16de vergadering

Dinsdag 16 januari 2001

13.30 uur

Voorzitter: Korthals Altes

Tegenwoordig zijn 70 leden, te weten:

Baarda, De Beer, Van de Beeten, Bemelmans-Videc, Van den Berg, Bierman, Bierman-Beukema toe Water, De Blécourt-Maas, De Boer, Boorsma, Braks, Van den Broek-Laman Trip, Van Bruchem, Castricum, Dees, Doesburg, Dölle, Dupuis, Van Eekelen, Eversdijk, Van Gennip, Ginjaar, Hessing, Van Heukelum, Hofstede, Holdijk, Van den Hul-Omta, Jaarsma, De Jager, Jurgens, Ketting, Kneppers-Heijnert, Kohnstamm, Korthals Altes, Van der Lans, Van Leeuwen, Van der Linden, Luijten, Lycklama à Nijeholt, Meindertsma, Pastoor, Pitstra, Platvoet, Le Poole, Rabbinge, Rensema, Roscam Abbing-Bos, Rosenthal, Ruers, Van Schijndel, Schoondergang-Horikx, Schuyer, Stekelenburg, Stevens, Swenker, Tan, Terlouw, Timmerman-Buck, Varekamp, Ter Veld, Veling, De Vries, Walsma, Werner, Witteveen, Woldring, De Wolff, Wolfson, Wöltgens en Zwerver,

en de heren Kok, minister-president, minister van Algemene Zaken, K.G. de Vries, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Pronk, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, A.G. Croes, gevolmachtigde minister van Aruba, en mevrouw Faber, staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden te gaan staan.

De eerste nieuwjaarswensen waren nauwelijks uitgewisseld of een ramp voltrok zich. De gemeenschap van Volendam werd getroffen in wat haar – en elke gemeenschap – het dierbaarst is: de opgroeiende jeugd. Kinderen, in feestelijke stemming, vol vertrouwen in de toekomst, zich van geen gevaar bewust. Nu betreuren wij tien doden en zeer velen die voor hun leven verminkt zullen blijven. Zij zullen hun leven lang een onuitwisbare herinnering meedragen aan die rampnacht die ons confronteert met de betrekkelijkheid van al wat de mensheid aan welvaart en geborgenheid heeft opgebouwd. Ook vandaag gaan onze gedachten uit naar de slachtoffers en hun families en vrienden.

Ondanks een hoog peil van regelgeving, ook op het gebied van veiligheid, waaronder brandveiligheid, bestaat in de samenleving een wijd verbreid gevoel van onveiligheid en zijn wij in korte tijd geconfronteerd geweest met rampen die wellicht voorkomen hadden kunnen worden. Een hoog peil van regelgeving, waarvoor regering en Staten-Generaal zich inzetten en waarin ook de benoemde en gekozen bestuurders van provincies en gemeenten een belangrijk aandeel nemen, mist het beoogde resultaat wanneer de regels niet worden nageleefd en de waarden die eraan ten grondslag liggen, niet meer worden gerespecteerd. Voor een betere naleving zijn toezicht en handhaving alléén niet voldoende. Er moet ook in de samenleving draagvlak bestaan en bereidheid tot vrijwillige naleving. In een aantal gevallen, waarin de overheid tekort schoot, is het juist om met de vinger naar de overheid te wijzen en moeten aan falen gevolgen worden verbonden. Maar daarnaast dienen wij te beseffen dat veiligheid ook, en eigenlijk in de eerste plaats, een eigen verantwoordelijkheid is van burger en ondernemer. De samenleving moet daarvan doordrongen raken en dus ook van de zin regels na te leven.

