moet de last worden gelegd bij de groep in deze samenleving die het bepaald niet gemakkelijk heeft? Wij willen in onze samenleving solidair zijn met elkaar om mensen niet op nog grotere achterstand te zetten. Dat is niet goed voor de samenleving. De bezuinigingsproblemen worden dan niet eenzijdig afgewenteld op de mensen met de lagere inkomens die het al moeilijk hebben. In die filosofie wordt de bezuiniging verdeeld over de 3,7 miljoen woningeigenaren waardoor dezen per maand niet € 12 meer gaan betalen zoals nu voor de huursubsidieontvangers gaat gelden, maar gemiddeld € 5. Bovendien betaal je via het huurwaardeforfait meer naarmate de waarde van de woning hoger is. In zo'n systeem betalen hogere inkomensgroepen meer dan de lagere inkomensgroepen of de middengroepen. Die ontzie je er ook nog mee.

Kortom, wij hadden graag met de minister van gedachten gewisseld over de mogelijkheid van een mix en over de vraag of dat niet rechtvaardiger zou zijn geweest voor de samenleving. Helaas is er geen gelegenheid om dat met de minister uit te diepen. De race lijkt gelopen.

Onze fracties hadden over een andere oplossing diepgaand met de minister van gedachten willen wisselen in de vorm van schriftelijke vragen en de antwoorden daarop, in de hoop dat de vragen goede antwoorden hadden opgeleverd en mogelijk aanleiding hadden gegeven voor een schriftelijke gedachtewisseling in tweede ronde. Zou het niet veel zinvoller zijn geweest om na te gaan of fiscalisering van de huursubsidie een oplossing biedt? Zou niet op korte of middellange termijn moeten worden bekeken of daarbij geen gelijktrekking mogelijk is met het eigenwoningbezit? Met andere woorden, zou er niet een soort fiscaal regime huursubsidie/huurwaardeforfait mogelijk zijn? Dat ligt naar onze mening veel meer voor de hand, omdat er op dit moment een eerste slag gaande is door het opnemen van de huursubsidie en de zorgtoeslag in één systeem. Hieraan wordt op dit moment al gewerkt en dan moet het niet zo moeilijk zijn om de huursubsidie in het systeem van de zorgtoeslag op te nemen. Volgens mij moet het niet zo heel moeilijk zijn om die slag te maken naar een veel evenwichtiger verdeling. Een ander argument voor de fiscalisering van de huursubsidie en de eigenwoningregeling, de twee vormen van het woonlastenbeleid, is dat het heel logisch is om ze aan elkaar te koppelen. Dat leidt namelijk tot een veel transparanter systeem.

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de vragen van mevrouw Meindertsma. Het is namelijk niet al te zinvol om alle aspecten nu uit te diepen. Net als mijn collega's heb ik aangegeven dat het een gevolg is van de weinig zorgvuldige procedure, waarvoor de minister en haar ministerie verantwoordelijk zijn. De Eerste Kamer is niet in de gelegenheid gesteld om diepgaand met de minister van gedachten te wisselen en alternatieven te bespreken.

Die gelegenheid zullen wij morgen ook niet krijgen, omdat de tijd daarvoor te kort is. Zie de strakke planning van de agenda van morgen. Tot mijn teleurstelling zal ik morgen dus waarschijnlijk moeten concluderen dat de minister aan de echte fundamentele kritiek voorbij is gegaan. De manier waarop door het ministerie en de minister met deze Kamer is omgegaan, zal namelijk niet diepgaand aan de orde kunnen komen. De zoveelste gemiste kans!

De corporaties hebben vrijwillig zo'n 30 mln ter beschikking gesteld. Daardoor krijgen mensen die huursubsidie ontvangen, dit jaar een eenmalige uitkering van de minister. Het is op zichzelf een goede zaak dat de corporaties dit hebben gedaan, maar het is wel een eenmalig gebaar. Mensen moeten verder goed weten dat dit geld van hun verhuurder afkomstig is en niet van de politiek. De pijn wordt dus eenmalig verzacht. Maar ja, hoe gaat dat de komende jaren? Ik weet het echt niet.

De heer Van den Oosten (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie werkt mee aan de behandeling van deze huursubsidiewet. Zij doet dat echter niet met veel vreugde, omdat wij met anderen vinden dat wetgeving het verdient om zorgvuldiger te worden behandeld dan nu het geval is. De afgesproken procedures dienen in acht te worden genomen. In de commissievergadering heb ik evenwel aangegeven dat wij er geen moeite mee hebben, gelet op het belang van dit wetsvoorstel, om het vanavond plenair te behandelen.

In de brief van 23 juni zet de minister helder uiteen waarom het zo belangrijk is dat dit wetsvoorstel voor 1 juli wordt behandeld. Een van de redenen daarvoor is dat de wet dan per 1 juli van kracht kan worden. Als die datum zo belangrijk is, hoe is het dan mogelijk dat de Eerste Kamer dit wetsvoorstel in een zo laat stadium aangeboden krijgt? Waar is het misgegaan? De minister zal hier zeker op in moeten ingaan, gezien de vele vragen van mijn collega's hierover. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister. Vooruitlopend op dat antwoord roep ik de minister nu al op om hieraan meer aandacht te besteden in de organisatie van haar ministerie.

