Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 12, pagina 457-482 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 12, pagina 457-482 |
Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:
Wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Natuurschoonwet 1928, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering (27030);
Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 (27184);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. in verband met de tweede tranche van het ondernemerspakket 2001 (Wet ondernemerspakket 2001) (27209);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Tariefwet 2001) (27415);
Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (27431);
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere belastingwetten c.a. (Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001) (27466).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Stevens (CDA):
Voorzitter! Ik heet de staatssecretaris van harte welkom bij deze afronding van de belastinghervormingsvoorstellen. Met hem begroet ik ook de minister, hoewel hij niet aanwezig is, maar hij is wel medeondertekenaar van enkele van de thans voorliggende voorstellen. Ik had hen samen willen begroeten, omdat zij tegenwoordig in de wandelgangen door het leven schijnen te gaan als Boss en Bos, waarbij men moet denken aan de minister, en niet aan een kledingmerk.
Wij beginnen deze afrondende discussie met gemengde gevoelens. De reden is duidelijk. Het wetgevingsproces van de belastinghervorming is tot de dag van vandaag onder te grote tijdsdruk gekomen. Dat heeft erin geresulteerd dat wij geen volwaardige schriftelijke voorbereidingstijd hebben gehad voor deze wetsvoorstellen. Elk van deze wetsvoorstellen zou ten minste een maand voorbereidingstijd vergen en ook waard zijn, maar nu hebben wij er zes in dezelfde periode.
Soms is er sprake van een onoverzichtelijke presentatie. Er is een verontrustend groot aantal delegatiebepalingen in deze wetgeving opgenomen. Nog steeds constateren wij gevallen van overkill, terugwerkende kracht of geen eerbiedigende werking. Het belastingplan 2000 nummer 4, komt nu pas aan de orde, en dat is in feite een jaar te laat, met een bizarre combinatie van wetswijzigingen in één pakket. Verder ligt het ondernemerspakket voor, dat ook al veel eerder aan deze Kamer had moeten worden aangeboden.
Als je met een dergelijke lawine van wetsvoorstellen wordt geconfronteerd, zou het toch op de weg van Financiën hebben gelegen om een doorlopende tekst aan te bieden aan de leden van de Eerste Kamer, al was het maar bij wijze van geste. Wij hebben deze node gemist.
In feite is er dan sprake van inequality of arms. Het is voor Eerste-Kamerleden – ook voor Tweede, maar zeker voor Eerste-Kamerleden – een buitengewoon zware opgave om te moeten discussiëren met het ministerie van Financiën in zo'n kort tijdsbestek en met zo weinig assistentie.
Als wij het slagveld overzien, lijkt het of wij op een fiscale glijbaan terecht zijn gekomen, met veel bochten en weinig afremmingsmechanismen. Daarom lijkt het mij nuttig om bij wijze van marginale toetsing te evalueren waar wij vandaag staan met deze wetsvoorstellen. Ik wil dat in vogelvlucht doen, omdat er thans geen gelegenheid is om in te gaan op de zes toetsen die ik wil voorleggen. Ik hoop dat wij hier in de toekomst nog een keer over kunnen filosoferen.
Allereerst de toets aan de drie O's. Zoals wij in de eerste ronde hebben gezegd, hebben wij de voorstellen getoetst aan overkill, overgangsrecht en ongelijke behandeling. Wij kunnen nu constateren dat er weliswaar een aantal aanpassingen hebben plaatsgevonden, maar dat er nog steeds storende elementen zijn, zoals de regeling voor de DGA.
De tweede toets betreft de vereenvoudiging, een behoorlijke en gemakkelijke uitvoering voor alle betrokkenen en vermindering van de administratieve lastendruk. Er is vereenvoudiging gekomen, zij het op hoofdlijnen, maar deze gaat gepaard met een vergaand instrumentalisme en daarbij behorende detailwetgeving. Thans is al zichtbaar dat er grote uitvoeringsproblemen komen en er is nog steeds een grote administratievelastendruk.
De derde toets is de toets aan de kwaliteit van de wetgeving. In dit hele proces hebben wij ruimte voor input vanuit de wetenschap node gemist, en dat kwam vooral door tijdgebrek. Er is ook te weinig ruimte geweest voor volwaardige schriftelijke en mondelinge behandeling in de Tweede en de Eerste Kamer, zoals ik reeds heb vermeld.
Ik vraag mij af of een volwaardige wetgevingstoets heeft plaatsgevonden op het ministerie van Justitie, zoals in aanwijzing 254 staat. Er moet een toets plaatsvinden op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid, doelmatigheid, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid. Deze toets vindt plaats in de boezem van het kabinet. Ik weet niet of de staatssecretaris er iets over wil zeggen. De uitkomst van die toets wordt niet gepubliceerd. Dat betreur ik, omdat ik denk dat een gepubliceerde toets bij dit soort wetsvoorstellen zeer op zijn plaats zou zijn. Verder zijn er veel te veel delegatiebepalingen.
De vierde toets is de toets aan de deregulering. De staatssecretaris herinnert zich ongetwijfeld de motie-Schartman uit 1985, waarin staat dat deregulering bij de uitvoering van fiscale wetsvoorstellen kan leiden tot vermindering van administratieve verplichtingen, die met name kleinere bedrijven treffen, en als zodanig een bijdrage kan leveren aan lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Hoe is inhoud gegeven aan de motie-Schartman?
Dan mijn toets aan het woordgebruik, een jaarlijks terugkomend nummer, omdat ik nog steeds constateer dat er zinnen voorkomen met meer dan honderd woorden. Er wordt voortgang geboekt, want het zijn er minder, maar ik heb er toch weer enkele ontdekt. Een daarvan zal ik de Kamer niet onthouden. De aanvang van artikel 15a, lid 2, luidt: "Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid door een puntkomma, worden de volgende onderdelen toegevoegd", en dan begint het:
"extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst (extraterritoriale kosten), met dien verstande dat voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen of buiten Nederland worden uitgezonden, onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten van verblijf buiten het land van herkomst – voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers gedurende ten hoogste tien jaar – ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30 percent van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden."
Dat was de toets aan het woordgebruik. Ik denk dat het van belang is dat wetsvoorstellen ook toegankelijk blijven voor eenvoudige parlementsleden.
Met deze wetsvoorstellen is duidelijk tegemoetgekomen aan de toets aan de motie-Boorsma, met uitzondering van het wetsvoorstel Natuurschoonwet, waar van alles aan hangt, maar dat komt door de voorganger van deze staatssecretaris. De wetsvoorstellen zijn als aparte pakketten aangeboden en dat stellen wij zeer op prijs.
Als men mij vraagt welke emotie bij mij opkomt, nu dit proces praktisch achter de rug is, kan ik geen betere manier bedenken om mijn gevoelens te beschrijven dan aan de hand van de onnavolgbare tv-spot voor de euro: DING FLOF BIPS, de euro is er voor ons allemaal. Dat is de belastingwetgeving ook.
Als eerste zeer voorlopig oordeel concludeer ik dat deze herziening wordt gekenmerkt door een bedenkelijke trend in de richting van instrumentalisme, waarbij ik mij afvraag wanneer VROM bij Financiën wordt ondergebracht, een huiveringwekkende mate van detaillering en een fundamentele keuze voor een fiscale waterscheiding tussen belastingheffing over kapitaal en arbeid. Het eindproduct is te kwalificeren als een analytisch stelsel met synthetische trekjes, dankzij amendementen. Ik denk dat er geen bezwaar tegen is dat het zo is geworden. Dat kunnen wij accepteren, maar de richting van de vermogensrendementsheffing staat haaks op de ontwikkelingen in Europa, zonder dat wij daarvoor een adequate rechtvaardiging hebben gehoord.
Dit alles neemt niet weg dat wij groot respect hebben voor de bewindslieden en het departement voor de wijze waarop zij dit majeure project in een recordtempo door het parlement hebben weten te loodsen, en voor hun prestatie om het soms vastgeroeste fiscale denken los te maken en in dynamischer vaarwater te brengen. Ik denk dat dit de belangrijkste prestatie is van de bewindslieden bij deze exercitie.
Ik nodig de staatssecretaris uit om een nieuw toetsingskader te ontwikkelen en vast te leggen waaraan wijzigingen in de toekomst moeten worden onderworpen, met als kernpunten vereenvoudiging, uitvoerbaarheid, administratieve lastenverlichting, deregulering en consistentie. Ik verzoek hem om dat kader te betrekken bij de komende discussie over de nieuwe verkenning voor belastingen en premieheffing.
De timing vind ik een ernstig probleem. Wij wisten aan het begin van het jaar dat dit wetsvoorstel eraan zou komen. Dat wist Financiën ook. Financiën wist welke activiteiten nodig waren om tot uitvoeringsmaatregelen te komen. Wij hebben grote bezwaren gehoord uit alle lagen van de bevolking over de tijdsdruk waaronder de eerste ronde heeft gestaan. Wij zien dat deze tijdsdruk zich nu herhaalt. In de uitvoeringssfeer worden in november conceptbesluiten voorgelegd – een op zichzelf vermakelijke exercitie waar ik nog op terugkom – die onvolledig zijn en nog moeten worden toegezonden aan de commissie-Thunnissen/De Waard. Hierdoor is dit advies niet beschikbaar bij het voorleggen aan het parlement, zoals de juiste volgorde zou zijn geweest. Als ik lees dat in een november 2000 te verschijnen nieuwsbrief voor inhoudingsplichtigen en een handleiding die vanaf 1 december wordt verspreid, gebruik wordt gemaakt van concepten die nog niet vaststaan en die nog ingevuld moeten worden, denk ik dat dit proces niet onder controle is geweest.
Dan komt de vraag hoe dit komt. Gisteren heeft een discussie plaatsgevonden over de uitvoeringsmaatregelen in de commissie voor Financiën van de Tweede Kamer. Dat is een zware discussie geweest. Ik kan dat nalezen, zodat ik de diepgang van de problematiek nu pas goed begrijp. Kinderopvang op boorplatforms en therapeutisch meefitnessen stonden hierbij hoog op de agenda. Dat alles bereikte ons gisteravond, dus hoe kunnen wij dan tot een volwaardige behandeling komen?
Dat neemt niet weg dat het parlement c.q. de wetgever er recht op heeft om te analyseren hoe dit komt. De staatssecretaris was gewaarschuwd, dus hij heeft geen excuus dat hij niet wist dat dit eraan kwam. Er zijn vier mogelijke oorzaken: het proces is onderschat door Financiën, Financiën heeft zijn eigen kunnen overschat, het projectmanagement van dit proces is tekortgeschoten of er is een tactisch plan geweest om alles in een zo laat mogelijk stadium te presenteren teneinde druk op de ketel te zetten; de Nice-benadering, zal ik maar zeggen. Voor dat laatste zou ik nog begrip kunnen hebben, want daar spreekt tenminste een strategie uit, maar voor de eerste drie mogelijkheden heb ik minder begrip. Ik wil graag analyseren hoe het zo ver is gekomen en welke maatregelen de staatssecretaris voor ogen heeft om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen, om een positieve draai aan mijn opmerkingen te geven.
Zoals ik al heb aangestipt, ben ik van oordeel dat dit wetsvoorstel een ongebruikelijk groot aantal delegatiebepalingen bevat. In de Wet inkomstenbelasting 2001, die wij in mei hebben aangenomen, waren 93 delegatiebepalingen opgenomen, waarvan er 34 nieuw waren en 21 in de vorm van een algemene maatregel van bestuur. Hoeveel zijn er sindsdien bijgekomen? De staatssecretaris spreekt in een interview over 124 uitvoeringsbesluiten. Ik ben benieuwd of dit cijfer nog steeds klopt.
Het is mij ook niet duidelijk op welke gronden er in sommige gevallen gebruik wordt gemaakt van een AMvB en in andere van een ministeriële regeling. Het is heel helder wanneer dat moet gebeuren, maar het gebeurt niet altijd zo. In artikel 15c van de Wet op de loonbelasting is een delegatiebepaling opgenomen, waarin staat dat bij ministeriële regeling – dat is dus eenzijdig ingrijpen van de minister – in aanvulling op artikel 15a en 15b zo nodig onder het aanbrengen van normeringen en beperkingen en het stellen van voorwaarden kan worden bepaald dat vergoedingen die naar algemeen maatschappelijke opvattingen wel of niet als loon worden ervaren, niet respectievelijk wel tot de vrije vergoedingen worden gerekend.
Dit is een voorbeeld van een blanco delegatiebepaling die volstrekt onbepaalbaar is door de wijze waarop zij is geformuleerd. Hier schiet de wetgever mijns inziens te ver door. Dit soort bepalingen dienen beter te worden gedefinieerd of in wetgeving te worden opgenomen. De heer Van Dijk heeft hier terecht op gewezen in het Weekblad fiscaal recht.
Mijn zorg is dat er door de tijdsdruk van dit proces en de voorgelegde delegatiebepalingen langzaam maar zeker een verschuiving plaatsvindt van het evenwicht tussen de wetgevende en de uitvoerende macht, althans in fiscalibus, ten gunste van de uitvoerende macht, met name het ministerie van Financiën. Ik realiseer mij zeer goed dat dit te maken heeft met de ruimte die de wetgever geeft aan de minister van Financiën, maar ik weet niet of dit de juiste gang van zaken is.
Als ik deze lijn doortrek en lees dat de heer Van Dijk in de memorie van toelichting bij de Wet Inkomstenbelasting en de Invoeringswet uitsluitend de mening van de staatssecretaris ziet en gezien de onwelvoeglijke haast van de parlementaire behandeling niet de weloverwogen bedoeling van de wetgever constateert, zeker niet over onderwerpen die geen aandacht hebben gekregen, dan is dat toch wel een heel vergaande uitspraak van een gezaghebbend auteur. Wij horen graag de visie van de staatssecretaris. Onderkent hij het gevaar van deze schuivende panelen en is hij bereid maatregelen aan te kondigen om zelfs maar de gedachte aan dit soort verschuivingen de kop in te drukken?
Het fiscaal klimaat is gisteravond ook al even aan de orde geweest. Dit is niet onbelangrijk. Oud-minister Ruding heeft de aftrap gegeven voor deze discussie, zoals wij gisteravond hebben gehoord. Hij heeft opmerkingen gemaakt over de vermindering van de attractiviteit van Nederland als vestigingsplaats. Hij zei dat de typische Nederlandse fiscale snelheid, zekerheid en slagvaardigheid op de tocht staan. Hij zei dat dit niet zijn constatering was, maar de constatering van de betrokken ondernemingen. Hij stelt dat Financiën terug moet naar de beproefde succesvolle en juiste aanpak middels rulings, met een correcte toepassing van wet en jurisprudentie.
Het antwoord van de staatssecretaris in de vorm van een notitie liet niet lang op zich wachten. Het was een ferm antwoord, met als openingsslogan: Nederland moet een aantrekkelijke plaats blijven voor ondernemingen om zich te vestigen. De notitie bevat veel interessante informatie over dit verschijnsel, dat in feite wordt gedemythologiseerd, omdat heel duidelijk inzicht wordt gegeven in waar het eigenlijk om gaat. Het gros van de rulings, zeg 80%, zijn standaardrulings voor holdings, finance, royalty companies en cost plus-regelingen.
In de laatste twee jaar heeft er een terugloop plaatsgevonden van 800 naar 600 rulings. Heeft dat te maken met het vestigingsklimaat of met een vertraging bij het afgeven van die rulings? Die uitleg hebben wij niet in de nota gevonden. Wij hebben wel gevonden dat de staatssecretaris ernaar streeft de doorlooptijd terug te brengen tot in principe maximaal acht weken. Wij ondersteunen dat voornemen, maar acht weken is natuurlijk veel te lang voor een standaardruling. Als de feiten beschikbaar zijn, moet dat bij standaardrulings veel sneller kunnen.
De kwaliteit van het fiscaal klimaat wordt niet zozeer bepaald door de codificatie van het rulingsysteem maar veeleer door de houding die de fiscus in een bepaald land uitstraalt en de wijze waarop de fiscus omgaat met de belastingplichtigen, zowel binnenlandse als buitenlandse. Daarbij staan de sleutelbegrippen betrouwbaarheid, consistentie en snelheid voorop. Over deze punten maken wij ons zorgen. Bij het recente beleid zien wij een aantal incidenten die twijfel zaaien aan een dergelijke aanpak. Ik noem de deelnemingsvrijstelling voor de EU-beleggingsdochters en de hybride leningen, waarvoor een voorstel werd gedaan dat prompt werd ingetrokken, met de vermelding: gezien de complexiteit van de materie en de noodzaak van overleg met het bedrijfsleven. Dat zijn overwegingen die vooraf dienen te gaan aan het voorstel en die niet veertien dagen later moeten gelden bij de intrekking. Dat was het snelheidsrecord voor een misplaatste proefballon. Daarna merkt de staatssecretaris op dat de jurisprudentie van de Hoge Raad het uitgangspunt blijft, totdat er een nieuw wetsvoorstel is. Nee maar, wat zou het alternatief moeten zijn?
Een derde incident dat verwarring heeft gezaaid, betreft dividend stripping. De staatssecretaris heeft gezegd dat het overleg hierover volgend jaar wordt afgerond. Wanneer de markt daartoe aanleiding geeft, wordt de wet eerder van kracht, als er met budgettaire gevolgen gebruik wordt gemaakt van dividend stripping, hoewel hij daartoe geen aanwijzingen heeft. Met dit soort opmerkingen wordt onzekerheid in stand gehouden. Grijp in of doe niets, maar door dit soort zaken wordt het klimaat bepaald. Ik denk dat men zich in Den Haag te weinig realiseert dat dit soort in/uit-posities onmiddellijk de wereld over gaan. Dankzij internet en allerlei communicatiekanalen weten alle multinationals wat er speelt. Hierdoor ontstaan gevoelens van onzekerheid en dat wil de staatssecretaris juist voorkomen bij een goed fiscaal klimaat.
Ook in het binnenland constateer ik ontwikkelingen waarvan ik mij afvraag of zij wel goed zijn voor het fiscaal klimaat. Ik heb gelezen dat de staatssecretaris zich in een interview uitspreekt tegen grensverkenning door ondernemingen die bij wijze van ruling voor een bepaalde situatie een afspraak vooraf met de fiscus wilden hebben. De staatssecretaris wijst deze af en zegt dat dit te ver gaat en dat hij niet aan deze grensverkenning meedoet. Ik denk dat de staatssecretaris volledig in zijn recht staat om een dergelijk standpunt in te nemen, maar er is geen reden om daar kwaad over te zijn. Integendeel. Als bekend is wat men van plan is, kan daarop worden geanticipeerd.
Hoe zit het met het grensverkennende gedrag van Financiën zelf? Als ik kijk naar wat er de laatste weken uit Financiën komt bij de parlementaire discussie of in de pers, lees ik dat bij de vooruitbetaalde hypotheekrente een nieuwe toets is ingevoerd, omdat de staatssecretaris zegt dat zes maanden vooruitbetaling alleen mogelijk is als er sprake is van bestendig betalingsgedrag. Wij kunnen dit niet lezen in de wet die nog steeds van kracht is.
Over de BTW lazen wij enkele dagen geleden in de krant dat het kennelijk gebruikelijk is in de wereld van autokopers dat mensen in december een auto kopen en het kenteken op januari laten zetten. Dit jaar wordt de BTW geheven op het moment dat het kentekenbewijs wordt afgegeven en alle andere jaren op het moment dat de levering plaatsvond, zoals de wet stelt. Dat is ook een vorm van grensverkenning.
Als men zo'n majeur plan presenteert aan het volk, vraag ik mij af of het verstandig is om op relatief ondergeschikte punten zand in de wielen te strooien. Ik acht het hoogst dubieus of deze punten stand houden bij de rechter. Bovendien ben ik van mening dat deze punten in een wetsvoorstel moeten worden opgenomen, als men dat wil, zodat het besluit na een volwaardig parlementair debat kan worden genomen. Ik denk dat het niet handig is om dit bij wijze van prikjes in de maand december te doen.
Bij de WIBB, de Wet internationale bijstandsverlening belastingen, heeft de staatssecretaris ook wijzigingen voorgesteld ter verbetering van het fiscale klimaat. Hij zegt dat uitwisseling van informatie een grote rol speelt bij het creëren van goede samenwerking tussen de lidstaten. Dat ben ik met hem eens, maar mijn vraag is of dat ten koste moet gaan van de rechtsbescherming van de Nederlandse burger. Als ik het voorstel goed begrijp, maar hij mag mij straks corrigeren, wordt de termijn voor het verstrekken van inlichtingen via kennisgeving verkort tot in beginsel tien dagen. Tien dagen begrijp ik, maar in beginsel niet.