In het belang van de veiligheid moeten burgers, bedrijven en overheden weer een belangrijke plaats geven aan waarden als verantwoordelijkheidsbesef, plichtsbetrachting, toewijding, zorgvuldigheid, zorgzaamheid en gemeenschapszin, als onmisbare immateriële componenten die in onze materieel zo welvoorziene samenleving het gevoel van veiligheid weer kunnen terugbrengen. Dat is ook om andere redenen noodzakelijk, want het gaat niet alleen om veiligheid ter voorkoming van rampen. Wij zijn de laatste jaren ook geconfronteerd met geweld dat wij zinloos zijn gaan noemen, en de laatste tijd met gevallen van onverbloemde intimidatie, gericht op beperking van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van culturele uitingen. Dat vraagt om een ondubbelzinnig en vastbesloten antwoord van de samenleving. De waarden die ik zojuist noemde, zijn daarbij onmisbaar. De overheid moet op de bres blijven staan voor tolerantie, maar tegelijkertijd beseffen dat toegeeflijkheid een zwakte is, waarmee de maatschappij en de waarden die deze maatschappij tot een samenleving moeten maken, niet zijn gediend.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Namens de regering wil ik ook vanaf deze plaats woorden van deelneming en van medeleven richten aan allen die door deze niets en niemand ontziende brand in de vroege uren van het nieuwe jaar in een Volendams café zo vreselijk zijn getroffen. Tien meisjes en jongens hebbenVoorzitter daarbij het leven gelaten, tien jonge levens in de knop gebroken. Meer dan 130 slachtoffers worden nog verpleegd in ziekenhuizen, verspreid over Nederland en België en ook in het Duitse Aken, zich soms nog steeds niet bewust van wat er echt is gebeurd en soms ook nog vechtend voor het leven, een leven dat nooit meer zal zijn zoals het was of waarop men voor de brand mocht hopen.

Tijdens de indrukwekkende herdenkingsbijeenkomst, vorige week vrijdag, zijn woorden van troost en steun en van verbondenheid met de slachtoffers, hun naasten en de gehele Volendamse gemeenschap gesproken, ook namens de regering en onze gehele bevolking. De verslagenheid in de Nederlandse samenleving is groot, vele malen groter dan woorden tot uitdrukking kunnen brengen. Wij beseffen dat voor velen nooit voorbij zal zijn wat er op dat fatale moment is gebeurd. Onze gedachten zijn bij de slachtoffers en hun nabestaanden en ook bij de hulpverleners die in die uren letterlijk alles hebben gedaan wat ze konden, reddend wat er nog te redden viel, daarbij zelfs het risico van het zwaarst denkbare offer niet mijdend. Bij die inzet passen woorden van grote waardering.

Een bijzonder woord van dank is op zijn plaats voor alles dat is en wordt gedaan, overal in ons land en ook in België en Duitsland, om de gewonden die daar verblijven, te verzorgen en om aan familieleden en vrienden onderdak te bieden. Voor velen van de overlevenden is een langdurige nazorg en nabehandeling van vitale betekenis. Goede nazorg, met inbegrip van de best mogelijke medische en psychische begeleiding van slachtoffers, zal door de regering mogelijk worden gemaakt.

Vanaf het moment van de ramp drongen zich klemmende vragen op over wat er had kunnen en moeten worden gedaan om dit te voorkomen. Vragen die een spoedige, onafhankelijke en alomvattende beantwoording behoeven. Er zullen zorgvuldige analyses volgen, uitmondend in lessen voor eenieder van ons, over regels en voorschriften, over de naleving daarvan en over het toezicht daarop, en over ieders ook persoonlijke verantwoordelijkheid. De onafhankelijke onderzoekscommissie onder voorzitterschap van de heer Alders heeft een tweeledige opdracht. In de eerste plaats zal zij rapporteren over alles dat met de toedracht en de afwikkeling van de brand te maken heeft. Voorts zal zij een voorstel doen voor een breed en diepgaand onderzoek naar de wijze waarop gemeenten uitvoering geven aan vergunningenstelsels, een beleid gericht op brandveiligheid en de bestuurlijke handhaving daarvan, met het oogmerk om daarin, waar nodig en mogelijk, tot verbeteringen te komen.

Onze volle aandacht gaat uit naar alle mensen die acute zorg en ondersteuning behoeven. Wij willen onze verbondenheid tot uitdrukking brengen met de nabestaanden en met de slachtoffers die een vaak zeer lange en pijnlijke weg te gaan hebben om hun leven weer in de hand te krijgen, die zullen moeten leren omgaan met de onuitwisbare gevolgen van dat ene fatale moment. Dat eenieder die door dit noodlot is getroffen, dat de gehele Volendamse gemeenschap over de kracht zal mogen beschikken om dit zware verlies te dragen: dat is de diepste wens van ons allen.

De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.

