Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten (positie van de Centrale Landinrichtingscommissie) (28967).

(Zie vergadering van 6 april 2004.)

De voorzitter:

De CDA-fractie heeft te kennen gegeven behoefte te hebben aan een korte derde termijn. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is hier aanwezig. Ik stel voor, het verzoek om een derde termijn in te willigen en deze nu te laten plaatsvinden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt heropend.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Vorige week hebben wij uitvoerig met de minister gesproken over dit wetsvoorstel. Ik heb toen bijzonder veel aandacht gevraagd voor één aspect dat naar mijn smaak niet door de wet wordt opgelost, namelijk de vraag of het besluit van de Centrale landinrichtingscommissie bevoegd is genomen. Dit aspect wordt door deze wet niet geregeld. Ik heb toen voorgesteld om dat probleem op te lossen door middel van een novelle, nu wij weten dat het de commissie in nieuwe samenstelling was die het besluit heeft genomen. De minister heeft gezegd dat hij dit niet verstandig vindt. Hij was ook niet geheel overtuigd van mijn argumentatie, zoals ik ook niet geheel overtuigd was van zijn argumentatie. Ik zou mij echter kunnen voorstellen dat wij ons wellicht kunnen vinden in een andere weg. Wij kunnen deze wet bijvoorbeeld vandaag afhandelen en aanvaarden, maar dan bekijkt de minister toch of het niet verstandig is om het probleem dat ik heb gesignaleerd, op te lossen. Daarvoor zijn ook weer verschillende mogelijkheden denkbaar, namelijk dat bij wet alsnog het onbevoegd genomen besluit wordt bekrachtigd, dan wel – en dat is misschien nog fraaier – dat simpelweg de koppeling naar het onbevoegd genomen besluit wordt geschrapt in artikel 5 omdat dit vermoedelijk volledig overbodig is.

Minister Veerman:

Voorzitter. Zoals de heer Van de Beeten zegt, hebben wij daarover de vorige keer inderdaad van gedachten gewisseld. Hij geeft aan dat hij risico's ziet met betrekking tot de houdbaarheid van artikel 5 van het wetsvoorstel, in het bijzonder in de verwijzing die het artikel maakt naar het omstreden mandaatbesluit. Uit mijn bijdragen in eerste en tweede termijn mag duidelijk zijn dat ik, of in ieder geval de adviseurs waar een minister op heeft af te gaan, dat anders zie. Wat mij betreft is de hoofdzaak dat wij er nu samen uitkomen en dat de wet in het Staatsblad kan. Wanneer de wet niet doorgaat, komen er namelijk veel landinrichtingsprojecten stil te liggen. Dit is een onwenselijke zaak. Vandaar dat wij elkaar kunnen vinden op het volgende punt. Ik ben bereid toe te zeggen dat ik na de aanvaarding van het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk een wijzigingswet in procedure zal brengen waarin de volgende zinsnede zal worden geschrapt: overeenkomstig het mandaatbesluit van de Centrale landinrichtingscommissie vastgesteld in haar vergadering van 22 maart 1996.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij gaan nu over tot de stemming over het wetsvoorstel. Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel hebben wij twee weken geleden een reparatie ten halve genoemd. Immers de in mandaat genomen besluiten worden achteraf gelegaliseerd. Het mandaatbesluit zelve wordt niet gerepareerd. Het was een product dat, wat onze fracties betreft, niet door de keuring gekomen zou zijn. De toezegging van de minister geeft ons echter het vertrouwen dat wij als deel van deze Kamer verantwoord vóór het voorliggende wetsvoorstel kunnen stemmen, als zijnde de eerste stap op weg naar een afdoende reparatie.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat dit wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven