Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met aanpassing van de procedure tot benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester (29012).

(Zie vergadering van 14 juni 2004.)

De voorzitter:

Ik heet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties weer van harte welkom.

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Remkes:

Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun beschouwingen in eerste termijn en heb de conclusie getrokken dat althans op de hoofdlijnen steun voor het wetsvoorstel bestaat bij de meerderheid van uw Kamer.

Met de aanstellingswijze van de burgemeester bevinden wij ons op dit ogenblik in een tussenfase. De huidige procedure, waarin de gemeenteraad het recht van aanbeveling heeft gekregen alsook de mogelijkheid van het houden van een burgemeestersreferendum, werd op 1 augustus 2001 ingevoerd. De nieuwe procedure leidt door de maximale invloed van de raad, al dan niet gecombineerd met een referendum, tot een zo democratisch mogelijke benoemingsprocedure binnen het stelsel van de kroonbenoeming.

Het hoofdlijnenakkoord van het kabinet gaat een stap verder in het proces van democratisering en kondigt de komst van de direct door de bevolking gekozen burgemeester in deze kabinetsperiode aan. Deze voorstellen worden op dit moment op voortvarende wijze door de minister voor BVK voorbereid. Ik ben daar zelf ook nauw bij betrokken. De heer Platvoet zegt: wij moeten maar afwachten of de Kamer dat wetsvoorstel überhaupt zal zien. Absolute garanties moet je in de politiek niet geven, maar ik kan de heer Platvoet wel verzekeren dat de waarschijnlijkheid hij dat wetsvoorstel zal zien aanzienlijk is. Dat is een hele geruststelling, zo begrijp ik.

Op dit moment spreken wij niet in hoofdzaak over de gekozen burgemeester, maar over het wetsvoorstel dat voor een deel voortvloeit uit het hoofdlijnenakkoord en dat beoogt de huidige benoemingsprocedure op onderdelen te verbeteren, vooruitlopend op de meer fundamentele discussie. Na de totstandkoming van de huidige benoemingsprocedure in 2001 werden twee wijzigingsvoorstellen ingediend, die in september 2003 weer werden ingetrokken. Deze voorstellen zijn vervangen door een nieuw voorstel, dat nu aan de orde is. Dat komt in ieder geval de duidelijkheid ten goede.

Het belangrijkste element van het wetsvoorstel is wat mij betreft de wijziging die ziet op de openbaarheid van de aanbeveling. In plaats van integrale openbaarheid van de als regel uit twee namen bestaande aanbeveling wordt nu voorgesteld die openbaarheid te beperken tot de naam van de persoon die als eerste wordt aanbevolen. Vanuit brede kring is gepleit voor aanpassing van de huidige procedure vanwege de bezwaren die zijn gerezen tegen de integrale openbaarheid van de aanbeveling. Daarbij gaat het met name om de negatieve effecten die voortvloeien uit de openbaarheid van de als tweede op de aanbeveling genoemde persoon.

Verder bepaalt het voorstel expliciet dat het oordeel over de vraag of een enkelvoudige aanbeveling geoorloofd is aan de minister toekomt. Uitgangspunt is de aanbeveling bestaande uit twee personen. Alleen in bijzondere gevallen kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Als naar het oordeel van de minister geen sprake is van een bijzonder geval, slaat hij geen acht op die aanbeveling. Dit vloeide al voort uit de parlementaire geschiedenis van het toenmalige wetsvoorstel 25444. Mijn ambtsvoorganger De Vries heeft deze Kamer destijds toegezegd de toetsende rol van de minister in de wet te expliciteren. Het huidige kabinet neemt die lijn over.

Ook bevat het wetsvoorstel een aanpassing van de benoemingsprocedure voor commissarissen van de Koningin. Het voorstel maakt het mogelijk dat commissarissen van de Koningin bij herbenoeming beëdigd worden door de minister in plaats van door de Koningin. De huidige wettelijke regeling voorziet niet in een dergelijke mogelijkheid. Vooruitlopend op de invoering van de gekozen burgemeester voorziet het voorstel in de mogelijkheid van een versoepeling van de verhuisplicht voor burgemeesters. Dit element werd als gevolg van amendering door de Tweede Kamer in het voorstel opgenomen en maakt nu deel uit van het regeringsvoorstel, waar wij uiteraard de verantwoordelijkheid voor dragen.

De heren Dölle en Van Raak hebben gevraagd of de regering nu of in een later stadium bereid is in te gaan op de vraag of de spankracht van de decentrale overheden niet te zwaar op de proef wordt gesteld door alle veranderingen die over hen worden uitgestort. Ik ben altijd bereid tot overleg, maar vooralsnog zeg ik: laten wij nou eerst de uitkomsten van de evaluatie van de dualisering afwachten. Wij komen ook nog te spreken over de gekozen burgemeester. In de praktijk zie ik geen kreunend gemeentebestel. De voorzitter van de VNG zei op het congres van vorige week tot drie keer toe: het gaat goed met de gemeenten. Ik vond dat zelf een geruststellend signaal. Wel zie ik soms gemeenteraden die nog op zoek zijn naar het juiste evenwicht in het dualiseringsproces. Voor een deel gaat het om een formeel andere werkwijze, voor een ander deel is het een cultureel proces. De heer Dölle weet ook dat culturele processen vaak nogal wat tijd kosten. Ik zie geen beweging die het vertrouwen in de vitaliteit van het gemeentebestel ondergraaft.

De heer Dölle (CDA):

De uitlating dat er met de gemeentelijke spankracht weinig aan de hand is baseren op drie uitspraken van de heer Deetman is natuurlijk een mogelijkheid, maar het gaat toch wel om iets meer dan de dualiseringsoperatie. Het is een combinatie van wetgeving die binnen tien jaar op de gemeenten is losgelaten. De griffiersvereniging en enkele andere clubs vinden dat het eind wel zo'n beetje in zicht is.

Minister Remkes:

Ik heb waargenomen dat het aantal deelverenigingen in gemeentekring aan het toenemen is. Wij kunnen dus verwachten dat het aantal brieven en andere signalen toeneemt. Dat wil niet altijd iets zeggen over de feitelijkheid van de zorgen die op tafel worden gelegd.

De heer Dölle heeft mij gevraagd om nader in te gaan op de vertrouwelijkheid van de aanbeveling en de daaraan voorafgaande beraadslaging. In de memorie van antwoord wordt ter onderbouwing van de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de raad over het advies van de vertrouwenscommissie verwezen naar het vierde lid van artikel 61 en het eerste lid van artikel 61c van de Gemeentewet. Het vierde lid van artikel 61 bepaalt onder meer dat de vertrouwenscommissie verslag van haar bevindingen uitbrengt aan de raad en aan de commissaris. Voor zover hier van belang bepaalt artikel 61c, eerste lid, dat de beraadslagingen bedoeld in artikel 61, vierde lid, plaatsvinden met gesloten deuren en dat daarvan een afzonderlijk verslag wordt opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt. Het woord "beraadslaging" heeft betrekking op de beraadslaging van de raad over het advies van de vertrouwenscommissie. Het tweede lid van artikel 61c bepaalt dat ten aanzien van de beraadslagingen een geheimhoudingsplicht geldt. De circulaire bepaalt niets nieuws, maar herhaalt wat bepaald is in de wet. De bepalingen in de Gemeentewet sporen op hun beurt uiteraard met de Grondwet die in artikel 125 bepaalt dat raadsvergaderingen openbaar zijn behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen.

