Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 2 maart 2000 te Oranjestad, Aruba, totstandgekomen Verdrag inzake samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende toegang tot en gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht (Trb. 2000, 34) (27229, R1660).

De voorzitter:

Alvorens tot de beraadslaging over te gaan, heet ik natuurlijk de minister van Buitenlandse Zaken bijzonder welkom, maar eveneens de gevolmachtigde ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba. Niet in het minst heet ik de afgevaardigden uit Aruba welkom, mevrouw Van Lis-Donata en de heer Croes. Ik ben bijzonder verheugd dat u in ons midden hebt plaatsgenomen en straks zult deelnemen aan de beraadslagingen.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Gennip (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Als ik de zeer uitgebreide voorbereiding van dit verdrag op me laat inwerken, dan ben ik eigenlijk nog het meest getroffen door de inbreng van de minister-president van de Nederlandse Antillen, de heer Pourier. De analyse van Pourier is dat het niet alleen gaat om criminaliteit of om overlast; het gaat er zelfs niet alleen om dat drugsbaronnen met hun enorme kapitalen in de kleinschalige eilandengemeenschappen erin slagen macht en invloed te kopen, van families tot hele democratieën toe, maar het gaat, zo parafraseer ik, om een aantasting van de hele cultuur van een samenleving, van arbeidsethos – waarom nog hard werken, waarom nog een overheidsbaan – tot de kwaliteit van het onderwijs. Het gaat inderdaad om het wegnemen van een perspectief van eerlijkheid en fatsoen bij een hele generatie. Denk nu niet, zo zegt Pourier, dat wij die Amerikaanse investeringen en aanwezigheid vooral willen hebben om economische redenen. Ik citeer: "Wij hechten evenwel stukken meer belang aan de samenleving, die ontwricht wordt en aan het sociale netwerk, dat op dit ogenblik zwaar onder druk staat." Einde citaat.

Akkoord zullen velen zeggen, maar is het daarvoor nodig een intensieve samenwerking met de VS aan te gaan met hun, in de ogen van velen, contraproductief drugsbeleid en daardoor misschien medeplichtig te worden aan de breed bekritiseerde aanpak van de drugsproductie in Colombia? Hebben wij wel zekerheid dat de inlichtingen die verkregen worden alleen gebruikt worden voor drugsbestrijding en niet voor de bestrijding van guerrilla's Lopen wij niet het grote risico dat de guerilla-narco-groepen met aanslagen de economie van koninkrijksdelen zullen ontwrichten? Last but not least, waarom moeten wij die immuniteit voor vervolging gunnen aan onderdanen van een land dat zelf zich onttrekt aan de nieuwe vormen van internationale rechtshandhaving? Waarom werken wij mee aan een verdrag waarvan de wordingsgeschiedenis bepaald niet de schoonheidsprijs verdient?

Wij hadden dit verdrag graag afgehandeld voor het zomerreces. Ook toen hadden wij willen wijzen op de scherpe analyse van de andere minister president, de heer Eman. Ongeveer tezelfdertijd wijst Gehenno, die wij hier al eerder hebben geciteerd in zijn La Fin de la Democratie op de onhoudbaarheid van de strikte scheiding tussen externe en interne veiligheid. Op 11 september kreeg hij meer gelijk dan hem lief was. Vijftien jaar geleden werd de heer Eman uitgelachen in Washington en Den Haag om zijn voorstel militaire inzet te gebruiken voor criminaliteitsbestrijding. Hoe snel zijn wij in een andere wereld terechtgekomen!

De behandeling van dit verdrag valt nu opeens in die andere wereld, in dat andere tijdperk. Er is ongelooflijk veel van gedachten gewisseld over dit verdrag, maar dan is er opeens die andere dimensie: drugs, criminaliteit, terreur, interne verdediging, externe verdediging, vergelding. Ik zeg dit niet omdat wij, ook in deze dagen, hielenlikkers van de VS zouden zijn, niet omdat wij geen nee zouden durven zeggen, niet omdat wij de tekortkomingen en de risico's van deze verdragen niet zouden zien, maar omdat een schonehandenpolitiek het slechts denkbare antwoord is op de klemmende uitdagingen op dit terrein. De vraag van beide ministers-presidenten namens hun bevolkingen is daarbij voor ons uitgangspunt. Natuurlijk hebben wij kennis genomen van de protesten uit sommige sectoren van de burgermaatschappij. Die zijn belangwekkend, maar het zou een absoluut verkeerd signaal zijn – dan druk ik mij nog zwak uit – om die in de plaats te stellen van de democratische legitimatie van politieke voorkeuren. Als wij democratie, evenals de eigen zelfstandigheid van de Antillen en Aruba, serieus nemen, dient dat ons uiteindelijk referentiepunt te zijn. Het is curieus dat sommigen die hartstochtelijk het primaat van de politiek bepleiten, kennelijk desalniettemin selectief willen zijn als het gaat om bepaalde actiegroepen.

Ons uitgangspunt is derhalve niet om onze ogen te sluiten voor de bezwaren van verschillende aard, maar om zeer nadrukkelijk tot een afweging te komen van die bezwaren ten opzichte van de uiteindelijke doelstelling. Het standpunt van mijn fractie is niet het sluiten van de ogen, maar wel het afwijzen van een schonehandenpolitiek. Wij respecteren allereerst, zoals gezegd, de afweging van onze partners in de West. Het modewoord in de internationale samenwerking is momenteel "ownership". Als dat ons iets waard is, dan zeker in het koninkrijksverband. Ik zet daarom ook vraagtekens bij de toonhoogte van sommige bezwaren in ons land. Het gaat om hun toekomst, de perspectieven van hun volgende generatie, hun kinderen dus, de integriteit van hun samenleving, zeg maar rustig hun cultuur, hun aanzien in de omgeving en wereldwijd en zelfs hun bescherming – het harde woord moet vallen – tegen Nederland als grootste exporteur van XTC-drugs!

Dan is er dat andere argument: wij wijzen het Plan Colombia af; wij wijzen het harde drugsbeleid van de VS af; wij vinden de immuniteitsregeling onverdraaglijk; wij vinden hun afstandelijke opstelling ten opzichte van de internationale rechtsorganen en het multilaterale systeem verwerpelijk, wij willen geen risico lopen van betrokkenheid bij de bestrijding van de narco-guerilla en dus werken wij niet mee aan deze vorm van drugsbestrijding; wij met onze reputatie op dit gebied, de Antillen en Aruba met hun rangschikking in de gevarenzone van de risicolanden. Ik ben bang dat zo'n opstelling bepaalde krachten in de VS, die nu nog in de minderheid bleken, alleen maar zal sterken in hun agenda van een onbeheerste oorlog tegen de drugs en hun unilateralisme.

Onze fractie koos en kiest een andere weg. Al voor 11 september, al voor het reces, hadden wij in onze inbreng willen inzetten op een driesporenbeleid. Aan de ene kant gaat het om creatieve en royale samenwerking met de VS bij het opsporen van drugstransporten middels dit verdrag, maar aan de andere kant moet die samenwerking ook worden gebruikt voor een intensivering van de dialoog met de VS over de perspectieven van een wereldwijde aanpak van het drugsprobleem aan de producentenkant, maar vooral ook aan de afnemerskant en de voordelen daarbij van een duidelijk multilaterale aanpak. Kan de minister meedelen of hij zeker bij het tonen van onze goede wil kansen ziet voor een enigszins vruchtbare dialoog met de VS in dit opzicht en misschien voor herstel van het multilateralisme?

Het derde spoor bestaat uit steun bij de opbouw van een alternatieve economie in Colombia en herstel van de intussen vrijwel verwoeste burgersamenleving. Het gaat om hulp, om handel – denk aan bloemenimporten – en om contacten vanuit Europa en Nederland. Bij de behandeling van het onderdeel ontwikkelingssamenwerking van de BZ-begroting hebben wij een- en andermaal de noodzaak benadrukt van een zogenaamde toelatingsstrategie. Een land als Colombia mag niet volwaardig toegelaten worden op de lijst van onze favorieten, maar kunnen wij het daarbij laten? Wat doen we dan wel om landen en samenlevingen te helpen om de weg naar de skybox van onze internationale samenwerking terug te laten vinden? Juist het Plan Colombia zou een aansporing moeten zijn om het proces van marginalisering van Latijns-Amerika in ons hulpbeleid te keren.

Verder zijn wij natuurlijk zeer benieuwd of de inspanningen van meerdere kanten en met name het moedige werk van Pax Christi in het vredesproces nog perspectieven hebben, ook in het licht van de recente liquidaties en bedreigingen. Graag een reactie van de regering hierop.

Hoe serieus en intensief zijn de bemoeienissen van de Unie om een alternatief voor Colombia te bieden? Kan de regering meedelen of zij in de laatste maanden nog stappen heeft ondernomen om de Europese hulp en de handel met Colombia te bevorderen? Het simpele verhaal dat de mensenrechten in Colombia worden geschonden is het uitdelen van een straf juist aan het adres van degenen binnen de Colombiaanse overheid die daaraan een eind willen maken. Wij hebben niet de indruk dat er zijdens Europa voldoende echte betrokkenheid en zorg, een "sense of urgency", is omtrent deze ontwikkelingen, maar wij laten ons graag van het tegendeel overtuigen.

Dit zijn overwegingen en vragen vooral van voor 11 september. En nu: je hoeft geen "White House watcher" te zijn om te beseffen dat de strijd tegen het terrorisme zich niet zal beperken tot Afghanistan. Overal zal de relatie georganiseerde misdaad, geld, wapens in het vizier komen, letterlijk ook. De strijd zal lang zijn en op vele fronten, met onzichtbare vijanden, en met geen duidelijk moment van uitgeroepen overwinning, zeggen ze in Washington. Nu een signaal geven van schone handen en langs de kant te gaan staan bij plannen om misdaad te voorkomen, is onbestaanbaar. Wij denken dat er in de ontwikkelingen na 11 september ook een kans is voor een nieuw multilateralisme. Er zijn signalen dat het besef groeit dat de oorlog tegen het terrorisme alleen gewonnen kan worden binnen een breed gedragen VN-mandaat. De VS hebben een belangrijk gedeelte van hun schulden aan de VN ingelost; er lijkt een nieuw engagement ten opzichte van het conflict in het Midden Oosten te ontstaan; er zijn veel geluiden te horen in de VS dat een veilige wereld alleen die wereld zal zijn waarbij het overgrote deel van de bevolking ook belang heeft. Ook dat kan de uitkomst zijn van de constatering dat de wereld na 11 september veranderd is, wezenlijk veranderd.

In die ontwikkeling kunnen wij aan de zijlijn gaan staan, of partner zijn, in ondersteuning, in dialoog, in kritiek soms, maar vanuit een partnerschap. Mijn fractie is daarom van mening dat het enerzijds onbestaanbaar is dat wij nu, juist nu, zouden zeggen: wij doen niet mee; voor ons zijn de risico's te groot of wij zijn het te zeer met jullie oneens. Maar tezelfdertijd willen wij op den duur wel kapitaliseren op dat partnerschap, op die wil om samen risico's te dragen. Niet meteen als een nieuwe conditionaliteit, maar in die duidelijke boodschap dat de nieuwe strijd eerst en vooral een strijd is voor de versterking van de internationale rechtsorde, voor de sluiting van "tax havens" en de bestrijding van het witwassen van zwart geld tot de bevordering van de universele competentie van het Internationaal Strafhof; in de overtuiging ook dat grootmoedigheid en afzien van korte termijnbelangen het andere driekwart van de wereldbevolking het perspectief kan geven van een sociaal economische orde die ook de hunne wordt, of een milieubeleid, waarin iedereen een plaats onder de zon gegund wordt. Wij hoeven niet te preken, zeker niet op het moment dat er slachtoffers vallen, maar wij hoeven onze overtuiging en onze inzet ook niet te verbergen. Daarmee wordt de acceptatie van het FOL-verdrag geplaatst tegen de nieuwe realiteiten van na 11 september en in een breder kader van een multilaterale bestrijding van terreur, drugshandel, wapenverspreiding, geweld en staatscorruptie. De nieuwe realiteiten van na 11 september impliceren dat een geïsoleerd bekijken van corruptie, drugs en misdaad in een bepaald gebied achterhaald is, maar gezien moet worden tegen de realiteit van de mondialisering van de georganiseerde misdaad en de terreur, en dus de noodzaak van een mondiale bestrijdingsstrategie. Die mondialisering en die vervaging van de grens tussen de interne en de externe veiligheid, dat zijn de nieuwe realiteiten van de 21ste eeuw. In dat kader moet ook dit verdrag gezien worden. Wij zijn benieuwd te horen of de koninkrijksregering het toevoegen van een nieuwe dimensie van ons partnerschap met de VS ook in dit kader wil zien.

Wij zijn naar nog iets anders benieuwd. Vanuit onze fractie en vanuit deze Kamer is herhaaldelijk de vraag gesteld waarom wij er toch zo lang over doen om internationale verdragen, ook de meest belangrijke, in een bij de urgentie of de aard van zo'n verdrag passend tempo te behandelen. Een paar maanden geleden moesten wij constateren dat de Caribische Associatieverdragen jaren behandeltijd hadden gevergd. Enkele weken later moesten wij constateren dat Nederland bij de behandeling van het Internationaal Strafhof bij de achterhoede dreigde te komen, Nederland nota bene zelf. Een- en andermaal is vanuit onze fractie aangedrongen op spoed bij met name het VN-verdrag inzake de terroristische bomaanslagen. De secretaris-generaal van de VN doet een dringend beroep, ook op onze minister-president, om voor de millenniumtop van begin september 2000 die zaken af te wikkelen. Nee dus. Op 24 oktober 2000 stellen de heer Hirsch Ballin en ik die zaak in schriftelijke vragen opnieuw aan de orde. De regering geeft niet eens een direct antwoord, terwijl het toch een zeer aangelegen verdrag is. Nu, na een jaar en na 11 september, is het nog maar net bij de Tweede Kamer ingediend. De trage en gecompliceerde gang van dit verdrag kennen we – het ligt niet alleen aan de regering – maar naar het oordeel van onze fractie zit er onvoldoende druk achter het hele proces van belangrijke internationale verdragen, ook in de essentiële sfeer van bevordering van veiligheid en bestrijding van terrorisme en misdaad. Ons land kan zich dat tegenover de internationale gemeenschap niet permitteren en wij vragen de regering dringend stappen te ondernemen, die een wending in dit algemeen lijkende beeld kunnen garanderen.

Terug naar de eilanden: Ook op een meer directe manier kan de drugs- en misdaadbestrijding breder geploegd worden. Wij krijgen goede berichten over de samenwerking met de coast guard en wij vragen ons af, of die samenwerking niet nog meer uitgebreid kan worden. Heeft de koninkrijksregering of hebben de afzonderlijke eilanden nog andere verreikende plannen om de doorvoerpositie effectiever te bestrijden? Hoe ziet de regering in dit verband de ontwikkelingen in Venezuela, waar het nieuwe regime steeds meer een duidelijke eigen agenda, ten dele anti-VS, ontwikkelt voor zichzelf en voor heel Latijns Amerika?

Overigens onderschatten wij de risico's niet van een betrokken raken van de eilanden bij destabiliseringsacties van de zijde van de drugssyndicaten, die zich zwaar gedupeerd zullen voelen. Ook dat roept toch weer die al sinds 1969 sluimerende vraag op: hoe ver reiken bereidheid en mogelijkheden van Nederland om de eilanden te beschermen tegen ontwrichting van buiten en van binnen? De nieuwe installaties en het nieuwe belang van de eilanden in de drugsbestrijding kunnen ze duidelijk tot doelwit maken. Daarom achten wij het niet prematuur om te spreken over scenario's waarin een sterkere Nederlandse beschermingsinzet gevraagd zal worden. Dat is ook een van de consequenties van de goedkeuring van dit verdrag. Is er een standpunt van de regering te geven over titel en omvang van een eventueel versterkt Nederlands militair engagement bij terroristische aanslagen van buitenaf of bewust gestimuleerde ontwrichting van binnenuit? Dit is weliswaar een hypothetisch, maar geenszins theoretisch scenario.

De immuniteitenregeling verdient niet de schoonheidsprijs, maar is wel plaatsbaar in het denken van de Amerikaanse bevolking en regering, ook de vorige. Het is een prijs voor het partnership, jammer genoeg een kennelijk onvermijdelijke prijs. Deze Kamer heeft zich eerder gebogen over de immuniteitenregeling voor Amerikaans militair personeel. Ook toen, een veertig jaar geleden, was er al een zekere vrees en ongenoegen. Waar ging het in die tijd om? Om in Soesterberg, want daar ging het om, dronken rond te rijden en verkeersslachtoffers maken? Om de vrouwen in die omgeving lastig te vallen? Om drugsgebruik en smokkel? Om geweldsmisdrijven? En dat alles onttrokken aan de Nederlandse strafrechter? Niets daarvan, mijnheer de voorzitter. De toenmalige fractieleider van de VVD, de heer Van Riel, maakte zich vooral zorgen over de mogelijkheid dat Amerikaanse soldaten een artikel van onze Grondwet zouden overtreden, en wel meer specifiek dat de katholieken onder hen het in hun hoofd zouden halen processies te gaan houden en daarmee het toen nog geldende processieverbod uit de Grondwet met de voeten zouden treden. Het zegt iets over de perceptie waarmee toen kennelijk de Nederlandse politici tegen de Amerikaanse soldaten en hun verleidingen aankeken. Ik vrees dat zelfs katholieke Amerikaanse jongens van rond de twintig toch andere zaken aantrekkelijker vonden dan een calvinistisch land op stelten te zetten met een paar stevige roomse processies, ook in die tijd. Maar het zegt alles over een wereld, die in enkele decennia zo onomkeerbaar lijkt veranderd te zijn. Achteraf is die vrees van de grote liberale voorman ongegrond gebleken. Laten we hopen, dat het op de eilanden ook meevalt. Maar nogmaals: het verdient de schoonheidsprijs niet, al kunnen we er wel begrip voor opbrengen, gegeven de totaliteit van de rechtsbescherming waar de VS-militair aanspraak op maakt. De soevereiniteit van de VS gaat daarbij voor alles. Aan ons de opdracht vanuit dat partnership duidelijk te maken dat soevereiniteit soms het best gediend is door er stukken van te delen met anderen.

Diezelfde soevereiniteit kreeg vanuit diezelfde eilanden haar eerste saluut. In haar laatste boek beschrijft Barbara Tuchman in haar onnavolgbare stijl hoe vanuit wat nu de koninkrijksdelen heten, de eerste erkenning ter wereld kwam van de tegen hun moederland revolterende verenigde staten, het eerste saluut voor de vlag van de revolutie in de Nieuwe Wereld. Tussen dat saluut en de handtekening onder het FOL-verdrag, tussen het saluutschot van de Bovenwinden en wellicht het tinkelen van het glas champagne straks na de ratificatie op onze residentie in de S Street liggen bijna twee en een kwart eeuw, vooral van respect en samenwerking, overigens een jaar te veel met alle uitstel en vertraging. Het is vanuit dat respect, wederzijds respect, dat wij hopen in partnership ook op deze manier te kunnen bijdragen aan een wereld die veiliger en vrijer wordt.

Mijnheer de voorzitter. Voor onze fractie dienen bij de beoordeling van belangrijke wetsvoorstellen of verdragen drie criteria te gelden. En het gaat hier om een belangrijk verdrag. Hoe passen die wetten, hoe past zo'n verdrag in onze waardenoriënteringen? Wat zijn de effecten voor de langere toekomst, voor volgende generaties, van nu voorgestelde maatregelen? Geen quick fix, maar lange termijn. Wat zijn dan de uitwerkingen? Last but not least: wat is het effect van voorgestelde maatregelen en verdragen voor de versterking van de samenleving en menselijke verbanden in plaats van mee te deinen met trends van verbrokkeling en uiteenvallen?

De heer Pourier heeft eigenlijk dat antwoord al gegeven: het gaat niet om het geld, maar om die vrijheid en waardigheid. Het gaat om die volgende generatie te vrijwaren van drugsdwang, het gaat om het tegengaan van de ontwrichting van de samenleving, allereerst op de Eilanden. Daarom, mijnheer de voorzitter, valt onze beoordeling van dit verdrag positief uit.

De heer De Vries (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. De behandeling van dit wetsvoorstel confronteert ons met de merkwaardigheden van het Statuut van het Koninkrijk. Immers, de goedkeuring van het verdrag met de regering van de Verenigde Staten betreffende de toegang tot en gebruik van faciliteiten op de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht, wordt in het wetsvoorstel enkel gevraagd voor de beide rijksdelen in de West. Maar deze Kamer, die als laatste instantie van de wetgevende macht in het Koninkrijk, afgezien van de koninklijke handtekening, haar fiat moet geven, is net als de Tweede Kamer enkel gekozen door kiezers in het rijksdeel Nederland. Krachtens het Statuut hebben de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba en hun bijzondere gedelegeerden die naar Den Haag zijn afgevaardigd, slechts een adviserende stem. Onze fracties – ik spreek mede namens de SGP-fractie – hebben de neiging hier van een democratische leemte in het koninkrijksstatuut te spreken en vragen zich af, of dat nog wel van deze tijd is. In de parlementen van Frankrijk en Denemarken, waar afgevaardigden van vergelijkbare gebieden stemhebbend lid zijn, is dat naar onze mening beter geregeld. Bij een aangelegenheid als deze, waar de belangen van de rijksdelen in de West centraal staan, valt deze leemte extra op. Hoe oordeelt de koninkrijksregering hierover?

Voor onze fracties betekent dit dat wij de gezichtspunten van die delen van de bevolking van het Koninkrijk die ons niet hebben gekozen, extra zwaar laten wegen. Wij onderkennen overigens dat hier ook belangen van het Koninkrijk als geheel in het geding zijn, maar ik kom daar nog op terug.

Mijnheer de voorzitter. Het lijdt geen twijfel dat de rijksdelen in de West zeer groot belang hechten aan de totstandkoming van dit verdrag. Dat is door de bijzondere gedelegeerden die aan het debat in de Tweede Kamer deelnamen, duidelijk uitgesproken. Zij hadden daarvoor verschillende argumenten. In de eerste plaats vormt de drugsmaffia ook in hun landen een groot probleem, dat zij op eigen houtje moeilijk de baas kunnen. Hun verwachting is dat de activiteiten van de Verenigde Staten die door dit verdrag geregeld worden, ook een gunstige uitwerking zullen hebben op de handel in drugs in hun eigen gebieden. Het tweede argument is dat de aanwezigheid en activiteiten van Amerikaanse militairen op hun grondgebied een belangrijke impuls zullen geven aan de economische activiteiten, en die hebben zij dringend nodig. Het derde argument is, dat een goede relatie met de zo nabij gelegen Verenigde Staten van grote politieke waarde is voor deze zeer kleine landen en dat het omgekeerde heel schadelijk voor hen zou zijn. Dit argument heeft na 11 september nog aan gewicht gewonnen.

Onze fracties achten deze drie argumenten zeer plausibel en wij voegen eraan toe dat het laatste argument even goed opgaat voor het Koninkrijk als geheel. Trouwens, ook de drugsproblematiek en de economie op de eilanden zijn zaken die ons ter harte gaan.

Helaas zijn er ook hier geen rozen zonder doornen. Een risico dat door de betrokkenheid bij de Amerikaanse verkenningsvluchten wordt bevorderd, is dat van de aanslagen van de kant van de drugsmaffia op de eilanden. Maar het feit dat de regeringen ondanks dat krachtige pleitbezorgers zijn van dit verdrag, moet ons wel wat zeggen. Wel vragen zij onzes inziens terecht om hulp van de kant van het Koninkrijk, indien dreigingen ernstig worden. Erkent de regering dat zij hier een verantwoordelijkheid heeft?

Als laatste punt van betrokkenheid van het Koninkrijk als geheel noem ik de relatie tussen de verkenningsvluchten vanaf Curaçao en Aruba en de drugsbestrijding in Colombia, waarbij methoden worden toegepast waarvan de Nederlandse regering en de EU afstand hebben genomen. Onze fracties menen dat de regering in dit verdrag naar vermogen beide zaken van elkaar heeft gescheiden. Wij gaan niet uit van kwade trouw aan de zijde van de Amerikaanse regering en indien wel, dan is de koninkrijksregering daarvoor niet medeverantwoordelijk. Daarbij is het onze overtuiging dat afwijzing van dit verdrag de bevolking van Colombia zeker geen dienst zou bewijzen.

Over de immuniteiten die in dit verdrag aan Amerikaanse militairen worden verleend, zou nog wel wat te zeggen zijn. Maar nu de landsregeringen in de West dit hebben geaccepteerd, zien onze fracties geen reden om daar nog een punt van te maken.

Voorzitter. Onze conclusie is dat wij dit verdrag met overtuiging zullen goedkeuren.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Voorzitter. "Goedgelovige Jozias van Aartsen" kopte het Parool eind mei, nadat de Tweede Kamer akkoord ging met voorliggend verdrag, dat de VS toestemming geeft vliegvelden op de Antillen te blijven gebruiken voor acties tegen drugshandelaren. De krant begrijpt niet hoe de Tweede Kamer, voorgegaan door minister Van Aartsen, zo goedgelovig kan zijn. De krant raakt hier de kern van de discussie. Het is en blijft moeilijk voor te stellen dat op basis van een mondelinge toezegging, informatie ingewonnen boven Colombia niet gebruikt zal worden voor andere doeleinden. Ik kom hier later op terug.

Er is al veel gesproken over het onderhavige voorstel van rijkswet, het FOL-verdrag, de forward operating locations. Een behandeling van negen uur in de Tweede Kamer valt niet elk verdrag te beurt. Ook een eerste termijn van 105 minuten in de Eerste Kamer is erg veel te noemen. Over het algemeen heeft het afsluiten van verdragen minder voeten in aarde. Dat het bij dit verdrag geen vanzelfsprekendheid is, is een goede zaak. Voorliggend voorstel van rijkswet betekent de introductie van een grote betrokkenheid van het Koninkrijk bij de Amerikaanse aanpak van de bestrijding van drugscriminaliteit in het Caribisch gebied.

Ik zal mij vandaag tot de volgende punten beperken: de relatie met plan Colombia, de relatie met terrorismebestrijding, risico's en de jaarlijkse evaluatie.

De veel te ruime immuniteitenregeling is uitgebreid besproken in de Tweede Kamer. Ik wil me hier beperken tot een enkele observatie. Dit soort ruime regelingen zijn niet goed. Het is van de gekke dat op het moment dat Amerikaanse militairen een strafbaar feit plegen, het altijd de VS zijn die bepalen of er sprake is van een rechtsgang en van een veroordeling. Vol trots meldt de minister in de nota naar aanleiding van het verslag dat, als er vanuit het Koninkrijk gevraagd wordt om opheffing van immuniteit, deze vraag door de VS in welwillende overweging genomen zal worden. Wat stelt dat in de praktijk voor?

Daar komt bij dat wanneer Amerikaanse militairen zich schuldig maken aan schendingen van mensenrechten die zouden kunnen leiden tot vervolging voor het Internationaal Strafhof, zij op grond van het FOL-verdrag moeten worden uitgeleverd aan de VS. Zo'n opstelling is niet goed voor het internationale rechtsgevoel. De VS zou er goed aan doen het Verdrag van Rome alsnog te ondertekenen en deel te nemen aan het Internationale Strafhof. Ook de VS heeft zich te schikken in de internationale rechtsorde.

De FOL's zijn militaire steunpunten van waaruit Amerikaanse vliegtuigen antidrugsactiviteiten uitvoeren. De VS ziet de investeringen in de FOL's als hulp in het kader van Plan Colombia. Er is veel kritiek op Plan Colombia. Plan Colombia bedreigt het moeizame vredesproces, verergert het interne vluchtelingenprobleem en betekent een ernstige aanslag op de volksgezondheid en het milieu. Kortom, het is een extreem gemilitariseerde, mens- en milieuonvriendelijke uitwas van de Amerikaanse "war on drugs", Voldoende reden voor de EU en Nederland om geen steun te willen verlenen aan dit plan.

De Nederlandse regering zegt dat er een scheiding is tussen de FOL's en Plan Colombia. De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat indien de FOL's mede tot doel hadden gehad de militaire component van Plan Colombia te versterken, de koninkrijksregering niet bereid zou zijn geweest toegang tot de steunpunten toe te staan. Vervolgens zegt hij dat Nederland het Plan Colombia niet in zijn totaliteit afwijst. Ik citeer: "De activiteiten gericht op het bieden van alternatieven verdienen in beginsel steun, afhankelijk van de sociale, economische en landbouwkundige kwaliteit van de geboden alternatieven." Dit is nieuw: geen totale afwijzing van Plan Colombia. Was dit één van de redenen om te komen tot dit FOL-verdrag? Betekent dit dat er toch sprake is van een (indirecte) relatie van de FOL's met Plan Colombia?

De FOL's vormen organisatorisch een onderdeel van een joint interagency taskforce. Deze militairen verzamelen alleen informatie over drugstransporten. De uitvoering van het militaire deel van Plan Colombia valt onder de verantwoordelijkheid van US special operations command. Beide onderdelen vallen, ten slotte, onder Southcom, het commando van de Amerikaanse strijdkrachten in Zuid-Amerika.

De Amerikaanse regering heeft de minister mondeling toegezegd dat via Southcom geen informatie afkomstig van FOL-vluchten zal worden doorgegeven ten behoeve van andere taken dan het onderscheppen van drugstransporten. Graag zou ik zien dat deze mondelinge toezegging omgezet wordt in een schriftelijke toezegging. Dat geeft toch meer vertrouwen in deze veranderende tijden.

Bij vluchten boven Colombiaans grondgebied vliegen echter ook Colombiaanse functionarissen mee. Deze functionarissen hebben toegang tot alle tijdens die vluchten verzamelde informatie. De minister zegt dat de activiteiten van de Colombianen aan boord van de Amerikaanse vliegtuigen die opereren binnen de door het FOL-verdrag vastgestelde kaders, onder de bepalingen en beperkingen van het verdrag vallen. Hoe denkt de minister dat te kunnen controleren? Komt hier zijn goedgelovigheid om de hoek kijken? Is het niet beter om van de Colombiaanse regering een vergelijkbare toezegging zoals die van de Amerikaanse regering te vragen? Op dit moment blijft toch het gevaar bestaan dat er via de communicatiekanalen van deze Colombiaanse functionarissen alsnog informatie gebruikt zal kunnen worden voor andere doeleinden, bijvoorbeeld voor terrorismebestrijding.

Terrorismebestrijding is mijn volgende onderwerp. De wereld is na 11 september veranderd. Nederland heeft zich momenteel verbonden aan een wereldwijde campagne tegen het terrorisme. De FARC en het ELN zijn eenzijdig door de VS uitgeroepen tot terroristische organisaties, hoewel de Colombiaanse regering met beide bewegingen vredesonderhandelingen voert. In het kader van de vredesbesprekingen heeft de FARC een gedemilitariseerde zone ter grootte van Nederland toegewezen gekregen. Farcolandia. Hoe groot is de kans dat de Nederlandse regering voor de keuze gesteld wordt de FOL's ter beschikking te stellen in de strijd tegen het terrorisme? Is de FARC ook voor Nederland een terroristische organisatie en moet Farcolandia nu beschouwd worden als een terroristische staat? Wie bepaalt trouwens wat een terroristische organisatie is?

Er is een aantal risico's verbonden aan de FOL's. Op het directe operationele niveau is de kans groot op zogenaamde missers. In April 2001 werd boven Peru een burgervliegtuig neergeschoten als gevolg van een gezamenlijke Peruaans-Amerikaanse antidrugsoperatie. Een moeder en kind kwamen daarbij om het leven. Een verkenningsvliegtuig van de CIA leverde de inlichtingen voor de detectie, ofwel het volgen en het onderscheppen van het vliegtuig dat werd aangezien voor een smokkelvliegtuig. Soortgelijke missies worden straks ook uitgevoerd vanaf de FOL's.

Een ander gevaar is een dreigende escalatie van de oorlog in Colombia. Nederland dreigt zo medeplichtig te worden bij schendingen van mensenrechten in Colombia. Het Amsterdam International Law Center van de Universiteit van Amsterdam concludeert: "Nederland kan direct aansprakelijk zijn op grond van het feit dat het op zijn grondgebied activiteiten toelaat die schendingen van rechten van derde staten inhouden, indien vastgesteld wordt dat Nederland wetenschap heeft of had moeten hebben van die schendingen. Daarnaast kan Nederland indirect aansprakelijk zijn voor medeplichtigheid aan de schendingen van het volkenrecht in Colombia. Nederland verleent, zij het op indirecte wijze, steun aan, dan wel assistentie bij deze schendingen door de FOL's ter beschikking te stellen aan de VS." Geen prettig vooruitzicht lijkt me. In deze wat academische discours kan Nederland strikt genomen voor het Internationaal strafhof worden gesleept. De VS niet, want zij erkennen het Hof niet.

Over inhoud van de jaarlijkse evaluatie blijft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag vaag. Er heeft voorbereidend overleg plaatsgevonden op ambtelijk niveau met de VS en er is overeenstemming bereikt over het feit dat er zo'n jaarlijkse evaluatie komt. Het hoe en wat erin moet staan is nog open. De minister zal een en ander in een briefwisseling met zijn ambtgenoot van de VS vastleggen. Wat moet ik mij daar allemaal bij voorstellen? Wie gaat de evaluatie doen? Komen de vluchtgegevens er in te staan? Komt er antwoord op de vraag welke toestellen er gebruikt worden voor wat soort missies, welke foto's zijn gemaakt en waar die voor zijn gebruikt? Essentiële gegevens over de vluchtbewegingen vanaf Aruba en Curaçao moeten ter beschikking komen van de Kamer. Anders is een goede openbare democratische controle van wat er op de eilanden gebeurt, niet mogelijk.

Voorzitter. GroenLinks is zeer kritisch over voorliggend verdrag. Letterlijk wordt er een grens overschreden als de Amerikanen in de gelegenheid worden gesteld om vluchten boven Colombia uit te voeren. Grote vraag blijft of deze manier van drugsbestrijding effectief is. Het aantal inbeslagnemingen is het laatste jaar toegenomen. Dertig tot veertig procent van de handel wordt onderschept. Dat is een goede zaak. Negatief is echter dat het niet betekent dat er minder verhandeld wordt. Effectief betekenen deze cijfers dat de productie opgevoerd wordt. De hoeveelheid voor consumptie blijft gelijk. Deze vorm van drugsbestrijding is contraproductief. De financiering van de FARC met drugsgelden heeft er in ieder geval niet onder te lijden. Het fragiele vredesproces in Colombia verdient onze aandacht. Niet het aanpakken van de drugshandel zal tot vrede leiden, maar een duurzame vrede zal bijdragen aan het aanpakken van de drugshandel.

Mevrouw Van Lis-Donata (Organisacion Liberal Arubano):

Mijnheer de voorzitter. Met grote belangstelling heb ik uitgekeken naar deze dag waarop de behandeling van het verdrag Forward Operating Locations, beter bekend als het FOL-verdrag, plaatsvindt in de Eerste Kamer. Het is mij een bijzonder voorrecht in de Eerste Kamer als gedelegeerde van de Staten van Aruba en van de fractie OLA deel te nemen aan de behandeling van dit voor Aruba zo belangrijke verdrag. Dit verdrag is niet alleen belangrijk voor Aruba, maar ook voor het gehele Koninkrijk der Nederlanden. De samenwerking die in dit verdrag geregeld wordt tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten maakt het mogelijk dat gestationeerd personeel van de Verenigde Staten gebruikmaakt van de faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht. Hierdoor participeren Aruba en de Nederlandse Antillen voor een periode van zeker tien jaar in internationale drugsbestrijdingsactiviteiten.

Al sinds de intrede van de Status aparte heeft de regering van Aruba ingezien dat de drugscriminaliteit op internationale basis aangepakt dient te worden. Voor de opbouw van de Arubaanse economie zijn er allerlei faciliteiten gecreëerd om toeristen aan te trekken. Het toerisme was eind jaren tachtig en is tot op heden onze voornaamste bron van inkomsten. De bevolking voelt zich gelukkig in ons zonnig land met witte stranden en spreekt over "one happy island". Helaas heeft ieder zonnig plekje, zoals bekend, ook een schaduwkant. Zo is gebleken dat de voor de toeristen gecreëerde faciliteiten ook gebruikt worden voor doorvoer van drugs van Zuid naar Noord en omgekeerd. Drugshandelaren laten cocaïne transporteren uit Latijns-Amerikaanse landen via Aruba naar Europa en de Verenigde Staten. Omgekeerd worden de laatste tijd ook synthetische drugs uit Europa via het Caribische gebied naar Latijns-Amerikaanse landen getransporteerd. Zoals bekend, is de geografische ligging van Aruba gunstig voor de handel. De Reina Beatrix international airport is modern en heeft dagelijks verbindingen naar vele landen. Dit is aantrekkelijk voor vele reizigers, inclusief de drugshandelaren.

Bij de doorvoer van drugs blijft er helaas steeds een zekere hoeveelheid achter voor consumptie ter plaatse. Ten gevolge van drugsmisbruik deed ongeveer zeven jaar geleden de eerste "choller" zijn intrede in de straten van Aruba. Onze chollers zijn te vergelijken met de dakloze drugsgebruikers in Nederland. Voor een kleine gemeenschap als die van Aruba komt het extra hard aan voor de familieleden. Niet alleen volwassenen worden slachtoffers, ook jonge scholieren worden in de buurt van scholen uitgelokt tot het gebruik van drugs. De toekomst van onze jeugd wordt bedreigd. Het is duidelijk dat de drugs een gevaar zijn voor groot en klein, oud en jong.

Van de regering van Aruba wordt hiervoor een oplossing verwacht. De preventieve programma's krijgen voorrang om onze jeugd goed voor te lichten over de kwalijke gevolgen van drugsmisbruik. De invoering van een nieuwe wet om chollers onder curatele te stellen voor gedwongen behandeling biedt slechts een gedeeltelijke oplossing. Ook andere wetten ter beperking van het witwassen van illegaal verkregen gelden, zoals de Wet meldpunt ongebruikelijke transacties, de wet voor het casinotoezicht en het banktoezicht, bieden gedeeltelijke oplossingen.

Derhalve is de internationale samenwerking voor bestrijding van drugsactiviteiten ongetwijfeld een dringende noodzaak. Het FOL-verdrag komt grotendeels tegemoet aan onze verwachtingen over de bestrijding van drugsactiviteiten op internationaal niveau. Wij vertrouwen in het FOL-verdrag en zullen alle medewerking verlenen om het beoogde doel te bereiken. Conform artikel XV van dit ontwerp behouden de autoriteiten van Aruba de gehele verantwoordelijkheid voor de fysieke veiligheid van het Reina Beatrix internationaal vliegveld.

Na de terreurdaden van 11 september jongstleden in de Verenigde Staten heeft de FOL Aruba om extra beveiliging verzocht. Het verdrag staat slechts beperkte bewapening toe van het personeel. In afwachting van de goedkeuring van het FOL-verdrag is het Amerikaanse personeel nog niet voltallig voor de bediening van de vier FOL-vliegtuigen die in Aruba gestationeerd zijn. Willen wij de permanente bescherming van de luchthaven van Aruba garanderen, dan is de aanwezigheid van meer defensiemiddelen dringend nodig. De aanwezigheid van een helikopter kan al veel goede diensten bewijzen in verband met deze vraag om bescherming. In tegenstelling tot de Nederlandse Antillen zijn er in Aruba geen vliegtuigen van de Koninklijke marine gestationeerd. Daarom kunnen wij nog niet spreken van een afdoende afschrikkingsmechanisme.

Hierbij wil ik nogmaals de aandacht vragen voor de preventieve bescherming die het Arubaanse parlement heeft gevraagd aan Nederland bij de behandeling van dit ontwerp in de Staten van Aruba. De in september jongstleden nieuw opgerichte commissie voor extra bescherming van de luchthaven en haven van Aruba, kan zeker goed gebruikmaken van extra beveiligingsmiddelen en materieel vanuit Nederland.

Tot slot wil ik nog het volgende zeggen met betrekking tot het Plan Colombia. Al is het bekend dat het FOL-verdrag gescheiden functioneert van het Plan Colombia, toch zijn wij, de fractieleden van de OLA, van mening dat een effectief resultaat voor FOL bespoedigd kan worden, indien de Europese Unie een langdurige afzetmarkt biedt voor de alternatieve landbouwproducten afkomstig van de Colombiaanse boeren en eventueel andere landbouwbedrijven. In dit verband vertrouwen wij op de medewerking van de Europese-Unielanden.

De Staten van Aruba beseffen dat de uitvoering van het FOL-verdrag niet altijd even makkelijk zal gaan, maar voor de Staten van Aruba staat de bescherming van het welzijn van ons volk op de eerste plaats.

De heer R.M. Croes (AVP):

Mijnheer de voorzitter. Ik voel mij vereerd vanmiddag in deze Kamer deel te mogen nemen aan deze beraadslaging, niet alleen omdat dit één van de laatste fasen is in de afronding van het af te leggen traject bij de afhandeling van deze goedkeuringswet, maar ook omdat er naar mijn oordeel tijdens het hele behandelingsproces van dit verdrag in koninkrijksperspectief ontegensprekelijk sprake is geweest van een directe democratische inbreng en participatie van alle betrokken instanties en organen van de drie koninkrijkspartners, overeenkomstig de bestaande staatsrechtelijke principes en regels.

Dat er sinds het ontstaan van de eerste concepten van dit verdrag tot op heden punten van zorg en zelfs kritiek naar voren zijn gebracht en geuit ten aanzien van het verdrag of bepaalde artikelen ervan, is onzes inziens begrijpelijk en zelfs terecht. Echter, van de zijde van Aruba is constant en op een zeer consequente wijze gewezen op het belang van dit verdrag voor Aruba. Mijn fractie heeft te allen tijde met klem gewezen op de niet te betwisten, vastberaden houding van Aruba een betrouwbare partner te willen zijn in de strijd tegen de internationaal georganiseerde drugsmisdaad.

Naast deze bereidwilligheid en stellingname hebben ook andere factoren een bepalende rol gespeeld voor Aruba om voorstander te zijn van de FOL-operaties op het eiland. Op de eerste plaats zijn er de geografische aspecten. De kleinschaligheid van Aruba brengt uiteraard beperkingen met zich. Aruba ligt nota bene op zwemafstand van de kust van het Zuid-Amerikaanse vasteland. Daarnaast ligt Aruba in de Caribische regio die met name in de laatste jaren, zowel in geopolitieke context als ten aanzien van de activiteiten van de drugshandel, als een zeer actief gebied beschouwd moet worden. Het is, anders gesteld, wel degelijk zo dat Aruba niet een trampoline wil zijn: Aruba wil geen doorvoerfunctie hebben voor de noordelijke consumptielanden.

Een tweede factor die bepalend is geweest voor Aruba voor de positieve receptiviteit voor de aanwezigheid van de FOL op het eiland, zijn het bewustzijn en het besef dat de georganiseerde misdaad internationaal moet worden bestreden middels internationale samenwerking. Aruba en het Koninkrijk hebben dus een taak en een plicht in dezen. Trouwens, met betrekking tot dit concept heeft Aruba reeds vanaf het verkrijgen van zijn status aparte in 1986 een consistent beleid gevoerd. Constant heeft Aruba zowel bij de Verenigde Staten als bij Nederland aangedrongen op intensievere gemeenschappelijke en gezamenlijke samenwerking ter bestrijding van de gemeenschappelijke vijand. De behartiging van de interne en externe veiligheid dient naar onze mening als een onlosmakelijk verbonden geheel te worden gezien bij de bestrijding van de internationale drugshandel.

Een derde factor voor de positie van Aruba met betrekking tot de aanwezigheid van de FOL op het eiland dient te worden gezocht in het kader van een feitelijk politiek realisme. De politieke en economische belangen van en voor de microstaat Aruba moeten te allen tijde voorzichtig en zorgvuldig worden afgewogen bij elke in te nemen opstelling jegens supermogendheid de Verenigde Staten. Bovendien is het te allen tijde op elkaar kunnen rekenen als betrouwbare bondgenoten een absolute voorwaarde bij de bestrijding van de gemeenschappelijke vijand, de georganiseerde misdaad.

Ook het humane oftewel humanistische aspect heeft altijd een rol gespeeld voor de positie van Aruba. Wanneer wij praten over de FOL, gaat het ons in principe om de redding van mensenlevens, sociale structuren en perspectieven, zowel op lokaal als internationaal niveau.

Voorzitter, dames en heren. Het positief achter het FOL-verdrag staan dient te worden gezien als een afweging van belangen, zoekend naar het gewenste en noodzakelijke evenwicht van eenieders belangen en verantwoordelijkheden. Nogmaals, er zijn gevoelens van verontrusting en bezorgdheid geuit omtrent de immuniteitskwestie, het eventueel oneigenlijk doorspelen van door de FOL verkregen informatie naar Colombiaanse autoriteiten en strijdkrachten, het inbouwen van een mogelijke tussentijdse evaluatie van het verdrag, garanties voor Aruba en de Antillen bij mogelijke vergeldingsacties van de FARC guerrilla tegen Aruba en de Antillen, de mogelijke internationaalrechtelijke implicaties voor Nederland, etc. Dat zijn onzes inziens allemaal legitieme zorgpunten.

Hiertegenover staat, zoals minister Van Aartsen het heel treffend formuleerde in de nota naar aanleiding van het verslag van 9 juli jongstleden, dat voor dit verdrag in de eerste plaats geldt dat het Koninkrijk de Verenigde Staten bijstaat in de uitvoering van een rechtmatige activiteit. Die rechtmatige activiteit is de bestrijding van de illegale drugstransporten. Aruba onderschrijft de stelling volledig.

Mijnheer de voorzitter. Het Arubaanse parlement heeft heel expliciet zijn standpunt ten aanzien van het FOL-verdrag middels de brief van 25 september 2000 kenbaar gemaakt. Ook tijdens de plenaire vergadering in de Tweede Kamer is de houding van Aruba door alle aanwezige gedelegeerden van Aruba eensgezind verkondigd. Echter, de gebeurtenissen in de Verenigde Staten van afgelopen 11 september hebben de aanwezigheid van de FOL op Aruba een aanvullende dimensie gegeven. Die aanwezigheid heeft een toegevoegde waarde gekregen en gegeven aan het eiland. De Amerikaanse investeerders maar met name de Amerikaanse toeristen zullen naar alle waarschijnlijkheid in de nabije toekomst naar bestemmingen vliegen en gaan waar het aspect van veiligheid een belangrijke rol speelt. Naar onze mening draagt de aanwezigheid van de FOL op Aruba hiertoe behoorlijk bij.

Mijnheer de voorzitter. Ik verzoek u en alle aanwezigen oprecht en beleefd uw steun en goedkeuring te verlenen aan het verdrag.

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk voor uw bijdrage, mijnheer Croes.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Vandaag behandelen wij in de Eerste Kamer het voorstel van rijkswet Goedkeuring van het op 2 maart 2000 te Oranjestad, Aruba, totstandgekomen verdrag inzake samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende toegang tot en gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht. Ik herhaal deze omschrijving omdat die duidelijk maakt dat het om een gecompliceerd voorstel van rijkswet gaat met bovendien een serieus te nemen inhoud. Een allesbehalve simpele wetgeving!

Op 28 mei jongstleden is het wetsvoorstel aangenomen door een meerderheid in de Tweede Kamer in tegenwoordigheid van bijzondere gedelegeerden, aangewezen door de Staten van Aruba, alsmede in de aanwezigheid van de heer Pourier, minister-president van de Nederlandse Antillen, en de heer Eman, minister-president van Aruba, die beiden achter de regeringstafel zaten. Zij allen hebben deelgenomen aan het debat. Het is goed dat mevrouw Van Lis-Donata en de heer Croes en de twee gevolmachtigde ministers hier nu aanwezig zijn om aan onze discussie deel te nemen.

Ik memoreer dit alles omdat het bij mijn weten de eerste keer was in de koninkrijksgeschiedenis dat een dusdanig gezamenlijke wetsbehandeling plaatsvond. Het wetsvoorstel beoogt uitdrukkelijke goedkeuring van het Verdrag tot samenwerking tussen de Verenigde Staten en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de toegang tot en het gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht (Traktatenblad 2000.34). Het betreft het zogenaamde FOL-verdrag, Forward Operation Location. Het verdrag zal alleen van toepassing zijn op de Nederlandse Antillen en Aruba. De vliegvelden aldaar mogen door de Verenigde Staten worden gebruikt in het kader van de bestrijding van de drugshandel, met name vanuit Colombia, indien ook wij het verdrag vandaag goedkeuren.

De behandeling in de Tweede Kamer, die ik grotendeels bijwoonde, was zeer grondig en uitvoerig. Ware het niet zo'n belangrijk wetsvoorstel dat niet alleen door zijn bijzondere koninkrijksstatus een minutieus onderzoek vergt en naar onze mening niet vrij genoemd kan worden van potentiële veiligheidsrisico's, dan zou mijn fractie mogelijk afgezien hebben van een plenaire behandeling in dit huis. Om de genoemde redenen willen wij echter toch nog enige punten van het wetsvoorstel aanstippen en de minister een paar vragen stellen. Ik beperk mij tot een aantal veiligheidsaspecten.

De geschiedenis van dit wetsvoorstel begint in mijn opinie toen de Amerikanen hun luchtmachtbasis in Panama kwijtraakten en zich als alternatief voor Panama op de Antillen wilden vestigen. Aruba meldde zich toen ook als gegadigde. Om allerlei hen moverende redenen stonden deze koninkrijkslanden positief tegenover het Amerikaanse initiatief. Nederland, de derde partner in het Koninkrijk, wil, zo bleek in de Tweede Kamer, de koninkrijkspartners ter wille zijn en de VVD is het daarmee eens. Een goede samenwerking gebaseerd op respect en vertrouwen in het Koninkrijk vinden wij belangrijk. Wij steunen als geallieerde bondgenoten vanuit de Atlantische samenwerkingsgedachte in principe ook het FOL-verdrag, al realiseren wij ons dat Nederland zelf nauwelijks profijt heeft van dit wetsvoorstel. Wel formuleer ik namens mijn fractie nog eens kort samengevat de voorwaarden voor goedkeuring, zoals die ook door de VVD in de Tweede Kamer zijn gesteld.

De VVD wil niet dat Nederland direct of indirect betrokken raakt bij de burgeroorlog in Colombia. De VVD wil niet dat Nederland c.q. het Koninkrijk betrokken raakt bij het milieuaantastende besproeien van gewassen en/of bossen in Colombia. De VVD wil dat na goedkeuring van het verdrag de veiligheid in het Koninkrijk gewaarborgd wordt.

De vragen die daarover zijn gesteld in de Tweede Kamer zijn in onze opinie door de minister uitvoerig beantwoord. Toch wil mijn fractie er nog eens duidelijk op wijzen dat de mogelijkheid van verdragschending onder ogen moet worden gezien, evenals het feit dat drugscriminelen waar ook ter wereld tot alles in staat zijn. Als "Caveat" stellen wij daarom de nadrukkelijke vraag hoe de minister misbruik van of inbreuk op de gemaakte afspraken denkt te toetsen. Hoe denkt de minister te voorkomen dat de koninkrijkslanden geen partij worden tussen Colombia en de Verenigde Staten van Amerika?

Intussen heeft door de verschrikkelijke gebeurtenissen in Amerika op 11 september jongstleden het begrip "veiligheid" een oneindig veel zwaardere lading, een nieuwe dimensie als het ware, gekregen. Terrorisme is op onheilspellende en ongekende wijze in staat gebleken alle hoop op veilig zijn van de Amerikaanse bevolking, overheid en burgers, te ondermijnen. Ook buiten Amerika zijn veel mensen bang en geschokt over wat hen in de toekomst te wachten staat. Van de ene op de andere minuut heeft Amerika onder ogen moeten zien dat het voor een lange periode in een keihard conflict gewikkeld is met het fanatieke terrorisme. De NAVO-bondgenoten hebben zich vanzelfsprekend solidair verklaard met deze strijd.

Minister-president Kok heeft namens Nederland zijn onvoorwaardelijke steun uitgesproken. Ik neem aan dat hij dat gedaan heeft mede namens de koninkrijkspartners. Is die veronderstelling juist?

Bij de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft minister Van Aartsen gezegd: "Afspraak is afspraak vormt de basis van alle internationale betrekkingen, daar is ook het FOL-verdrag op gebaseerd." Een grote meerderheid van de Tweede Kamer, onder wie de VVD-fractie, heeft zich blijkens de uitslag van de stemming in deze woorden kunnen vinden. De VVD-fractie in de Eerste Kamer sluit zich hierbij aan, maar voelt zich in het licht van de ontwikkelingen van de laatste weken wel genoopt om de minister van Buitenlandse Zaken, naast de al gestelde vragen, indringend te verzoeken de uitvoering van het wetsvoorstel niet alleen op de naleving van de afspraken te controleren, maar ook anderszins met de grootst mogelijke waakzaamheid te begeleiden. Immers, de ongekende sluwheid van de aanval op het Amerikaanse vasteland maakt vergelijkingen met eerdere terreurdaden tegen de Verenigde Staten en de westerse wereld nutteloos. Het behoeft dan ook nauwelijks betoog dat wij met grote instemming in het Algemeen Dagblad van 12 september jongstleden lazen dat de veiligheidsmaatregelen rond de Amerikaanse vliegbases FOL's zijn opgevoerd. Dat bericht is, zo neem ik aan, juist.

