Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling in een deel van Twente (27096).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De herindeling van Twente is hier behandeld op 18 april. Ik heb toen goed geluisterd naar wat de minister in eerste termijn heeft gezegd, in reactie op de inbreng van de CDA-fractie. Ik heb toen in een interruptie aangegeven, op enkele van zijn opmerkingen te zullen terugkomen in een tweede termijn. Dat is toen niet mogelijk geworden. Het is bekend: de minister vroeg om een opschorting van de beraadslaging. Dat betekent dat de tweede termijn niet heeft plaatsgevonden. Meteen doet zich nu de vraag voor: wat nu? Hebben wij nu een eerste termijn of gaan wij in wezen door met de tweede termijn? Ik denk dat het van beide een beetje is.

Immers, het oorspronkelijke wetsvoorstel ligt in wezen weer voor. Het is niet gewijzigd, behalve dan dat het grote onderdeel Twentestad eruit is genomen. Dat betekent wel, dat de kanttekeningen die in eerste termijn door de verschillende woordvoerders zijn gemaakt niet weersproken zijn. Zij zijn in elk geval niet aan de orde gekomen in de tweede termijn. Enkele van die punten zal ik kort herhalen, maar ik zal eerst een aantal andere opmerkingen maken.

In de eerste plaats heeft onze collega van de Partij van de Arbeid, de heer Witteveen, een vraaggesprek gehad met de Staatscourant. Daarvan is verslag gedaan in het nummer van vrijdag 8 september. Mevrouw Schoondergang-Horikx heeft er al een enkele cynische opmerking over gemaakt. Ik was er eigenlijk door geschokt. De kop "Grondige discussie herindeling nodig" vond ik buitengewoon aantrekkelijk. Ik dacht dat wij een goed debat zouden krijgen over de vergaderstukken voor vandaag, de verschillende wetsvoorstellen voor zowel Limburg als Overijssel. Vervolgens zie ik echter dat de heer Witteveen pas na dinsdag, dus na vandaag, die grondige discussie wil.

De heer Witteveen (PvdA):

Voorzitter! Dit lijkt mij het verkeerde moment om opmerkingen uit de Staatscourant aan de orde te stellen. Wij hebben het over een wetsontwerp en niet over meningen van leden van dit huis. Als de heer Boorsma mij toch wenst te citeren, stel ik het zeer op prijs als hij dat correct doet. Niet ik heb gezegd dat na deze dag discussie op z'n plaats zou moeten zijn. Dat is een opmerking van de journalist. Die is uiteraard ook voor rekening van de journalist.

De heer Boorsma (CDA):

Ik heb inderdaad ergens in mijn aantekeningen staan, dat ik de heer Witteveen wil citeren voorzover dat correct is. Ik ben blij dat hij op dat punt al een kanttekening heeft geplaatst. Hij zal het met mij eens zij dat wij in elk geval hebben geprobeerd, in dit huis een grondige discussie over herindeling te voeren. Gebleken is, dat discussies over herindeling hier vaak de nodige emoties oproepen. Op grond van die grondige discussie heeft de CDA-fractie in het verleden bijvoorbeeld voor de herindeling van Drenthe gestemd, voor de herindeling Bergen/Egmond/Schoorl, voor de herindeling van de Betuwe, tegen de herindeling van Brabant, tegen de herindeling van West-Overijssel en tegen de herindeling van Vleuten/De Meern. Daaruit blijkt dat wij steeds hebben geprobeerd, wetsvoorstellen grondig te beoordelen en te bespreken en in discussie te gaan met de collegae. Zo herinner ik mij, dat bij de behandeling van het wetsvoorstel Twente op 18 april ik bijvoorbeeld de heer Witteveen heb gevraagd, mij eens aan te geven op grond van welke argumenten de fractie van de PvdA vindt dat een samenvoeging van Den Ham en Vriezenveen gerechtvaardigd en geboden is. De heer Witteveen wilde die grondige discussie toen in ieder geval uit de weg gaan.

In de tweede plaats heb ik nog een ander citaat. Excuses aan de heer Witteveen als ik hem niet juist citeer, maar ik ga af op hetgeen hier staat. Hij heeft volgens de Staatscourant gezegd: "Wij herindelen dus in den blinde." Dat vind ik nogal wat. Dat kan de minister zich aantrekken. Het spoort in elk geval volledig met de kritiek die wij hier eerder hebben geuit op de tekortschietende argumentatie. Immers, als argumentatie voor wetsvoorstellen ontbreekt, kun je geen grondige discussie voeren. Wat dat betreft vrees ik, dat collega Witteveen zeer terecht heeft gezegd dat het herindelingsbeleid, voor een deel althans, in den blinde is gevoerd. Er zitten ook goede wetsvoorstellen tussen; wij hebben een aantal malen voor herindeling gestemd. Het verheugt mij dat collega Witteveen in het interview het belang van sterke lokale gemeenschappen heeft beklemtoond. Ik ben blij dat hij klemtoon legt op het belang van een korte afstand tussen burger en bestuur. Op grond van dergelijke argumenten hebben wij in enkele gevallen gestemd tegen wetsvoorstellen voor herindeling. Zie de oude pleidooien er nog maar eens op na. Lees ze nog maar eens na.

Voorzitter! In de derde plaats maak ik enkele opmerkingen over de argumentatie. Bij vorige wetsvoorstellen hebben wij daar een groot punt van gemaakt. Dat gold ook voor grote delen van het wetsvoorstel Herindeling Twente. Collega Pastoor heeft dat ook gedaan bij de behandeling van het wetsvoorstel Herindeling West-Overijssel en ook is het gedaan bij de behandeling van het wetsvoorstel Herindeling Vleuten-De Meern. De CDA-fractie stond daar bovendien niet alleen in. Wat dat betreft is het jammer dat collega Terlouw er nog niet is. Bij de behandeling van de herindeling West-Overijssel heeft hij het volgende gezegd: "Wat zijn de argumenten voor deze herindeling in West-Overijssel? Die zijn moeilijk te vinden." Vervolgens liet hij aan de hand van tal van voorbeelden zien hoe gebrekkig de argumentatie was. De minister heeft toen – ik hoop dat hij mij hoort, want het lijkt mij moeilijk om tegelijk te lezen en te luisteren – aangegeven scherp op te letten en erop toe te zien dat de argumentatie zo volledig mogelijk zou zijn. Edoch, dat zou vooral gelden voor de behandeling van vragen van dit huis. Dáár ging het echter niet zozeer om. Het ging om de argumentatie in de memorie van toelichting, in de eerste grondvesten van de wet. Welnu, de minister heeft toegezegd meer te doen aan de argumentatie. Het wetsvoorstel Herindeling Twente is ingetrokken. Nu ligt een nieuw wetsvoorstel voor. Heeft de minister nu zijn belofte gestand gedaan, heeft hij de argumentatie verbeterd? Eenieder kan antwoord geven op die vraag, want wij moeten constateren dat het wetsvoorstel niet is gewijzigd. De minister heeft niet de moeite genomen om de argumentatie aan te scherpen, aan te passen of te verbeteren. Dat neem ik hem kwalijk, gegeven zijn belofte.

In de vierde plaats wijs ik erop dat de minister het oorspronkelijke wetsvoorstel weliswaar heeft ingetrokken en een nieuw voorstel heeft ingediend – daaruit is het onderdeel Twentestad geschrapt – maar hoe zit het dan met de rest? Dan rijst de vraag of de in het wetsvoorstel besloten liggende wijziging van het grondgebied van Borne onverkort kan blijven bestaan. Ook rijst de vraag of de minister niet gehouden was om opnieuw het gebruikelijke traject, beginnend bij de provincie, te volgen. Ook ik ben overigens blij met snelheid, want er moet in de provincie Overijssel eindelijk eens rust komen op dit front, maar formeel blijft mijn vraag overeind. Ik zal daar nu niet op ingaan, want mevrouw Bemelmans-Videc heeft hier vanmorgen al over gesproken. Toch wil ik er nog wel op wijzen dat het opmerkelijk is dat een gemeente een kort geding aangaat om de behandeling van een wetsvoorstel tegen te houden. De minister heeft al kenbaar gemaakt dat de rechter de regering in het gelijk heeft gesteld. Nog opmerkelijker is het echter dat een Stichting De 3 Beken Belangengroep in hoger beroep gaat. Dat zegt iets over de beleving van de democratie ter plaatse. Iets waar collega Terlouw bij de behandeling van het wetsvoorstel betreffende herindeling van Vleuten-De Meern ook zwaar aan tilde.

Minister De Vries:

Het zegt echter niets over de behandeling van de rechtsvraag. Dat doet de uitspraak in kort geding.

De heer Boorsma (CDA):

Daar heb ik mij ook niet over uitgesproken.

Minister De Vries:

Dat vind ik opmerkelijk, want in onze rechtstaat is het toch van belang dat men zich uitspreekt over het oordeel van de rechter betreffende de aan hem voorgelegde rechtsvraag.

De heer Boorsma (CDA):

Dat ben ik met de minister eens. Ik wil echter teruggaan naar het begin van het wetsvoorstel, voordat er überhaupt sprake was van een kort geding. Dáár ligt de bron van alle ellende. In een brief wees de burgemeester van Rijssen mij op een uitspraak van de minister die ik eerlijk gezegd was vergeten. Dat citaat luidde: "De vorming van Twentestad maakt immers een integraal onderdeel uit van het wetsvoorstel Een sterke centrumgemeente, omringd door krachtige plattelandsgemeenten. Vanaf het begin van de herindelingsprocedure is het bestuurlijke vernieuwingsproces gericht geweest op het totale gebied van Twente. Daaraan liggen inhoudelijke argumenten ten grondslag. Het is ongewenst, gelet op de samenhang in dat bestuurlijke voorstel, en praktisch onmogelijk, de uitkomsten van de verschillende onderdelen van dit proces los van elkaar te beschouwen en aparte beslissingen te nemen over het stedelijk gebied en het landelijk gebied van Twente." Het stedelijk gebied is eruit gehaald. De minister zegt, dat je de losse onderdelen niet los kunt behandelen. Hoe kon de minister dit wetsvoorstel zomaar weer indienen, nadat het stedelijk gebied eruit is gehaald? Zou de burgemeester van Rijssen, toen hij dit onder mijn aandacht bracht – er zijn overigens vele anderen die zo denken – toch niet een heel sterk punt hebben?

Dat waren enkele nieuwe beschouwingen en ik wil nog eens kort in herinnering brengen wat de CDA-fractie op 18 april naar voren heeft gebracht. Het spreekt vanzelf, dat ik niet meer inga op het onderdeel Twentestad.

Allereerst de samenvoeging Vriezenveen-Den Ham, beide redelijk grote gemeenten. Ik heb de minister toen ook schriftelijk gevraagd waarom bijvoorbeeld Tubbergen wel zelfstandig kan blijven en Vriezenveen niet. Dat werd schriftelijk afgedaan – ik ga op mijn herinnering af – als detailvragen. De minister heeft in elk geval wel gezegd, dat niet het ontbreken van voldoende bestuurskracht het argument was. Maar wat dan wel? Daarop zijn er schriftelijk gelegenheidsargumenten naar voren gekomen en die heb ik in het debat aan de orde gesteld. Een van die argumenten was het feit, dat er een gemeenschappelijke grondsoort is. Een ander argument vormde de ligging aan het Kanaal Almelo-De Haandrik. Dat zijn natuurlijk ongelooflijk merkwaardige gelegenheidsargumenten. Ik heb dat toen wat geridiculiseerd, want als dat een goed argument is, moet je Den Helder, Alkmaar, Zaandam en Amsterdam met elkaar samenvoegen want die liggen aan het Noord-Hollands Kanaal.

In de tweede plaats de gemeente Rijssen. Ik heb al gevraagd waarom Staphorst wel zelfstandig kan blijven en Rijssen niet. Ik heb hem ook gevraagd wat er dan fout gaat in Rijssen. De minister antwoordde, dat er niets fout ging en dat het een krachtige gemeente is. De bestuurskracht is dik in orde, maar waarom kan Tubbergen dan wel zelfstandig blijven en Rijssen niet. Het antwoord zou kunnen zijn – zoals uit de stukken is te peuren – dat Holten moet fuseren. De CDA-fractie heeft toen voorgesteld Holten te laten fuseren met Bathmen. Ik zeg niet, dat zij daar vóór is maar zij stelt vragen en zij laat zich graag overtuigen. Wat dat betreft, was het aantrekkelijk geweest als dit wetsvoorstel ook in stukken was geknipt. De CDA-fractie laat zich graag overtuigen. Partijvrienden – van ons en niet van de minister – hebben pogingen gedaan om ons ervan te overtuigen, dat zo'n samenvoeging best een meerwaarde voor beide gemeenten kan hebben, omdat Rijssen in de toekomst wellicht ook te weinig grond zou hebben. Nogmaals, zij laat zich graag overtuigen. Dat is niet nu al het geval maar zij heeft vragen gesteld. Aanstonds wordt duidelijk waarom ik hier zo de nadruk op leg.

In de derde plaats wil ik ingaan op de Hof van Twente. Ons argument is, dat het te grootschalig wordt. Het wordt een gemeente met een zeer groot grondoppervlak, met vijf gemeenten en zeer veel kernen. Het gaat om 30.000 inwoners, maar wat verbindt die gemeenten nu eigenlijk met elkaar, behalve zoiets als toerisme? Goor, de beoogde centrumstad, is voor, Stad Delden en Ambt Delden zijn tegen en Diepenheim is begrijpelijk tegen. Markelo zou voor kunnen zijn als het één grote gemeente zou worden. Wij hebben aangeven best voor een fusie te zijn maar dan van vijf gemeenten naar twee. Dat zou meer recht doen aan de kleine schaal van Twente.

Dan ligt er nog het amendement-Barth, waarin een buurtschap van Deurningen zou overgaan naar het stedelijke Oldenzaal. Het betrokken buurtschap De 3 Beken heeft – dat is bekend – zeer fel actie gevoerd, zich beroepend op het Europese Handvest inzake de Lokale Autonomie. Daarover is al het nodige gezegd.

De rechtsvraag is al door de minister aan de orde gesteld maar nu komt het grondprobleem ter sprake. Een grondprobleem is in wezen, dat deze hele toevoeging niet nodig was. De minister had in onze ogen het amendement dan ook krachtig moeten ontraden, want Oldenzaal zou bij aanvaarding van het oorspronkelijke wetsvoorstel al voldoende grond krijgen voor de nodige uitbreiding. Die gemeente heeft ongehoord veel actie gevoerd voor het behoud van het landelijke karakter, voor het behoud van de eigen gemeenschap die zich helemaal vervlochten weet met de gemeente Deurningen of eventueel Weerselo.

Een detailvraag die we destijds gesteld hebben, luidde: om hoeveel inwoners gaat het nu eigenlijk in die buurt? Om 130, zoals het amendement op het wetsvoorstel zegt, of om 300? De minister heeft destijds gezegd, dat hem dat eigenlijk niet zoveel kon schelen. Hij dacht dat het er 130 waren.

Mijnheer de voorzitter! Dit is een aantal punten die toen door ons aan de orde zijn gesteld. Wat is de reactie van de minister in de eerste termijn geweest? In welke mate is de minister ingegaan op de argumenten terzake van Den Ham, Vriezenveen, Stad Delden, Ambt Delden of de Hof van Twente of terzake van Rijssen en Holten? Welke regionale of lokale overheden zijn door de minister in zijn eerste termijn genoemd? Ik geef een opsomming die voor 95% betrouwbaar is; het is een heel snelle telling geweest. Hij heeft genoemd de provincie Overijssel twee keer. Wiedes! Hij heeft genoemd de provincie Drenthe een maal. Hij heeft genoemd de Haaglanden drie maal. Hij heeft genoemd de gemeente Nootdorp één keer. Hij heeft genoemd de gemeente Den Haag één keer. Hij heeft genoemd de regio West-Overijssel, waar het in dit wetsvoorstel ook niet om ging. Hij heeft genoemd Nederland, niet de plaats in West-Overijssel, maar ons dierbare vaderland, één keer. Uiteraard heeft hij gesproken over Twente, Twentestad, Hengelo, Enschede, Borne, Amsterdam en Rotterdam, maar dat tel ik niet mee. Hij heeft één keer Weerselo en Oldenzaal genoemd, maar alleen toen hij opmerkte dat het hem niet kon spelen of er sprake was van 130 of 300 inwoners. Wel, mijnheer de minister, het zijn er ongeveer 220. Het zal iedereen nu echter duidelijk zijn, en hopelijk ook de minister, dat hij met geen woord heeft gerept over de Hof van Twente, Vriezenveen en Den Ham. Hij heeft gesproken over de Haaglanden, over Nootdorp en Den Haag. Eventjes dacht ik dat ik bij de behandeling van een ander wetsvoorstel aanwezig was geweest.

Wees nu eens eerlijk, wil ik de minister vragen, is sprake geweest van een discussie, van hoor en wederhoor, of heeft de heer Witteveen gelijk? Het beleid van de minister is herindelen in den blinde.

Collega Terlouw heeft bij de behandeling van de herindeling van Vleuten-De Meern belangrijke opmerkingen gemaakt over de democratie en de beleving daarvan. Ik vraag aan hem of aan de fractie van D66: waarom Staphorst dan zelfstandig en Rijssen niet? Waarom Tubbergen wel zelfstandig en Vriezenveen niet? Ik wil vragen aan collega Witteveen die het belang van lokale gemeenschappen erkent: waarom Vriezenveen niet zelfstandig en Tubbergen wel? Waarom plaatsen als Stad en Ambt Delden, die best samen willen gaan, opheffen of fuseren in een veel te groot gebied?

Ik breng in herinnering wat mevrouw Van den Broek-Laman Trip heeft gezegd bij de herindeling van Twente. Zij zei: De VVD-fractie heeft aarzelingen bij de grote, uitgestrekte plattelandsgemeenten die met dit wetsvoorstel worden gevormd. Ik ben heel benieuwd wat straks het standpunt van de VVD-fractie zal zijn, maar ik vraag de minister waarom hij deze kritiek niet heeft gehoord en die niet heeft verwerkt in het voor ons liggende wetsvoorstel? Als hij dat had gedaan, had hier een wetsvoorstel kunnen liggen dat meer rekening zou houden met de maat die in Twente gewenst is.

Mijnheer de voorzitter! Ik ga afronden. Ik heb een aantal algemene opmerkingen gemaakt. Vervolgens heb ik in herinnering gebracht een aantal voor de CDA-fractie zeer belangrijke onderdelen van het vorige wetsvoorstel als het gaat om de plattelandsgemeenten. Ik wil nu nog één nieuw detailpunt aan de orde stellen en een enkele opmerking over Aadorp maken.

Aadorp is een buurtschap dat deel uitmaakt van Vriezenveen. Voorgesteld wordt dat samen te voegen met Almelo. In een brief die ik heb ontvangen staat: Dat betekent zo goed als zeker het einde voor ons dorp. Worden we nu al aan drie kanten ingesloten door industrie, de vierde kant dreigt ook nog volgebouwd te worden met woningen en industrie. Aan de ene kant is de buffer tussen dorp en industrie vijftig meter. Waarom moet dit alles ten koste gaan van ons dorp. We hebben een mooi en gezellig dorp waar de mensen om elkaar geven en dat zie je toch steeds minder in Nederland.

Praten over sterke lokale gemeenschappen. Het kan best zijn, zeg ik dan aan het adres van de minister, dat hij ons kan overtuigen, maar dat wil ik wel op een manier waarmee niet wordt gesproken over de Haaglanden, de gemeente Nootdorp of Nederland, maar waarmee iets wordt gezegd over de onderdelen van dit wetsvoorstel.

Mijnheer de voorzitter! Ik wacht met belangstelling de bijdrage van de collegae en straks de reactie van de minister af.

De voorzitter:

Alvorens aan de volgende spreker het woord te geven, merk ik op dat wij iets uitgelopen zijn. Ik had gedacht dat wij om 13.00 uur lunchpauze zouden hebben. Het lijkt nu eerder op 13.30 uur.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Voorzitter! Wat kunnen wij over dit wetsvoorstel vandaag nog zeggen zonder in herhalingen te vervallen? Aan de overzijde is de behandeling van dit wetsvoorstel zonder Twentestad heel sober geweest. Die ingetogenheid past mijn fractie uitstekend op dit moment. Ik zal dan ook zeker niet inhoudelijk op alle onderdelen van dit wetsvoorstel ingaan. Dat verhaal is verteld. Het enige wat ons vandaag te doen staat is dit voorstel te aanvaarden. Toch heb ik een paar korte opmerkingen.

Allereerst willen wij de minister complimenteren met de snelheid waarmee hij dit lastige wetsvoorstel vandaag wellicht tot een goed einde weet te brengen. In onze ogen is het voorliggende wetsvoorstel zeker een goed einde. Wij zijn verheugd dat het monstrum van Twentestad eruit is. De minister heeft zeer bekwaam gehandeld.

De nieuwe gemeenten die vanaf 1 januari 2001 in Twente gevormd zullen worden, zijn heel uiteenlopend qua grootte en structuur. Borne wordt nog kleiner. De Hof van Twente wordt wel heel groot, maar de kernen die straks daartoe behoren zijn mooi en heel karakteristiek. Zij kunnen samen zeker een krachtige gemeente vormen. Holten en Rijssen zullen een tijd nodig hebben om elkaar echt te begrijpen; een nieuwe gemeenteraad zal daar hard aan moeten werken. Natuurlijk blijven de historisch gegroeide cultuurverschillen bestaan en dat is goed ook. De heer Boorsma sprak hierover. Een kleine dorpsgemeenschap blijft na een herindeling een kleine dorpsgemeenschap. Daar mag geen misverstand over bestaan. U moet maar eens goed nalezen hoe dat werkt bij oude herindelingen. Het blijven dorpsgemeenschappen met hun eigen fanfare en hun eigen amateurtoneel. Daar verandert niets aan.

Ook in het noordoosten van Twente komt een forse nieuwe gemeente, Weerselo, Denekamp en Ootmarsum. Mijn fractie gaat ervan uit dat deze nieuwe gemeenten in november vruchtbare verkiezingen tegemoet gaan en binnen afzienbare tijd gezond en sterk kunnen werken.

De heer Boorsma (CDA):

Voorzitter! Ik hoor nu tal van juichende verhalen over grote en sterke gemeenten. Wat waren de aarzelingen van de woordvoerster van de VVD-fractie terzake van de grote plattelandsgemeenten? Ik weet dat die aarzelingen bestonden bij de VVD-fractie. Zijn die nu opeens verdwenen? Dat kan in elk geval niet zijn gebeurd door de verdediging van de minister. Zoals ik te kennen heb gegeven, heeft de minister in de eerste termijn van de behandeling van het vorige wetsvoorstel totaal niet gesproken over die andere gemeenten.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Voorzitter! Ik denk dat hier een groot verschil ligt tussen de CDA-fractie en de VVD-fractie. Wij zijn niet van plan om, zoals de CDA-fractie dat doet, zo diep inhoudelijk in te gaan op alle gemeenten die aan de orde zijn. Wij vinden dat niet onze taak. Natuurlijk kun je je aarzelingen hebben bij grote plattelandsgemeenten, maar wij menen dat het in dit geval goed op te lossen zal zijn. Nogmaals, ik ben niet van plan om met een liniaal langs alle gemeentebesturen te gaan om te zeggen wat er wel en niet goed is. Dat is aan de overzijde gebeurd. Het is in eerdere stadia gebeurd. Dat heeft de provincie gedaan. Het is niet de taak van de Eerste Kamer.

De VVD-fractie deelt de zorg die ook uitgebreid aan de overzijde aan de orde is geweest over de financiële terugslag die heringedeelde gemeenten moeten ondergaan. Wat ons betreft, zou er de eerste jaren na een herindeling wel wat extra's naar die nieuwe gemeenten mogen gaan, weliswaar met de verzuchting erbij: als zij dat dan maar niet uitgeven aan een nieuw gemeentehuis.

Ik kan het niet laten en kom toch bij Bathmen. Steeds weer wordt er in het parlement uitvoerig over gesproken: zoals het zo mooi in de Staatscourant stond "het stiefkindje van Overijssel". Natuurlijk vinden wij het allemaal belangrijk om over dergelijke stiefkindjes te praten. Nu wij vandaag dit wetsvoorstel waarschijnlijk wel tot wet zullen verheffen, blijft Bathmen eenzaam achter. Gelukkig gaat de provincie Overijssel weer een Arhi-procedure starten. Dat is prima; het parlement wacht op zijn beurt. Toch is dat niet helemaal zo. Er ligt immers een oude motie uit 1998 aan de overzijde van de heer Hoekema, waarin staat dat Bathmen Overijssels moet blijven. Ik heb uit de Handelingen van afgelopen juni begrepen dat D66 daaraan vasthoudt. Ik vind dat toch een merkwaardige uitspraak. Deze motie zal de Arhi-procedure verstoren. Bovendien ligt er een zeer recente uitspraak van de gemeenteraad van Bathmen, waarin deze wederom uitspreekt met Gorssel te willen samengaan en eventueel wel Gelders te willen worden. Dat is nog eens krachtige taal. Maar goed, de provincie, in dit geval twee provincies, zijn aan de beurt. Wat vindt de minister van de beperkende motie die aan de overzijde is aangenomen?

Overigens willen wij in dit verband de regering nogmaals aan de uitdrukkelijke toezegging van staatssecretaris Van de Vondervoort herinneren om de positie van oostelijk Diepenveen opnieuw te bezien bij een volgend wetsvoorstel tot herindeling in deze regio. Zij deed deze toezegging in de Eerste Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake Deventer en Diepenveen. Is de minister op de hoogte van die toezegging?

Ik maak nog een algemene opmerking over de houding van provinciebesturen als het gaat om provinciegrensoverstijgende herindelingen. Ik heb de indruk dat provincies erg krampachtig omgaan met provinciegrenzen. Binnen een provincie kan vergaand worden heringedeeld en kunnen gemeentegrenzen vergaand worden verlegd. Zodra een provinciegrens echter dreigt te worden verlegd, zijn de provinciebesturen plotseling uitermate behoudend. Is die indruk van mij juist of heeft de minister daar een heel andere mening over?

De minister heeft bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer een lesje staatsinrichting gegeven over de taak van de Eerste Kamer bij wetsvoorstellen over herindeling. Dat heeft ons wel enigszins verbaasd. Onzes inziens past de minister grote terughoudendheid bij het geven van een beperkende beschrijving van de taak van deze Kamer. Het is tot op heden toch nog steeds zo dat de Staten-Generaal zelf hun werkterrein bepalen? Zij controleren de regering en niet andersom. Wij komen hier ongetwijfeld op een ander moment nog wel op terug. Wij zien de beantwoording van de minister met belangstelling tegemoet.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! De minister zal het zonder de tevredenheid moeten doen die ik hem vanmorgen bij de Limburgse voorstellen aanbood. Hier geen aparte wetsvoorstellen voor de verschillende samenvoegingen. Het is onmogelijk om over de verschillende samenvoegingen apart te stemmen.

Het kader waarbinnen de GroenLinkse fractie gemeentelijke herindelingen beoordeelt, heb ik wat dit deel van Twente betreft uitgebreid uiteengezet op 18 april van dit jaar. Het beoordelingskader blijft hetzelfde, het verschil met toen is dat Twentestad uit het voorstel is verdwenen. Voor de duidelijkheid geef ik een beknopte samenvatting.

Een voorgestelde gemeentelijke herindeling moet aanwijsbare voordelen hebben. De meerwaarde moet door de indieners worden aangetoond. Algemeen gestelde argumenten zijn daarvoor niet voldoende. Schaalvergroting is aanvaardbaar als gemeenten feitelijk niet in staat zijn om hun gemeentelijke taken uit te oefenen en in regionale samenwerking geen oplossing is te vinden. Per regio zou differentiatie van gemeentelijke taken uitstekend kunnen werken. De regio moet ook in het openbaar bestuur centraal komen te staan. Veel maatschappelijke activiteiten worden namelijk in regionaal verband georganiseerd. In het besef van wederzijds belang moet toekomstgericht worden ingezet op niet-vrijblijvende probleemgerichte strategische samenwerking tussen gemeenten op regionaal niveau, met behoud van lokale autonomie en met een actieve, maar geen dominante rol van de provincie. Op een dergelijke manier wordt steeds vaker in regio's samengewerkt. Het is volgens mij een kwestie van tijd en dan wordt het regeringsbeleid.

Ik kom op het wetsvoorstel. GroenLinks zal niet de discussie met de minister aangaan of hij gerechtigd was dit aangepaste wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen zonder opnieuw de gemeenten te raadplegen. Er zijn al veel argumenten gewisseld en beide partijen komen met hooggeleerden om hun standpunt kracht bij te zetten. Het hoger beroep van de gemeente Weerselo is natuurlijk heel interessant. Alleen wordt het eventuele gelijk van de gemeente afhankelijk van de stemming vandaag mogelijk irrelevant door het tijdstip van behandeling, namelijk na de besluitvorming in de Eerste Kamer. Ik ben overigens benieuwd wat er gebeurt, als de rechter in hoger beroep anders oordeelt dan de lagere rechter. Mijn fractie is van mening dat door het wegvallen van Twentestad een andere situatie is ontstaan. De relatie met de grootschaligheid van Twentestad is natuurlijk wel van belang. Het wegvallen van de meest grootschalige samenvoeging neemt voor een deel de grond onder andere samenvoegingen weg en versterkt de standpunten van mijn fractie.

Ik zal mij geheel in lijn met de functie van de Eerste Kamer beperken tot de hoofdlijnen. Verder zal ik mij beperken tot die onderwerpen die ik bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel heb aangesneden, toen er nog sprake was van Twentestad. Zonder Twentestad had de kern Bornerbroek bij Borne moeten blijven en niet bij Almelo ingedeeld moeten worden. De kern Aadorp had naar het oordeel van mijn fractie bij Vriezenveen moeten blijven. Is er al meer bekend over de situatie van de scholen in Aadorp? Blijft de bibliotheek bereikbaar? Bij andere herindelingen blijken dat de eerste zaken te zijn die sneuvelen, waardoor de dienstverlening sterk wordt verminderd. Dan blijft er een bibliotheek over die alleen op een zeer tijdrovende manier met het openbaar vervoer bereikt kan worden, omdat de voorziening in de hoofdkern is gevestigd. Wat Oldenzaal betreft, blijf ik erbij dat het noordwestelijke deel van het amendement genoeg zou zijn geweest.

Door het wegvallen van Twentestad ontvalt ook de grond aan de andere vormen van samenvoegingen. De Hof van Twente is onnodig grootschalig. Wij hebben het dan over een plattelandsgemeente met meer dan 30.000 inwoners over een zeer groot oppervlak, terwijl er zeer weinig draagvlak is voor die samenvoeging. Samenvoeging van Holten en Rijssen is nu helemaal onbegrijpelijk geworden. Opschaling in de rest van de regio is geen argument meer. Bovendien hebben die gemeenten niets, maar dan ook echt niets met elkaar gemeen. De minister weet niet – dat heeft hij bij een vorige gelegenheid gezegd – dat in het bedrijfsleven twee van de drie voorgenomen fusies mislukken vanwege cultuurverschillen. Toch is dat zo. Waarom zou je dat risico dan met gemeenten nemen? Er is geen enkele logische onderbouwing voor deze samenvoeging.

Bovendien is er nog de kwestie van Diepenveen-Oost. Ik doel dan op de onderhand ook aan deze minister wel bekende toezegging aan de Eerste Kamer die in de vorige kabinetsperiode door staatssecretaris Van de Vondervoort is gedaan om de samenvoeging van Deventer en Diepenveen door de Eerste Kamer te slepen. De minister heeft laatst in deze Kamer toegezegd, het probleem van Bathmen aan te willen pakken, maar hij heeft er niet bij gezegd hoe hij dat denkt te gaan doen. Ook was niet duidelijk of die aanpak ook op Diepenveen-Oost betrekking had. Het gaat mijn fractie er in de eerste plaats om dat de minister de toezegging gestand doet die een vorig bewindspersoon heeft gedaan ten aanzien van Diepenveen-Oost. Het begint te lijken op het inlossen van een ereschuld. Ik ga ervan uit dat ook de andere fracties in deze Kamer het tot hun zaak rekenen dat een toezegging van de regering aan de Eerste Kamer ook wordt nagekomen. Het is eigenlijk te gek dat dit steeds weer onder de aandacht gebracht moet worden.

Naar mijn mening heeft de Tweede Kamer een unieke kans laten liggen om twee problemen in een klap op te lossen, namelijk Bathmen, een zaak van de Tweede Kamer, en Diepenveen-Oost, een zaak van de Eerste Kamer. Er lag terzake een amendement van de heer Van den Berg van de SGP, maar daar was geen meerderheid voor te vinden. Holten zelfstandig laten en de wens kenbaar maken dat een procedure wordt gestart om zo snel mogelijk Holten samen te voegen met Bathmen en Diepenveen-Oost (Lettele en Okkebroek) was natuurlijk de oplossing. Diepenveen-Oost moet dan wel tegelijkertijd worden losgemaakt van de gemeente Deventer. De Tweede Kamer heeft daar in haar wijsheid niet toe besloten. De motie-Hoekema, weliswaar van D66, maar gesteund door andere regeringsfracties, maakt samenvoeging van Bathmen en Gorssel eigenlijk onmogelijk. Bovendien biedt die samenvoeging wel een oplossing voor Bathmen, maar niet voor Diepenveen-Oost. Ik heb dat nog eens goed nagekeken op de kaart en ik heb het ook nog eens nagevraagd. Mijn vraag aan de minister is hoe hij de toezegging van een van zijn voorgangers denkt in te lossen.

De heer Witteveen (PvdA):

Voorzitter! Wij spreken vandaag voor de tweede keer binnen een jaar over een wet die voorstellen doet voor de gemeentelijke herindeling in een deel van Twente. Het lijkt overbodig om de voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel te bespreken, de eerdere gebeurtenissen liggen nog vers in het geheugen. Onze fractie zal de nieuwe voorstellen uit overtuiging steunen. De minister van Binnenlandse Zaken verdient een compliment voor de staatsrechtelijk zuivere wijze waarop hij zich heeft opgesteld en voor zijn initiatief om de impasse die was ingetreden en die nadelig was voor de inwoners van Twente, snel met nieuwe voorstellen te doorbreken. Wij stellen met tevredenheid vast, dat het mogelijk is om met ingang van 2001 tot herindeling over te gaan. Dat is iets waarop door zeer velen met zeer verschillende opvattingen en belangen uit de regio is aangedrongen.

Toch zijn er nog enkele kwesties waar mijn fractie in dit debat duidelijkheid over wil verkrijgen. Eén kwestie ligt naar onze mening overigens duidelijk genoeg. Enkele gemeenten in het herindelingsgebied hebben zich tot de rechter gewend om een nieuwe Arhi-procedure af te dwingen, daarbij gesteund door principiële staatsrechtelijke argumenten die waren aangedragen door de heer Engels van de universiteit Groningen. De rechter heeft de vordering in eerste instantie afgewezen, onder verwijzing naar artikel 120 van de Grondwet. Het is namelijk niet aan de rechter om een oordeel uit te spreken over de onderlinge verenigbaarheid van wetten in formele zin. Dat is een taak voor de wetgever. Die taak moeten wij dan ook niet uit de weg gaan. Wat mijn fractie betreft, wij kunnen ons geheel vinden in de opmerkingen van de heer Schutte tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer. De heer Schutte, die onder juristen bekend staat als het staatsrechtelijke geweten van het parlement, wijst erop dat de Wet Arhi slechts algemene regels bevat voor de provinciale en gemeentelijke voorbereiding van een herindelingsvoorstel. Ik citeer de heer Schutte:

"Als de voorbereiding echter is voltooid en een ontwerpregeling aan de minister is aangeboden, komt de rol van de wetgever aan de orde en die is niet gebonden aan de inhoud van de ontwerpregeling van de provincie. De minister kan er namelijk van afwijken; de Tweede Kamer kan haar amenderen en beide Kamers kunnen een voorstel verwerpen. Dat proces wordt niet in de Wet Arhi geregeld. Dat zou ook niet kunnen, omdat de Wet Arhi de formele wetgever niet kan binden."

Dat lijkt mij allemaal precies zoals het is. Ik kan er nog aan toevoegen, dat in het verleden wel eens een voorstel is gedaan om wat de heer Engels wenselijk acht, tot positief recht te maken. Konijnenbelt stelde in de jaren tachtig voor om zogenaamde structuurwetten, zoals de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht en misschien ook de Wet Arhi, een hogere status te geven dan wetten in formele zin en een lagere status dan de Grondwet. Zijn voorstel ondervond meteen veel kritiek, omdat dit de mogelijkheden van de wetgever te sterk zou inperken en te veel macht zou geven aan de rechter. Er zijn sindsdien geen pogingen ondernomen om structuurwetten een plaats te geven in onze Grondwet. De minister heeft zich op soortgelijke wijze uitgelaten als de heer Schutte en voegde er nog aan toe, dat ook als naar de materie en de inhoud gekeken wordt, verdere raadpleging van de gemeenten in de nieuwe Arhi-procedure geen zin zou hebben gehad, omdat er geen nieuwe informatie meer aan het licht zou kunnen komen. Dat lijkt mij feitelijk een juiste constatering.

Mijnheer de voorzitter! De tweede kwestie waar mijn fractie aandacht aan wil besteden, betreft een onderwerp dat niet in de wet geregeld is maar daarvan wel afhankelijk is, te weten de toekomst van Bathmen. De voorgeschiedenis mag als bekend worden verondersteld. Het is een verhaal waar men treurig van wordt. Ook hierbij is sprake van een impasse nadat de toezegging van een van de ambtsvoorgangers van de minister niet kon worden nagekomen en bestuurlijk overleg vastliep. De minister heeft alweer op staatsrechtelijk zuivere wijze ervoor gekozen in dit geval een nieuwe Arhi-procedure te beginnen. Dat heeft onze steun. Intussen zijn echter de mogelijkheden voor Bathmen door de herindeling in de omliggende gebieden drastisch ingeperkt. De Arhi-procedure moet naar onze overtuiging geen loze aangelegenheid zijn, waarbij men slechts één optie inventariseert. De gemeente Bathmen heeft er na alle bestuurlijke complicaties die haar niet aan te rekenen zijn en na jarenlange onzekerheid, recht op om in elk geval de garantie te krijgen dat alle opties voor een goede toekomst van Bathmen, het liefst voor de in het debat genoemde termijn van 25 jaar, even serieus worden onderzocht. Ik hoop dat ook de minister een dergelijke formele en materiële aanpak steunt en dat hij zich wil inzetten voor de kwaliteit van de procedure.

Wat zijn de mogelijkheden? Opgaan in Deventer is nadrukkelijk aan de orde. Voor onze fractie betekent een goede Arhi-procedure dat de optie van een samengaan van Bathmen met Gorssel even serieus wordt onderzocht, zelfs al zou dat wijziging van de provinciegrens noodzakelijk maken. Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen die van de zijde van de VVD hierover zijn gemaakt. Ook een samengaan met Holten en Diepenveen-Oost is een mogelijkheid die perspectief biedt, evenals een samengaan met de nu te vormen gemeente Holten/Rijssen. In dat verband speelt natuurlijk ook een zekere rol dat de samenvoeging van Holten en Rijssen in de betrokken gemeenten weinig draagvlak heeft. Rijssen zou als meer industriële gemeente met een andere identiteit dan het landelijke Holten ook zelfstandig kunnen voortbestaan naast een sterke plattelandsgemeente Holten/Bathmen/Diepenveen-Oost. Het is op z'n minst één van die serieus te nemen opties. Wij beseffen dat er wel een belangrijk nadeel aan kleeft. De gemeenten Holten en Rijssen zouden in een kort tijdsbestek twee keer moeten reorganiseren. Als de uitkomst van een dergelijk proces echter is dat voor alle betrokken gemeenten, inclusief Bathmen, het perspectief ontstaat van een goede bestuurlijke toekomst op lange termijn, is die prijs acceptabel. Een snel verloop van de Arhi-procedure is dan echter nog wenselijker. Graag vernemen wij de opvattingen en inschattingen van de minister op dit punt. Ik zie de heer Boorsma opstaan, dus ik zal even pauzeren.

De heer Boorsma (CDA):

Ik dacht even dat de heer Witteveen aan het einde van zijn betoog was gekomen.

De heer Witteveen (PvdA):

Geenszins.

De heer Boorsma (CDA):

Dan wil ik toch deze gelegenheid benutten voor een korte interruptie.

In de eerste plaats wil ik weten of de PvdA-fractie in dit huis vindt dat het herindelingsbeleid in den blinde gevoerd wordt of niet. Daar heb ik nog geen uitspraak over gehoord.

In de tweede plaats vind ik het toe te juichen dat de heer Witteveen veel aandacht heeft geschonken aan Bathmen. Ik vond zijn betoog over het complex Rijssen/Holten/Bathmen heel interessant, omdat het geheel in lijn is met de vragen is die ik destijds gesteld heb in eerste termijn bij de behandeling van het vorige wetsvoorstel. Toen heb ik hem uitgedaagd door hem te vragen waarom de PvdA-fractie nu eigenlijk voor een fusie is tussen Den Ham en Vriezenveen. Ook vroeg ik hem wat de PvdA-fractie verwacht van zo'n grote plattelandsgemeente als de Hof van Twente. Die discussie is hij uit de weg gegaan. Hij is nu op één onderdeel ingegaan. Ik hoop dat hij ook aandacht zal schenken aan de andere onderdelen van de wet, juist omdat het zeer leeft in de betrokken regio.

De heer Witteveen (PvdA):

De heer Boorsma stelt zoals gewoonlijk een buitengewoon wezenlijke kwestie aan de orde. Uiteraard bestaat er in Nederland een herindelingsbeleid. Als wij de heer Lemstra mogen volgen, bestaat er misschien zelfs een beetje veel herindelingsbeleid in allerlei verschillende varianten. Ik ben er persoonlijk – maar dat staat buiten deze discussies – voorstander van dat wij daar grondig en inhoudelijk over discussiëren, liefst aan de hand van het uitstekende rapport van de Stuurgroep krachtige gemeenten, waar allerlei interessante ideeën over samenwerkingsmogelijkheden in staan.

Waarom heb ik toch gemeend te moeten opmerken dat herindeling soms in den blinde geschiedt? Dat heb ik gezegd, omdat wij ons veel te weinig afvragen wat er gebeurt na de herindeling. Worden de effecten bereikt die men beoogt met de grote plattelandsgemeenten? Ik vond het niet tot stand komen van de kwaliteitsmonitor dan ook een heel veeg teken. Als wij niet weten welke effecten de herindeling hebben op gemeenten die al groter zijn geworden, dan kunnen wij daar ook niet van leren voor nieuwe herindelingen. In die zin was het "in den blinde", maar ik ben zeer zeker van mening dat wij misschien in geen tientallen jaren zulke uitgekristalliseerde ideeën over herindeling hebben als nu. Als je dat ergens terugvindt, dan is het in dit wetsvoorstel over de herindeling van Twente, waar werkelijk alle mogelijke argumentaties die pro en contra herindelingen te bedenken zijn op enig moment in de stukken en in de verdere behandeling aan de orde komen.

Voorzitter! Nu zie ik dat de heer Boorsma zelfs niet eens mijn antwoord af wil wachten, zo ongedurig is hij om er weer tussen te springen.

De heer Boorsma (CDA):

U doelt bijvoorbeeld op de argumenten als de ligging langs het kanaal Almelo-de Haandrik of dezelfde grondsoort. Ik begrijp dat de PvdA-fractie dat goede argumenten vindt.

De heer Witteveen (PvdA):

Ik ga zo nog in op de gemeenten Den Ham en Vriezenveen waar de heer Boorsma om onbegrijpelijke redenen een zeer centraal belang aan hecht, want hij komt daar telkens op terug. Ik heb daar in vorige instantie al antwoord op gegeven. Ik was toen van mening – en dat ben ik nog steeds – dat de belangen die bij die indeling aan de orde waren in de stukken en in de Tweede Kamer op een evenwichtige wijze zijn bekeken. Dan ga ik het niet hebben over kanalen en over grondsoorten. Dat laat ik graag aan mijn meer geleerde collega's aan de overzijde over. Ik ben wel van mening dat er een open discussie gevoerd moet worden als blijkt dat er bij die herindelingen problemen zijn. Daarom ben ik teruggekomen op Bathmen. Dat heeft op zichzelf niets te maken met de criteria voor herindeling, maar wel met normen voor behoorlijk bestuur. Ik vind dat de gemeente Bathmen te lang in onzekerheid is gelaten over haar toekomst en dat die gemeente, net als alle andere gemeenten, er recht op heeft dat op de een of andere manier gestreefd wordt naar een bestuurlijke toekomst die perspectief biedt op de lange termijn. Ik zou graag op dit punt mijn betoog willen hervatten.

Een andere lastige kwestie heb ik nog bewaard, namelijk de uitbreiding van de gemeente Oldenzaal met het gebied dat bekend staat als "De 3 Beken". Het proces dat de gemeente Weerselo tegen de Staat aanspande, mag dan juridisch gezien niet op goede gronden berusten, maar het is wel een ernstig signaal van politieke en maatschappelijke onvrede over de gang van zaken. Bij amendement is immers een veel groter gebied toegewezen aan Oldenzaal dan in de eerdere procedures aan de orde is geweest. Gemeente en bewoners, verenigd in het actieve 3 Beken-team, hebben het gevoel buiten spel te zijn gezet in het overleg. Staatsrechtelijk gezien is er – nogmaals: wij maken de redenering van de heer Schutte tot de onze – helemaal niets aan de hand. Uiteraard mag de Tweede Kamer ook een herindelingswet om haar moverende redenen amenderen. Als de Tweede Kamer die bevoegdheid opzij zou zetten, zou zij zich op een schandelijke manier verlagen omdat de democratie dat met zich brengt. Maar als een amendement zo verrassend is, gezien het feit dat de te verwachten bouwbehoefte van Oldenzaal veel geringer is dan het toegewezen gebied, gegeven het feit dat het om een "groene long" tussen Oldenzaal en Hengelo gaat, gegeven de voornamelijk agrarisch en recreatieve functie en gegeven de verschillen in leefcultuur tussen het landelijke en stedelijke gebied, dan is er nog heel wat uit te leggen en te beargumenteren. In de Handelingen van het debat van de Tweede Kamer is daar helaas niet veel van terug te vinden. De opvatting van de minister inzake dit onderdeel van het wetsvoorstel is ons nog niet bekend. Graag horen wij van hem hoe aan de gemeente Weerselo en haar inwoners kan worden duidelijk gemaakt dat dit amendement werkelijk goede redenen heeft, en dat het, zoals het woord "amendement" suggereert, werkelijk om een verbetering van het wetsvoorstel gaat.

De heer Holdijk (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Bij dit wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling zal ik geen algemene beschouwingen houden over het gemeentelijk herindelingbeleid, wat ik vanmorgen wel deed bij de voorstellen voor Limburg. De uitkomst van de behandeling in deze Kamer vandaag staat, zo lijkt iedereen aan te nemen, bij voorbaat vast. De schriftelijke voorbereiding in deze Kamer, of beter gezegd het ontbreken daarvan, als ook de inbreng van de verschillende woordvoerders van regeringsfracties tot nu toe ondersteunen die verwachting. Maar ook als dit voorstel thans wordt aangenomen, zal daarna zeker niet minder dan thans behoefte bestaan aan een fundamentele discussie over het vigerende herindelingsbeleid. Naar ook ik uit de Staatscourant van 8 september heb menen te mogen begrijpen, leeft dat gevoelen in elk geval ook in de fractie van de PvdA.

Op één ding zou ik in algemene zin nog willen wijzen. Volgens perspublicaties zou in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken een onderzoek zijn verricht door een groep bestuurskundigen van de Rijksuniversiteit Leiden samen met het adviesbureau Moret, Ernst en Young. Hoewel de rapportage nog moet verschijnen, is er al wel een en ander bericht over enkele conclusies. Zo zou men op het standpunt staan dat herindeling niet nodig is om de kwaliteit van het lokale bestuur te verbeteren. Ook zou gebleken zijn dat ook kleinere gemeenten zich uitstekend kunnen redden als het bestuur maar capabel is. Ten slotte zou ook geconcludeerd worden dat een optimale schaalgrootte voor gemeenten niet bestaat. Het zullen wat ongenuanceerd weergegeven conclusies zijn, maar misschien voelt de minister aandrang om op de aangehaalde conclusies te reageren.

Dan kom ik op het wetsvoorstel als zodanig. Reeds in de bijdrage van collega De Vries bij de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 26353 op 18 april jongstleden kwam tot uitdrukking dat de inhoudelijke bezwaren van onze fracties zich bepaald niet alleen uitstrekten tot het onderdeel Twentestad, maar ook op andere onderdelen betrekking hadden. De in het voorlopig verslag gesignaleerde punten zal ik aan het slot van mijn bijdrage nog eens opsommen, al was het maar bij wijze van een uitgebreide stemverklaring.

De discussie in de Tweede Kamer, maar ook daarbuiten, onder andere in de rechtszaal, met betrekking tot het nu voorliggende wetsvoorstel heeft zich vooral toegespitst op de vraag of en in hoeverre wij met een nieuw wetsvoorstel te maken hebben en, zo ja, wat daarvan dan de procedurele consequenties zouden moeten zijn. De meningen daarover blijven tot dusverre lijnrecht tegenover elkaar staan. In onze wijze van zien sluiten wij aan bij die van de geestverwante fracties in de Tweede Kamer. Er is in onze ogen sprake van een nieuw wetsvoorstel, niet alleen in formele zin, maar ook in materiële zin. Wij vinden dat niet alleen omdat de aanduiding van het wetsvoorstel iets anders luidt dan die van het voorafgaande voorstel. In het vorige wetsvoorstel was sprake van de herindeling van Twente, terwijl nu over de herindeling van een deel van Twente wordt gesproken.

Er is naar onze mening ook in materiële zin sprake van een nieuw wetsvoorstel, omdat de onverbrekelijk genoemde samenhang tussen Twentestad en de plattelandsrandgemeenten toch is verbroken. Deze ontwikkeling heeft een nieuwe situatie geschapen, die een nieuwe benadering van het herindelingsvraagstuk in deze regio zou kunnen en naar onze opvatting ook zou moeten impliceren. Een nieuwe procedure ingevolge de Wet Arhi had daarom voor de hand gelegen. Ik zeg niet dat zij wettelijk vereist is. De Tweede Kamer heeft echter helaas in meerderheid anders geoordeeld, alsmede de Haagse bestuursrechter in een kortgedingvonnis van 17 juli jongstleden, waartegen echter, zo hebben wij begrepen, de gemeente Weerselo inmiddels in hoger beroep is gegaan. Mevrouw Schoondergang heeft al gevraagd om een bespiegeling op de situatie die zou kunnen ontstaan wanneer de rechter in hoger beroep anders zou oordelen dan die in eerste instantie. Ook wij zijn daar benieuwd naar.

Voorzitter! Alle procedurele aspecten daargelaten, de eerlijkheid gebiedt te vermelden dat, wanneer een nieuwe procedure zou zijn gevolgd, waarop zozeer is aangedrongen, en vervolgens toch hetzelfde voorstel als het nu voorliggende voorstel tot stand zou zijn gekomen, onze inhoudelijke bezwaren niet weggenomen zouden zijn. Daarom vermeld ik tot slot puntsgewijs de onderdelen waarop onze bedenkingen zich richten. Ik doe dat in een min of meer willekeurige volgorde. Deze punten zijn vanwege onze fracties ook in het voorlopig verslag bij het oorspronkelijke wetsvoorstel genoemd.

Ik noem ten eerste de 390 ha van de gemeente Weerselo die naar Oldenzaal gaan. Daarmee wordt de opdeling van Deurningen geïmpliceerd, zonder dat de noodzaak daartoe aannemelijk is gemaakt. Ik noem in de tweede plaats de vorming van de Hof van Twente door samenvoeging van een vijftal gemeenten, waardoor een in onze ogen onnodig grote plattelandsgemeente ontstaat. Het derde punt is het verlies van Bornerbroek door Borne, dat nu zelfstandig blijft, aan Almelo. Ik noem ten vierde de samenvoeging van de zelfstandige gemeenten Rijssen en Holten ondanks belangrijke verschillen in meerdere, onder andere culturele opzichten. Ik noem in de vijfde plaats de opheffing van de zelfstandige gemeente Ootmarsum, waartoe in onze ogen de noodzaak niet is gebleken. Mijn zesde punt heeft betrekking op de overgang van Aadorp van Vriezenveen naar Almelo. Ten slotte noem ik het feit dat dit wetsvoorstel geen duidelijkheid verschaft over de toekomstige positie van de gemeente Bathmen. De woordvoerders van de fracties van de VVD, de PvdA en GroenLinks hebben hier uitvoerig over gesproken.

Ik hoop dat de minister wil terugkomen op de gedachtewisseling die wij hier destijds over Deventer hebben gehad en op de uitspraken die toen door de staatssecretaris zijn gedaan. Ik ben in het bijzonder benieuwd naar het antwoord op de vraag van mevrouw Van den Broek of de motie-Hoekema in de verdere procedure niet een blokkade zal vormen voor de meest optimale oplossing voor Bathmen.

Met belangstelling zullen wij naar de uiteenzettingen van de minister luisteren.

De heer Bierman (OSF):

Voorzitter! Ik wil de minister er een compliment voor maken dat hij ook mijn advies om het wetsvoorstel herindeling Twente terug te nemen, heeft gevolgd. Ik ben blij dat hij er vaart in heeft gehouden, zodat de onzekerheid kon worden weggenomen. Voor mij is er nog wel de vraag of wij nu de tweede termijn houden over het oude wetsvoorstel, dan wel spreken over een heel nieuw wetsvoorstel. Bij het aanvankelijke wetsvoorstel was ik niet alleen tegen Twentestad, maar ook tegen een aantal andere zaken. Ik zou onder andere in verband met Twentestad tegen hebben gestemd. In het nieuwe wetsvoorstel komt Twentestad niet meer voor, maar de overige punten zijn precies hetzelfde gebleven. Daardoor is een nieuw bezwaar ontstaan. De reus is weggevallen en de dwergen moesten met elkaar toch een extra maatje large krijgen. Daarmee ontstaan een aantal zo grote gemeenten die in onbalans lijken te zijn met het niet doorgaan van Twentestad, dus het zelfstandig blijven van de betrokken steden. De ene schaalvergroting is dus niet doorgevoerd, maar de andere is overeind gebleven.

De enige manier waarop je daar onderuit kan komen, is stellen dat het allemaal niet meer samenhangt, voorzover het ooit wél samengehangen heeft. Met het nieuwe wetsvoorstel komen de diverse herindelingsvoorstellen echter niet apart op tafel. Als dat wel was gebeurd, zou ik er op dezelfde genuanceerde wijze als voorheen op kunnen ingaan, maar die mogelijkheid wordt mij nu niet geboden. Waarom heeft de minister deze gouden kans niet aangegrepen? Was daar formeel bezwaar tegen?

Het draagvlak van onderop is in ieder geval toegenomen met het nieuwe voorstel. Twentestad gaat immers niet door. Relatief gezien kan ik mij in het nieuwe voorstel dan ook méér vinden dan in het oude, maar doordat het nieuwe bezwaar erbij gekomen is, ben ik in feite weer even ver en ligt er een voorstel voor dat ik ook niet kan ondersteunen, omdat de grootschaligheid er nog steeds in gebleven is. Het is een totaalpakket en daar kan ik niet mee uit de voeten. De argumentatie die ik bij het oude wetsvoorstel te berde heb gebracht, blijft voor mij gewoon overeind. Bij die gelegenheid is onder andere het citaat genoemd "Herindeling is onvermijdelijk een kwestie van visie, van normen en waarden en van politiek". De minister heeft toen gezegd: "Het is moeilijk om voorstellen die gebaseerd zijn op visie, volledig met argumenten te onderbouwen. Er zit dus een duidelijk smaakaspect aan." Dat vind ik opnieuw terug in het voorstel dat nu voorligt. Hier speelt het pakket van normen en waarden dat de minister kennelijk hanteert, een duidelijke rol. Voor mij blijft het beeld overeind dat ik ook bij de herindeling van Vleuten-De Meern heb genoemd, namelijk dat het er de schijn van heeft dat een bestuurlijke cultuur is ontstaan en nog steeds voortwoekert in de zin van "herindeling zal gebeuren, als het niet linksom kan, dan maar rechtsom". Ik vind dat bijzonder jammer, want wij moeten broodnodig de discussie voeren over de vraag, hoe herindeling er eigenlijk uit zou moeten zien.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter! Ook bij de eerdere inbreng vanmorgen van de zijde van mijn fractie heb ik gezegd dat normaliter Jan Terlouw nu op het spreekgestoelte zou hebben gestaan. Hij heeft dit onderwerp ook in eerste instantie behandeld. Mijn fractie heeft goede hoop dat Jan Terlouw snel hier zal zijn, maar zolang dat niet het geval is, zal ik het woord voeren op dit beleidsterrein.

Het moet gezegd: de minister heeft handig geopereerd toen hij besefte dat het aanvankelijke voorstel over herindelingen in Twente het niet zou halen in de Senaat.

Ten eerste heeft hij het niet op een stemming laten aankomen, omdat alles dan weer van voren af aan had moeten beginnen en ook de beoogde herindelingen buiten Twentestad jaren vertraging zouden hebben opgelopen.

Ten tweede heeft hij voortdurend beklemtoond dat er een meerderheid in beide Kamers van het parlement voor de overige herindelingsvoorstellen was. Tja, waar kwam die stellige overtuiging vandaan? Een soort self-fulfilling prophecy?

Ten derde heeft hij al degenen die vonden dat de inspraak nu opnieuw moest beginnen, met veel overtuigingskracht voorgehouden dat op een gegeven moment alles is gezegd en alles gehoord, dat wij geen behoefte hebben aan eindeloze herhaling van zetten en dat wij behoefte hebben aan daden, aan bestuurskracht. Dat laatste is niet precies in zijn woorden, maar daar kwam het feitelijk wel op neer. En daar heeft de minister natuurlijk ook gelijk in. Wat is het nut van inspraak? Dat iedereen die bij een zaak is betrokken de gelegenheid krijgt zijn argumenten naar voren te brengen, dat daar serieus naar wordt geluisterd en dat die argumenten serieus worden gewogen. De bedoeling van inspraak is niet in de eerste plaats, dat de juiste procedures worden gevolgd, al is dat natuurlijk wel van groot belang, maar wél dat bestuurders de instelling hebben om het naar voren gebrachte naar waarde te schatten. En dan moeten we zeggen: de argumenten over Twente zijn nu wel gewisseld, laten we nu tot besluiten komen.

Bij de behandeling van het aanvankelijke wetsontwerp in deze Kamer hebben wij overigens wel gezegd, dat de kwestie Bathmen, hier al eerder de revue gepasseerd, zou moeten worden geregeld bij dit voorstel. Dat is niet gebeurd. Wij kunnen dat billijken, omdat de provincie nu feitelijk weer aan zet is, maar bij aanneming van dit wetsvoorstel is de weg om te komen tot een gemeente Holten-Bathmen afgesloten. Dat was na een eerste optie Gorssel-Bathmen een wens van Bathmen. Zo worden de mogelijkheden voor die gemeente zo langzamerhand wel heel klein. Bathmen wil een landelijke gemeente blijven, zo zegt men. Ik hoop dat de provinciebestuurders, en daarna wij in Den Haag, de inspraak die weer gaat volgen als nieuwe procedures worden gestart, zullen behandelen zoals ik net aangaf, met de bereidheid om daar serieus naar te luisteren.

Voorzitter! In eerste termijn heeft de heer Boorsma in de richting van mijn fractie een paar indringende vragen gesteld. Ik zou het unfair vinden om, nu ik na hem spreek, niet tenminste een poging te doen om met mijn kennis van het dossier daarop een korte reactie te geven.

De eerste is, dat ten aanzien van het hele conglomeraat aan vragen die de heer Boorsma naar voren heeft gebracht, voor ons wel als uitgangspunt geldt de rol die de Eerste Kamer in herindelingsvoorstellen heeft te spelen, namelijk een terughoudende, in z'n algemeenheid geldend voor het landelijk Haagse, terwijl het primaat ligt bij de provincie. Zo staat het ook in het regeerakkoord, dat op dit punt door ons is onderschreven. Die argumenten zijn uitvoerig gewisseld. Het is niet onbelangrijk om dit toch nog maar eens als eerste punt naar voren te halen in de richting van de heer Boorsma.

Ten tweede dacht ik, toen ik naar de heer Boorsma luisterde, dat hij ook voor een deel naar de bekende weg vroeg. Misschien is het goed dat hier nog eens duidelijk naar voren te brengen. Zeker, mijn fractie had problemen met de dubbelstad en had en heeft bezwaren tegen onderdelen van de rest van het voorstel. In de discussie die heeft plaatsgevonden voor de behandeling van het oude wetsvoorstel is daarover tenslotte toch een politiek bestuurlijke afspraak totstandgekomen tussen fracties in dit huis en het kabinet, waarbij enerzijds is afgesproken dat er een nieuw voorstel zou komen waarbij Twentestad eruit zou worden gehaald en anderzijds dat wij bereid waren onze overige afwegingen even te laten voor wat die waren, overigens onder één voorwaarde, een voorwaarde waaraan de minister in zijn eerste termijn heel helder de toezegging heeft verbonden daaraan te zullen voldoen. Die politieke afspraak, fair enough, luidde dat wij in de toekomst een splitsing van wetsontwerpen krijgen en geen voorstellen meer krijgen met, zoals naar ik meen Terlouw het heeft verwoord, teveel eitjes in één mand. De minister heeft dat heel hard toegezegd.

Er is nog een derde element, waarmee ik de heer Boorsma volledig meen te beantwoorden, voorzover dat in mijn vermogen ligt. Het oude wetsvoorstel lag er al toen de minister aantrad. Bestuurlijk heeft de minister gezegd, dat er nogal wat argumenten zijn om nu gewoon door te gaan, een knoop door te hakken. In herindelingsland kun je nooit iedereen tevreden stellen.

De heer Boorsma (CDA):

Heb ik zojuist goed gehoord, dat er een afspraak was tussen de fracties die de regering steunen aan de ene kant en de regering aan de andere kant, om het wetsvoorstel terug te nemen en vervolgens het onderdeel Twentestad eruit te halen? Als ik dat goed heb gehoord, wil ik mij eens bezinnen op de staatsrechtelijke aspecten daarvan. Ik meen dat dit ongehoord is.

De heer Kohnstamm (D66):

In de voorbereiding is, overigens in alle opzichten redelijk open, door meerderheden in dit huis, die bleken bij de schriftelijke....

De heer Ruers (SP):

De heer Kohnstamm heeft duidelijk gezegd, dat er afspraken zijn gemaakt.

De heer Kohnstamm (D66):

Mag ik mijn zin even afmaken? Uit de schriftelijke behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel voor Twente bleek overduidelijk dat er van de zijde van een groot aantal fracties, ook fracties die geacht worden te behoren tot de coalitiepartijen, grote bezwaren waren tegen Twentestad. Natuurlijk is daarover in de maanden voorafgaande aan de behandeling hier gesproken. Als ik zo-even heb gezegd dat er een keiharde afspraak was, heb ik, met excuses, een fout woord gebruikt. Uit de omstandigheid dat het in de lucht hing en dat er in die richting werd nagedacht, dat bij de beantwoording door de minister in eerste instantie over Twentestad duidelijk werd dat ook hij vond dat het onverstandig was om te veel eitjes in één mand te doen en dat hij zich voornam dat voortaan niet meer te doen, vloeide voor mijn fractie en naar ik meen ook voor de andere fracties een soort morele afspraak voort. Als er verder geprocedeerd zou worden, zouden wij niet ontzettend tegen liggen. Men kan daarover verbaasd zijn. Dat mag. Men kan ook interrumperen; ook dat mag. De openheid van de gedachtewisseling hier is er toch wel enigszins mee geholpen als ik hier het gevoelen van mijn fractie aan het eind van het debat over Twentestad enkele maanden geleden de revue laat passeren.

De heer Ruers (SP):

Fijn dat wij van de heer Kohnstamm mogen interrumperen; dat is toch prettig. Zijn er in de regeringsfracties in deze Kamer afspraken met de regering gemaakt of niet? Als dat het geval is geweest, is dat toch iets heel bijzonders.

De heer Kohnstamm (D66):

Naar aanleiding van de vraag van de heer Boorsma heb ik getracht mijn antwoord te nuanceren. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken, dat het einde van het debat voor mijn fractie in ieder geval teweeg heeft gebracht – of u dat nu leuk vindt of niet – dat wij voor de verdere behandeling van de herindelingsvoorstellen voor Twente ten minste de morele verplichting op ons namen, daar als het enigszins kon voor te stemmen, gegeven de intrekking van het wetsvoorstel door de minister. Het spijt mij als ik in eerste termijn heb verwoord, dat daar keihard een afspraak over is gemaakt. Dat had ik niet moeten doen.

De heer Boorsma (CDA):

Het gaat er niet om of iets ons spijt. Het ging om de uitspraak van de heer Kohnstamm dat er een afspraak was gemaakt. Hij heeft nu twee keer heel expliciet gezegd, dat er geen keiharde afspraak is gemaakt, maar wel een morele afspraak. Ik houd hem er wel aan dat deze uitspraak de waarheid is.

De heer Witteveen (PvdA):

Als ik mij nog in dit koor mag mengen: ik was betrokken bij al die gebeurtenissen en naar mijn perceptie zijn er in die tijd helemaal geen afspraken gemaakt. De minister heeft op zijn eigen wijze en staatsrechtelijk zuiver gehandeld toen hij het wetsvoorstel terugnam. Daarna hebben wij onze eigen mening bepaald.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Was een van de redenen wellicht de toezegging van de minister om in het vervolg wetsvoorstellen apart ter stemming aan te bieden? Gold dat dan ook niet voor het wetsvoorstel dat wij nu behandelen? Mij zou dat logisch lijken.

De heer Kohnstamm (D66):

Wij hebben laten wegen dat het wetsvoorstel, zoals het er lag, er al was toen de minister aantrad. Op dat punt was er dus van een beleidswijziging sprake. Bestuurlijk moet je dan oppassen dat zo'n beleidswijziging – "te veel eitjes in één mandje" – ertoe leidt dat al het gedane voorwerk teloor gaat. Wij vonden en vinden dat bestuurlijk niet verantwoord.

Dan nog iets over het al dan niet maken van afspraken. Er was geen afspraak in de zin van: zo gaan we het absoluut doen. Wel heeft er een debat plaatsgevonden. Dat heeft zijn eigen politieke inhoud en motoriek gekregen. In reactie op de opmerking van de heer Boorsma heb ik getracht zo open en helder mogelijk duidelijk te maken welke morele verplichting wij uit dit debat vonden voortvloeien. Dat heb ik gedaan omdat de heer Boorsma anders zou zijn blijven zitten met een groot aantal inhoudelijke vragen. Die zijn terecht gesteld, maar vanuit de redenering van mijn fractie hebben ze op dit moment niet een zodanige relevantie dat ze moeten worden beantwoord.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Uit het antwoord van de heer Kohnstamm maak ik op dat de toezegging van de minister om wetsvoorstellen in het vervolg zodanig aan te bieden dat er apart over zou kunnen worden gestemd, niet gold voor dit wetsvoorstel.

De heer Kohnstamm (D66):

Ik heb de toezegging van de minister in zijn eerste termijn – in reactie op de eerste termijn van de Kamer bij de behandeling van het oude wetsvoorstel – zo begrepen dat hij zei: gedane zaken nemen geen keer, wij zitten nu bestuurlijk op het punt dat wij hom of kuit moeten geven, maar ik ben het ermee eens dat er in dit wetsvoorstel te veel eitjes in één mandje zitten en ik neem mij voor om daar in het vervolg anders mee te handelen. Wij hebben dat opgevat als: bij de voorbereiding van nieuwe voorstellen – los van het onderhavige – zullen niet meer zoveel deelvoorstellen in één wetsvoorstel worden gevat, want dan zetten wij vooral de Eerste Kamer zodanig voor het blok dat er ongelukken van kunnen komen. Ook de minister vond dit overigens ongewenst. Ik concludeer dat dit een toezegging naar de toekomst is geweest.

De voorzitter:

Zo blijkt hoe een verschil in interpretatie van de woorden "afspraak" en "debat" een heel debat kan opleveren!

De heer Ruers (SP):

Mijnheer de voorzitter! Het kort geding dat de gemeente Weerselo heeft aangespannen, vind ik een ernstig signaal. Natuurlijk, wij kennen in ons land een scheiding der machten. De gemeente Weerselo zal daar zeer goed van op de hoogte zijn. De rechter zal in ons rechtsstelsel niet snel op de stoel van de wetgever gaan zitten. Dat is maar goed ook. Daarvoor hebben wij onze Grondwet en ook andere wetten. Dat wetende, is er echt iets ernstigs aan de hand als zo'n gemeente toch zoiets doet. De heer Witteveen sprak in dit verband van een signaal. Naar mijn mening is het zelfs een ernstig signaal. Er is echt iets aan de hand als je in bovengenoemde omstandigheid als gemeente zegt: wij voelen ons gegriefd, ons zijn rechten ontnomen en dus gaan wij ondanks alles naar de rechter. Juridisch kun je als bestuur, als regering, dan gelijk hebben, maar als politiek hoogste orgaan in Nederland moet je dan ook begrijpen dat er iets ernstigs aan de hand is en dat je goed moet kijken naar de ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen. Dat is naar mijn mening onvoldoende gebeurd.

Voorzitter! Het gaat om democratie. Democratie blijft een weerbarstige zaak. Een zaak ook, die terecht veel aandacht trekt. Op het functioneren van de democratie is in de afgelopen jaren de nodige kritiek geleverd. Onder andere heeft dit ertoe geleid dat in het regeerakkoord is gepleit voor nieuwe vormen van democratie, voor vergroting van de kwaliteit van het bestuur. Dat is prima. Van vele kanten werd erop gewezen dat de afstand tussen bestuur en burger te groot was geworden en dat de betrokkenheid van de burgers bij het openbaar bestuur te gering was. Wij delen die constatering en die zorg en wij ondersteunen alle initiatieven die tot een verbetering van het functioneren van de democratie kunnen leiden. Ik stel hier vandaag ook vast, dat het aan betrokkenheid van de burgers bij het bestuur bepaald niet ontbreekt als het gaat om gemeentelijke herindelingen, in welke vorm dan ook. Dan plots blijken vele burgers zeer betrokken en niet beroerd te zijn om zich in te spannen voor het bestuur en die lokale democratie. Een betere gelegenheid om de democratie te bevorderen en de burgers bij het bestuur te betrekken, is er waarschijnlijk niet. Hier ligt, zeker voor de rijksoverheid, een kans om zich waar te maken maar vooral ook om al die mooie woorden op papier ook waar te maken. In deze Kamer hebben wij het afgelopen jaar veel en intensief gediscussieerd over herindelingen. Ik herhaal dat hier niet.

Helaas moet ik ook vaststellen, dat de rijksoverheid slecht en selectief luistert naar de burgers. Eenmaal ingeslagen wegen worden niet verlaten, ook al zijn het doodlopende wegen. Het beste voorbeeld daarvan was wel de herindeling Twente 1, maar eigenlijk hebben we maar één voorstel, zo heb ik begrepen. Je verwacht dat de regering, als zij een tweede kans krijgt, daarvan geleerd heeft maar dat blijkt toch niet het geval te zijn. Weer wordt er met groot gemak, grote woorden en dure begrippen over de wensen en belangen van velen heengelopen. De burgers begrijpen er nog steeds niets van: wij, de regering, hebben toch het beste met hen voor? Hoe kan men daar toch tegen zijn? Dat is zo ongeveer de teneur die uit deze reactie blijkt.

Nu kan het best zo zijn, dat de regering het beter weet. Die mogelijkheid wil ik niet uitsluiten maar dat ontslaat de rijksoverheid er niet van om serieus met haar burgers om te gaan, te luisteren, te argumenteren en te discussiëren. Daarbij dient zij de geldende regels te hanteren, ook als dat haar op dat moment minder goed uitkomt of niet welgevallig is. Bij de eerste ronde Twente hebben wij veel van die verschijnselen kunnen aanschouwen. Ik moet vaststellen, dat dit bij de tweede ronde helaas weer gebeurt. Niet alleen wordt de procedure naar mijn mening niet met de vereiste zorgvuldigheid uitgevoerd, maar ook wordt naar de talloze bezwaren van de betrokkenen niet of nauwelijks geluisterd. Het eerste, reeds gesneuvelde, Twentevoorstel was opgebouwd aan de hand van de grote Twentestad. Dat was de kern, de stedenband. De rest was daar in hoge mate aan gerelateerd. Twentestad viel weg. Er ontstond naar mijn mening een totaal nieuwe situatie, juist voor de kleinere steden en het platteland. Anderen hebben dat al keurig aangegeven. En toch doet de regering het huidige voorstel – of het verlengde voorstel – af alsof er slechts een detail veranderd is en dat bijvoorbeeld een nieuwe Arhi-ronde niet nodig is. Die wordt hooghartig weggewimpeld. Ik vind dat een gemiste kans.

Misschien heeft de regering uiteindelijk en zakelijk gesproken straks op grond van de argumenten het gelijk aan haar kant met dit voorstel. Dat kan maar ook dat ontslaat de regering niet van het volgen van een zorgvuldige procedure en het serieus nemen van haar burgers. Dat vereist naar mijn mening de democratie, ook op dit niveau. Die insteek heb ik hier met name en node gemist. Terecht hebben dan ook vele Twentenaren weer geprotesteerd. Zij voelen zich opnieuw onheus bejegend. Zij willen inspraak en begrip en die missen zij. Dat vind ik vanuit de democratie een slechte zaak.

Voorzitter! Ik wil nog wijzen op een aspect, dat bij de behandeling van dit voorstel aan de overzijde – waar toch vrij weinig over dit voorstel is gezegd, gezien de ernst en de omvang van de zaak – onderbelicht is gebleven en wel dat ook bij het eerste Twentevoorstel op het platteland reeds vele bezwaren tegen dit voorstel bestonden. Nu wordt de indruk gewekt, dat nu Twentestad voorbij is, er geen vuiltje aan de lucht is. Naar mijn mening is echter het tegendeel het geval. Vele fracties hebben in dit huis daarop uitvoerig een toelichting gegeven voor het reces en ook weer vandaag. Namens mijn fractie wil ik benadrukken, dat de vorige keer en ook nu weer vele bezwaren op het platteland bestaan. Deze wegen voor ons zeer zwaar.

Voorzitter! Ik heb gelezen wat er in de Tweede Kamer hierover is gezegd. Ook de fraaie woorden van mevrouw Barth op 22 juni heb ik gelezen. Letterlijk zei zij: "Wij willen graag een democratisch, krachtig en betrokken bestuur." Dat lezende, rijst al gauw de vraag wie dat niet wil. Iedereen wil dat maar het komt natuurlijk aan op de uitvoering. Is het bestuur, dat grote delen van de bevolking in Twente voor haar stad, dorp of streek graag zien en dat haaks staat op dit voorstel, niet krachtig, niet democratisch en niet betrokken? Volgens mij wel. Ik zou daarop graag een toelichting van de minister ontvangen, opdat ik de betrokken burgers kan uitleggen dat zij het verkeerd zien en dat de regering de juiste opvattingen heeft. Ik wacht het graag af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.40 uur tot 14.40 uur geschorst.

Voorzitter: Boorsma

Naar boven