De heer Dölle heeft gevraagd of een kandidaat zelf bekend mag maken dat hij of zij op de tweede plaats van een aanbeveling staat. De wet verbiedt een kandidaat niet om bekend te maken dat hij heeft gesolliciteerd. Op de keper beschouwd mag van een tweede op de aanbeveling worden verwacht dat die zich wel houdt aan de vertrouwelijkheid van zijn of haar tweede plaats op de aanbeveling. Het is immers de aanbeveling van de raad. Ik zie evenwel geen reden om op te treden tegen een kandidaat die bijvoorbeeld in een volgende sollicitatie kenbaar maakt dat hij hoge ogen gooide in een eerdere procedure.

Er is ook de vraag gesteld wat de gevolgen zijn voor lopende procedures bij de inwerkingtreding van dit voorstel. De toetsing met betrekking tot de enkelvoudigheid van de aanbeveling blijft onveranderd. Het voorgestelde zesde lid van artikel 61 expliciteert slechts de bedoeling van de regeling zoals die nu al geldt. Aanbevelingen die worden vastgesteld nadat het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, dienen aan nieuwe eisen met betrekking tot de openbaarheid te voldoen. Overigens kan ik het billijken als gemeenteraden na de aanvaarding van dit voorstel in deze Kamer en voorafgaand aan de inwerkingtreding, alvast met half openbare aanbevelingen zouden willen werken. Verwacht mag worden dat het voorstel met inachtneming van de Tijdelijke referendumwet medio augustus in werking zal treden.

Door de heren Dölle, Luijten en Van Thijn is de vraag gesteld hoe het precies zit met kandidaten die zich op het laatste moment terugtrekken. In welke gevallen accepteert de minister enkelvoudige aanbevelingen? De wet is helder in de eis van een meervoudige aanbeveling. Daar zit niet veel ruimte in. Ik ben daar ook strikt in geweest. Als de commissaris uit het veld van sollicitanten meerdere in principe benoembare kandidaten heeft geselecteerd en vervolgens met de vertrouwenscommissie heeft afgesproken dat deze de kandidaten gaat ontvangen, verkeren de vertrouwenscommissie en daarna de raad in de mogelijkheid om een meervoudige aanbeveling vast te stellen. Doet de raad dat, dan heeft deze aan de wettelijke eis voldaan. Als nu een van beide kandidaten op die vastgestelde aanbeveling zich om welke reden dan ook terugtrekt, ontstaat de facto een enkelvoudige aanbeveling. Zo'n aanbeveling behoeft niet terzijde te worden gelegd. Hierbij is sprake van een bijzonder geval. De raad verkeert in een positie van overmacht. Deze situatie heeft zich overigens nog nooit voorgedaan. Iets anders is als de vertrouwenscommissie of de raad voordat de aanbeveling formeel wordt vastgesteld, kandidaten op de hoogte stelt van hun kansen om al dan niet eerste te worden op de aanbeveling. Dat geldt in het bijzonder voor degene die waarschijnlijk tweede gaat worden. Die zegt dan snel: bedankt voor de tip, maar ik geloof dat ik mij toch maar terugtrek. Als de raad dan met een enkelvoudige aanbeveling komt dan zeg ik: beste raad, hier kan ik met de beste wil van de wereld geen overmacht van maken. Deze situatie heeft zich overigens nog nooit voorgedaan. Het is iets anders wanneer de vertrouwenscommissie of de raad, voordat de aanbeveling formeel wordt vastgesteld, kandidaten op de hoogte stelt van hun kansen om al dan niet eerste te worden op de aanbeveling. Dat geldt in het bijzonder voor degene die waarschijnlijk tweede gaat worden. Deze zegt dan al snel: bedankt voor de tip, maar ik trek me toch maar terug. Als de raad dan met een enkelvoudige aanbeveling komt, dan zeg ik: Beste raad, ik kan hier met de beste wil van de wereld geen overmacht van maken. Deze situatie heeft zich in de afgelopen tijd een aantal keren voorgedaan in verschillende varianten. De reden dat een beoogde tweede kandidaat op de aanbeveling zich terugtrekt, heeft alles te maken met het openbaar worden van zijn of haar naam. Het huidige wetsvoorstel beoogt dat nu juist op te lossen. Ik kan hier overigens aan toevoegen, mevrouw de voorzitter, dat het signaal in een aantal gevallen dat de procedure moest worden overgedaan, in de praktijk zeer preventief heeft gewerkt. Het aantal gevallen waar ik nu op doel, is de afgelopen tijd drastisch geslonken. Zo werkt het ook. Als helder wordt gemaakt wat de spelregels zijn en hoe het spel gespeeld moet worden, dan hebben gemeenten ook behoefte aan die duidelijkheid.

De heer Van Thijn (PvdA):

Voorzitter. Mag ik een nadere precisering vragen van het begrip "allerlaatste moment"? Ik denk dat wij allemaal met die vraag zitten. Er kan een verschil in zitten van 24 uur. Als een kandidaat zich terugtrekt op het moment dat de aanbeveling het gemeentehuis heeft verlaten en onderweg is naar de minister, dan is het "allerlaatste moment" aangebroken. Als de kandidaat dat een dag eerder doet, zodat de raad niet bij machte is om een aanbeveling van twee op te stellen, dan geldt het niet als een bijzonder geval. Ik vind dat heel eigenaardig.

Minister Remkes:

De raad heeft dan nog de mogelijkheid om uit dat lijstje met namen een tweede naam mee te nemen.

De heer Van Thijn (PvdA):

De raad heeft vol overtuiging gekozen voor nummer één en voor nummer twee in de restpositie. De raad moet nu voor de formaliteit grabbelen uit de kandidaten die in een eerder stadium niet geschikt zijn bevonden. Het is puur een formaliteit.

Minister Remkes:

Er wordt voor de benoembaarheid bij de raad lang niet altijd een streep getrokken onder de tweede kandidaat qua geschiktheid. Dat is soms maar lang niet altijd het geval.

De heer Van Thijn (PvdA):

Ik blijf me toch afvragen waarom het moment waarop nummer twee zich terugtrekt, zo belangrijk is. We hebben het over nummer twee. Er is dus een aanbeveling van twee kandidaten, anders kan nummer twee zich niet terugtrekken. Of nummer twee zich terugtrekt voordat of nadat de aanbeveling een feit is, er is hoe dan ook een overmachtsituatie ontstaan voor de raad en dus ook voor de minister.