Mijnheer de voorzitter. In de NRC van 13 oktober jongstleden stond onder de kop "Steun Antillen tegen terrorisme" dat Nederland, de Antillen en Aruba intensiever zullen samenwerking bij de bestrijding van het terrorisme. De samenwerking zal worden versterkt. Volgens premier Kok maken het internationale karakter van het terrorisme en de internationale betrekkingen de koninkrijksbrede aanpak noodzakelijk. Het gaat daarbij om een zo sterk mogelijk pakket aan te treffen maatregelen, nieuwe wetgeving en versterkte samenwerking tussen politie, justitie en inlichtingendiensten – dit past ook in het FOL-verdrag – onder andere ten behoeve van de bescherming van luchthavens. Mijn fractie vindt het belangrijk dat Nederland al tien van de bewuste VN-verdragen heeft bekrachtigd, maar dat de verdragen niet automatisch van kracht zijn op de Antillen en Aruba. Daarvoor zijn extra uitvoeringswetten nodig. Vijf van deze uitvoeringswetten zijn al aan de orde geweest in het kabinet. Het kabinet is nu bereid, juridische ondersteuning te bieden om ook de wetgeving voor de overige verdragen voor te bereiden; naar ik aanneem geldt dit voor de Antillen en Aruba. Mijn fractie beoordeelt de voornemens van de regering als heel positief. Is de veronderstelling juist dat deze intensievere samenwerking zich ook uitstrekt tot het verdrag dat wij thans behandelen?

Mijnheer de voorzitter. Mijn fractie ziet de beantwoording van deze en de andere vragen met bijzonder grote belangstelling tegemoet.

De heer Van Thijn (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. De Eerste Kamer heeft in het geheel van de koninkrijkswetgeving met recht een status aparte, toe te schrijven aan de institutionele asymmetrie tussen de koninkrijkspartners. Kennen wij in Nederland het tweekamerstelsel, aan de overzijde van de oceaan bestaat dat niet. Zo kan het voorkomen, en dat is een waar genoegen, dat wij vandaag de heer Croes mede namens de Staten van Aruba kunnen horen reflecteren op zijn eigen beschouwing aan de overzijde in het koninkrijksparlement, op zwemafstand, om hem te citeren.

Ik kom terzake, want het gaat nu niet om institutionele beschouwingen, maar om de inhoud, de verbondenheid en de inhoudelijke samenwerking op dit voor het gehele Koninkrijk zo belangrijke beleidsterrein.

Ik zal een vijftal opmerkingen maken. Het is duidelijk dat mijn fractie, in het voetspoor van de Nederlandse regering, de EU en het Europarlement, een zekere mate van afstandelijkheid heeft, om het maar zachtjes uit te drukken, ten aanzien van het Plan Colombia, waarin in het kader van de war on drugs geen middel lijkt te worden geschuwd. Pogingen om het interne vredesproces op gang te brengen en op gang te houden, worden voortdurend van alle kanten doorkruist. De Nederlandse regering heeft bij herhaling afstand genomen van dit plan. Geldt dat onder de huidige omstandigheden nog steeds?

Veel sprekers hebben gewag gemaakt van de verschrikkelijke gebeurtenissen op 11 september. De verleiding is groot dit debat aan te grijpen om daarop nader in te gaan en de Nederlandse bijdrage aan de oorlog tegen het terrorisme aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Ik denk dat dit oneigenlijk zou zijn. Ik volsta met de vraag of die gebeurtenissen nog invloed hebben gehad op het Amerikaanse beleid ten aanzien van Colombia en het Nederlandse beleid ten aanzien van Amerika. Is het waar dat er drie – en niet 2, zoals mevrouw Zwerver zei – Colombiaanse groeperingen op de lijst van 30 terroristische organisaties zijn komen te staan? Wat kunnen daarvan de gevolgen zijn voor de hechte samenwerking tussen Amerika, de EU-lidstaten en andere bondgenoten in de strijd tegen het terrorisme, waar mijn fractie op zichzelf volledig achter staat? Wordt het partnership, zoals de heer Van Gennip bijna verlekkerd opmerkte, nu ook voor dit onderwerp geïntensiveerd? Ik zou dat niet willen bepleiten.

De heer Van Gennip (CDA):

Het woord partnership werd door mij niet verlekkerd uitgesproken. Ik heb het gebezigd om aan te tonen dat wij onze verbondenheid ook moeten gebruiken voor een kritische benadering van de Verenigde Staten, hen te stimuleren tot multilateralisme en hen second thoughts bij te brengen over het Plan Colombia. Dat is toch een iets andere interpretatie dan de heer Van Thijn mij nu in de mond legt.

De heer Van Thijn (PvdA):

Het doet mij deugd dat te horen. Wij kunnen het multiculturalisme niet genoeg bevorderen. Helaas wordt het al fiks bevorderd door de betreurenswaardige internationale omstandigheden. Ik kreeg even de indruk dat de CDA-fractie toch wel een zekere compassie heeft met de methodiek van de war on drugs, wat weer iets anders is dan de war on terrorism.

De heer Van Gennip (CDA):

Als de heer Van Thijn mij goed heeft beluisterd en ik mij helder genoeg heb uitgedrukt, had hij kunnen constateren dat ik juist heb gezegd dat de eenzijdige aanpak van de producentenlanden van drugs mij zorgen baart. Er moet creatief worden gekeken naar de problematiek in de gebruikerslanden, met name het belangrijkste gebruikersland.

De heer Van Thijn (PvdA):

Ook dat doet mij deugd. Uw speeches zijn altijd de moeite van het herlezen waard. Dat blijkt nu ook maar weer.

Aan de overzijde is in het koninkrijksparlement van alle kanten over dit verdrag gesproken. De inzet was de garantie te krijgen dat de reikwijdte van de FOL-operaties beperkt blijft tot het spotten van transporten en dat men niet geïnvolveerd kan raken in militaire operaties, inclusief het spotten van het besproeien van cocaïnevelden. Die garanties heeft de minister in alle duidelijkheid gegeven; ik kan het niet anders verstaan. Daarnaast heeft de Tweede Kamer gehamerd op de controle, de toepassing van het verdrag en een periodieke evaluatie. Bij amendement is bepaald dat er jaarlijks een verslag komt over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk. Daarbovenop heeft de minister in tweede termijn met nadruk verklaard dat de zogenaamde "bijvangst", bedoelde informatie die de reikwijdte van het verdrag te buiten gaat, niet voor andere doeleinden kan en zal worden gebruikt. Dat is duidelijke taal. Ik neem aan dat die uitspraken nog steeds van kracht zijn. Dat betekent dat mijn fractie bereid is om de hobbel te nemen om in te stemmen met dit verdrag.

Ik heb nog wel een vraag over de uitvoeringsregelingen. Wij hebben keurig een lijst gekregen van de negen uitvoeringsregelingen, met daarbij gevoegd de letterlijke tekst van die regelingen, waarnaar wij schriftelijk hadden geïnformeerd. De tekst van de negende uitvoeringsregeling, de uitvoeringsregeling met betrekking tot het Koninkrijk, met name de operationele afspraak tussen de Koninklijke marine en de VS over de wijze waarop de vliegoperaties gestalte krijgen, ontbreekt echter. Is dat een vergissing of staan gevoeligheden de openbaarmaking van die afspraken in de weg? De waterscheiding tussen het Plan Colombia en de FOL-operaties berust uiteindelijk met name op die afspraken.

Een van de redenen waarom een grote meerderheid van het koninkrijksparlement op 28 mei heeft ingestemd met dit wetsvoorstel, was de steun die de koninkrijkspartners aan het FOL-verdrag uitspraken en het beroep dat zij op de volksvertegenwoordigers in Nederland deden en dat vandaag door onze beide collega's is herhaald. Dat neemt niet weg dat het mij niet is ontgaan dat met name de heer Oduber, thans tot een hoger ambt geroepen, bij die gelegenheid heeft gezegd dat die medewerking grote risico's met zich mee brengt. Ook de heer Croes sprak, meer dan hij vandaag heeft gedaan, over aspecten van onveiligheid. Ook mevrouw Van Lis roerde even het aspect van preventieve veiligheidsmaatregelen aan. Er werd bij die gelegenheid om meer voorzorgsmaatregelen gevraagd. De heer Eman, toen nog in zijn rol van minister-president, kondigde aan dat daarover nader overleg, met name met de minister van Defensie, zou plaatsvinden. Vandaar mijn vraag wat dit overleg heeft opgeleverd en hoe de koninkrijksregering inmiddels meer precisie heeft gegeven aan het terecht gevraagde veiligheidsbeleid.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar het betoog van de heer Van Thijn. Hij heeft de minister een aantal indringende vragen gesteld. Hij vroeg onder andere of Nederland nog steeds afstand neemt van Plan Colombia en of de gebeurtenissen van 11 september invloed hebben gehad op het beleid. Vervolgens heeft hij gezegd dat de PvdA-fractie de hobbel heeft genomen en toch kan instemmen met dit verdrag. Dan verwijst hij naar de mondelinge toezegging die de minister gedaan heeft in de Tweede Kamer inzake het scheiden van de informatiestromen. Betekent dit dat de mondelinge toezegging van de minister voor de PvdA-fractie voldoende is? Het maakt dus eigenlijk niet zoveel meer uit welk antwoord de minister geeft op de vragen die hij gesteld heeft, de PvdA-fractie zal toch voor invoering van dit verdrag zal stemmen.

De heer Van Thijn (PvdA):

Alle vragen, zelfs de meest kritische vragen, zijn al aan de overzijde gesteld. De minister heeft niet één garantie gegeven, maar een hele reeks garanties. Dat deed hij op basis van gesprekken met zijn Amerikaanse ambtgenoot. Bovendien heeft de Tweede Kamer bij amendement een evaluatieprocedure afgesproken. Wij zullen dus voor invoering van dit verdrag stemmen, tenzij ik nu hoor dat de minister zijn hand heeft overspeeld toen hij die garanties gaf. Dan ontstaat er natuurlijk een nieuwe situatie. Ik ga er echter van uit dat hij minimaal hetzelfde zal zeggen als in de Tweede Kamer. Ik heb er geen behoefte aan om dat nog eens dunnetjes over te doen. Dat heeft u goed gezien.

De heer Van Vugt (SP):

Mijnheer de voorzitter. Geachte aanwezigen. Ik grijp deze gelegenheid aan om de nieuwe voorzitter in de uitoefening van zijn ambt alle succes en wijsheid toe te wensen.

Wij spreken vandaag over een bijzonder verdrag, niet alleen omdat bij de parlementaire behandeling ervan bijzondere gedelegeerden uit het Koninkrijk aanwezig zijn – ik heet hen bij dezen van harte welkom namens onze fractie – maar ook omdat het zoveel stof heeft doen opwaaien en zoveel beroering heeft teweeggebracht. Het FOL-verdrag voorziet in het verlenen van faciliteiten in de vorm van luchthavens aan Amerikaanse verkenningsvluchten in het kader van de internationale drugsbestrijding.

Het wereldwijde probleem van drugsgebruik, waar terecht al vele woorden aan gewijd zijn, is een omvangrijk probleem met vele nadelige gevolgen die absoluut niet te onderschatten zijn. Wijdverbreid drugsgebruik en de daarvoor benodigde drugshandel heeft grootscheepse criminaliteit, maar ook ontwrichting van hele gemeenschappen tot gevolg. Het gebruik van harddrugs en de handel daarin dient dan ook met kracht en verstand bestreden te worden.

Welnu, vanuit dit uitgangspunt startende, en ik denk dat wij vandaag allen vanuit dit uitgangspunt onze analyses aanvangen, dienen de volgende essentiële vragen beantwoord te worden. Levert het verdrag een bijdrage aan de bestrijding van illegale handel en transporten van harddrugs? Omdat dit de hoofddoelstelling van het verdrag is, wat door velen ook wordt aangevoerd als een legitimatie van het verdrag, dient bekeken te worden of de daartoe ingezette middelen afdoende mogelijkheden bieden om de doelstelling ook daadwerkelijk te verwezenlijken. Als wij vervolgens ook de gevolgen en neveneffecten van de ingezette middelen in de analyse betrekken, biedt dit voldoende houvast om tot een beredeneerd oordeel over het verdrag te komen.

Voorzitter. Voor het krijgen van een goed beeld van de effectiviteit van de voorgestelde middelen is het nodig een antwoord te krijgen op de volgende vragen. Ik verzoek de geachte aanwezigen achter de regeringstafel dan ook hun uiterste best te doen om deze vragen zorgvuldig te beantwoorden. De activiteiten vanaf de forward operating locations vingen reeds aan in 1999 middels een interim-verdrag. Volgens cijfers van het monitoringprogramma van de VN is er tussen eind 1999 en eind 2000 een toename geconstateerd in het aantal cocaplantages van 122.000 tot 162.000. Dit impliceert een substantiële toename van de productie van cocaïne. Kan de koninkrijksregering aangeven hoe deze cijfers zich verhouden tot de activiteiten die nu al worden ondernomen vanaf de FOL's? Hoe verklaart de regering deze toename? Zeggen deze cijfers iets over de effectiviteit van de tot nu toe ondernomen operaties vanaf de FOL's? Alvorens tot een conclusie te komen op dit punt, wil ik de regering graag in staat stellen haar zienswijze op dit punt te formuleren.

Wij allen weten dat er in Colombia een vuile oorlog gaande is, waarbij schending van mensenrechten aan de orde van de dag is. Guerrilla's en paramilitairen die hun activiteiten voornamelijk uit de drugshandel financieren, bestrijden elkaar op leven en dood. In deze context voeren de Amerikaanse en Colombiaanse regeringen het Plan Colombia uit. Dat is een militair georiënteerde operatie waarbij antinarcoticabrigades worden getraind en waarbij grootschalige besproeiing van cocavelden plaatsvindt. De Nederlandse regering en de EU hebben deze aanpak terecht afgekeurd. Het verschil van mening tussen de EU en de VS wordt geïllustreerd door het Europees Parlement dat in een motie heeft onderstreept dat de EU in haar optreden een eigen niet-militaristische strategie moet volgen. Is het dan niet erg merkwaardig dat het Koninkrijk, uitgaande van dat zeer terechte standpunt, faciliteiten aanbiedt in de vorm van luchthavens aan de Amerikaanse regering om vluchten boven onder andere Colombia uit te voeren? De minister zal straks zeggen dat de FOL-operaties gescheiden zijn van Plan Colombia en dat ik mij dus nergens zorgen over hoef te maken. Ik wil hem inderdaad vragen om mijn zorgen op dit punt weg te nemen. Kan hij aangeven hoe – theoretisch en praktisch – de FOL-activiteiten van Plan Colombia gescheiden zijn? In het onderzoek van de Amsterdam International Law Clinic "Het FOL-verdrag en het volkenrecht" staat: "De informatie die door middel van waarnemingsvluchten vanaf de FOL's wordt verkregen, wordt niet alleen door de Verenigde Staten gebruikt. Ook samenwerkende derde staten krijgen beschikking over deze informatie. Zo is vastgesteld dat de Verenigde Staten inlichtingen uitwisselen met de Colombiaanse autoriteiten." Deelt de minister deze analyse? Als de VS informatie geven aan de Colombiaanse autoriteiten, is het dan ondenkbaar dat deze gebruikt wordt in het kader van de door ons allen ongewenste militaire operaties? Nu weet ik dat de minister toezeggingen heeft gehad van de Amerikaanse regering dat zij informatie, verkregen door middel van FOL-vluchten, niet zal aanwenden voor gebruik in het kader van het Plan Colombia. Is dat echter niet een puur theoretische scheiding die in de praktijk nauwelijks overeind te houden is? Immers, veel drugsgerelateerde activiteiten waarop de FOL-vluchten zich richten, zijn tevens gerelateerd aan het militaire conflict dat Colombia verscheurt. Als de Colombiaanse autoriteiten vervolgens deze informatie in handen krijgen, kunnen zij daaruit afleiden waar de guerrilla's zich bevinden. Drugstransporten en militaire bewegingen zijn in deze regio immers nauw met elkaar verweven. Het is dan toch ondenkbaar dat de Colombiaanse regering de informatie verkregen via de FOL-vluchten niet zal gebruiken voor de militaire operaties in het kader van plan Colombia waar wij allen op tegen zijn?

De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer dat, voorzover illegale bewapende bewegingen in Colombia een rol spelen bij drugstransporten, ook deze zullen worden geobserveerd en dat de gegevens daarover zullen worden doorgegeven aan de Colombiaanse autoriteiten. Impliceert dat dan niet dat op deze wijze de FOL-vluchten en de daarmee verkregen informatie op enigerlei wijze een rol kunnen gaan spelen in de vuile oorlog die de Colombiaanse autoriteiten voeren? Wordt op deze wijze dan niet een inmenging in een binnenlands conflict bewerkstelligd?

De gescheiden commandostructuren bieden wel erg weinig houvast om deze inmenging en betrokkenheid bij plan Colombia te voorkomen en uit te sluiten. De Colombiaanse autoriteiten beschikken immers ook over de informatie en zij hebben de minister geen toezeggingen gedaan over het gebruik ervan! Bovendien – daar sprak onze geachte collega van GroenLinks al over – vallen zowel de Joint Interagency Taskforce East, verantwoordelijk voor de FOL-vluchten, als de US Special Operations Command, verantwoordelijk voor de militaire component van plan Colombia, onder dezelfde baas, namelijk US Southcom. In deze constructie is het onmogelijk uit te sluiten dat informatie verkregen door de ene tak op enigerlei wijze bij de andere tak terechtkomt.

De minister mag dan een toezegging gekregen hebben van de VS, maar daar valt best wel wat op af te dingen. Informatie verkregen met de FOL-vluchten kan, zoals ik al zei, dus ook via de Colombiaanse autoriteiten bij het US Special Operations Command terechtkomen, zodat via een omweg alsnog informatie verkregen via de FOL-vluchten terechtkomt daar waar wij die nu juist niet willen hebben. Bovendien is het ook niet logisch om te veronderstellen dat Southcom niets doet met informatie van de FOL-vluchten die zij zeer goed zou kunnen gebruiken voor de militaire tak en de militaire taken die zij denkt uit te moeten voeren. Een mondelinge toezegging op dit punt is niet alleen niet controleerbaar, maar gezien de belangen die met plan Colombia gemoeid zijn, is het ook onwaarschijnlijk dat die toezegging wordt uitgevoerd. Vertrouwen in de verdragspartner is in dit opzicht absoluut niet voldoende. Zeker en juist het parlement moet middelen ter beschikking hebben om zo'n belangrijke toezegging te kunnen controleren. De steun van het Nederlandse parlement en, zo hebben wij kunnen vernemen, ook van de Nederlandse regering staat of valt met de relatie tussen het FOL-verdrag enerzijds en plan Colombia anderzijds. Het parlement moet dan toch op zijn minst kunnen nagaan in hoeverre de door ons gewenste scheiding tussen deze twee zaken ook daadwerkelijk in de praktijk gestalte wordt gegeven. Vertrouwen voldoet niet, controle is dan het enige middel. Deze controlemogelijkheden ontbreken echter volledig, reden genoeg om zeer sceptisch te zijn op dit punt.

Voorzitter. Natuurlijk hebben de Amerikanen deze toezegging gedaan. Zij wisten dat Nederland anders niet akkoord zou gaan. De Amerikanen weten echter op hetzelfde moment dat de informatie verkregen via de FOL-vluchten toch wel op hun bordje terecht zal komen, is het niet via de Joint Interagency Taskforce, dan is het wel via de Colombiaanse autoriteiten. Dit doet toch de vraag rijzen of de regering het wenselijk vindt dat het Koninkrijk op indirecte wijze in de vorm van informatievergaring ondersteuning verleent voor het door ons allen verguisde plan Colombia. De regering kan geen enkele garantie verlenen dat deze indirecte betrokkenheid niet zal plaatsvinden. Op een dergelijk cruciaal punt is het volstrekt naïef om uit te gaan van goed vertrouwen en daar je beleid op baseren. De Colombiaanse autoriteiten zijn op grote schaal betrokken bij het schenden van mensenrechten. Volgens verschillende instanties bestaan er nog altijd nauwe banden tussen het Colombiaanse regeringsleger en de paramilitaire commando's. Zie het Human rights watch report on Colombia. Iedereen weet dat deze doodseskaders zich bedienen van verwerpelijke praktijken die tegen elke vorm van menselijkheid indruisen. Het is toch een niet te verkroppen gedachte dat onze regering meewerkt aan informatiewinning die in handen van deze lieden terecht zou kunnen komen ten behoeve van hun verderfelijke activiteiten. Alleen al het feit, dat de regering simpelweg geen garanties kan geven dat het niet zal gebeuren zou voor al degenen die mensenrechten en de nakoming ervan hoog in het vaandel hebben staan, voldoende reden moeten zijn om dit verdrag in de huidige vorm faliekant af te wijzen. Ik hoor graag de zienswijze van de regering op deze punten.

Voorzitter. Er zijn vele kanttekeningen bij dit verdrag te plaatsen. Zo lopen de vakbonden op de betrokken eilanden te hoop tegen de geluidsoverlast en de uitstoot van giftige gassen waar de lokale bevolking last van heeft. Ik denk verder aan de immuniteit die de Amerikaanse militairen genieten en het verhoogd veiligheidsrisico voor de regio. Kunnen de geachte aanwezigen ingaan op deze punten naar voren gebracht door de lokale gemeenschap?

Mijn betoog spitst zich toe op drie hamvragen. Het gaat over de informatiestromen waarover de nodige vragen zijn gesteld. Verder betreft het de veronderstelde effectiviteit van de FOL-activiteiten. Ik heb de minister uitgenodigd deze effectiviteit toe te lichten. Het andere hoofdpunt is de mogelijke betrokkenheid van Nederland in een binnenlands conflict waarbij mensenrechtenschendingen eerder regel dan uitzondering zijn. Ik heb hierover al het nodige gezegd, maar wil nog een vraag stellen aan de minister van Buitenlandse Zaken. Kan de minister, in heldere bewoordingen uiteenzetten wie er, als het Koninkrijk faciliteiten biedt voor bepaalde activiteiten door de Amerikanen en Colombianen, in volkenrechtelijke zin verantwoordelijkheid draagt voor uitvoering en gevolgen van deze activiteiten?

Ik zal mijn eerste termijn niet besluiten met de mededeling hoe mijn fractie zal stemmen. Ik stel de regering namelijk graag in staat mijn scepsis op een aantal punten weg te nemen. Zij zal hiertoe echter wel haar uiterste best moeten.

De voorzitter:

Hartelijk dank, ook voor de goede wensen. Die zijn des te relevanter omdat uw goede bedoelingen tijdens de stemverklaring bij de verkiezing van de voorzitter in de pers niet overal goed zijn begrepen.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter. Na de redelijk uitputtende betogen kan ik heel kort zijn. Ik geef een afweging weer van onze fractie voor haar stemgedrag. De essentie van het verdrag is: toegang tot en gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba door de Verenigde Staten voor drugsbestrijding vanuit de lucht. In de nota naar aanleiding van het verslag staat expliciet: het FOL-verdrag is uitsluitend gericht op drugsbestrijding door middel van waarneming en het volgen vanuit de lucht, zo nodig onderscheppen van drugstransporten. Er heeft een uitvoerige, zeer kritische behandeling in de Tweede Kamer plaatsgevonden, die mede heeft geleid tot het amendement-Van Oven c.s., waardoor een jaarlijkse evaluatie zal plaatsvinden. Uit de wisseling van stukken in onze Kamer blijkt, dat tussen Buitenlandse Zaken en de Verenigde Staten op ambtelijk niveau nadere afspraken zijn gemaakt. Ik zou het plezierig vinden als de minister iets meer over die afspraken over de jaarlijkse evaluatie kon zeggen.

Overigens is ook vandaag weer krachtige steun, althans geen voor het ratificeren van het verdrag onoverkomelijke kritiek, van de zijde van Aruba en de Nederlandse Antillen naar voren gebracht. Het verdrag is in lijn met de overtuiging dat voor de bestrijding van drugscriminaliteit internationale samenwerking onontbeerlijk is. Kort en goed, er is, de immuniteitenregeling mogelijk daar gelaten, noch met de tekst van het verdrag noch met de geformuleerde doelstellingen iets zodanigs aan de hand, dat wij onze steun daar niet aan zouden kunnen geven.

Als er niet zoiets was als het Plan Colombia, zou het goed denkbaar zijn dat vandaag in de Eerste Kamer, in ieder geval door mijn fractie, aan het verdrag plenair geen aandacht was gewijd. De fractie heeft zich afgevraagd of de link die wordt gelegd tussen het verdrag en het Plan Colombia reëel is dan wel oneigenlijk. Van Middelkoop heeft in de Tweede Kamer het verzet tegen het verdrag op grond van het Plan Colombia als een vorm van schonehandenpolitiek betiteld. Ik hoorde dat collega Van Gennip die betiteling vandaag overnam.

Geen misverstand, ook mijn fractie acht scherpe kritiek op het Plan Colombia op zijn plaats. Mensenrechten en milieubelangen worden geschonden. Er is ten onrechte sprake van een overheersend militaire inzet. Het doel heiligt niet alle middelen, ook niet in interrechtstatelijke verhoudingen. Bovendien, een war on drugs waarbij alle aandacht op de aanbodzijde is gericht en waarin vermindering van de vraag naar drugs bijna niet in ogenschouw wordt genomen, is uiteindelijk ook nog eens tot totaal falen gedoemd. Maar op de indirect bij het plan betrokken partijen wordt door de Nederlandse regering langs de geëigende diplomatieke kanalen terecht pressie uitgeoefend, vooral om de met dat plan gemoeide middelen ingrijpend anders te gebruiken. Ik neem aan dat dit ook gebeurt in VN-verband en in ieder geval samen met de EU-partners. Worden ook Ontwikkelingssamenwerking en de bilaterale contacten daarbij ingezet?

Los van de vraag hoe het een en ander zich verhoudt tot het FOL-verdrag zou een nog sterkere inzet ten behoeve van de wijziging van de middelen waarmee het Plan Colombia in de praktijk wordt gebracht op zijn plaats zijn. Mijn fractie vermag uiteindelijk niet in te zien welk belang ermee gediend is om de samenwerking tussen de Verenigde Staten en het Koninkrijk, in het bijzonder tussen de Verenigde Staten en de Nederlandse Antillen en Aruba, in de strijd tegen de illegale drugshandel, langs de lijnen verwoord in het voor ons liggende verdrag, niet verder te vervolmaken. Wij komen tot de conclusie dat het in die zin leggen van de link tussen het verdrag en de kritiek op het Plan Colombia, ook tegen de achtergrond van toezeggingen daarover door de minister in het debat aan de overzijde van het Binnenhof, hoogst oneigenlijk is. De fractie van D66 zal dus graag voor het voorliggende voorstel stemmen.

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter. Met veel aandacht hebben wij kennisgenomen van alles wat vanmiddag in deze Kamer naar voren is gebracht bij de behandeling van het verdrag tussen het Koninkrijk en de VS over de forward operating locations – in de wandeling FOL's genoemd – op de Nederlandse Antillen en Aruba. Met veel plezier en aandacht heb ik vooral geluisterd naar wat door mevrouw Van Lis-Donata en de heer Croes over het verdrag is gezegd. Het is bijzonder dat wij vertegenwoordigers van de koninkrijksdelen in ons midden hebben. Zij hebben behartigenswaardige woorden gesproken. Zo sprak mevrouw Van Lis over de schaduwkant van een zonnig plekje. Terecht gaf zij ook veel aandacht aan de sociale kant van de drugsproblematiek op Aruba. De heer Croes wees terecht op het realisme waarmee wij dit vraagstuk en dit verdrag tegemoet moeten treden, gegeven de positie die deze eilanden innemen ten opzichte van de VS. Uiteraard voel ik mij bij mijn beantwoording gesteund door de aanwezigheid van de gevolmachtigd ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba.

De sociale kant van de problematiek waarover mevrouw Van Lis sprak, was ook terug te vinden in de aanvangswoorden van de heer Van Gennip. Ik denk niet dat wij dit in dit debat moeten uitdiepen. De minister-president van de Antillen heeft hierover eerder al het nodige gezegd.

Dit debat speelt zich af op een moment waarop de wereld in spanning iedere stap volgt die wordt gezet in de strijd tegen het internationale terrorisme. De behandeling van dit verdrag in deze Kamer was aanvankelijk gepland op een tijdstip voor de zomer van dit jaar. Zij valt nu ineens in een heel ander tijdperk, haast in een andere wereld, de wereld van na 11 september 2001. Dit lijkt mij niet de plaats om daar al te uitgebreid op in te gaan, maar ik wil niet nalaten om ook in deze Kamer nog eens te onderstrepen dat door het gehele Koninkrijk alle mogelijke middelen worden aangewend om effectieve maatregelen te nemen en ook internationaal een bijdrage te kunnen leveren. Nederland levert concreet ondersteuning. Daar zal ik straks nog iets over zeggen. Ik deel de mening van de heer Van Gennip dat in reactie op de terroristische aanslagen – de heer Van Middelkoop gebruikte die terminologie bij de behandeling van het FOL-verdrag in de Tweede Kamer– schonehandenpolitiek het slechtst denkbare antwoord zou zijn. Wij zijn allen gehouden om te helpen bij het puinruimen in Washington en New York. Bij het ruimen van puin kun je nu eenmaal geen schone handen houden. In een aantal debatten aan de overzijde heeft de regering al gesproken over de Nederlandse bijdrage. Het is duidelijk dat Nederland positief zal staan ten opzichte van concrete verzoeken en hulpaanvragen die ons van de zijde van de VS mochten bereiken. Ook Nederland maakt immers deel uit van de coalitie die zich sinds 11 september jongstleden heeft gevormd, een coalitie die uniek is in haar soort. Ik denk dat wij nooit eerder een dergelijke wereldomspannende inzet en vastberadenheid gezien hebben. In een speciaal daartoe bijeengeroepen rijksministerraad zijn er afgelopen vrijdag afspraken gemaakt over de samenwerking binnen het Koninkrijk op een aantal specifieke terreinen van de terrorismebestrijding, vooral over de intensivering daarvan.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

De minister zegt dat de bespreking van dit verdrag eigenlijk in een ander tijdperk is gevallen. Betekent dit wat hem betreft dat het FOL-verdrag kan worden aangewend voor terrorismebestrijding? Kijkt de minister nu dus anders tegen dit verdrag aan dan eind mei van dit jaar, toen het in de Tweede Kamer werd behandeld?

Minister Van Aartsen:

Ik kijk er niet wezenlijk anders tegenaan. Ik reageer op een aantal opmerkingen van de heer Van Gennip die erop neerkomen dat de behandeling van dit verdrag in een heel ander tijdsgewricht valt dan toen wij dit in de Tweede Kamer bespraken. Ik denk dat wij datgene wat er nu moet gebeuren in het kader van de terreurbestrijding na 11 september jongstleden, niet moeten verbinden met datgene waar het onderhavige verdrag over gaat, namelijk het achterhalen en volgen van drugstransporten in het Caribische gebied in de richting van Latijns-Amerika, zoals Colombia.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Zegt de minister nu impliciet dat dit verdrag wat hem betreft niet gebruikt kan worden voor terrorismebestrijding?

Minister Van Aartsen:

Dit verdrag betreft het volgen en het in de kraag vatten van die lieden die zich in en om het Caribische gebied schuldig maken aan drugstransporten. Daar is dit verdrag dus op gericht.

De heer Van Gennip (CDA):

Dit beaam ik uiteraard graag. Ik hoop dat dit straks ook bij de evaluatie blijkt. De minister wil echter toch niet ontkennen dat de benadering na 11 september jongstleden er in wezen op neerkomt dat er wereldwijd een verband is tussen terrorisme, drugskapitaal en georganiseerde misdaad en dat de strijd wereldwijd tegen al die aspecten gericht is? Dit verdrag is een middel en heeft een heel specifieke doelstelling. Het is echter de andere achtergrond die de discussie naar mijn gevoel anders maakt.

Minister Van Aartsen:

Op zichzelf ben ik het daar wel mee eens, maar het is belangrijk dat wij doel en middelen niet door elkaar halen. Het verdrag heeft een bepaalde doelstelling en stelt om dat te bereiken een bepaald middel ter beschikking. Ik doel op de stationering op Aruba en de Nederlandse Antillen van Amerikaans legerpersoneel, Amerikaans personeel en Amerikaanse vliegtuigen. Die helpen in het nagaan en het vervolgens in de kraag vatten van degenen die zich schuldig maken aan drugstransporten in en om het Caribische gebied.

In het kader van terrorismebestrijding sprak ik al over de rijksministerraad en wat daar is afgesproken over de assistentie die wij kunnen verlenen aan de koninkrijksdelen. Ik noem de assistentie bij de wet- en regelgeving ter uitvoering van de internationale terrorismeverdragen. Bovendien is er aandacht gegeven aan de samenwerking op het terrein van politie en justitie en van de inlichtingendiensten. Ook is er aandacht gegeven aan de noodzakelijke samenwerking met en de hulp die wij daarbij kunnen bieden aan Aruba en de Nederlandse Antillen op het gebied van de bestrijding van verschijnselen die te maken hebben met witwassen, met name in de financiële sector. Het is goed dat Nederland, uiteraard daar waar men er behoefte aan heeft, hulp en assistentie verleent aan de Nederlandse Antillen en Aruba.

De heer Van Vugt (SP):

Voorzitter. De minister van Buitenlandse Zaken zei zojuist dat in reactie op de verschrikkelijke aanslagen in de Verenigde Staten een schonehandenpolitiek het slechtst denkbare antwoord zou zijn. Wat bedoelt de minister expliciet met schonehandenpolitiek? Heeft hij daarbij mensen of partijen in gedachten die dit zouden verwoorden of voorstaan, waardoor hij de relevantie van deze opmerking kan aangeven?

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter. Ik moet u zeggen dat ik wel iets in mijn gedachten had, want ik heb natuurlijk levendig voor de geest de debatten die wij aan de overzijde hebben gevoerd – het zijn er nu al fors wat geweest – over datgene wat de Nederlandse regering moet doen naar aanleiding van de aanslagen die op 11 september hebben plaatsgevonden. Ik kan mij niet herinneren dat wij meer in het bijzonder van de Socialistische Partij aan de overzijde van het Binnenhof veel steun – om niet te spreken van geen enkele steun – hebben gekregen voor datgene wat de Nederlandse regering zich met steun van een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer voorstelt te doen. Dat is niet alleen in woord maar ook in daad solidariteit betonen met de Verenigde Staten. Dat is, denk ik, datgene wat ons nu staat te doen. Ik heb aangegeven dat de Nederlandse regering, in navolging van datgene wat de minister-president vorige week in het plenaire debat in de Kamer erover heeft gezegd, bereid is in te gaan op mogelijkerwijze door de Verenigde Staten tot ook Nederland te richten concrete verzoeken in dit kader. De heer Marijnissen heeft daar een ander standpunt over. Dat kan worden gerespecteerd, maar het houdt wel in het langs de zijlijn gaan staan.

De heer Van Vugt (SP):

Hier zou ik duidelijk bezwaar tegen willen aantekenen. Op de eerste plaats gaat het niet om het al dan niet betuigen van solidariteit aan de Verenigde Staten. Ons inziens gaat het om de meest effectieve bestrijding en voorkoming van internationaal terrorisme. Het aan de zijlijn staan van de SP is absoluut niet aan de orde. De SP verwerpt de bombardementen zoals die nu plaatsvinden, omdat die contraproductief, ineffectief en inhumaan zouden zijn. Dat is een glashelder standpunt en het betekent allerminst dat de Socialistische Partij van mening zou zijn dat wij aan de zijlijn moeten gaan staan, dat wij niets zouden moeten doen en dat wij een politiek van afzijdigheid zouden moeten voeren. Integendeel, wij zijn voor het opsporen en bestraffen, hoe harder hoe beter, van diegenen die verantwoordelijk zijn voor deze verschrikkelijke daden tegen de menselijkheid. Het betekent echter niet dat wij het per definitie eens moeten zijn met de daartoe ingezette middelen door de Verenigde Staten. Het wil evenmin zeggen dat wij een schonehandenpolitiek zouden bedrijven. Ik zou de minister dan ook willen uitnodigen dit punt nog eens helder toe te lichten.

De heer Van Thijn (PvdA):

Het lijkt mij niet helemaal binnen de orde van deze vergadering. Wel binnen de orde van deze vergadering is de vraag of de regering verzoeken hebben bereikt van de kant van de Amerikaanse regering om de scope van dit verdrag te verbreden. Dat zou relevant zijn.

Minister Van Aartsen:

Het antwoord op deze vraag van de heer Van Thijn is ronduit: neen. Zoals gezegd, is er geen verbinding tussen dit verdrag en datgene wat nu aan de orde is. Ik heb gereageerd op een aantal opmerkingen die de heer Van Gennip heeft gemaakt over het feit dat de behandeling van dit verdrag in deze Kamer op een heel ander moment en in een ander tijdsgewricht plaatsvindt dan toen wij op 28 mei jongstleden in de Tweede Kamer met elkaar discussieerden. Ik vond het niet meer dan correct om van de zijde van de regering aan te geven dat de heer Van Gennip dit inderdaad juist heeft gezien. In dat kader heb ik een opmerking gemaakt die de heer Van Vugt zich kennelijk nogal aantrekt. Dat had hij natuurlijk niet hoeven te doen, maar hij heeft mij daarmee uitgenodigd nog eens aan te geven hoe wij, aan de regeringstafel, de stellingname hebben ervaren van de kant van de Socialistische Partij aan de overzijde van het Binnenhof.

Een heel concreet voorbeeld in dit kader, dat zelfs helemaal los staat van datgene wat vanaf 7 oktober aan de orde is, is het feit dat de fractie van de SP aan de overzijde, zich niet kon verenigen met datgene wat de Nederlandse regering heeft gedaan ex artikel 5 van het NAVO-verdrag.

Het verdrag dat wij vandaag bespreken en dat de Verenigde Staten de mogelijkheid geeft om vanaf Curaçao en Aruba verkenningsvluchten uit te voeren, is geheel en al gericht op het tegengaan van de drugshandel. Het geeft de Verenigde Staten de mogelijkheid om de bewegingen van schepen en vliegtuigen in en om de Caribische regio te registreren en verdachte transporten te onderscheppen. Daar gaat het om. In wezen is het niet meer, maar uiteraard ook niet minder dan dat. Ik zou het belang van dit verdrag in genen dele willen minimaliseren.

Uit de door de Kamer gemaakte opmerkingen spreekt een zekere zorg over de gevolgen die kunnen voortvloeien uit de aanwezigheid van Amerikaanse toestellen op de vliegvelden Hato en Reina Beatrix. Ik constateer evenzeer brede steun voor de gedachte dat het Koninkrijk een bijdrage dient te leveren aan de bestrijding van het transport van illegale drugs in het Caribisch gebied. De Nederlandse Antillen en Aruba liggen nu eenmaal – ik zeg het iets minder mooi en poëtisch dan mevrouw Van Lis heeft gedaan – op het kruispunt van handel en transport tussen Latijns Amerika en het Caribisch gebied, de Verenigde Staten en Europa. Behalve de onmiskenbare voordelen die deze centrale geografische ligging nu eenmaal biedt, is er uiteraard het nadeel dat activiteiten van criminele aard worden aangetrokken. Het is dan ook niet meer dan logisch en ook goed dat het Koninkrijk zich actief opstelt bij de bestrijding van deze vorm van misdaad en het tegengaan van deze vormen van misdrijven, ook in internationaal verband. Het verlenen van faciliteiten aan de JIATF-East om vluchten uit te voeren vanaf Curaçao en Aruba gericht op het tegengaan van transport van illegale drugs in het Caribisch gebied, is een belangrijke en essentiële bijdrage van het Koninkrijk aan deze vorm van internationale bestrijding van dit type misdrijven.

Uiteraard werd ook voor de totstandkoming van deze FOL's door het Koninkrijk samengewerkt met andere landen in het Caribisch gebied op het terrein van de drugsbestrijding. Die samenwerking met de Amerikanen was al zeer nauw. De FOL's en het FOL-verdrag geven een nog hechtere en ook formele basis aan deze vorm van bestrijding van drugs in het Caribisch gebied, aan datgene wat al minder formeel aan de orde was. De FOL's spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van het transport van illegale drugs van de producerende landen in de Andesregio naar het Caribisch gebied, de VS en Europa. Bij de bepaling van het standpunt van de koninkrijksregering inzake FOL heeft steeds de doelstelling van de FOL's centraal gestaan: het tegengaan van transportstromen, waarbij het ondernemen van actie tegen transporten uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid blijft van de staten die jurisdictie genieten.

Een aantal sprekers heeft vragen gesteld over de situatie in Colombia zelf. De heer Van Gennip heeft een aantal concrete vragen gesteld over de samenwerking tussen Nederland en Colombia. Ook de heer Van Thijn heeft zich daarover uitgelaten. De Nederlandse regering is zich ten volle bewust van de complexiteit van de situatie in Colombia, waar het leger, de FARC, het ELN en de paramilitairen nog steeds in een heftige strijd zijn gewikkeld, waarbij er onder de burgerbevolking ook grote aantallen slachtoffers vallen. Het binnenlands conflict in Colombia is overigens ontstaan zonder dat er sprake was van de voedingsbodem van de drugs. Het is daarom van groot belang dat de Colombiaanse regering de gelegenheid krijgt om met kracht voort te gaan met het bevorderen van de sociaal-economische ontwikkeling en het verminderen van de grote sociaal-economische verschillen in de Colombiaanse samenleving. Het beleid van de regering-Pastrana, voorzover dat is gericht op het bevorderen van vreedzame verhoudingen in Colombia en op het verminderen van de sociaal-economische verschillen, wordt door de Europese Unie dan ook volledig onderschreven.

Ik constateer echter evenzeer dat de opstandelingen in Colombia belang hebben gekregen bij de voortzetting van de binnenlandse strijd juist vanwege die bloeiende drugshandel. Omvangrijke wapenaankopen zijn immers slechts mogelijk door de winst uit drugshandel. De vredespolitiek van president Pastrana, die grote concessies heeft gedaan en zeker ook door deze insteek in het conflict onze steun verdient, heeft helaas nog niet tot succes geleid, mede omdat de betrokken partijen over zeer goed gevulde oorlogskassen kunnen beschikken. Ook de Europese Unie heeft geconstateerd dat de situatie onaanvaardbaar is. Wij moeten pogen, daaraan een eind te maken. Steun voor het vredesproces in Colombia en bestrijding van de illegale drugs vormen in wezen een soort tweesporenbeleid dat de Nederlandse regering jegens Colombia voorstaat.

De rol van de Verenigde Staten op basis van het Plan Colombia is omvangrijk, maar zal door het zogenaamde Andean regional initiative een bredere regionale basis kunnen krijgen.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Ik kom nog even terug op de vredesonderhandelingen. De minister heeft kritiek geuit op de FARC. Ik onderschrijf dat de guerrillabeweging erg veel geld verdient aan drugstransporten. De regering van Colombia voert echter vredesbesprekingen met datzelfde FARC. Farcolandia staat onder beheer van de FARC. Hoe staat u daar tegenover? Kunnen daarmee vredesbesprekingen gevoerd worden?

Minister Van Aartsen:

De lijn die Pastrana heeft ingezet, is om te pogen, tot verzoening te komen en uiteindelijk tot een akkoord met de FARC. In de afgelopen twee, drie jaar was men daar zeer dichtbij. Zeker door de ontwikkelingen van de afgelopen maanden moeten wij constateren dat, ondanks de door Pastrana voorgestelde compromissen en gedane concessies, er helaas nog geen sprake is van vrede in Colombia. Er is zeker een verband te leggen met degenen die de vredespolitiek, die ook een sociaal-economische component heeft, niet willen volgen. Zij hebben inkomsten en kassen op basis waarvan zij de strijd kunnen voortzetten.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Dat klopt. Ik bestrijd dat ook niet. Vindt u dat Pastrana verder moet gaan op zijn weg? Het bestand is net weer verlengd tot 1 januari. Of vindt u dat het allemaal niets heeft opgeleverd en dat wij maar weer moet overgaan tot de orde van de dag en door moeten gaan met het bestrijden van de guerillabewegingen?

Minister Van Aartsen:

Nee, het is zowel het een als het ander. Pastrana heeft die politiek de afgelopen periode op een juiste basis ingezet. De Nederlandse regering en, nog belangrijker, de Europese Unie hebben zich altijd geschaard achter de aanpak die Pastrana heeft ingezet. Ik kan alleen maar hopen dat zijn politiek uiteindelijk tot succes zal leiden.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Ik heb dit gevraagd, zoals ik in mijn eerste termijn heb aangegeven, omdat de FARC door de Verenigde Staten als terroristische beweging wordt beschouwd en Farcolandia als een terroristische staat. Hoe ga je daar in het kader van de strijd tegen het terrorisme in de toekomst mee om? Wat is de inzet van de Nederlandse regering in dezen? Ondersteunt zij dat vredesproces of laat zij het afweten?

Minister Van Aartsen:

Wij blijven dat vredesproces van Pastrana steunen. Het feit dat op die beroemde lijst ook deze organisatie voorkomt, is een zaak tussen de regeringen van Colombia en de Verenigde Staten.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Betekent dit dat de Nederlandse regering niet achter die lijst van de Verenigde Staten staat. Daar neemt u bij dezen afstand van.

Minister Van Aartsen:

Ik neem daar helemaal geen afstand van. Die lijst heeft een rechtstreekse werking in de relatie tussen de regeringen van Colombia en de Verenigde Staten. De Verenigde Staten hebben zich in het kader van het Plan verplicht Colombia op een groot aantal terreinen hulp te verschaffen. Een belangrijk deel van die hulp heeft betrekking op de bilaterale samenwerking tussen de Verenigde Staten en Colombia. Ik denk dat het Andean regional initiative dat betrekking heeft op de Andesregio ook uitgaat van een brede aanpak van drugsbestrijdingsactiviteiten. Het feit dat delen van de Caribische landen van het Koninkrijk dichtbij Colombia zijn gelegen en het Koninkrijk belang heeft bij het tot stand komen van vreedzame verhoudingen in Colombia maakt onze betrokkenheid daarbij zeer direct. Zoals ik al heb aangegeven in antwoord op interruptievragen van mevrouw Zwerver steunen wij de politiek van Pastrana in dit kader.

Ik zal niet zo uitvoerig als uiteindelijk in de Tweede Kamer is gebeurd uit de doeken willen doen dat er sprake is van een tweetal totaal gescheiden operaties. Ik reageer daarmee ook min of meer op hetgeen de heer Van Thijn heeft gezegd. Ik doe daarmee niets af, maar voeg ook niets toe aan de woorden die ik daarover in de Tweede Kamer op 28 mei heb gesproken. Die twee gescheiden operaties zijn enerzijds het Plan Colombia en anderzijds de FOL's. Het is misschien goed vandaag wat dieper in te gaan op de methodiek die hierbij wordt gevolgd. Ik zal straks nog wat zeggen over de evaluatie waarnaar mevrouw Roscam Abbing heeft gevraagd. De evaluatie is via een amendement van de Tweede Kamer in het verdrag gekomen en maakt onderdeel uit van het afsprakenkader dat met de Amerikaanse regering is besproken. De Amerikaanse regering heeft zich op dat punt zeer open opgesteld. Wij gaan uit van de goede trouw die tussen verdragspartners geldt. Hiervoor geldt het belangrijk adagium in het internationale recht: pacta sunt servanda.

De vluchten die vanaf de FOL's worden uitgevoerd, zijn niet gericht op het in kaart brengen van het verloop van de strijd in Colombia. De vluchten zijn gericht op het registreren van de vervoersstromen van de drugs. Dat is een heel belangrijk, zelfs het dragende element van het verdrag. Daarover zijn de gesprekken gevoerd, eerst met de voorganger van de huidige minister van Buitenlandse Zaken van de VS en vervolgens met de huidige minister, Powell. De informatie die via de vliegtuigen van de FOL's wordt verzameld door de Joint Interagency Taskforce East, wordt uitsluitend ingezet ten behoeve van drugsbestrijding. De activiteiten hebben tot doel het registreren van vlieg- en scheepvaartbewegingen in het Caribisch gebied. Door de informatieverstrekking van de Joint Interagency Taskforce East aan de Nederlandse commandant der zeemacht in het Caribisch gebied en door de detachering van een Nederlandse officier bij deze taskforce bestaat een goed en volledig inzicht in de bewegingen van de vliegtuigen vanaf de FOL's.

Ook in deze Kamer onderstreep ik dat de doelstelling van de FOL's absoluut geen betrekking heeft op het ingrijpen in de binnenlandse strijd in Colombia. In de schriftelijke beantwoording van de vragen van de leden van deze Kamer ter voorbereiding van dit debat is de regering al uitgebreid ingegaan op de doelstelling van de FOL's en de manier waarop deze is omschreven in het verdrag. Ik kan daarom op dit punt volstaan met een verwijzing naar de nota naar aanleiding van het verslag.

Mevrouw Zwerver is kort ingegaan op de kwestie van de immuniteiten en de privileges die gelden voor het VS-personeel. Aan het verlenen van deze privileges en immuniteiten zijn langdurige onderhandelingen tussen enerzijds de Nederlandse regering en de regering van het Koninkrijk en anderzijds de VS voorafgegaan. De uitkomst daarvan draagt de sporen van een compromis, zoals ik heb aangegeven bij de behandeling van het verdrag in de Tweede Kamer. Van groot belang voor de standpuntbepaling van de regering van het Koninkrijk is geweest en is nog steeds dat de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba bereid waren om onder voorwaarden af te zien van jurisdictie en om de verzochte privileges en immuniteiten te verlenen en voorts dat met de VS kon worden overeengekomen dat van straffeloosheid geen sprake zou zijn. Het verlenen van immuniteiten betekent uiteraard niet dat de betrokken Amerikaanse instellingen geen jurisdictie hebben en evenmin dat de lokale wetgeving niet zou dienen te worden gerespecteerd. Wat dat betreft, verwijs ik naar artikel 5 van het verdrag. Ik wijs erop dat het Koninkrijk in gevallen van bijzonder belang om opheffing van de immuniteit kan verzoeken, terwijl in het verdrag is opgenomen dat de VS dergelijke verzoeken in welwillende overweging zullen nemen. Mevrouw Zwerver deed daar badinerend over, maar dat is in het internationale verdrag een vergaande afspraak. Het is naar ons oordeel een duidelijke intentieverklaring, opgenomen in artikel 6 van het verdrag. Zoals gezegd, is dat bij het verlenen van dit type immuniteiten en privileges een goede afspraak. Deze afspraak is gemaakt op basis van het internationale recht en de afspraken die beide regeringen hebben gemaakt, dienen nagekomen te worden. Er is bij de koninkrijksregering geen schijn of schaduw van zorg daarover. Wij hebben natuurlijk in de afgelopen periode al enige ervaring opgedaan, maar er is op het punt van privileges en immuniteiten geen sprake geweest van negatieve ervaringen. De ervaringen die de drie landen van het Koninkrijk opdoen, zullen bovendien onderwerp van voortdurend overleg zijn. Nogmaals, ik wijs er met klem op dat zich in de afgelopen periode geen problemen hebben voorgedaan.

De bestrijding van degenen die in illegale drugs handelen, zal niet zonder risico zijn. Zowel de koninkrijksregering als de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba zijn bereid een door het FOL-verdrag mogelijk gemaakte bijdrage aan de drugsbestrijding te leveren. In het licht van de recente gebeurtenissen is waakzaamheid geboden voor de beveiliging van de FOL-locaties en meer in het algemeen voor de veiligheid van de Nederlandse Antillen en Aruba. Mevrouw Van Lis, de heer Van Thijn, de heer De Vries en mevrouw Roscam Abbing hebben gesproken over de risico's die te duchten zijn van drugssyndicaten. De heer Van Gennip heeft de mogelijkheid van aanslagen in dit kader te berde gebracht. De vraag of er behoefte is aan een sterkere Nederlandse beschermingsinzet, aan hulp in koninkrijksverband, op het gebied van beveiliging en veiligheid is dan aan de orde. Laat ik voorop stellen dat beide landsregeringen in eerste instantie zelf een verantwoordelijkheid hebben voor de veiligheid buiten de FOL-locaties. Binnen de FOL-locaties geldt uiteraard een ander regime. De Antilliaanse en Arubaanse autoriteiten staan daarover ook in nauw contact met de Amerikaanse vertegenwoordiging en met de betrokken commandanten ter plekke. Uit de inschattingen van beide partijen valt op te maken dat er op dit moment geen sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico. Desondanks zijn zowel rondom de vliegvelden Hato en Reina Beatrix als binnen de FOL-locaties extra maatregelen genomen. Deze maatregelen zijn echter genomen uit voorzorg, niet omdat er sprake is van een bewezen verhoogd veiligheidsrisico. Tot op heden is er ook geen behoefte aan bijstand van Nederland. Mocht die behoefte zich voordoen, dan bestaat er uiteraard een procedure waarlangs om bijstand kan worden verzocht. Uiteraard is Nederland samen met de Nederlandse Antillen en Aruba extra alert. De standaardprocedure maakt het mogelijk dat bijstand wordt gegeven als dat nodig mocht zijn, maar ik onderstreep nogmaals dat die noodzaak zich thans niet voordoet.

De heer Van Gennip (CDA):

Sommigen van ons herinneren zich de debatten die wij eind zestiger jaren hebben gevoerd over de mate van bijstand die Nederland zou moeten verlenen bij bedreigingen van buitenaf of bij binnenlandse onlusten in de andere koninkrijksdelen. Is de regering van mening dat in de nieuwe situatie wellicht een groter beroep op militaire bijstand op ons land zal kunnen worden gedaan door de koninkrijksdelen overzee? Eind zestiger jaren werd, na de opstand op Curaçao, gezegd dat de grenzen van de Nederlandse militaire bijstand ongeveer waren bereikt.