De voorzitter:

Op 6 januari 2001 is in Houston Edgar Joaquin Vos overleden. Hij was toen sedert september 1994 minister van Justitie en Publieke Werken van Aruba, als lid van de kabinetten-Eman II en Eman III. Watty Vos, zoals hij werd genoemd, werd in december 1970 toegelaten tot de balie van de Nederlandse Antillen. De heer Vos had een veelzijdige sociale belangstelling. Behalve vakbondsleider van de ambtenarenbond ANAAB (tegenwoordig de SEPA geheten) had hij ook een bijzondere belangstelling voor Caribische muziek. Hij was een van de oprichters van de toentertijd populaire muzikale groep Los Duques. Daarnaast heeft hij zich ook beziggehouden met activiteiten binnen de internationale organisatie Jaycees, afdeling Aruba, waarvan hij ook voorzitter was. Zijn allergrootste liefde ging echter uit naar de sport, in het bijzonder het voetbal. Hij kwam als speler van Aruba Juniors vele malen uit in het Nederlands-Antilliaanse elftal dat onder andere deelnam aan internationale wedstrijden zowel daar te lande als in het buitenland.

De heer Vos heeft zijn intrede gedaan in de politiek in 1971 en heeft tijdens zijn politieke loopbaan de volgende functies bekleed. Van 1971 tot en met 1973 was hij lid van de eilandsraad van Aruba, van december 1973 tot en met december 1975 minister van Justitie van de Nederlandse Antillen en tevens vice-minister-president in het kabinet-Evertsz, van mei 1976 tot en met februari 1977 gedeputeerde, tevens lid van de eilandsraad, van 1977 tot en met 1985 lid van de eilandsraad van Aruba, van 1986 tot februari 1989 minister van Justitie van Aruba in het kabinet-Eman I, van februari 1989 tot augustus 1994 lid van de staten van Aruba en vanaf september 1994 tot zijn overlijden minister van Justitie en Publieke Werken van Aruba in de kabinetten-Eman II en III.

In september 1975 was hij leider van de Koninkrijksdelegatie voor de besprekingen tussen het Koninkrijk en Venezuela omtrent de afbakening van de zeegrenzen tussen Venezuela en het Koninkrijk der Nederlanden. Hij was lid van de Koninkrijkscommissie inzake de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk, intereilandelijk topoverleg, het zogenaamde Antilliaansspoor, en lid van de Arubaanse delegatie naar de twee rondetafelconferenties van 1981 en 1983 in verband met de bepaling van de staatsrechtelijke positie van Aruba in het Koninkrijk. Sinds oktober 2000 was hij voorzitter van de Caribean financial action taskforce.

Mijn persoonlijke herinneringen aan Watty Vos gaan terug tot de jaren 1986-1989 toen hij ook als minister van Justitie deel uitmaakte van het eerste kabinet-Eman.

Ik wens zijn echtgenote en beide kinderen sterkte bij het verwerken van het verlies van echtgenoot en vader.

Minister Kok:

Minister Vos heeft Aruba gedurende ruim drie decennia in publieke functies gediend, als parlementslid, als gedeputeerde, als minister en ook vice-premier van de Antillen en als minister van Aruba. Hij was een bruggenbouwer, een man gericht op consensus. Tevens heeft hij een waardevolle bijdrage geleverd aan de Koninkrijksrelaties.

Minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft namens de regering op 10 januari jl. de begrafenis van Watty Vos bijgewoond en woorden van deelneming gesproken tot zijn vrouw en kinderen, zijn naasten en de regering en de bevolking van Aruba. De heer Vos zal ook hier bij en door ons node worden gemist.

De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik verzoek u opnieuw te gaan staan.

Afgelopen kerstnacht overleed jonkheer mr. Joan W. Röell. Begin 1956 was hij bij de Eerste Kamer begonnen als commiesgriffier. Op 19 februari 1957 volgde hij de heer De Block op als griffier. Dit ambt vervulde hij tot 24 juni 1980, toen hij de Kamer verliet wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Vlak daarvoor had hij als griffier van de Verenigde Vergadering zorggedragen voor de voorbereiding van de inhuldigingsplechtigheid van onze huidige vorstin in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Voor dat organisatorisch werk werd hij terecht geprezen. Hij had zo zijn opvattingen over de oorzaken van het rumoerig Amsterdam daarbuiten dat doordrong tot de aanwezigen in de kerk. In zijn afscheidsrede in de Kamer schilderde Röell geen opgewekt beeld van het eigentijdse Nederland in die periode.