Minister Remkes:

De vertrouwenscommissie doet een aanbeveling in de richting van de raad maar niet meer dan dat. De raad heeft in wezen het laatste woord. De kandidaten zijn bekend. Het is dan aan de raad, kennende de wet, om met die wetenschap te doen wat men binnen de regels van de wet moet doen. Als ik heel erg theoretiseer, kan ik mij een paar dilemma's in dat proces voorstellen. Dat heeft te maken met bepaalde momenten. Het is ook niet alleen maar wiskunde. Er wordt vanzelfsprekend ook gekeken naar wat in dit geval redelijk is. Maar de gevallen die ik tot dusverre onder ogen heb gekregen, waren allemaal tamelijk duidelijk. Dat had iets te maken met de omstandigheid die ik zojuist schetste.

De heer Dölle (CDA):

De minister heeft gezegd dat het gaat om het laatste moment. De heer Van Thijn heeft daar ook over gesproken. Als iemand zich op het laatste moment terugtrekt, levert dat een bijzonder geval op. Er wordt verderop in de memorie van antwoord gezegd dat het kwalificeren van een bepaalde uitzondering als een bijzonder geval mede afhangt van het moment van terugtreden. Daardoor komt bij ons de suggestie naar voren dat die kandidaten die zich eerder afmelden, toch nog als een bijzonder geval kunnen worden gekwalificeerd. Daar komt het misverstand vandaan.

Minister Remkes:

Dan hoop ik nu wat meer duidelijkheid in de mist te hebben gebracht. Het moment van besluitvorming van de raad is dus een heel belangrijk toetsmoment.

De heer Platvoet (GroenLinks):

In de nieuwe situatie is de naam van aanbeveling nummer twee geheim. Deze persoon kan zich terugtrekken voordat de aanbeveling door de raad is vastgesteld, maar ook nadat de aanbeveling is vastgesteld. Wat is het materiële verschil daartussen? De naam van nummer twee is immers ook na de vaststelling van de aanbeveling door de raad niet bekend.

Minister Remkes:

Deze discussie vloeit voort uit de toezegging die indertijd aan de Kamer is gedaan. Dat was een relevant moment in het besluitvormingsproces. Ik acht mij gehouden om toezeggingen die aan deze Kamer worden gedaan in het kader van de fatsoenlijke verhoudingen gewoon in te lossen. Dat was voor mij een extra stimulans om de gevallen die ik voorgelegd kreeg, toch maar in alle duidelijkheid terug te sturen. De discussie ging toen om de vraag in hoeverre de kroonbenoeming al dan niet werd uitgehold en in hoeverre het vanuit dat perspectief wenselijk was om twee kandidaten te hebben.

De heer Van Thijn (PvdA):

Nu is gebleken dat de toezegging die toen is gedaan, heeft geleid tot een wet die onuitvoerbaar is gebleken. Daarom proberen wij die vandaag te repareren.

Minister Remkes:

Dat is waar, maar dat neemt niet weg dat dit punt, de feitelijke keuzemogelijkheid, nog steeds van dezelfde orde is als tijdens de discussie van een paar jaar geleden.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De minister geeft geen antwoord op mijn vraag. Wat is het materiële verschil tussen het moment van terugtrekken voor en na de openbare aanbeveling als de naam van nummer twee toch niet bekend is? Is de aanbeveling voor beide plekken openbaar, dan kan ik mij daar iets bij voorstellen, hoewel ik het niet met de argumenten eens ben. In het nieuwe geval kan ik mij daar echter weinig bij voorstellen, net zoals de minister, denk ik.

Minister Remkes:

Ook in het nieuwe geval moet de minister twee namen voorgelegd krijgen. De minister wil namelijk iets meer zijn dan stempelmachine. Dat is hij nu eigenlijk al te veel.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De minister aanvaardt het als een bijzonder geval als de tweede kandidaat zich terugtrekt nadat de aanbeveling door de raad is vastgesteld. In dat geval krijgt de minister een aanbeveling voor alleen een eerste plek. Dat aanvaardt hij als een bijzonder geval.

Minister Remkes:

Dat wordt aangemerkt als een bijzonder geval.

De heer Van Raak (SP):

De minister wil geen stempelmachine zijn, maar dat is hij materieel wel. Hij krijgt een kandidaat voorgelegd. Op dat moment is al heel formeel vastgelegd wanneer wordt overgegaan naar de tweede kandidaat. Dat heeft de minister al vaker gezegd; daarvoor zijn heel formele, duidelijke regels. De ruimte die de minister daarbij heeft, is heel gering. Dus de minister is niet meer dan een stempelmachine.

Minister Remkes:

Die ruimte is er formeel natuurlijk wel, maar die ruimte is er materieel niet. Om die reden zei ik net al dat ik vind dat de minister af en toe wat te veel stempelmachine is. Daarom ben ik zelf een hartgrondig voorstander van een wijziging van de procedure en van een rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester.

De heer Van Raak (SP):

Ik wil hierop straks terugkomen. Daaraan zijn weer heel andere problemen verbonden. We doen nu al alsof wij een gekozen burgemeester hebben. Daarmee lopen wij al vooruit op wetgeving en dat maakt het beslisproces hier moeilijker omdat ik en de meeste mensen in deze Kamer niet zo visionair zijn als de minister.

De minister zegt dat hij materieel in feite een soort stempelmachine is. De naam van de tweede persoon blijft geheim. Wat is er dan materieel op tegen om een enkelvoudige voordracht te hebben? Dat is mij toch nog niet helemaal duidelijk geworden.

Minister Remkes:

Volgens mij is dat uitvoerig bij het vorige wetgevingsproces aan de orde geweest. U heeft de argumenten daarvoor uitvoerig in de stukken kunnen lezen en u vraagt nu een klein beetje naar de bekende weg.

De heer Van Raak (SP):

De minister heeft mij niet weten te overtuigen. Als hij dat wil, kan hij dat nu doen. Als hij vindt dat het niet hoeft, kan hij het laten.

Minister Remkes:

Ik kom in mijn betoog terug op enkele aspecten.

De heer Dölle vraagt of het geen illusie is, gelet op het feit dat zoveel mensen op de hoogte zijn van de identiteit van nummer twee, dat de naam geheim blijft. De omstandigheid dat een flink aantal mensen van die identiteit op de hoogte is, doet geen afbreuk aan de wettelijke geheimhoudingsplicht waaraan elk individu gebonden is. Ook in de huidige situatie is er sprake van lekken. Dat is buitengewoon vervelend. Wij moeten het helaas af en toe constateren. Het is vervelend in het bijzonder voor de mensen die het treft. In de meeste gevallen doet het zich echter niet voor.