Minister Van Aartsen:

Ik zou mij ver buiten mijn eigen portefeuille begeven als ik daarop nadrukkelijk inga. Hier ligt een eerste verantwoordelijkheid voor de staatssecretaris, die verantwoordelijk is voor zaken het Koninkrijk betreffende, en meer in het bijzonder voor de minister van Defensie. Ik meen mij te herinneren dat bedoelde problemen zich in 1969 hebben voorgedaan op Curaçao. Ik voel mij al met al niet competent om een antwoord te geven dat volledig naar de feiten is, omdat ik de feiten op dit moment niet heb. Het gaat nu om de vraag of de Nederlandse regering bereid is om, indien nodig, bijstand te verlenen aan Aruba en de Nederlandse Antillen in het kader van de aanwezigheid van deze locaties op de eilanden. Het antwoord daarop luidt bevestigend. Ik onderstreep nogmaals dat de nasleep van de gebeurtenissen van 11 september jongstleden niet een directe behoefte daaraan heeft doen ontstaan. Aruba, de Nederlandse Antillen en Nederland blijven terzake zeer alert.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik denk dat wij het debat over dit verdrag niet moeten laten uitwaaieren tot een debat over de koninkrijksrelaties. Mijn vraag was meer bedoeld als een aansporing voor de koninkrijksregering om zich te bezinnen op de mogelijkheid dat de mate van militaire bijstand wel eens van andere orde zou kunnen zijn in de nieuwe situatie.

Minister Van Aartsen:

Die aansporing heb ik heel goed begrepen.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Zien het Koninkrijk en de VS de FARC als een terroristische organisatie? U begrijpt dat ik deze vraag stel in het licht van de gebeurtenissen op 11 september.

Minister Van Aartsen:

De FARC staat op een van de lijsten die in dit kader worden gehanteerd.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Wat u nu zegt, geldt ook voor het Koninkrijk en dus Nederland?

Minister Van Aartsen:

Zeker, maar mevrouw Zwerver spitste het toe op de gevolgen die dit zou moeten hebben voor het proces in Colombia. Ik vind niet dat de Nederlandse regering de eerst aangewezene is die zich hierover moet uitlaten. Die zaak speelt allereerst in de relatie tussen de Amerikaanse en de Colombiaanse regering. Maar het zal duidelijk zijn dat er alleen een oplossing voor de gigantische problematiek in Colombia kan worden gevonden als er vrede ontstaat en een manier van samenleven waarbij organisaties als de ELN, paramilitaire organisaties en de FARC op de een en andere manier wellicht betrokken moeten zijn, maar uiteindelijk zullen zij toch de wapens moeten neerleggen. Dit verdrag is er uiteraard vooral op gericht om de financiële geldstromen af te snijden.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Ik vroeg het niet in aanvulling op de opmerkingen van mevrouw Zwerver, maar gelet op de recente executies die de FARC heeft uitgevoerd. Ik stelde mijn vraag dus in het verband van de bestrijding van het terrorisme en de risico's en gevaren die daaraan vastzitten, maar de minister heeft daarop geantwoord.

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter. De heer Van Gennip wees nog op het voor mij belangrijke thema van de snellere behandeling van verdragen. Ik ben het zeer eens met zijn opmerkingen daarover. Hij noemde volgens mij in dit verband ook het statuut voor het internationaal strafhof, maar ondanks het nadere advies dat wij nog aan de Raad van State moesten vragen, zat het Koninkrijk niet in de achterhoede wat velen hadden gevreesd, maar zou je kunnen zeggen dat wij ongeveer in de middenmoot zaten en wel op de 36ste plaats!

De heer Van Gennip vroeg of de samenwerking op maritiem gebied niet ook structureel enige verbetering en versterking behoeft. Sinds 1998 zijn door het Koninkrijk informele consultaties georganiseerd over de eventuele regionale overeenkomsten inzake maritieme samenwerking bij drugsbestrijding in het Caribisch gebied. Aan de hand van die consultaties is er inmiddels een ontwerptekst opgesteld waarover naar wij hopen begin november in een eerste formele onderhandelingsronde in Costa Rica kan worden gesproken.

De heer Van Gennip heeft ook gesproken over de samenwerking tussen Nederland en Colombia. Ik zou hierover een korte opmerking willen maken, omdat ik mij anders in vergaande mate zou begeven op het terrein van mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking. Zoals bekend, staat Colombia niet op de beroemde lijst van 17 plus 3, een lijst van landen waarmee Nederland een volwaardige bilaterale relatie is aangegaan, maar wel op de lijst van landen waarin Nederland programma's financiert op het gebied van milieu, goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. Op dit moment wordt een herformulering en intensivering van die programma's overwogen om ze beter te laten aansluiten bij de recente noden van de bevolking die meer rechtszekerheid en ook een duurzame productie wil. Nederland hecht groot belang aan het vredeswerk in Colombia en financiert in dit kader onder andere een driejarig project van Pax Christi. Tot nu toe zijn de vorderingen in het kader van dat programma niet spectaculair, maar zijn wel effecten van het project merkbaar in een aantal gemeenschappen in de noordelijke streek in Colombia Urabá. Het blijkt ook uit de bevindingen van het rapport van het lid van de Tweede Kamer Apostolou, die daarnaar heeft gekeken. Wat betreft de relatie tussen Colombia en de EU kan worden gezegd, dat de handel met Colombia en de vijf andere Andeslanden een preferentiële behandeling krijgt via het zogenaamde Drugsakkoord van de EU. Dat loopt aan het einde van dit jaar af. Nederland is voorstander van verlenging van dit akkoord.

De heer De Vries heeft een opmerking gemaakt over de regeling van het Statuut. In het Statuut staat dat de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba slechts een adviserende stem hebben bij de goedkeuringsprocedure. Hij vroeg zich af of dit nog wel van deze tijd is. Hij raakt hier aan een onderwerp waarover nog niet zo lang geleden gesproken is in het kader van het Contacplanoverleg tussen de parlementariërs van de drie landen van het Koninkrijk. Over de vraag of de goedkeuringsprocedure van verdragen moet worden herzien, met name als het gaat over verdragen die alleen de Nederlandse Antillen en Aruba regarderen heeft de regering verleden jaar december nog een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin hebben de collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik betoogd dat een wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen een aanpassing van het Statuut zou behoeven. In de bijeenkomst in het kader van het parlementaire Contactplan is geconcludeerd dat het zogenaamde democratisch deficit binnen de bestaande statutaire kaders zou moeten worden opgelost. Ik denk dat het ook kan door op zo goed mogelijke wijze gebruik te maken van de bestaande mogelijkheid van betrokkenheid van de parlementen van Aruba en de Nederlandse Antillen. Uitgerekend in het kader van dit verdrag is het aan de overzijde en hier in hoge mate gebeurd. De betrokkenheid kan inhoudelijk een vorm krijgen die kan bijdragen aan debatten aan de overzijde en hier.

Ik kom te spreken over vragen van mevrouw Zwerver en de heer Van Vugt. Er is gevraagd hoe de vluchten boven Colombia zich verhouden tot het verdrag. Zowel in het plan Colombia als in het FOL-verdrag staat drugsbestrijding centraal. De FOL's zijn gericht op het tegengaan van de drugstransporten. De FOL-operaties zijn niet gelieerd – het is van belang dat telkenmale te blijven benadrukken – aan de militaire component van het plan Colombia dat meer aspecten heeft. Met onze partners in de EU is de regering van mening dat juist de nadruk op de militaire component de oplossing van de problematiek in Colombia in de weg kan staan.

Voorzitter: Jurgens

Minister Van Aartsen:

Ik meen ook in de Tweede Kamer gesteld te hebben dat, hadden de FOL's mede ten doel gehad een bijdrage te leveren tot of een versterking te leveren aan de militaire component van het Plan Colombia, de koninkrijksregering niet bereid zou zijn geweest om de toegang tot de steunpunten op Aruba en op de Antillen toe te laten.

De heer Van Vugt en mevrouw Zwerver vroegen hoe kan worden gegarandeerd, dat de gegevens die worden verzameld tijdens de vluchten van de FOL's niet weer worden gebruikt bij de planning van operaties tegen de FARC, de ELN en de paramilitairen die in Colombia opereren. Ik heb al aangegeven hoe de structuur van de Taskforce East is. De vluchten vanaf de FOL's betreffen luchtbestrijdingstaken en de logistieke ondersteuning daarvan. Over die doelstelling bestaat bij de Verenigde Staten en het Koninkrijk geen enkel misverstand. De vluchten vanaf de FOL's worden gemaakt in het kader van de activiteiten van de Joint Interagency Taskforce East, die als doelstelling drugsbestrijding heeft.

In het verdrag zijn de doelstellingen van de vluchten die vanaf de FOL's worden uitgevoerd gedefinieerd. Het FOL-verdrag is, in de woorden van het verdrag zelf, uitsluitend gericht op drugsbestrijding door middel van waarneming en het volgen vanuit de lucht en zo nodig, zoals ik eerder aangaf, het onderscheppen van drugstransporten. De verdragsbepalingen zijn duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Naleving ervan te goeder trouw en in de geest die ik eerder in antwoord aan mevrouw Roscam Abbing omschreef, is voor de Nederlandse regering uitgangspunt. De regering heeft de uitdrukkelijke verzekering van de Amerikaanse autoriteiten gekregen, dat de in FOL-verband verzamelde informatie niet voor andere doeleinden zal worden gebruikt. Die toezegging is onbetwistbaar opgenomen in de doelstelling van het verdrag. De jaarlijks te verrichten evaluatie, waarover ik zo dadelijk nog iets meer zal zeggen, biedt de gelegenheid vast te stellen of het verdrag wordt nageleefd.

Waar de VS derden laten meevliegen zijn zij gehouden, te opereren binnen het door het FOL-verdrag gegeven kader. Ook de activiteiten van Colombianen aan boord van Amerikaanse vliegtuigen die opereren in FOL-verband vallen onder die bepalingen, dus ook onder de beperkingen van het verdrag. De verdragsbepalingen impliceren, dat het Koninkrijk niet mee verantwoordelijk kan worden gesteld voor mogelijke schendingen van internationaal recht, bijvoorbeeld door Colombia. Ik onderschrijf dan ook niet de richting die de heer Van Vugt uit manoeuvreerde, evenmin als de opmerkingen van mevrouw Zwerver in dit kader.

Mevrouw Zwerver en de heer Van Vugt hebben de conclusies in het rapport van de Amsterdam International Law Clinic aangehaald. Ik denk dat de Amsterdam International Law Clinic ten onrechte poogt een rechtstreekse link te leggen tussen het FOL-verdrag en het Plan Colombia. De Clinic past een soort ketenbenadering toe, waardoor zij een groot aantal onzekere en indirecte elementen met elkaar verbindt. De lengte van de keten en de onzekere factoren die daarin zitten, maken dat niet meer van een redelijke voorzienbaarheid kan worden gesproken. Ook kan daarom niet meer worden gesproken van een causaal verband tussen het ter beschikking stellen van FOL's en mensenrechtenschendingen in Colombia.

De evaluatie zal medio 2002 worden uitgevoerd door een team dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van het Koninkrijk en de VS. De evaluatie betreft het functioneren van de FOL's in brede zin. Aan de door mevrouw Zwerver genoemde punten zal daarbij aandacht worden besteed. Overigens zijn wij nog niet verder dan dat de evaluatie in 2002 zal plaatsvinden. Wij waren bezig met het opstellen van benchmarks voor de evaluatie, maar door de gebeurtenissen van de afgelopen weken is er in Washington enige vertraging ontstaan. Wij hebben vertrouwen in de methodiek van deze evaluatie en in de manier waarop dit in samenspraak tussen beide regeringen zal worden uitgevoerd.

Ik onderschrijf wat mevrouw Van Lis aan het slot van haar betoog zei over wat de EU zou kunnen doen om een langdurige afzetmarkt te zijn voor alternatieve landbouwproducten van Colombiaanse boeren en landbouwbedrijven. Daar raakt zij aan een van de belangrijke vraagstukken die in de komende maanden hoog op de agenda van de EU staan. In de WTO-onderhandelingen zal in het kader van de duurzame ondernemersaftrek (DOA) wijziging van het landbouwbeleid een belangrijk aspect zijn van de Europese inspanningen om zich in het kader van de wereldhandel wat moderner en liberaler op te stellen.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer De Haseth, gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen.

Minister De Haseth:

Mijnheer de voorzitter. Dank voor de gelegenheid om in deze Kamer het woord te mogen voeren. De heer Van Thijn merkte al op dat wij aan de overzijde van de oceaan – dat is dus een andere overzijde dan die waar minister Van Aartsen op doelde – geen Eerste Kamer kennen. Wij hebben één Staten. Ik betwijfel of bij ons ooit een vorm van een senaat wordt ingesteld. Nu al wordt op de Antillen grote druk uitgeoefend om de dubbele bestuurslaag die wij kennen ineen te schuiven tot een enkele bestuurslaag. Ik neem aan dat er in die situatie geen sprake zal kunnen zijn van een dubbele parlementslaag.

Voorzitter. Wij spreken thans over een verdrag. Volgens het Statuut zijn buitenlandse betrekkingen een zaak van het Koninkrijk. De eerst aangewezene om hierover te spreken, is de minister van Buitenlandse Zaken. Hij heeft dat ook uitgebreid gedaan. De aanwezigheid van een gevolmachtigd minister en eerder aan de overzijde, in de Tweede Kamer, van de beide premiers van de Antillen en Aruba, strekte er vooral toe om aan te geven dat er binnen de eenheid van het Koninkrijk ook werkelijk eenheid bestaat. Het was niet om verschillende geluiden te laten te horen, maar juist om aan te geven dat het hier gaat om een gezamenlijk standpunt en een gezamenlijk belang. Hooguit was het om aan te geven dat het belang aan Antilliaanse en Arubaanse zijde misschien iets uitgesprokener is in dit specifieke geval, omdat het gaat om een verdrag dat van toepassing is op ons deel van het Koninkrijk.

Ik denk dat het niet juist zou zijn om tot een herhaling van uitspraken te komen. Er is al gewezen op datgene waar het ons om gaat: het gaat met name om het tegengaan van de desastreuze gevolgen die de drugshandel heeft voor onze infrastructuur, onze maatschappij en onze jeugd. Er is op gewezen dat wij er vanuit de Antillen alles aan doen om de drugscriminaliteit tegen te gaan – op eigen kracht, zoals het hoort, met behulp van onze eigen politie, onze douane en alle instrumenten die ons daarbij ten dienste staan. Voorts doen wij het samen binnen het Koninkrijk. Dat is de volgende stap, die vanzelf spreekt. Als je een eenheid bent, doe je bepaalde dingen die je samen kunt doen, ook samen. Heel in het bijzonder wijs ik hier op de kustwacht. De derde stap die je neemt, is dat je als Koninkrijk, als eenheid, kijkt met wie je nog meer zou kunnen samenwerken, zowel bilateraal, als multilateraal. In dit geval kom je dan op een samenwerking met een partner met wie op andere gebieden al heel lang vanuit alle drie de partners van het Koninkrijk samenwerkingsverbanden bestaan.

Het is hier misschien nauwelijks genoemd, maar ik noem het voor alle zekerheid toch: dit verdrag vertegenwoordigt voor de Antillen ook een economisch belang. De Amerikanen hebben zich verplicht tot het doen van wezenlijke investeringen in onze gemeenschap, investeringen die wij nu meer dan ooit ook nodig hebben. Ik noem het voor alle zekerheid; het is niet reden nummer één, want reden nummer één is al genoemd.

Er is gesproken over waarborgen en over de voorwaarden. Ik zou zeggen: natuurlijk zijn er waarborgen, want niet voor niets zijn ook de Antillen en Aruba deel van het Koninkrijk. Dat al is een waarborg. Het geeft al aan dat ook wat ons betreft bepaalde normen en waarden gehanteerd moeten worden, die belangrijk zijn onder alle omstandigheden: ook wanneer je de criminaliteit bestrijdt en ook wanneer je, zoals afgelopen vrijdag in de Rijksministerraad is afgesproken, andere vormen van in dit geval terrorisme gaat bestrijden. Want juist het hanteren en het hoog houden van je eigen normen en waarden is na 11 september de meest belangrijke waarde die wij hebben.

Er is een aantal vragen gesteld en die zijn, zoals dat hoort, door de minister van Buitenlandse Zaken al beantwoord, maar er is misschien een kleine vraag blijven liggen die ik graag zou willen beantwoorden. De heer Van Vugt heeft gesproken over geluidsoverlast en giftige gassen en over de instemming van de lokale gemeenschap. Ik kan hem zeggen dat de lokale gemeenschap, ook bij monde van het parlement, heeft ingestemd met dit verdrag en dat er stappen zijn genomen om de geluidsoverlast te voorkomen. Ik denk dat wat dat betreft die bezwaren niet meer gelden.

Voorzitter: Braks

Minister De Haseth:

Mijnheer de voorzitter. Ik wil nog even ingaan op een vraag van de heer Van Gennip, indachtig de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken dat hij zich niet wil begeven op terreinen van collega's. Als ik hem goed begrijp, vraagt hij hoe na 11 september eventuele militaire bijstand moet worden ingeschat. Er is verwezen naar de situatie aan het eind van de jaren zestig. Ik denk dat er een wezenlijk verschil is tussen toen en nu. De discussie ging toen over ingrijpen in een interne aangelegenheid. Ik ga ervan uit dat, als er nu bijstand wordt gevraagd, er sprake is van een externe dreiging. Een externe dreiging jegens enig deel van het Koninkrijk is reden voor een heel duidelijk standpunt en een heel duidelijk signaal dat de integriteit van het Koninkrijk niet van buitenaf kan worden bedreigd. Ik begreep de vraag van de heer Van Gennip niet helemaal.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter. De gevolmachtigd minister heeft de vraag juist verstaan. Alleen zette ik er een voetnoot bij dat in de ontwikkelingen van de laatste jaren het onderscheid tussen externe en interne veiligheid, dus ook tussen externe en interne dreigingen, minder scherp is geworden. Men moet zeker ook rekening houden met de mogelijkheid dat het gigantische drugskapitaal niet alleen wordt aangewend voor externe agressie, maar in sommige omstandigheden – ik denk aan andere gebieden in de Cariben en in Midden-Amerika – ook voor het stimuleren van binnenlandse onlusten.

Minister De Haseth:

Ik verwijs nogmaals naar de afspraken van afgelopen vrijdag binnen de rijksministerraad. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt om de interne veiligheid zo groot mogelijk te houden. Wij zijn het er in ieder geval over eens dat er geen sprake mag zijn van enige discussie of het Koninkrijk zich als zodanig zal verweren tegen een externe dreiging.

Minister A.G. Croes:

Voorzitter. De specifieke vragen zijn al beantwoord. Ik zal mij dan ook beperken tot enkele globale opmerkingen vanuit de Arubaanse optiek.

Er is al gezegd, met name door de Arubaanse delegatie, dat het Aruba bij de vestiging van de FOL op het eiland niet gaat om eventuele economische of financiële voordelen. Sterker nog, net als de koninkrijkskustwacht gaat ook dit ons extra geld kosten. Het levert ons ook extra risico's op. Daar zijn wij ons zeker na 11 september meer van bewust dan ooit. De strijd tegen drugs en de daarmee gerelateerde georganiseerde internationale criminaliteit kost de Arubaanse gemeenschap nu al per capita meer dan de overige landen van het Koninkrijk. Hierbij komt dat het grootste gedeelte van deze uitgaven erop is gericht de drugstransporten tussen de producerende en de consumerende landen te belemmeren, dus tussen Zuid-Amerika en Europa en tussen Zuid-Amerika en de Verenigde Staten. Wij zitten toevallig op die route en dragen er elke dag de consequenties van. Onze gevangenis is overvol, met name vanwege onze buitenlandse gasten. Wij dragen nu al de consequenties en zullen die ook blijven dragen, omdat dit simpelweg noodzakelijk is voor ons. Wij kunnen ons niet aan deze, ook morele, verplichting onttrekken.

De FOL moet worden gezien als een aanvulling op wat wij nu reeds hebben. Aruba tracht al jaren een sluitend netwerk te creëren met als partners onze locale politie- en douaneautoriteiten, de koninkrijkskustwacht, een initiatief van Aruba van lang geleden, de justitiële samenwerking binnen het Koninkrijk en de internationale samenwerking, vooral met de Verenigde Staten. Ook de Verenigde Staten moeten meer verantwoordelijkheid gaan dragen op dit gebied. Voor ons is de FOL slechts een schakel, maar wel een heel belangrijke in een ketting die zo sterk mogelijk zal moeten zijn. Het is in deze context dat wij er ook in deze Kamer op aandringen om, ondanks alle terechte kanttekeningen, toch het FOL-verdrag goed te keuren. Ik sluit mij dan ook aan bij de voorgaande sprekers achter de regeringstafel.

Ten slotte nog een persoonlijke noot. Ik heb de afgelopen 20 jaar bij diverse gelegenheden en in diverse functies in deze Kamer het woord mogen voeren. Dit was voor mij vandaag de laatste keer. Aan het eind van de rit wil ik dan ook zeggen: het was goed toeven in dit huis.

De voorzitter:

Dank u wel. Goed dat het u goed gedaan heeft en het doet ons goed dit te horen. Het ga u goed!

Van de zijde van de rijksministerraad is een ruime reactie op de eerste termijn van de Kamer gegeven. Er is ook vrij ruim geïnterpreteerd. Het is dan ook begrijpelijk dat van de zijde van de Kamer met een korte tweede termijn kan worden volstaan, zo is mij ter ore gekomen. In dat kader geef ik nu als eerste het woord aan mevrouw Zwerver.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Van Thijn zei aan het einde van zijn eerste termijn niet te verwachten dat de minister iets anders zou antwoorden dan hij heeft geantwoord in de Tweede Kamer. Daar komt bij dat waarschijnlijk niet van mij verwacht wordt dat ik wederom hetzelfde zal inbrengen als mijn fractie aan de overzijde heeft gedaan. Ik denk dat wij in dezen niet dichter bij elkaar komen met onze standpunten. Ik wil wel gezegd hebben dat wij ons in het doel van het voorliggende voorstel, het onderscheppen van drugstransporten, helemaal kunnen vinden. Wij vinden ook dat de sociale kant van de drugsproblematiek met name op de Nederlandse Antillen en Aruba de aandacht van Nederland verdient.

Ik heb in mijn eerste termijn niet gerefereerd aan het uitzonderlijke karakter van deze vergadering, in de zin dat wij met vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen en Aruba hier in deze zaal mogen debatteren. Het is mijn eerste keer dat ik dat doe. Ik begrijp dat het de laatste keer is voor minister Croes. Ik wil allen bedanken voor hun aanwezigheid vandaag.

Het FOL-verdrag wordt niet gebruikt om terrorisme te bestrijden, zo heeft de minister van Buitenlandse Zaken gezegd. Hij heeft te kennen gegeven geen afstand te nemen van de lijst van de Verenigde Staten wat betreft de vermelding van de FARC. Hij vindt het tegelijkertijd acceptabel dat de Colombiaanse regering onderhandelt met terroristen, zoals die als zodanig aangeduid worden door de Verenigde Staten. Onze minister-president heeft gezegd dat het terrorisme uitgeroeid moet worden met wortel en tak. Wat is nu precies de inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van de FARC?

In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat het tijd wordt voor de VS dat ze het Verdrag van Rome ratificeren en lid worden van het Internationaal Strafhof. De minister heeft er echter helemaal niets over gezegd, maar ik mag hopen dat hij deze stelling onderschrijft en zijn uiterste best wil doen richting de VS om ze daartoe alsnog te bewegen.

De fractie van GroenLinks vindt dat met dit wetsvoorstel te veel vertrouwen aan partners gegeven wordt. Wij vinden dat er letterlijk een grens overschreden wordt door vluchten boven Colombia toe te staan. Wij vinden dat er meer aandacht moet komen voor de sociale kant van deze problematiek en voor het fragiele vredesproces in dat land. Wij zijn bang dat de doelstelling van dit verdrag niet gehaald zal worden en vragen ons af of dit verdrag effectief is. Wij zullen het dan ook niet ondersteunen.

Mevrouw Van Lis-Donata (Organisacion Liberal Arubano):

Mijnheer de voorzitter. Met genoegen maak ik gebruik van de tweede termijn om de minister van Buitenlandse Zaken te bedanken voor de toegezegde hulp, daar waar behoefte aan is in de Nederlandse Antillen en Aruba. Naar de mening van de minister is er op dit moment geen directe behoefte. Hij adviseert ons wel om alert te blijven. Juist in dit kader wordt door verschillende groeperingen gedacht aan meer preventieve beschermingsmiddelen. Verder ben ik blij, van de minister te horen dat er in de kring van de Europese Unie aandacht geschonken zal worden aan de mogelijkheid van een langdurige afzetmarkt voor alternatieve landbouwproducten afkomstig van de Colombiaanse boeren. Dit zal zeker ten goede komen van de drugsbestrijdingsactiviteiten.

Tot slot wil ik eenieder hier aanwezig bedanken voor de medewerking en aandacht. Tot ziens.

De heer R.M. Croes (AVP):

Mijnheer de voorzitter. Ik bedank in het bijzonder de minister van Buitenlandse Zaken en beide gevolmachtigde ministers voor hun interventies en uiteenzettingen. Zij hebben getracht, ons en de leden van de Eerste Kamer alle mogelijke informatie te verstrekken.

Een van de belangrijkste motieven van Aruba om zich achter dit verdrag op te stellen, zo heb ik in eerste termijn gezegd, is het humanitaire aspect. Dat is belangrijk in internationaal perspectief bezien, maar ook voor een kleine gemeenschap als Aruba. Bestrijding van de drugshandel betekent de redding van een mensenleven. De fracties die wellicht overwegen, geen goedkeuring te verlenen aan dit verdrag, verzoek ik alsnog oprecht om aan dat aspect te denken. Ontneem de Arubaanse samenleving niet de mogelijkheid om alles te doen aan bestrijding van de internationale drugshandel, waardoor ook de kwalen ervan bestreden worden.

Mijnheer de voorzitter. Ik verzoek nogmaals vriendelijk, dit verdrag in het voordeel van Aruba en de Nederlandse Antillen, maar ook van het Koninkrijk, goed te keuren. Indirect of direct zullen hierdoor ook enorme aantallen mensenlevens gespaard worden. Tot slot, tot ziens.

De heer Van Thijn (PvdA):

Voorzitter. Plaatsing van de drie organisaties in Colombia op de lijst van terroris tische organisaties is blijkens de day to day-rapportages van de International Crisis Group, waaraan ik mijn informatie ontleen, geen beletsel om unieke kansen te zien voor een vredesproces. Alle betrokkenen zullen hartstochtelijk toejuichen dat vrede wordt gesloten met de vijand. Voor de premier van Colombia is het trouwens een kwestie van erop of eronder.

De minister heeft opnieuw overtuigend aangetoond dat er goede afspraken zijn gemaakt met de Amerikaanse regering over de scheiding tussen de twee operaties. Hij heeft echter een vraag van mij onbeantwoord gelaten over de uitvoeringsregeling die niet aan ons is overlegd. In dit stadium van het debat wil ik niet het onmogelijke vragen. Ik heb er best begrip voor als er redenen zijn, dat niet zomaar te doen. Ik heb wel een indringende vraag. Als de minister zich beroept op de afspraken die zijn gemaakt met de Amerikaanse regering, beroept hij zich dan tevens op de inhoud van deze uitvoeringsregeling?

De heer Van Vugt (SP):

Mijnheer de voorzitter. De geachte gedelegeerde de heer Croes heeft alle fracties die mogelijkerwijze overwegen het verdrag niet te steunen, opgeroepen ook te denken aan het humanitaire aspect omdat drugsbestrijding mensenlevens redt. Ik kan niet anders dan hem daarin volmondig gelijk geven. Drugsbestrijding is misschien wel een van de belangrijkste taken van de internationale gemeenschap voor de komende tijd. Ikzelf heb met eigen ogen mogen aanschouwen hoe mensen in mijn directe omgeving, vrienden, kapot zijn gegaan aan drugs. Niemand kan mij dan ook betichten van het onderschatten van die problematiek. Ik heb het met eigen ogen gezien en ik kan u allen verzekeren dat het een diepe indruk op mij heeft gemaakt.

De essentiële vraag die hier echter beantwoord dient te worden, is wat de meest effectieve wijze van drugsbestrijding is om het leven van mensen te redden. Ik heb de regering uitdrukkelijk verzocht, aan te geven in hoeverre dit verdrag effectief is in het kader van de drugsbestrijding. Ik heb dat gedaan tegen de achtergrond van cijfers van de Verenigde Naties waaruit blijkt dat de cocaïneproductie niet afneemt, maar toeneemt, ook in de periode waarin FOL-activiteiten reeds plaatsvonden. De regering is daarop niet ingegaan en dat vind ik jammer. Alleen op die wijze had zij mij kunnen overtuigen van de eventuele effectiviteit van het verdrag.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat de doelstelling van het FOL-verdrag uitsluitend het volgen, waarnemen en zo nodig het onderscheppen van drugstransporten is. Ik heb dat nooit bestreden. Niemand heeft dat ooit gedaan. Hoewel het niet de doelstelling van het FOL-verdrag is, kan het onderscheppen van drugstransporten wel het praktische gevolg ervan zijn. De minister heeft gezegd dat de Amerikanen toezeggingen hebben gedaan. Dat is mooi, maar ik heb geen garanties gehoord. Dat is in het kader van het zuiver houden van het gescheiden houden van het Plan Colombia en het FOL-verdrag toch wel essentieel.

In dat verband wil ik het rapport Een verkeerde stap in een foutieve richting van het Transnational Institute aanhalen. Daarin staat de volgende conclusie. Ik citeer. "Duidelijk is dat onder het mom van drugsbestrijding militaire operaties tegen de guerrilla worden uitgevoerd, althans dat de twee niet te scheiden zijn. Minister Van Aartsen verzekert dat de basis op Aruba en Curaçao niet zijn bedoeld voor militaire operaties in de regio, maar uitdrukkelijk alleen voor drugsbestrijding. Het probleem is dat in de context van Colombia niet duidelijk is waar drugsbestrijding ophoudt en militaire opstandbestrijding van de guerrilla begint. Het verschil tussen de twee is inmiddels zo dun dat de Washington Post het omschrijft als 'zo vaag dat het zinloos is'." Ik heb de minister in eerste termijn al verzocht om aan te geven hoe in de praktijk en dus niet alleen met mooie woorden en toezeggingen onderscheid wordt gemaakt tussen drugsbestrijding en bewegingen van de guerrilla. Ik geef een voorbeeld. Als zich in Colombia een groep beweegt die tot de guerrilla behoort en die tevens drugs bij zich heeft, hoe gaat men dan met die informatie om? Die informatie is van belang voor de drugsbestrijding, maar tevens voor de militaire component van het Plan Colombia. Mogen de regeringen van Colombia en de VS in het kader van het FOL-verdrag dan alles met die informatie doen omdat het FOL-verdrag over drugsbestrijding gaat?

Ik verzoek de minister dus nogmaals om mij duidelijk uit te leggen hoe de scheiding tussen drugsbestrijding en de militaire component in de praktijk daadwerkelijk wordt verwezenlijkt, want daarmee valt of staat mijn steun.

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter. Het spijt mij uiteraard dat mevrouw Zwerver en de regering blijkbaar niet nader tot elkaar komen; dat heeft zij in tweede termijn duidelijk aangegeven. Zij stelde overigens een belangrijke vraag in het kader van de ontwikkeling van het internationale recht, meer in het bijzonder over de positionering van de Amerikaanse regering ten aanzien van het internationale strafhof. De Nederlandse regering heeft daar zowel ten opzichte van de vorige Amerikaanse regering als ten opzichte van de huidige Amerikaanse regering inderdaad altijd een vrij duidelijk standpunt over ingenomen. Er wordt, zoals dat op dit moment in Washington op meer fronten aan de orde is, diep nagedacht over de vraag hoe men zal moeten omgaan met een aantal aspecten van multilaterale verhoudingen. In dat kader zal de Nederlandse regering er, na 11 september met des temeer kracht, uiteraard bij de Amerikaanse regering op blijven aandringen dat in dit kader uiteindelijk toch de goede besluiten worden genomen. Er zijn ook enkele argumenten en redenen bij gekomen die het belang van het internationaal strafhof onderstrepen. Het zal overigens niet eenvoudig zijn, omdat met name het Amerikaanse Congres op dit punt een zeer duidelijke stelling heeft betrokken, maar misschien kunnen de ontwikkelingen van de afgelopen periode ook op dat punt tot verandering van inzicht leiden.

Mevrouw Zwerver heeft ook een vraag gesteld over het FARC. Ik blijf, net als de heer Van Thijn, van mening dat de internationale gemeenschap en de Nederlandse regering als onderdeel daarvan, het vredesbeleid van Pastrana moeten steunen. Pastrana en het FARC pogen althans weer om met elkaar in onderhandeling te komen. In die situatie is steun aan de Colombiaanse president essentieel. Uiteindelijk moet de oplossing in Colombia langs politieke en diplomatieke weg gevonden worden. Ik denk dat het noodzakelijk is om de Colombiaanse president te steunen door een verdrag als dit verdrag een kans te geven. De sociale kant is een belangrijk aspect van dit verdrag. Dat is nog eens benadrukt door mevrouw Van Lis als door de heer Croes. Door dit verdrag wordt het mogelijk om degenen aan te pakken die op illegale wijze de kas spekken van organisaties als de FARC in Colombia. Daarmee werpen zij steeds olie op het vuur en dat brengt een oplossing voor Colombia niet naderbij. Ik onderstreep dat de Nederlandse regering ook alert zal zijn. Mevrouw Van Lis beperkte die alertheid alleen tot de regering van Aruba en de Nederlandse Antillen, maar ook de derde in ons Koninkrijk zal die alertheid moeten tonen.

Mevrouw Zwerver had het over het menselijke aspect achter dit verdrag en daar heeft ook de heer Croes met enige nadruk op gewezen.

De heer Van Thijn heeft een vraag gesteld over een van de uitvoeringsregelingen. Ik heb die vraag niet beantwoord omdat hij in zijn eigen bijdrage impliciet het antwoord al gaf. Die uitvoeringsregeling ontbreekt in de stukken omdat in detail wordt ingegaan op diverse operationele aspecten van de FOL's. Uiteraard moeten die operationele aspecten niet in handen vallen van degenen tegen wie de FOL's zich keren. Dat zijn zij die zich bezighouden met de productie, de handel en het transport van illegale drugs. Ik denk dat het verstandig is om dat type gegevens niet aan de openbaarheid prijs te geven.

Dan is gevraagd of die regeling ook onderdeel is van de evaluatie. Dat is niet het geval. Wel maakt de methodiek van de informatievergaring onderdeel uit van die evaluatie. Daar zijn wij ook bij betrokken, omdat wij op een tweetal plaatsen, zowel in de Caraïben als in de VS, kunnen waarnemen of aanwezig zijn. Dit is ook mijn antwoord op de vraag van de heer Van Vugt over het onderscheid. Ik heb al aangegeven dat de Nederlandse regering in de persoon van de commandant zeemacht en door de detachering van een Nederlandse officier betrokken is bij de Joint Interagency Taskforce East. De doelstelling van het verdrag, de methodiek die wordt gehanteerd en de praktijk van de afgelopen maanden maken duidelijk dat het gaat om het bestrijden van de handel en het verkeer van illegale drugs in en om het Caribische gebied.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Alvorens de vergadering te sluiten, wil ik mijn voldoening uitspreken over het feit dat wij in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Staten van Aruba en met participatie van de gevolmachtigde ministers van de rijksministerraad op een constructieve wijze met elkaar hebben overlegd. Het is goed dat wij op deze wijze nader kennis hebben gemaakt met de bijzondere problematiek die zich manifesteert in de andere rijksdelen. Ik wens degenen die van overzee gekomen zijn een goede reis terug en wie weet: tot ziens!

Sluiting 18.25 uur

Naar boven