Vervolgens wordt gesteld dat de uitwisseling door bezwaar van de belanghebbende niet wordt geschorst. Met andere woorden, een belanghebbende moet binnen tien dagen naar de rechter gaan om een voorlopige voorziening te vragen voor uitstel van die termijn, anders hangt hij wat die uitwisseling betreft. Hij heeft geen enkele kans om zich te verweren, bijvoorbeeld als hij op vakantie is. Veel erger is dat van praktisch geen enkele belastingplichtige kan worden verwacht dat hij binnen tien dagen een voorlopige voorziening kan krijgen, behalve van degene bij wie die uitwisseling misschien juist wel op zijn plaats zou zijn. Welk belang wordt hiermee gediend? Gaat het om reciprociteit met andere lidstaten of op grond van een Europese richtlijn? Behandelen andere Europese landen hun belastingplichtigen op dezelfde wijze? Krijgen wij de informatie even snel uit andere landen? Ik stel de informatie-uitwisseling als zodanig niet ter discussie. Integendeel. Ik stel uitsluitend ter discussie de rechtsbescherming van de belastingplichtige die het voorwerp is van deze uitwisseling.
Ter afronding van het fiscale klimaat nog een enkele kanttekening. De Amerikaanse kamer van koophandel heeft een dringend beroep gedaan op het kabinet "to build the framework for a Dutch digital delta", met andere woorden, om een aantrekkelijk fiscaal klimaat te creëren voor e-business. Wij horen graag de reactie van de staatssecretaris op deze aanbeveling.
Wij hebben ook gelezen dat goedkeuring is gevraagd van de Europese Commissie voor CV-constructies. Dat intrigeerde mij nogal. Is dat verplicht of nieuw beleid en zo ja, sinds wanneer? Waarom neemt de staatssecretaris niet zelf een standpunt in of iets wel of niet in strijd is met de Europese richtlijnen? Doen andere EU-landen dit ook? Ik weet dat België dit in het verleden zeker niet deed, maar dat land heeft ook minder stemmen! Als dat zo is, kan er dan een lijstje worden overlegd van de aangevraagde Europese goedkeuringen.
Dankzij Nice hebben wij gelezen dat er een Europese vennootschap in aantocht is die betekenis kan hebben voor de vestigingsplaats van internationale holdings, waarbij de statutaire plaats van Nederland een rol speelt, ook fiscaal. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Wat is zijn reactie op de opmerking van staatssecretaris Benschop in de NRC over de Nice-discussies dat bij de belastinggrondslag wordt vastgehouden aan het vetorecht? Ik heb in de krantenberichten na afloop van Nice niet gelezen dat Nederland zich aan de kant van Engeland heeft geschaard. Wij vernemen graag of dit nog steeds het beleid is.
Thans ga ik over tot het in vogelvlucht behandelen van de voorliggende wetsvoorstellen. Hier wreekt zich het feit dat er geen volwaardige schriftelijke behandeling is geweest, terwijl een heleboel onderwerpen wel degelijk de aandacht van dit huis verdienen. Ik bepaal mij dan ook tot enkele punten die voor de praktijk van belang zijn.
Allereerst de opties bij de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, wetsvoorstel 27030. Zoals wij in de schriftelijke uitwisseling te kennen hebben gegeven, zijn wij verheugd over het keuzeregime dat is ingevoerd bij de belastingheffing voor werknemersopties, omdat dit in lijn is met de voorstellen die wij hebben gedaan. Wij denken dat dit een positieve bijdrage vormt aan het fiscaal klimaat, zeker zolang wij de richtlijn van de staatssecretaris in acht nemen dat een duidelijk en fiscaal ongecompliceerde regeling die langere tijd kan functioneren, van belang is voor het fiscale klimaat. Hoe wordt dit in de praktijk uitgewerkt?
Wij zijn de staatssecretaris erkentelijk voor de nota met de gedegen beantwoording, maar er blijven nog een aantal vragen. Wij hebben gevraagd of de mogelijkheid van uitstel van heffing ook betrekking heeft op een stijging van de intrinsieke waarde als gevolg van een koersstijging tussen het moment van aanbieden van de optie door de werkgever en het moment van aanvaarden door de werknemer. Deze vraag werd ontkennend beantwoord, want de staatssecretaris stelt dat het optierecht pas tot stand komt bij aanvaarding door de werknemer. Dat is technisch juist, maar de praktijk is soms wat weerbarstiger.
Wat gebeurt er? Bij toekenning van opties op grote schaal, bij grote ondernemingen, Nederlandse of buitenlandse, waarbij de optieplannen voor alle werknemers gelden, werkt men in principe met een uitoefenprijs op het moment van aanbieding. Als die duizend of tienduizend werknemers allemaal of per groep op verschillende dagen accepteren, zou er voor al die mensen op verschillende wijze loonbelasting moeten worden ingehouden. Bij bedrijven die aan de beurs zijn genoteerd, is de koers elke dag onderhevig aan fluctuatie. De vaste uitoefenprijs resulteert dan in belastingheffing over intrinsieke waarde en in een per individuele werknemer verschillend bedrag dat als loon wordt aangemerkt, afhankelijk van de dag waarop hij de optie aanvaardt. Dat levert voor salarisadministraties natuurlijk een volstrekt onwerkbare situatie op. Wij verzoeken de staatssecretaris daarover nogmaals na te denken. Hij heeft er al over nagedacht en hij erkent, blijkens de nota naar aanleiding van het verslag, het probleem, maar acht het geen groot probleem omdat zijns inziens gewoon als uitoefenprijs de waarde op het moment van aanvaarding moet worden genomen. In theorie is dat juist, maar hij onderschat de niet alleen principiële, maar ook praktische onwenselijkheid bij zeer grote optieplannen bij grote ondernemingen. Het is principieel onwenselijk, omdat de ene werknemer daardoor een groter of juist kleiner voordeel met zijn opties kan behalen dan de andere werknemer. Werknemers, die ziek, zwanger, op vakantie zijn etc., kunnen door omstandigheden die soms buiten hun macht liggen, een andere uitoefeningsprijs krijgen dan andere werknemers. Leg dat maar eens aan die werknemers uit! Ook praktisch is het onwenselijk, omdat per individuele werknemer moet worden vastgesteld wat de uitoefenprijs is van zijn opties, hetgeen zowel in de administratie van de werkgever als in die van de uitvoerende broker, zeker bij internationale concerns, tot chaos zal leiden. Wij verzoeken de staatssecretaris mee te denken over een oplossing binnen het kader van de regels die hij gesteld heeft. Daarbij zou bijvoorbeeld een bandbreedte kunnen worden gebruikt, waarbij een bepaald percentage aan intrinsieke waarde als verwaarloosbaar wordt aangemerkt. Ook zou de aanvaardingstermijn tot vier of zes weken kunnen worden beperkt, met daarbij de bepaling dat als er sprake is van aangegroeide intrinsieke waarde die tot het eind mag worden doorgeschoven, wat betekent dat de belastingheffing niet wordt ontlopen, maar conform het nieuwe systeem geschiedt op het moment van realisatie.
Een tweede vraag over dit belangrijke onderwerp voor de praktijk van het bedrijfsleven is, wat er gebeurt met tussentijdse omzetting van opties in een SAR (stock appreciation right) of bij aanpassing van het optierecht in het kader van een fusie of een splitsing. Doel van de hele regeling is, zoals de staatssecretaris stelt, belastingheffing bij uitoefening over het daadwerkelijk behaalde voordeel, dus een combinatie van eenvoud en pay as you earn. Maar uit de antwoorden die wij hebben ontvangen in de nota naar aanleiding van het verslag blijkt, dat er nog een aanzienlijke uitzondering is op deze doelstellingen die ons terugbrengt bij de huidige weerspannige wijze van belastingheffing, namelijk het belasting betalen over de verwachtingswaarde op het moment dat de werknemer niets realiseert en de kans loopt het belaste papieren voordeel nooit te realiseren.
De boosdoener is het huidige artikel 10a, dat ongewijzigd is voortgezet als artikel 10a, lid 3.a (de strafbepaling binnen drie jaar). Zoals blijkt uit de antwoorden met betrekking tot de SAR, fusie, splitsing en dergelijke, zal deze bepaling ook tot belastingheffing leiden indien de werknemer geen bewijsbaar voordeel behaalt bij aanpassing van zijn optierecht, dus zelfs indien de waarde die er op het moment van toepassing inzit, door de aanpassing niet wordt aangetast en de belastingheffing bij uitoefening onverkort in stand blijft, en dus met andere woorden geen claimverlies dreigt voor de fiscus. Dit valt moeilijk uit te leggen aan werknemers en ondernemingen, want zij hadden gedacht dat op grond van de nieuwe wet zou kunnen worden gekozen voor uitoefening bij afrekening. Nu blijkt het allemaal weer wat anders te liggen. Dat is dus niet ongecompliceerd. Wij verzoeken de staatssecretaris ten zeerste om op dit punt enige souplesse te betrachten en te bekijken of er oplossingen zijn waarmee men in de praktijk uit de voeten kan. Datzelfde geldt voor het aanknopen bij de regels van de beurs terzake van bepaalde rekenregels en voorschriften. Dat is uitstekend voor Nederlandse ondernemingen. Voor buitenlandse ondernemingen is het wellicht goed om te bekijken welke regelingen buitenlandse beurzen op dat punt hebben.
Een punt terzake van splitsing laat ik op dit moment rusten.
Ik ga door met het belastingplan. Het voorliggende plan kenmerkt zich door een grote mate van instrumentalisme. De vraag is of dat een nieuwe trend is. De memorie van toelichting is zelfs instrumenteel opgedeeld. Er staan instrumentele kopjes in als zorg, bevordering onderwijs, bevordering natuur en milieu, stimulering ondernemerschap. Dat is nieuw en buitengewoon opvallend. Het is interessant om te vernemen of dit inderdaad de nieuwe beleidslijn is van Financiën. De wet als geheel bekijkend, zien wij dat die aan elkaar hangt van heffingskortingen en afdrachtverminderingen, gecombineerd met een palet aan fictieve relaties: fictieve werknemer, fictieve werkgever etc. Er zijn negen heffingskortingen en vijf afdrachtverminderingen. De discussie over nieuwe heffingskortingen is al losgebarsten. Vroeger, voorzitter, was een aftrekpost nog een fiscaal statussymbool, maar nu zijn wij op weg van een aftrekpostenmaatschappij naar een heffingskortingenmaatschappij. Ik heb er toch een vraag over. Gedurende de behandeling in de Tweede Kamer is een aftrekpost voor maatschappelijk beleggen vervangen door een heffingskorting van 1,3%, dankzij een amendement van GroenLinks. Dat is een heel principiële inbreuk op het systeem van de bewindslieden. Zij introduceren een heffingskorting als onderdeel van de tariefstructuur. Als die dan vervolgens wordt overgeheveld naar het aftrekkostenregime, wordt een principiële inbreuk gemaakt op het systeem dat de bewindslieden zelf hebben geïntroduceerd, wat op z'n minst een discussie rechtvaardigt alvorens een dergelijke ingreep wordt gedaan. De staatssecretaris heeft aangekondigd, dat die discussie er aan komt, maar het komt mij voor, dat dit soort discussies vooraf dienen te gaan aan het aanvaarden van moties die daarop anticiperen, met name omdat die ingreep inkomensconsequenties heeft die van tevoren meegewogen moeten worden.
Er komen fiscale verkenningen, op zich een heel interessant verschijnsel. Ik juich het toe, maar aan de andere kant kun je je afvragen waarom dat nodig is. Je zou denken, dat er nu een eindproduct op tafel is gelegd en dat wij nu toe zijn aan de broodnodige rust om dit te consumeren, te verwerken en onze rechtelijke macht, die al overbelast is, ermee vertrouwd te maken. Echter, nu wordt de discussie morgen al voortgezet met zeer principiële onderwerpen die passen in het kader van de belastingherziening en misschien te weinig aan de orde zijn gekomen. Ik denk met name aan de flat tax, de omzetting die wij net bespraken, de grondslagverbreding en zaken waarbij de hele premieheffing en belastingheffing als pakket in aanmerking worden genomen. Dat anticipeert heel duidelijk op de discussie over fiscalisering. Mijn vraag is of de aankondiging van deze nieuwe verkenning een introductie is van een discussie over de vergrijzing, of andere achtergronden heeft.
Voorzitter! Over de voorgestelde Tariefwet 2001 kan ik heel kort zijn. De staatssecretaris heeft er zelf al op gewezen, dat er nog maar een belastingtarief van 2,95% in de eerste schijf is. De consequenties die dat heeft, zijn niet onaanzienlijk. Gisteravond is daar al op gewezen, onder anderen door de heer Wöltgens. Ik wijs er nog op dat, overigens in het kader van de fiscaliseringsdiscussie, in de memorie van toelating al sprake is van geïntegreerde tarieven van belasting- en premieheffing. Volgens mij is dat een beetje prematuur.
Ik kom nu te spreken over de voorgestelde aanpassingswet, het systeem van aanpassing van het inkomensbegrip in inkomensafhankelijke regelingen. Op zeer ingewikkelde wijze wordt een compensatie aangebracht voor verlies van inkomsten door dit soort regelingen. Onze vraag is of dat zo gecompliceerd en inconsequent moet. Sommige regelingen worden gecompenseerd voor drie jaar, andere voor eeuwig, maar dan zonder inflatoire bijstelling en weer andere met een gemiddelde loonsverhoging. Wij vragen ons af of het niet logischer zou zijn geweest om de inkomensgrenzen in de inkomensafhankelijke regelingen zelf aan te passen.
Voorzitter! Ik ga afronden met de voorgestelde Veegwet. Die is het sluitstuk genoemd en terecht, maar gezien de inhoud van de voorgestelde Veegwet kan ook wel over een belastingplan op zich worden gesproken. Het wetsvoorstel houdt in technische correcties, versoepelingen, reparaties, inlossing van beloftes, uitbreiding en geheel nieuwe wijzigingen. Bovendien is het als een echte veegwet gebruikt om weer een bepaling uit het ondernemerspakket te wijzigen die daar helemaal niet in thuishoort. Kortom, de voorgestelde Veegwet omvat een groot aantal beleidsmatige wijzigingen, vlak voordat het nieuwe fiscale stelsel ingaat. En, zegt de staatssecretaris, ik ben niet bevreesd voor correcties na deze Veegwet, sterker nog, ik acht het van groot belang de inhoud van de wetgeving als een continu proces te zien en niet op zaken te sparen. Het onderhoud van de wetgeving is normaal in handen van de rechterlijke macht. Daar moeten wij blij om zijn. Het is uiteraard ook in handen van de wetgevende macht als het echt nodig is om reparaties aan te brengen. Ik vind de stelling van de staatssecretaris bedenkelijk. Heeft ons een onvoldragen product bereikt? Is er dan nu geen eindproduct afgeleverd? Of zitten wij nog middenin het proces dat wij nog continu aan het bijstellen zijn? Ik wil graag horen hoe de staatssecretaris dat zelf ziet.
In dat kader wil ik ook nog iets zeggen over de hele harmonisatiediscussie met betrekking tot de fiscale status. Die speelt bij de WAZ. Wij zien daar ook weer een soort zigzagbeleid. Financiën kan een voorlopige beschikking afgeven over de fiscale status en de UVI doet dat definitief, en als zij het er niet over eens zijn, gaan zij met elkaar in overleg. Waarom is er niet gekozen voor één orgaan dat een definitief besluit neemt? Waarom is er niet gekozen voor één orgaan dat definitief het loonbegrip bepaalt, dat voor de werknemersverzekeringen en voor de belastingen geldt? Gaarne krijg ik op dat laatste punt de visie van de staatssecretaris, omdat dat een zeer grote administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven zou zijn en nog steeds niet aan de orde is gekomen. Het is overigens ook een punt dat in de verkenning wel degelijk meegenomen mag worden, ook al heeft de staatssecretaris het nog niet genoemd.
En dan, voorzitter, het aanpakken van de directeur-grootaandeelhouder, het meest prominente voorbeeld van overkill, zoals ik het al eerder heb genoemd. Wij praten dan over de meesleepregeling. Wij hebben gezien dat gedurende zes jaar paars beleid de positie van de directeur-grootaandeelhouder stelselmatig is uitgekleed, althans in fiscalibus. Men vergeet vaak dat deze figuur juist in het MKB en bij veel kleine ondernemingen veelvuldig voorkomt, omdat door ons fiscale systeem nu eenmaal veel mensen de BV-vorm zijn ingedreven. En dan ben je directeur-grootaandeelhouder, tegen wil en dank wellicht. Dankzij de discussie in deze Kamer en een praktisch kamerbreed aanvaarde motie-Rensema hebben wij een verbetering tegemoet mogen zien die ook door de Tweede Kamer is geaccepteerd. Dat stemt ons natuurlijk goed. Bovendien hebben wij een heel mooi papieren verhaal gekregen in de memorie van toelichting over alle opties met betrekking tot deze meesleepregeling. Maar de doorn in het oog blijft de verkapte vermogenswinstbelasting die is geïntroduceerd in het systeem en die er absoluut niet in thuishoort conform de eigen stellingname van de staatssecretaris, die immers heeft gekozen voor een vermogensrendementsheffing. De vermogenswinstbelasting staat haaks op het systeem en is naar ons oordeel niet houdbaar, zeker niet nu de groep waarop die van toepassing is dankzij de motie-Rensema nog kleiner is geworden. De strijd met het gelijkheidsbeginsel wordt daardoor alleen maar pregnanter. Wij steunen dan ook het verzoek van de VVD om hierover het advies van de rijksadvocaat te vragen.
Hoewel het budgettair belang bij de regeling volgens de staatssecretaris niet te berekenen is en dus met andere woorden zo klein is dat hij het niet kan terugvinden, gaat het nieuwe systeem de toekomst in met deze etterende zweer, een vermogenswinstbelasting tegen een progressief tarief. Erger kun je je het niet voorstellen, voorzitter. Ik denk dat het uniek ter wereld is. Het zal er vroeger of later uit moeten, omdat het niet vol te houden is. Het is ook veel ernstiger dan de andere ingrepen die in de principes van dit plan zijn gedaan in het kader van de strikte scheiding van de boxen. Wij betreuren deze gang van zaken. Het gaat hier om honderdduizenden MKB'ers en kleine zelfstandigen die deze paarse ingreep als onvriendelijk, zo niet vijandig en bovendien onbegrijpelijk ondergaan.
Nu wij voor deze afronding staan, hebben wij nog eens gelezen wat de staatssecretaris in een interview in Tribuut heeft gezegd, namelijk: Wij zullen ongetwijfeld in een situatie terechtkomen waarbij wij een aantal zaken op basis van voortschrijdend inzicht in de loop van volgend jaar weer moeten aanpassen. Mijn voorstel aan de staatssecretaris is, voorzitter, om dit verschijnsel met behulp van zijn voortschrijdend inzicht te evalueren en te komen met een voorstel tot het elimineren van dit vermogenswinstbelastingelement uit zijn eigen systeem. Wij zien met belangstelling de reactie van de bewindsman tegemoet.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter! Wet ondernemerspakket 2001, Aanpassingswet inkomstenbelasting, Tariefwet 2001, Belastingplan 2001 en Veegwet, alle hangen nauw samen met of vloeien voort uit het grote belastingplan, de Wet inkomstenbelasting 2001. Al deze wetten verbrokkelen het als zo robuust en eenvoudig gepresenteerde belastingplan aanmerkelijk. Ook de watervaste schotten tussen de drie boxen eroderen hier en daar. De wijzigingen, aanvullingen en reparaties stapelen zich op.
Voorstellen die met elkaar samenhangen, zitten in de verschillende wetsvoorstellen verborgen. Argumenten en toelichtingen lopen door de verschillende memoriën van toelichting heen. Ook voor de belastingformulierinvuller is het niet simpeler geworden. Zo zijn de vier variaties van de belastingvrije som vervangen door negen variaties op de heffingskorting. Kortom, het komt ons voor als een fiscale hutspot. De grap, die wel eens door de voorganger van de heer Bos werd gedebiteerd, dat belastingadviseurs naar ander werk konden omzien, kan wel worden bijgeschreven in de reeks van sick jokes.
Ook hier geldt een overhaaste parlementaire behandeling om de deadline van 1 januari 2001 te halen, zodat er weer veiligheidskleppen ingebouwd moesten worden, bijvoorbeeld in de aanpassingswet in de vorm van een Kamermotie om de wet te monitoren en te evalueren, aangezien de inkomenseffecten voor grote groepen, die mede afhankelijk zijn van inkomensafhankelijke regelingen, onduidelijk zijn. Ook een door ons gestelde en door de commissie gesteunde vraag om te komen met een lijst van alle toezeggingen enz. die voortvloeien uit deze wetsbehandeling kon niet nu worden gegeven, maar kan pas in begin 2001 worden verstrekt. Ook dat is onzes inziens een teken van de enorme complexheid. Ik onderschrijf de kritische vragen die de heer Stevens zo-even heeft gesteld met betrekking tot de delegaties en de ruimte die het ministerie van Financiën daarbij wordt geboden om regels toe te passen.
Ik zal een aantal van de wetsvoorstellen achtereenvolgens kort bespreken. Met de voorgestelde Wet ondernemerspakket 2001 wordt beoogd het klimaat voor het ondernemerschap te optimaliseren. De memorie van toelichting bevat een lofzang op het ondernemerschap dat zorgt voor flexibilisering en vernieuwing, banenmotor van de economie is, een middel voor individuele ontplooiing is en bijdraagt aan emancipatie van vrouwen en integratie van minderheden. Dat zijn hele mooie woorden, maar er zit ook een andere kant aan. Mag ik erop wijzen, dat ondernemers hun zegenrijk werk plegen te doen in ondernemingen, meestal met werknemers die hun arbeidskracht afstaan in ruil voor loon? Mag ik erop wijzen, dat de banengroei vooral te danken is aan de intrede van deeltijders in met name de overheid, onderwijs, gezondheidszorg en cultuursector waar ruim een kwart van de actieven in Nederland werkt? Mag ik erop wijzen, dat in de onlangs verschenen Meerjarennota Emancipatiebeleid door de regering wordt geconstateerd, dat beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen in het bedrijfsleven nog steeds omvangrijk zijn en slechts langzaam blijken af te nemen, en dat dit onder andere uit seksediscriminatie verklaard kan worden? Mag ik erop wijzen, dat de Rapportage minderheden zich in dezelfde bewoordingen uitlaat, daar waar het gaat om kansen van minderheden op de arbeidsmarkt? Het is dus allemaal iets minder rooskleurig dan de staatssecretaris het beschrijft.
Hoewel de wet het ondernemersklimaat moet optimaliseren, valt op dat de baten aanmerkelijk gunstiger voor de schatkist uitvallen dan de lasten. Het nettoresultaat voor de schatkist is 0,5 mld. Dit stemt GroenLinks tot enige tevredenheid, al moet hier natuurlijk wel de nuancering bij worden gemaakt dat de miljarden lastenverlichting die het grote belastingplan heeft opgeleverd voor een niet onbelangrijk deel ook bij ondernemers terecht is gekomen.
Een bedrag van 135 mln. wordt door de schatkist gemist door de verdere verlaging van de kapitaalbelasting naar 0,7%. Waarom is hiervoor gekozen?
In het Belastingplan 2001, wat wij nu ook bespreken, wordt bovendien voorgesteld dit percentage verder te verlagen naar 0,55. Dat vind ik een fraai voorbeeld van de gebrekkige samenhang die soms te vinden is in de ons gepresenteerde belastingplannen, want op twee plekken wordt voorgesteld deze belasting te verlagen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt als enige argument gegeven, dat de kapitaalsbelasting een van de zwakke punten in het Nederlandse fiscale klimaat is, omdat de meeste andere Europese landen een dergelijke belasting niet kennen. Maar dat geldt ook voor de hypotheekrenteaftrek. Gisteren was de staatssecretaris nog vrij enthousiast over de gedachte dat Nederland ook af en toe enkele troefkaarten alleen in z'n zak moet hebben. Dit zou er ook één kunnen zijn.
Aan de inkomstenzijde valt de 300 mln. op die geïnd zou kunnen worden doordat commerciële herwaardering niet meer wordt toegestaan. Waarop is deze aanname gebaseerd? Is het niet logischer te veronderstellen dat door deze wijzigingen minder ondernemingen in een BV worden omgezet? Is trouwens ook niet één van de – heimelijke – bedoelingen van deze, en een aantal andere, voorgestelde maatregelen om van de BV een minder aantrekkelijke ondernemingsvorm te maken? Klopt de kop boven een artikel in Trouw van 25 november jongstleden, luidende "Bos houdt niet van BV's"?
Ik wil nu enkele opmerkingen maken over de voorgestelde Aanpassingswet inkomstenbelasting 2001. Op zich zou een aanpassingswet een technische wet moeten zijn die begrippen, artikelverwijzingen en bedragen verandert naar aanleiding van de Wet inkomstenbelasting 2001. Maar dat is hier niet alleen het geval, omdat een belastingwet over geld pleegt te gaan en rechtstreeks gevolgen heeft voor een aantal inkomensafhankelijke regelingen, zoals huursubsidie en bijstand. Met deze wet wordt gepoogd die te repareren. Echter, een punt hierbij is dat de precieze inkomenseffecten niet te voorzien zijn. Immers, er is met deze nieuwe belastingwet in een klap zoveel overhoop gehaald in het ingewikkelde belasting- en socialevoorzieningensysteem dat in de loop der jaren op een zekere evenwichtige manier is opgebouwd. Vooral mensen met een laag inkomen gaan de effecten op inkomensafhankelijke regelingen, en het wegvallen van aftrekposten, standaard of niet, rechtstreeks in de portemonnee voelen. Mensen met een uitkering kunnen naar mijn gevoel op weinig soelaas rekenen. Zo volhardt minister Vermeend in zijn brief van 16 november jongstleden in zijn voornemen de arbeidskorting voor bijstandsgerechtigden te verrekenen met inkomsten uit arbeid met bijstandsuitkering. Het argument is dat mensen anders niet uit de bijstand willen. De hele voorgestelde aanpassingswet, voorzover deze dit soort inkomenszaken betreft, heeft als leidraad om te voorkomen dat de positie van uitkeringsgerechtigden verbetert ten opzichte van die van werkenden. Dus, zou ik zeggen, verslechtert deze. Vergroting van armoede, en ook van de armoedeval, ligt dus op de loer. Temeer daar het kabinet geen garanties geeft voor volledige compensatie. Zo zegt het kabinet ernaar te streven de armoedeval te beperken en vindt er bij niet-standaardaftrekposten een afbouw in drie jaar plaats van compensatie van het negatieve effect. Daarna is de compensatie over. Toegezegd is dat armoede en armoedeval meegenomen worden bij de fiscale verkenning die het kabinet zal uitvoeren na inwerkingtreding van de wet. Wat is daarbij de inzet van de regering? De conclusie dringt zich op dat de prachtige inkomenseffecten, die bij de introductie van de Wet inkomstenbelasting 2001 werden voorgespiegeld voor alle inkomensgroepen, zij het 't minst voor mensen met een uitkering, voor mensen met een laag inkomen dubieus lijken te worden. Dat is voor ons een onverteerbare zaak.
Dan het Belastingplan 2001. In grote lijnen kan GroenLinks met de voorstellen akkoord gaan. Hoewel het budgettaire effect wederom een lastenverlichting is van ruim 1 mld., is het geen ongerichte lastenverlichting die vooral terechtkomt bij de hogere inkomens, wat onze kritiek was op de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze lastenverlichting is gericht op meestal sympathieke onderwerpen, om het zo maar te zeggen. Het gaat om onderwerpen als het bevorderen van de arbeidsparticipatie (meer betaald ouderschapsverlof, verruiming aftrek kinderopvang, reïntegratie oudere werklozen), het meer ontzien van gehandicapten en chronisch zieken (verruiming aftrek buitengewone uitgaven, lager BTW-tarief thuiszorg en medische hulpmiddelen), het bevorderen van onderwijs en kennis, het bevorderen van duurzaamheid (nultarief regulerende energiebelastingen voor duurzaam opgewekt gas, stimulering van warmtekrachtkoppeling, bosaanleg, duurzame landbouw, schone auto's en groen beleggen) en stimulering van bepaalde vormen van ondernemerschap (stimuleren durfkapitaal, sociaal-ethisch beleggen en beleggingen in film en schepen). De laatste beleggingsstimuleringsregeling loopt overigens af. Dit zijn in ieder geval positieve punten die wij in het belastingplan kunnen herkennen.
Er zijn natuurlijk ook wel kritische kanttekeningen bij te maken. De verruiming van de aftrek voor kinderopvang heeft het geringste inkomenseffect voor de laagste inkomens, zo blijkt uit de gepresenteerde berekeningen. Dat is jammer, want toetreding tot de arbeidsmarkt is juist voor deze groep van groot belang. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen de minimale drempel verder te verlagen van ƒ 100 naar nul gulden? Dan was het inkomenseffect voor lage inkomens maximaal geweest, wat gezien de ongelijke verdeling van de positieve effecten een goede zaak zou zijn. Het argument van de regering in reactie op een vraag van GroenLinks hierover, dat van lage inkomens toch ook een kleine bijdrage gevraagd mag worden, riekt volgens ons te veel naar het verkeerde soort moralisme.
Stimulering van duurzame landbouw is op zich een goed punt, al kan worden getwijfeld aan het effect van de verhoging van de duurzame ondernemingsaftrek van ƒ 15.000 naar ƒ 22.500. Op welke aanname is deze verhoging gebaseerd? Op advies van de Raad van State is de diergezondheids- en dierenwelzijnsinvesteringsaftrek – dat lijkt mij een woord dat in de nieuwe Van Dale moet komen – gesneuveld. Dat is jammer, want dan hadden de wilde zwijnen in de kroondomeinen daar misschien ook nog een beroep op kunnen doen. De toelichting van de regering op het schrappen van dit artikel is, dat het bevorderen van dierenwelzijn beter langs andere wegen dan de fiscale gestimuleerd kan worden. Gezien de recente BSE-ontwikkelingen zit er natuurlijk wel iets in die redenering. Overigens geldt voor vele milieudoelstellingen dat stringente wet- en regelgeving sneller soelaas zou bieden dan alleen poldermodeloverleg of een enkele fiscale prikkel. Die redenering zou dus ook voor andere groene maatregelen van toepassing kunnen worden verklaard.
Het groen beleggen is er met de wijzigingen goed uitgekomen volgens ons. De bovengrens is weliswaar gehandhaafd (ƒ 103.539 per belastingplichtige), maar daar bovenop is een heffingskorting van 1,3% in box I gekomen. Dat is een voorbeeld van het eroderende effect dat ik in mijn inleiding al noemde en waar de heer Stevens ook op wees, maar goed het schept geen precedent, want ook bij andere voorstellen is sprake van dat eroderende effect. Wij vinden het in dit geval een goede oplossing. Inmiddels wordt er gesproken over groen en donkergroen beleggen. De vraag is natuurlijk hoe streng de criteria zijn ten aanzien van de duurzaamheid van de projecten waarvoor deze beleggingen opteren. Wij vinden dat het groen niet te veel mag verbleken.
Naar aanleiding daarvan wil ik nog even een opmerking maken over het interview in Tribuut, het blad van de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs. Ik geloof dat ik, gisteravond meegerekend, de derde ben die dit artikel heeft gelezen. Wij klagen wel dat wij niet alles kunnen lezen, maar sommige dingen lezen wij blijkbaar allemaal. Zeker als het hoofd van de staatssecretaris prominent op de omslag staat, kun je de verleiding niet weerstaan om het interview te lezen. Uit het interview begrijp ik dat de staatssecretaris steeds milder gestemd raakt over de beroepsgroep belastingadviseurs en in hen een partner ziet voor goede wetgeving. Ik vroeg mij af, waar de gezonde argwaan blijft, die je moet hebben als het om deze beroepsgroep gaat. Ik vraag de staatssecretaris of zijn contacten ook zo goed zijn met andere spelers op het veld, zoals adviseurs van de vakbeweging. En, om even terug te komen op het groen beleggen en het mogelijk verbleken van dat groen, heeft hij ook zulke goede contacten met adviseurs uit de milieubeweging als het gaat om een beoordeling van wat echt duurzaam beleggen is?
Ook het sociaal-ethisch beleggen (in derdewereldontwikkelingsprojecten) is dankzij een amendement van de GroenLinks Tweede-Kamerfractie in de plannen opgenomen, zij het dat het plafond van ƒ 103.539 voor groen en sociaal-ethisch beleggen samen geldt. Daarnaast is er in Tweede Kamer een amendement van D66 en GroenLinks aangenomen om ook culturele beleggingen vrij te stellen.
De fiscale positieve discriminatie die de Nederlandse filmindustrie en zeevaart ondergaan om deze activiteiten voor het vaderland te behouden, blijkt een groot succes, vooral door de hoge nettorendementen. Wordt het doel hierbij niet voorbij geschoten? Waarom zouden wij deze geriefelijke situatie nog een jaar verlengen? Is met het toevoegen van de vrijstellingen voor culturele beleggingen niet ook de Nederlandse filmindustrie geholpen?
Het eigenwoningforfait wordt aangepast c.q. verlaagd, omdat de waarde van de woningen, op basis van de WOZ, opnieuw is of wordt bepaald en die waardebepaling een stijging van de waarde van onroerend goed van tenminste 50% te zien zal geven. Het forfait wordt dienovereenkomstig verlaagd. Op zich is daar wel wat tegen in te brengen, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Erger is dat het mechanisme wordt losgelaten, dat het eigenwoningforfait gelijke tred houdt met de huurstijging. Conform de WOZ is deze indexering in de periode 1997-2000 achterwege gebleven, maar zou in 2001 een inhaalslag plaatsvinden. Het forfait zou dan dus alsnog worden aangepast aan de huurstijging die in die periode had plaatsgevonden. Dat zou een verhoging van 14,1% inhouden, maar daar wil het kabinet ineens niet aan vanwege, zoals het stelt "te forse negatieve inkomensgevolgen". Voorgesteld wordt vervolgens om alleen de huurverhoging van 2000 mee te rekenen. Hebben de huurders die forse negatieve inkomensgevolgen dan niet gehad, zo leg ik de staatssecretaris voor. Worden de huurverhogingen tussen 1997 en1999 voor hen achteraf gecorrigeerd? Dit is natuurlijk een retorische vraag. Ik vind dit opnieuw een bevoordeling van eigenaren ten opzichte van huurders. En wordt de 2,6% van 2000 eigenlijk wel verdisconteerd? In het staatje met de budgettaire effecten staat achter "aanpassing Eigen Woningforfait" namelijk een dikke nul. Het schriftelijk antwoord op die door ons ook schriftelijk gestelde vraag achten wij niet bevredigend. Er is toch een budgettair effect, als het effect van de WOZ wordt geneutraliseerd (iets waarmee wij het overigens niet eens zijn, maar goed), maar het forfait dan eenmalig zou moeten verhoogd met de huurstijging van 2,6% die dit jaar heeft plaatsgevonden?
Voorzitter! Ik heb nog enkele opmerkingen over de Tariefwet 2001. In de memorie van toelichting wordt uitgebreid stilgestaan bij het "meerjarenperspectief verlaging autobelastingen", maar ik vind wel dat het kabinet om de hete brij heen draait. Het spreekt zich niet uit voor een verlaging van autobelastingen in 2002, maar het spreekt zich er ook niet tegen uit. Is dat nu paarse duidelijkheid? Er lijkt zich een meerderheid te vormen voor verlaging van de vaste lasten (motorrijtuigenbelasting) en een vergroening van de variabele lasten: hoe meer de auto rijdt, hoe meer je betaalt. Maar, behalve het probleem in de grensstreken dat het kabinet signaleert, is er nog een problematisch effect, want het bezit van een auto wordt relatief voordeliger. Zoals bekend, staan de meeste auto's stil, of worden ze gebruikt voor ultrakorte ritten. Het zijn vooral de steden – en dus de leefbaarheid op straat- en buurtniveau – die hiervan de negatieve gevolgen ondervinden: ruimtebeslag, uitlaatgassen, onveiligheid. Volgens ons moet ook dat effect worden meegewogen in deze discussie, maar gebeurt dat ook?
Het omzetten van het arbeidskostenforfait in de arbeidskorting, waarvan een bescheiden nivellerende werking uitgaat, waardoor de arbeidskorting, mede dankzij enige andere effecten behoorlijk stijgt, van ƒ 1770 naar ƒ 2027, vinden wij een goede zaak. Als het kabinet deze nivellerende werking zo toejuicht, waarom dan niet de arbeidskorting inkomensafhankelijk gemaakt, waardoor het in guldens gemeten denivellerende effect van de gehele belastingoperatie enigszins wordt getemperd? Het onderwerp komt terug in de "fiscale verkenningen", zo is ons toegezegd, maar wat is de inzet van de staatssecretaris daarbij? Deelt hij de mening van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer die in oktober jongstleden met de nota "Werk in uitvoering" kwam waarin, weliswaar voorzichtig, de wens wordt geuit "die heffingskorting uit te breiden en dan deels meer ten goede te laten komen aan lagere inkomens"?
De vergroening is een ander belangrijk onderdeel van de Tariefwet en in grote lijnen een voortzetting van eerder ingezet beleid. Toch heb ik daarover nog wel enkele opmerkingen. De vergroeningsbelastingen worden weer teruggesluisd, maar erg evenwichtig gebeurt dat volgens ons niet. Zo betaalt het kleinbedrijf 185 mln. en krijgt het 220 mln. teruggesluisd en dat zijn dan nog brutobedragen. Zoals de memorie van toelichting memoreert, kunnen bedrijven de vergroeningslasten opvoeren als aftrekpost voor de te betalen belastingen. Als dit wordt meegerekend, geeft het terugsluiseffect voor het particulier bedrijfsleven een positief resultaat van 130 mln. te zien. Deze overcompensatie is blijkbaar het smeergeld voor de "maatschappelijke acceptatie", waarover de memorie van toelichting spreekt, waarbij "maatschappij" wel weer met "bedrijfsleven" wordt verward.
De REB voor aardgas en elektriciteit wordt wederom verhoogd, zij het dat de groene progressiviteit ver te zoeken is. De kleinverbruikers betalen niet alleen het hoogste tarief – elf- en tienmaal zo hoog bij aardgas respectievelijk elektra in vergelijking met de grootverbruikers – maar draaien ook op voor de pittige verhogingen van respectievelijk 27 en 58% ten opzichte van verleden jaar! Deze degressiviteit geldt ook voor de tarieven zelf. Evenals verleden jaar wordt het rapport van de werkgroep vergroening II in het vooruitzicht gesteld om dit probleem eens bespreekbaar te maken. Wij hopen dat dit een bespreking wordt die leidt tot een grotere progressiviteit in deze tarieven. De werkgroep is nu alweer zo'n jaar bezig. Wanneer is zij uitgestudeerd en kunnen wij de resultaten daarvan tegemoet zien?
Voorzitter! Ik kom op de Veegwet 2001. Dat is toch niet het containerbegrip geworden waar ik het althans aanvankelijk voor had aangezien, want ook in alle hiervoor genoemde wetten zijn reparaties van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen, zijn onbedoelde effecten weggenomen en is af en toe toegegeven aan kritiek. Het opvallendste onderdeel van de Veegwet, in ieder geval in kwantitatieve zin, is de behandeling die de motie-Rensema over de meesleepregeling mag ondergaan. Maar liefst 20 bladzijden van de 36 van het algemene deel trekt de staatssecretaris ervoor uit om de motie van commentaar te voorzien. In de Tweede Kamer – ik kan het niet nalaten dat toch even te zeggen – leidde dat tot jaloerse verzuchtingen als "nota bene van een lid van de Eerste Kamer" en "zo wil ik ook wel behandeld worden"! De 20 bladzijden lijken een welhaast eindeloze terechtwijzing van de critici die vinden dat de Eerste Kamer niet serieus wordt genomen. De toekomst zal uitmaken of het een eenmalige uitzondering is van een staatssecretaris die net in functie was toen de motie werd aangenomen, dan wel dat het kabinet zich de kritiek heeft aangetrokken en voortgaat op deze weg die natuurlijk een charmante uitnodiging is aan de Eerste Kamer om met veel moties te komen. Anderzijds, als het om de inhoud gaat, bevestigt de motie de rol van de Eerste Kamer, want het levert wel een belastingvoordeel voor ondernemers op! De motie wil het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel aan de eigen BV – of aan een aan een BV verbonden persoon – niet in inkomensbox I belasten, maar in vermogensbox III, waarvoor zoals wij allen weten het aanmerkelijk lagere tarief geldt van 1,2%. Daarom had GroenLinks indertijd geen behoefte aan de motie, want het belastingplan heeft immers een groot aantal gevolgen die nu weer eens voor de ene groep en dan weer eens voor de andere groep positief of negatief uitvallen, zij het dat twee groepen er in ieder geval goed uitspringen en wel ondernemers en vermogenden. Om nu uitgerekend alle pijlen en zo veel papier te richten op een kleine groep mensen waarvoor de meesleepregeling zou gelden, terwijl grote groepen die er relatief op achteruit gaan, toch wat stiefmoederlijk worden behandeld, daar wensen wij niet aan mee te doen. De gedeeltelijke tegemoetkoming die de regering nu als gevolg van de in de motie gevraagde heroverweging doet, volgen wij dan ook niet. De oude verdedigingslinie van de regering tegen het overhevelen van box I naar box III is wat ons betreft nog steeds intact, namelijk dat er geen onderscheid moet zijn tussen een ondernemer die de onderneming voor eigen risico drijft en de ondernemer die de vorm van een BV kiest, waardoor inkomensbestanddelen zich transformeren tot vermogensbestanddelen en dan zomaar in box III, die ook wel de pretbox wordt genoemd, terecht kunnen komen.
Voorzitter! De behandeling van deze motie staat voor ons dan ook in schrille tegenstelling tot een veel sympathiekere D66-motie, dat vinden wij althans, die de Tweede Kamer bij de behandeling van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft aangenomen en die heeft geresulteerd in een gelijke behandeling van een auto van de zaak met andere fiscale faciliteiten, dus een minder coulante behandeling van dit fenomeen. Deze motie is tot nu toe niet uitgevoerd. Waarom heeft de regering hierbij niet een even actieve opstelling aan de dag gelegd en dat in een tijd dat de tolpoorten van Tineke symbolen worden van duurzaamheid dan wel autootjepesten, terwijl de auto van de zaak per definitie woon-werkverkeer is en financieel voordeel mensen in de auto houdt? Wanneer kan dus een even serieuze behandeling van deze motie worden verwacht?
Vooral naar aanleiding van protesten van belangenorganisaties van verkeersvliegers wordt voorgesteld kortlopende studies met hoge studiekosten vriendelijker te behandelen. Dit lijkt opnieuw zo'n selectieve concessie aan ingediende bezwaren. Verkeersvliegers verdienen riante salarissen en hun toekomst zit met het Schipholbeleid van paars lijkt ons wel gebakken. Het is bovendien een stimulans voor het opzetten van allerhande dure, private onderwijsinstellingen die op deze wijze fiscaal worden gesubsidieerd en een bedreiging vormen voor het huidige, publieke aanbod van onderwijs. Wij kunnen de regering in dezen dan ook niet volgen.
Artiesten en beroepssporters – een heel andere categorie die ook aan de bel heeft getrokken, met name de artiesten – lijken mede dankzij het gevoerde debat in mei in dit huis, meer maatwerk in de uitvoeringssfeer te krijgen, maar uit gedetailleerde en deskundige reacties uit het veld blijkt dat de bedachte regels in deze wereld niet werken. De kritiek richt zich op twee elementen, die wellicht in de AMvB die nog volgt meegenomen zouden kunnen worden. In de eerste plaats is dat het laten vallen van de eis van een kostenvergoedingbeschikking bij het loonbelastingtarief van 32,5%. In de tweede plaats maakt de Veegwet bij naturaverstrekkingen uitzondering voor consumpties en maaltijden, maar daarmee worden problemen rond de kosten voor hotels en transport niet getackeld. Ook hiervoor geldt dat de gekozen methodiek, eerst opvoeren als inkomsten en later aftrekken als kosten, niet werkbaar is. Artiesten betalen deze kosten niet, hebben geen bonnen en weten vaak ook het bedrag niet. Het antwoord van de regering vind ik dan ook niet echt overtuigend. Wellicht zouden wij eruit kunnen komen als wij afspreken dat bij de evaluatie van deze maatregelen wordt bekeken of het veld nu wel of niet voldoende uitkomt met de thans voorliggende voorstellen.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! Ik wil even terug naar de vliegeniers, over de artiesten heb ik straks een soortgelijke opmerking als nu wordt gemaakt.
Realiseert de heer Platvoet zich dat het bij vliegeniers nu juist gaat om een opleiding waarvoor geen algemene opleiding bestaat? Dat is een van de redenen waarom het toch redelijk is dat men daarvoor een studievergoeding kon krijgen, want er bestond ook geen studiefinanciering voor. Ik heb mij in mei daarom nogal hard gemaakt omdat ik dit toch een zeer redelijke lijn vond en het verbaast mij een beetje dat de heer Platvoet ze er nu zo'n beetje buiten zet en spreekt over riante salarissen waarom het niet nodig zou zijn. Maar, dat hebben ze in ieder geval niet tijdens de opleiding.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Er zijn natuurlijk wel fiscale regels die ook voor hen gelden. Mijn opmerking over de mogelijke dreiging voor de publieke onderwijssector sloeg overigens niet zozeer op de opleiding voor vliegeniers, want ik weet dat er op dat punt geen concurrentie bestaat. Maar, het kan wel een uitnodiging zijn om ook voor andere beroepsgroepen dit soort private onderwijsinstellingen op te richten, terwijl daarvoor wel voorzieningen zijn in de publieke onderwijssfeer. Dat gevaar zou dus kunnen ontstaan bij zo'n soort regeling. Wellicht zie ik het verkeerd en daarom heb ik dit ook in vragende zin aan de staatssecretaris voorgelegd.
Voorzitter! Ik had het over de artiestenregeling. Wij zijn wel tevreden met de toezegging dat wordt bezien of onder bepaalde voorwaarden geen inhouding hoeft plaats te vinden van onkostenvergoedingen voor amateur-muziekgezelschappen. Dat vinden wij weer een mooi succesje van het overleg met deze Kamer. Ik vraag mij alleen af, of de staatssecretaris onder amateur-muziekgezelschappen ook popgroepen verstaat.
De Veegwet laat ook een aantal zaken in de hoek liggen die wel bij de behandeling van de Wet inkomstenbelasting 2001 naar voren zijn gebracht, maar niet geleid hebben tot enige beweging bij de bewindslieden. Zo'n geval is de tweedeling die ontstaat omdat er werknemers zijn die hun beroepskosten wel van hun werkgevers terugkrijgen en werknemers die dat niet krijgen. Tot die laatste groep behoren mensen die een ontslag- of WAO-conflict uitvechten met hun werkgever en de rekening van bijvoorbeeld advocaatkosten niet bij de werkgever kunnen indienen. Ons heeft een aantal berichten over dit soort kwesties bereikt. Wij vinden het vrij onverkwikkelijk dat de staatssecretaris ook in de laatste ronde niet bereid is uit te spreken dat dit soort gevallen toch onder de hardheidsclausule zouden kunnen vallen. Ik nodig hem graag voor de laatste keer uit om dat wel te doen!
In de Veegwet is de forfaitaire vermogensrendementsheffing niet geschrapt. Wij hadden dat ook niet verwacht, maar het is toch een punt waar veel om te doen is geweest, want een soepele fiscale behandeling van inkomen uit vermogen blijft het troetelkind van paars. De beleggers springen daar natuurlijk dankbaar op in. Zo adverteert Robeco al geruime tijd met de pakkende tekst "De fiscus gaat ervan uit dat u volgend jaar niet meer dan 4% rendement haalt. Komt dat even mooi uit?".
Voorzitter! De nasleep van het belastingplan van Zalm en Vermeend, de Wet inkomstenbelasting 2001, is hiermee even tot een eind gekomen. Maar ik denk dat de rust niet erg lang zal duren. De toegezegde evaluaties, vervolgnota's en fiscale verkenningen zullen niet lang op zich laten wachten. Het volgend jaar praat het parlement alweer over de vlaktaks, de vergroening, armoede en armoedeval, de hypotheekrenteaftrek. Zelfs de slakkengang van de Europese belastingharmonisatie zal toch ooit tot iets moeten leiden? Ik denk dat het paarse kabinet die voortgaande discussie wel zal overleven, zoveel staat wel vast. De euforie over de belastingherziening is wel enigszins geluwd. De robuustheid heeft poreuze plekken en de boxen vertonen lekken. De enorme lastenverlichting wordt ongelijk verdeeld. De 900.000 mensen die rond het sociaal minimum leven worden er weinig beter van. Het schrijnende verschil tussen private verrijking en publieke armoede, waar de belastingherziening in onze ogen ook een uitdrukking van is, doet bij steeds meer menen de schellen van de ogen vallen, ook bij de PvdA als ik de recente publicatie van haar wetenschappelijk bureau De Wiardi Beckmanstichting "Schuld en Solidariteit" moet geloven, waarin ik lees dat de paarse coalitie in de belastingherziening 2001 "het draagkrachtbeginsel zonder aplomb overboord heeft gezet". Het einde van een coalitie, die beide onverenig bare doelstellingen nastreeft, lijkt daarmee wat ons betreft wel nabij. Wat paars betreft, wordt het dan tijd voor "schuld en boete"!
Voorzitter! Met belangstelling wacht ik de reacties van de staatssecretaris af.
De heer De Vries (RPF/GPV):
Mijnheer de voorzitter! Mede namens de SGP-fractie mag ik deze morgen in totaal 168 pagina's wetstekst bespreken die de Kamer, verdeeld in zes porties, al dan niet zal moeten goedkeuren. Uitgaande van een per steekproef geschat gemiddelde van zes bepalingen per pagina betekent dit dat het gaat om circa duizend wijzigingen in bestaande belastingwetten. Ik heb grote bewondering voor degenen die dit in hoog tempo hebben opgesteld met alle nota's van wijzigingen, AMvB's, enz., maar wie kan dit alles nog overzien? Ik maak mij daar wel zorgen over en dan niet uit zelfbeklag, want dat houd ik wel binnenskamers.
Mijn zorgen betreffen niet alleen de omvang van het pakket, maar ook het tempo waarin het moet worden behandeld. Het laatste wetsvoorstel, en zeker niet het minste qua gewicht, werd pas zeven weken geleden bij de Staten-Generaal ingediend. Hun definitieve versie kregen de meeste van de zes voorstellen nog geen drie weken geleden. Van publieke bespreking door mensen uit de praktijk en uit de wetenschap kon nauwelijks sprake zijn.
Gelet op dit tempo van behandeling vraag ik – ik weet dat mijn verhaal eentonig wordt, maar waar het hart vol van is, daarvan kan de mond niet helemaal zwijgen – of het ministerie toch niet te veel hooi op zijn vork heeft genomen door het nieuwe stelsel voor de inkomstenbelasting al op 1 januari 2001 te willen invoeren. Is de staatssecretaris er wel gerust op dat dit complex van voorstellen per die datum een correct geheel van wetgeving zal opleveren?
De overzichtelijkheid is er ook niet mee gediend dat de voorgestelde maatregelen naar het lijkt nogal willekeurig over de wetsvoorstellen verdeeld zijn. Waarom worden de tweede en de derde tranche van het ondernemerspakket geregeld in verschillende wetsvoorstellen, die we nu gelijktijdig behandelen en die ook tegelijk in werking zullen treden? Wat is de zin ervan – ook de heer Platvoet sprak daarover – dat in het ene wetsvoorstel wordt voorgesteld de kapitaalsbelasting te verlagen tot 0,7% en in een ander tot 0,55%? In de wet die er qua titel het meest aan doet denken, Wijziging belastingen op rechtsverkeer, zoek je het onderwerp tevergeefs.
Onze fracties maken zich ook zorgen over de instanties die deze bepalingen moeten uitvoeren, van de belastingdienst tot de belastingbetalers en alles wat daartussen zit. Zullen zij al die veranderingen nog wel kunnen overzien? Dat klemt in het bijzonder voor de Aanpassingswet. Zal het lukken deze wet op tijd en correct te laten doorwerken in uitkeringen en subsidies? Het gaat hier om mensen die veelal weinig financiële speling hebben. Ik vind het voorgestelde aanpassingsstelsel voor mensen met een inkomensafhankelijke subsidie erg ingewikkeld, arbeidsintensief en ook nogal willekeurig, gelet op het zware gewicht dat aan soms toevallige situaties van dit jaar zal worden gehecht. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris dat zelf ook vindt. Maar hoewel ook ik hem geen beter alternatief kan aanreiken, wil ik toch graag helpen voorkomen dat juist de laagste inkomens de dupe worden van een systeemwijziging. Wij horen graag van de staatssecretaris waarom vermogens in box I en II buiten beschouwing worden gelaten bij een vermogenstoets. Het feit dat het weinig zal voorkomen dat mensen met zulke vermogens aanspraak maken op een subsidie, is toch geen argument voor een onbedoeld voordeel?
In dit verband heb ik ook een vraag over de inkomenseffecten van het nieuwe belastingstelsel. Collega Van Bruchem sprak daar gisteren ook al over. Volgens de nota naar aanleiding van het verslag zullen mensen met het minimumloon er bijna 7% op vooruitgaan en gehuwden met een uitkering op het sociale minimum 3,3%. Gehuwden met enkel AOW krijgen er slechts 2,2% bij. Dat beeld is een beoogd effect om mensen die aan de kant staan, te stimuleren tot werken. Maar de verplichting om indien mogelijk in het eigen inkomen te voorzien, geldt niet voor iedereen die een uitkering ontvangt en zeker niet voor AOW'ers. Leven op het sociale minimum, ook al gaat dat nu netto iets omhoog, is niet eenvoudig, vooral niet als het langdurig is. Daarom blijven onze fracties de aandacht van de regering vragen voor deze groep om te voorkomen dat zij relatief achterblijven, aandacht hetzij langs fiscale, hetzij langs sociale weg. Het idee van een gerichte extra belastingkorting voor deze groep die geen uitzicht op de arbeidsmarkt heeft, spreekt ons aan. De aandacht voor de armoedeval voor wie er bruto op vooruitgaat – dat is een goede zaak – mag de aandacht voor hen die er niet op vooruitgaan, niet verdringen.
Mijnheer de voorzitter! Het gevaar van haastwerk bedreigt vooral de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001, die wij in mei hebben goedgekeurd en waarvoor nu alweer verspreid over verschillende wetten een groot aantal wijzigingen wordt voorgesteld. Ik noteer overigens met erkentelijkheid dat verscheidene punten van kritiek die ik in het debat van mei heb aangevoerd, nu zijn gehonoreerd. Het is een goede zaak dat ongehuwd samenwonenden zich niet meer kunnen onttrekken aan de terbeschikkingstellingsregeling. Het doet ons deugd dat via een amendement in de Tweede Kamer ook de mogelijkheid van een dubbele kinderkorting voor ongehuwde ouders uit de wet is gehaald. Wij vinden het jammer dat het voorstel om de kinderkorting per kind te berekenen, het niet heeft gehaald en dat de vrijstelling van kapitaalverzekeringen voor de studie van kinderen op de valreep moest sneuvelen. Hoe denkt de regering overigens om te gaan met die ouders die op grond van de verwachtingen die de in mei afgekondigde tekst van de Wet inkomstenbelasting 2001 had gewekt, reeds kapitaalverzekeringen voor hun kinderen hebben afgesloten? Is hier nog een vorm van eerbiedigende werking mogelijk? Of kan de regering anders toezeggen dat de op deze wijze vrijgevallen middelen alsnog langs andere weg aan gezinnen met kinderen ten goede komen?
In het belastingplan wordt een uitbreiding voorgesteld van de zogenaamde fiscale prikkels: subsidies bekostigd uit de regulerende energiebelasting, voor burgers die een energiebesparende aankoop doen. Nieuw is de invoering van boscertificaten, niet genoemd naar de staatssecretaris, maar naar de bossen die daarmee kunnen worden bekostigd. Energiemaatschappijen die de ecotaks innen, kunnen bepaalde bedragen doorspelen aan bosbouwers in plaats van dat geld af te dragen aan het rijk. Feitelijk hebben we hier te maken met subsidies, nauwelijks meer vermomd als belastingmaatregelen zoals het geval is bij aftrekposten. Waarom worden deze uitgaven, waarvan ik het nut op zichzelf niet betwist, geregeld in een fiscale wet in plaats van via de begroting van de voor dat beleidsonderdeel verantwoordelijke minister? Ik denk dat ik het antwoord wel weet. Als deze posten op de begroting van EZ respectievelijk Landbouw werden gezet, dan vielen ze onder het uitgavenkader en zouden er dus andere uitgaven voor moeten wijken om binnen de afgesproken normen te blijven. Door ze te vermommen als belastingmaatregelen, worden ze in mindering gebracht op de belastinginkomsten en daar zit wat meer ruimte. Is de regering zo niet bezig haar eigen budgettaire normen, waarop ze zo trots is, uit te hollen? En gaat dit niet ten koste van de politieke verantwoordelijkheid van de direct betrokken bewindslieden, met andere woorden van de politieke helderheid? Het is toch raar dat de Uitvoeringsregeling energiepremies die ik gisteren in mijn postvak vond, de handtekening draagt van de staatssecretaris van belastingen?
Ik heb de Miljoenennota hier eens op nageslagen en kwam daarin een ferme tekst tegen: "Zo zal het enkele feit dat er voor een subsidie geen ruimte is onder het uitgavenkader, niet mogen betekenen dat er een fiscale oplossing wordt voorgesteld." Maar die ferme taal wordt meteen met de andere hand weer teruggenomen, want twee zinnen verderop staat dat, ook al is een subsidie geschikter dan een fiscale faciliteit, dat nog geen reden is om zonder meer voor een subsidie te kiezen. En dan volgt de omineuze zin: "Voor die afweging is immers mede de beschikbare ruimte binnen het uitgavenkader van belang." Ik constateer dat op deze manier de bewaking van het afgesproken uitgavenkader hoger wordt gesteld dan een doorzichtige toedeling van uitgaven naar het departement waar ze thuishoren. Ik zou ook kunnen zeggen: het uitgavenbeleid is kennelijk niet meer dan een gevel, waarachter een andere werkelijkheid schuilgaat. Daarop wijst ook dat blijkens de nota naar aanleiding van het verslag de belastinguitgaven sinds het eerste paarse kabinet ruim zijn verdubbeld. Als dit de oplossing is voor knelpunten in de Zalmnorm, dan heb ik nog wel een suggestie voor de regering: Onderhandel met de ambtenarenbonden niet over verhoging van het brutosalaris, maar over de invoering van een speciale belastingkorting voor overheidspersoneel! Zowel voor de schatkist als voor de ambtenaar maakt het netto niets uit en de Zalmnorm is gered.
Waarom zijn trouwens de belastinguitgaven krachtens de Wet regulerende energiebelasting niet opgenomen in het overzicht van belastinguitgaven in bijlage IV van de Miljoenennota?
Op blz. 149 van de Miljoenennota lees ik dat voor positieve financiële prikkels alleen in uitzonderingsgevallen naar een fiscale maatregel mag worden uitgeweken, bijvoorbeeld als daar aanzienlijke voordelen aan verbonden zijn. Wat zijn die aanzienlijke voordelen, als het gaat om een premie op de aanschaf van zonnepanelen of de financiële ondersteuning van bosontwikkeling? Zal de vrijheid voor energiebedrijven om certificaten aan bosbouwers naar eigen keuzen uit te delen, niet leiden tot kansongelijkheid tussen de ene en de andere bosbouwer, zonder dat de verantwoordelijk bewindspersoon daar greep op heeft?
De gunstige financiële regeling voor deelneming in commanditaire vennootschappen voor het maken van films of het exploiteren van zeeschepen is ook een voorbeeld van zo'n belastinguitgave. Dat daarmee een politiek gewenst doel wordt gediend, is de ene kant – ook al kun je ook daarover van mening verschillen, zeker waar het films betreft – de andere kant is het voordeel voor de belastingbetaler die hiervan gebruikmaakt. Als ik advertenties zie waarin voor die beleggers in een film-CV een rendement van 40% wordt voorgespiegeld, vraag ik me af of het wel een taak van de overheid is om zulke cadeautjes uit te delen aan mensen die het zich kunnen veroorloven geld in films of schepen te steken. Deze regelingen schieten hiermee hun doel voorbij en ik betreur dan ook niet dat er spoedig een einde aan komt. Als iemand uit maatschappelijke overwegingen afziet van een maximaal rendement, mag de fiscus daar best rekening mee houden, maar als in de reclame het fiscale voordeel een argument op zichzelf wordt om voor zulke maatschappelijke beleggingen te kiezen, dan schiet de regeling mijns inziens haar doel voorbij. Is de regering bereid de vermogensvrijstellingen in box III gedurig op dit effect te toetsen?
Tot de belastinguitgaven behoren ook de maatregelen voor het vrachtvervoer, die bij nota van wijziging zijn ingevoegd in wetsvoorstel 27431. De hoge benzine- en dieselprijzen hebben in Europa heel wat onrust teweeggebracht. Onze fracties vinden de wijze waarop de regeringen – de Franse voorop – hierop gereageerd hebben, niet ideaal. De kostenstijging werd niet door de staat veroorzaakt, maar door de internationale oliemarkt. Vermindering van het verbruik is dan de juiste reactie. We kregen niet de indruk dat het particuliere autoverkeer inderdaad verminderde door de hoge brandstofprijs. Blijkbaar betaalt men liever meer dan de auto minder te gebruiken. Het streven naar vergroening van het belastingstelsel is toch juist gericht op vermindering van het autogebruik? Waarom wil de regering dan nu het eigen beleid doorkruisen met belastingsubsidies?
In het vrachtvervoer kan kostenstijging een instrument zijn om de rigiditeit van contracten te doorbreken, zodat de hogere energieprijzen aan de klanten kunnen worden doorberekend en de sector efficiënter wordt gemaakt. Nu zal de regering wellicht zeggen dat zij de accijnzen op benzine en diesel niet heeft verlaagd, met uitzondering van de zwavelarme diesel, maar enkel iets heeft beloofd ten aanzien van de wegenbelasting en de accijnsteruggaveregeling voor het vrachtvervoer, hetgeen een eigen rechtvaardiging had. Maar als dat zo is, waarom is die toezegging dan niet eerder gedaan? Nu leek het op een zwichten voor blokkadeacties, die naar onze mening niet beloond zouden mogen worden. Het leek er zelfs even op dat anderen, zoals kunstenaars, die methode gingen navolgen om inwilliging van hun verlangens af te dwingen.
Mijnheer de voorzitter! De vergroening van het belastingstelsel wordt door onze fracties ten principale onderschreven. Daarbij is het echter wel zaak de rechtvaardigheid in het oog te houden. Het mag niet zo gaan dat alle ondernemers in een bepaalde bedrijfstak geconfronteerd worden met lastenverhogingen, maar niet iedereen baat heeft bij de compenserende fiscale maatregelen.
Ik spits dit toe op agrarische bedrijven. Deze bedrijven hebben door hun marktpositie en de open concurrentie met het buitenland in het algemeen geen mogelijkheden om de lastenstijging door te berekenen in de opbrengstprijzen. Voor hen is het temeer van belang dat er een zorgvuldige compensatie plaatsvindt. Er komen in deze sector vrij veel lage inkomens voor; ongeveer een kwart heeft zelfs een inkomen beneden de armoedegrens, zoals recent onderzoek heeft aangetoond. Ondernemers met een laag inkomen krijgen wel een evenredig deel van de hogere milieuheffingen en dergelijke te dragen, maar hebben weinig of geen baat bij compenserende maatregelen in de inkomenssfeer, omdat ze nauwelijks belasting betalen. Hetzelfde geldt voor de duurzame ondernemersaftrek Dit is onrechtvaardig en niet bevorderlijk voor het draagvlak voor fiscale milieumaatregelen. Is de staatssecretaris bereid de mogelijkheid te onderzoeken dat in deze gevallen de belastingvermindering die uit de duurzame ondernemersaftrek voortvloeit, voorzover nodig wordt uitgekeerd in de vorm van een negatieve belastingaanslag?
Nog simpeler zou wellicht zijn de duurzame ondernemersaftrek om te zetten in een heffingskorting. Ik attendeer in dit verband op de motie die in de Tweede Kamer is ingediend door de leden M. Vos, Stellingwerf en Van der Vlies bij de behandeling van de landbouwbegroting. De problematiek die in deze motie aan de orde is gesteld, verdient een betere reactie van de regering dan minister Brinkhorst op 9 november in de Tweede Kamer heeft gegeven. Maar het is zijn terrein ook niet zozeer.
Samenvattend voor wat dit onderdeel betreft: fiscale faciliteiten gericht op duurzame productie en dergelijke, of als compensatie voor vergroening van de belastingen, dienen zodanig vorm te krijgen dat ook ondernemers met een laag inkomen daarvan het voordeel genieten dat hun toekomt. Onderschrijft de staatssecretaris deze stelling? Een andere vraag is, of de ecotaks nog een echte vergroeningsmaatregel kan heten, wanneer ze ook moet worden betaald voor op milieuvriendelijke wijze opgewekte elektriciteit. Deze heffing was toch juist bedoeld om de burgers ertoe te stimuleren op groene energie over te stappen. Wordt dit instrument zo niet bot?
Mijnheer de voorzitter! In het debat in de Tweede Kamer over wetsvoorstel 27030 is ook de overdrachtsbelasting ter sprake geweest. Gewezen werd op het negatieve effect van deze heffing, doordat ze de verhuismobiliteit tegenwerkt en daardoor ongewenst woon-werkverkeer in stand houdt. De staatssecretaris heeft daarop gezegd dat afschaffing of verlaging van deze belasting meteen terugkomt in de prijs van het pand. Dat zou best zo kunnen zijn, maar het argument is mijns inziens niet terzake. Immers, het bedrag dat de koper kwijt is, zal daardoor niet veranderen. Het verschil is, dat de verkoper meer ontvangt en daardoor beter in staat is op een andere plaats een vergelijkbaar pand te kopen. Het prijsopdrijvend effect is er dus alleen formeel, niet materieel, en het tegenargument van de verhuismobiliteit blijft geldig. Ik nodig daarom de staatssecretaris uit toe te geven dat het enige motief gelegen is in de opbrengst voor de schatkist, wat overigens een alleszins valide argument is. Daarover geen misverstand.
Het viel mij hierbij ook op dat de regering wat selectief is in haar argumentatie. Want als er iets de prijzen van woningen opdrijft, is het de aftrek van hypotheekrente. Waarom legt deze overweging dan opeens geen gewicht in de schaal? Integendeel, door deze aftrekpost ook te gunnen aan belastingbetalers in het buitenland wordt daar ook nog eens de prijs van huizen opgedreven. Het wordt op deze manier extra aantrekkelijk voor Nederlanders om zich net over de grens te vestigen en voor Belgen en Duitsers om hier te komen werken. De prijs van koopwoningen in onze buurlanden wordt daardoor opgedreven, ten nadele van inwoners die aan hun eigen regering belasting betalen en niet zulke royale aftrekmogelijkheden hebben. Uit België bereiken ons daar al klachten over. Een liberaal Belgisch kamerlid noemde het tamelijk vreemd dat een lidstaat van de EU als Nederland, die zo ijverig Europese samenwerking aanhangt, zo agressief zijn fiscale middelen inzet. Heeft de regering bij dit voorstel dit effect mee overwogen en is over deze effecten op de arbeidsmarkt en de woningmarkt overleg geweest met de Belgische regering? Klopt het bericht dat inwoners van België die in Nederland belasting betalen over hun inkomen hun vermogen buiten box III kunnen houden? Dat lijkt dan wel het beste van twee werelden.
Het nieuwe belastingstelsel lijkt daarentegen juist nadelig uit te pakken voor Nederlanders die in ons land wonen en over de grens werken. Zij ontvangen namelijk niet meer de volledige gecombineerde heffingskorting, omdat zij in ons land geen premies volksverzekering afdragen. Maar dat doen zij onder het huidige stelsel ook niet en toch genieten ze nu wel de volledige belastingvrije som. Voor hen is er dus sprake van een achteruitgang, terwijl zij als inwoners van Nederland wel de compenserende hogere BTW en ecotaksen betalen. Kan de staatssecretaris duidelijk maken, waarom hij dit zo heeft voorgesteld? Het lijkt haast wel of het een en ander – het aantrekkelijk maken van buitenlandse ingezetenen om hier te werken en onaantrekkelijk maken voor Nederlandse ingezetenen om over de grens te werken – bedoeld is als bestrijding van de krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt. Maar dat zou toch een wat vreemde inzet van fiscaal beleid zijn.
Ik mis in de Veegwet een opdracht om de tekst van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die per 1 januari gaat luiden in het Staatsblad te plaatsen, maar ik neem aan dat dit ook zonder zo'n opdracht wel mogelijk is. Met belangstelling zien we het antwoord van de regering op onze vragen tegemoet.
De vergadering wordt van 11.44 uur tot 11.49 uur geschorst.
De heer Rensema (VVD):
Mijnheer de voorzitter! Dit is het slotdebat over een grote belastingherziening. Wij prijzen de regering voor het geweldige werk dat is verricht. Wij hebben de hoofdlijnen van de belastingherziening altijd ondersteund. Niettemin hebben wij over enkele punten ernstige zorgen.
Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat er in de stukken van de zijde van de regering wel erg vaak sprake is van belastingarbitrage. Het lijkt haast een modewoord geworden in fiscalibus. Meestal wordt daarbij gedoeld op een mogelijk gebruik of misbruik van het boxenstelsel. De angst daarvoor zou wel eens een slechte raadgever kunnen zijn. Wij kunnen deze angst niet helemaal begrijpen. Feitelijk is er nog niets gebleken. Naar onze mening moet ervan worden uitgegaan dat de regering met het boxenstelsel heeft gezorgd voor een evenwichtige verdeling van de belastingdruk, in die zin dat alle boxen goed en volwaardig zijn. De regering heeft dat ook een- en andermaal betoogd. Het zou er dan niet zoveel toe of af moeten doen dat de belastingplichtigen in enkele grensgevallen kunnen kiezen voor de box die hun het best bevalt. Dat zou "all in the game" kunnen zijn.
Nu wordt wel gesteld dat box III een pretbox is, maar dat valt wel mee, al kan het optisch zo lijken omdat het een netto-forfait is. Het is enkele keren hoger dan het gemiddelde dividend-rendement op aandelen en dat zal betekenen dat de belastingopbrengst behoorlijk zal stijgen. Bovendien is het vier keer zo hoog als het huurwaardeforfait en dat wordt in het algemeen niet te laag geacht, althans niet door de leden van de VVD. Wij zijn daarom van mening dat de heldere structuur van de wet niet zou moeten worden vervuild met regels die gericht zijn tegen een veronderstelde boxshopping.
Onze bezwaren tegen de meesleepregeling, tegenwoordig terbeschikkingstellingsregeling genoemd, moeten in dit licht worden bezien. Het consequent vasthouden aan goede en simpele fiscale rechtsregels is uiteindelijk de beste manier om misbruik tegen te houden. De aandacht zou naar onze mening meer uit moeten gaan naar de echte mogelijkheden om de belasting te ontgaan. Hoe staat het in dit verband met de mogelijkheid dat 21 vennoten hun zaak inbrengen in een BV en zich zelf dan voortaan geen salaris, maar wel een zeer hoog dividend uitkeren? Dit is een groot probleem dat hier voor het eerst door de heer Schuyer is genoemd. Is dit al opgelost? Wij hebben er nog niet veel over gehoord, maar misschien is het mij ontgaan.
Wij hebben ook in een commissieoverleg met de bewindslieden gewezen op het ongewenste gebruik dat zou kunnen worden gemaakt van de fiscale beleggingsinstelling. Dat werd toen nog ontkend, maar het is inmiddels tot onze voldoening wel gerepareerd.
De regering stelt dat de meesleepregeling nodig is om onroerende en andere zaken die in de sfeer van de onderneming worden gebruikt fiscaal ongeveer te behandelen overeenkomstig het winstregime. Wij zouden echter willen stellen dat eerder het tegendeel is bereikt. Indien een onroerende zaak tot het vermogen van een BV behoort, zal de waardestijging vrijwel zeker nooit worden belast. Zelfs bij verkoop kan er geruisloos worden doorgeschoven via de herinvesteringsreserve. Indien een onroerende zaak evenwel behoort tot het meegesleepte privé-vermogen van de ondernemer, zal door de wisseling der generaties minstens iedere 25 à 30 jaar een belastbare waardestijging worden gerealiseerd. Wij kunnen dit geen gelijkheid van behandeling noemen. Ook overigens valt moeilijk in te zien wat er nu precies mis was met de normale, ordentelijke verhuur van onroerende zaken aan een BV. In zoverre delen wij de opmerkingen die collega Stevens daarover heeft gemaakt.
Het zou naar onze mening een passend sluitstuk zijn als de onroerende zaken die "meegesleept" dreigen te worden zonder de heffing van overdrachtsbelasting of met een (iets) verlaagd tarief in de BV kunnen worden ingebracht. Wij menen dat dit niet op budgettaire consequenties stuit, omdat het hier gaat om de overdrachten die niet in de raming betrokken kunnen zijn. Het zijn namelijk extra overdrachten. Wij hebben een tijdelijke vrijstelling gedurende een bezinningsperiode, waarin het onroerend goed ingebracht zou kunnen worden in een BV, op het oog. Deze tijdelijke vrijstelling zou heel goed passen in de structuur van de overdrachtsbelasting. Men kan immers ook een gehele onderneming geruisloos inbrengen in een BV. Wie het meerdere kan, kan toch ook het mindere? Een "meegesleepte" onroerende zaak wordt immers in feite behandeld als een onderneming op zichzelf. Vormt de actuele waarde van de onroerende zaak de basis voor de afschrijving? Dat ligt wel voor de hand, maar wij horen graag een bevestiging door de staatssecretaris.
Volgens vele adviseurs nodigt het nieuwe stelsel ertoe uit om de onderneming zoveel mogelijk met vreemd vermogen te financieren. Een bank maakt daarmee reeds via de radio reclame: "Het vermogen moet aan de onderneming worden onttrokken; wij weten daar alles van en zullen u graag adviseren." Dit lijkt ons geen gunstige ontwikkeling. Een terbeschikkingstelling via box III had hier een behoorlijk tegenwicht kunnen bieden. In dit verband merken wij op dat het grote bedrijfsleven helemaal via box III gefinancierd wordt.
Wij moeten hier de vraag herhalen of de regering nog aan de landsadvocaat gevraagd heeft of de meesleepregeling in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel.
In een andere situatie van familiesfeer, de doorschuiffaciliteit, heeft de regering zich wel beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Wij erkennen dat er enig verschil in de situatie is, maar dat verschil is wel heel dun.
Wij betreuren het afschaffen van het bijzondere tarief in box I. Er zijn ontvangsten die een zo zwak inkomenskarakter hebben dat dat door een matig tarief vergolden behoort te worden. In dat bijzondere tarief was naar onze mening een wijsheid van 100 jaar inkomstenbelasting neergelegd. Wij betreuren de afschaffing.
In het bijzonder moet hier ook gedacht worden aan belastingheffing over de waardestijging van bedrijfspanden. Dit is echt een groot punt. Het gaat hier veelal om kleine ondernemers met een eenmanszaak. De waardestijging van onroerende zaken heeft in hoge mate een inflatoir karakter. Een belasting van 52% – daar zal het op neerkomen – past daarbij niet, omdat zij niet redelijk en billijk is. Als een ondernemer moet stoppen omdat hij de concurrentie met de naburige supermarkt niet langer heeft kunnen volhouden – men spreekt hier wel van koude saneringen – dan blijft hij doorgaans achter met wat schulden en een bedrijfspand. Dat pand is zijn pensioen. Wil de regering 52% belasting heffen over de waarde van dit pand, waarvan de boekwaarde, als het 30 jaar geleden werd aangeschaft, heel gering zal zijn? Bijna de hele waarde van het pand moet dan worden belast met 52%. Laten wij aannemen dat het gaat om een woon-winkelhuis van ƒ 700.000. Dat wordt dan wel ƒ 300.000 à ƒ 350.000 aan belastingheffing. Hoe verhoudt zich dit tot de villabewoner in de Randstad die als hij in Drenthe of in Spanje gaat rentenieren zijn huis geheel belastingvrij voor 2 mln. kan verkopen?
Dit klinkt demagogisch, maar het is niet onjuist, en het is precies zo als het door de mensen zal worden gevoeld. Wij menen dat deze progressieve heffing niet rechtvaardig is en dat de belastingdienst hierop zal stuklopen. Dit is niet uit te leggen en het is ook niet uit te voeren. Een tragische complicatie is nog dat vele van deze ondernemers in het verleden de keuze hadden om dit woon-winkelpand tot hun beleggingsvermogen te rekenen. Als zij dat gedaan hadden zou het pand geheel onbelast zijn geweest. Zij hebben dat niet altijd gedaan, bij gebrek aan goed advies, want goede raad is duur. Daarom hebben zij gekozen voor ondernemingsvermogen. Zij dachten – en dat zou een sociaal-democraat toch ook moeten aanspreken – dat ondernemingsvermogen eerbiedwaardiger zou zijn dan beleggingsvermogen. Deze domheid kost nu zelfs in eenvoudige gevallen ƒ 300.000. Wij vragen de regering om aan dit ernstige probleem grote aandacht te geven.
Mijnheer de voorzitter! Ik heb aan de staatssecretaris een aantal fiscaal-technische vragen laten overhandigen, met het verzoek daarop schriftelijk te reageren. Als de tijd daarvoor nu te kort is, kan dat ook later per brief. Wij wachten de antwoorden van de regering met spanning af.
De heer Stevens (CDA):
Voorzitter! Het is natuurlijk heel interessant als een lid van de VVD tijdens de plenaire behandeling correspondeert met de staatssecretaris, maar de andere leden zullen ook graag kennis willen nemen van deze vragen.
De voorzitter:
Ik verzoek de heer Rensema ons de vragen ter beschikking te stellen. Ik stel voor ze dan als noot aan de Handelingen toe te voegen. Ik hoop dat de staatssecretaris ermee instemt, dat de antwoorden als die komen ook aan de Handelingen worden toegevoegd.
Daartoe wordt besloten.
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
Voorzitter! Wij behandelen zes wetten die tezamen een afronding vormen van het eerdere grote debat over het belastingplan. Ik zal niet klagen over de te korte tijd of de te grote hoeveelheid leeswerk. Het spreekt immers vanzelf dat het onmogelijk is om in een beperkte tijd al deze wetten uit te pluizen en ook nog je fractiegenoten te verzoeken nog eens te kijken naar de deelterreinen waarop zij deskundig mogen worden geacht, zoals het kolenconvenant of het Groenplan deel 2. Toen dacht ik: ik beperk mij tot de grote lijnen, maar omdat de wet eigenlijk geen grote lijnen heeft, wordt het een beetje een verhaal van lange halen snel thuis en hier en daar nog een accent. Wel wil ik kwijt dat ik met enig plezier terugkijk op de voorbije behandelingsperiode. Door de gescheiden bespreking van de hoofdwetten is het mogelijk geweest bij de Veegwet en andere wetten vanuit onze Kamer een aantal dingen te noemen die konden worden heroverwogen. Zo nu stel ik mij ook het terugzendrecht voor. Dat is geen verkapt recht van amendering. Het betekent dat de Eerste Kamer, vanuit onze maatschappelijke betrokkenheid en vanuit onze politieke verantwoordelijkheid, wetgeving die we niet willen verwerpen maar waaraan toch nog het een en ander niet deugt kunnen voorzien van kanttekeningen. Het is dan plezierig dat wij kabinet en Tweede Kamer kunnen verzoeken er nogmaals goed naar te kijken. In dit geval leidde dat tot de Veegwet.
Veel onderwerpen zijn in dit huis aan de orde gesteld, zoals de artiestenregeling. Van sommige zaken meen ik dat zij nog heel goed overwogen hadden kunnen worden. Tot onze grote vreugde is dat ook gedaan. Ik denk ook aan de scholingsaftrek voor onderwijs niet gefinancierd door de overheid, die uitgebreid aan de overkant van het Binnenhof is besproken. Ik denk aan de verbetering van wat ik kortheidshalve even noem "door te scheuren polissen". Er is nu gekozen voor een saldomethode voor het geval dat de jaarruimte beperkt wordt overschreden. Volgens mij is daar best wel mee te werken. Ik denk aan de regelgeving met betrekking tot de duizenden kleine begrafenispolisjes. En wat absoluut op het conto van dit huis geschreven kan worden is de toch aanzienlijke verbetering in de kring van personen die geraakt kunnen worden door de meesleep- en meetrekregeling. Juist door de gescheiden behandeling zijn vanuit de Eerste Kamer veel dingen aan de orde gesteld, aan de overzijde van het Binnenhof opnieuw behandeld, zo nu en dan ook wat kritisch, zoals de heer Platvoet al zei. De Tweede Kamer was nu en dan zelfs jaloers op de grote aandacht die de opmerkingen uit dit huis kregen. Er is best veel veranderd. Dat vond ik eigenlijk wel leuk. De behandeling houdt eigenlijk meer in dat wij er nog wat uit halen. Gisteren is de Tweede Kamer bezig geweest met de uitvoeringsregelingen. Er blijft nog een heleboel te wensen over.
Ik denk niet dat de staatssecretaris erop gerekend had, dat uiteindelijk de bekritiseerde kapitaalverzekering voor ouders met kinderen volledig uit de wetgeving zou zijn gesloopt. Ik kan mij echter ook absoluut niet voorstellen, dat na de kritiek in dit huis en de toezegging van de staatssecretaris om er nog eens naar te kijken verzekeringsmaatschappijen mensen hebben aangeraden een dergelijke verzekering af te sluiten. Het lijkt mij hier dan ook niet nodig om voor een overgangsmaatregel te pleiten. Bovendien, als ouders geld nodig hebben voor de studie van hun kinderen, is er iets anders mis. Wij moeten zorgen dat alle kinderen gewoon onderwijs kunnen volgen en dat dit niet afhankelijk is van de vraag of de ouders er voldoende kapitaal voor hebben kunnen reserveren.
Binnen het gekozen raamwerk, waarover wij zeker niet ontevreden zijn, loop ik wat dingen na. Ik wil de staatssecretaris graag complimenteren voor zijn open oor en voor zijn daadkracht, want er is best veel gedaan met de kritiek uit dit huis.
Dat de aanpassingswet uitgroeide tot grote omvang heeft mij absoluut niet verbaasd. Ik heb bij de eerdere plenaire behandeling al gezegd, dat het moeilijk zal zijn om met deze wijziging van de belastingwet mensen in aanmerking te brengen voor inkomensafhankelijke regelingen. Het verzamelinkomen wijkt gigantisch af van het tot dit jaar nog bekende belastbare inkomen. De algemene correctie van het verzamelinkomen is ook heel goed uit te leggen, maar het gecorrigeerde gecorrigeerde verzamelinkomen is wat moeilijker uit te leggen. Eigenlijk zou ik mensen met een niet al te hoog inkomen hebben moeten oproepen om dit jaar nog een lijfrentepolis te nemen. Kunnen zij die niet betalen, dan moesten zij er maar geld voor lenen, want die rente is dit jaar nog aftrekbaar. Het positieve effect ervan is dat je de komende vijf jaar nog rekening mag houden met toevallig dit jaar nog gemaakte kosten. Maar ja, er is in de Tweede Kamer al genoeg over gezegd en tot mijn vreugde, zou ik bijna zeggen, heb ik een dergelijke advertentiecampagne niet gezien.
Het wezenlijke probleem van deze goed bedoelde ingewikkeldheid is natuurlijk wel, dat het voor burgers zelf bijna niet meer te overzien is of zij in aanmerking komen voor bijvoorbeeld huursubsidie of voor steun bij de aankoop van een eigen woning onder de net aangenomen wet-Duivesteijn c.s. Het is immers bijna niet te doen om dit na te gaan aan de hand van de twee pagina's die artikel 2 of 3 van de wet-Duivesteijn nu gaan vervangen, waarbij het verzameld gecorrigeerd, gecorrigeerd inkomen wordt aangegeven. Ik begrijp dat de fiscus op diens verzoek aan de belastingplichtige kan meedelen wat nu zijn gecorrigeerd, gecorrigeerd individueel verzamelinkomen is. Maar zou het niet veel meer in de rede liggen dat de fiscus de burger direct informeert of hij of zij in aanmerking kan komen voor huursubsidie? De fiscus weet immers of je een eigen huis of een huurhuis hebt. En wellicht kan ook een briefje gestuurd worden in de zin van: gezien uw inkomen, kunt u in aanmerking komen voor aankoopsteun bij aanschaf van een eigen woning. We krijgen immers ook als zelfstandige van de fiscus regelmatig brieven die ons mededelen of wij al of niet in het ziekenfonds mogen c.q. moeten.
Je kunt natuurlijk zeggen, bij al die inkomensafhankelijke regelingen zoals de huursubsidie, dat zij gefiscaliseerd moeten worden. Dat wordt ook steeds makkelijker mogelijk, doordat het aantal mensen dat met de fiscus te maken heeft, het aantal belastingplichtigen of "belastingteruggaafgerechtigden", aanzienlijk is uitgebreid. Maar ik denk dat we er toch eens goed over moeten nadenken of we een dergelijke stap wel willen. Het komt vaker voor – ik zag het ook in het SER-advies over de gezondheidszorg – dat er in toenemende mate aan gedacht wordt de fiscus maar inkomenscompensatie te laten bieden aan de onderkant. Ik denk dat we, ook rondom de armoedeval, steeds vaker het woord "belastingreductie" zien terugkomen. Het kan natuurlijk ook liggen aan de persoon van de minister van Sociale Zaken. Ik zou het leuk vinden, als de staatssecretaris zijn gedachten nog eens verder zou uitwerken over de voors en tegens van een verdergaand gebruik van de fiscale kennis over ons als belastingplichtigen, ten behoeve van inkomenscompenserende regelingen. Daarbij refereer ik ook aan de discussie die gisterenavond gevoerd werd, namelijk dat er eigenlijk voor de laagste inkomensgroepen nauwelijks meer ruimte is om in de fiscaliteit iets te doen aan inkomenscompensatie, doordat we daar immers zo'n ontzettend laag belastingtarief hebben, want het grootste deel betreft de volksverzekeringen. Ik had er even op gerekend dat gisterenavond ook nog de BIKK genoemd zou zijn omdat er natuurlijk, nu er 14 mld. van de fiscaliteit wordt toe gesluisd naar de fondsen, een duidelijke reden is om steeds verder te komen ...
De heer Boorsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Ik kan mevrouw Ter Veld geruststellen, want het is genoemd.
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
Het is even genoemd, maar het had ook aan de orde gesteld dienen te worden bij wat je nog in het kader van de fiscaliteit kunt doen. De fiscalisering van de volksverzekeringspremies lijkt mij een juiste weg om daarmee te zorgen dat ook in de fiscaliteit nog wat meer gedaan kan worden aan de onderkant. Anders lopen we op een gegeven ogenblik de kans dat we voor iedereen een negatieve belasting hebben in de eerste schijf. Op dit moment vraag ik de staatssecretaris slechts of het mogelijk is – de fiscus weet wie een huurhuis heeft – om mensen actief te informeren, want inkomensafhankelijke regelingen moeten in ieder geval, zolang we ze nog belangrijk vinden, gebruikt worden. Het onbedoeld gebruik moet worden tegengegaan.
Voorzitter! Het aantal belastingplichtigen is aanzienlijk toegenomen. Zo'n tien jaar geleden, bij "Oort", vonden we het een groot punt dat er veel minder blauwe enveloppen door de brievenbus van de burger behoefden te glijden, maar thans is het zo dat we moeten zeggen: wees blij, u hebt blauw in de bus! Ik geloof echter niet dat iedere burger heeft begrepen dat de fiscus geld komt brengen. Ik heb al opgemerkt bij de algemene behandeling dat voor de bijstandscliënten het mij complicerend lijkt om zelf de heffingskorting te moeten aanvragen, eventueel gecombineerd met de kinderkorting en de combinatiekorting, en dat de sociale dienst daarbij ondersteunend te werk dient te gaan. Ik zag ook dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs extra geld ter beschikking heeft gesteld om de gemeenten te ondersteunen. Aanpassing van bijstandswetgeving kost tijd; daar zitten absoluut problemen, maar die problemen kunnen ook ontstaan bij de burgers zelf. Is het inderdaad zo dat nog lang niet iedereen die recht heeft op de heffingskorting, deze heeft aangevraagd? Is het een 80 of 90% dat wel heeft aangevraagd en hoeveel procent heeft niet aangevraagd? En welke mensen zijn dat? Kan er enig inzicht worden geboden of bepaalde groepen mensen misschien juist die blauwe enveloppe, die zij nog nooit eerder hadden gezien, gewoon maar hebben weggegooid? Ik denk daarbij zelf altijd aan de honderdduizenden Nederlanders die, ondanks het feit dat Nederlands hun moedertaal is, de taal in lezen en schrijven niet echt machtig zijn. Ik weet niet of het inderdaad zo is, maar het lijkt me toch dat als mensen op 1 januari zien dat de kostwinner aanzienlijk achteruitgaat – de lage inkomens gaan erop vooruit, maar de kostwinner kan achteruitgaan, omdat de compensatie bij zijn eigen partner moet worden gevonden – zij zich afvragen hoe dit komt.
Voorzitter! De hele in- en uitvoering van deze wetgeving is, denk ik, een van de grootste opgaven waarvoor de belastingdienst en ook andere instellingen zich thans geplaatst voelen. Over drie weken is het zover. Zelf geniet ik echt van de advertentiecampagnes van de belastingdienst: naast Fokke en Sukke zijn de cartoons daarbij echt mijn favorieten. Bovendien zitten deze advertenties, zo vind ik, helder in elkaar. Ik heb de belastingkrant die huis aan huis verspreid is, gemist; misschien woon ik wat te exclusief. Maar toen ik laatst iemand uitleg moest geven over het al of niet binden van een kapitaalverzekering aan het eigen huis, zei ik: kijk nu gewoon in die grote advertentie; daar staat: niets doen is het beste en als je zeker weet dat je toch iets moet doen, heb je daar nog tijd genoeg voor. Nu, dat vond ik een heldere uiteenzetting van een ingewikkeld probleem. Ik zou echter niet graag zien dat de belastingmedewerkers met "burn-out"-verschijnselen te maken krijgen, want niemand wordt het komende jaar zo belangrijk voor ons als de fiscus.
Misschien kunnen ook nog wel eens de belastingadviseurs belangrijk blijken te zijn. De uitroep van de voorganger van deze staatssecretaris, dat zij nu met onbetaald verlof kunnen gaan en niet meer nodig zijn, wordt volstrekt niet bewaarheid. Gezien de enorme hoeveelheden uren die zij aan scholing moeten besteden – ik kan me daarbij wel iets voorstellen, als ik letterlijk neem hoeveel artikelen in hoeveel wetten gewijzigd zijn – kan het zelfs leiden tot een gigantische stijging van het tarief van de belastingadviseurs. Maar ik moet eerlijk zeggen dat dit koopkrachteffect waarschijnlijk vooral neerslaat bij de hogere inkomens, want voor de gewone werknemer zal het wel meevallen, en dan vind ik het niet zo erg.
Er zijn ook nog andere uitvoerders. Als ik bijvoorbeeld kijk naar de pensioenuitvoerders en de verzekeringsmaatschappijen in het algemeen, zie ik nog wel problemen. Collega Stevens heeft er ook even op gewezen in zijn schriftelijke inbreng. Ik en vele anderen zullen meteen op 1 januari moeten opvragen wat onze aangroeifactor van het pensioen is geweest over de jaren 1994 en volgende. Daar moet binnen drie maanden dan een reactie op komen. Nu heb ik van het APPA nog nooit gehoord wat ik aan pensioen heb opgebouwd; dus ik weet van de afgelopen twintig jaar helemaal niets. Dat is voor Kamerleden gebruikelijk; daar wen je wel aan. Maar hoe moet ik ervan uitgaan dat zij, als zij mij nog nooit hebben kunnen vertellen welk pensioen ik heb opgebouwd, me wel kunnen vertellen welke aangroei van het pensioen ik heb gehad? En wat kan ik doen, als APPA en USZO mij daar geen informatie over geven? Is ook daar een soort sanctie? Is er een Termijnenwet?
Ik deel de optimistische opvattingen over de terugwentelingstermijnen in de structurele situatie nog niet echt. Als ik bedenk hoeveel honderdduizenden burgers aan de hand van de formule "17% pensioengrondslag minus 7,5% van de A-factor, minus de oudedagsreserve, minus de basisaftrek en minus nog iets" te werk moeten gaan en deze informatie krijgen op 1 juni van enig jaar, waarna zij vóór 1 juli een offerte moeten aanvragen, dan kan er toch best wel iets misgaan? Ik denk dat goed overleg tussen departement en verzekeraars absoluut nodig zal zijn; zij wijzen er zelf op dat er nog zo'n 70 vragen beantwoord moeten worden. En mocht het nodig zijn om in de werkelijkheid nog enige coulance te bieden voor termijnoverschrijdingen waar burgers anders nadeel van kunnen ondervinden, dan denk ik dat het goed is daarnaar te kijken. Ik spreek daarbij wel uit dat ik een groot vertrouwen heb in de belastingdienst. Een jaar geleden sprak ik in dit huis over de staffels voor de beschikbare premie en ik zag tot mijn vreugde in het infobulletin dat dit is opgelost. Maar ja, we hebben nu eigenlijk geen jaar meer.
Dan, voorzitter, zou ik graag aan de hand van een soort thematische benadering een paar thema's langs willen lopen. Ik begin bij de ondernemers. Ondernemers zijn in Nederland voor het grootste deel eenmansbedrijven en daarmee heel kleine bedrijfjes; het zijn maar weinig grote bedrijven, ook al komen die ook voor. Ik ga ervan uit dat het in goed overleg vorm heeft gekregen. Mij hebben uit de roadshows die voor het midden- en kleinbedrijf gehouden zijn, geen signalen van grote problemen bereikt, behalve dan dat iedere ondernemer die ik spreek, struikelt over de meesleep- en meetrekregeling. Ik liep laatst even aan de overkant langs een vrij chique kledingwinkel die aan een opheffingsuitverkoop bezig was. Ik dacht: laat ik eens kijken, want chique kleren kan ik ook wel eens nodig hebben. Ik was nog niet binnen of mij werd uitgelegd dat het faillissement niet werd afgewacht, maar dat het bedrijf opheffingsuitverkoop had vanwege meesleep- en meetrekregeling. Toen kreeg ik ook nog even wat te horen van de grote ellende als gevolg van Pemba en eigenrisicoregelingen in de sociale zekerheid en al dat soort dingen meer. Ik dacht toen: je moet in Den Haag als Kamerlid ook geen boodschappen doen!
Ik begrijp best dat een burger die bijvoorbeeld een eigen pand heeft gekocht, het heeft opgeknapt en dacht dat dit een pensioenvoorziening was voor later en die vanuit het pand een of ander bedrijfje startte, verschrikkelijk zal schrikken wanneer hij inderdaad te maken krijgt met het zo-even door collega Rensema zo levendig voorgerekende belastingeffect tegen de tijd dat hij zijn zaak stopt en met pensioen gaat. Ik wacht graag de nadere reactie op die vragen van collega Rensema af, want deze situaties betreffen niet altijd de heel grote bedrijven. Het kunnen gewoon mensen zijn die denken: ik woon ergens en dat pand gebruik ik voor mijn zaak – en ja: weg pensioen.
Nu weet ik wel dat vragenstellers die zich tot ons richten, altijd de neiging hebben om één nadelig effect van de belastingheffing in de brief te vermelden en daar niet alle positieve kanten die er ook in de belasting zitten voor hen, tegenover te zetten. Het zou best kunnen dat de verbeteringen in de verliesverrekening vanuit box II, de gespreide betaling van belasting bij beëindiging van de onderneming en andere zaken zoals geruisloze overgang tussen ondernemerschap en besloten vennootschap, een bijdrage kunnen leveren om op individueel niveau die problemen toch op te lossen. Toch hoor ik graag de reactie, want we lopen, boodschappen doend en mensen tegenkomend, toch vaak ook als Kamerlid met het probleem: hoe leg ik het uit? Box I en box III zijn tot daaraan toe uit te leggen, maar de relaties tussen box II en de andere boxen zijn nu eenmaal erg ingewikkeld.
Ik kom dan tot iets wat ik op prijs stel – misschien geldt dit voor anderen wat minder – en dat is het voornemen om, zij het niet meteen maar toch op termijn, een eind te maken aan enigszins hobbyistische, zij het ook voor betrokkenen zeer aantrekkelijke, regelingen zoals film- en scheepvaart-CV's. Wat mij betreft denk ik dat ook een versnelde evaluatie van de fietsaftrek best mag leiden tot een afschaffen daarvan. Dit is niet omdat ik het geen uitstekende zaak vind, als mensen op de fiets naar hun werk gaan. Maar als je bedenkt wat een hoeveelheid administratie en daarmee ook verkeerd gebruik, niet-gebruik en onbedoeld gebruik het oplevert, dan zeg ik: niet te veel toeters en bellen aan zo'n wetgeving. Tien jaar geleden deden wij de Oortse wetgeving; die was ook opgezet vanuit het uitgangspunt: minder aftrekposten en daarom een belastingverlaging. Welnu, ik heb al die aftrekposten, de een na de ander, van aktetas tot maaltijdvoorziening, weer terug zien komen en zo breng je binnen tien jaar een overigens goedbedoeld systeem vol vereenvoudiging volstrekt om zeep. Ik zou zeggen: doe dat niet.
Ik kijk dan even, voorzitter, naar de grensarbeiders. De grensarbeiders zelf menen dat zij met de compensatie van de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor de heffingskorting – de gedeeltelijke heffingskorting wellicht – er nog steeds ernstig op achteruitgaan. De memorie van antwoord stelt van niet. Ik heb het maar niet nageplozen. Bovendien – dat heeft zelfs de VVD in de Tweede Kamer tot enige kritische kanttekeningen bij de hypotheekrenteaftrek gebracht – hebben zij het voordeel dat zij, als zij in Nederland belastingplichtig zijn, straks de rente voor de hypotheek op hun woning van de belasting mogen aftrekken. Gelukkig leidt het belastingplan, gezien de voordelen voor mensen met vermogen, niet tot een grotere uitstroom naar België, maar wie dan toch zich genoodzaakt voelt om daar op belastingvlucht te gaan, die zal meteen hier weer belasting willen betalen, om de hypotheekrente af te kunnen trekken. Je houdt het soms niet voor mogelijk!
Ik wil nog even doorzeuren over de artiesten. Ik denk dat met de toegezegde verbetering in de memorie van antwoord voor amateurgroepen – daar kunnen volgens mij ook popgroepen onder horen – te werken valt, zowel door de podiumhouder, als door de groepen zelf. Maar ik ben nog steeds niet zo gelukkig met de tweetarievenstructuur zoals die door de Tweede Kamer geamendeerd is. Ik denk dat het wel eens op een misverstand gestoeld kan zijn dat daarmee een verbetering zal worden aangebracht, want zo'n kostenvergoedingsbeschikking kon ook nu al. Ik heb het gevoel dat zeker voor artiesten die netto-afspraken maken, er nog steeds een gigantische verandering plaatsvindt tussen de inkomenssituatie dit jaar en de inkomenssituatie volgend jaar, hetgeen misschien ook logisch is in het kader van netto-afspraken, maar ik denk ook dat het er niet helderder op wordt. Volgens mij zou het veel simpeler zijn om voor alle binnenlandse artiesten gewoon het tarief uit de eerste schijf te hanteren en voor alle buitenlandse artiesten het 20%-tarief. Het kan zijn dat in de aangekondigde folder die vanuit de belastingdienst voor artiesten wordt gemaakt, de staatssecretaris en zijn medewerkers aanlopen tegen het probleem dat niet goed uit te leggen is hoe het gekozen systeem werkt. Dat wil nog wel eens helpen om te bedenken of het wel een goed gekozen systeem is.
Ook denk ik nog steeds, voorzitter, dat kostenvergoedingen in natura op een andere manier geregeld zouden kunnen worden. Ik begrijp namelijk niet helemaal waarom het wel beperkt is uitgesloten – kostenvergoedingen in natura, maaltijden en dat soort dingen – maar waarom dezelfde regeling niet geldt voor overnachtingen en reiskosten in natura. Het gaat mij echt niet om de bevoordeling van een bepaalde groep, maar ik wil wel graag een goede en voor zowel artiesten als podiumhouders uitvoerbare regeling. Ik heb zelf in mijn jonge jaren een tijd in een buurt- en clubhuis gewerkt en regelmatig dat soort contracten moeten afsluiten. Toen waren ze nog wel te overzien en ik hoop niet dat ze veel ingewikkelder worden. Als ik het goed begrepen heb uit het debat in de Tweede Kamer van gisteren dat de heer Dulfer de staatssecretaris heeft gemaild, dan denk ik dat er nog wel overleg met de beroepsgroep en de podiumhouders plaats zal vinden. Ik hoop daarop, want artiesten met hun levende muziek en dergelijke geven toch, als je uitgaat, veel meer plezier dan een discoshow, zo vind ik althans.
Voorzitter! Ik kom bij de tussengroepen. Tussengroepen zijn mensen die inkomen uit overige arbeid genieten en die niet zelf zeker weten hoe dat inkomen moet worden aangemerkt. Ik heb er met vreugde kennis van genomen dat je bij de fiscus kunt opvragen hoe je inkomen moet worden gezien. Onder de voorwaarde dat de fiscus jou en jij de fiscus goed hebt begrepen, geldt zo'n papier voor twee jaar. Nu, dan vindt er voor politieke ambtsdragers overleg plaats. Ik denk dat we daar wel uit komen en zo niet, nu ja_ Maar ik kijk naar andere praktijksituaties; ik noem een concreet voorbeeld. Ik werk mee aan de uitvoering van het rechtsherstel voor de Roma en Sinti. Dat betekent dat ik gedurende een aantal maanden in het komende jaar nog met een raadkamer een groot aantal aanvragen moet beoordelen en daarna loopt het af. Het is dus gedurende een korte periode veel werk. De leden van de raadkamer ontvangen een reiskostenvergoeding en vacatiegeld. In mijn raadkamer zitten mensen uit de doelgroep, die veelal een WUV- en soms ook een WUV- en AAW-uitkering hebben; zij moeten nu al de vacatiegelden verrekenen met de WUV-uitkering. Het zijn mensen voor wie Nederlands de tweede taal is en die deze taal niet lezen of schrijven. Nu al zouden zij het liefst netto uitbetaald krijgen, inclusief de verrekening. Dat kan al haast niet, maar goed; de reiskosten zijn in ieder geval buiten beeld. Moeten die mensen nu straks in een fictieve dienstbetrekking? Het lijkt me haast niet te kunnen, want het is een aantal maanden veel werk en daarna is het aflopend. Maar het zou wel een uitkomst kunnen bieden om in ieder geval de reiskosten belastingvrij te doen en iets meer beeld te hebben van hoe je de administratie voor hen zou kunnen verrichten. Het probleem blijft natuurlijk een complicerende factor. Ik vind het voor andere mensen die adviesraden, klachtencommissies en ZBO's doen, ook al problematisch, maar alweer in afnemende mate, hoewel ik merk dat ook de ZBO's zelf – die zijn door de overheid ingesteld – geen idee hebben hoe dat vanaf 1 januari moet. Ik had toch graag gehad dat de staatssecretaris daar met zijn collega's – het ministerie van VWS heeft nogal wat van die QUANGO's, quasi autonome non-gouvernementele organisaties – nog eens naar kijkt, want de hoeveelheid administratie blijft lastig. Misschien zou ook een voorlichtingsfolder voor mensen met overige arbeid daarbij behulpzaam kunnen zijn. Ik kom er straks nog even op terug, als ik het heb over alfahulpen. Dan zou misschien ook helder kunnen worden aangegeven, wanneer een fictieve dienstbetrekking mogelijk is, wat daarvoor de voorwaarden zijn – kan het ook met onregelmatige arbeid? – en op welke manier zoiets dan functioneert.
Voorzitter! Ik met vreugde heb ik geconstateerd dat er voor bijzondere groepen – chronisch zieken, ouderen – weer wat gerepareerd is. Ik denk bijvoorbeeld aan de ouderen met een partner onder de 65, voor wie een toeslag op de AOW wordt ontvangen. Toch bekruipt mij bij al die maatregelen een gevoel dat er wat gekke verschillen ontstaan. Ik wijs op de verhoging van het inkomen voor Wajong-gerechtigden. In beschermd-woon-situaties tref ik mensen aan met een Wajong-uitkering en mensen met een WAO-uitkering op minimumniveau. Dan moet ik uitleggen dat we dat bewust gedaan hebben, omdat we er bij de Wajong van uitgaan dat die mensen nooit hebben gewerkt en ook nooit zullen kunnen werken, terwijl we bij iemand met een WAO-uitkering op minimumniveau zeggen: die heeft gewerkt en die kan misschien weer aan het werk. Dan weet ik gewoon dat ik onzin zeg, want juist die WAO'er die misschien in de sociale werkvoorziening geprobeerd heeft te werken, is het al niet gelukt; en vanuit de Wajong is integratie in de arbeidswereld onder een aantal omstandigheden mogelijk. Eigenlijk zou je bijna kunnen zeggen dat de verhoging van de Wajong-uitkering eerder een rem op arbeid zou zijn, maar daar bedenken we dan wel weer een werkaanvaardingstoeslag voor.
Kijk, ik bewonder de creativiteit. We verhogen minimumuitkeringen met een grote hoeveelheid aan maatregelen en aan de andere kant proberen we dan weer met nieuwe, gedefiscaliseerde toeslagen mensen te stimuleren aan het werk te gaan. Ik heb het idee zo nu en dan dat we zoveel houden van de armoedeval, dat we ons maximaal inspannen deze zo lang mogelijk in stand te houden. Als ik alle maatregelen voor mensen – ouders, alleenstaande ouders, werkend en met kinderen, met jonge kinderen of oudere kinderen, gehandicapt of chronisch ziek – bij elkaar tel, dan heb ik aan de onderkant een grote hoeveelheid heffingskortingen: tijdelijk verhoogde heffingskortingen; aangepaste heffingskortingen van mensen die met z'n tweeën in het ziekenfonds moeten, omdat zij zelfstandig zijn; arbeidskostenkortingen, kinderkortingen en gecombineerde heffingskortingen. Als we nu aan de bovenkant proberen het simpel te doen door een aantal aftrekposten te schrappen waar tegenover een lager belastingtarief staat zodat men gemiddeld gecompenseerd wordt, waarom verhogen we dan aan de onderkant niet ook – hier herhaal ik wat collega Wöltgens gisterenavond zei – het minimum zodanig dat je niet voor ieder dubbeltje bang hoeft te zijn dat iemand erop achteruitgaat. Immers, op een gegeven ogenblik werken maatregelen niet meer, omdat er te veel op elkaar gestapeld worden en het niet meer uitlegbaar is. Dan heeft het tot effect dat je er zelfs steeds meer bij moet bedenken. Ik zou zeggen: kijk er nog eens naar. De heer Wöltgens wees erop: er zijn andere manieren.
Voorzitter! Dan kom ik bij de emancipatiedoelstelling. De mogelijkheid om betaalde arbeid goed te kunnen inpassen in je totale leven, betekent inderdaad dat de arbeidswereld aan verandering onderhevig is, maar ook dat de maatschappelijke organisatie van de reproductieve arbeid aandacht moet krijgen. Dat betekent dat kinderopvang terecht een belangrijk onderdeel is. Het lijkt me in dit verband goed, als de staatssecretaris nog eens kijkt naar de kinderopvangaftrek, want de staatssecretaris heeft zelf vaak uitgelegd dat aftrekposten vooral gunstig zijn voor hoge inkomens. Ik denk dat spaarverlof een belangrijke zaak is en ik acht het wijsheid dat de Tweede Kamer daar nog verder over wil doorspreken. Ik denk dat de simpele opvatting dat diverse vormen van tijdsparen bij elkaar kunnen worden opgeteld, niet klopt. Ik heb er destijds voor het ministerie van OCW grondig naar gekeken, toen ik het advies "Tijd voor Tijd" uitbracht, zo'n drie jaar geleden. Wellicht zijn er op het ministerie van OCW nog een aantal voorbereidende notities, waarin aangegeven wordt hoe moeilijk het is om geld dat bedoeld is voor herbezetting en dus eigenlijk werkgeversgeld is, te combineren met inkoop van eigen vrijetijdsdagen en dat weer te combineren met de mogelijkheid om vakantiedagen om te zetten in andere zaken. Ik denk dat de vier vormen die ongeveer in het wetsvoorstel liggen en daar twee vormen heten, toch wat verder uit elkaar gehaald moeten worden.
Wat ik nog steeds jammer vind, is dat de combinatie van arbeid en zorg – wat een belangrijk punt is bij de herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid – zo sterk wordt gericht op de zorg van ouders voor kinderen. Ik denk dat we vrij snel en in toenemende mate de problematiek op ons af zullen zien komen van de zorg van kinderen voor ouders. De mogelijkheden om daar in fiscale zin ondersteuning aan te bieden, zijn afgeschaft door de begrenzing van kosten voor familieleden tot 30 jaar. Dat hebben we al besproken, maar ik signaleer het nog maar eens. Vanuit die invalshoek heb ik ook even gekeken naar de brieven die naar voren zijn gekomen over ouders en kinderen, huis en vruchtgebruik, en bloot eigendom. Daarbij denk ik aan de advertenties die ik als autorijder voortdurend hoor op de radio: "Pa, waarom geef je het huis niet aan ons. Dan hoeven we straks geen successierechten te betalen en dat is een leuke constructie." Uit de brieven lijkt het ook een beetje alsof er een probleem kan ontstaan, daar waar de kinderen dan het huis hebben doen aanpassen voor de ouders en er wellicht samen gebruik van maken. Dat lijkt me echter niet het geval, want dan woon je toch als kind ook in dat huis. Maar als dat zo zou zijn, vind ik dat toch een punt om nog eens even naar te kijken, misschien om tot een overgangstermijn te komen. Ik weet niet zeker of er niet ook heel duidelijk arrangementen zijn gekozen die ons zeer lief zouden moeten zijn, vanuit de optiek dat we uiteindelijk vanuit de collectieve sector onmogelijk alle zorg voor ouderen kunnen regelen. De mantelzorg neemt al sterk af vanwege het overheidsbeleid om iedereen die arbeid kan verrichten, aan betaalde arbeid deel te laten nemen. De druk op de collectieve zorgvoorzieningen zal absoluut sterker toenemen dan de demografische ontwikkeling alleen, juist omdat een groter deel van de mensen van middelbare leeftijd geen tijd meer heeft om die zorg voor ouderen ook op zich te nemen. Het lijkt mij goed om daar nog eens naar te kijken, ook in het kader van de VWS-ontwikkelingen. Misschien zijn daar ook fiscale instrumenten nodig.
Er wordt één fiscaal instrument gebruikt, namelijk het vervallen van BTW voor commerciële thuiszorg instellingen. Geldt dat alleen voor de geïndiceerde zorg? Het wordt namelijk onderbouwd dat het een sociale instelling is. Op die manier kan ik ook onderbouwen dat Albert Heijn een sociale instelling is en ik wil er niet voor pleiten om dat bedrijf vrij te stellen van BTW. Als het moet worden gesplitst, lijkt mij dat lastig.
Een andere noodzakelijke noodgreep is de invorderingsvrijstellingsovergangsmaatregel in de vorm van een tijdelijke verhoging van de heffingskorting voor alle, ook toekomstige, alfahulpen en voor hen die in gastoudergezinnen werken. De eerste notitie over alfahulpen gaf al een aantal gaten te zien. De brochure die op 1 november verschenen zou zijn, heb ik gisteravond van het internet af geplukt. De leesbaarheid kan nog wat worden verbeterd, maar ik hoop wel dat deze folder de onrust zal tegengaan. Toen bij de wetgeving in het kader van Oort de alfahulpen in werkelijkheid vooruitgingen, vreesde men aanvankelijk achteruitgang, hetgeen tot een grote uitstroom heeft geleid. Het is evident dat zwartwerken een hoog rendement oplevert. Het is ook helder dat het niet motiverend werkt als je ziet dat je buurvrouw voor haar huishoudelijk werk gratis geld van de fiscus krijgt. Het wegvallen van dat geld als je buitenshuis gaat werken, kun je als een grote rem ervaren. Mannen hebben nog wel eens die rem aan hun vrouw gegeven door te zeggen dat zij hun voetoverheveling verliezen als hun vrouw gaat werken. Uit de folder blijkt dat je nog een lang traject netto meer overhoudt dan je bruto ontvangt. Dat kan ertoe leiden dat er alfahulpen bij komen. De voorlichting moet daarvoor wel begrijpelijk zijn.
Het algemene probleem van de individuele heffingskorting is dat kleine baantjes onderhevig blijven aan een relatief hoge marginale druk. Dat is waarschijnlijk de prijs die wij moeten betalen. Ik adviseer niet om meteen een werkaanvaardingstoeslag te gaan bedenken, want dan vergroten wij de ingewikkeldheid alleen maar.
Ik kom op de fiscus en de ouder wordende burger. Ik vind het nog steeds een probleem dat mensen met een onvolledige AOW die ruimte niet kunnen opvullen. In juni is gezegd dat het SER-advies zou worden afgewacht. Ik ben benieuwd of er in de beleidsreactie nog een mogelijkheid zal worden geopend om het pensioengat te dichten.
Ik maak een losse opmerking. Het pensioenshopverbod werd ingevoerd in de PSW-wijziging van vorig jaar en beargumenteerd met fiscale argumenten. Het verbod wordt in de Veegwet weer opgeheven, maar tegelijkertijd is er een directe relatie met de discussie over de gelijke behandeling in artikel 2b van de Pensioen- en Spaarfondsenwet. Dat maakt het voor parlementariërs erg makkelijk om de weg kwijt te raken. Van deze staatssecretaris verwacht ik niet dat hij mij uitlegt welke redenen hij heeft om het pensioenshopverbod op te heffen, want fiscaal gezien heeft hij gelijk.
Er wordt een aantal maatregelen ingevoerd om allemaal mooie dingen te doen. Het is een vervolg op wat wij al deden. Ik noem de afdrachtskortingen voor werkgelegenheid. Het "D-SPAKje" is vervallen. Ik denk niet dat wij het erg zullen missen. Er zijn afdrachtskortingen voor scholing, innovatie, groen. De kanttekening van de Raad van State bij een toenemend instrumenteel gebruik van de belasting voor het bereiken van andere beleidsdoelstellingen, moeten wij erg serieus nemen. Het lijkt namelijk heel makkelijk. In de definitie is het zo dat subsidies een verhoging van de collectievelastendruk genereren en belastingaftrek een verlaging. Dat is natuurlijk een illusoir voordeel. De doeltreffendheid en doelgerichtheid zijn niet altijd goed controleerbaar, maar ik geef graag toe dat de afdrachtskorting voor werkgelegenheid een heel positief effect lijkt te hebben. Erger is dat het voor een Kamerlid onmogelijk is om alle beleidsterreinen te overzien. Het is moeilijk om te kijken of Belastingplanondersteunende maatregelen ook hout snijden. De afweging of het beter is om het instrument van subsidie als vakargument te gebruiken, speelt een rol. Ik heb zo mijn twijfels, ook over het terugsluizen. Uit de nieuwe energiezuinige A-tabel kunnen schitterende reclamespotjes voortvloeien in de trant van "die ouwe van jou doet het niet meer" en "Staartmans, breng mij deze zuinige wasmachine", maar ik geloof niet dat de terugsluisdoelstelling daarmee wordt gehaald. Het voordeel slaat neer bij andere groepen dan bij hen die lijden onder de verzwaring. De staatssecretaris heeft een notitie toegezegd over het voordeel van heffingskortingen boven aftrekposten. Misschien kan hij daarin het bredere kader benutten en aandacht geven aan criteria die leiden tot de keuze voor fiscale maatregelen boven subsidie. Daarna kunnen wij afwegen welk instrument gewijzigd is.
Ik maak een opmerking met betrekking tot de Natuurschoonwet. Je zult maar wakker worden in een tweepersoonsbed en tot de ontdekking komen dat je er met z'n drieën in ligt. Dat kan je overkomen als je niet in gemeenschap van goederen gehuwd bent, samen met je man en beiden apart eigenaar van de grond bent. Dan zijn er drie eigenaren zonder rangschikking. Zouden de huwelijkse voorwaarden worden opgeheven, dan is sprake van slechts één eigenaar en kun je zelfs de buurman uitnodigen om met zijn twee hectare zich mede te rangschikken. Ik denk dat er nog eens naar die rangschikking gekeken moet worden in situaties die absoluut niet zijn ingegeven door enige vorm van ontduiking. Anders zouden wij de mensen moeten adviseren om BV's op te richten, te scheiden en te hertrouwen in gemeenschap van goederen. Ik denk dat dat geld beter kan worden besteed aan landschapsbeheer.
Een aantal leden van mijn fractie heeft mij gesuggereerd om tegen het toptarief te stemmen. Ik heb gezegd: nee, dat kan niet, want wij hebben geen recht van amendement en het toptarief staat in de Tariefswet. Wij wilden namelijk een hoger toptarief. De grote voordelen die toch al ontstaan door de versmalling van het draagvlak van de vermogensbelasting en het bescheiden tarief van de rendementsheffing, opgeteld bij de forse belastingverlaging, maken de rijken evident rijker. Ook de ongebreidelde hypotheekrenteaftrek, terwijl de vermogensgroei van de eigen woning onbelast is, blijft ons een doorn in het oog. Het raamwerk is echter niet aan de orde. Eerlijk is eerlijk, ook het bestaande belastingstelsel is volgens ons niet het ideale. Omdat het systeem van tien jaar geleden wel eerlijk was, maar niet werd nageleefd, maakte de overheid een oneerlijk systeem in de hoop dat dat wél werd nageleefd. Ik zal dat hier niet herhalen. Deze keer hebben wij ervoor gekozen, het nieuwe systeem te aanvaarden, ook omdat het meer mogelijkheden biedt om inkomensverbetering te genereren aan de onderkant en omdat het een grotere zekerheid biedt dat de fiscus krijgt wat de fiscus toekomt.
Ik zal de volgende zin mooi uitspreken, opdat ik hem naar prof. Pen kan sturen: "Wij beseffen dat wij ook door deze keuze verantwoordelijkheid moeten dragen voor de vergroting van de inkomensongelijkheid."
Dat deze zes wetten binnen de fractie tot minder discussie hebben geleid, is logisch. Het is kort dag en het gaat om een veelheid van maatregelen. Dat er nog een aantal praktische gebreken naar voren zullen komen en dat ook die weer zullen kunnen leiden tot reparatie, zien wij als een gegeven. Wat wij nu graag willen, is de zekerheid dat alles op alles zal worden gezet dat de invoering van het belastingstelsel voor de burger soepel zal verlopen.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! Na de algemene financiële beschouwingen van gisteravond nu de belastingwetten. Ik begin met een compliment voor de bewindsman. Er is een fraaie prestatie geleverd. Dat geldt niet alleen voor het totaal van de cijfers, maar ook voor het enorme werk dat is verricht ten behoeve van dit nieuwe belastingstelsel. Er zullen maar heel weinig mensen zijn die zich bij het begin ten volle bewust waren van de enorme hoeveelheid wetgeving die hierbij kwam kijken.
Vandaag lijkt het alsof wij aan het eind gekomen zijn van dat karwei, maar dat berust vermoedelijk op schijn. De start kan gemaakt worden, maar er zal al vrij spoedig blijken dat de praktijk zich ontwikkelt op een manier die niet geheel voorzien was, en dat zal al spoedig leiden tot aanpassingen van de nu voorgestelde wetgeving. Dat geeft een zekere relativering aan hetgeen wij hier aan het doen zijn. Gisteravond hebben wij al gesproken over de ontwikkeling in Europa, die zeker ook grote betekenis zal hebben voor de belastingwetgeving. De in hoofdstuk 2 van de Miljoenennota gesignaleerde ontwikkelingen, die zich overigens bepaald niet alleen tot ontwikkelingen in Europa beperken, wijzen ook in die richting. Wij staan pas aan het begin van het karwei en niet aan het eind.
Er is aan de overzijde al uitvoerig aandacht besteed aan het onverantwoorde tempo waarmee de nu voorliggende wetten parlementaire behandeling krijgen. Er is zelfs gewezen op het feit dat wij in de Eerste Kamer al sinds jaar en dag aan het eind van het jaar een deadline aangeven waarbinnen wij wetsvoorstellen nog wel of juist niet meer behandelen. De overzijde voelde er wel voor om dat systeem over te nemen, maar dat zou deze keer toch weinig zoden aan de dijk hebben gezet. Want ook met in achtneming van de deadline die wij hanteren, is het voor deeltijdpolitici, maar ook voor voltijdpolitici niet mogelijk om deze hoeveelheid wetgeving met de gewenste zorgvuldigheid te behandelen. Ik ben geïnteresseerd in de tijdsplanning die op het departement voor elk hier voorliggend wetsvoorstel is gehanteerd. Misschien kan die worden overgelegd. In ieder geval kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het voor een aantal wetsvoorstellen anders had gekund. Ik besef dat een rol zal hebben meegespeeld dat de staatssecretaris zich ook moest inwerken. Daar hebben wij op zichzelf natuurlijk begrip voor.
De feitelijke situatie voor mijn fractie is nu deze, dat wij de voorliggende massa papier vooral hebben nageplozen op die punten die bij de behandeling van het Belastingplan in het voorjaar in deze Kamer bijzonder de aandacht hebben gehad. Het meeste daarvan is in de Veegwet beland. Men kan het ook formuleren op een wijze zoals mij eens door een topambtenaar is aangereikt. Hij heeft mij eens uitgelegd hoe je het beste naar een departement kunt kijken. Er werken daar honderden en soms duizenden mensen, zo stelde hij. En de structuur is de volgende. Het is een piramide waarbij aan de onderkant een grote groep mensen zit, die van vrijwel niets vrijwel alles weet. Aan de top zitten mensen die van vrijwel alles vrijwel niets weten.
Deze omschrijving trof mij toen ik mij met de belastingwetten bezighield die nu op de agenda staan. Want het is aan een parlementariër niet gegeven om het geheel te overzien en de consequenties van de voorstellen te doorgronden. Het geeft met andere woorden ook fraai de grens aan van wat in ons tijdsgewricht de parlementaire democratie wel en niet vermag.
In een situatie als deze is de parlementariër mede afhankelijk van hetgeen hem door deskundigen uit de samenleving wordt aangereikt. Bij het tempo dat nu is aangehouden, functioneert dat systeem echter niet. Het betekent dat wij ons over de principes en de richting kunnen uitspreken en dat wij moeten aandringen om de ontwikkelingen in de praktijk op de voet te volgen en zo nodig tussentijds met wijzigingsvoorstellen te komen. De heer Stevens wees er al op dat het eindproduct niet is afgeleverd.
Het hoofdthema in deze Kamer is ongetwijfeld de meesleep- en meetrekregeling geweest, die nu de veel betere naam verkregen heeft van terbeschikkingstellingsregeling. De motie-Rensema, in deze Kamer door vrijwel alle fracties gesteund en medeondertekend, heeft haar uitwerking niet gemist. Mijn fractie is op hoofdlijnen tevreden met de nu voorgestelde regeling. Het hoofdmotief van ons bij de motie was een verbetering te bewerkstelligen bij bedrijfsopvolging en die verbetering is aangebracht. Wij vinden dat nu maar van start moet worden gegaan.
Natuurlijk zijn er nog wel enige aarzelingen. Het blijft voor ons lastig te beoordelen, ook na de uitvoerige verantwoording in de memorie van toelichting, waarom de staatssecretaris blijft vasthouden aan de belastingheffing op de waardestijging van het te verhuren bedrijfspand volgens box I. Het tussenvoorstel door de CDA-fractie gedaan bij de behandeling van het Belastingplan in het voorjaar om de stijging volgens een apart tarief van bijvoorbeeld 25% te belasten, vindt ook geen genade. Wij zouden het op prijs stellen als de staatssecretaris zijn weigering om dit over te nemen nog eens precies toelicht. Het lijkt een gemiste kans. Immers, hoe men het ook wendt of keert; door dit voorstel wordt via een achterdeur een vermogenswinstbelasting ingevoerd voor één groep met een tarief dat vanuit dat perspectief exorbitant is. Los van de vraag of een vermogenswinstbelasting wenselijk is – binnen het huidig voorgestelde stelsel past het niet – kan men het niet op een namiddag en dan nog slechts voor een beperkte groep invoeren.
Maar, zoals gesteld, de grootste problemen zijn nu opgelost en wij nemen aan dat de staatssecretaris bereid zal zijn om de gevolgen van de belastingheffing op de waardestijging van het onroerend goed voor de komende twee jaar te evalueren en ons daarover verslag te doen. Zo nodig moet de wet worden gewijzigd. Wij willen graag een toezegging op dit punt.
Bovendien zouden wij ook wel vastgelegd willen zien dat de gehele kwestie opnieuw wordt bezien wanneer het tarief van de belastingheffing in box III de komende jaren wijziging ondergaat. Wij kunnen ons namelijk niet aan de indruk onttrekken dat de constructie om waardestijging te belasten vooral gekozen is omdat men het tarief van box III te laag vindt. Dat is een oneigenlijk argument om voor een bepaalde groep te hanteren.
Een element van een totaal andere orde is de fietsaftrek. In algemene zin is opgemerkt dat dit type regelingen beter achterwege had kunnen blijven. De argumentatie daarvoor is gelegen in de heel moeilijke controle van de belastingdienst. Bij mij op mijn werk heeft al iemand gezegd dat hij zijn fiets achterin zijn auto gooit om de laatste honderd meter te fietsen. Voor de werkgever is zoiets niet te controleren, terwijl hij wel de opdracht heeft om dat te doen. Daar komt dus helemaal niks van terecht. De staatssecretaris heeft in het voorjaar aangegeven dat ook hij niet zo gecharmeerd is van zulke specifieke regelingen. Ik had gehoopt dat hij dit soort onzin uit de wet zou hebben geschrapt. Maar goed, over een halfjaar misschien. Als schrappen niet in zijn voornemen ligt, willen wij over een jaar graag een verslag van het gebruik van de regeling met daarbij de geschatte uitvoeringskosten voor de bedrijven.
Mijn fractie is zeer tevreden over de aangekondigde regeling om de AOW-opbouw, indien deze door verblijf buitenlands niet volledig is, te kunnen completeren. Vanuit deze Kamer heeft mijn fractie daar een aantal jaren voor gepleit. Gezamenlijk met andere fracties is gepleit voor verbetering van de regeling van het groen beleggen en voor de facilitering van de studiefinanciering ten behoeve van kinderen. Op al die punten zijn er aanmerkelijke verbeteringen aangebracht. Ook de mogelijkheid voor fiscale facilitering van de eigen opleiding, door onze fractie met het voorbeeld van de verkeersvliegers aangegeven, is nu naar tevredenheid in de wet verwoord. Dit verkapt amendementsrecht vond kennelijk genade in de ogen van de fracties aan de overzijde: er is met geen woord naar verwezen, in tegenstelling tot de oplossing die bij de terbeschikkingstellingsregeling is gekozen. Daar is met enige jaloezie naar gekeken.
Moeilijker te beoordelen vind ik of de aanpassingen die zijn aangebracht in de artiestenregeling, in de praktijk voldoende zullen blijken. Waarom heeft de staatssecretaris de suggestie van de Orde van belastingadviseurs niet overgenomen om kosten tot ƒ 500 buiten beschouwing te laten? Ook hier geldt, evenals bij zoiets als de fietsaftrek, dat er op het departement weinig aandacht is voor de administratieve lastendruk die gemakkelijk bij anderen wordt gelegd. Wij stellen voor om ook op dat aspect de gevolgen van de wet goed te blijven waarnemen en daar het parlement over te informeren.
Wij ontvingen een brief van de Stichting grensarbeid van 29 november waarin wordt betoogd dat er nog steeds problemen zijn met de toekenning van de gecombineerde heffingskorting aan actieve grensarbeiders. Voor het weekend hebben wij een schriftelijke reactie ontvangen op een vraag van een van ons. De reactie komt erop neer dat alles bij elkaar geteld het resultaat positief kan zijn. Zo kun je natuurlijk niet naar regelgeving kijken. Is er voor de grensarbeiders toch niet iets te regelen?
Hoe zit het precies met kosten die kinderen maken ten behoeve van de ouders, bijvoorbeeld een forse bijdrage in de kosten van verpleeg- of verzorgingshuizen in de particuliere sfeer of kosten wanneer men het zelf ter hand neemt in de eigen woonomgeving? Zijn dit in het nieuwe stelsel aftrekbare kosten?
Mijn fractie maakt zich zorgen over de doorboring van de schotten die nu enkele malen plaatsvindt, ook in de wet op het ondernemerspakket. Wij zien ook niet hoe het anders kan, maar het blijft een gevaarlijke weg die mogelijk tot precedentwerking leidt. Dan belanden wij op een glijdende schaal.
Gisteravond is al geduid op het ontbreken van nieuwe successiewetgeving. Als deze wet mede bedoeld is om kapitaalvlucht tegen te gaan, dan is indiening van een successiewet een logische stap. Mogen wij op dit punt iets van deze staatssecretaris in deze periode verwachten?
Het weghalen van de terugwerkende kracht door middel van het amendement-Remak bij het wetsvoorstel 27030 scheelt ons werk en spreektijd. De keuze die in het wetsvoorstel gemaakt wordt voor de belastingheffing op optieregelingen, achten wij een verbetering. De uitleg bij de vragen van de CDA-fractie verheldert veel. Gisteren ontvingen wij een brief die betrekking heeft op de Natuurschoonwet. Er is een probleem bij landgoederen die openbaar toegankelijk zijn en een culturele achtergrond hebben. In relatie met de Veegwet komt er belastingheffing in box I. Er is een voorstel gedaan dat mij sympathiek in de oren klinkt. Een wetswijziging kan bewerkstelligen dat partners-ondernemers voor het publiek opengestelde landgoederen met een culturele achtergrond in de Veegwet passen, zodat zij in box III worden belast.
Wij hebben als kleine fractie bij deze hoeveelheid wetten weinig schriftelijke inbreng gehad. Vandaar dat ik af en toe leentjebuur speel bij de schriftelijke behandeling van grotere fracties. De PvdA-fractie heeft wel duidelijk gemaakt dat er nog wat haken en ogen zitten aan de kwestie van het verlofsparen. Het lijkt ons niet voor discussie vatbaar dat bij verlofsparen in ieder geval de werknemersverzekeringen moeten blijven doorlopen, ongeacht de wijze waarop dat verlofsparen gestalte krijgt. Als dit nu niet zo blijkt te zijn, dan nemen wij aan dat bij de uitvoering van de motie-Giskes daar snel reparatie op volgt. Het feit dat dit nu wettelijk geregeld wordt, is overigens van belang om de CAO à la carte, zoals deze nu al in de CAO van de verzorgingshuizen is afgesloten, ook werkelijk een inhoud te kunnen geven. Verlofsparen zal een van de aantrekkelijke kanten van de CAO à la carte worden. Voor de arbeidsmarkt is dat van groot belang.
Naar aanleiding van het antwoord van de staatssecretaris op de vragen van de PvdA-fractie heb ik overigens nog wel twee vragen. Ten eerste lijkt het mij niet helemaal juist om de rendementen op de opgespaarde gelden die in fondsen worden gestopt, volledig als eigendom van de werkgever te zien. Daarnaast vraag ik mij af of het redelijk is om rendementen die door afspraak tussen werkgever en werknemer aan de werknemer worden uitgekeerd, volledig te belasten volgens box I. Er is veel voor te zeggen dat dit een vorm van belegging is: er is een arbeidsprestatie geleverd waarover het loon later wordt uitbetaald. Daardoor zou belasting volgens box III kunnen plaatsvinden. Rendement van het spaarloon wordt toch ook niet volgens box I belast?
Mijn volgende vraag heeft betrekking op het geval van faillissement van de werkgever. Als ik het goed zie, is alleen die wijze van verlofsparen beschermd waarbij de gelden in een fonds worden gestort waar de werkgever geen beslag meer op kan leggen en derhalve ook een curator niet. Maar dit geldt niet voor andere fondsen ten behoeve van het verlofsparen. Ontstaat zo toch niet een vorm van rechtsongelijkheid, vooral als men bedenkt dat het veelal de fiscus is die als eerste beslag zal leggen? Overigens, bij de introductie van de spaarloonregeling heb ik ervoor gewaarschuwd dat de effecten voor de schatkist volstrekt verkeerd berekend waren. Sneller dan verwacht heb ik daar gelijk in gekregen en zijn de fiscale voordelen voor de werkgever in de eerste plaats, maar later toch ook voor de werknemer gemitigeerd. Het zou mij niet verbazen dat ook deze regeling volstrekt onvoorziene effecten op de schatkist kan hebben. Daarom is evaluatie in leder geval na twee jaar wenselijk. Kan de staatssecretaris dat toezeggen?
Meer principieel zou ik wel op basis van een notitie van de staatssecretaris een discussie willen voeren over de vraag hoever wij met dit soort regelingen moeten gaan en wat wij daarmee precies stimuleren. Enerzijds worden de mogelijkheden van een CAO à la carte ondersteund, maar anderzijds sluipen er regelingen in het belastingstelsel die een negatieve invloed hebben op de heffingsgrondslag. En dat belemmert een discussie over verdere tariefsverlagingen in de loonbelasting, hetgeen internationaal wellicht op middellange termijn toch weer nodig zal blijken.
Ik kom op het wetsvoorstel Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001. Het is een van de meest complexe wetsvoorstellen en van belang voor ongeveer 2 miljoen mensen. Ik vind het, om het voorzichtig te zeggen, nogal griezelig dat eigenlijk de gehele Staten-Generaal en de staatssecretaris met het departement toegeven dat de precieze effecten nauwelijks bekend zijn. Het ultieme middel is dan een motie die aan de overzijde ook is ingediend en die vraagt om het gehele proces goed in de gaten te houden en zo nodig snel met oplossingen te komen als er onwenselijke effecten zijn. Maar misschien wil de staatssecretaris toch nog maar eens uitleggen waarom er goede redenen zijn om te kiezen voor een afbouw in drie jaar voor de niet-standaardaftrekposten en waarom er goede redenen zijn om de standaardaftrekposten niet te indexeren. Als ik het goed begrijp, stelt hij dat het geld dat daarmee gemoeid is, voor een belangrijk deel terecht zou komen bij mensen die het in principe niet nodig hebben. Dat zou een goede reden zijn, maar ik kan hem niet goed volgen. De hele kwestie wordt natuurlijk extra gecompliceerd omdat er beleid is ingezet dat iets wil doen aan de armoedeval. Vanuit dat perspectief kan ik mij ook nog wel iets voorstellen bij het niet-indexeren en het afbouwen in drie jaar van bepaalde regelingen. Maar hoe komen de mensen er voor te staan die min of meer blijvend zijn aangewezen op dit type regelingen? Daarvoor zijn die regelingen er toch in de eerste plaats? Ze zijn er minder voor hen die er slechts gedurende enige tijd gebruik van hoeven maken. De SGP en ChristenUnie hebben bijvoorbeeld bij herhaling aandacht gevraagd voor de chronisch zieken en gehandicapten en dat is een aandacht die bij dit onderwerp toch van importantie is.
De budgettaire neutraliteit die bij dit wetsvoorstel uitgangspunt is geweest, is als ik het goed zie een budgettaire neutraliteit die geldt in het eerste jaar. De volgende jaren is er winst voor de schatkist. Reeds nu moet toch duidelijk zijn dat dit geld wordt gereserveerd voor verbeteringen van het complex van maatregelen die wij bij dit wetsvoorstel bespreken. Ik kan het niet overzien, maar ik kan mij voorstellen dat een betere aanwending van die gelden mogelijk is dan nu gebeurt, in die zin dat er meer op toegezien wordt dat het geld terechtkomt bij de groepen waarvoor het is bedoeld. De belastingherziening kan toch nooit het argument zijn om "by night" regelingen te wijzigen? Daarvoor is een aparte politieke besluitvorming nodig die voor iedereen inzichtelijk is. Mijn fractie kan zich bij zo'n discussie wel iets voorstellen, omdat het hele woud van specifieke regelingen wel op zijn effecten kan worden beoordeeld. Maar dat is een aparte discussie die niet kan plaatsvinden naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Als de staatssecretaris zich met dat principe kan verenigen, moet ook nu al duidelijk zijn dat er zo nodig smeergeld aanwezig is om de regelingen op peil te houden als dat de uitkomst van zo'n politieke discussie is. Wij verwachten dat de staatssecretaris duidelijkheid kan geven in zijn beantwoording.
Het belastingplan 2001 en de tariefwet 2001 zijn de eerste proeven van vertaling van deze belastingvoorstellen in enig jaar. Zoals uit het verslag van het wetgevingsoverleg aan de overzijde blijkt, is dat geen sinecure. Op een aantal punten is het eigenlijk niet duidelijk hoe precies de effecten zullen zijn, en dit onderlijnt alleen nog maar eens dat het volgen van de effecten van belang is en dat we niet moeten schuwen om tussentijds in te grijpen. Daarover gaat mijn eerste vraag.
Uit het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer heb ik begrepen dat de staatssecretaris wel wil volgen maar in beginsel de consequenties pas wil trekken in de belastingplannen voor volgende jaren. In principe is dit logisch, maar bij deze grootscheepse operatie met heel veel blinde vlekken ten aanzien van de effecten, lijkt het mij geen goede benadering. Kan de staatssecretaris toezeggen dat in het jaar 2001 per kwartaal de effecten worden beoordeeld en dat zo nodig nog dat jaar aanpassing zal volgen?
Ik heb er geen behoefte aan, het uitvoerige en consciëntieuze overleg in de Tweede Kamer te imiteren. Ik beperk mij tot enkele vragen ter verduidelijking en tot enkele meer principiële aspecten.
Het duizelt mij langzamerhand als ik probeer om de gevolgen van de voorstellen te overzien voor de groep van chronisch zieken en gehandicapten. Kan de staatssecretaris nu in redelijkheid garanderen dat ook deze groep zal profiteren van de belastingverlaging op een zodanige wijze dat hun zak- en kleedgeld niet minder waard is geworden, bijvoorbeeld vanwege de BTW-verhoging? En voor een goed begrip: al direct bij het nieuwe jaar!
De fiscale behandeling van de eigen woning komt uitvoerig terug als wij een notitie daarover hebben ontvangen. De discussie die in de Tweede Kamer is gevoerd over dit onderwerp, laat wel zien wat een monstrueuze constructie het huurwaardeforfait eigenlijk is. Ook hier is erover gesproken, niet voor de eerste keer. Ik heb in de afgelopen jaren tijdens de financiële beschouwingen regelmatig tijd eraan besteed. Het gaat mij hierbij niet om verlichting van lasten van de huizenbezitter – deze mogen van mij best op het huidige niveau blijven – maar de redenering om het via het huurwaardeforfait te doen, deugt niet en leidt jaar in jaar uit tot frictie, nu weer over de wijze waarop de huurstijging van de afgelopen vier jaar precies is doorberekend of juist niet is doorberekend, en over de precieze zwaarte in relatie tot de waardestijging van onroerend goed. Ik heb op een spreekbeurt wel eens bepleit, huizenbezitters een aparte aanslag te sturen ten behoeve van de begroting van Defensie omdat zij in materiële zin meer belang bij de verdediging van ons land hebben dan niet-huizenbezitters. Zo'n aanslag is ten minste even goed te verdedigen als het existerende systeem van het huurwaardeforfait. Maar goed, D66 zal zich ermee tevreden moeten stellen dat wij eerder een gekozen burgemeester hebben dan dat het regime rondom het huurwaardeforfait zal veranderen.
Van meer gewicht is de constatering dat al bij de eerste de beste invulling van het belastingplan in enig jaar er toch weer een heel scala van afdrachtkortingen existeert. Op zichzelf zijn zij stuk voor stuk sympathiek en vervullen zij een functie in het nastreven van gewenste doelen, maar evenzeer is het waar dat deze kortingen de grondslag voor de belastingheffing verkleinen. Elke afdrachtkorting bemoeilijkt de ontwikkeling naar verdere verlaging van de tarieven, die, zoals de staatssecretaris zelf al heeft gezegd, vanuit Europa onvermijdelijk op ons afkomt. Of ben ik er te pessimistisch over en ziet de staatssecretaris het anders?
Heeft de staatssecretaris er al enig inzicht in, welk percentage mensen die recht hebben op de heffingskorting en die zich hiervoor moeten aanmelden, dat al hebben gedaan? Overigens wil ik de voorlichting complimenteren. Als gedurende de laatste weken van dit jaar de mensen nog eens extra op de noodzaak worden gewezen om zich aan te melden, dan is door de overheid al het mogelijke gedaan. Zal die voorlichting overigens doorgaan in de maand januari en vooral nadat de eerste loonstroken bij de mensen zijn? Dan is er immers een direct effect. Het lijkt mij nodig om dat te doen.
Voorzitter! Het hele pakket van maatregelen uit cluster III – de vergroeningsmaatregelen – stemt mijn fractie tot tevredenheid. Op dat punt is het regeerakkoord nu al vrijwel uitgevoerd. Dat doet de vraag opkomen: hoe verder? De staatssecretaris heeft al gewezen op de grenzen die Europa stelt, maar daar ligt natuurlijk tegelijkertijd ook een uitdaging. Waar we in ieder geval ook voor moeten waken, is het heffen van belasting op zaken die gemakkelijk te ontlopen zijn. Men kan dan denken aan illegaal storten omdat legaal storten te duur is. Oplossingen liggen eerder in de premie- dan in de belastingsfeer. Is het de bedoeling van de staatssecretaris om daaraan een verkenning te besteden?
Voorzitter! Als laatste resteert het wetsontwerp ondernemerspakket en daar sluit ik mee af. Uit de behandeling aan de overzijde blijkt al wel dat geen enkele partij bezwaren heeft tegen de doelstellingen van dit wetsontwerp. Het gaat om een versterking van het ondernemers- en vestigingsklimaat door fiscale belemmeringen weg te halen. Daarnaast wordt er naar gestreefd om oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk tegen te gaan en daarvoor is een fors bedrag ingeboekt. D66 kan dat onmogelijk als een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven interpreteren, want op die manier kun je de afschaffing van de fiscale regeling die er tot nog toe bestaat ten behoeve van omkoping van buitenlandse ambtenaren ook als verzwaring kwalificeren. Overigens heb ik uit de behandeling aan de overzijde van het Binnenhof begrepen, dat binnen een halfjaar ons een wetsontwerp zal bereiken dat aan die fiscale facilitering een einde maakt. Ik zou daarvan nog graag een bevestiging van de staatssecretaris willen hebben.
Voorzitter! Ik kom dan te spreken over de doorschuifregeling. Het nu voorgestelde is onmiskenbaar een verbetering maar ik sta sympathiek tegenover de suggestie die de fractie van de VVD bij de schriftelijke inbreng heeft gedaan om de eis van drie jaar medeondernemerschap te laten vallen in die gevallen waarbij bedrijfsoverdracht door feitelijke omstandigheden is gedicteerd. Het door de VVD-fractie genoemde voorbeeld van plotselinge invaliditeit geeft de intentie goed aan. Het komt me voor, dat het hele vraagstuk van de bedrijfsopvolging toch ook niet los gezien kan worden van de successieproblematiek. Ziet de staatssecretaris dat verband ook?
Er is aan de overzijde en nu ook bij de schriftelijke inbreng van de collega's van CDA en VVD uitvoerig stilgestaan bij de verliescompensatie. Uitgangspunt voor D66 is dat er reden is om oneigenlijk gebruik tegen te gaan, maar dit is nu typisch zo'n punt waarvan de precieze gevolgen niet te overzien zijn. De nu gedane voorstellen kennen nauwelijks enige verfijning, terwijl uit de voorbeelden die door de collega's zijn aangereikt toch duidelijk blijkt, dat aan verfijning wel behoefte is. Is de staatssecretaris bereid het hoofdstuk verliescompensatie in de nabije toekomst verder te verfijnen?
Voorzitter! De voorstellen inzake de geruisloze terugkeer uit de BV, de verlaging van de kapitaalbelasting en de omvorming vervangingsreserve in herinvesteringreserve geven mij na de uitvoerige behandeling aan de overzijde geen reden tot nadere vragen. Maar tot slot zou ik nog wel van de staatssecretaris willen weten, of hij een mogelijkheid ziet de suggestie van de Nederlandse orde van belastingadviseurs te volgen gedaan in het commentaar van 27 oktober. Zij suggereren bij wetsontwerpen met een zo hoog technisch gehalte als het voorliggende, eerst een voorontwerp van wet te publiceren. Als dat zou kunnen, krijgen parlementariërs ook de mogelijkheid om het veld te consulteren. De parlementaire controle kan daardoor alleen maar verbeterd worden, zoals ik hiervoor al heb betoogd.
Voorzitter! Wij zijn uit de aard der zaak benieuwd naar de antwoorden van de bewindsman.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De staatssecretaris zal het eind van de middag aan zijn beantwoording beginnen, na de afhandeling van de Wet financiering decentrale overheden.
De vergadering wordt van 13.15 uur tot 14.15 uur geschorst.
Voorzitter: Boorsma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20002001-457-482.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.