De heer Platvoet heeft gevraagd of het verschil in terminologie ook een inhoudelijk verschil betekent. Er is sprake van een "bijzonder door de raad te motiveren geval" en van "in bijzondere gevallen". Er is geen inhoudelijk verschil. Ik waardeer het overigens dat de stukken zo precies zijn gelezen. Er is echter geen inhoudelijke wijziging aan de orde.

De heer Platvoet vraagt om expliciet duidelijk te maken wanneer de minister akkoord gaat met een enkelvoudige aanbeveling met als motief dat de raad slechts één kandidaat benoembaar acht. Als er maar een kandidaat heeft gesolliciteerd of als er maar een door de commissaris is geselecteerd als in beginsel benoembaar, en de raad deze kandidaat geschikt acht, is een enkelvoudige aanbeveling aanvaardbaar. Deze situatie deed zich een enkele keer voor. De meest voorkomende situatie is meer sollicitanten, een brede selectie door de commissaris en gesprekken van een vertrouwenscommissie met meer kandidaten. Dan heeft de raad de mogelijkheid, een meervoudige aanbeveling vast te stellen. Er is geen sprake van overmacht. Een enkelvoudige aanbeveling is dan niet aanvaardbaar.

Een en ander neemt niet weg dat het dossier dat ik ontvang meer omvat dan een kale aanbeveling. Stel het uitzonderlijke geval dat de eerste kandidaat op de aanbeveling niet meer beschikbaar is, terwijl de raad blijk heeft gegeven van duidelijke bedenkingen over de geschiktheid, op dat moment en in die gemeente, van de tweede kandidaat. Ik zal dan niet klakkeloos overgaan tot een voordracht. Ook deze situatie heeft zich overigens nog nooit voorgedaan.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De minister rekt in zijn beantwoording de positie van de commissaris van de Koningin te veel op. Een van de redenen waarom wij drie jaar geleden voor het wetsvoorstel stemden, was dat de commissaris van de Koningin in feite uit de wet werd gelicht wat betreft de invloed op de aanbeveling uit de raad. De commissaris van de Koningin was een postbus. Hij ontving de brieven van de sollicitanten en hij maakte een selectie. De minister zegt iets anders. Als de commissaris van de Koningin vindt dat van de twintig sollicitanten er vijf benoembaar zijn en de vertrouwenscommissie na haar werk vindt, naar eer en geweten, dat er slechts één benoembaar is, slaat de minister het advies van de commissaris van de Koningin hoger aan dan dat van de vertrouwenscommissie van de gemeenteraad. Dat vind ik niet juist. Het is in strijd met de strekking van de wet die drie jaar geleden is aangenomen. De positie van de commissaris van de Koningin is er op dit punt uitgehaald. De minister fietst die er nu weer in.

Minister Remkes:

Ik neem de positie van de cdK serieus. Die moet vooral geen kandidaten doorsturen die hij niet benoembaar vindt. Als de cdK benoembare kandidaten selecteert, worden die doorgestuurd. Mijn ervaring is dat cdK's die rol serieus vervullen. Ik ben van mening dat het meer is dan alleen een formaliteit. Als een cdK een kandidaat benoembaar heeft geoordeeld, is dat niet het enige, maar voor mij wel een zwaarwegend feit.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De minister zei net iets anders. Hij zei bij onenigheid over de kwaliteit van benoembare kandidaten, in het geval dat de commissaris van de Koningin er vier benoembaar vindt en de gemeenteraad een, per definitie de commissaris der Koningin te volgen. Nu begrijp ik dat het niet zo is.

Minister Remkes:

Ik volg dan niet per definitie de commissaris van de Koningin, maar ik zie dan wel dat er maar een enkelvoudige aanbeveling is. Natuurlijk zal ik dan zelf ook nog wel even naar die namen kijken, om in redelijkheid tot een afweging te kunnen komen. Die situatie doet zich nog weleens voor. Als er sprake is van manipulatief gedrag van gemeenteraden, ga ik daarvoor niet opzij.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Daar heb ik het niet over. Als een en ander op grond van goede kwaliteiten, met als achtergrond de profielschets, wordt beargumenteerd, vind ik dat u de rol van de commissaris van de Koningin niet moet optuigen, te meer daar u uw betoog begon met de opmerking dat wat nu voorligt binnen de Grondwet de meest democratische vorm van benoemingswijze van de burgemeester is. Dit doet afbreuk aan de meest democratische procedure die er is, namelijk dat de gemeenteraad in de benoemingsprocedure een zo sterk mogelijke positie heeft.

Minister Remkes:

De kern van de discussie is de vraag of een enkelvoudige aanbeveling wel of niet is toegestaan. Daarop ben ik zojuist ingegaan en ik heb daarbij aangegeven onder welke omstandigheden dit door mij eventueel wel of niet wordt geaccepteerd. In dat verband is de benoemingsprocedure relevant, alsmede de rol van de cdK daarin.

De heer Van Raak (SP):

U hebt meerdere malen aangegeven dat wij in ons achterhoofd moeten houden dat er een direct gekozen burgemeester zal komen. Dit is een tussenfase.

Minister Remkes:

Volgens mij heb ik dat niet gezegd.

De heer Van Raak (SP):

U hebt zo hard geroepen dat de gekozen burgemeester er zal komen, dat dit er bij mij nu in zit. Ik kan het er in dit debat niet meer uithalen. U wilt geen stempelmachine zijn en de commissaris van de Koningin moet een speciale rol hebben. Waarom bent u er bang voor dat de gemeenteraad manipulatief gedrag gaat vertonen? In de nabije toekomst willen wij de burgemeester door het volk of door de gemeenteraad laten kiezen. Waarom is het dan zo erg dat de gemeenteraad per se een kandidaat naar voren schuift waarvan hij denkt dat deze de beste is voor de gemeente?

Minister Remkes:

U mag van de minister verwachten dat deze nauw kijkt naar de wetgeving, die ook door deze Kamer is behandeld. Gemeenteraden moeten gewoon met een dubbele aanbeveling komen. U nodigt mij nu uit tot onwettig gedrag. Dat verwacht ik niet van deze Kamer.

De heer Van Raak (SP):

Dat is niet helemaal waar, omdat wij dit wetsvoorstel vandaag nog moeten goedkeuren. Wij kunnen vanmiddag nog alle kanten op.

Minister Remkes:

Ik heb zojuist aangegeven dat ook de bestaande regelgeving al ziet op de dubbele aanbeveling.