Voordat Röell griffier werd, had hij al een lange ambtelijke ervaring opgedaan, eerst als commies van staat bij de Raad van State en vervolgens als chef van het kabinet van de commissaris van de Koningin in Noord-Holland. Daarvoor had hij enige jaren gewerkt in het bedrijfsleven in de Rotterdamse haven. Die ervaringen hadden van hem geen droog mens gemaakt. Integendeel, de heer Röell beschikte altijd over een eigensoortig gevoel voor humor dat zich ook uitte in het veelvuldig vertellen van grappen en citeren van bons mots. Graag ook gaf hij, met het stemvolume dat niet direct bij zijn gestalte verwacht werd, adviezen aan derden. Het deed Kamerleden wel eens glimlachen, maar altijd stonden de goede bedoelingen voorop. Degenen die hem goed kenden, wisten ook hoeveel gevoeligheid en innerlijke religieuze overtuiging schuil ging achter markant gedrag. Leed is hem persoonlijk en zijn gezin niet bespaard gebleven. Zijn gevoel voor waarden en normen, maar ook zijn subtiele geest hebben hem daarin gesteund. Ook daarin viel in Röell meer te ontdekken en waarderen dan men op het eerste gezicht meende te zien. Röell hield daarom ook van Faust en Goethe. Op de schouw in de griffierskamer had hij een afbeelding van een geliefde Faustopvoering staan, waarop Faust de hand reikte aan de duivel. Hij zei daarover: "Ik meen dat een modern mens, al is hij religieus, er niet aan ontkomt, de duivel de hand te reiken; je kunt je werk gewoon niet de hele dag in braafheid doen...".

Braaf was griffier Röell allerminst als het erom ging de rechten en de positie van de Eerste Kamer in stand te houden en te verdedigen. Dat laatste deed hij onder andere toen de regering in 1967 aan de Tweede Kamer meedeelde een staatscommissie te zullen instellen om te adviseren over een herziening van de Grondwet. De Eerste Kamer was geprikkeld: de brief was uitsluitend aan de Tweede Kamer gericht en de positie van de Eerste Kamer moest in de advisering worden betrokken. De Kamer stelde zelf ook een bijzondere commissie in, de commissie-Mazure, om zich te beraden over de gevolgen voor de plaats en functie van de Eerste Kamer. Op verzoek presenteerde de toenmalige griffier twee studies ter voorbereiding van een standpuntbepaling. Eén studie bevatte een vergelijkend overzicht van de parlementaire stelsels in een aantal met Nederland vergelijkbare landen in West-Europa en de andere studie bood een historisch overzicht van in Nederland gebezigde argumenten vóór en tegen het tweekamerstelsel. Voor deze nu nog leesbare studies werd grote waardering uitgesproken. Belangrijker was, dat zij bijdroegen tot een grondige en effectieve standpuntbepaling.

Anders dan zijn voorganger hield Röell zich tot in details bezig met organisatie en gebouw van de Eerste Kamer. In die laatste bezigheid kon hij zijn grote liefde voor geschiedenis ook kwijt, in het eerste aspect soms wel eens zeer directe betrokkenheid bij medewerkers. Daarnaast koesterde hij liefde voor natuur en landschap, die zijn gezinsleden met hem deelden.

Allen die griffier Röell meemaakten in zijn ambtsvervulling onderkenden ook hoe zijn echtgenote hem daarin steeds bijstond. Wij hopen dat zij daaraan vele troostrijke herinneringen mag ontlenen.

Toen Röell afscheid nam, werd hij aangemoedigd memoires te schrijven. Die zijn er niet gekomen. Laten wij thans in een ogenblik van stilte deze oud-griffier van de Eerste kamer herdenken.

De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Schuurman, wegens ziekte;

Lodders-Elfferich en Van Thijn, wegens bezigheden elders.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Ingekomen is een beschikking van de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, houdende aanwijzing van de heer J. Baarda tot plaatsvervangend lid van de NATO Parlementaire Assemblee in de bestaande vacature.

Deze beschikking ligt op de griffie ter inzage. Ik stel voor, de beschikking voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De overige ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met deze voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat op 5 januari is ingekomen een het Koninkrijk verbindend ontwerpbesluit in het kader van de JBZ-raad. Vanwege het spoedeisende karakter wordt thans om instemming verzocht. De Bijzondere commissie voor de JBZ-Raad zal hedenmiddag over dat ontwerpbesluit beraadslagen.

Naar boven