Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een aanpassing van de procedure tot benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koning (25444).

(Zie vergadering van 4 juli 2001.)

De voorzitter:

Mij is gebleken dat enkele leden behoefte hebben aan een derde termijn. Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt heropend.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Ik dank de heer Dölle voor zijn bereidheid om mij als eerste in deze derde termijn het woord te laten voeren. Verleden week sprak hij zich al uit voor de meervoudige aanbeveling. En nu dit; mijn geluk met het CDA kan niet op!

Ik dank ook de minister voor zijn brief. Het gaat de VVD erom dat de enkelvoudige aanbeveling moet worden beperkt tot gevallen waarin er sprake is van overmacht. Bij een enkelvoudige aanbeveling zien wij namelijk spanning met de Grondwet. Dat vinden wij een zwaar punt. Het is geen discretionaire bevoegdheid van de gemeenteraad, maar wel van de Kroon om te bepalen wanneer met een enkelvoudige aanbeveling kan worden volstaan. Vandaar ook dat wij dit verankerd willen hebben in de wet. Het verheugt ons dat de minister dit wil regelen in, zoals hij schrijft, een komende wijziging van de Gemeentewet. Wij gaan ervan uit dat hij daarmee dé komende wijziging van de Gemeentewet bedoelt. Ik begrijp dat er zo'n wijziging op de rol staat. Kan de minister aangeven wanneer die verwacht kan worden? Ik neem aan zo spoedig mogelijk. Wij verzoeken de minister formeel zo spoedig mogelijk die wijziging in te dienen.

De minister zal begrijpen dat wij geneigd zijn in te stemmen met het voorstel. Als hij toezegt bij de komende wijziging van de Gemeentewet zo spoedig mogelijk met de in de brief genoemde aanpassing te komen en als de fracties van PvdA en D66 hier uitspreken daaraan ook steun te verlenen, hebben wij bereikt wat wij wilden en zullen wij het voorliggende wetsvoorstel steunen.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. De vreugde van de VVD met het CDA kan kennelijk niet op, ook al is die voor een deel op misverstand gebaseerd. Ik vrees echter dat ik na lezing van de brief van de minister de liberale euforie enigszins moet temperen. Die brief bevat een aantal punten. Ten eerste herhaalt de minister zijn expliciete instemming in de Tweede Kamer met de uitleg van het begrip "bijzondere gevallen". In overmachtachtige situaties – en daaronder wordt ook verstaan het terugtrekken van de tweede kandidaat – zal er sprake zijn van een bijzonder geval zoals bedoeld in de wet. De minister heeft die uitleg nog eens herhaald. Het opstappen van een tweede kandidaat is een situatie die zich naar verwachting overigens het vaakst zal voordoen.

Ten tweede herhaalt de minister in zijn brief dat hij de vertrouwenscommissies en de gemeenteraden er in een circulaire nog eens op zal wijzen hoe het nationale debat is verlopen en wat als gevolg daarvan de interpretatie van de betrokken wetsartikelen moet zijn.

Ten derde herhaalt de minister in zijn brief dat hij ook in de ambtsinstructie aan de commissaris van de Koning een bepaling zal opnemen die de commissaris ertoe moet brengen duidelijk te controleren dat de betreffende interpretatie en naleving in de gemeenten juist zal zijn.

Vervolgens komt het nieuwe element. De minister is bereid om wetstechnisch verduidelijkend, zoals hij dit noemt, in de toekomst in de Gemeentewet op te nemen – daar is zo-even naar gevraagd door de heer Luijten – de bepaling dat de minister een enkelvoudige aanbeveling die naar zijn oordeel niet tot stand is gekomen in een bijzondere omstandigheid, naast zich neer kan leggen. Daarover had hij echter, voorzover wij begrepen hebben, al geen enkel misverstand laten bestaan. Natuurlijk is het de taak van de minister van Binnenlandse Zaken om de wet te handhaven en natuurlijk is het ook de taak van de minister van Binnenlandse Zaken om de gezaghebbende uitleg daarvan daarbij te betrekken. Wij hebben er – wellicht anders dan de VVD – geen enkele twijfel over gehad dat de minister dit zou doen.

Die vanzelfsprekendheid – ik mag bijna wel zeggen: die plicht van de minister – wordt nu opgenomen in een bepaling in het zesde lid; het vijfde, zesde en zevende lid worden veranderd. Het is de opname van die vanzelfsprekendheid die de VVD-fractie wellicht het duwtje in de rug geeft om dit wetsvoorstel, waartegen zij toch blijkens de schriftelijke voorbereiding en ook blijkens het debat hier een behoorlijke hoeveelheid bezwaren aanvoerde, te kunnen verteren.

Het roept bij ons een beetje het gevoel op, zoals de Amerikanen dit – met excuus, mijnheer de voorzitter – wel zeggen: "where is the beef"? Is dit verzet door het opnemen van een vanzelfsprekendheid, niet enigszins een natte voetzoeker gebleken? Feit blijft simpelweg dat dit dempen van de kloof, de uitleg dus van de discretionaire ruimte in artikel 131 Gemeentewet, als een beleidsmatige zaak blijft voorbehouden aan de minister die er zit, respectievelijk aan het kabinet dat verantwoordelijk is en dat door de tijd heen, in het licht van de interpretatie in de Tweede Kamer, steeds de invulling van het begrip "bijzondere omstandigheid" ter hand zal nemen.

Onze vraag aan de minister is dan ook of deze aangekondigde, eventuele wijziging van de wet naar de opvatting van de regering een uitbreiding is van het juridisch areaal dat moet voorkomen dat gemeenten te gemakkelijk met enkelvoudige aanbevelingen komen. Ik dacht dat de minister daar al voldoende areaal had. Ik herhaal dat de vanzelfsprekendheid voor ons nooit in het geding is geweest. Ik begrijp heel duidelijk en goed waarom de minister zijn bereidheid de wet te wijzigen een verduidelijkende en een puur wetstechnische noemt. Wij hadden het inderdaad zo begrepen en ik begrijp dan ook niet de euforie der liberalen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Er heeft zich nog een nieuw feit voorgedaan. Ik las in Trouw, een krant die meestentijds goed geïnformeerd is daar waar het gaat om christen-democratische politic, dat de voorzitter van het CDA nogal teleurgesteld was in de senaatsfractie van het CDA wat betreft de enkelvoudige aanbeveling, omdat andere onderdelen van uw partij zich daar een voorstander van hebben betuigd, waaronder de partijraad. Hij kondigde aan een goed gesprek met u te voeren. Ik wil graag weten of dit gesprek al heeft plaatsgevonden en of de argumenten die hij naar voren heeft gebracht, zo zwak waren dat u toch volhardt in het afwijzen van een enkelvoudige aanbeveling.

De heer Dölle (CDA):

De reden waarom wij volharden in de afwijzing van het wetsontwerp, ligt niet in de enkelvoudige of dubbelvoudige aanbeveling, zoals u weet, maar ligt in twee andere argumenten, waar ik bij de stemverklaring – waar wij wel prijs op stellen – op terug zal komen. Uw interesse in het christen-democratische discours is hartverwarmend. Ik kan u zeggen dat er inderdaad een gesprek heeft plaatsgevonden, dat in ieder geval gekwalificeerd kan worden als verhelderend en hartelijk, en daar laat ik het bij.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. De brief van de minister is inderdaad een nieuw feit. Daarmee wordt eigenlijk een enorme concessie aan de VVD gedaan. Vorige week heeft namelijk één fractie getamboereerd met de wens van een novelle. Dat hield men echter niet vol en nu is er deze brief met een halfzachte toezegging. Ik vind het nogal wat als één partij, die toch echt de minderheid van de senaat vormt, om zoiets vraagt en de minister dat dan doet. Op die manier krijgt men de smaak te pakken. De minister zal begrijpen dat ik bij een volgende gelegenheid hieraan een voorbeeld zal nemen.

In de brief wordt veel herhaald van datgene wat verleden week naar voren is gebracht. De crux zit natuurlijk in de laatste zinnen. Daarin schrijft de minister dat hij wellicht wil overwegen, indien daartoe de behoefte bestaat, bij een volgende wijziging van de Gemeentewet _ enz. De behoefte moet er dus zijn en dat wil zeggen dat de meerderheid van deze Kamer zich daarvoor zal moeten uitspreken. Ik begrijp dat de VVD die behoefte heeft, maar het CDA niet. Wij hebben die behoefte ook helemaal niet. Met een minimalistische interpretering kun je zeggen dat wordt bevestigd wat verleden week een- en andermaal naar voren is gebracht. Je kunt echter ook een politieke interpretatie volgen, en dat doen wij, want dat is ook een kant van het bestaan van deze Kamer. Wij zien veel in de enkelvoudige aanbeveling. Daarin ziet het CDA in de Tweede Kamer veel, daarin ziet D66 veel en daarin ziet de Partij van de Arbeid veel. Kortom, daarin ziet een ruime politieke meerderheid in dit land veel. Echter, de mogelijkheid van de enkelvoudige aanbeveling wordt verder weggeschoffeld, en dat vinden wij onjuist.

Ik vind het bovendien nogal wat dat in een wetsartikel wordt vastgelegd dat de minister geen acht slaat op de motivatie voor een enkelvoudige aanbeveling als hij het daarmee niet eens is. Vorige week had de minister het steeds over de prullenbak. Hij had die beter in het wetsartikel kunnen incorporeren. Dan had hij ook een novum in de geschiedenis van de wetgeving geïntroduceerd. Eigenlijk staat hier namelijk: het gaat de prullenbak in. Welnu, had dat dan ook zo in het artikel kunnen staan, dan hadden wij een zeer beeldende wetstekst gehad. "Geen acht slaan op" wil zeggen dat elke mogelijke discussie en elke dialoog met de gemeenteraad die met zijn volle verstand tot een enkelvoudige aanbeveling komt, is uitgesloten. De minister kan namelijk zeggen: die aanbeveling voldoet niet aan mijn criteria, punt uit. Wij zien zoiets niet zitten. Ik vraag me ook af of de Tweede Kamer akkoord gaat met de verdere inperking ten aanzien van de enkelvoudige aanbeveling. Dat zullen wij dus moeten afwachten.

Wanneer komt het voorstel aan de orde? Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel met betrekking tot dualisme ingediend, maar ik vind niet dat deze kwestie daarin zou moeten worden geregeld. Het gaat hierbij namelijk niet om dualisme of monoïsme. Dit is gewoon paternalisme, dit is Haags paternalistisch gedrag tegenover de gemeenteraden. Deze kwestie zou aan de orde moeten komen in een wetswijziging betreffende verdere paternalisering van de Gemeentewet. Die verwacht ik in 2015 of omstreeks die tijd.

Voorzitter. Verleden week heb ik al relativerende opmerkingen met betrekking tot de tweevoudige aanbeveling gemaakt. Wij willen nog wel een accent leggen. Het lijkt ons goed dat gemeenteraden weten dat de fractieleden van GroenLinks graag solliciteren naar het ambt van burgemeester, in welke gemeente dan ook. Daarbij geldt wel nadrukkelijk de clausulering dat zij graag bij de aanbeveling op de tweede plaats worden gezet. Zij verkeren dan namelijk in de prettige wetenschap dat nummer één burgemeester wordt.

De heer Van Thijn (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik ben dit debat begonnen met een uitspraak van oud-burgemeester Koch van New York, die mij ooit gevraagd heeft hoe groot mijn meerderheid was. Het was een heksentoer om hem uit te leggen dat, ondanks het feit dat de burgemeesters in dit land niet gekozen zijn, Nederland toch een democratie is. Ik heb de afgelopen dagen geprobeerd om hem te bereiken om uit te leggen wat nu precies het meningsverschil was tussen de VVD-fractie en de minister. Maar afgezien van het feit dat ik hem niet heb kunnen bereiken, denk ik dat het ook een mission impossible was geweest om dit minieme verschil van mening over een van de subartikelen van dit wetsvoorstel uiteen te zetten. Ik wil kleine zaken ook graag klein houden. Ik ben dus erg blij dat de minister de logische conclusie heeft getrokken dat het legitieme meningsverschil geen novelle waard is, en dat de VVD-fractie die conclusie nu ook deelt. De procedure zou niet in overeenstemming zijn met de substantie.

Nu hebt u mij in uw brief over de toekomst – het is bijna een brief aan uw opvolger over een toekomstige gemeentewet – gevraagd of mijn fractie er behoefte aan heeft dat u de verheldering die u de afgelopen dagen een- en andermaal gegeven hebt, in de wet neerlegt.

De voorzitter:

Ook in derde termijn spreken de leden nog altijd tegen de voorzitter.

De heer Van Thijn (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Behoefte is natuurlijk wel een erg groot woord. Verder is het natuurlijk niet in eerste instantie aan de Eerste Kamer om zich uit te spreken over toekomstige wetgeving. Dat is echt het primaat van de Tweede Kamer. Alles in overweging nemende, moet ik evenwel zeggen dat mijn fractie er geen bezwaar tegen heeft dat deze toezegging wordt gedaan. In het wetsvoorstel wordt namelijk in zes verschillende artikelen een- en andermaal neergelegd dat onze minister in zijn uiteindelijke voordracht slechts op zwaarwegende gronden kan afwijken van de aanbeveling, die dan meervoudig is. Wij vinden het een belangrijke stap vooruit op het pad naar democratisering van het burgemeestersambt dat afwijking daarvan en, naar ik aanneem, ook afwijking van de volgorde van de aanbeveling slechts op zwaarwegende gronden mogelijk is.

De heer Terlouw (D66):

Mijnheer de voorzitter. De minister heeft de vorige week bij de behandeling van het wetsvoorstel dat nu weer aan de orde is, uitvoerig zijn interpretatie gegeven van de verschillende wetsartikelen. Met name heeft hij veel tijd besteed aan hoe hij ziet dat de passage moet worden gelezen waar het gaat in die gevallen dat kan worden afgeweken van de regel dat er sprake moet zijn van een meervoudige voordracht. Ik heb in tweede termijn gezegd dat de fractie van D66 die interpretatie van de minister onderschrijft. Niet uit geestdrift, maar omdat wij zagen dat het voor de fractie van de VVD, een coalitiepartner, van groot belang was dat die interpretatie zoals door de minister gegeven, ook als interpretatie van de wet zou worden opgevat. Als de heer Luijten nu expliciet vraagt of de fractie van D66 instemt met de brief van de minister en met name met de daarin omschreven technische wijziging van de Gemeentewet, dan kan ik hem en de minister zeggen dat wanneer een dergelijke technische wijziging van de Gemeentewet ons bereikt, de huidige fractie zich daar niet tegen zal verzetten. Dit is niet omdat wij daarover geestdriftig zijn, aangezien wij vinden dat een enkelvoudige voordracht in sommige gevallen zeer wel kan en niet in strijd is met de Grondwet en ook gaat in de richting zoals wij graag willen dat dit gehele proces zich ontwikkelt. Desalniettemin, wij kunnen niet negeren wat hier is gebeurd. Als dit wetsvoorstel alleen maar wet kan worden met deze toezegging dan doen wij haar bij dezen.

De heer Ruers (SP):

Mijnheer de voorzitter. Volgens mij is hetgeen wij nu voorgelegd krijgen veel gedoe om niks. De minister heeft de vorige keer uitstekend aangegeven wat zijn bedoeling was en die was helder. De handreiking die hij middels de brief doet, zie ik dan ook als een overbodige. Het is een onnodige doublure die bovendien wetstechnisch niet erg fraai is. En dat is toch iets wat deze Kamer zich zou moeten aantrekken. Ik zie dan ook het nut van de voorgestelde wijziging niet in. Behoefte hebben wij er in elk geval niet aan. Ik zou er nog wel op willen wijzen, met name in de richting van de VVD-fractie, dat zelfs al zou deze onnodige doublure worden opgenomen, er nog steeds de mogelijkheid bestaat dat er straks een enkelvoudige aanbeveling komt en de minister die overneemt. Veel belangrijker is dat er in de praktijk een stroming gaande is op lokaal niveau die gewoon in de richting van de enkelvoudige aanbeveling gaat. Dat is wat democratisch gewenst is op lokaal niveau en dat zal er ook uitkomen. Dan kan de VVD-fractie wel tegensputteren maar dat helpt natuurlijk niets. Die ontwikkeling gaat gewoon door. Hoewel wij er geen behoefte aan hebben, mag genoemde wijziging worden opgenomen, want het zal weinig veranderen. Dus wat mij betreft: ga uw gang!

Minister De Vries:

Mijnheer de voorzitter. Wij zijn de vorige week uiteengegaan met de constatering dat er tussen de woordvoerder van de VVD-fractie en de regering inhoudelijk overeenstemming was. Ik heb ook geconstateerd dat hij zich wel afvroeg of de vanzelfsprekendheid van de aanwezigheid van het gedrag van de minister, in de zin dat hij zou toetsen, niet anders gelezen zou kunnen worden, bijvoorbeeld zo dat de gemeenteraad het gaat invullen. Ik heb toen toegezegd daarover nog eens na te zullen denken. Dat heb ik gedaan, met als resultaat een brief die – de heer Dölle heeft die inmiddels geïnterpreteerd – kennelijk volstrekt helder is. Als je wetstechnisch naar een bepaling zoekt die het allemaal nog wat helderder maakt, dan kom je mijns inziens bij de tekst die ik in de brief heb opgenomen. Ik ben daar achtergekomen door me in te leven in de situatie dat ik die wet helemaal zelf zou hebben geschreven. De Kamer weet dat deze wet bij amendering tot stand is gekomen. Het valt op dat bij amendering wel gesproken wordt over de wijze waarop de minister handelt als er een meervoudige aanbeveling is, maar niet over de wijze waarop hij handelt bij een enkelvoudige aanbeveling. Ik zou het in die zin heel goed denkbaar hebben gevonden dat ik, als ik die wet helemaal zelf zou hebben geschreven, een bepaling als de onderhavige daarin had opgenomen. Die bepaling is niet noodzakelijk om misverstanden te voorkomen, maar wel omdat ik er prijs op stel dat de coalitiepartner die het met dit wetsontwerp het moeilijkste heeft gehad, zich comfortabel voelt met de wijze waarop de regering hiermee omgaat. Het is alleen al om die reden van betekenis dat ik aanbied om bij een volgende wijziging van de Gemeentewet dit punt mee te nemen. Dat zal uiteraard zonder dralen gebeuren. Ik neem aan dat het dan om een wijziging van de Gemeentewet zal gaan, die ik nog moet initiëren. Er ligt op dit moment een wet bij de Kamer. Ik kan daar moeilijk nog bepalingen in gaan stoppen. Ik denk dat de Raad van State daar correctheidshalve wellicht even naar moet kijken. Maar ik zal dat zonder dralen doen. Mocht zich geen wijziging van de Gemeentewet op korte termijn aandienen, dan zal ik er een apart wetsvoorstel van maken. Dit zal dus gaan gebeuren.

De heer Luijten (VVD):

Als er geen wijziging op stapel staat, dan initieert u dus zelf die wijziging.

Minister De Vries:

Ja, ik zal dit zonder dralen doen.

Voorzitter. Ik wil echter wel een paar weken dralen, als u mij tenminste vandaag in goede gezondheid het pand laat verlaten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming over het wetsvoorstel zal plaatsvinden aan het einde van de vergadering.

Naar boven