De heer Platvoet heeft gevraagd waarom de gemeenteraad de aanbeveling niet in alle openbaarheid mag vaststellen. Zolang wij spreken over een benoeming en dus over een sollicitatieprocedure, die met de nodige zorgvuldigheidswaarborgen is omgeven, moet het belang van de sollicitant bij een vertrouwelijke behandeling prevaleren. Het gaat om personen. De openbaarheid van de aanbeveling wordt deels ingegeven door het feit dat de aanbevolen kandidaat in de regel ook wordt benoemd, deels door het doel om zichtbaar te maken dat de aanbeveling van de raad ook daadwerkelijk wordt gevolgd. De overwegingen gelden alleen voor de als eerste geplaatste. Dit alles wordt vanzelfsprekend anders als het niet meer om benoemen, maar om kiezen gaat. Dan is er sprake van een totaal andere situatie.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U zegt dat er sprake is van een totaal andere situatie als er directe verkiezingen zijn, mocht het desbetreffende wetsvoorstel er ooit doorkomen. Dat ben ik met u eens, maar de gevolgen voor degenen die het in de verkiezingen niet halen, zijn toch gelijk aan de geschetste gevolgen voor de nummer twee van de openbare aanbeveling? Of verwacht u niet dat er meerdere zittende burgemeesters zullen deelnemen aan de openbare verkiezing?

Minister Remkes:

Laat ik op dit punt maar geen koffiedik kijken. Ik denk echter dat de mensen het totaal anders zullen ervaren en dat zijn de geluiden die ik nu al zo hier en daar begin te horen. Dit wetsvoorstel moet beoordeeld worden vanuit de bestaande praktijk. Ik vind het interessant om bespiegelingen te houden over de vraag hoe het onder een nieuw systeem zou werken, maar ik weet een ding wel: de bezwaren tegen de bestaande procedure waren erg breed. Dat hebben wij geprobeerd via dit wetsvoorstel op te lossen, maar ik heb nog geen doorslaggevende argumenten van u gehoord om dat maar niet te doen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Nee, maar die bezwaren komen vanuit het zittende gilde van burgemeesters.

Minister Remkes:

Ja, en dat zijn mensen die dag in, dag uit met hun gemeente bezig zijn en die wij echt nog even serieus moeten nemen. Het gaat mij veel te ver om nu te zeggen: dat is het zittende gilde van burgemeesters, dus die hebben wij eigenlijk niet meer serieus te nemen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Nee, maar die mensen hebben ook bezwaren tegen het wetsvoorstel waarmee u binnenkort naar de Tweede Kamer gaat. Een deel van die bezwaren zullen dezelfde achtergrond hebben. Dan ben ik benieuwd of u daar dan ook zo goed naar luistert.

Minister Remkes:

Daar wordt naar geluisterd. Wij spreken regelmatig met burgemeesters, maar die twee discussies moeten vooral niet door elkaar worden gehaald.

De heren Van Raak en Platvoet hebben gevraagd naar het perspectief. Het gaat hier om een wezenlijk verschil. De heer Van Raak vraagt of er al wordt geanticipeerd op de invoering van de gekozen burgemeester. Dat is wat mij betreft niet het geval. De heer Van Raak vraagt verder waarom het burgermeestersreferendum niet is afgeschaft. Omdat het bij de kabinetsformatie nuttig werd bevonden om het niet af te schaffen. Ik heb zojuist al gezegd dat het de raad de mogelijkheid geeft om voorafgaand aan het vaststellen van de aanbeveling een referendum uit te schrijven en op die manier ook het volk te consulteren. De heer Van Raak stelt ook de vraag naar ongewenste neveneffecten. Daar ben ik in feite al op ingegaan. Op het niet zelf kiezen voor een enkelvoudige aanbeveling ben ik eveneens afdoende ingegaan. De heer Luijten stelt de vraag of de voorgenomen invoering van de gekozen burgemeester een reden vormt voor kandidaten om zich nu niet te kandideren. De heer Luijten vroeg naar de overwegingen. Het is lastig om een beeld te krijgen van hen die nu niet solliciteren. Ik heb overigens ook geen signalen dat bepaalde groepen nu afhaken.

Voorzitter: Ketting

Minister Remkes:

Ik vraag kandidaten die ik wil voordragen altijd of zij beschikbaar zijn bij de verkiezingen en het antwoord is vrijwel altijd ja. Een enkeling verbindt een kleine mits aan de inhoud van het uiteindelijke wetsvoorstel. Het viel mij overigens in de gekozen bewoordingen van de heer Luijten op, dat hij de gekozen burgemeester al dusdanig in zijn denken heeft geïncorporeerd dat hij het nu al had over kandideren. Dat vond ik opmerkelijk, maar tegelijkertijd hoopgevend. De heer Luijten verkondigt verder de stelling dat een en ander in strijd zou zijn met de Grondwet. Daarbij verwees hij naar de opvatting van de Raad van State. De Raad van State is geen partij geweest in de discussie over de grondwettigheid dan wel ongrondwettigheid van de enkelvoudige aanbeveling, omdat een dergelijk voorstel nooit aan de Raad is voorgelegd. Overigens bestrijd ik de opvatting van de heer Van Thijn aan het adres van de heer Luijten dat hij, wat de enkelvoudige aanbeveling betreft, weliswaar zijn zin heeft gekregen, maar dat dit een onuitvoerbaar regime heeft opgeleverd. De door de heer Luijten indertijd gewenste aanvulling is immers niets meer dan een explicitering van wat destijds al in de wettekst besloten lag, namelijk dat een enkelvoudige aanbeveling slechts in hoge uitzondering acceptabel is en dat de minister het oordeel toekomt of het een bijzonder geval betreft.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dit vind ik wel een interessant punt. U zegt dat het een explicitering is van iets wat al in de wet vastgelegd was. Voor de heer Luijten was de tekst in de wet in strijd met de Grondwet. Toen ik hem gisteren bij interruptie vroeg of hij nu wel tevreden is, zei hij dat hij nu inderdaad tevreden is, omdat de strijdigheid door de toevoeging verdwenen is. Dit is toch niet te rijmen met uw opvatting, zo lijkt mij.

Minister Remkes:

Ik meen dat er in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven dat er naar het oordeel van het kabinet geen sprake is van strijd met de Grondwet.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dan concludeer ik dat u op het standpunt blijft staan dat u de stelling van de heer Luijten niet onderschrijft dat met de toevoeging van deze wetswijziging de strijdigheid met de Grondwet zou zijn opgeheven.

Minister Remkes:

Ik heb op dit punt niets toe te voegen aan de nota naar aanleiding van het verslag.

Voorzitter. De heer Van Thijn heeft gezegd dat dit wetsvoorstel een hoog Dik Trom-gehalte heeft. Voor een deel gaat de vergelijking met Dik Trom op. Dik Trom was een succes en ik zie niet in waarom dit niet ook voor dit voorstel zou gelden. Maar Dik Trom was een bijzonder kind, en dat was hij. De Gemeentewet is juist algemeen en organiek, en dat moet zo blijven.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Het is duidelijk dat de minister het met het van hem bekende optimisme niet eens is met het oordeel dat de gemeenten overspannen dreigen te raken door een bombardement van regelgeving in de afgelopen tien jaar. Wij zullen de discussie hierover ongetwijfeld herpakken als het voorstel voor de gekozen burgemeester hier arriveert.

De minister herhaalt zijn opmerking uit de memorie van antwoord, zij het met andere woorden, dat de beraadslagingen die voorafgaan aan de opstelling van de aanbeveling, absoluut vertrouwelijk zijn. Ik ga ervan uit dat dit betekent dat ook bij alle andere gelegenheden waarbij naar aspecten van het voorbereidingstraject gevraagd kan worden, dus bijvoorbeeld in schriftelijke vragen, interpellaties of enquêtes, absolute vertrouwelijkheid geldt.

De minister zegt dat de vertrouwelijkheid gerelativeerd kan worden door degene ten behoeve van wie die is ingesteld, namelijk de tweede op de aanbeveling. Dit is een opmerkelijk standpunt; wij nemen er kennis van. De tweede op de aanbeveling heeft dus als het ware een recht op vertrouwelijkheid.

Verder stelt de minister vast dat de regering kan billijken dat gemeenten in lopende procedures anticiperen op wat er bij dit wetsvoorstel wordt besloten.

Ik heb geconstateerd dat de categorie "een bijzonder geval" toch weer is teruggebracht tot gevallen waarin kandidaten pas op het laatste moment terugtreden.

Nog even terugkomend op de vertrouwelijkheid, talloze mensen weten wie de tweede kandidaat is, in ieder geval de hele gemeenteraad en waarschijnlijk ook fractieassistenten enz. De minister zegt dat het gevaar ook nu al groot is dat er een naam uitlekt. Het verschil is echter dat nu de twee kandidaten via de aanbeveling simpelweg bekend zijn, zodat het probleem zich niet voordoet. Maar je mag er toch van uitgaan dat in een gemeente met een raad van 31 leden zo'n 70, 80 mensen weten wie de tweede kandidaat is. Het probleem is dan ook niet of de Kroon slechts stempelt – wij zijn de VVD indertijd op dit punt bijgevallen, zoals de heer Luijten weet – het probleem is de openbaarheid, overigens ook als het om de eerste kandidaat gaat. Het optimisme dat het wel zal meevallen, deel ik dus niet. Ik denk dat het geheel zo lek is als een mandje, dat de namen in ieder geval snel bekend zullen zijn. Dit is een pessimistische veronderstelling, maar de tijd zal het leren.

Voorzitter. Wij hebben al in de eerste zin van onze bijdrage aan het voorlopig verslag aangegeven dat wij dit wetsvoorstel steunen, omdat het in ieder geval voor een deel een terugkeer naar veiliger wateren betekent. Wij zullen deze belofte om ermee in te stemmen ook materialiseren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Het zit misschien in zijn aard, maar ik vind in ieder geval dat de minister nogal luchthartig omgaat met de vrij massieve kritiek van de gemeenten, bijvoorbeeld op de dualisering en de effecten daarvan, of op de gekozen burgemeester. Wij worden bedolven met afkeurende moties van gemeenteraden over het komende wetsvoorstel. Maar goed, dat zullen wij nog op een ander moment bespreken.

De minister zei dat dit "het meest maximale democratische voorstel" binnen het kader van de Grondwet is. Dat bestrijd ik, want dat zou de enkelvoudige benoeming zijn, naar mijn opvatting, omdat die de meeste macht legt bij de positie van de gemeenteraad, daar waar het gaat om de burgemeestersbenoeming.

Het hele debat dat zich drie jaar geleden afspeelde, ging nu juist over het punt van de enkelvoudige en de meervoudige benoeming en de vraag of de meervoudige benoeming strijdig zou zijn met de Grondwet. Nu, de minister is daar klip en klaar over, namelijk dat het niet het geval is. Dan begrijp ik niet zo goed waarom hij dit staande houdt, anders dan het drie jaar geleden op instigatie van de VVD als een toezegging is afgedwongen in een paarse coalitieconstellatie, want zo lag het toen. Ik hield daar toen al geen rekening mee en nu vind ik dat je er helemaal geen rekening mee hoeft te houden. Ik vind dan ook niet dat de minister, als hij die meervoudige aanbeveling blijft verdedigen, staande kan houden dat het de meest democratische variant is binnen de Grondwet. Dat is eenvoudigweg niet het geval, als je democratisch vertaalt als: het gewicht van de gemeenteraad zo optimaal mogelijk gestalte geven.

Over de terugtrekking in het bijzondere geval en de definitie daarvan merk ik het volgende op. Dit is nu weer teruggebracht, zo zegt de minister, tot de terugtrekking na de vaststelling van de aanbeveling door de gemeenteraad. Ik weet niet of dat zo is. In de schriftelijke voorbereiding en ook zo-even in de eerste termijn, bij interruptie, heb ik het andere punt naar voren gebracht. Immers, als de raad in zijn volle overtuiging en niet door manipulatie maar op basis van heel redelijke argumenten, toch maar met één aanbeveling komt op basis van een profielschets, dan is dit voor hem ook in bepaalde situaties te beschrijven als het bijzondere geval waar hij verder geen tegenwerking aan zal geven. Dat heb ik toch goed begrepen?

Dan wil ik nog even het volgende naar voren halen. Ik begrijp dat de heer Luijten nu tegen dit wetsvoorstel gaat stemmen, omdat het strijdig blijft met de Grondwet. Immers, de toevoeging die is gedaan met het ene zinnetje, kan niet zo worden opgevat dat de eventuele strijdigheid daarmee is omgebogen tot een niet-strijdigheid. Dat is de opvatting van de regering en dat is ook mijn opvatting. De heer Luijten moet wel heel elastisch redeneren om op basis van zijn ingenomen standpunt, drie jaar geleden en nu opnieuw, voor dit wetsvoorstel te stemmen.

Over de verhuisplicht is eigenlijk door niemand gesproken. Ik wil erover gezegd hebben dat ik dit een heel vreemde eend in deze bijt vind. Het is erin gekomen door een amendement van de Tweede Kamer, vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging ten aanzien van de directe verkiezing van de burgemeester. Ik vind het heel oneigenlijk dat het op deze wijze in de wet terecht is gekomen, want je moet maar afwachten of het zo gaat lopen.

Dit brengt mij bij mijn eindoordeel met betrekking tot dit wetsvoorstel. Het is heel treffend dat dit wetsvoorstel wordt verdedigd in deze Kamer niet door de minister van Bestuurlijke vernieuwing, maar door de minister van Binnenlandse Zaken. De heer Dölle gaf mijn opvatting in dezen al een beetje aan, toen hij zei dat wij terugkeren naar veiliger wateren: dat is toch niet iets dat onmiddellijk samenhangt met bestuurlijke vernieuwing. In mijn optiek is dit wetsvoorstel een stap terug, als je het plaatst in het perspectief van bestuurlijke vernieuwing. Ik vind het bestuurlijke vernieuwing als de positie van de raad bijvoorbeeld wordt verstevigd, maar dat is niet het geval nu. Ik vind het bestuurlijke vernieuwing als er meer openbaarheid komt, maar dat is nu niet het geval. Het is een stap terug in de openbaarheid. Daarom is het ook eigenlijk terecht dat niet de minister van Bestuurlijke vernieuwing dit wetsvoorstel hier verdedigt, maar de minister van Binnenlandse Zaken. Dat zijn voor mij even zovele argumenten om mijn goedkeuring aan dit wetsvoorstel te onthouden.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Het ging er vandaag natuurlijk niet over, maar het woord is toch vaak gevallen: de direct gekozen burgemeester. Het is niet in de laatste plaats gebruikt door de minister zelf. Hij zal er komen: de direct gekozen burgmeester. Blijkbaar weet deze minister heel goed wat Kamers willen. Of hij is een visionaire minister of hij laat weinig ruimte aan Kamers. Ik ben benieuwd wat de heer Dölle van het CDA daarvan vindt. Ik ben benieuwd wat de VVD-fractie daarvan vindt, wat de GroenLinks-fractie, de SGP-fractie en die van de ChristenUnie daarvan vinden. Zij zijn allemaal fracties die toch niet zullen juichen bij dit soort opmerkingen.

De minister sprak over een tussenfase. Welnu, ik zie wel een aardige ontwikkeling. Deze minister is namelijk ook de minister van deregulering. Eerst waren er twee voorstellen, een voor een burgemeestersreferendum en een voor de enkelvoudige aanbeveling. Die werden samengevoegd tot één voorstel. Misschien mag ik de minister nu een suggestie doen: hij kan nog verder doordereguleren en met nul voorstellen komen. Wat is erop tegen om met de aanpassing van deze wet te wachten totdat wij weten hoe het zal gaan met die direct gekozen burgemeester? Dan hoeven wij daarop niet te anticiperen en weten wij tenminste waarover wij het hebben.

Wat dat anticiperen op de direct gekozen burgemeester betreft, verwees ik niet naar deze wet, maar naar de invoering van de dualisering in 2002. Is toen geanticipeerd op de invoering van de direct gekozen burgemeester? Dat wilde ik heel graag weten.

Met betrekking tot de spankracht van de gemeenten zegt de minister: we moeten daar niet te spastisch over doen, die spankracht is er wel, want er is bij lagere overheden een cultureel proces gaande. Hij spreekt van de noodzaak om te komen tot een andere bestuurlijke cultuur. Volgens hem zullen de verkiezingen daarvan een onderdeel zijn. In dat licht vind ik het heel opmerkelijk dat deze minister de naam van de tweede kandidaat niet openbaar wil maken. Wat is in dit verband het wezenlijke verschil? Ik zie dat niet. Als er twee kandidaten zijn wordt er een door de gemeenteraad of het volk gekozen. Dan valt er dus een kandidaat af. De ene gaat dus door en de ander valt af: een mooi liberaal principe, maar wat is nu het verschil?

Een neveneffect van de huidige situatie is dat de naam van de nummer twee openbaar wordt. Is dat nu zo erg? Of is dit een uitgangspunt? Voorzitter. Eigenlijk vind ik dit een wet voor bange bestuurders. Wie wil er nu een burgemeester of een commissaris die zodanig bezig is met zijn toekomst, dus met de periode na zijn burgemeesterschap of met de periode na zijn functie als commissaris van de Koningin, dat hij of zij zijn of haar naam niet openbaar wil maken?

Ik besef dat ik in de toekomst nog heel veel bestuurlijke vernieuwingen zal moeten beoordelen. Mijn fractie heeft besloten een goed begin te maken en om dit voorstel toch te steunen.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Ter voorbereiding van dit debat heb ik gisteren en vandaag het verslag van het debat van 2001, het debat van drie jaar geleden, erop na gekeken. Waar ging het toen om? Het ging mij toen om een amendement dat in de Tweede Kamer op artikel 61 was ingediend. Daarin stond letterlijk: in bijzondere door de raad te motiveren gevallen kan worden volstaan met de aanbeveling waarop één persoon vermeld staat. Daarvan heb ik toen gezegd: dat kan niet, want op deze manier is de Kroon een stempelmachine. Als de raad kan uitmaken of er maar één persoon kandidaat is, is dat strijdig het met het onderhavige beginsel. Daar ging het mij toen dus om. Dat heeft helemaal niets te maken met het idee dat ik vandaag elasticiteit nodig zou hebben. Het ging mij om dit punt en daarop heeft de heer De Vries mij een toezegging gedaan. De toenmalige voorzitter van de vaste Kamercommissie van de Tweede Kamer de heer De Cloe riep destijds nog: dat is in de praktijk een enkelvoudige aanbeveling. Ik ben het met de minister eens dat de Raad van State nooit heeft geadviseerd over het gewijzigde voorstel, maar ik weet wel dat de Raad van State over het oorspronkelijke voorstel kritisch was, met name op het punt van de enkelvoudige en meervoudige aanbeveling. Ik zeg dit om geschiedvervalsing te voorkomen. Wij hadden dus bezwaar tegen dit punt. Daarop is de minister mij tegemoetgekomen en daar ben ik bij om. Ik vind dus dat het aan de minister is om te besluiten of sprake is van rechtvaardiging van een enkelvoudige aanbeveling en niet aan de raad. Dat was precies het punt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De zin die u net voorlas, staat nog steeds in de wetstekst.

De heer Luijten (VVD):

Nee.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Jawel, in een bijzonder door de raad te motiveren geval kan worden volstaan met een aanbeveling waarop een persoon vermeld staat.

De heer Luijten (VVD):

Leest u dan even verder.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Daarna komt de zin dat het aan de minister is om te beoordelen of het een bijzonder geval is. De minister zegt dat het een explicitering is van iets wat al in de wet was begrepen. Daar ben ik het mee eens. In die zin kunt u niet op grond van deze toevoeging zeggen: eerst was het strijdig met de Grondwet en nu niet meer.

De heer Luijten (VVD):

Ik heb niet gezegd dat het strijdig is met de Grondwet. Ik heb gezegd dat het mogelijk in strijd zou zijn met de Grondwet en dat je daarvoor argumenten kon hebben. Ik wilde dat geëxpliciteerd hebben. Als je dat niet expliciteerde, had het de schijn van strijdigheid met de Grondwet. Door die ene zin dat de Kroon en niet de raad dat uitmaakt, is dat punt voor mij weggenomen. Er wordt vandaag geen jota aan veranderd; alleen het punt van de openbaarheid wordt veranderd. Het heeft niks met de Grondwet te maken.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Maar bij een kroonbenoeming maakt de Kroon toch altijd uit wie er burgemeester wordt?

De heer Luijten (VVD):

Niet als er expliciet staat dat het aan de raad is om te bepalen of er een enkelvoudige voordracht komt. Wij wilden expliciet in de wet laten opnemen dat dit aan de Kroon is. Om dit soort debatten te voorkomen vinden wij dat het niet de Kroon moet zijn die een burgemeester benoemt, maar dat het de kiezers moeten zijn die straks bepalen wie burgemeester wordt. Ik hoop dat het voorstel er snel komt.

De heer Dölle (CDA):

Ik herinner mij de toonzetting van dat debat toch iets anders: het zou de Kroon moeten zijn, maar als het toch niet de Kroon is, dan de kiezers.

De heer Luijten (VVD):

De VVD heeft toen gezegd: wij zijn of voor de kroonbenoeming of voor benoeming door de kiezers. De kroonbenoeming heeft zijn tijd nu gehad. Dat lijkt mij heel helder. De heer Dölle heeft er misschien zelf wat moeite mee, maar ook zijn partij heeft die beweging meegemaakt in een akkoord. Wij zullen hier het voorstel van de minister wel krijgen. Voor ons is het of benoeming door de Kroon of direct laten kiezen door de kiezers.

De voorzitter:

De heer Luijten heeft nu zijn tijd ook gehad.

De heer Van Thijn (PvdA):

Voorzitter. De kroonbenoeming heeft zijn tijd gehad, maar niettemin wringen wij ons vandaag in duizend bochten om de fictie nog even in stand te houden, want het is een fictie. Ik begrijp dat ook wel. Wij moeten niet vergeten dat het uiteindelijk gaat om de kwaliteit van het openbaar bestuur en om de vraag of wij in staat blijven de best denkbare sollicitanten en kandidaten voor het burgemeestersambt te interesseren. Het feit dat wij hier aan het repareren zijn komt voort uit de problemen die met dat kwaliteitsargument ontstonden, omdat blijkbaar een aantal mensen niet bereid was mee te dingen als hun naam in de krant zou komen als zij niet nummer een, maar nummer twee zouden worden. Ik kan mij daar ook wel iets bij voorstellen; daar wil ik niet kinderachtig over doen.

Ik vind wel dat het veel te ver gaat om deze mensen, die toch al de hand boven het hoofd wordt gehouden om geen gezichtsverlies te lijden, nu ook nog een geweldige machtspositie te geven. Nummer twee bepaalt of nummer een wordt benoemd. Als nummer twee zich op een heel laat moment terugtrekt, kan de minister zeggen dat de aanbeveling niet door de beugel kan. Dan beginnen wij weer helemaal van voren af aan. Mijn probleem met deze gewrongen situatie is dat er veel te veel verantwoordelijkheid en beslissingsmacht in handen wordt gelegd van mensen die op geen enkele manier ter verantwoording kunnen worden geroepen.

Nu zou dat allemaal niet zo erg zijn als het om een heel korte overgangssituatie ging. Maar wat de minister ziet, zie ik nog niet. Die overgangssituatie zou weleens tot 2010 kunnen duren. Dan zitten wij nog zeker vijf jaar met deze constellatie in onze maag. Mijn fractie zal hieraan dan ook geen medewerking verlenen.

Minister Remkes:

Voorzitter. De heer Dölle heeft wat kanttekeningen geplaatst bij mijn wat meer optimistische beschouwing van het gemeentebestel. Ik heb het zo verstaan, dat er via deze lijn wat gepreludeerd wordt op de discussie die hier nog gevoerd gaat worden over het uiteindelijke voorstel voor het gekozen burgemeesterschap en over de evaluatie van de dualisering. De heer Van Raak heeft gevraagd of bij de dualisering indertijd geanticipeerd is op de gekozen burgemeester. Nee, daar is geen sprake van geweest. Een heel andere vraag is de vraag welk model van een gekozen burgemeester het beste past bij een dualistisch gemeentebestel: de door de bevolking gekozen burgemeester of de door de raad gekozen burgemeester. Deze vraag ga ik vandaag niet beantwoorden, maar zij zal ongetwijfeld bij het wetsvoorstel aan de orde komen. Tijdens de operatie-Elzinga hebben wel verkenningen plaatsgevonden, maar er was geen sprake van preluderen. Het een leidt dus niet automatisch tot het ander.

Door de heer Dölle is gevraagd hoe reëel het is om te veronderstellen dat de naam vertrouwelijk blijft als zoveel mensen de naam kennen. Ik ga daarvoor terug naar de benoemingsprocedure zoals die tot niet zolang geleden aan de orde was. Vóór 2001 was het aantal keren dat de naam vertrouwelijk bleef vele malen groter dan het aantal keren dat de naam uitlekte en toen was het aantal actoren ook groot. Ik weet dat er ook rotte appels in de mand zitten, maar ik heb een redelijk vertrouwen in het naleven van de normale spelregels door leden van de gemeenteraad. Vandaar mijn optimistische toonzetting. Onherroepelijk zal er af en toe iets fout gaan.

De heer Dölle (CDA):

Het aantal actoren was in die tijd kleiner en de rol van de commissaris was anders, maar ook toen werd er gelekt.

Minister Remkes:

Voorzitter. De heer Van Thijn motiveert zijn tegenstem met de opmerking dat het weleens 2010 zou kunnen worden. Ik ben niet zo pessimistisch en ik ga ervan uit dat een positief ingestelde sociaal-democratische fractie in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer die werkelijkheid mee kan helpen maken. Ik heb tenminste altijd begrepen dat dit ook een goed uitgangspunt is van de sociaal-democratie.

De heer Van Thijn (PvdA):

Dat klopt. De minister weet dat ik zelf een relatie heb gelegd met de toekomst van ons politiebestel.

Minister Remkes:

Die discussie herinner ik mij inderdaad heel goed. De vraag die hier aan de orde is, is de vraag of de bestaande werkelijkheid verbeterd wordt. Het is mijn stellige overtuiging dat het met de nieuwe procedure aanzienlijk beter zal verlopen dan met de bestaande procedure. Ook uit de kring van de heer Van Thijn zijn de bezwaren tegen de bestaande procedure aanzienlijk.

De heer Van Thijn (PvdA):

Omdat wij een onuitvoerbaar product in de markt hebben gezet.

Minister Remkes:

Voor een deel dient dit voorstel er dus toe om de zaak te repareren.

De heer Van Thijn (PvdA):

Maar heel kunstmatig. Eigenlijk heeft u er zelf voor gezorgd dat het verhaal onuitvoerbaar blijft, omdat u onder alle omstandigheden aandringt op twee kandidaten. In bepaalde situaties moet dus geforceerd een nummer 2 bereid gevonden worden om zijn of haar hoofd in de strop te steken.

Minister Remkes:

De werkelijkheid heeft zich inmiddels redelijk geplooid naar die uitgangspunten. Dat doet mij deugd. Wat de Kamer of een deel van de Kamer op dit punt eigenlijk van mij vraagt, is om bestaande toezeggingen die gedaan zijn aan de Kamer aan de laars te lappen. En dat doet deze minister dus niet.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA wordt conform artikel 112 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Timmerman-Buck

Naar boven