Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging en aanvulling van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de Algemene wet bestuursrecht, de Politiewet 1993 en enige andere wetten in verband met de invoering van een identificatieplicht van burgers ten opzichte van ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en van toezichthouders (Wet op de uitgebreide identificatieplicht) (29218).

(Zie vergadering van 15 juni 2004)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Rosenthal (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Vorige week hebben wij het wetsvoorstel plenair behandeld. Toen heeft de VVD-fractie bij de minister het probleem aangekaart dat het wetsvoorstel voorziet in een zogeheten toonplicht, maar geen draagplicht. Het aardige is dat er vandaag over wordt gestemd en dat tussen de behandeling, vorige week, en nu aan de fractie is gebleken dat het verschil tussen de draag- en toonplicht in elk geval in de communicatie naar de bevolking niet doorkomt. Op dat punt is bij het wetsvoorstel inderdaad sprake geweest van een gemiste kans van de minister. Desondanks heeft de VVD-fractie alles overwegende geen reden om haar mededeling van vorige week te herroepen, namelijk dat zij steun verleent aan het wetsvoorstel. Wij steunen het wetsvoorstel dus, maar tekenen daarbij aan dat de minister de kans die hij heeft gemist de komende tijd heel serieus moet nemen.

Mevrouw Westerveld (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De PvdA-fractie geeft een diametraal ander signaal af. Mijn fractie heeft erg geworsteld met de vraag op welke manier zij over het wetsvoorstel zou moeten stemmen. Wij hebben geen bezwaar tegen de boodschap dat je je als burger op straat moet kunnen identificeren. Wel hebben wij bezwaar tegen het lukraak beboeten van een sportende burger. Bovendien hebben wij vooral grote vrees voor discriminatoire toepassing in een samenleving waarin de omgangsvormen verruwen. Het onderscheid tussen toon- en draagplicht lijkt in dit opzicht gekunsteld, maar kan tegen beide een waarborg zijn. Wettelijke regels zijn op dit punt echter onvoldoende. Het criterium moet ook helder zijn voor degenen die de bevoegdheid straks zullen uitdragen. In dit verband hebben wij twee toezeggingen van de minister genoteerd. Ten eerste zal hij bevorderen dat het verschil tussen beide in de voorlichting over het wetsvoorstel aan het uitvoerend echelon wordt doorgegeven. Dat is dus iets anders dan wat de heer Rosenthal in de krant leest. Wij gaan ervan uit dat dit bevorderen gebeurt aan de hand van de aanwijzingen aan de PG's. Wij worden gaarne over de voortgang en de inhoud ervan op de hoogte gebracht. Ten tweede zal de Kamer schriftelijk worden geïnformeerd over het verloop van de bestaande klachtenprocedures. Het gaat daarbij vooral om de kwaliteit, bijvoorbeeld tijdsverloop en wijze van afhandeling.

Beide toezeggingen hebben het overgrote deel van mijn fractie ertoe gebracht het verzet tegen het wetsvoorstel, dat misschien meer gaat over het mogelijk misbruik van de regeling dan over de regeling zelf, te laten varen. Het overgrote deel van mijn fractie stemt dus voor. Bij een klein deel ervan is de ongerustheid over de discriminatoire toepassing van de nieuwe bevoegdheid niet weggenomen. Mij is gevraagd om te benadrukken dat dit vooral niet het geval is door de argumenten die vorige week zijn gewisseld. Het genoemde kleine deel van mijn fractie is onvoldoende overtuigd van de bereidheid van de minister om in dit opzicht de vinger aan de pols te houden. De desbetreffende leden, een kleine minderheid, stemmen daarom tegen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. De fracties namens welke ik vorige week in eerste en tweede instantie het woord mocht voeren, zouden – zo deelde ik aan het slot van mijn tweede termijn mee – ondanks bedenkingen vóór het wetsvoorstel stemmen. Daarbij werd de aantekening gemaakt dat de woordvoerder daarmee de grootst mogelijke moeite zou hebben. De afgelopen week heeft de gedachtewisseling in de fracties niet stil gestaan. De uitkomst van het nader beraad heeft erin geresulteerd dat één lid van onze fracties, te weten de heer Schuurman, voor het wetsvoorstel zal stemmen en de andere drie leden ertegen. Deze drie leden zullen hun stem onthouden, omdat zij ook na herhaalde afweging van mening zijn dat het wetsvoorstel in feite een algemene identificatieplicht én een draagplicht voor alle ingezetenen boven veertien jaar behelst. Zij achten dit buitenproportioneel. Een op welomschreven situaties toegesneden uitbreiding van de bestaande identificatieplicht plus een specifieke omschrijving van de controlebevoegdheden van politie en toezicht, zouden op hun steun hebben kunnen rekenen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de SGP en de ChristenUnie, behoudens het lid Schuurman, en de leden Witteveen, Hamel en Eigeman tegen dit wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven