Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:

Samenvoeging van de gemeenten Sittard, Geleen en Born (26968);

Samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst (26969);

Samenvoeging van de gemeenten Venlo en Tegelen en Belfeld (26970).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Lemstra (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Namens de CDA-fractie zal door mevrouw Bemelmans het woord worden gevoerd bij de wetsontwerpen 26969 en 26970. Aan mij de eer te spreken over het wetsontwerp houdende samenvoeging van de gemeenten Sittard, Geleen en Born.

Voorzitter! Allereerst feliciteer ik graag de minister van Binnenlandse Zaken met de zojuist aan hem verleende décharge. Ik kan mij voorstellen dat het een rustig gevoel geeft. Dat is ook wel nodig bij de behandeling van voornoemde wetsontwerpen. Hoe dan ook, de CDA-fractie dankt de minister voor zijn uitvoerige memorie van antwoord naar aanleiding van het verslag inzake bovengenoemd wetsontwerp 26968. Bij die dank blijft het, want mijn fractie heeft nogal wat opmerkingen over het wetsontwerp.

In zijn nota van 23 mei 2000 naar aanleiding van het Verslag van de Tweede Kamer van 25 april 2000 met betrekking tot het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten Sittard en Geleen stelt de minister dat het huidige herindelingsbeleid minder gericht is op incidentele knelpunten en meer gebaseerd is op algemeen bestuurlijk-organisatorische argumenten. In zijn memorie van antwoord aan de Eerste Kamer naar aanleiding van het verslag inzake van 24 augustus 2000 stelt de minister: "Zoals op grond van de Beleidsnotitie gemeentelijke herindeling kan worden geconstateerd, spelen binnen het rijksbeleid knelpunten een rol in de afweging of herindeling wenselijk is." De minister stelt voorts in zijn nota aan de Tweede Kamer dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit het in 1995 vastgestelde kabinetsbeleid, dat indertijd onder de noemer C20-beleid bekend is geworden. Dit beleid hield in, dat geïnventariseerd diende te worden of voor een aantal centrumgemeenten, gelegen buiten de Kaderwetgebieden, versterking door middel van gemeentelijke herindeling wenselijk zou zijn. De uitgangspunten van het C20-beleid vormen ook de reden dat in dit kader relatief beperkte voorstellen rond alleen die centrumgemeenten zijn ingediend.

Ook stelt de minister in zijn eerdergenoemde nota aan de Tweede Kamer dat de nieuw te vormen gemeente Sittard-Geleen – dus zonder de gemeente Born – voldoende ruimte heeft op eigen grondgebied om de komende 25 jaren woningbouw, bedrijventerreinen en overige centrumfuncties te realiseren. In opdracht van het ministerie uitgevoerde onderzoeken ondersteunen deze conclusie. In zijn eerder genoemde nota van 23 mei 2000 aan de Tweede Kamer stelt de minister in ferme taal vast dat met de fusie een gemeente van zo'n 85.000 inwoners ontstaat. Binnen de westelijke mijnstreek en directe omgeving moet een dergelijke gemeente Sittard-Geleen in staat worden geacht zich te ontwikkelen tot een centrumgemeente, zich als zodanig in een wijde omgeving te profileren en de functies te vervullen die specifiek in dat gebied van haar worden gevraagd. Ook stelt de minister in zijn nota vast dat voor het kabinet bovendien een belangrijk uitgangspunt is, dat in het regeerakkoord is vastgesteld dat herindelingsvoorstellen waarmee een aanvang is gemaakt, verder in procedure worden gebracht en dat die in principe worden uitgevoerd conform de provinciale voorstellen. De regering was daarin heel consequent; denk maar aan de voorstellen rond Twentestad. Verder stelde de minister in zijn nota vast dat het kabinet onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft gevonden die een relevante afwijking van het provinciale voorstel zouden rechtvaardigen. Bij die afweging heeft met name de positie van Born een rol gespeeld en dan vooral de vraag of een zelfstandig voortbestaan van Born is te rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft het kabinet ervoor gekozen dat de gemeente Born alleen een deel van het grondgebied, namelijk het NedCar-terrein, aan de nieuwe centrumgemeente Sittard-Geleen afstaat en dat Born voor het overige zelfstandig kan blijven voortbestaan. Tot zover de duidelijke en heldere taal van de minister in mei van dit jaar, drie maanden geleden!

Wat schrijft dezelfde minister in zijn memorie van antwoord op 24 augustus 2000 aan de Eerste Kamer? "Hoewel ik mijnerzijds de voorstellen zoals deze door het kabinet waren ingediend als voldoende heb aangeduid en daar nadrukkelijk een voorkeur voor heb uitgesproken, heb ik tevens aangegeven begrip te hebben voor de ingediende amendementen en het oordeel hierover aan de Kamer gelaten." Even verderop zegt hij: "Herindeling van gemeenten blijft derhalve inderdaad een kwestie van maatwerk, gebaseerd op inhoudelijke argumenten" en "Met de leden van de CDA-fractie ben ik van oordeel dat zorgvuldigheid in elke fase van de voorbereiding tot herindeling vereist is."

Schreef de minister op 23 mei jongstleden nog aan de Tweede Kamer dat de gemeente Sittard-Geleen van zo'n 85.000 inwoners in staat moet worden geacht zich te ontwikkelen tot een centrumgemeente enz. nu – drie maanden later – stelt dezelfde minister, dat door de voorgestelde herindeling een gemeente zal ontstaan van zo'n 100.000 inwoners met een belangrijke trekkersrol op sociaal-economisch gebied. Wat maatwerk, wat inhoudelijke argumenten, wat zorgvuldigheid?

Mijn fractie heeft bij deze benadering van de minister bij dit voorliggende wetsvoorstel op zijn minst een aantal vragen en opmerkingen. Van welk herindelingsbeleid moeten wij in deze Kamer zo langzamerhand nog uitgaan? Er wordt door de minister gerelateerd aan het C20-beleid voor de centrumgemeenten, op een ander moment aan het Beleidskader gemeentelijke herindeling, dan weer naar de Beleidsnotitie gemeentelijke herindeling of naar stappen die gezet zijn om te komen tot een zogenoemde kwaliteitsmonitor tot herindeling of naar procedurestappen en termijnen in de Wet Arhi. Daarbij speelt op de achtergrond nog steeds een rol de motie-Remkes met als uitgangspunt, dat een centrumgemeente 25 jaar vooruit moet kunnen met ruimte voor wonen en bedrijvigheid.

Mijnheer de voorzitter! Moeten we zo langzamerhand niet constateren dat een eenduidig herindelingsbeleid niet mogelijk is omdat we altijd weer met lokale c.q. regionale situaties te maken hebben die sterk van elkaar verschillen? Daarbij kunnen soms knelpunten, soms sociaal-economische, soms bestuurlijke of nog andere problemen oorzaak en reden zijn om tot herindeling te geraken. Is dat inderdaad het geval, laten we dan ook terecht constateren dat herindeling maatwerk blijft waarop men geen confectiemodellen, laat staan beleid, kan loslaten! Dan zou men ook niet meer van een herindelingsbeleid kunnen spreken. Als de minister overigens stelt, dat de westelijke mijnstreek beter vanuit één hand bestuurd kan worden, is hij er dan uit met dit voorliggende wetsvoorstel? In de memorie van antwoord stelt hij namelijk, dat in een mogelijk toekomstige herindeling in de omgeving van Sittard-Geleen de positie van deze centrumstad – zoals die zich dan heeft ontwikkeld – uitdrukkelijk dient te worden meegenomen. Heeft het kabinet zelf reeds ideeën hieromtrent of wacht men passief de initiatieven vanuit Limburg zelf af, al dan niet via het instrument monitoring?

Door velen in de Limburgse politiek wordt het voorstel van de samenvoeging van Sittard en Geleen als een opstapvariant gezien, waaraan over enige tijd de andere gemeenten aan de nieuw gevormde gemeente zullen worden toegevoegd. De reactie van de gemeente Geleen hierop was: je doet het goed of je doet het niet

De inhoudelijke argumenten om de gemeente Born op te heffen, ontbreken naar onze mening volledig terwijl deze minister nog onlangs in deze Kamer heeft beloofd meer op de argumentatie te zullen letten! Ik refereer in dit verband aan het debat over de herindeling in Noordwest Overijssel. Born is een krachtige gemeente die in de afgelopen jaren heeft geïnvesteerd in infrastructuur en in de facilitering van de plaatselijke industrie en thans een inhaalslag wil maken op het sociaal-culturele terrein. De verwachting is dat de nieuwe gemeente Sittard-Geleen hier voorlopig niet aan toe zal komen, omdat de prioriteiten wel eens anders kunnen uitpakken.

Voorts is binnen de gemeente Born geen grond beschikbaar voor huizenbouw en industrieterrein voor die nieuw te vormen centrumgemeente. Het streekgewest is als bedrijfsregio zeer wel in staat om alle economische ontwikkelingen op te pakken, dus via gemeentelijke samenwerking.

Uit een zeer representatieve enquête onder de bevolking van de gemeente Born, waarbij van de 98% geënquêteerden zo'n 96% zich uitsprak tegen deze herindeling, blijkt, dat er absoluut geen draagvlak is voor dit wetsvoorstel, laat staan enig begrip voor deze move van het kabinet. Blijkens de memorie van antwoord meent de minister echter, dat het draagvlak voor het voor ons liggende wetsontwerp in het kader van de besluitvorming voldoende is aangezien – en nu komt het, mijnheer de voorzitter, mirabile dictu – de desbetreffende amendementen in de Tweede Kamer met ruime meerderheid zijn aanvaard.

Men vraagt zich in de gemeente Born dan ook in gemoede af welke argumenten de minister nog heeft om tot opheffing van deze levenskrachtige gemeente te besluiten. In Born heeft men ze nog niet gehoord en daar voelt men zich overvallen door deze wetsvoorstellen!

Met andere woorden, mijnheer de voorzitter, is de minister niet op z'n minst gehouden, al was het alleen maar in de richting van de gemeente Born en haar inwoners, nu eens klip en klaar de argumenten te noemen waarom deze goed bestuurde zelfstandige gemeente moet worden opgeheven? Hij kan toch niet volstaan met begrip te hebben voor de ingediende amendementen in de Tweede Kamer en daarmee basta?

Mijn fractie blijft voorts van mening dat de betreffende lokale gemeenschap op grond van artikel 5 van het Europese Handvest inzake de Lokale Autonomie de kans zou moeten krijgen al haar argumenten pro of contra een bepaalde gebieds- en/of grenswijziging in de raadplegingsprocedure naar voren te brengen. Naar onze mening is dat in dit geval niet of althans onvoldoende gebeurd. De minister kan dit niet afdoen met in zijn memorie te stellen dat het opheffingsvoorstel Born ooit in de besprekingen op het provinciehuis ter sprake is geweest! Mijn collega Bemelmans zal daarop in haar bijdrage tot dit debat nader ingaan.

Het zal duidelijk zijn, mijnheer de voorzitter, dat onze fractie buitengewoon veel moeite heeft met dit wetsvoorstel en wij wachten dan ook met zeer veel belangstelling, reikhalzend, de beargumentatie van de minister af.

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Voorzitter! Ik wil eerst iets zeggen over het wetsvoorstel 26969 betreffende de samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst. De CDA-fractie vindt dit samenvoegingsvoorstel een vorm van gemeentelijke herindeling die in ieder geval veel meer rekening houdt met het maatschappelijke en politieke draagvlak in de betrokken gebieden. Wij menen ook, dat de samenwerking van deze drie gemeenten in het voorbereidingstraject van dit wetsvoorstel niet kan worden uitgelegd als gericht tegen Venlo-Tegelen. Het gaat daarentegen uit van de eigen kracht van de centrumgemeenten en het erkent het belang ervan.

Bij de schriftelijke voorbereiding hebben wij reeds gezegd niet blij te zijn met de in een aantal opzichten irrationele overgang van het gebied waar de veiling Zuidoost-Nederland staat naar Venlo-Tegelen. De werkzaamheden van de veiling zijn nu en zeker in de toekomst organisch veel meer verbonden met personen, activiteiten en bedrijven in Horst aan de Maas. Wij hebben gepleit voor een commissie ex artikel 82 e.v. van de Gemeentewet terzake van het gebied waarop de veiling staat, een commissie waarin de veiling zelf ten minste adviserende bevoegdheden krijgt en waarin niet Venlose belangen mede stem kunnen krijgen via de personele samenstelling. Wij gaan daarbij, zoals steeds, uit van artikel 124 van de Grondwet, die de gemeentelijke autonomie vestigt. Maar, voorzitter, zoals de gemeente de nationale overheid van bericht en raad kan dienen, zo lijkt ons ook het omgekeerde toegestaan. Wij wachten op dit punt de beantwoording van de minister af.

Vervolgens wil ik iets zeggen over wetsvoorstel 26970 betreffende de samenvoeging van de gemeenten Venlo, Tegelen en Belfeld. Voorzitter! Er is bij het onderhavige dossier sprake van een opmerkelijke wisselende stellingname van de minister in de memorie van toelichting en de memorie van antwoord. Deze inconsistentie wordt de burger en ook ons niet uitgelegd. Zij valt ook niet uit te leggen. Ten tijde van de memorie van toelichting was de minister nog van mening dat de toevoeging van Belfeld aan Venlo en Tegelen een arbitraire en willekeurige keuze zou betekenen. In de memorie van antwoord acht hij echter de argumentaties die het door de Paarse partijen in de Tweede Kamer à bout portant ingediende amendement vergezelden begrijpelijk en hij besluit het oordeel aan de Kamer over te laten. Het is, zo redeneert de minister, immers een belangrijke staatsrechtelijke bevoegdheid van de Tweede Kamer om te amenderen. Die bevoegdheid staat hier dan ook niet ter discussie. Wel is het de plicht van de Tweede Kamer en van de minister om de Kamer eraan te herinneren dat zij zich in haar stellingnamen rekenschap dient te geven van mogelijke strijdigheid met nationale of internationale wetsnormen. Ik zal er straks meer over zeggen. Nu ga ik eerst in op de inhoud.

Er is in het onderhavige dossier sprake van een volstrekt onvoldoende en mede door de wisseling in ministerieel standpunt niet overtuigende substantiële onderbouwing van de toevoeging van Belfeld aan Venlo-Tegelen. Toevoeging van Belfeld lost voor Venlo niets op, noch ruimtelijk, noch sociaal-economisch. De burgemeester van Venlo heeft bij verschillende gelegenheden uitgesproken dat hij voor de komende 20 jaar uit de voeten kan voor de benodigde woningbouw en ontwikkeling van industrieterreinen. Toevoeging van Belfeld lost niks op voor de woningbouw, levert geen extra tuinbouwgrond noch grond voor de industrie op.

De gemeente Belfeld geeft de voorkeur aan samenwerking, zonder vooropgesteld doel, maar eventueel met fusie op termijn met Beesel en Swalmen. In het voorstel van de provincie en ook in de in 1999 uitgebrachte nota "Gewicht en gewogen" is gewezen op de samenhang van de drie plattelandsgemeenten Belfeld, Beesel en Swalmen als een groene buffer tussen de stedelijke centra Venlo-Tegelen en Roermond. In deze nota wordt de samenwerking tussen Belfeld, Beesel en Swalmen geprezen als exemplarisch. Dat compliment was juist voor de drie plattelandsgemeenten aanleiding om extra op die samenwerking in te zetten. Deze nota is door provinciale staten van Limburg aangenomen en ook door de VVD en PvdA geaccordeerd. De Tweede-Kamerfracties van de VVD en PvdA bleken tot geheel andere inzichten te zijn gekomen. Onze fractie wil ook hier pleiten voor complementariteit in plaats van concurrentie: de bijzondere taken en functies van de plattelandsgemeente ten opzichte van de grotere steden. De grens tussen het stedelijk gebied Venlo en Belfeld wordt gevormd door een ecologische verbindingszone, deel uitmakend van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Die grens moet voor nu en in de toekomst gerespecteerd worden.

Het debat in de Tweede Kamer viel te kenmerken als een argumentatieloos debat. Is dit waar wij naartoe moeten als wij het over herindelingen hebben? De minister zegt de provinciale voorstellen te volgen, tenzij zwaarwegende redenen hem tot andere beslissingen dwingen, maar die redenen zijn door de minister nooit aangegeven. De provincie Limburg stelt in haar brief aan de voorzitter en de leden van de Tweede Kamer van 22 juni jongstleden naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer dat de door haar gepresenteerde voorstellen pasten in het landelijke herindelingsbeleid, maar dat de trage afhandeling op rijksniveau een en ander geen goed heeft gedaan. Zij merkt ten slotte op:

"... het recht op amendement uiteraard te respecten. Wij betreuren het evenwel dat zo ingrijpende gevolgen voor de betrokken gemeenten niet met meer argumenten dan in de amendementen en de mondelinge toelichting zijn onderbouwd ... Wij vragen ons af waarin Uw verschillende benaderingen zijn gelegen met betrekking tot enerzijds Belfeld en Born en anderzijds Nieuwstadt. Over broddelwerk gesproken."

Misschien wil de minister bij deze gelegenheid daarop antwoorden.

Voorzitter! Onze belangrijkste bezwaren tegen de herindeling van zowel Born als Belfeld hebben betrekking op de onverenigbaarheid van deze gang van zaken met de strekking van de Wet Arhi en van artikel 5 van het Europese Handvest inzake de Lokale Autonomie. De Arhi-procedure voorziet erin dat, binnen drie maanden na ontvangst van het provinciale herindelingsplan, de gemeenteraad zijn oordeel over het herindelingsplan geeft. De uitkomst van de amendering door de regeringsfracties in de Tweede Kamer is dat de gemeenteraden van Born en Belfeld zijn gepasseerd. Zo is de bevolking zelfs niet indirect gehoord. Aangezien de optie neergelegd in de amendementen niet aan de orde was in de gemeenteraden, waren zij ook niet in de gelegenheid om aan te dringen op een behoorlijkheidstoets door de commissie-Van Splunder ex artikel 285 van de Gemeentewet. Daardoor is de gemeente de mogelijkheid ontnomen om het oordeel van de minister te vragen, wanneer de gemeente van mening is dat bij de voorafgaande procedure onvoldoende recht is gedaan aan haar belang. Wij weten dat nergens in de wet staat dat de Tweede Kamer niet zomaar, plompverloren, een niet eerder betrokken gemeente via een motie een herindelingsplan kan binnenloodsen. Dat neemt niet weg dat op deze wijze de zo nauwkeurig omschreven voorbereidingsrechten van lagere overheid en burger met voeten getreden worden of, nog erger, zoekraken.

De minister schrijft in zijn memorie van antwoord dat de gemeenten Belfeld en Born wel zijn gehoord over de wijziging van hun gebiedsgrenzen. Dat klopt, zij het over beperkte delen van hun grondgebied en niet over de toevoeging van de gemeenten aan de nieuw te vormen gemeenten. De minister bevestigt dat ook in zijn memorie van antwoord, waarin hij aangeeft dat het niet zijn voorkeur had om Belfeld in zijn geheel op te heffen, "mede gezien de procedure waarin de provincie herhaaldelijk ten aanzien van Belfeld een zeer beperkte grenscorrectie heeft voorgesteld". Ook in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer wijst de minister erop dat Belfeld in het voortraject alleen bij de herindelingsdiscussie betrokken is in verband met het voorstel tot grenscorrectie. Hij stelt dat het ongepast zou zijn om tijdens deze procedure, waarin de gemeente Belfeld immers in verband met de grenscorrectie bij de herindelingsprocedure werd betrokken, de gehele gemeente op te heffen. Als de minister dat ongepast vindt, waarom trekt hij dan niet de juiste conclusie en komt hij met een novelle?

Ik wijs ook op het Europese Handvest inzake de Lokale Autonomie. In het internationaal recht wordt ervan uitgegaan dat dit handvest een gewoon verdrag is, rechtens bindend dus. Het handvest werd op 5 april 1990 met algemene stemmen aangenomen in de Tweede Kamer. Op 9 oktober 1990 werd het in de Eerste Kamer aangenomen, met enkele uitzonderingsbepalingen die niet het voor dit debat relevante artikel 5 betroffen. In de preambule van het handvest kunnen wij onder andere lezen dat de lokale autoriteiten een van de belangrijkste grondslagen van elk democratisch bewind zijn, dat het recht van burgers om deel te nemen aan het openbaar bestuur een van de democratische beginselen is die alle lidstaten van de Raad van Europa gemeen hebben en dat dit recht op lokaal niveau op de meest rechtstreekse wijze kan worden uitgeoefend. In dat licht bepaalt artikel 5 het volgende: "Wijzigingen van plaatselijke gebiedsgrenzen worden niet aangebracht zonder vooraf de desbetreffende plaatselijke gemeenschappen te raadplegen, zo mogelijk door middel van een referendum waar dit wettelijk is toegestaan." Het handvest strekt zich voor Nederland uit tot provincies en gemeenten. Artikel 5 van het handvest stelt het duidelijk en ook de regering is deze mening toegedaan. Ik verwijs daarvoor naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel 26353, pagina 32. De lokale gemeenschappen dienen in de gelegenheid te worden gesteld hun gemotiveerde oordeel over de voorgenomen grenswijziging ter kennis te brengen aan de bevoegde autoriteiten. Zij hebben het recht om op effectieve wijze te worden geraadpleegd over een grenswijziging, rechtstreeks dan wel indirect via de betrokken gemeenteraden. Deze interpretatie van het begrip "raadplegen" wordt bevestigd door de toelichting op artikel 5, die duidelijk maakt dat de opstellers van het handvest voorstellen tot wijziging van het grondgebied van plaatselijke overheden, waarbij samensmeltingen met andere overheden als uiterste consequentie worden gezien, van fundamenteel belang achten voor een plaatselijke overheid en voor de desbetreffende burgers.

Voorzitter: Boorsma

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Voorzitter! De raadplegingsvereiste impliceert dus dat de desbetreffende lokale gemeenschappen door de bevoegde autoriteiten tijdig en volledig van een voorgenomen grenswijziging op de hoogte moeten worden gesteld, zodat deze gemeenschappen op basis daarvan kunnen afwegen om al dan niet gebruik te maken van het hun eveneens op grond van artikel 5 toekomende recht de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van de argumenten pro en contra. In het onderhavige geval kon van een volledige en tijdige kennisgeving met betrekking tot een volledige fusie met twee andere gemeenten geen sprake zijn. De gemeenschap, gerepresenteerd door de gemeenteraad is dus niet effectief geraadpleegd.

Het lijkt ons onjuist om de reacties van B&W van Belfeld op voorstellen van de gemeente Venlo aan te merken als uitingen van het feit dat in het overleg met de provincie of de minister van BZK met Belfeld is gesproken over de opheffing van de gehele gemeente. In de procedure is op geen enkel moment toevoeging van de gehele gemeente Belfeld aan de nieuwe gemeente Venlo aan de orde geweest. Datzelfde geldt ten aanzien van Born. De gemeenteraad heeft er dus niet over kunnen oordelen. Door de gemeente Belfeld en door de zich betrokken wetende maatschappelijke groeperingen is het paarse abonnement ervaren als een overval. Er wordt over hen, voor hen en zonder hen gesproken. Van de burgers en gemeentebesturen van Belfeld, Beesel en Swalmen, vertegenwoordigd door woordvoerders van meerdere lokale partijen, hebben wij inmiddels correspondentie waaruit blijkt hoezeer men het wetsvoorstel inhoudelijk in strijd acht met beleidsuitgangspunten op zowel regionaal, provinciaal en landelijk niveau als op partijniveau. Daaruit blijkt ook hoezeer men moeite heeft met de wijze waarop dit wetsvoorstel uiteindelijk inhoudelijk vorm heeft gekregen. Ook zij missen de argumenten en ook zij zijn het eens met de uitspraak van de minister in de memorie van toelichting over een arbitraire en willekeurige keuze.

Voorzitter! Vorige week spraken wij in dit huis over de Europese rechtsorde in het debat over de hiërarchie der normen. Er is toen door de leden Hirsch Ballin en Jurgens bij de regering aangedrongen op meer aandacht voor de ontwikkeling van de Europese samenwerking als Europese rechtsorde. De staatssecretaris moest het met hen eens zijn. Wij spraken ook over het wetsvoorstel betrekkende de taakstraffen. Onze fractie heeft verklaard dat zij geacht wilde worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen. De Europese normen lijken voor deze regering niet erg te leven. Het is overigens bij uitstek een taak van deze Kamer om te toetsen op de rechtmatigheid, ook en met name in het licht van internationale rechtsnormen. Het doet ons dan ook genoegen, te constateren dat deze regering, die de senaat bij voorkeur een toontje lager zou willen laten zingen, hem bij herhaling in de gelegenheid stelt om zijn onmisbaarheid te illustreren.

Voorzitter! Bij nalezing van de schriftelijke uitwisseling van argumenten met de Tweede Kamer over de goedkeuring van het handvest, meer in het bijzonder de nota naar aanleiding van het eindverslag van 16 maart 1990, wordt duidelijk dat destijds advies is gevraagd aan het IPO en aan de VNG. Deze organen werden ook door de regering genoemd als aangewezen organen om op nationaal niveau, naast het parlement, de naleving van het handvest te bewaken. Wij hebben van die organen nog niets mogen vernemen naar aanleiding van de uitkomst van de paarse interventie in de Tweede Kamer, tenzij wij iets gemist hebben. Wij hopen dat op Europees niveau de destijds ook door de regering als controleorgaan genoemde Council – thans Congress – of Local and Regional Authorities of Europe haar bevoegdheid om de naleving van het handvest te controleren, zal activeren.

Tot slot moet onze fractie constateren dat bij uitstek de partijen die veel werk maken van de volksraadpleging via referenda, de partijen zijn die in de Tweede Kamer een amendement inbrengen en steunen dat in grote mate afbreuk doet aan de gedachte van de volksraadpleging, zelfs daar waar een indirecte raadpleging via de gemeenteraad voldoende zou zijn geweest om de geest van het handvest te bevredigen. Wij wachten de antwoorden van de minister met belangstelling af.

De heer Van Heukelum (VVD):

Voorzitter! In 1995 deed de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan het provinciaal bestuur van Limburg het verzoek om in het kader van het C20-beleid voorstellen te ontwikkelen die beogen, waar nodig, de rol van de centrumgemeenten te versterken. Het antwoord van het provinciaal bestuur van Limburg bestond uit een tweetal voorstellen, namelijk het samenvoegen van de gemeenten Sittard en Geleen en het samenvoegen van de gemeenten Venlo en Tegelen tezamen met een aantal grenscorrecties. Voor het provinciaal bestuur was de vraag van de staatssecretaris op dat moment geen aanleiding om de bestuurlijke inrichting van Limburg in een bredere context te bekijken. Inmiddels zijn wij vijf jaar verder en hangt de vlag er in Limburg wel enigszins anders bij. De huidige gedeputeerde is energiek bezig om de bestuurlijke problematiek van geheel Limburg in kaart te brengen. Het zou ons niet verbazen, als wij binnen afzienbare tijd voorstellen voor een meer omvangrijke herindelingsoperatie tegemoet kunnen zien. Het kan verkeren, zei Bredero reeds. Overigens leert deze gehele gang van zaken ons wel enigszins te relativeren als het om gemeentelijke herindeling gaat. Wij praten in dit kader over een termijn van 25 jaar tot 30 jaar, maar de geschiedenis in Limburg in de afgelopen jaren laat zien dat het denken in vijf jaar tijd radicaal kan veranderen.

Mijn fractie heeft bij de schriftelijke voorbereiding van deze wetsvoorstellen geen nadere schriftelijke vragen aan de minister gesteld, omdat de vragen die wij hadden, reeds gesteld en beantwoord waren. Wij zijn door de verschillende gemeentebesturen en maatschappelijke organisaties buitengewoon royaal voorzien van informatie. Wij hebben gesprekken gevoerd met een groot aantal betrokkenen en wij hebben ons ter plaatse uitvoerig op de hoogte gesteld van de situatie. Wat ons rest, is de afweging, inhoudelijk en politiek. En die afweging is niet eenvoudig. De materie is gecompliceerd.

Het provinciaal bestuur van Limburg beoogde met zijn voorstellen de centrumpositie van Venlo in Noord-Limburg te versterken, evenals die van Sittard en Geleen binnen de westelijke mijnstreek. Maar Noord-Limburg grenst wel aan Midden-Limburg en Midden-Limburg grenst weer aan de westelijke mijnstreek die op haar beurt weer grenst aan Zuid-Limburg. De vraag die telkens weer naar voren kwam en komt, is welke gevolgen het een voor het ander heeft. Wij krijgen een paar stukjes van een puzzel, maar het zicht op de gehele puzzel ontbreekt. Zo heeft het mijn fractie buitengewoon bevreemd, dat in de voorstellen van het provinciaal bestuur en in vervolg daarop van de regering, geen enkel woord gewijd wordt aan de centrumpositie van Roermond in Midden-Limburg. In 1990 is bij de behandeling van de herindelingswet Midden-Limburg in de Tweede Kamer een motie aangenomen, ingediend door ons medelid de heer Castricum maar toen nog lid van de Tweede Kamer, met ongeveer samenvattend de volgende inhoud. De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de positie van Roermond in het wetsontwerp gemeentelijke herindeling Midden-Limburg onvoldoende is versterkt; verzoekt de regering in overleg te treden met het provinciaal bestuur van Limburg over de wijze waarop de positie van Roermond zal worden versterkt.

Voorzitter! Zoals gezegd, in de voorliggende voorstellen wordt met geen woord gerept over Roermond. Belfeld wordt aan Venlo toegevoegd. Wat betekent dit voor een eventuele mogelijke noodzakelijke toekomstige uitbreiding van Roermond? Als mogelijkerwijs Swalmen gaat fuseren met Beesel, worden dan de eventueel noodzakelijke uitbreidingsmogelijkheden van Roermond niet ernstig ingeperkt? Als Swalmen ooit aan Roermond zou worden toegevoegd, is dan de vorming van een groene plattelandsgemeente tussen Venlo en Roermond een definitief gepasseerd station? Moet die plattelandsgemeente er überhaupt wel komen?

Voorzitter! Het zal ons niet verbazen als de minister de beantwoording van deze vragen van zijn kant als ongepast, dat wil zeggen niet passend bij zijn positie kwalificeert, omdat hij van mening is dat dit soort vragen primair op het bord van het provinciaal bestuur thuishoort. Mijn fractie heeft daar weliswaar begrip voor, maar dat laat onverlet dat het wel zijn wetsvoorstel is dat hier voorligt en dat het ontbreken van een overall-visie op de bestuurlijke indeling van geheel Limburg het buitengewoon moeilijk maakt een adequate beoordeling over de voorliggende wetsvoorstellen te geven. Bovendien ligt er nog steeds de motie uit 1990 over Roermond. Betekent het ontbreken van een voorstel met betrekking tot de centrumpositie van Roermond dat zich bij deze gemeente geen problemen terzake voordoen?

Op dit moment echter wordt er een beoordeling van de voorliggende wetsvoorstellen van ons verwacht. Uitstel van een beslissing acht mijn fractie ongewenst. Vijf jaar voor het verloop van een dergelijke procedure is lang, te lang. De betrokken gemeenten en hun inwoners hebben eindelijk recht op duidelijkheid. Mijn fractie heeft de wetsvoorstellen Sittard/Geleen/Born en Venlo/Tegelen/Belfeld beoordeeld in het kader van de vraag van de staatssecretaris uit 1995. Dat is naar onze mening op dit moment het enig juiste kader. En die vraag is kort en goed of de positie van de centrumsteden door de voorliggende voorstellen wordt versterkt.

Allereerst het wetsvoorstel tot samenvoeging van Sittard, Geleen en Born. De samenvoeging van Sittard en Geleen achten wij een logisch en voor de hand liggend voorstel. Moeilijker ligt het echter met de toevoeging van de gemeente Born aan de nieuwe centrumgemeente. De regering heeft in het oorspronkelijk wetsvoorstel een omvangrijke grenscorrectie voorgesteld. Een vijfde deel van de oppervlakte van de gemeente Born – het NedCar-bedrijventerrein – zou moeten overgaan naar een nieuw te vormen gemeente Sittard/Geleen. Het belangrijkste argument daarvoor is, zo begrijpen wij, dat de nieuwe gemeente Sittard/Geleen meer bestuurskracht heeft dan Born en dus het beste in staat is om bovenregionaal bedrijfsterreinen te exploiteren en te beheren.

Voorzitter! Mijn fractie vindt deze argumentatie niet erg overtuigend. Zij acht dit een overschatting van de mogelijkheid tot regievoering van een gemeente over een bovenregionaal industrieterrein. Bovendien zijn wij van mening dat een dergelijke amputatie van het grondgebied van de gemeente Born, deze gemeente voor grote problemen zou hebben gesteld, financieel, logistiek en bestuurlijk. De gemeente Born geeft zelf aan dat de overheveling van het NedCar-bedrijventerrein naar Sittard/Geleen de gemeente voor grote financiële problemen zal stellen. Bovendien geeft de gemeente Born aan dat door het verdwijnen van een dusdanig groot en belangrijk deel van haar grondgebied, haar langetermijnvisie op de ontwikkeling van Born als zelfstandige gemeente onder zware druk komt te staan.

De Tweede Kamer heeft gemeend dat het beter is de gehele gemeente Born toe te voegen aan Sittard/Geleen. Mijn fractie heeft begrip voor dit besluit. Het amputeren van een vijfde deel van het grondgebied van een gemeente – en ook niet zo maar een gebied – is dusdanig ingrijpend, dat je je moet afvragen of je dan maar niet beter de gehele gemeente kunt overhevelen naar Sittard/Geleen. Het probleem zit dus in het NedCar-gebied. De keuze is: dit gebied bij Born laten – en Born kan dan zelfstandig blijven – of Born bij Sittard/Geleen voegen. Zou de minister ons nog eens klip en klaar duidelijk willen maken waarom het voor het versterken van de centrumfunctie van Sittard/Geleen wenselijk is dat het NedCar-gebied aan deze centrumgemeente wordt toegevoegd?

Ik kom bij het wetsvoorstel samenvoeging van de gemeenten Venlo, Tegelen en Belfeld. De samenvoeging van Venlo en Tegelen is voor de hand liggend. De bebouwde kommen van beide gemeenten zijn tegen elkaar aangegroeid en vormen de facto een stedelijke agglomeratie. Maar de vraag die onmiddellijk rijst, is of deze samenvoeging de positie van Venlo als centrumgemeente in Noord-Limburg voldoende versterkt. Ja, zeggen provincie en regering. Van de kant van de gemeenten Venlo en Tegelen daarentegen wordt deze vraag met een hartgrondig "neen" beantwoordt. Ook de Stuurgroep krachtige gemeenten noemt in haar eindrapport deze uitbreiding van Venlo aan de krappe kant. Maar ook eerdere onderzoeken en adviezen hebben voor een grootschaliger centrumgemeente in Noord-Limburg gepleit.

De Tweede Kamer heeft deze geluiden vertaald in een tweetal amendementen die zowel de gemeente Belfeld als het veilinggebied ZON van de gemeente Grubbenvorst aan Venlo toevoegen. Met betrekking tot het veilinggebied ZON achtte mijn fractie de redenering en de argumentatie van de nieuw te vormen gemeente Horst aan de Maas alsmede die van de gemeente Venlo beide alleszins steekhoudend. Ook hier kun je naar analogie van het NedCar-terrein de vraag stellen of toevoeging van het veilinggebied aan Venlo de positie van Venlo als centrumgemeente versterkt. Een bezoek aan het desbetreffende gebied en gesprekken met een aantal betrokken bestuurders hebben ons echter tot de overtuiging gebracht dat toevoeging van dit gebied aan de gemeente Venlo wel degelijk de positie van Venlo als centrumgemeente zal versterken. Bovendien grenst het gebied zo dicht aan het logistiek centrum van de gemeente Venlo, dat alleen al uit dit ruimtelijk oogpunt een samenvoeging met Venlo zeer voor de hand ligt. Natuurlijk is dit jammer voor de nieuwe gemeente Horst aan de Maas. De argumenten die zij hanteren voor het handhaven van de veiling binnen haar grenzen zijn alleszins valide. Wij hebben het wetsvoorstel echter, zoals gezegd, bekeken en beoordeeld op basis van de vraagstelling uit 1995: hoe kan de positie van de centrumsteden versterkt worden? Het antwoord op die vraag heeft ons met name gebracht tot de genoemde stellingname.

Voorzitter! De gemeente Belfeld heeft ons voorzien van een overvloed aan documentatie die aangeeft dat de procedure inzake de toevoeging van Belfeld aan Venlo niet correct is geweest. Zij zou strijdig zijn met de Wet Arhi en de Europese regelgeving. Na een uitvoerige bestudering van de stukken en na gesprekken met betrokken bestuurders is mijn fractie tot de overtuiging gekomen dat deze klachten van Belfeld niet terecht zijn. Wij hebben begrepen dat ook de minister deze mening is toegedaan en dat doet ons deugd. De gemeente Belfeld is vanaf het begin bij meerdere overlegvormen in de procedure betrokken geweest. Ook overleg in het kader van artikel 2 van de Wet Arhi heeft met Belfeld plaatsgevonden. Dit overleg is naar onze mening bedoeld als een open overleg waaraan niet per definitie een concreet voorstel ten grondslag ligt. In een open overleg kan gewoon alles ter sprake komen. Is deze interpretatie van de Wet Arhi volgens de minister juist?

Hoe het ook zij, door de gemeente Venlo is vanaf het begin bij herhaling aangegeven dat zij van mening was dat onder meer de gehele gemeente Belfeld aan Venlo toegevoegd zou moeten worden. Mijn fractie heeft er alle begrip voor dat de gemeente Belfeld alles in het werk stelt om niet aan Venlo toegevoegd te worden. Dat is haar goed recht. Dat laat naar de mening van mijn fractie evenwel onverlet dat zij gedurende het gehele proces alle tijd en ruimte heeft gehad om haar mening terzake kenbaar te maken. Van een donderslag bij heldere hemel, zoals door Belfeld is gesteld, kan naar onze mening dan ook geen sprake zijn.

De toevoeging van zowel het veilinggebied ZON als van de gemeente Belfeld aan Venlo kan op de steun van mijn fractie rekenen. Wij blijven echter met de vraag zitten of dit nu de meest ideale versterking van de centrumpositie van Venlo is. Ook hier is het ontbreken van een samenhangende visie op de inrichting van het gehele gebied ten zeerste te betreuren. Wij hebben al gewezen op de positie van Roermond en de problemen die kunnen ontstaan inzake een groene buffergemeente tussen Venlo en Roermond. Ook de vorming van de nieuwe gemeente Horst aan de Maas plaatst ons voor de vraag welke consequenties dit heeft voor Venlo en voor andere omliggende gemeenten. Het zal ons niet verbazen indien bij de te verwachten nieuwe voorstellen van het provinciaal bestuur van Limburg alsnog de nodige wijzigingen in het desbetreffende gebied worden aangebracht. Nu echter wordt ons oordeel gevraagd over de voorliggende wetsvoorstellen. De vraag of het niet beter had gekund, zal voorlopig wel van retorische aard blijven.

Tot slot maak ik nog een enkele opmerking over de samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst. Over de positie van het veilinggebied ZON hebben wij ons oordeel reeds gegeven. Ik zal dat niet herhalen.

Mijn fractie heeft meermalen betoogd dat wij een vrijwillige samenvoeging van gemeenten toejuichen. Dat is herindeling van onderop, gedragen door de lokale bestuurders en de bevolking. Wij achten het echter wel de taak van het provinciaal bestuur om na te gaan wat de consequenties van dit soort herindelingen zijn voor omliggende gemeenten. Ik citeer de minister: dat provinciaal bestuur zit er niet voor niets. In het onderhavige geval kan mijn fractie niet nagaan of deze toetsing door het provinciaal bestuur heeft plaatsgevonden. Ook hier mist mijn fractie – ik zeg het nog maar eens – node een bredere visie van het provinciaal bestuur op de bestuurlijke inrichting van dit gebied. Betekent deze herindeling dat een mogelijk noodzakelijke uitbreiding van Venlo naar het noorden in de toekomst is geblokkeerd? Wat betekent deze gemeentelijke fusie op termijn voor gemeenten zoals Arcen en Velden, en voor Sevenum, maar ook bijvoorbeeld voor Venray? Is er een herindeling met de rug naar de stad, of is het een gewenste versterking van het landelijk gebied in Noord-Limburg? Allemaal vragen die wij graag beantwoord hadden gezien, maar op de antwoorden van het provinciaal bestuur zullen wij nog wel even moeten wachten.

Alles afwegende, ziet mijn fractie door de samenvoeging van deze drie gemeenten een dusdanig mooie en krachtige plattelandsgemeente ontstaan, dat zij haar steun ook aan dit voorstel niet zal onthouden.

Wij hebben aangegeven dat wij niet zoveel concrete vragen meer hadden. Het antwoord op de paar vragen die ik heb gesteld, zie ik met belangstelling tegemoet.

De heer Castricum (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De afronding van de herindelingsvoorstellen die aan de orde zijn, heeft lang, te lang, op zich laten wachten. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties suggereert dat met de wijziging van de Wet algemene regels herindeling, die in deze Kamer aanhangig is, een verkorting en stroomlijning van de procedure zal worden bewerkstelligd. Als dat ertoe zal leiden dat een provinciaal bestuur niet meer aan de Tweede Kamer kan schrijven dat provinciale herindelingsvoorstellen jaren in Den Haag blijven liggen, waardoor gewekte verwachtingen bij gemeenten en provincie over een snelle afhandeling op rijksniveau zijn beschaamd en wettelijke termijnen zijn genegeerd, dan zou er veel gewonnen zijn. Voor het goede begrip: ik heb niet de indruk dat in dit geval met "Den Haag", de Tweede en/of de Eerste Kamer wordt bedoeld.

Herindelingen zijn voor veel burgers en hun bestuurders pijnlijke operaties, al constateer ik dat de kantjes in de loop van de jaren en ongetwijfeld mede door maatschappelijke ontwikkelingen, aan scherpte hebben ingeboet. Dat doet niet af aan de gevoelens van duizenden mensen in zich "getroffen" voelende gemeenten en gemeenschappen die vinden dat zij onheus bejegend zijn, maar die waarschijnlijk ook vanuit hun betrokkenheid te weinig oog hebben gehad voor de eigen dynamiek die herindelingsprocessen, in alle stadia, kunnen kenmerken. Zo kon het gebeuren dat de nieuwe gemeente Horst aan de Maas op de valreep een prestigieus veilingcomplex, centrum van economische activiteit, naar Venlo zag verhuizen en waren signalen dat de toekomst van Belfeld en Born wel eens anders zou kunnen uitvallen dan in de betreffende wetsontwerpen was voorzien, blijkbaar onvoldoende doorgekomen, wat leidde tot bittere teleurstelling en onverholen kritiek. Eerlijk gezegd, is het ook niet niks wanneer je als meelevend burger van een kleinere gemeente moet ervaren dat de eigenheid plotseling teloorgaat, ondanks de inspanningen die zijn verricht om je toekomst op eigen wijze te kunnen inrichten.

Dat gezegd zijnde, wil ik er geen enkel misverstand over laten bestaan dat ook mijn fractie van mening is dat na vaststelling en indiening van een ontwerpregeling en na indiening van een wetsvoorstel, het normale parlementaire wetgevingsproces aan de orde is. Betrokkenen kunnen, tegen de achtergrond die ik schetste, weliswaar het al of niet sterke gevoel hebben dat hun gerechtvaardigde belangen te licht zijn gewogen, maar dat laat onverlet dat het – ik zou bijna willen zeggen: per definitie – in staatsrechtelijke termen niet ondemocratisch kán zijn wanneer een parlementair orgaan van een, om de bewindsman te citeren, "belangrijke staatsrechtelijke bevoegdheid" gebruikmaakt.

Uit het gedrag van GroenLinks tijdens de behandeling van de voortstellen in de Tweede Kamer en de schriftelijke inbreng van GroenLinks in deze Kamer, maak ik op dat het Binnenhof hen in dit geval verdeelt over de vraag wat wel of niet democratisch kan worden genoemd. Zulke probleempjes doen zich in de beste families voor, maar het leek mij wenselijk de positie van mijn fractie op dit punt nog even te schetsen. "Uit zelfbehoud", zie ik sommige collega's denken. Daar had ik zelf nog niet aan gedacht.

Ik zou ook nog een andere fractie willen aanspreken, omdat ik mij ook enigszins verwonderd heb over opmerkingen van de CDA-collega's die zich beroepen op de tekst uit het regeerakkoord, waarin is overeengekomen dat lopende procedures in principe worden voltooid conform de door de provincies gedane voorstellen. Mij lijkt ieder beroep op het regeerakkoord legitiem, mits dat niet tot al te selectief winkelen leidt. En hoewel een overmaat aan nuancering moet worden voorkomen, wil ik er ook nog eens op wijzen dat de uiteindelijke voorstellen van het Limburgse provinciebestuur een compromis vormden waar iedereen in principe mee moest leren leven, maar die anderzijds geen verbod bevatten om eigen opvattingen uit te dragen. Sommige van die opvattingen hebben geheel of gedeeltelijk weerklank gevonden tijdens de behandeling van de wetsontwerpen in de Tweede Kamer. Om met de minister te spreken: geen enkele formele reden stond dat in de weg en wellicht is, zoals hij in de memorie van antwoord probeert uit te leggen, in strikt formele zin alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving nageleefd. Toch is er, om het in een aan de meteorologie ontleende omschrijving te zeggen, veel lokale onvrede. Een vervelend gevoel dat betrokken burgers demotiveert. Ik realiseer mij ten volle dat het ook bij gemeentelijke herindelingen nauwelijks mogelijk is iedereen tevreden te stellen. Des te belangrijker is het om ook in de toekomst te blijven zoeken naar wegen die ertoe leiden dat niet alleen de formele regels voldoende worden nageleefd, maar betrokken burgers en bestuurders ook overigens aan een ongewenste uitkomst in ieder geval het gevoel kunnen overhouden, dat ze tijdig en in voldoende mate bij het proces betrokken zijn geweest en dat in de verschillende fasen daarvan hun argumenten en belangen ook behoorlijk zijn gewogen.

De vraag wordt wel gesteld of het niet beter zou zijn geweest wanneer het standpunt van de regering over de rapportage van de Stuurgroep krachtige gemeenten zou zijn afgewacht. Ook in de schriftelijke voorbereiding is dit onderwerp aan de orde gekomen. Mijn fractie heeft een eenduidig antwoord op die vooral ook in de voorbije weken regelmatig gestelde vraag, namelijk "nee". Na vijf jaar van voorbereiding mag het recht op duidelijkheid worden ingeroepen. Op dat moment mag men zich overigens ook afvragen of, achteraf gezien, de zgn. C20-aanpak wel de meest gelukkige is geweest. Ja, zegt de minister, want het heeft zeker tot positieve resultaten geleid, ook, wanneer de wetsontwerpen het Staatsblad halen, voor Venlo en Sittard-Geleen. Tegelijk merkt hij op – dat zeg ik dan maar even in mijn eigen woorden – dat mede daardoor de bestuurlijke rust in delen van Limburg voorlopig niet zal terugkeren. Samengevat: de C20-aanpak is, wellicht onbedoeld, een katalysator geworden waardoor in sommige gebieden de bestuurlijke organisatie in breder perspectief als onderwerp op de agenda's is beland. Dat is een eufemistische omschrijving van wat ook als "de volgende ronde" kan worden aangeduid en in die zin nu al volop onderwerp van speculatie. Maar ook, voeg ik daar aan toe, een voetnoot bij de C20-benadering waarin de bredere blik ontbreekt.

Inmiddels ga ik ervan uit dat de kaarten op het Provinciehuis alweer op tafel liggen en dat op andere plaatsen gepoogd wordt ze er weer onder te krijgen. Blijft toch het gevoel dat wellicht met wat meer durf en verbeeldingskracht de ambitie van het provinciebestuur om een evenwichtig samenstel van krachtige en herkenbare gemeenten te realiseren, sneller en wellicht ook met minder pijn tot stand had kunnen worden gebracht. Het treft dat de Beleidsnotitie gemeentelijke herindeling mede tot uitgangspunt heeft dat nieuwe voorstellen niet te beperkt dienen te worden opgezet. Daardoor kunnen gegroeide verhoudingen in en tussen stedelijk en landelijk gebied ook beter worden gemarkeerd.

Voor alle duidelijkheid wil ik nog eens benadrukken dat mijn fractie er niet op uit is om het land te bedekken met mammoetgemeenten. Wij opteren voor een sterk lokaal bestuur dat bestendig is en ertoe doet in de omgeving waarin het functioneert. De invulling van die begrippen, ik realiseer me dat, is voor interpretaties vatbaar en zal, binnen het krachtenveld van kleinere en grotere belangen ook niet altijd tot een in hoge mate rationele uitkomst leiden. Vorige week nog kreeg ik een brief van de Belfeldse Demokraten, mede naar aanleiding van een gesprek dat ik eerder met vertegenwoordigers van de Belfeldse gemeenschap mocht hebben. Uit die brief citeer ik: "In het gesprek dat wij met u gevoerd hebben bevestigde u dat er niet rationele argumenten een belangrijke rol gespeeld hebben. Uit het PvdA-bestuurdersniveau komt steeds meer info over hoe die niet rationele processen plaatsgevonden hebben." Ik ga een stap verder. Vanaf het prilste begin van enig politiek proces kunnen eigenlijke en oneigenlijke factoren een rol spelen. Veel zgn. vertrouwelijke informatie wordt in kleine of grotere kring gedeeld waarna nieuwe argumenten in stelling worden gebracht, het netwerk wordt geactiveerd en de strategie wordt bijgesteld. De formele, zichtbare hand van het openbaar bestuur wordt omgeven door talloze zichtbare en onzichtbare handjes die ook het beste met de wereld voorhebben, maar dan net even anders. Tenslotte moeten volksvertegenwoordigers voorstellen overwegen, wijzigen, goedkeuren of afkeuren en dient de verantwoordelijke minister namens de regering aan te geven of en, zo ja, hoeveel ruimte de medewetgevers gegund is. Zo zijn de spelregels en zo horen ze te worden toegepast. Niet alleen hier in Den Haag overigens, maar, vanzelfsprekend in varianten, ook op het regionale en het lokale niveau. Dikwijls zijn de uitkomsten ongewis. Dat is vervelend, maar daar zullen we, om met de rijdende rechter te spreken, mee moeten leren leven.

Voorzitter! De spelregels zeggen dat in deze Kamer ja of nee kan worden gezegd tegen een aanhangig wetsontwerp. De vraag is, of wat in de ogen van degenen die teleurgesteld zijn door de beslissingen van de Tweede Kamer, het betere zou zijn, niet de vijand zal blijken te zijn van het goede. Hoewel in de nieuw te vormen gemeente Horst aan de Maas en in de nog bestaande gemeente Grubbenvorst getreurd zal worden over het verlies van het veilingcomplex, heb ik de indruk dat per saldo het samengaan van de drie betreffende gemeenten eerder een opluchting is. Op langere termijn zou wel eens kunnen blijken, dat de beperkte C20-aanpak Grubbenvorst genadig is geweest, waarbij gezegd moet worden dat het aan eigen inzet en initiatief niet heeft ontbroken.

De samenvoeging van Venlo en Tegelen is niet werkelijk omstreden, al realiseer ik me dat ook deze kwalificatie door veel burgers van Tegelen niet zal worden begrepen. Echter, ik mocht ervaren dat de vertegenwoordigers van beide gemeenten in grote eenstemmigheid hun belangen over het voetlicht brengen, onder meer door er nog eens duidelijk op te wijzen dat hun maat niet alleen moet worden gemeten naar de lokale bestuursstructuur in Limburg en Nederland, maar evenzeer naar die van de naburige Duitse bondsstaat Nordrhein-Westfalen. De boodschap mag duidelijk zijn, al werd deze in het gesprek niet geëxpliciteerd.

Over Belfeld heb ik al iets gezegd. Wij nemen in de gegeven omstandigheden en alles afwegend niet de vrijheid het betreffende wetsontwerp te verwerpen. Anders dan in Horst aan de Maas is hier blijkbaar geen initiatief zodanig tijdig tot ontwikkeling gekomen, dat het als serieus alternatief kon dienen voor de beslissing die door de Tweede Kamer is genomen en door de minister is geaccepteerd. Ik sluit overigens niet uit, dat met bedoeld besluit van de Tweede Kamer de toekomst van Belfeld als het ware enkele jaren naar voren is geschoven. Dat geldt, op andere wijze, waarschijnlijk ook voor de gemeente Born, die zich sinds de vestiging van de toenmalige DAF-fabriek heeft ontwikkeld tot een industriële en logistieke kern van betekenis. Mede om die reden komt het mij voor, dat de beslissing over de toekomst van Born op de eerste plaats moet worden gezien als een versterking, ik moet, denk ik, zeggen verdere versterking, van Sittard-Geleen en de westelijke mijnstreek. Er valt best het een en ander te zeggen over en zelfs af te dingen op de besluiten die er zijn genomen – en collega Van Heukelum heeft er het een en ander over opgemerkt – maar hoe je het wendt of keert, er wordt in hoge mate mee voldaan aan datgene wat met het C20-beleid werd beoogd, namelijk het versterken van de (nieuwe) centrumgemeente Sittard-Geleen.

Voorzitter! Ik sluit af met een enkele opmerking over een financieel aspect, mede ingegeven door het feit dat de spellingcontrole van mijn computer voor de combinatie Sittard-Geleen het woord "startgelden" als alternatief aanreikte. Heb ik mijn aantekeningen van een bezoek aan Sittard, met inbreng van Geleen en Born, goed begrepen, dan zal, wanneer het betreffende wetsontwerp wordt aangenomen, de nieuwe gemeente Sittard-Geleen-Born tot 2004 moeten wachten om in aanmerking te komen voor gelden uit het grotestedenbeleid. Voor Venlo-Tegelen-Belfeld zou een soortgelijke situatie ontstaan. De samenvoeging van Venlo en Tegelen leidt tot een cumulatie van de grootstedelijke problemen, zonder dat daar voor de komende jaren een verhoging van het grotestedenbudget tegenover staat. In beide situaties lijkt mij dat een minder opwekkend slot van een langdurige operatie die vooral tot doel had een aantal centrumgemeenten in hun positie te versterken. Mocht de minister deze discrepantie onderkennen, dan is hij wellicht ook in staat aan te geven of en, zo ja, wat hij aan deze ongerijmdheid denkt te doen.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Laat ik beginnen mijn tevredenheid uit te spreken over het feit dat deze gemeentelijke herindelingen, die betrekking hebben op een samenhangend gebied, vervat zijn in drie aparte wetsvoorstellen, zodat daarover ook apart gestemd kan worden. Dat is geheel in lijn met de in deze Kamer meermalen uitgesproken wens: voorstellen in samenhang aanbieden, maar wel in aparte wetsvoorstellen. Collega Terlouw heeft dat wel eens "eieren in een mandje" genoemd. Per ei kun je bepalen of je het zult consumeren. Maar dat is ook wel alle tevredenheid die ik te bieden heb.

Vanaf 1995 is er formeel sprake van een discussie over de taakverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten, de takendiscussie. Van die verdeling van taken is afhankelijk welke bevoegdheden bij welke bestuurslaag behoren. Maar die discussie schiet niet erg op. Zolang die discussie niet is afgerond en er geen zicht bestaat op een duidelijke taakverdeling tussen de bestuurslagen, vinden wij het discutabel om gemeenten opnieuw in te delen, om door te gaan met gemeentelijke herindeling. Het in de memorie van antwoord gehanteerde argument dat het doel van gemeentelijke herindeling is om gemeenten te formeren die in de toekomst kunnen beschikken over voldoende basiskwaliteit, komt door het niet uitdiscussiëren van de verdeling van taken en bevoegdheden tussen de diverse bestuurslagen in de lucht te hangen. Wijziging in bestuurlijke indeling heeft alleen zin als er duidelijkheid is over het takenpakket. Dit wordt nog versterkt door de constatering van de minister dat de op te heffen gemeenten niet tekortschieten in de vervulling van hun huidige taken.

Taakverdeling is niet uitgediscussieerd, betrokken gemeenten begrijpen niet waarom ze opgeheven worden als ze niet tekortschieten in de vervulling van hun taken, maar de landelijke overheid weet beter wat goed is voor gemeenten en is van oordeel dat gemeenten groter moeten worden. Uitgangspunt is het zogenaamde C20-beleid uit 1994, versterking van centrumgemeenten en versterking blijkt te bestaan uit gebiedsuitbreiding. Ik meen uit de bijdragen van de woordvoerders van de VVD en de PvdA te proeven, dat deze fracties het C20-beleid ook wat te beperkt vinden en misschien zelfs gedateerd.

De landelijke overheid kan maar niet genoeg krijgen van gemeentelijke herindeling, waarbij herindeling in de praktijk synoniem is met schaalvergroting. De mythe van de voordelen van schaalvergroting is hardnekkig, zeker bij bestuurders, ook in het onderwijs en in het bedrijfsleven. En net zo min als in die sectoren, komt de regering met bewijzen dat schaalvergroting in het openbaar bestuur gunstig heeft uitgepakt. Integendeel, ik wijs maar weer eens op het resultaat van een onderzoek dat SGBO, het onderzoeksbureau van de VNG, vorig jaar heeft gepresenteerd. Driekwart van de ruim vijfhonderd gemeenten maakt gebruik van organisatieadviesbureaus en interim-managers, zonder dat de gemeenteraden hierop goede controle uitoefenen. Hoe groter de plaats, hoe vaker er een beroep wordt gedaan op externen, en hoe minder de betrokkenheid van de gemeenteraad.

Wat gebeurt er nu met zo'n rapport? Heeft dat consequenties voor het te voeren beleid, bijvoorbeeld voor gemeentelijke herindeling? Schaarse onderzoeken die zijn gedaan naar de gevolgen van gemeentelijke herindeling komen niet met overtuigende resultaten en met bewijzen, dat het opheffen van de zelfstandigheid van gemeenten terecht is geweest. De minister kent die onderzoeken ook. Ik noem Toonen, Van Dam en anderen en Van Herweijer. Dat zijn de bekendsten. Er kan niet worden aangetoond dat de burger er beter van is geworden en daar is het toch allemaal om begonnen. Als gemeentelijke schaalvergroting zinvol is, zou dat nu na enige decennia herindeling wel eens zichtbaar gemaakt moeten kunnen worden.

Nu heel Nederland zo langzamerhand al op de schop is genomen, wordt een kwaliteitsmonitor herindeling ingesteld, die medio volgend jaar operationeel zal zijn. Moeten wij nu blij zijn met zo'n instrument, dat tot doel heeft via een periodieke en systematische registratie van relevante gegevens inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van herindelingoperaties? Het lijkt mij mosterd na de maaltijd. Wordt met de resultaten van die registratie iets gedaan, behalve in dossiers opslaan? Of kijkt de minister al weer reikhalzend uit naar de volgende schaalvergroting?

Wat is inmiddels wel volstrekt duidelijk? Gemeenten zijn groter geworden, evenals de afstand burger-bestuur. Politieke participatie van burgers is afgenomen. De minister zegt bij herhaling als bewijs van de juistheid van zijn beleid, dat enkele jaren na de herindeling alle protesten zijn verstomd. Dan zijn er geen actiegroepen meer. Nee, natuurlijk niet. Dat heeft dan geen enkele zin meer. Mensen zijn niet gek. Bovendien hebben ze ervaren dat hun protestacties de besluitvorming niet hebben kunnen beïnvloeden in voor hen gunstige zin. De minister hoort niets, maar ik hoor, zie en lees wel degelijk klachten van burgers over verminderde dienstverlening na gemeentelijke schaalvergroting. Eerlijkheidshalve: soms constateer ik ook wel eens een voordeeltje van herindeling.

Voorzitter! Een gemeentelijke herindeling moet aanwijsbare voordelen bieden. Samenvoeging van gemeenten heeft ingrijpende gevolgen voor de organisatie van een gemeente. Daartoe moet slechts worden overgegaan als geen andere oplossing mogelijk is. Algemene argumenten zijn daarvoor niet voldoende. Die ontberen bewijskracht. Tegen de stelling dat grotere gemeenten betere bestuurders en betere ambtenaren opleveren, kunnen even zovele voorbeelden worden genoemd van kleinere gemeenten die beter functioneren dan grote. Politici hebben de mond vol over de kloof tussen politiek en burger, over een steeds kleinere bereidheid om te gaan stemmen. Een gemeente opheffen zonder aannemelijk te kunnen maken waarom, is een middel om die kloof te vergroten en de politieke participatie te verminderen. Politici spreken ook graag over bestuur dichtbij de burger, over het democratisch functioneren van gemeenten, over de gemeente als basis van het Nederlandse politieke bestel. Tegelijkertijd doen ze er echter alles aan om de burger te vervreemden van zijn lokale bestuur. Ik constateer een merkwaardige discrepantie tussen theorie en praktijk.

Voorzitter! Merkwaardig, maar tegelijkertijd diep treurig, is het dat men zich in de landelijke politiek blijft vastklampen aan gemeentelijke schaalvergroting als oplossing voor regionale, gemeentegrens overschrijdende problemen. Terwijl het regionale denken en doen steeds meer terrein wint. Ondanks alle zich voordoende moeilijkheden – met vallen en opstaan – wordt er steeds meer vanuit het besef van wederzijds belang samengewerkt in regio's. Er is ook al een nieuwe naam voor ontstaan: netwerkregio. Geen theoretische structuurdiscussies, geen hang naar gemeentelijke schaalvergroting, maar op grond van bestaande activiteiten samenwerken. Niet alleen uitvoerend, maar ook strategisch. Daarbij vervult de provincie een stimulerende, coördinerende en zonodig beslissende rol. Precies de rol voor de provincie die de minister volgens recente uitlatingen voor ogen staat. En het werkt! Het is de eigentijdse invulling van een C20-beleid. Versterking van de centrumgemeente, niet door gronduitbreiding maar door samenwerking met de buurgemeenten. De minister heeft zich in deze Kamer al positief uitgelaten over samenwerking. Ook de PvdA-fractie deed dat eerder bij monde van woordvoerder Witteveen. Ik meen dat het gebeurde bij de behandeling van de herindeling van Overijssel. Ik heb zo-even met gespitste oren geluisterd naar de bijdrage van de heer Castricum, maar daarin heb ik het woord "samenwerking" niet horen noemen. In de Staatscourant vond ik een artikel met uitspraken van de heer Witteveen. In dat artikel wijst hij wederom op het belang van samenwerking tussen gemeenten. Ook bepleit hij een grondige discussie over herindeling. Er staat echter ook in dat die grondige discussie pas na vandaag moet worden gevoerd. Ik ben erg benieuwd wanneer het effect van deze discussie merkbaar is in de standpuntbepaling van de PvdA over gemeentelijke herindeling. Geluiden zoals deze hebben wij in deze Kamer namelijk al meer gehoord van de PvdA.

Het laatste voorbeeld is de samenwerking tussen Delft en Schipluiden. In een verregaande overeenkomst die voor 25 jaar geldt, leggen de gemeenten vast dat zij grond uitruilen, samen bedrijventerreinen ontwikkelen en beheren en bovendien een fonds met een startkapitaal van 11 mln. in het leven roepen voor behoud en versterking van het groene karakter van Midden-Delfland. Dat moet tot nadenken stemmen.

Voorzitter! De westelijke mijnstreek zit in een moeilijke positie. De regio wordt beheerst door DSM, een chemische gigant, en kampt met milieu- en sociaal-economische problemen. Voor die problemen is landelijk en provinciaal te weinig aandacht. In het kader van de C20 opdracht van het Rijk heeft de provincie het instrument van gemeentelijke herindeling gehanteerd als een mogelijke oplossing. In de westelijke mijnstreek heerst de gedachte dat, als de gemeenten in de regio groter zijn, ze beter een vuist kunnen maken in de richting van de landelijke en provinciale overheden. In die gedachtegang moet een gemeente zo'n 100.000 inwoners tellen om voor vol te worden aangezien. Door vorming van een gemeente van die grootte zou er aandacht komen voor en er misschien wel een oplossing zijn van de regionale problematiek. GroenLinks, zowel in de Staten van Limburg als in de gemeenten Sittard en Geleen, heeft dan ook toen zij eenmaal op het spoor van gemeentelijke herindeling gezet was, ingezet op een grootschalige herindeling van de westelijke mijnstreek. De meerwaarde van het samengaan van alleen Sittard en Geleen was volgens haar te beperkt om daarvoor de zelfstandigheid van gemeenten met meer dan 30.000 inwoners op te offeren. De regering heeft het provinciale voorstel gevolgd: Sittard en Geleen samen met daaraan toegevoegd het NedCar-gebied van de gemeente Born. Per amendement heeft de Tweede Kamer de gehele gemeente Born toegevoegd, met als argument in de toelichting, dat dit de nieuwe centrumgemeente Sittard-Geleen-Born meer mogelijkheden geeft om de regie te voeren over deze economische bedrijvigheid.

Voorzitter! Ik ben ervan overtuigd, dat de problemen in de westelijke mijnstreek meer aandacht verdienen dan ze nu krijgen Maar ik ben er eveneens van overtuigd, dat deze gemeentelijke herindeling daarvoor niet de oplossing biedt. Het is een illusie te veronderstellen, dat deze nieuwe gemeente een betere tegenspeler van de aanwezige industrie zal zijn dan de huidige gemeenten. De industrie heeft veel te maken met de provinciale overheid. Dat de nieuwe gemeente opgewassen zal zijn tegen de industrie door een groot gedeelte van de economische bedrijvigheid in de westelijke mijnstreek bestuurlijk in één hand te brengen, heeft weinig te maken met de werkelijkheid. Het blijft David tegen Goliath. Dat daarvoor, voor zo'n illusie, de gemeente Born moet worden opgeheven, is zinloos. De gemeente Born is oostelijk van het Julianakanaal stedelijk van karakter en dat gebied is vol. Ten westen van het Julianakanaal is zij landelijk van karakter en dat gebied valt binnen het inrichtingsgebied Grensmaas. Binnen de gemeente Born is dus geen grond beschikbaar voor huizenbouw en industrieterrein voor de nieuw te vormen gemeente. Bovendien hebben de verstedelijkte gemeenten Sittard en Geleen een volstrekt andere structuur dan de gemeente Born waar 250 verenigingen actief zijn.

De enige zinvolle aanpak van de problematiek is een regionale. Strategische samenwerking van alle gemeenten in de westelijke mijnstreek met het provinciaal bestuur is de mogelijkheid om de problemen van de westelijke mijnstreek de baas te worden, met natuurlijk de vereiste medewerking van de landelijke overheid.

Voorzitter! Het volgende wetsvoorstel behelst de samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst. Een initiatief van onderop kan rekenen op een gunstige beoordeling van GroenLinks. In dit geval betekent samenvoeging van de drie gemeenten ook een sterk agrarisch centrum. De agribusiness met als middelpunt de agrarische veiling ZON (Zuid-Oost-Nederland) is een van de kernactiviteiten van de nieuwe gemeente. De nieuwe gemeente wordt echter ontdaan van een belangrijk, zo niet onmisbaar, onderdeel van die agribusiness en wel de veiling ZON. Ook volgens de minister vormt het vellingcomplex voor de nieuw te vormen gemeente Horst aan de Maas een grotere meerwaarde dan voor Venlo. Toch wordt de grootste agrarische velling van Europa per amendement in de Tweede Kamer aan de stedelijke gemeente Venlo toegevoegd. Argument: het veilingcomplex is logistiek verweven met het Venlose industrieterrein Tradeport. Die constatering is juist. Wrang is echter dat de veiling daar al ligt vanaf de jaren zestig en dat Tradeport heeft kunnen uitgroeien op grondgebied dat in het verleden is afgestaan door de gemeente Grubbenvorst. Goed nabuurschap is kennelijk niet zonder gevaar.

Voorzitter! Dan kom ik bij het laatste wetsvoorstel: samenvoeging van de gemeenten Venlo, Tegelen en Belfeld. De gemeente Tegelen heeft ons in het verleden bestookt met bezwaren tegen de voorgenomen samenvoeging met Venlo. Maar kennelijk zijn de bezwaren verdwenen. De gemeenten Venlo en Tegelen trekken nu tenminste gezamenlijk op. Dat blijkt ook uit brieven die ze ons sturen.

Volgens de minister wordt met de samenvoeging van de gemeenten Venlo en Tegelen recht gedaan aan een gegroeide situatie waarin beide gemeenten in feite één stedelijk gebied zijn gaan vormen. Als dat reden is voor samenvoeging, is er voor de minister nog heel wat werk aan de winkel, want bijna de hele randstad is aan elkaar gebouwd. GroenLinks ziet niet de meerwaarde van deze samenvoeging. Tegelen heeft misschien nog wel een zwakkere sociaal-economische structuur dan Venlo en wat dan wordt gewonnen door samenvoeging van twee van dergelijke gemeenten, is mijn fractie niet duidelijk. Maar als twee gemeenten het samen eens zijn, zal mijn fractie de samenvoeging niet tegenhouden.

Anders wordt de situatie nu Belfeld per amendement in de Tweede Kamer op het laatste moment is toegevoegd. Ik betwist de Tweede Kamer natuurlijk niet het recht om te amenderen. Echter, ook de Eerste Kamer heeft recht op een mening. De mening van mijn fractie is, dat onzorgvuldig is omgesprongen met de gemeente Belfeld. Belfeld was bij de procedure betrokken vanwege een grenscorrectie van 35 ha. Het was bekend of kon bekend zijn, dat de gemeente Venlo een claim had gelegd op de gemeente Belfeld, maar, anders dan in de memorie van antwoord wordt beweerd, is in het open overleg tussen het provinciaal bestuur en de gemeente Belfeld geen sprake geweest van totale opheffing van de gemeente. Waarom geeft de minister dat nou niet ruiterlijk toe? Waarom neemt hij zijn toevlucht tot misleidende of zelfs onjuiste bewoordingen.

De beantwoording door de minister is misleidend, omdat wordt gesteld dat zowel ten aanzien van Born als ten aanzien van Belfeld op verschillende momenten in de procedure de mogelijkheid van volledige samenvoeging met respectievelijk Sittard-Geleen en Venlo-Tegelen "aan de orde" is geweest. Naar mijn waarneming handelt de minister onjuist als hij schrijft dat dat in ieder geval is gebeurd in het overleg op grond van artikel 2 van de Wet Arhi waarvoor Born respectievelijk Belfeld door de provincie waren uitgenodigd. Ik nodig de minister uit de teksten te overleggen, waaruit zou blijken dat hij gelijk heeft en de gemeente Belfeld ongelijk. Ik heb in het verslag van het overleg als bedoeld in artikel 2, lid 3, van de Wet algemene regels herindeling tussen het college van gedeputeerde staten van Limburg en de gemeentebesturen van Arcen en Velden, Belfeld en Maasbree op 17 september 1996 geen verwijzing naar een algehele opheffing van Belfeld kunnen vinden. Ook de voorganger van deze minister was, gezien de teksten in de memorie van toelichting op het ontwerp van wet ten behoeve van de samenvoeging van de gemeenten Venlo en Tegelen van januari van dit jaar, van mening dat die verwijzing er niet is. Die teksten van de voorganger van deze minister zijn te vinden op de pagina's 3 en 11.

Ons tweede bezwaar is dat toevoeging van Belfeld aan Venlo/Tegelen de vorming van een gemeente Belfeld/Beesel/Swalmen onmogelijk maakt. Die combinatie wordt volgens een brief op 6 april 1999 gestuurd aan de minister van BZK ook door het provinciaal bestuur van Limburg gewenst als bufferzone tussen Venlo en Roermond. Deze gemeenten hebben in het vigerend streekplan als uitloopgebied een aantal specifieke gemeenschappelijke taakstellingen gekregen en waren via vergaande samenwerking op weg naar een fusie.

De gemeenten Venlo en Tegelen hebben laten weten dat samenvoeging van Venlo en Tegelen, inclusief 35 ha van Belfeld, geen enkel probleem oplost. In het gesprek tussen minister Peper en de betrokken gemeenten heeft de burgemeester van Venlo met "nee" geantwoord op een vraag van de minister of Venlo gedurende de komende 25 jaar ruimtelijke problemen voorziet bij de realisering van zijn beleid en/of bij de uitvoering van de taken. De nadere memorie van antwoord stelt echter op een vraag mijnerzijds dat dit alleen geldt voor woningbouw, maar niet voor economische bedrijvigheid. De minister ziet het kennelijk anders dan de burgemeester, maar dan nog. De 35 ha van Belfeld was nu juist bestemd voor die economische bedrijvigheid.

Mijn fractie ziet niet hoe toevoeging van de rest van Belfeld de problemen van de steden kan oplossen, want de problemen zijn groot in de grensgemeente Venlo. Daarvoor is veel te weinig aandacht vanuit de landelijke overheid. De drugsproblematiek vraagt dringend om een oplossing. Ook de sociaal-economische structuur moet nodig worden versterkt. Die problemen verdampen niet door 5000 inwoners van Belfeld toe te voegen. Ook in deze regio heerst de opvatting dat een gemeente landelijk en provinciaal alleen meetelt bij een inwonertal van 100.000. Maar als een gemeente door haar ligging dezelfde problemen heeft als een echte grote stad, mag het inwonertal geen belemmering zijn voor mogelijke handreikingen van overheden. Dan moet niet naar het oneigenlijke instrument van gemeentelijke herindeling worden gegrepen. Dat zou nog te billijken zijn als het een oplossing zou betekenen van de problematiek, maar deze schaalvergroting biedt daarop geen enkele kans. Het is een schijnoplossing. Dat is volgens mijn fractie een ernstige bedreiging voor een serieuze aanpak van de problematiek. Ook hier kan een integrale regionale aanpak uitkomst bieden.

In overeenstemming met de aanbevelingen voor deze regio uit het eindrapport van de Stuurgroep krachtige gemeenten met de titel "Gemeenten, méér dan lokaal bestuur" moet er een vergaande, niet-vrijblijvende samenwerking op strategische onderwerpen van alle gemeenten in deze regio van de grond komen, waarbij Venlo de rol van eerste initiatiefnemer en trekker vervult. De provincie Limburg moet deze samenwerking stimuleren en coördineren, zo nodig in beslissende zin. Aan zo'n strategie heeft de regio wat. Aan de minister de taak om ervoor te zorgen dat dit op zo kort mogelijke termijn wordt gerealiseerd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Het lijkt een bijna jaarlijks terugkerend ritueel te worden dat de laatste vergaderingen vóór en de eerste na het zomerreces gevuld worden met beraadslagingen over voorstellen tot gemeentelijke herindeling. Daarop vormt dit jaar geen uitzondering. Helaas zijn het meestentijds discussies met een voorspelbaar einde. Ik vrees dat dat ook vandaag het geval is. Om die reden zal ik mede namens de fracties van de RPF en het GPV een korte bijdrage leveren aan deze gedachtewisseling.

Bij de discussie in deze Kamer over wetsvoorstel 26904, de gemeentelijke herindeling Utrecht, op 4 juli jongstleden liet ik mij ontvallen dat voor onze fracties de beraadslagingen over voorstellen tot gemeentelijke herindelingen een moedeloosmakende bezigheid zijn. Die constatering was gebaseerd op een ervaring vanaf 1986 in deze Kamer, hetgeen niet wil zeggen dat er geen sprake is geweest van enige positieve ervaringen. Soms konden voorstellen op dit vlak onze ongereserveerde steun ontvangen. Soms kon de bezegeling van in onze ogen ongelukkige voorstellen op de valreep worden voorkomen.

Het moedeloosmakende van de discussie zit voor mij vooral in het sterk toekomstgerichte, grootschalige beheersingsdenken van de regering waarop de voorstellen meestentijds stoelen. Anderzijds is het de vaak ongrijpbare argumentatie die, al naar gelang het doel, onder de voorstellen worden geschoven. Met de heer Castricum zeg ik dat de argumentatie bij tijd en wijle irrationeel is. Het argument of het samenstel van argumenten waarmee de ene keer een voorstel of een onderdeel daarvan wordt verdedigd, wordt een ogenblik of een voorstel later weer gehanteerd om een bezwaar af te wijzen. Ik spreek dan nog maar niet over de talrijke frustraties die hiermee in den lande worden opgeroepen bij aanzienlijke groepen burgers. De geest van het Europese Handvest inzake de Lokale Autonomie wordt regelmatig gebruuskeerd. Ik ben in dit opzicht benieuwd naar de reactie van de minister op het betoog van mevrouw Bemelmans.

Het was reeds de klassieke liberaal John Stuart Mill (1806-1873) die ooit zei: "Mensen kunnen alleen gewonnen worden voor bepaalde ideeën als deze worden onderbouwd door goede argumenten en deze intern consistent zijn." Het is juist op dit punt dat de argumentatie van de regering tekortschiet in overtuigingskracht. Maar het is ook waar dat de huidige doelstellingen van het gemeentelijk herindelingsbeleid onze fracties niet op alle punten aanspreken. Wij hebben op belangrijke onderdelen eerder bezwaren geuit tegen het Beleidskader gemeentelijke herindeling en de Beleidsnotitie gemeentelijke herindeling. Zoals bekend, staan voor onze fracties de vrijwilligheid en de knelpuntenbenadering voorop. De vrijwilligheid echter moet in de praktijk in de meeste gevallen op z'n minst tussen aanhalingstekens worden geplaatst. Aan de knelpuntenbenadering wordt in genoemde beleidsdocumenten weliswaar niet geheel voorbij gegaan, doch daarin staan niet de actuele knelpunten centraal, maar veelal knelpunten die men in de toekomst denkt te kunnen verwachten. Het regeringsstreven naar een evenwichtig samenstel van krachtige en herkenbare gemeenten die in staat zijn om hun generieke en specifieke opgaven en ambities voor de komende 25 jaar waar te maken, is niet zonder meer het onze. Voor ons is daarentegen een belangrijk uitgangspunt dat de eisen die burgers stellen, in verband gebracht moeten worden met de verlangde omvang van de gemeenten. Als zij genoegen nemen met minder, moeten wij hen het meerdere niet opdringen. In zoverre spreekt het rapport van de Stuurgroep krachtige gemeenten van april van dit jaar ons aan. Daarin spreekt men uit, sterk te hechten aan eigen gemeentelijke initiatieven tot opschaling en herindeling van gemeenten.

De regering zegt te streven naar gemeenten met voldoende basiskwaliteit om als volwaardige speler in het publieke domein te kunnen optreden. De vraag is of daarbij in voldoende mate in rekening wordt gebracht dat er een groot verschil is in basiskwaliteit tussen grootstedelijke en plattelandsgemeenten. Uit het genoemde rapport van de stuurgroep komt immers naar voren dat de meeste grote gemeenten grote problemen kennen en dat de kleinere gemeenten vrijwel zonder uitzondering stellen dat de zaken ter plekke uitstekend verlopen. Het laatste geldt ook voor het gebied waarop de thans voorliggende wetsvoorstellen betrekking hebben, Noord-Limburg. Met elk van de drie voorstellen hebben wij de nodige problemen, al zijn ze niet voor elk van de drie van dezelfde aard en omvang. De hoofdvraag is, mede gezien hetgeen de regering op de pagina's 5 en 8 van de memorie van antwoord opmerkt, of het niet beter ware geweest om de wetsvoorstellen terug te nemen en naar aanleiding van het rapport van de stuurgroep- De Zeeuw een nieuw, geheel Noord-Limburg omvattend, maar uiteindelijk mogelijk bescheiden herindelingsvoorstel te doen. Zie de activiteiten van het provinciaal bestuur van Limburg, waar de heer Van Heukelum met nadruk op gewezen heeft. Ik denk dat het terugnemen van het voorstel absoluut geen afbreuk doet aan de eis van duidelijkheid, zoals hier wel is gesteld. Als het voorstel teruggenomen wordt, is namelijk duidelijk wat de situatie is. Dit evenwel ter zijde. De kritische toon die wij in het voorlopig verslag hebben verwoord, zal ook in onze bijdrage terugkomen, zij het uiterst beknopt. Ik kom nog slechts op een enkel punt terug naar aanleiding van de memorie van antwoord.

Born dreigt opgeheven en toegevoegd te worden aan Sittard en Geleen. Wat dat betreft, geeft de minister op pagina 8 van de memorie van antwoord toe dat deze gemeente goed functioneert. Het argument is hier de meerwaarde voor de toekomst van de regie in één hand voor het industriële gebied van de westelijke mijnstreek. Dat is een argument dat onze fracties niet aanspreekt als reden om een zelfstandige, goed functionerende gemeente van de kaart te doen verdwijnen.

Belfeld dreigt eveneens opgeheven en aan Venlo toegevoegd te worden. Na alle woorden die al aan deze kwestieuze opheffing gewijd zijn, staat voor ons vooralsnog vast dat in het zogenaamde "open overleg" wél meer dan eens gesproken is over een grenscorrectie ten bate van Venlo van 35 ha, maar niet over opheffing van de totale gemeente. In de memorie van antwoord stelt de minister: "Er zijn stukken gewisseld waarin de gehele opheffing van de gemeente Belfeld een rol speelde." De vraag is op welke stukken de minister hier duidt. Het kan toch geen moeite zijn om ze te noemen of zelfs over te leggen? Cruciaal echter lijkt mij de vraag of in de stukken over dat genoemde "open overleg" als serieuze optie wordt gesproken over de totale opheffing van de gemeente Belfeld. Of dat in allerlei nevenstukken is gebeurd, lijkt mij van secundaire betekenis. Bovendien merk ik op, dat in de memorie van toelichting op het desbetreffende wetsvoorstel, de pagina's 3 en 11, door de toenmalige minister met zoveel woorden werd gesteld dat Belfeld in het voortraject alleen bij de herindelingsdiscussie betrokken is in verband met het voorstel tot grenscorrectie.

Afsluitend merk ik op, dat onze bedenkingen zich op een drietal punten concentreren, waarvan ik er twee reeds heb genoemd:

  • - de opheffing van de zelfstandige gemeente Born door toevoeging aan Sittard en Geleen;

  • - de opheffing van de gemeente Belfeld en toevoeging aan Venlo;

  • - de overgang van de ZON-veiling van Horst naar Venlo.

Voorzitter! Ondanks onze kritische toon zullen wij met belangstelling naar de nadere uiteenzettingen van de minister luisteren.

De heer Bierman (OSF):

Voorzitter! Mijn fractie is buitengewoon ingenomen met het feit dat nu afzonderlijke voorstellen zijn voorgelegd. Herindelingen zijn avonturen op zichzelf. Ik vind dat ook bestuurlijk helder. Er is geen integrale visie en ondertussen moet het beleid voort. Het geeft mij de mogelijkheid om niet het odium op mij te laden dat ik tegen elke herindeling ben. Ik zou er graag voor zijn; ik kan nu in ieder geval genuanceerd stemmen. Echter, wij zijn wel vóór onder bepaalde voorwaarden. Allereerst moet het een herindeling zijn die gedragen wordt van onderop en niet alleen in de Tweede Kamer, zoals de minister een beetje suggereert in de memorie van antwoord. Daarnaast moet een herindeling iets oplossen. Het probleem dat iedere keer opduikt, is dat er oplossingen worden aangedragen voor iets wat zich nog niet heeft voorgedaan, zodat wij moeten discussiëren over de vraag of het zich wel voor zal doen. Maar goed, om de minister gerust te stellen: van het voorstel inzake Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst kunnen wij eigenlijk bijna zeggen, dat wij het ongeveer ook zo hadden gewild. Daarbij vinden wij het buitengewoon prettig dat de Tweede Kamer de beheersing heeft opgebracht om er niet op in te breken.

Achter de voorstellen inzake Venlo/Tegelen/Belfeld en Sittard/Geleen/Born zit een vergelijkbare argumentatie die zich in feite op twee punten concentreert. Het eerste is: eigenlijk is het al één stedelijk gebied, dus laten wij het maar samenvoegen. Het tweede is dat nieuwe groter geworden gemeenten hierdoor worden voorbereid op de toekomst, waartoe ze als centrumgemeenten geïnstrumenteerd moeten worden. Op beide punten moet ik toch wat afdingen. Een stedelijk gebied kan lijken met elkaar samen te hangen doordat het morfologisch wel maar in feite helemaal geen eenheid is. Venlo en Tegelen zijn duidelijke rivalen, Sittard en Geleen zijn dat ook; Born hoort daar helemaal niet bij en is wat dat betreft een op zichzelf staande entiteit. Dat is een waarneming die verwarrend kan werken en die veel lijkt op de visie van een buitenaards wezen op mensen die opeengepakt bij een tramhalte staan te wachten. Dat wezen zal dan niet snel de conclusie trekken dat de tram vertraging zal hebben. Neen, hij zal denken: dat is vast familie van elkaar, want ze staan zo dicht bij elkaar. Van die vergissing lijkt mij ook in dezen sprake: wat dicht bij elkaar komt behoeft nog niet met elkaar samen te hangen. De meerwaarde van het voorstel is naar mijn indruk in ruimtelijk opzicht nihil. Er komt eigenlijk geen vierkante meter bij.

Het tweede element hierbij is de toekomst. Ik heb het voorrecht gehad om onderzoek te mogen doen in de westelijke mijnstreek, samen met het ETIL, het Economisch technologisch instituut Limburg. Daarbij is vastgesteld dat de bevolkingsdaling omstreeks 2003 zal inzetten. De westelijke mijnstreek zal het eerste gebied in Nederland zijn waar die bevolkingsdaling inzet. Dat houdt in dat er voor dat gebied eigenlijk geen opdrachten voor nieuwbouw meer moeten komen. Daarnaast moet zeer voorzichtig worden omgegaan met het creëren van nieuwe werkgelegenheid, want daar zijn dan onvoldoende mensen voor. Gelukkig is het industrieterrein van Belfeld vol. Ook de provincie heeft laten weten door middel van de omgevingsplannen dat zij niet uit is op verdere uitbreiding en dat is maar gelukkig ook.

Dan wat details. Het open overleg over Belfeld, dat ging over 35 ha grenscorrectie, is al aan de orde geweest. Voorzover ik uit de stukken heb kunnen opmaken is een volledige opheffing daarin niet aan de orde geweest. De Belfeldse Demokraten hebben gevraagd om de stukken waar de minister naar verwijst op tafel te leggen. Dat zou ook voor ons opheldering geven, want nu is het beeld ontstaan dat in het open overleg over koetjes en kalfjes is gepraat en dat er ezels uit naar voren zijn gekomen. Ik vraag mij af of dat de wijze is om overleg volgens Arhi te voeren.

Voorzitter! De schaalvergroting achten wij gegeven de toekomst geen antwoord. Wij zijn niet overtuigd van de andere argumenten voor deze twee wetsvoorstellen dat het iets op zal leveren. De gemeentes Born en Tegelen kunnen hun taken aan. Venlo heeft in feite niet meer nodig. Het komt allemaal erg in de buurt van de situatie rondom Vleuten, De Meern en Utrecht. Wat moet een gemeente nog meer doen om te bewijzen dat zij de toekomst aan kan? Niets dus, wat mij betreft. Dan vraag ik mij af of niet een herijking van herindelen noodzakelijk is. Ik voel wel iets voor het voorstel van de heer Heukelum om een integrale visie op het versterken van gemeentelijke bestuurskracht ter tafel te krijgen. De provincie is in feite al met een inventarisatie van knelpunten aan het werk. Ik ben het met de heer Holdijk eens dat deze wetsvoorstellen teruggenomen zouden moeten worden. Dat is al vaker gebeurd. Wellicht kan dan de kwaliteit van het bestuur op een andere wijze fors verbeteren. Ik wacht met belangstelling de reactie van de minister af.

De heer Kohnstamm (D66):

Mijnheer de voorzitter! Eigenlijk zou Jan Terlouw het woord over deze wetsvoorstellen voeren. Aangezien hij nog niet aanwezig is – zij het dat hij zich wel hierheen spoedt – zal ik namens hem de gedachten van de fractie aan deze Kamer voordragen. Wij hebben niet aan de schriftelijke voorbereiding van deze wetsvoorstellen deelgenomen, omdat het grootste gedeelte van de vragen en antwoorden in eerdere fasen reeds gepasseerd was. De reden waarom wij toch besloten hebben om hier kort het woord te voeren, is dat wij vinden dat wij de afweging die bij ons speelt plenair publiek moesten maken.

Ten eerste wil ik het hebben over de samenvoeging van de gemeenten Sittard, Geleen en Born. Het cruciale punt in dit wetsvoorstel is de toevoeging van de gemeente Born aan de voorgestelde fusie van Sittard en Geleen door amendering in de Tweede Kamer. Dat heeft een inhoudelijk en een procedureel aspect. Het eenvoudigst is onzes inziens het inhoudelijke. Er is veel voor te zeggen om de economische bedrijvigheid in de westelijke mijnstreek zoveel mogelijk onder één gemeentebestuur te laten vallen. Nu gaat het bij herindelingen natuurlijk niet alleen om de economische activiteiten. Onze fractie heeft hier een- en andermaal betoogt dat culturele, historische en sociologische aspecten meer plaats behoren te krijgen in de afweging dan meestal het geval is. Maar in dit geval zijn er nog andere zwaarwegende argumenten. Als het NedCar-terrein naar Sittard/Geleen gaat, wordt het overblijvende deel van Born wel klein om de volgende 25 jaar zelfstandig te blijven. Het past beter in het C20-beleid om Born in zijn geheel over te laten gaan. Hoe dan ook, wij hoeven de discussie van de overzijde niet over te doen. De argumenten zijn bekend. Van belang is natuurlijk wel dat de gemeente Born tegen het voorstel is. Wij hebben althans van het gemeentebestuur uitvoerige documentatie ontvangen waaruit dat blijkt. Overigens waren wij getroffen door de toon van de begeleidende brief, waarin B&W ondanks de bezwaren zeggen zonder voorbehoud op basis van de besluiten in de Tweede Kamer in het fusieproces van Sittard en Geleen te zijn gestapt. Dat bewijst dat Born ontzettend goede bestuurders heeft, wat op zichzelf reden zou zijn om de gemeente zelfstandig te laten.

Born is tegen, maar Sittard en Geleen zijn dat niet. Zo wijst de ondernemingsraad van de gemeente Geleen op de bijdrage aan de stabiliteit van de regio als de herindeling van een grotere schaal zou zijn dan voorzien in het oorspronkelijke wetsontwerp. Daarbij geldt dezelfde overweging die wij hadden bij de kwestie Vleuten-De Meern. Het is onmogelijk om het iedereen naar de zin te maken. Op inhoudelijke gronden is er echter veel te zeggen voor de amendering van de Tweede Kamer.

Procedureel is het lastiger. In hoeverre is het aanvaardbaard dat gemeenten eigenlijk zonder nadere afweging, zoals B&W van Born schrijven, bij een herindeling worden betrokken? "Dat kan niet", zeiden de Twentse gemeenten Weerselo en Rijssen, en zij spanden een kort geding aan. "De lokale gemeenschap hoort erbij betrokken te worden", is de essentie van hun argument. De Tweede Kamer denkt daar op onderdelen soms anders over, zoals blijkt uit deze en andere amenderingen. De landsadvocaat denkt daar net zo over. Wat is overigens de stand van zaken van de procedure in deze zaak?

Minister De Vries:

Het is misschien verstandig om dit meteen te zeggen.

Alle gemeenten en alle organisaties die een kort geding hebben aangespannen, zijn door de rechter in het ongelijk gesteld.

De heer Kohnstamm (D66):

Ik heb begrepen dat in een spoedprocedure een hoger beroep is ingesteld. Mijn vraag zag niet op het punt dat de minister aanhaalde; dat was ook mij bekend. Zij had betrekking op de stand van zaken van de procedure in hoger beroep.

Dan het regeerakkoord. In het algemeen worden de voorstellen van de provincies inzake herindelingen gevolgd. De minister heeft dat gedaan. Hij heeft er geen enkele twijfel over dat Sittard en Geleen bestuurlijk een eenheid moeten vormen vanwege de problematiek van de regio. Maar op de vraag of de scope van het oorspronkelijke wetsvoorstel voldoende was, zei hij aan de overzijde "dat het zo kan". Hij zei ook: ik heb vooral de behoefte gehad, zo dicht mogelijk bij het provinciale voorstel te blijven. Hij wilde zoveel mogelijk legitimatie zoeken bij het draagvlak dat provinciaal is opgebouwd. En, zijn neiging om zelf het voorstel te doen om Born bij Sittard en Geleen te voegen, was zeer gering, al begreep hij de redenering goed. Kortom, van de minister had het niet gehoeven, maar hij is gezwicht voor de wens van de meerderheid van de Tweede Kamer. Gezegd moet worden dat, al is het procedureel niet sterk, het kan. Het regeerakkoord biedt daarenboven die ruimte. Het parlement heeft de bevoegdheid. In het geval van Twentestad zijn wij van de eerste insteek van het regeerakkoord afgeweken in de richting van een kleinere schaal. Dat is evenzeer mogelijk in de richting van een grotere schaal. Alles afwegende en gelet op de meerderheid die het voorstel in de Tweede Kamer uiteraard primair heeft gekregen, de inhoudelijke argumenten die voor een sterkere C20-gemeenten pleiten en de ruimte die het regeerakkoord biedt, overwegen wij het wetsvoorstel te steunen.

Dan kom ik op de andere twee wetsvoorstellen, de samenvoeging van de gemeenten Broekhuizen, Grubbenvorst en Horst en de samenvoeging van de gemeenten Venlo, Tegelen en Belfeld. Het is naar onze mening zinvol om deze wetsvoorstellen gezamenlijk te behandelen omdat er bij de discussies die voor en tijdens de behandeling hebben plaatsgevonden, verschuivingen zijn besproken die het hele gebied van de zes gemeenten bestrijken. Opnieuw heeft de Tweede Kamer ingrijpend geamendeerd. Opnieuw zijn er inhoudelijke argumenten aan te voeren die pleiten voor die wijzigingen. Opnieuw zijn er gemeentebesturen en burgers boos. Het is niet moeilijk daar begrip voor te hebben. Wij zijn overvallen, is de kern van de bezwaren. Wij hebben niet de gelegenheid gekregen ons zegje te doen. Nogmaals, dat is begrijpelijk, maar het is niet helemaal juist. Een fusie van Belfeld met de gemeenten Venlo en Tegelen heeft in een eerdere fase, heel in het begin toen de provincie nog echt aan slag was, wel degelijk ook als optie boven tafel gelegen.

In procedureel opzicht heeft zo'n proces twee kanten. Enerzijds moet de bevolking de gelegenheid krijgen, haar opvattingen kenbaar te maken. Dat is de opvatting, zoals verwoord in het Europees handvest en dat is ook de mening van de regering en het parlement. Anderzijds neemt uiteindelijk de wetgever – regering en parlement – de beslissing, inclusief het recht van de Tweede Kamer om te amenderen. Soms wringt het tussen die twee procedurele aspecten. Relevant in dit opzicht is de manier waarop Den Haag naar de provincies kijkt. Tijdens het debat aan de overzijde zijn er kritische woorden gesproken over het provinciaal bestuur van Limburg. Daarbij vielen termen als "niet doortastend genoeg" en "broddelwerk". Maar ja, dat gaan dan wel over een democratisch gekozen bestuur, over een zelfstandige bestuurslaag. Het provinciaal bestuur van Limburg is kennelijk van mening dat schaalvergroting in die provincie behoedzaam moet gebeuren. Anders dan het provinciaal bestuur vond de Tweede Kamer dat Venlo in een ruimere jas moet. Dat is het goede recht van de overzijde. Er is ook krachtige argumentatie voor aangevoerd. Maar het staat niet bij voorbaat vast dat wij in Den Haag het marstempo en de marsroute beter kunnen beoordelen dan het provinciaal bestuur. Dat vond de minister kennelijk ook. Er staat niet voor niets in het regeerakkoord, dat in het algemeen de provinciale voorstellen gevolgd zullen worden.

Toch overwegen wij, alles afwegende, de voorstellen te steunen. Opnieuw: inhoudelijk is er veel voor te zeggen, procedureel is het niet fraai, maar laten wij eerlijk zijn. Op dit moment voor de keuze "voor" of "tegen" kan het nauwelijks beter. Als wij als medewetgever geen veranderingen meer durven aan te brengen in wetsvoorstellen, zijn wij nog verder van huis en het huis aan de overzijde. Wel wensen wij de toekomstige gemeentebesturen van de nieuw te vormen gemeenten, indien de wetsvoorstellen kracht van wet krijgen, veel wijsheid toe bij de implementatie van een en ander.

De heer Ruers (SP):

Mijnheer de voorzitter! Het is dit keer een voordeel om als laatste te mogen spreken. Dan hoor je nog eens wat van de vorige sprekers. Juist uit het betoog van de heer Kohnstamm wordt duidelijk waar het vandaag op uitdraait: de regeringsfracties zullen voorstemmen en, net zoals het geval was bij de behandeling van de samenvoeging van Utrecht en Vleuten die vlak voor ons reces plaatsvond, zal dit huis het wetsvoorstel waarschijnlijk met een meerderheid van één stem steunen. Ik doe maar een inschatting, maar het zou mij niets verbazen als dat de uitkomst is aan het eind van deze dag.

Een ander voordeel van het als laatste spreken, is dat ik mij kan aansluiten bij een aantal belangrijke bijdragen voor mij, die ik geheel kan ondersteunen. Dat waren de bijdragen van het CDA en GroenLinks. Zij maakten goede en diepgravende opmerkingen waar ik mij heel wel bij kan aansluiten. Dat scheelt ook weer een hoop tijd.

Toen ik deze voorstellen las en de stukken doornam, dacht ik op een gegeven ogenblik bij mezelf: je zult maar in Belfeld of Born wonen. Je wordt op een kwade dag wakker, je slaat de krant open en je leest dat je gemeente wordt opgeheven. Dat is lijkt mij nog eens iets om bij wakker te worden. Het is meer dan een koude douche. Dat lijken mij precies de gevoelens die de mensen van deze gemeenten hebben gehad. Net als bij de behandeling van het herindelingsvoorstel voor Twente, die eerder in dit huis heeft plaatsgevonden en waarover straks nog wordt gesproken, doet zich hier op een schrijnende manier het democratisch tekort gelden. Burgers voelen zich overvallen en in de kou gezet. In dit soort zaken is voor ons leidraad dat het bestuur er is voor de burgers, en niet andersom. En toch lijkt dat steeds meer het geval te zijn, als wij zien op welke manier er met de burgers wordt omgegaan. Wat krijg je dan: burgers gaan twijfelen aan de overheid, aan de wet, aan het recht en aan de rechtsstaat. Men spreekt terecht en begrijpelijk van boosheid, teleurstelling en verontwaardiging.

Los van de discussie over de waarde van de inhoudelijke argumenten – daar hebben anderen terechte dingen over opgemerkt – dringt zich hier primair de vraag op of de overheid op deze wijze met haar burgers en de democratische spelregels kan omgaan. Naar mijn mening niet. Ik wijs bijvoorbeeld op de brief van het gemeentebestuur van Belfeld van 12 juni. In die brief wordt duidelijke taal gesproken. De regering zegt zelf dat zij geen voorstander was van de opheffing van Belfeld, maar de regeringsfracties besloten te elfder ure, bijna in het geniep, een streep door Belfeld te halen. De regering kan worden toegegeven dat zij zelf niet met dit voorstel is gekomen en ook geen voorstander ervan was. Met Belfeld was immers alleen gesproken over een grenscorrectie en van de gebruikelijke wettelijk voorgeschreven procedure gericht op opheffing van gemeenten, was geen sprake geweest. Ik kan mij dan ook de boosheid en de ontzetting in Belfeld heel goed voorstellen. Ik had het fraaier gevonden als de regering, uitgaande van haar eigen standpunt, de Tweede Kamer had voorgehouden dat ze ondanks haar recht van amendering (dat er natuurlijk is) wel heel goede argumenten zou moeten hebben om tegen deze belangrijke regels van democratische besluitvorming in te gaan. Dit legt een zware plicht op de regeringsfracties, ook in deze Kamer, om na te denken over argumenten om toch over de gevoelens en de rechten van de inwoners van Belfeld – en van Born – heen te lopen.

In de memorie van antwoord heeft de regering opgemerkt dat het recht van amendement aan de Tweede Kamer toekomt. Daar zal niemand aan twijfelen, maar de regering heeft er terecht aan toegevoegd dat er dan zwaarwegende argumenten voor een amendement mogen worden verwacht. Je wordt dan nieuwsgierig naar die argumenten en gaat ernaar zoeken. In de stukken zijn die wel te vinden, maar naar mijn mening toch behoorlijk dun, in ieder geval niet zwaarwegend genoeg om deze zware stap te zetten. Het zou de regeringsfracties gesierd hebben als ze dit gewoon hadden erkend.

Het is mogelijk om nog een lange discussie te voeren over de toepassing van de Wet Arhi, maar de CDA-woordvoerder heeft dat al op een juiste manier toegelicht. Veel belangrijker is het naar mijn mening om vast te stellen dat het uiteindelijk om een politiek besluit gaat, om politieke ruggengraat van partijen die kunnen laten zien of zij het democratisch gehalte zo zwaar willen laten wegen, dat zij de besluitvorming aan de overzijde inzake Belfeld en Born corrigeren. Naar de mening van de SP is daar alle reden voor. De bevolking van Belfeld is uitgesproken tegenstander. Van draagvlak, hetgeen voor ons een essentiële voorwaarde is, is in deze gemeente geen sprake. De provincie was er niet voor en ook de regering niet. Vanuit die invalshoek bekeken kan niet gezegd worden dat er voldoende democratische grondslag voor dit voorstel is. De regeringsfracties aan de overzijde hebben door indiening van dit amendement een heel zware hypotheek op het geheel gelegd.

Voor ons geldt bij dit soort voorstellen, dat de menselijke maat zeer belangrijk is. Dat geldt voor de afstand tussen burger en bestuur, maar ook technisch gezien is er de pregnante vraag, hoe groot een centrumgemeente moet zijn om voldoende sterk te zijn. Het argument dat er sterke centrumgemeenten moeten zijn, wordt voortdurend naar voren gehaald. Bij de samenvoeging van Sittard en Geleen is het argument dat in dit gebied de grote DSM ligt en dat er nog een grote NedCar bijkomt. Niemand gelooft echter dat de samengevoegde gemeente straks wél een vuist tegen een internationaal bedrijf als DSM zal kunnen maken, als dat nu Sittard of Geleen in haar eentje niet lukt. Born is een goed draaiende gemeente. Waarom zou zo'n gemeente opgeheven moeten worden? Ik ben ervoor om Born gewoon te laten zoals het nu is, dus ook het NedCar-bedrijf bij Born te houden, waardoor deze gemeente op een goede manier door kan blijven functioneren. Hier wreekt zich het feit dat de Eerste Kamer geen recht van amendement heeft. Anders wist ik wel welk amendement op tafel zou komen.

Wij zijn dus zeer kritisch ten opzichte van de voorstellen die voorliggen.

Nu de heer Castricum een opmerking heeft gemaakt over de fractie van GroenLinks in de Tweede Kamer, heb ik nog een vraag aan hem, namelijk of het waar is dat op aandringen van de Limburgse PvdA-statenfractie de regeringspartijen op de valreep besloten hebben tot opheffing van Belfeld en Born. Wat is dan de argumentatie van de Limburgse PvdA-statenfractie geweest voor die plotselinge koerswending? De PvdA-statenfractie heeft dit punt in de staten zelf niet aan de orde gesteld. Misschien kan de heer Castricum toelichten hoe zijn collega's in de PvdA-statenfractie in Limburg daartoe gekomen zijn. Daar ligt immers de bron van deze ontwikkeling die niet fraai te noemen is.

De heer Castricum (PvdA):

Voorzitter! Het antwoord op die vraag heb ik al subtiel proberen te geven in mijn inbreng. Ik heb met zoveel woorden gezegd, dat bekend was dat er weliswaar een moeizaam compromis was gesloten in de boezem van het provinciaal bestuur van Limburg, maar dat dit onverlet liet, dat er politieke stromingen, waaronder de mijne, waren die andere opvattingen hadden, die zich wel bij het compromis hadden aangesloten, maar geen verbod hadden om die andere opties ook kenbaar te maken. Dat lijkt mij ook een vorm van democratie.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter! Ik begrijp dat de Limburgse PvdA-fractie eerst in het provinciaal bestuur achter het voorstel van de provincie stond, maar vervolgens buiten het provinciaal bestuur om nog even haar invloed heeft aangewend om de Tweede Kamer ertoe te brengen het toch anders te doen.

De heer Castricum (PvdA):

Zo kun je het zeggen.

De heer Ruers (SP):

Ik ben tevreden, want dat was precies wat ik vermoedde. U heeft de duidelijkheid gegeven die ik zocht.

De heer Castricum (PvdA):

Als u tevreden bent, heeft een verdere inbreng van mij geen zin meer. Dan kunnen wij dit debat dus beëindigen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Voorzitter: Jurgens

Naar boven