Wij spreken vandaag zeker niet over een nieuw voorstel. In de begroting van het ministerie voor 2004 zijn de bezuinigingreeks waarover wij vanavond spreken, en de betaalbaarheid van het wonen namelijk al opgenomen in de taakstelling voor de huursubsidie. De Eerste Kamer, inclusief mijn fractie, heeft met deze begroting ingestemd.

De heer Van Raak (SP):

De VVD heeft de Eerste Kamer hoog in haar vaandel staan en hecht zeer aan een zorgvuldig oordeel van deze Kamer. Desalniettemin wil ik de heer Van Oosten de volgende vragen stellen. Speelt voor hem mee dat de minister tot dezelfde bloedgroep behoort? Is dat voor hem een reden om gemakkelijk over alle fundamentele bezwaren van het grootste deel van deze Kamer heen te stappen? Was hij daar verder net zo gemakkelijk overheen gestapt wanneer het wetsvoorstel niet een verlaging van de huursubsidie betrof, maar een verlaging van de hypotheekrenteaftrek?

De heer Van den Oosten (VVD):

Ik ben begonnen met de woorden dat wij het helemaal niet gemakkelijk vinden of plezierig om op deze wijze het wetsvoorstel te behandelen. Wij vinden de gevolgen van een niet tijdige behandeling echter belangrijk. De brief van de minister is daarover heel duidelijk. Een helderder brief heb ik zelden gezien. Niet-tijdige behandeling betekent dat een inhaalslag moet plaatsvinden en daarvan hebben wij wat berekeningen gezien. Wij vonden die inhaalslag zo ernstig, met name voor degenen die het betreft, dat wij het wetsvoorstel op tijd wilden behandelen. Die afweging was voor ons buitengewoon belangrijk.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Raak weer wil interrumperen maar ik verzoek hem, de heer Van den Oosten zijn betoog te laten vervolgen. Misschien komt daarin de beantwoording van de interruptie die hij nu wil plegen terug. Wij moeten op de tijd letten. Ik wijs erop dat hierover een ordedebat is gevoerd. Ik geef mevrouw Meindertsma tot slot op dit punt het woord.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik heb de indruk dat de opmerking in de brief van de minister dat het tekort 140 mln tot 150 mln euro bedraagt door een aantal vertaald wordt als een structureel tekort terwijl het gaat over een incidenteel tekort. Wij hebben heel wat meer posten in de begroting waar zich dit soort tekorten op voordoen. In de brief deed de minister het voorkomen dat het om een structureel tekort gaat; om die reden vind ik de brief niet zo helder.

De heer Van den Oosten (VVD):

Ik heb in elk geval gelezen dat het tekort als gevolg van niet-tijdige behandeling van deze wet op de een of andere manier in de huursubsidiesfeer moet worden opgelost. Dat is het voornemen van de minister. De gevolgen daarvan voor de hoogte van de korting die dan moet plaatsvinden, vinden wij onjuist. Dan behandelen wij het wetsvoorstel liever op tijd zodat de effecten geringer zijn.

In het Hoofdlijnenakkoord is reeds een versobering van de huursubsidie aangekondigd. De taakstelling is duidelijk: huursubsidie-uitgaven met 210 mln euro structureel beperken. Deze bezuiniging vloeit voort uit het Hoofdlijnenakkoord en maakt onderdeel uit van het brede pakket dat is ingezet om de Nederlandse economie op het goede spoor te zetten. In dat licht zijn wij het met de minister eens dat de grootste post op de begroting, de huursubsidie, niet buiten beschouwing kan blijven. Er is gekozen voor een maatregel die geldt voor alle ontvangers van huursubsidie. De minister heeft aan de overkant al gezegd dat de pijn – zij spreekt net als wij over "pijn" – over allen wordt verdeeld. De minister heeft ook aangegeven, dat er naar alternatieven is gekeken. Zij heeft er twee genoemd. Invulling van die alternatieven betekent weliswaar dat er € 2 minder afgaat, maar ook dat de eigen bijdrage oploopt tot € 28. Dat soort alternatieven spreekt ons niet aan.

Wij vinden het belangrijk dat met het totale pakket van maatregelen om de Nederlandse economie erbovenop te helpen ervoor wordt gezorgd dat huursubsidie ook in de toekomst blijft bestaan. Wij hechten daar als VVD-fractie zeer aan. Wij maken ons dan ook meer zorgen over de doorstroming die geweldig is afgenomen. Dat heeft directe gevolgen voor het huursubsidietraject. Nog steeds wonen veel te veel mensen met een hoog inkomen in een woning met een lage huur. Als wij daar wat aan kunnen doen, wordt daarmee een verlichting van de lage inkomens bereikt. Wij hechten daar buitengewoon aan. Als wij spreken over sociaal beleid, kunnen wij constateren dat de minister een akkoord heeft bereikt dat erop neerkomt dat in 2005 0,4% huurverhoging plaatsvindt boven de inflatie. Dat hebben wij in voorgaande jaren niet waargenomen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven