Noot 1 (zie blz. 320)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris van Financiën, mede namens de minister van Financiën, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene financiële beschouwingen (26 200)

Algemene Financiële Beschouwingen: Vragen Eerste Kamer

Vraag 2 (Boorsma, CDA)

Doelmatigheids/efficiencyverhoging lukt niet meer. Potentiële tegenvaller: 0,8 mld.

Antwoord

Het kabinet is van mening dat de taakstelling van 1,6 mld niet tot de categorie ongespecificeerde efficiencykortingen kortingen behoort. De besparingen komen voort uit een aantal gerichte maatregelen voor alle departementen (het afromen van de jaarlijkse arbeidsproductiviteitsstijging, een gerichte korting op het personele volume, een gebudgetteerd percentage voor de incidentele loonontwikkeling, een efficiencykorting op het inkoopbeleid van departementen en een korting op de uitgaven van externen).

Naast de generieke maatregelen zitten in de genoemde doelmatigheidstaakstelling van 1,6 mld ook specifieke departementale kortingen, zoals de tendering en aanbesteding bij V&W, de afname van het aantal agrariërs bij LNV, de maatregelen in het gevangeniswezen bij Justitie en de uitvoering van de huursubsidie bij VROM.

Vraag 3 (Boorsma, CDA)

De volgende ombuiging welke een tegenslag in zich bergt is de korting van 1,3 miljard op de afdracht aan de Europese Unie. Vooropgesteld: het doel van de minister om de netto-betalingspositie van thans 7 miljard gulden te reduceren ondersteunen we, maar er bestaat twijfel bij de haalbaarheid.

Antwoord

In het Regeerakkoord is een ombuiging op de EU-afdrachten ingeboekt oplopend tot 1,3 miljard gulden in 2002 ten opzichte van een uitgavenontwikkeling die zou ontstaan uitgaande van de Commissievoorstellen voor Agenda 2000. De taakstelling in het Regeerakkoord kan worden gehaald indien een reële stabilisatie plaatsvindt van de totale EU-uitgaven op het huidige niveau van 85 miljard ecu. Tijdens de afgelopen Europese Raad in Wenen is gebleken dat inmiddels een ruime meerderheid van de lidstaten voorstander is van een dergelijke reële stabilisatie. Naast dit spoor van uitgavenstabilisatie zet de Nederlandse regering in op een aantal andere manieren waarop lagere afdrachten gerealiseerd kunnen worden. Ik noem ondermeer: een algemeen correctiemechanisme, afschaffing van de VK-compensatie of nationale co-financiering van landbouwuitgaven.

Vraag 4 en 5 (Boorsma, CDA)

Macro economische effecten RA; een begroting die deze effecten incalculeert is niet behoedzaam te noemen. De begroting noemt een ruimte van 4 1/2 mrd bij behoedzame groei. Is er geen sprake van dubbeltellingen door ook nog rekening te houden met inverdieneffecten.

Antwoord

De basis voor alle berekeningen is het behoedzame scenario van het CPB. Dit scenario ging uit van een gemiddelde economische groei van 2%, waardoor een budgettaire ruimte 4 1/2 mrd ontstaat. Vervolgens is bezien wat de gevolgen zijn van het RA. Als gevolg van het regeringsbeleid neemt de economische groei volgens het CPB toe tot 2 1/4%. Door deze hogere groei treden er nog extra gunstige macro effecten op. Er is dus geen sprake van dubbeltellingen. Een dergelijke methode is ook toegepast door het CPB bij de doorrekening van de verkiezingsprogramma's.

Vraag 6 (Boorsma, CDA)

Hoe schat de Minister de macro-economische situatie in Nederland en West-Europa in?

Vraag 50 (Hilarides, VVD)

Met oog op crises in wereld, blijft Europa als oase (van rust) voortbestaan?

Antwoord

Op dit moment sprake van een duidelijke, maar vooralsnog beperkte terugval van de groei. Voor het hele euro-gebied wordt voor 1998 een groei van 2% voorzien. Dat is lager dan tot voor kort werd verwacht, maar anderzijds geldt dat geen sprake is van een dramatische terugval. De vraag of de 2% inderdaad wordt gehaald, zal mede afhangen van ontwikkelingen elders in de wereld. Momenteel lijkt de rust enigszins teruggekeerd, maar de situatie in delen van Azië, waaronder Japan, en in Latijns-Amerika, noopt tot voorzichtigheid.

Vraag 9 (Boorsma, CDA)

Wat is de huidige raming voor het EMU-tekort 1998?

Antwoord

In de Najaarsnota is de raming voor het EMU-tekort 1998 met 0,1%-punt BBP verlaagd naar 1,2% BBP.

Vraag 10 (Boorsma, CDA)

Is in de raming van de tekorten van de Ziekenfondswet en de AWBZ gerekend met inverdieneffecten? Mag het EMU-tekort 1998 en 1999 met 0,3%-punt BBP worden opgehoogd vanwege de nieuwe cijfers van de Ziekenfondsraad?

Antwoord

De exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen in de zorgsector zijn berekend op basis van de MEV 1999 (voor 1998 en 1999) en de doorrekening van het regeerakkoord van het CPB (voor 2002). Dat betekent dat dezelfde uitgangspunten zijn gehanteerd als voor andere budgettaire variabelen, en dus ook met de (economische) effecten van de maatregelen uit het regeerakkoord.

Met de nieuwe cijfers van de Ziekenfondsraad is rekening gehouden in de Najaarsnota en de Najaarsrapportage Zorg. In de Najaarsrapportage Zorg is aangegeven dat het exploitatiesaldo van de AWBZ in 1997 en 1998 0,1 miljard resp. 0,4 miljard ongunstiger uitkomt dan ten tijde van de Miljoenennota 1999 voorzien. Voor het exploitatiesaldo van de ZFW geldt voor beide jaren een 0,3 miljard kleiner exploitatiesaldo. Daarmee komt het EMU-tekort in 1997 en 1998 partieel bezien 0,4 miljard resp. 0,7 miljard hoger uit; voor 1998 impliceert dit een partiële verhoging met 0,1%-punt. Nieuwe inzichten in de exploitatiesaldi voor 1999 komen bij Voorjaarsnota 1999 beschikbaar.

Vraag 11 (Boorsma, CDA)

Het EMU-tekort daalt tot 1% in 2001. Dit is te weinig met het oog op de AOW.

Vraag 74 Van den Berg (SGP)

Zijn de uitgangspunten behoedzaam genoeg om tekortreductie te realiseren?

Antwoord

Het EMU-tekort daalt tot 1% BBP in 2002, bij een behoedzame economische groei. In dat geval treedt een belangrijke verbetering op van het structurele tekort. Als de economie conform trend groeit, bedraagt het tekort slechts 1/4% BBP in 2002 en daalt de EMU-schuld tot 61 3/4% BBP.

Vraag 12 en 18 (Boorsma, CDA)

Kritiek op het lonen-prijzenblok. De loonraming voor 1999 is t.o.v. het RA verhoogd tot 3%. Om met het gemiddelde in de pas te blijven, is de loonstijging voor de latere jaren aangepast naar 2% in 2000 en 1% in 2001 en 2002. Deze loonraming voor de laatste jaren van het kabinet is onrealistisch. Het kabinet is dus niet behoedzaam.

Antwoord

– Het kabinet en de onderhandelaars over het RA hebben zich gebaseerd op de loonraming van het CPB.

– Het gaat daarbij om een loonraming bij een behoedzame economische groei. De huidige krapte op sommige delen van de arbeidsmarkt is voor deze loonraming dan ook niet maatgevend. Het gaat om een loonraming bij, in vergelijking met 1998, relatief ongunstige economische ontwikkelingen.

– De voorziene lage loonstijgingen in de tweede helft van de kabinetsperiode (1,35% in 2001 en 2002 en dus niet 1% zoals Boorsma verondersteld) hangen samen met de voorgenomen forse lastenverlichting in het kader van de fiscale stelselherziening. Hierdoor kan de koopkracht zich ook bij een bescheiden loonontwikkeling gunstig ontwikkelen.

– Daarnaast zal de fiscale stelselherziening een stimulans zijn voor het arbeidsaanbod. Hiervan zal een drukkend effect kunnen uitgaan op de loonvorming.

Vraag 15 (Boorsma, CDA)

De Nederlandsche Bank heeft 110 miljoen geschonken, waarvan 80 miljoen is gebruikt voor de aankoop van Victory Boogie Woogie. Wat gebeurt er met het resterende bedrag van 30 miljoen? Wordt dat bedrag alsnog teruggestort in de staatskas?

Antwoord

De ter beschikking gestelde middelen resterend van de schenking van de Nederlandsche Bank zullen ook door de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit worden bestemd voor kunstwerken die eigendom worden van de Staat ten behoeve van openbare collecties in Nederland.

Vraag 16 (Boorsma, CDA)

Beleidsmutaties horen niet in Najaarsnota (zie storting kunstfonds 100 mln). Is de minister het hiermee eens?

Antwoord

De meest integrale afweging van intensiveringen en ombuigingen vindt inderdaad plaats bij het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar. Dit laat onverlet dat het kabinet ook op andere tijdstippen aanleiding kan zien tot aanpassing van de begroting. Die aanpassingen zijn overigens beperkt; afgezien van enkele departementale herschikkingen, is de dotatie van 100 miljoen in het aankoopfonds voor kunst op de OCW-begroting de enige beleidsintensivering in de Najaarsnota.

De suggestie dat het begrotingsrecht van de Kamer hierdoor wordt aangetast is niet correct. Door verantwoording van de dotatie in de Najaarsnota en de tweede suppletore Wet van OCW, wordt de Kamer juist tijdig in de gelegenheid gesteld om deze uitgaaf te autoriseren.

Vraag 17 (Boorsma, CDA)

Kan de minister aangeven wanneer het rapport over de nieuwe begrotingspresentatie te verwachten is? Kan de minister daarop vooruitlopend reageren op enkele punten uit de Comptabiliteit:

– budgetrecht Eerste Kamer;

– activabeheer van departementen: voorschrift vermogensbalans bij begroting en rekening;

– desaggregatie grote artikelen;

– toerekenen personeel en materiaal aan programma-uitgaven.

Antwoord

In hoofdstuk 4 van de Miljoenennota is het project begroting 21ste eeuw beschreven. Dit project heeft tot doel verbeteringen in de bestaande begrotingspresentatie voor te stellen. Het project wordt in nauwe samenhang uitgevoerd met de uitwerking van het eerder verschenen rapport 'Jaarverslag in de politieke arena'. Dit rapport wordt momenteel nader uitgewerkt. Beide projecten vragen een zorgvuldige afweging. Naar verwachting kunnen beide rapporten tegelijk in het voorjaar 1999 aan de Staten Generaal worden aangeboden.

Het rapport over de begrotingspresentatie bevindt zich nog niet in een stadium van afronding. Op de eindrapportage vooruitlopend kan in ieder geval worden aangegeven dat de doelstelling is het budgetrecht van de Staten-Generaal te versterken. Eén van de manieren om dat te bereiken is dat de begroting 'gekanteld' wordt van inputgericht naar output/beleidgericht. Desaggregatie van artikelen is daarbij geen doel op zich, maar kan een resultante zijn van dit proces. Toerekening van personeel en materieel aan programma-uitgaven ligt in de rede.

Het mogelijk opnemen van een vermogensbalans wordt in het project niet expliciet meegenomen. Reden daarvoor is dat de huidige begrotingssystematiek gebaseerd is op het kas/verplichtingenstelsel. Dit terwijl de vermogensbalans onderdeel uitmaakt van het baten-lastenstelsel. Het ligt derhalve niet in de rede, om uitgaande van de bestaande systematiek in te gaan op de vermogensbalans. Overigens wordt bij de in voorbereiding zijnde zevende wijziging van de Comptabiliteitswet de grondslag voor administratieve voorschriften inzake het beheer van activa aangescherpt.

Vragen naar aanleiding budgettaire spelregels

Vraag CDA 19:

Lastenverlichting van 4 1/2 mrd gulden. Mogen we ervan uitgaan dat dit een netto lastenverlichting is? Mogen we dus bruto 6 mrd gulden verwachten? Wat is de waarde van deze belofte indien in de loop van volgend jaar de conjunctuur inderdaad wat verslechtert en indien de tekorten van de fondsen groter zijn dan door de regering geraamd, zodat verdere premieverzwaring onafwendbaar is.

Vraag VVD 53:

In 1999 is er sprake van een lastenverzwaring. Deze trendbreuk valt te betreuren. Immers in de afgelopen periode is vooral de verlichting van lasten een van de grote stimulansen geweest voor de toename van de werkgelegenheid. Zelfs wordt de mogelijkheid – zie pg. 23 van de Miljoenennota – open gehouden om de lastenverlichting naar een latere datum te verschuiven. Dit lijkt de VVD-fractie zeer ongewenst.

Vragen Groen Links 64–66:

Worden tegenvallers in de inkomsten ook voor 75% afgeboekt op een hoger financieringstekort en voor 25% als vermindering van de lastenverlichting?

En hoe lang is de minister bereid om zijn eigen systeem trouw te blijven? Gaat hij ermee door tot in de buurt van 3%, het maximale tekort dat de EMU-norm mogelijk maakt of moet er eerder ingegrepen worden en zo ja hoe dan?

Hoe denken deze bewindslieden aan de noodzakelijke middelen te komen om hun met veel verve aangekondigde belastingstelsel voor de 21e eeuw te financieren?

Vraag PvdA 92:

De meevallerformule is niet spiegelbeeldig voor tegenvallers. Bij tegenvallers wordt niet eerst omgebogen op bijvoorbeeld zorg en onderwijs, zoals eerste meevallers wel voor deze doelen worden aangewend.

Antwoord

Door meerdere kamerleden zijn vragen gesteld over de consequenties van mee- en tegenvallers voor het budgettaire beleid. Voor een algemene beschrijving van de voorgestane begrotingssytematiek en de spelregels inzake het omgaan met meeen tegenvallers wordt verwezen naar de bijlage.

Door het CDA en de VVD zijn vragen gesteld over de omvang van de (bruto) lastenverlichting rekening houdend met de voorziene lastenverzwaring voor 1999. Voor de gehele kabinetsperiode voorziet het Regeerakkoord in een lastenverlichting van 4 1/2 miljard gulden. Het in de vorige kabinetsperiode gevoerde beleid van lastenverlichting wordt daarmee voortgezet. Bij de in het RA genoemde lastenverlichting van 4 1/2 mrd gulden gaat het inderdaad om een netto-bedrag. Hierbij moet voor de jaren na 1999 dus inderdaad nog worden opgeteld de 1 1/2 mrd gulden lastenverzwaring in 1999 die gecompenseerd zal worden door een even grote lastenverlichting op het moment dat de vermogensinhaal van de sociale fondsen is afgerond. De precieze fasering over de jaren zal onderwerp van nadere afweging zijn.

Door het CDA zijn vragen gesteld over de gevolgen van tegenvallers bij de vermogenspositie van de sociale fondsen voor het lastenbeeld. Tegenvallers bij de fondsvermogens zullen niet automatisch tot lastenverzwaring leiden. Lastenverzwaring is alleen aan de orde indien er per saldo sprake is van tegenvallers aan de ontvangstenzijde. De totale lasten zullen dus alleen worden verhoogd voorzover de lagere fondsvermogens samenhangen met lagere premie-ontvangsten en voorzover hier geen hogere belasting- of aardgasbaten tegenover staan. In dat geval wordt de tegenvallerformule ingezet. Indien de fondsvermogens lager uitvallen door hogere uitgaven, dan zal de correctie aan de uitgavenzijde moeten plaatsvinden. Inzet van de tegenvallerformule voor de inkomsten is in dit geval niet aan de orde.

Door het CDA en GroenLinks zijn vragen gesteld over de gevolgen van een tegenvallende conjunctuur voor het lastenbeeld en de voorgenomen herziening van het belastingstelsel. Opgemerkt kan worden dat ook bij een verslechterende conjunctuur bij de huidige inzichten het bruto-bedrag van 6 mrd gulden realiseerbaar blijft. Het bedrag komt pas in het gedrang wanneer de economische groei gemiddeld over de gehele kabinetsperiode minder is dan 2 1/4%. De in het Regeerakkoord afgesproken herziening van het fiscale stelsel gaat gepaard met een lastenverlichting van 5 mrd gulden; dit terwijl bij een behoedzame economische groei zoals eerder gesteld bruto 6 mrd gulden in totaal beschikbaar is voor lastenverlichting.

Bijlage: Budgettaire spelregels (behandeling mee- en tegenvallers in het budgettaire beleid)

De begrotingsnormering is gebaseerd op het beleid van de afgelopen jaren. Er wordt een strikte scheiding gemaakt tussen ontvangsten en uitgaven. Bij het begrotingsbeleid worden behoedzame economische uitgangspunten gehanteerd (net als in de vorige kabinetsperiode een gemiddelde economische groei van 2 1/4%). Besluitvorming over uitgaven vindt in principe één maal per jaar plaats in het voorjaar. In het onderstaande wordt een nadere uiteenzetting te geven over de afgesproken spelregels inzake de behandeling van mee- en tegenvallers.

Uitgaven

Met betrekking tot de uitgaven zijn de volgende spelregels van kracht:

– voor de drie budgetdisciplinesectoren (rijksbegroting eng, sociale zekerheid, zorg) zijn reële uitgavenkaders opgesteld, op basis van behoedzame uitgangspunten; voor een beschrijving van deze kaders zie bijlage 2.3, 2.4 en 2.5 van de Miljoenennota 1999.

– (macro-economische) meevallers bij de uitgaven die samenhangen met de economische ontwikkeling, zoals rentemeevallers, worden (tijdelijk) gereserveerd om eventuele macro-tegenvallers bij de uitgaven (m.n. ruilvoetverliezen) op te kunnen vangen; macro-economische tegenvallers bij de uitgaven hoeven niet specifiek binnen één budgetdisciplinesector te worden gecompenseerd. Deze nadere afspraken zijn de Miljoenennota 1999 gemaakt (zie MN 1999, p. 44 en budgetdisciplineregel 9 in bijlage 14 van de Miljoenennota).

– overige tegenvallers (niet macro-economisch) moeten binnen de kaders worden opgevangen, tenzij de ministerraad besluit een tegenvaller generaal te compenseren (door andere begrotingen en/of budgetdiscipline sectoren). Eventuele niet macro-economische meevallers mogen dienen als compensatie voor tegenvallers maar in principe niet voor beleidsintensiveringen (zie hiervoor de regels budgetdiscipline in bijlage 14 van de Miljoenennota). Over de aanwending van per saldo meevallers op een begroting of in een budgetdiscipline sector besluit de ministerraad.

– uitgavenreserve; als extra buffer voor tegenvallers bij de uitgaven is een bedrag van 250 miljoen gulden in 1999 oplopend tot 1 mrd in 2002 gereserveerd op een aparte post. Deze reserve mag pas worden aangesproken wanneer zich in bij één of meer budgetdisciplinesectoren tegenvallers voordoen. Deze afspraak is ten tijde van het Regeerakkoord gemaakt en is terug te vinden in annex 2 van bijlage 14 uit de Miljoenennota.

Inkomsten

– Voor het bepalen van de omvang van inkomsten mee- en tegenvallers heeft het Kabinet ijklatten vastgesteld. Voor een beschrijving van de ijklatten wordt verwezen naar bijlage 3 bij de Miljoenennota.

– Bij meevallende ontvangsten zal het Kabinet de meevallerformule hanteren. Voor een beschrijving van de meevallerformule wordt verwezen naar het Regeerakkoord (Hoofdstuk 1, paragraaf 7) en de Miljoenennota (blz. 22–24, 41–47 en bijlage 3). De meevallerformule bepaalt dat driekwart van de structurele inkomstenmeevallers zal worden aangewend voor tekortreductie. De rest zal worden ingezet voor lastenverlichting. Inkomstenmeevallers die in 1998 optreden, inclusief de structurele doorwerking daarvan, zullen volledig worden benut voor tekortreductie. Indien een EMU-tekortniveau van % BBP wordt bereikt, wordt de verdeling van de inkomstenmeevallers over tekortreductie en lastenverlichting 50/50. Inkomstenmeevallers kunnen niet worden aangewend voor uitgavenintensiveringen.

– Conform de zogenaamde tegenvallerformule worden inkomstentegenvallers spiegelbeeldig aan inkomstenmeevallers behandeld. Voor een beschrijving van de tegenvallerformule wordt verwezen naar de Miljoenennota (blz. 22–24, 41–47 en bijlage 3). Zolang het EMU-tekort kleiner is dan 1% BBP worden tegenvallers voor 75% opgevangen in het tekort en voor 25% door lastenverzwaring; bij een EMU-tekort groter dan 1% BBP wordt de verdeling 50/50, tot het moment dat de eisen van het verdrag van Maastricht zich hiertegen zouden verzetten. Indicatieve berekeningen geven aan dat de economische groei in deze kabinetsperiode 0,8% of minder gemiddeld per jaar moet bedragen wil de tekortgrens van 3% bereikt worden. De kans hierop kan gering worden geacht.

Vraag 20 (Boorsma, CDA)

De MN rept niet over de afdracht aan het ABP en het PGGM. In de kranten lezen we een interessante beschouwing over de gevolgen van de lage rente voor het ABP. De beleggingsopbrengsten van het ABP en het PGGM worden minder. De lagere rente betekent voor Financiën nu een meevaller, maar kan op termijn een tegenvaller worden.

Vraag 37 (Schuyer, D66)

Ik zou van de minister graag een beschouwing vernemen van de nadelen die ervoor de begroting zijn aan en blijvend lage rente in de komende jaren.

Antwoord

– De heer Boorsma vraagt zich af of de lage rente nu, zich in de toekomst door lagere beleggingsopbrengsten van pensioenfondsen, niet tegen ons zal keren. Ook de heer Schuyer maakt hier opmerkingen over. Tevens legt de heer Boorsma een relatie met de effecten voor de begroting en het AOW-spaarfonds.

– Ik zie op dit moment geen aanleiding tot zorgen. De Nederlandse pensioenfondsen hebben over het algemeen een redelijk gespreide beleggingsportefeuille, gespreid over vastrentende waarden, aandelen en onroerend goed en gespreid over verschillende landen. Lagere rendementen op een deel van de beleggingsportefeuille kunnen doorgaans binnen het geheel van de portefeuille worden opgevangen.

– De premiestelling van pensioenfondsen is doorgaans gebaseerd op een lange termijn visie. De verplichtingen van een pensioenfonds liggen op zeer lange termijn vast. De huidige lage rentestand is in dit licht niet meer dan een momentopname.

– Diverse pensioenfondsen hebben de laatste jaren op aandelen in hun beleggingsportefeuille hoge rendementen gehaald. Ook op vastrentende waarden zijn evenwel zeer behoorlijke rendementen geboekt. Beleggers in obligaties profiteren immers van de dalende rente door koersstijging van de obligaties.

– Wijzigingen in de premiestelling door ABP en PGGM hebben overigens geen directe weerslag op de overheidsbegroting. Wijzigingen in de pensioenpremies moeten worden betaald uit de ruimte voor de arbeidsvoorwaarden. Hogere pensioenpremies leiden niet tot meer ruimte voor de arbeidsvoorwaarden en dus ook niet tot een belasting van de begroting.

– Ten aanzien van de stortingen in het AOW-spaarfonds is in de wet vastgelegd dat deze jaarlijks met 250 miljoen oplopen. Hiermee is de inzet van vrijvallende rentelasten voor het AOW-spaarfonds praktisch vorm gegeven. In 1998 wordt 4,3 miljard gestort en in 1999 4,6 miljard. In 2002 is het vermogen van het fonds opgelopen tot 27,9 miljard (ca. 3,5% BBP). Ten aanzien van de rente-ontvangsten van het fonds is het voorbarig de huidige historisch lage rente structureel door te trekken naar de komende decennia.

– Macro-economisch gezien overtreffen de positieve effecten van een blijvend lage rente overigens de negatieve effecten en dit zal ook voor de overheidsbegroting gelden.

Vraag 22 (Boorsma, CDA)

De Minister verwijt de Europarlementariërs dat ze te coulant zijn in het accepteren van uitgavenverhogingen en van een strategische uitgavenreserve, maar is de in ons land geplande reserve niet van hetzelfde laken een pak? Maar dan gaat het verhaal op van de pot en de ketel.

Antwoord

Ik denk dat men in dit geval geenszins kan spreken over dat de pot de ketel verwijt. Er bestaan immers duidelijke verschillen in de uitgavenreserve zoals die nationaal is opgenomen in het Regeerakkoord en het voorstel over de strategische uitgavenreserve zoals die door het Europees parlement werd ingediend voor de EU-begroting voor het begrotingsjaar 1999. Allereerst is de uitgavenreserve die in het Regeerakkoord is afgesproken budgettair volledig ingepast en gedekt in zowel het totale uitgavenkader als de EMU-tekortraming. Bovendien is de nationale uitgavenreserve specifiek bedoeld voor de niet voorziene tegenvallers in de uitgavensfeer in de komende jaren. Het voorstel voor een additionele uitgavenreserve op de huidige EU-begroting was daarentegen een carte blanche voor extra uitgaven op Europees niveau en was vooral strategisch van aard. Daarom is de door u geponeerde stelling, dat het niet opnemen van deze reserve leidt tot een meevaller op onze nationale EU-afdrachten, dan ook onjuist.

Vraag 23 (Boorsma, CDA)

Loon en prijsbijstelling in GFPF

Antwoord

Het Regeerakkoord spreekt over een reële groei van de GF/PF-uitgaven van ruim 2% per jaar (over vier jaar een reële toename van 2,1 miljard). Dit cijfer is gebaseerd op de doorvertaling van ombuigingen en intensiveringen en de basisontwikkeling uit de MLT. De doorwerking van de macro-economische effecten van het nieuwe beleid zijn hierin echter niet meegenomen. Verwerking van de macro-economische effecten van het Regeerakkoord resulteert zodoende in een neerwaartse bijstelling van de GF/PF-uitgaven. Hierdoor komt de reële mutatie over de periode 1998-2002 uit op 1 3/4 miljard, ofwel een stijging van 1,8% per jaar. Het voorgenomen beleid (met name de lastenverlichting) heeft onder meer een lagere reële loonstijging en lagere bijstandsuitgaven tot gevolg. Ook de gemeenten hoeven dan minder uitgaven te doen. Als de loonontwikkeling bij de lagere overheden in de pas loopt met die in de overige delen van de collectieve sector gaat deze bijstelling van het GFPF niet ten kosten van de overige uitgaven van gemeenten en provincies.

De groeicijfers van de GFPF-uitgaven zijn trouwens aanzienlijk hoger dan de in de afgelopen kabinetsperiode gerealiseerde groei van gemiddeld 0,3% per jaar.

Vraag 24 (Boorsma, CDA)

De heer Boorsma vraagt aandacht voor de zogenaamde grote-postenregeling voor de beleggingen van banken. Ze mogen hooguit 25% van hun vermogen aan één debiteur lenen, welke regeling niet van toepassing is verklaard op schuld van de Nederlandse overheid en van de meeste overheden van OECD-landen. De heer Boorsma vraagt in dit verband of de uitzondering niet indruist tegen de geest van de bepaling tegen 'privileged access' in het Verdrag van Maastricht.

Antwoord

In artikel 104 A van het Verdrag van Maastricht wordt aangegeven dat maatregelen waardoor onder andere overheden een bevoorrechte toegang tot de financiële instellingen krijgen, zijn verboden tenzij deze maatregelen gebaseerd zijn op overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht. Aangezien de grote posten-regeling, die overigens gebaseerd is op een Europese Richtlijn, een typische bedrijfseconomisch toezichtsmaatregel is, is de door de heer Boorsma bedoelde uitzondering toegestaan. Gelet op de geest van de bepaling van het privileged access is hierbij voor een level playing field uiteraard wel van belang dat de toepasselijke grote posten-regeling niet alleen voor de eigen overheid geldt, doch voor die overheden die aan de door de Nederlandsche Bank gestelde norm voldoen. In dit verband is van belang dat de door de heer Boorsma bedoelde uitzonderingspositie voor overheden is gebaseerd op artikel 4 van de Europese Richtlijn betreffende de grote posten, waarin de zogenaamde zone A-landen expliciet worden genoemd. De lidstaten van de Europese Unie en overige OESO-landen behoren tot deze zone A-landen.

Vraag CDA 25 (Boorsma, CDA)

Millenniumproblematiek: stand van zaken bij Belastingdienst? Departementen? ZBO's? Wat zijn buitenlandse consequenties voor Nederland?

Antwoord

Het parlement wordt over het millenniumprobleem regulier op de hoogte gehouden door middel van kwartaalrapportages. In deze rapportages wordt per departement een overzicht gegeven van de stand van zaken op het kernministerie en bij eventuele Zelfstandige bestuursorganen (ZBO's). Binnenkort zal het parlement nadere informatie ontvangen via de kwartaalrapportage met de stand per 1 november.

De belastingdienst heeft voor de maatschappelijke vitale bedrijfsprocessen geïnventariseerd welke systemen worden gebruikt. Deze systemen zullen voor 1 januari 1999 zijn aangepast en functioneel getest. Het testen in een 2000-omgeving van alle in gebruik zijnde systemen is voor 1 juli 1999 afgerond.

Vraag 26 (Boorsma, CDA)

De heer Boorsma informeerde of het wetsvoorstel 26260 Wijziging Wet Toezicht Kredietwezen en Faillissementswet op de zogenaamde lijst van de minister-president stond. Voorts vroeg hij waarom het voorstel op het laatste moment is ingediend bij de Tweede Kamer en a fortiori bij de Eerste Kamer. Tot slot vroeg hij met betrekking tot het wetsvoorstel of een Stichting welke een garantie van de Staat heeft, bij een surséance onder de bepaling valt dat de surséance niet meer terugwerkt tot 00.00 uur.

Antwoord

Door een communicatiestoornis was door de griffie aanvankelijk wetsvoorstel 26130 Wijziging Wet toezicht Kredietwezen op de lijst geplaatst. Dit wetsvoorstel, waarvan de schriftelijke voorbereiding bij de Tweede Kamer nog niet is afgerond betreft het invoegen van een zogenaamde informatievoorzieningsbepaling in de Wet Toezicht Kredietwezen. Zodra geconstateerd is, dat de verkeerde Wijzigingswet op de lijst was geplaatst, is dit hersteld.

Wat betreft de late indiening van het wetsvoorstel is ook de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer bij brief van 18 november 1998 uitvoerig geïnformeerd. Van deze brief doe ik u bijgaand een kopie doen toekomen

Tot slot kan de vraag of een Stichting welke een garantie van de Staat heeft, bij een surséance onder de bepaling valt dat de surséance niet meer terugwerkt tot 00.00 uur, bevestigend beantwoord worden. Hierbij wordt wel aangetekend dat een dergelijke Stichting moet deelnemen aan een systeem dat op grond van dit wetsvoorstel wordt aangewezen. Immers een ieder die aan een aangewezen systeem deelneemt, of nu sprake is van een overheidsgarantie of niet, valt onder de uitzonderingsbepaling. Van belang is voorts dat de uitzondering uiteraard alleen van toepassing is voor zover het aan het systeem gegeven overboekingsopdrachten betreft. Op alle overige verplichtingen van de door de heer Boorsma bedoelde Stichting is de 00.00 uur regel onverkort van toepassing, zoals dat overigens voor alle deelnemers aan een aangewezen systeem geldt.

Vraag 27 (Boorsma, CDA)

Waarom gebruikt Financiën niet de bekende blauwe enveloppe voor het geven van voorlichting over de euro? Denkt Financiën dat voldoende informatie wordt gegeven?

Antwoord

De blauwe envelop lijkt op het eerste gezicht een aantrekkelijke manier om de bevolking te bereiken. Het motto van de campagne is echter 'de euro wordt van ons allemaal'. Maar lang niet iedere Nederlander ontvangt deze post van de belastingdienst. Op deze manier worden niet die mensen bereikt die bereiken moeten worden. Daarom heeft het kabinet, samen met de leden van het Nationaal Forum en andere relevante groepen uit het maatschappelijk middenveld, een zeer intensief en vooral ook gedifferentieerd voorlichtingstraject ingezet. Alles is erop gericht dat het bedrijfsleven zich op tijd voorbereidt, dat de burger tijdig geïnformeerd wordt en dat in 2002 de euro op een zo geruisloos mogelijke wijze de gulden vervangt.

Vraag 28 (Boorsma, CDA)

In welk opzicht zijn de onderhandelingen over het Stabiliteitspact voor Nederland gunstig verlopen? Zou het niet beter zijn dit soort evaluaties niet door ambtenaren van Financiën maar door de wetenschappelijke wereld uit te laten voeren?

Antwoord

De onderhandelingen zijn in Nederlandse optiek gunstig verlopen omdat een aantal belangrijke Nederlandse uitgangspunten in het finale akkoord zijn terug te vinden. Zo is het Pact volledig in overeenstemming met het Verdrag, wordt met het Stabiliteitspact een hoge mate van budgettaire discipline bereikt en biedt het Pact een basis voor coördinatie van het begrotingsbeleid van de lidstaten (middels de in te dienen stabiliteits- en convergentieprogramma's).

Het Ministerie van Financiën heeft (met name voor intern gebruik) een evaluatie van de onderhandelingen over het Pact opgesteld. Naast deze evaluatie kunnen ook andere, externe evaluaties bijdragen aan de analyse van de Nederlandse opstelling en de behaalde resultaten.

Vraag (Boorsma, CDA)

Graag de verzekering dat de talloze ZBO's, waar de Staat formeel de eindverantwoordelijkheid voor draagt, gemakkelijk overstappen op de euro.

Antwoord

Centraal in het overgangsproces van de overheid staat dat ieder departement zelf verantwoordelijk is voor de activiteiten die moeten worden ondernomen om gereed te zijn voor de komst van de euro. Dit betreft de aanpassing van de administratieve organisatie van het betreffende departement, de aanpassing van de wet- en regelgeving waar het betreffende departement politiek verantwoordelijk voor is, maar ook de voorbereidingen van de verschillende ZBO's, zeker waar het de uitvoering van die wet- en regelgeving betreft.

Mijn departement monitort de eurovoorbereidingen van de verschillende departementen, en, via die departementen, de betreffende ZBO's. Ieder half jaar wordt de Tweede Kamer op de hoogte gehouden door middel van een schriftelijke voortgangsrapportage. De vierde voortgangsrapportage zal in februari 1999 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In deze vierde voortgangsrapportage zal inzicht worden gegeven in de activiteiten die de verschillende departementen hebben ondernomen richting de ZBO's waar zij politiek verantwoordelijk voor zijn. Duidelijk is dat het zicht op de ZBO's het afgelopen half jaar is verbeterd.

Vraag 29, Boorsma (CDA)

De heer Boorsma heeft in de memorie van toelichting kennis genomen van een passage over de herziening van het betalingsverkeer van het Rijk. Hij vraagt zich af of hij een nadere informatievoorziening hierover aan de Kamer gemist heeft. Ook vraagt hij of de minister via een brief de Kamer nader kan informeren.

Antwoord

Het antwoord op uw eerste vraag is nee, er is naast de berichtgeving in de memorie van toelichting IXB geen andere informatie over dit onderwerp naar de Kamer gegaan.

Naar aanleiding van de tweede vraag merk ik het volgende op. Het betalingsverkeer van het Rijk vindt voornamelijk plaats op grond van contracten die de Staat heeft gesloten met de Postbank en met Interpay (voorheen Bankgirocentrale). Deze contracten lopen eind 1999 af. De selectie van banken voor de nieuwe periode vindt plaats door middel van een Europese aanbestedingsprocedure.

Het voordeel van deze procedure is dat bij de totstandkoming van nieuwe contracten optimaal gebruik gemaakt wordt van marktwerking. De verwachting is dan ook dat daardoor voordeel behaald kan worden op het gebied van service en kosten.

Vraag 30 (Boorsma, CDA)

Bijlage 7 uit de departementale begroting van Financiën noemt het onderwerp Kengetallen in de begroting, een onderwerp dat nauw samenhangt met de verkenning van de begroting in de 21ste eeuw. Wat was de rapportage van Financiën zelf? Financiën maakt zelf niet al te veel werk van de eigen ideeën over een produktenbegroting. Wat vindt de minister van Financiën I van Financiën II, of was het omgekeerd?

Antwoord

In hoofdstuk 4 van de Miljoenennota staan de dekkingspercentages van outputgegevens en doelmatigheidskengetallen per ministerie weergegeven. Het Ministerie van Financiën scoort in deze tabel ruim 95% (was in 1998 eveneens het geval). Dit is ten opzichte van de andere ministeries bovengemiddeld. Door de huidige aanpak van outputindicatoren en doelmatigheidskengetallen wordt al veel productinformatie verschaft.

In het kader van het project begroting 21ste eeuw (zie vraag 17) wordt parallel aan het opstellen van het eindrapport een pilot uitgevoerd bij het Ministerie van Financiën zelf. In het kader van deze pilot wordt nagegaan in hoeverre de begroting van Financiën te 'kantelen' is naar een output/beleid-gerichte begroting. Dit versterkt het productgerichte karakter van de begroting nog verder.

Doel is na te gaan in hoeverre de voorstellen van de werkgroep ook praktisch uitvoerbaar zijn. Tevens vormt dit een illustratie die meerwaarde heeft voor de beoordeling van de voorstellen door de Staten-Generaal.

Vraag 31 (Schuyver, D66)

Kan kapitaalverkeer in de wereld aan banden worden gelegd? Is dit wenselijk?

Vraag 89 (Wöltgens, PvdA)

Wat zijn de opvattingen van de Minister over de monetaire orde: flitskapitaal, target zones?

Antwoord

Internationaal kapitaalverkeer is in de naoorlogse periode een belangrijke motor geweest achter de economische ontwikkeling van zowel industrielanden als de nu opkomende economieën. Belangrijke voordelen van vrij kapitaalverkeer zijn een betere allocatie van kapitaal waardoor hoge investeringsniveaus kunnen worden gefinancierd en de overdracht van kennis. Vrij kapitaalverkeer, vooral het korte-kapitaalverkeer, kan echter ook grote volatiliteit met zich meebrengen (kuddegedrag) en de stabiliteit van het financiële stelsel aantasten. Nederland is van mening dat voor vrij kapitaalverkeer aan een aantal belangrijke voorwaarden moet zijn voldaan: cruciaal is dat landen gezond macro-economisch beleid voeren, goed bankentoezicht voeren en hun economische-datavoorziening op orde hebben. Dit zijn punten die ook door Nederland in de internationale financiële instellingen zoals het IMF naar voren worden gebracht en die internationaal breed worden gedeeld.

De volgorde van liberalisatie is cruciaal. Kapitaalstromen met een langere-termijnkarakter, zoals directe buitenlandse investeringen, kunnen doorgaans eerder geliberaliseerd worden dan het soms speculatieve en potentieel destabiliserende korte kapitaal ('flitskapitaal').

Om financiële instabiliteit te voorkomen kan het nodig zijn dat landen overgaan tot het tijdelijk aan banden leggen van het kapitaalverkeer. Nederland vindt dat het tijdelijke gebruik van restricties, met name op de invoer van kortlopend kapitaal, een nuttig instrument kan zijn. Chili heeft hiermee enige successen geboekt. Van belang is dat restricties marktconform en non-discriminatoir zijn. Minder kansrijk zijn pogingen van landen om, in het midden van een financiële crisis, de uitstroom van kapitaal te beperken. Bovendien kan de schade van een dergelijk beperkend beleid in termen van verlies van toegang tot de internationale kapitaalmarkten aanzienlijk zijn.

Een omvangrijk project als de instelling van een Tobin-tax (een belasting op alle valuta-transacties wereldwijd) is op dit moment, alleen al vanwege de grote praktische bezwaren, niet aan de orde, zoals gesteld in de brief van 28 september j.l. aan de Tweede Kamer over dit onderwerp. Het zou namelijk invoering op wereldschaal vereisen, en dan nog is de kans op ontwijking groot, met name in situaties waarin zich kapitaalvlucht voordoet. Een belegger die een schuldenmoratorium of een devaluatie van 50 procent verwacht betaalt graag een Tobin-tax van 0,5 procent. Daarnaast is een Tobin-tax een generiek instrument dat niet geschikt is voor de aanpak van specifieke problemen in opkomende economieën. Waarom zouden we een valuta-belasting willen heffen op het kapitaalverkeer tussen Duitsland en Nederland?

Recent is, vooral op Duits initiatief, het debat over het instellen van zogenaamde target zones, doelzones voor wisselkoersen (tussen euro, dollar en yen), hervat. Er zijn internationaal weinig voorstanders van het instellen van dergelijke doelzones. Voor het met succes handhaven van wisselkoersen binnen vooraf afgesproken zones is een aanzienlijke mate van beleidsdiscipline- en coördinatie nodig. Deelnemende landen dienen hun monetaire beleid geheel af te stemmen op het handhaven van de afgesproken doelzone. Nederland is van mening dat het fundamentele bezwaar tegen doelzones waarin de euro deelneemt is dat het Europese monetaire beleid afhankelijk wordt gemaakt van beleid elders. Indien dat beleid elders te inflatoir is, is dit onwenselijk; indien het te deflatoir is, eveneens. De EMU is net als de VS voldoende groot om haar eigen interne doelstelling voorop te stellen.

Vraag (Schuijer, D66):

We zijn tevreden over de wijze waarop voorlichting nu wordt aangepakt. Maar op een punt kan het nog beter. Overal in voorlichting wordt het accent gelegd op het jaar 2002 waarin de euro in ieders hand zal zijn.

Wil de minister nog eens naar de voorlichting kijken om duidelijk te maken dat niet 2002, maar 1999 het jaar is waarin de euro definitief is geworden?

Antwoord

Op dit moment zijn op radio en TV de eerste spotjes te zien over wat er 1 januari 1999 gaat veranderen. De advertentie campagne is geïntensiveerd. De boodschappen zijn: giro- en bankafschriften kunnen in euro's worden vermeld, de AEX en andere beurzen gaan hun noteringen in euro's vermelden en het wordt mogelijk om met de belastingdienst in euro's te communiceren. De voorlichting is praktisch van aard. Om verwarring bij de burger te voorkomen wordt er nog steeds bijgezegd 'op 1 januari 2002 in uw portemonnee'.

Op 31 december 1998 wordt de waarde van de euro vastgesteld. In de dagen hiervoor zal via advertenties op dit moment worden gewezen. De definitieve waarde t.o.v. de diverse valuta zal op die dag via teletekst (pagina 580) en internet worden bekendgemaakt (www.euro.nl). Op deze wijze kunnen alle professionals (bankmedewerkers, notarissen, journalisten, beleggers etc.) zich informeren. In de dagen daarna zal in TVen radiospotjes de waarde verder onder de aandacht van het brede publiek worden gebracht.

Vraag 33 I g.a. Schuijer (D66)

Naar de opvatting van D66 kan de periode waarin de gulden naast de euro blijft bestaan niet kort genoeg zijn: één dag dus. Hoe gaan andere landen hier mee om? Is de kans aanzienlijk dat Duitsland kiest voor omwisseling in één dag?

Antwoord

Op basis van de huidige stand van zaken kiezen de overige tien aan de EMU deelnemende landen voor een omwisselingstermijn van minstens zes weken tot maximaal zes maanden.

Duitsland kiest de facto voor omschakeling in twee maanden. De verschillende Duitse brancheorganisaties van automatenhandel, detailhandel en banken hebben op 22 oktober 1998 met het Duitse Ministerie van Financiën een overeenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd dat de D-mark op 1 januari 2002 zijn status als wettig betaalmiddel verliest, maar dat de Duitse detailhandel tot 28 februari 2002 de D-mark als betaalmiddel zal blijven accepteren. De facto zal Duitsland een periode van twee maanden kennen waarin de D-mark en euro naast elkaar circuleren.

Vraag 33 II (Schuijer, D66)

Waarom gaat de minister niet in op de door D66 als positief opgevatte voorstellen van het MKB, zoals deze als handreiking zijn gedaan om aan de bezwaren tegemoet te komen die men ziet bij de overgang in één dag?

Antwoord

De voorstellen zoals deze door de Raad Nederlandse Detailhandel en MKB Nederland onlangs zijn gedaan kunnen zeker bijdragen aan een soepele omwisseling. Maar de risico's uiteengezet in mijn brief aan de Kamer van inzetten op omwisseling in één dag worden hierdoor niet weggenomen. Daarom stel ik voor dat deze voorstellen in een bredere samenhang door het Nationaal Forum bij de verdere uitwerking van de modaliteiten van een zo goed mogelijke omwisseling worden meegenomen.

Binnenkort zal een debat gevoerd worden over de invoeringstermijn van de chartale euro. Tijdens dit debat kunnen alle argumenten nog eens de revue passeren.

Vraag 34 (Schuyer, D66)

Op welke wijze zou het Stabiliteitspact onverhoopt in de discussie kunnen komen? Is wijziging met enkelvoudige meerderheid mogelijk of is daar een gekwalificeerde meerderheid voor nodig?

Vraag 80 (Van den Berg, SGP)

Staat Nederland niet volstrekt eenzaam in de Ecofin-Raad met uw pleidooi voor een stricte toepassing van het Stabiliteitspact?

Antwoord

Wijziging van het Stabiliteitspact is niet aan de orde. De Ecofin heeft dat eind november nog bevestigd. Het Stabiliteitspact bestaat uit twee juridisch verbindende verordeningen en een politieke resolutie van de Europese Raad. De ene verordening (inzake de nadere invulling van de buitensporige tekortenprocedure) alsmede de resolute kan slechts op basis van unanimiteit gewijzigd worden, de andere verordening (inzake de multilaterale toezichtsprocedure) kan op basis van gekwalificeerde meerderheid gewijzigd worden.

Vraag 36 (Schuyer, D66)

De laatste gegevens geven aan dat het EMU-tekort in 1998 niet 1,3% maar 1,2% BBP zal zijn. Welke consequenties heeft dat voor het percentage van de overheidsschuld die uitgerekend was op 68,6%.

Antwoord

De EMU-schuldquote voor 1998 wordt nog altijd geraamd op 68,6%. Een daling van het EMU-tekort zal over het algemeen terug zijn te zien in een daling van de EMU-schuldquote, maar daarnaast zijn er ook andere factoren die de EMU-schuld kunnen beïnvloeden zonder dat het EMU-tekort verandert. Dit zijn de financiële transacties. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de verkoop van staatsdeelnemingen, deze verkopen leiden niet tot een verandering van het EMU-tekort maar wel tot een lagere schuldquote.

Vraag 38 (Schuyer, D66)

De minister heeft aangegeven dat het systeem dat nu als uitgangspunt van beleid geldt pas in de problemen komt bij een groei van het EMU-tekort tot 2% BBP, omdat dan maatregelen genomen moeten worden om er zorg voor te dragen dat de 3% BBP niet worden bereikt. De voorspellingen van CPB en OESO laten stijgingen van het EMU-tekort zien. Wat doet de minister als er onverhoopt een grotere stijging inzit dan nu verwacht. Kiest hij dan voor bezuinigingen of voor temporisering van het belastingplan.

Antwoord

Uit tentatieve berekeningen blijkt dat, mits de uitgaven binnen het uitgavenkader worden gehouden een EMU-tekort van 3% BBP, bij toepassing van de tegenvallerformule voor tegenvallers bij de ontvangsten, pas wordt bereikt bij een gemiddelde economische groei over de kabinetsperiode van 0,8% per jaar (af te leiden uit grafieken op pagina 23 van de miljoenennota). De vraag krijgt hiermee een sterk hypothetisch karakter.

Vraag 40 (Schuyer, D66)

Wat is de precieze toedracht van het niet betalen door de Rijksgebouwendienst van huur voor gevangenissen e.d.?

Antwoord

Omdat de desbetreffende belegger de RGD huur in rekening heeft gebracht inclusief BTW, terwijl de belegger aan de staat geen BTW afdroeg, is de RGD overgegaan tot inhouding van huurbetalingen. Hierbij speelde mee dat de belegger tevens niet is ingegaan op voorstellen van de RGD om een regeling te treffen. In kort geding heeft de rechtbank de RGD eerder in het gelijk gesteld.

Vraag g.a. Van Dijk (CDA)

Met de Wet vervanging referentierentes (26 124) wordt de vervanging van de prolongatiekoers niet geregeld. Is de minister bereid te verklaren dat de Wet vervanging referentierentes zal worden aangepast dat ook die ook van toepassing is op de prolongatiekoers en andere rentes die hun grondslag vinden in de voorschotrente en/of het promessedisconto?

Antwoord

Het voorstel van wet voor de vervanging van referentierentes treft een voorziening voor verwijzingen in lopende contracten, statuten en testamenten naar AIBOR, de vaste voorschotrente (en daarmee ook het promessedisconto). Deze referentierentes hebben met elkaar gemeen dat ze vanwege de start van de derde fase van de EMU vanaf 1 januari 1999 niet langer berekend en gepubliceerd zullen worden. Tevens worden de referentierentes door DNB berekend en gepubliceerd en worden ze veelvuldig in verschillen- de soorten overeenkomsten gebruikt. Tenslotte ligt voor de genoemde referentierentes een Europese vervanger voor de hand (te weten EURIBOR en de depositorente).

Deze overwegingen hebben een bepalende rol gespeeld bij het treffen van een regeling voor het vervallen van AIBOR en de vaste voorschotrente. Ten aanzien van de prolongatierente (een op de beurs gehanteerd tarief) gelden de genoemde overwegingen niet in voldoende mate om deze referentierente ook in het voorstel van wet voor de vervanging van referentierentes op te nemen.

Vraag 51 (PvdA)

Wil minister Zalm zich er voor inzetten dat de banken hogere reserves moeten aanhouden naarmate de risico's toenemen, waar nu niet in is voorzien en wil hij er voor zorg dragen dat het toezicht wordt aangescherpt?

Antwoord

Aan de vraag van de heer Wöltgens is in Nederland in feite al voldaan, aangezien bij het bedrijfseconomisch toezicht zoals dat in Nederland door de Nederlandsche Bank wordt uitgeoefend de solvabiliteitsvoorschriften een belangrijke rol spelen. Deze voorschriften houden kortweg in dat DNB een weging toekent aan de verschillende soorten risico's die de banken lopen. De banken moeten op grond van deze weging een bepaald kapitaal aanhouden als reservering, dat in feite dient als stootvermogen. Naarmate DNB risico's van bepaalde vormen van uitzettingen door de banken hoger inschat, worden de solvabiliteitseisen zwaarder en moeten de banken dus ook meer kapitaal aanhouden. Indien noodzakelijk past DNB de wegingen aan, dit uiteraard mede als gevolg van internationale ontwikkelingen. Gelet op het bovenstaande is er wat Nederland betreft dan ook geen noodzaak tot het aanscherpen van het toezicht terzake.

Vraag 54 (Hilarides, VVD)

Indicatie extra uitgaven 1999 en te nemen maatregelen.

Antwoord

Het CPB heeft recent de raming van de economische groei voor 1999, ten opzichte van de MEV 1999, met 3/4%-punt neerwaarts bijgesteld tot 2 1/4%. Verder is de raming van de prijsontwikkeling van het BBP (pBBP) in 1999 neerwaarts bijgesteld met 1%-punt naar 3/4% en is de raming van de contractloonstijging met een 1/2%-punt verlaagd tot 2 1/2%.

De ramingsbijstellingen ten aanzien van de loonprijsontwikkeling veroorzaken, op zichzelf beschouwd, een (structureel) ruilvoetverlies voor de overheidsuitgaven van circa 1 1/2 miljard. Doordat de neerwaartse bijstelling van de contractloonontwikkeling een beperkter is dan die van de pBBP dalen de nominale uitgaven bij ongewijzigd beleid onvoldoende om de neerwaartse aanpassing van de uitgavenkaders te compenseren1.

1 Voor de sectorspecifieke prijzen is nog geen nieuwe CPB-raming beschikbaar. Verondersteld is dat de ramingsbijstelling van de sectorspecifieke prijzen gemiddeld gelijk is aan de bijstelling van de pBBP.

Verder zullen de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen door de neerwaartse groeibijstelling naar verwachting hoger uitkomen. Door het lagere niveau van de rente zullen de renteuitgaven in 1999 naar verwachting meevallen, maar dit zal onvoldoende opwegen tegen de bovengenoemde problemen.

Naast deze mutaties, die samenhangen met de gewijzigde macro-economische projecties, kan het budgettaire beeld in 1999 verder belast worden met extra uitgaven door de toegenomen instroom van asielzoekers en door de afwikkeling van de waterschade uit 1998. De omvang van deze extra uitgaven is thans nog niet bekend.

De nieuwe CPB-cijfers geven een zeer voorlopig inzicht in de budgettaire problematiek die voor 1999 zou kunnen optreden Ik wil er echter met nadruk op wijzen dat de definitieve uitgavenkaders voor 1999 pas op basis van het Centraal Economisch Plan 1999 zullen worden vastgesteld. In samenhang met de dan beschikbare informatie over de uitvoering van de begroting kan ten tijde van de Voorjaarsnota 1999 een goed beeld van de budgettaire problematiek voor 1999 worden gemaakt, op basis waarvan besluitvorming kan plaatsvinden.

Vraag 55 (Hilarides, VVD)

Van belang na te gaan of er vormen van Publiek-Private financiering mogelijk zijn

Vraag 72 (De Boer, GroenLinks)

Helder standpunt over het vraagstuk van publiek private financiering

Antwoord

Zowel in het Regeeraccoord als in de Miljoenennota wordt aangesloten bij de aanbevelingen van het rapport over publiek private samenwerking 'Meer Waarde door Samen Werken'. Daarin wordt uiteengezet dat internationale ervaringen duidelijk maken dat uitvoering van infrastructurele projecten sneller en efficiënter gerealiseerd kan worden via publiek private samenwerking (PPS). PPS richt zich dus op het gezamenlijk uitvoeren en daarmee op efficiency-winst en het creëren van meerwaarde, niet op een (gedeeltelijke) private financiering. Private financiering op zichzelf is ook niet aantrekkelijk. Immers is er in het algemeen geen goedkopere financiering denkbaar dan via het Rijk. De meerwaarde valt bijvoorbeeld te creëren door de uitvoeringsplannen te laten profiteren van de samengebrachte publieke en private know-how, en door een bredere scope te kiezen voor infrastructurele projecten dan de aanleg van de infrastructuur zelf, en dus de omgevingseffecten erbij te betrekken. Dit kan financieel zeer aantrekkelijk zijn. In het buitenland zijn efficiencywinsten van 20% geen uitzondering.

PPS vraagt een ander overheidsgedrag dan tot nu toe. Om deze gedragsverandering te begeleiden wordt binnen het Ministerie van Financiën een kenniscentrum PPS opgericht. Dit kenniscentrum gaat 4 januari a.s. van start. Overigens verandert hiermee niets aan de verantwoordelijkheid van de betrokken departementen voor de uitvoering van infrastructurele projecten. Zij moeten de PPS filosofie in hun eigen beleid implementeren. Het kenniscentrum fungeert ondersteunend en toetsend.

Ook in de private sector is momenteel veel belangstelling voor PPS. Dit heeft tot gevolg dat niet alleen bij de overheid een PPS unit wordt opgericht, maar ook in de particuliere sector, bijvoorbeeld bij banken.

Vraag 56 (Hilarides – VVD)

Graag een uiteenzetting van de minister over de mogelijkheid om met behulp van introductie van een kapitaaldienst een oplossing te vinden voor het financieringsprobleem van infrastructurele werken.

Antwoord:

In de nota 'Van uitgaven naar kosten' heeft de regering gereageerd op de vraag uit het Regeerakkoord Kok I in hoeverre invoering van een kapitaaldienst voor de Rijksoverheid als geheel van meerwaarde is. In de genoemde nota heeft de regering geantwoord dat een meer selectieve benadering meer voor de hand lag. Om die reden is gekozen voor het uitvoeren van interdepartementale beleidsonderzoeken naar de bedrijfsvoering van onderdelen van de rijksoverheid. U wordt verwezen naar de nota 'Van uitgaven naar kosten' d.d. 20 januari 1997.

Vraag 62 (Hilarides, VVD)

De rol van pensioenfondsen bij aandeelhoudersvergaderingen gaat in Nederland niet ver genoeg. Ook zou de overheid moeten bevorderen dat de kwaliteit van bestuurders optimaal is en bestuurders zich meer op afstand opstellen. Gaarne de reactie van de minister.

Antwoord

Een aantal pensioenfondsen heeft zich onlangs gebundeld in de Stichting Corporate Governance Onderzoek voor Pensioenfondsen. Desondanks houden veel pensioenfondsen, zich nog op de vlakte in de corporate governance discussie en zijn dikwijls absent op aandeelhoudervergaderingen. Het kabinet heeft in haar reactie op het rapport van de Commissie Peters al gesteld dat daar waar de matige opkomst niet samenhangt met eventuele barrières, allereerst een omslag bij de aandeelhouders zelf dient plaats te vinden. Eén van die barrières die de overheid graag wil helpen slechten is het stemmen per volmacht. Stemmen per volmacht is een goede manier om de participatie van kapitaalverschaffers, waaronder pensioenfondsen, aan de besluitvorming beter mogelijk te maken.

In overleg met de andere betrokken ministeries zal ik de monitoring operatie verder uitwerken. Een formele kabinetsreactie zal in de loop van de eerste maanden van 1999 aan de Tweede Kamer worden toegezonden.

Vraag 63 (Hilarides VVD)

De heer Hilarides vraagt hoe het zit met de kapitaalseisen voor de zeer grote internationale hedge-funds. Voor de stabiliteit van het financiële systeem is ook het onder controle houden van de vaak zeer grote positie van hedge-funds van groot belang. Hoe is het toezicht hierop geregeld en is verbetering te realiseren?

Antwoord

Hedge funds zijn een typisch angelsaksisch verschijnsel. Belangrijke kenmerken zijn een zeer agressief beleggingsbeleid, geen transparantie ten aanzien van het gevoerde beleid – hedge funds drijven op de reputatie van de beleidsbepalers en zijn dus sterk persoonsgebonden, en een sterk hefboomeffect door financiering met overwegend vreemd vermogen, hoewel niet alle hedge funds op deze manier zijn gefinancierd. In Nederland opereren volgens de laatste gegevens overigens geen hedge funds.

Indien hedge funds in Nederland wel zouden voorkomen, staan zij, indien zij zich richten op particulieren, onder toezicht via de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb). Met het oog op de doelstellingen van de Wtb, het bevorderen van een adequate werking van de financiële markten en de bescherming van de (potentiële) beleggers op die markten, stelt de Wtb eisen aan deskundigheid en betrouwbaarheid van de bij de beleggingsinstelling betrokkenen, de soliditeit van de instelling en de aan het publiek te verschaffen informatie. Met name dit laatste aspect is van belang bij het toezicht op hedge funds.

Banken kunnen op een aantal manieren risico's lopen ten aanzien van hedge funds: door kredieten te verstrekken of door in het fonds te participeren. Via het bankentoezicht kunnen deze risico's derhalve ook op twee manieren worden beperkt. Voor deelnemingen is op grond van de Wet toezicht kredietwezen 1992 een verklaring van geen bezwaar vereist, die gezien het riskante karakter van de deelneming niet snel zal worden gegeven. Voor kredietverstrekking aan een hedge fund geldt internationaal een 100% solvabiliteitsweging. Gezien het riskante karakter van deze leningen zou naar een verzwaring van de solvabiliteitseis kunnen worden gekeken. Dit vergt uiteraard internationale afstemming, aangezien thans reeds de zwaarste weging van toepassing is.

Vraag 67 (GroenLinks) De Boer

Graag nodig ik Minister Zalm uit morgenochtend eens kort uiteen te zetten hoe de Nederlandse regering aankijkt tegen de overal de kop opstekende kritiek op de huidige Europese verdragen en de pogingen die ondernomen zullen gaan worden om Europa een socialer, democratischer en duurzamer aanzien te geven dan de bewindvoerders van het laatste decennium wenselijk noch mogelijk achten.

Antwoord

De Europese integratie in een voortschrijdend proces. Daarbij zijn de laatste decennia op verschillende terreinen belangrijke en goede resultaten geboekt, waarbij de vorming van de interne markt en de start van de EMU wellicht het meest in het oog springen. Echter, ook op de in de vraag gememoreerde terreinen is voortgang geboekt, hoewel wellicht minder in het oog springend en minder vergaand dan sommigen hadden gewenst.

Wat betreft de gememoreerde kritiek op Europese verdragen en afspraken, in Ecofin verband is daar niets van gebleken:

– het stabiliteits- en groeipact wordt alom onderschreven;

– de onafhankelijke positie van de Europese Centrale Bank staat niet ter discussie.

Juist met het oog op een 'duurzaam en sociaal' Europa is tijdens de Europese Raad in Wenen uitgebreid gesproken over de toekomstige uitbreiding en over werkgelegenheid.

– Om toetredende landen ten volle mee te kunnen laten profiteren van de vele voordelen die het lidmaatschap van de Europese Unie biedt, is een duurzaam financieringsstelsel noodzakelijk. De Nederlandse regering zet daarom in op stabilisatie van de totale uitgaven voor de huidige lidstaten in reële termen. Daardoor zal de vereiste financiële ruimte ontstaan voor de kostbare toetreding. Op de Europese Raad bleek voor deze reële stabilisatie een ruime meerderheid van lidstaten te bestaan.

– Een reële stabilisatie van EU-uitgaven draagt bij aan de inspanningen die lidstaten op nationaal niveau moeten plegen om te voldoen aan het Stabiliteits- en groeipact. Een solide macro-economisch beleid is de basis voor duurzame groei van de werkgelegenheid.

– Op de Europese Raad in Wenen is veel aandacht besteed aan werkgelegenheid. Geconstateerd is dat voort moet worden gegaan op de weg die eerder was ingeslagen met het 'Luxemburg proces', waaronder de richtsnoeren voor lidstaten en de evaluatie van nationale actieplannen.

Vraag 68 (De Boer, GL)

Wat ik absoluut niet begrijp is het door de Minister gehonoreerde verzet van de banken tegen invoering van de euro in één klap. Staat het besluit van de Minister vast, of kunnen goede argumenten hem nog van mening doen veranderen.

Antwoord

Het kabinetsstandpunt dat de gulden na 1 januari 2002 gedurende een korte omschakelingsperiode van maximaal vier weken wettig betaalmiddel blijft, is mede gebaseerd op het advies dat het Nationaal Forum voor de introductie van de euro begin november heeft uitgebracht. Dit betekent dat het kabinetsstandpunt ook wordt onderschreven door de leden van het Nationaal Forum, waaronder de Consumentenbond, de werknemersorganisaties FNV CNV en MHP, en de werkgeversorganisatie VNO/NCW. Mij dunkt dat hier geen sprake is van een dictaat van het bankwezen, maar van een standpunt dat breed gedragen wordt door de in het Nationaal Forum vertegenwoordigde maatschappelijke groeperingen.

Ik neem aan dat de Tweede Kamer binnenkort over de invoeringstermijn van de chartale euro zal willen debatteren. Tijdens dit debat kunnen alle argumenten nog eens de revue passeren.

Vraag 69 (De Boer, GroenLinks)

Gevolgen van invoering Euro voor rekenmethodes voor het primair onderwijs.

Antwoord

Op dit moment wordt door het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen geïnventariseerd welke aanpassingen in het onderwijsmateriaal noodzakelijk zijn, alsmede de wijze waarop die kunnen vormkrijgen (bijvoorbeeld via een inlegvel in boeken). De minister van OCenW zal op korte termijn het parlement ter zake per brief informeren en daarbij ook het kostenaspect en de wijze van financiële dekking betrekken.

Vraag 70 (De Boer, GroenLinks)

Naar aanleiding van ook al eerder gemaakte opmerkingen in het licht van de komst van de euro over goudpolitiek, noodzakelijk reserveniveau, en rendement van de Nederlandsche Bank, wordt de minister gevraagd of hij in aanvulling op zijn uiteenzetting van vorig jaar tot nadere conclusies is gekomen.

Antwoord

Allereerst moet worden gesteld dat de hoofdlijnen van de uiteenzetting vorig jaar nog steeds opgeld doen.

Relevante ontwikkeling sindsdien zijn de afspraken die tussen Staat en Nederlandsche Bank zijn gemaakt inzake balans en winstverdeling.

Tussen het Ministerie van Financiën en de Bank heeft overleg plaatsgevonden over de openingsbalans van de Bank aan het begin van de derde fase (1 januari 1999), de vermogenspositie en de verdeling van de winst. Belangrijk uitgangspunt van de hernieuwde financiële plaatsbepaling is dat de positie van de Bank als sterke en onafhankelijke centrale bank in de nieuwe omgeving gewaarborgd blijft. Tegen deze achtergrond is een aantal afspraken gemaakt; de desbetreffende briefwisseling is 9 juli van dit jaar aan beide kamers van de Staten-Generaal toegezonden. Onderdeel van die afspraken is dat de Bank het mogelijk en verantwoord acht om te komen tot een eenmalige afdracht aan de Staat ter waarde van ƒ 5 miljard ten laste van de in de loop van de jaren gevormde reserves. Inmiddels heeft deze afdracht op 30 november jl. plaatsgevonden (zie ook brief van 8 december aan beide kamers). Voor de Staat zal deze eenmalige afdracht leiden tot een navenante daling van de financieringsbehoefte met ƒ 5 miljard.

Vraag 71 (De Boer, GroenLinks)

Overwegingen omtrent steunverlening aan 'De Schelde'

Antwoord

De overheid is als aandeelhouder sinds 1995 betrokken bij de herstructureringsoperatie 'KSG voorbij 2000'. Uitgangspunt is dat KSG vanwege afnemende en onregelmatige marineorders ook schepen bouwt voor de civiele markt. Ondanks de bezuinigingen bij Defensie, en die staan hierbij niet ter discussie, is het van belang dat KSG lopende defensieorders in de komende jaren kan afronden en dat het voortbestaan van de werf niet op het spel gezet wordt, voordat duidelijkheid is over de hoofdlijnennota van Defensie. De financierings-injectie moet voorkomen dat Defensie door discontinuïteit van KSG wordt geconfronteerd met hogere kosten voor lopende orders, en houdt de mogelijkheid open om in de komende maanden te bepalen op welke schaal toekomstige marineorders uitgevoerd kunnen worden. Overigens deel ik ook de analyse van dhr. De Boer op voorhand niet dat 'dit paard de race al heeft verloren'.

Vraag 73 (GroenLinks, De Boer)

[Betreft de invoering van het BTW-compensatiefonds] Ik waardeer de gedachtegang en de voortgang, zij het dat het proces trager verloopt dan ik had gehoopt en verwacht. Graag zou ik willen weten of voor deze regeling wetgeving vereist is, en zo ja, wanneer het voorstel de Tweede Kamer zal bereiken. Ook zou ik graag horen op welke wijze de Minister van plan is om ruchtbaarheid, of zo u wilt, voorlichting te gaan geven over de toekomstige werkwijze.

Antwoord

Begin dit jaar ben ik samen met een onderzoeksbureau begonnen aan een onderzoek met als doel om de gemeentelijk BTW-administratie op overheidsactiviteiten helder in beeld te brengen. Centrale doelstelling daarbij was het ontwikkelen van een methode om aan de hand van jaarrekeningen een betrouwbare schatting te maken over het niveau van de BTW-betalingen (op overheidsactiviteiten) door individuele gemeenten en provincies. Deze kennis is namelijk nodig om de invoering van het BTW-compensatiefonds budgettair neutraal en soepel te laten verlopen. De onderzoeksmaterie blijkt echter lastiger dan verwacht zodat het onderzoek enige vertraging heeft opgelopen. Op dit moment wordt echter de laatste hand gelegd aan het eindrapport en ik hoop dan ook dat ik begin volgend jaar de Kamer nader kan inlichten over de voortgang op dit dossier. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan ik ook weer verder praten met belanghebbenden als het VNG en het IPO. Het is overigens mijn bedoeling om het BTW-compensatiefonds een wettelijke basis te geven.

U vraagt mij tenslotte naar de wijze waarop ik denk voorlichting over het BTW-compensatiefonds te gaan geven. Vooralsnog is de voorlichting beperkt gebleven tot enkele lezingen op seminars en een gerichte verspreiding van voorlichtingsfolders op bijvoorbeeld bijeenkomsten van gemeentelijke experts op het gebied van financieel-economische zaken. Daarnaast heeft een aantal fiscale vakbladen inmiddels ook aandacht aan het onderwerp geschonken. Grootschalige en gedegen voorlichting lijkt mij echter pas opportuun als de vormgeving en exacte uitwerking van het BTW-compensatiefonds stevig in de steigers staat.

U vraagt mij tenslotte naar de wijze waarop ik denk voorlichting over het BTW-compensatiefonds te gaan geven. Vooralsnog is de voorlichting beperkt gebleven tot enkele lezingen op seminars en een gerichte verspreiding van voorlichtingsfolders op bijvoorbeeld bijeenkomsten van gemeentelijke experts op het gebied van financieel-economische zaken. Daarnaast heeft een aantal fiscale vakbladen inmiddels ook aandacht aan het onderwerp geschonken. Grootschalige en gedegen voorlichting lijkt mij echter pas opportuun als de vormgeving en exacte uitwerking van het BTW-compensatiefonds stevig in de steigers staat.

Vraag 76 (Van den Berg, SGP)

Onze fracties hadden graag gezien dat de hoogconjunctuur was benut voor het nog méér verminderen van het financieringstekort en een forse verlaging van de staatsschuld in verband met ruimte voor nieuw beleid en de vergrijzing.

Antwoord

– De staatsschuld is de afgelopen kabinetsperiode met 10%-punt BBP gedaald. Als de economie zich conform behoedzaam ontwikkelt daalt de schuld met 4%-punt BBP. Deze prestatie wordt nog verbeterd indien de economie zich beter ontwikkelt. Als de economie net zo hard groeit als de afgelopen kabinetsperiode daalt de EMU-schuld zelfs onder de 60% BBP referentiewaarde van het Verdrag van Maastricht.

– De daling van de staatsschuld heeft ertoe geleid dat de rentebetalingen als % van BBP konden afnemen, waardoor er ruimte is gecreëerd voor nieuw beleid.

– In de komende kabinetsperiode wordt ca. 20 mrd in het AOW spaarfonds gestort, waardoor het vermogen in dit fonds ultimo 2002 oploopt tot 27,9 mrd (ca. 3 1/2% BBP).

Vraag 78 (Van den Berg, SGP)

Had de Minister bij toelating van Frankrijk en Italië tot de EMU een andere duurzaamheidsnorm dan hij op 16 december 1997 in de Eerste Kamer voorgaf? Graag grondig uitleggen.

Antwoord

Nee. Bij de beslissing van mei '98 ging het erom in concrete gevallen inhoud te geven aan het begrip duurzame convergentie. Voor deze specifieke afwegingen verwijs ik u naar het het Standpunt van de regering over de toetsing van de convergentiecriteria, waarin per land zeer uitgebreid en grondig het oordeel van de Nederlandse regering wordt gegeven. Dit rapport is uitgebreid bediscussieerd, de Staten-Generaal hebben er mee ingestemd en op basis van dit stanpunt heeft Nederland ingestemd met de aanbeveling van de Europese Commissie om elf landen tot de EMU toe te laten.

Vraag 79 (Van den Berg, SGP)

Kan een verklaring worden gegeven worden voor het feit waarom in Bijlage 13 bij de Miljoenennota over het convergentieverloop in de EU wordt gesteund op de cijfers van de Commissie, terwijl die cijfers in het algemeen optimistischer zijn dan die van het EMI, c.q. de ECB?

Antwoord

Het Verdrag stelt dat de geharmoniseerde cijfers van de Commissie moeten worden gebruikt voor de beoordeling van de buitensporige tekorten alsmede voor de overige convergentiecriteria. Het EMI heeft bij haar beoordeling gebruik gemaakt van dezelfde (door de Commissie aangeleverde) cijfers voor het begrotingstekort.

Vraag 81 (Van de Berg, SGP)

Is de voorziene winstafdracht door DNB in de jaren 2001–2003 niet te optimistisch gezien de invoeringskosten van de chartale euro? In hoeverre is er gereserveerd voor de invoeringsoperatie van chartaal euro-geld?

Antwoord

Bij de raming van de winstafdracht door DNB in de jaren 2001–2003 is, voor zover daar al inzicht in bestaat, rekening gehouden met de komst van de euro en de start van de derde fase.

Twee aspecten verdienen specifiek aandacht. Ten eerste worden de kosten die DNB maakt in verband met de invoering van euromunten, zoals de opslag- en distributie van euromunten, met de winstafdracht door DNB aan de Staat verrekend. Naar de huidige inzichten bedragen deze kosten f 137 miljoen, zoals vermeld in de toelichting bij de winstafdracht door DNB in begroting. Overigens is niet uitgesloten dat deze kosten ingevolge de verdere invulling van het distributiescenario nog aanpassing behoeven. Ten tweede moet worden opgemerkt dat de derde fase tot grotere onzekerheden ten aanzien van de winstraming dan gebruikelijk leidt. In de toelichting bij de begroting worden in dit verband de volgende aspecten genoemd: gebrek aan een prognose van de winst van de ECB, een nieuwe ESCB-regeling per 2002 omtrent de herverdeling van het monetaire inkomen, en de grotere volatiliteit van de verantwoorde winst vanwege nieuwe boekhoudkundige principes.

Vraag 86 (Wöltgens, PvdA)

Is verzet van Nederland tegen hogere EU-afdrachten niet verzet tegen de uitbreiding van de Europese Unie?

Antwoord

Nee. Nederland pleit samen met een groep gelijkgezinde lidstaten voor een soberder financieel kader voor EU-uitgaven. Dat kader is niet alleen nodig om een nationale ombuiging op de EU-afdrachten te realiseren, maar past in een veel breder perspectief. De EU-15 moet zich namelijk nú voorbereiden op de toetreding, wil het stráks niet in de problemen komen. Om de toetreding straks, ook na 2006, binnen het huidige Eigen Middelenplafond (1,27% EU-BNP) te kunnen financieren, zullen de EU-uitgaven voor de huidige 15 Lidstaten reëel gestabiliseerd moeten worden op het huidige niveau (begroting 1999). Nederland heeft aangegeven wel bereid te zijn volledig te betalen voor pre-accessiesteun en de kosten van toetreding.

Vraag 88 (Wöltgens, PvdA)

Gesprek ECB-MvF moet mogelijk zijn, maar niet zoals Lafontaine dat doet (in het openbaar): belangrijk is dat beleid van ECB goed is en dat kan inhouden dat naar werkgelegenheid wordt gekeken.

Antwoord

Het Verdrag biedt verschillende mogelijkheden voor overleg tussen de ECB en de Ministers van Financiën. Overleg zal geregeld plaatsvinden zoals ook tijdens de top van Luxemburg nog eens is bevestigd. Dit overleg zal plaatsvinden op de daartoe geëigende manier (bijvoorbeeld tijdens de informele Ecofin). Een goede beleidsdialoog tussen ECB en Ministers van Financiën met respect voor de onafhankelijkheid van de ECB draagt bij aan een goede policy mix die nodig is om voor de groei noodzake lijk stabiele economische voorwaarden te creëren.

De Boer (GroenLinks)

Vraag

De heer de Boer merkt op dat hij niet begrijpt dat je grootverbruikers moet benaderen met positieve prikkels en convenanten en dat gedragsverandering bij individuele consumenten het meest effectief tot stand komt via heffingen. Hij noemt dat een in twee richtingen onbewezen stelling. Hij geeft als voorbeeld (hoe het anders kan?): sluit een contract met de industrie en geef elke zelfstandig wonende Nederlander een bon om met 50% korting vier spaarlampen te kopen. Het deelname % zal hoog zijn, de kosten van de actie laag en de energiebesparing merkbaar.

Antwoord

Anders dan de heer de Boer suggereert worden positieve prikkels zowel bij het bedrijfsleven als bij huishoudens ingezet. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, ook mevrouw ter Veld vraagt naar de positieve prikkels, zullen de positieve prikkels voor huishoudens in een afzonderlijk wetsvoorstel worden neergelegd met een beoogde inwerkingtreding van 1 juli 1999. Op dit moment wordt door een interdepartementale werkgroep bezien op welke wijze invulling zal worden gegeven aan deze positieve prikkels. Hierbij zal ook worden onderzocht of de door de heer De Boer genoemde optie van de spaarlampen kosteneffectief kan zijn.

Ook het heffingsinstrument wordt zowel bij burgers als bij bedrijven ingezet. In de totale verhoging van de energiebelastingen met f 3,4 miljard komt f 2,35 miljard ten laste van huishoudens en f 1,05 miljard ten laste van bedrijven. Het aandeel van de huishoudens in de totale verhoging is groter dan het aandeel van de huishoudens in de huidige regulerende energiebelasting. Hier is echter voor gekozen om een relatief omvangrijke verlaging van de loon- en inkomstenbelasting te kunnen realiseren. Op de positie van zeer grote verbruikers is in de beantwoording van vragen van de heer Schuyer reeds ingegaan.

Schuijer (D66)

Vraag

Een ding is wel duidelijk: inzichtelijk is de terugsluisoperatie niet en dat is geen goede zaak. Immers het draagvlak voor deze belastingheffing bij de samenleving hangt mede af van de vraag of de compensatie ook werkelijk aanwezig is. Natuurlijk kan de staatssecretaris dat alleen macro garanderen maar nu is er wel een heel ondoorzichtig voorstel ontstaan. Voor de toekomst moet dat anders. Is de staatssecretaris het met die constatering eens?

Antwoord

Het is onze bedoeling geweest de effecten aan de heffingsen de terugsluiskant inzichtelijk te presenteren. In dit verband kan worden verwezen naar de tabellen 2, 3 en 4 uit paragraaf 3.7 van de memorie van toelichting. Wel kan worden opgemerkt dat bij de presentatie van de nog uit te werken volgende Vergroeningsstappen gebruik kan worden gemaakt van informatie die het CBS voor ons verzamelt. De effecten van deze volgende Vergroeningsstappen kunnen hiermee uitgebreider worden toegelicht.

CDA (Stevens)

Vraag

Leidt het sleutelen aan de aftrekpost rente uiteindelijk tot een beperking van de aftrekbaarheid van hypotheekrente?

Antwoord

De thans getroffen maatregelen zijn voorgesteld met het oog op het voorkomen van het uithollen van de grondslag voor inkomsten uit vermogen. Het ligt geenszins in de bedoeling om via deze weg te komen tot een inperking van de huidige regeling met betrekking tot hypotheekrente voor de eerste eigen woning. Zoals in het regeerakkoord aangegeven blijft de hypotheekrente ten behoeve van de financiering van het eerste eigen huis ongewijzigd.

Stevens (CDA) – Schuyer (D66)

Vraag

Waarom worden schulden van voor 31 december 1995 alleen ongemoeid gelaten als zij verzekerd zijn door hypotheek.

Antwoord

In de memorie van toelichting bij het aanmerkelijkbelang-wetsvoorstel is ter zake van de beperking van de persoonlijke-verplichtingenrente de toezegging gedaan om bij geldleningen verzekerd door hypotheek niet te kijken naar de aanwending van het geleende bedrag. Dit onderdeel van het wetsvoorstel is een codificatie van vorengenoemde toezegging.

CDA (Stevens)

Vraag

Wat gebeurt er met de rentemaatregel als de stelselherziening 21e eeuw geen doorgang vindt.

Antwoord

Wij gaan daar niet van uit. Bij wijziging zullen wij dit punt nader bezien.

VVD (Rensema)

Vraag

Heeft de Staatssecretaris met betrekking tot de rentemaatregel een oplossing voor de gevolgen voor producten met een a-periodiek karakter.

Antwoord

Belastingplichtigen die op grond van de saldering rentekosten ter zake van rechten die niet op zaken betrekking hebben niet in aftrek kunnen brengen, kunnen deze kosten via een wettelijke bepaling doorschuiven als zogenoemde persoonlijke verplichtingenrente. Ook bij producten met a-periodieke inkomsten kunnen op deze wijze nog kosten worden af getrokken. De maximale persoonlijke verplichtingen-aftrek voor 1999 bedraagt f 5202 en bij een echtpaar het dubbele van dat bedrag. Dit biedt een echtpaar bij de huidige rentestand de mogelijkheid om een fiscaal gefacilieerd bedrag van ongeveer f 150 000 te lenen.

Nog verdere tegemoetkoming zou het oogmerk van de regeling het voorkomen van een mismatch – thans aftrek tegen veelal 60% en de inkomsten te zijner tijd 'onbelast genieten' onder het regime van de 21e eeuw – teveel geweld aandoen.

De Boer (GroenLinks)

Vraag

De fractie van GL stelt vast dat de Staatssecretaris heeft toegezegd de situatie rond het leerlingwezen nauwgezet te zullen volgen en de Kamer daarover te zullen informeren. Betekent dit ook dat de bereidheid aanwezig is om met nadere voorstellen te komen als er een sterke terugloop in het leerlingwezen plaats zou vinden?

Antwoord

Zoals toegezegd zal de afdrachtvermindering onderwijs, die ook op het leerlingwezen betrekking heeft, worden geëvalueerd en zal de Kamer hierover worden geïnformeerd. Mocht bij deze evaluatie blijken dat sprake is van een sterke terugloop in het leerlingwezen dan bestaat de bereidheid dit nader te bezien.

Ter Veld (PvdA)

Vraag

Kunnen kosten voor activiteiten en projecten van de zijde van het bedrijfsleven, zoals coaching en mentoring van jongeren in het beroepsonderwijs zonder dat sprake is van een leer–werk situatie, onder scholing worden gebracht.

Antwoord

Om in aanmerking te komen voor de scholingsaftrek is van belang dat het gaat om scholing van in de onderneming werkzame personen. Voorzover dit het geval is, zal de coaching en mentoring moeten worden getoetst aan het begrip scholing zoals dat is opgenomen in de wet en het door mij gepubliceerde besluit van 1 mei 1998. Hierin is onder meer geregeld dat onder scholing wordt verstaan cursussen alsmede opleidingen of studies voor een beroep. Beide begrippen komen reeds voor in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en wel in de artikelen 36 en 46.

De Boer (GroenLinks)

Vraag

Heeft de WIW-regeling gewerkt of gaf het problemen?

Antwoord

De regeling inzake de WIW – en daarmee een minder bureaucratische regeling voor de inleenvergoeding voor tussen de één en twee jaar werklozen – heeft naar mijn weten naar tevredenheid gewerkt.

Schuyer (D66)

Vraag

Is het juist dat de enige onderbouwing voor de overdrachtsbelasting is, dat het gaat om een koe die niet kan weglopen? Wil de Minister alsnog met een gedegener onderbouwing komen.

Antwoord

In bijlage III bij 'Belastingen in de 21e eeuw, een verkenning' is aangegeven dat belastingen als de overdrachtsbelasting 'modern' worden. Dit komt omdat overheidsuitgaven, meer dan thans, gefinancierd moeten worden uit belastingen die weinig vatbaar zijn voor internationale uitholling, uit belastingen die niet gemakkelijk zijn te ontgaan, relatief eenvoudig zijn en weinig uitvoeringskosten hebben. Dat zijn allemaal aspecten die pleiten vóór de overdrachtsbelasting. Vanuit deze optiek is er geen aanleiding tot een gedegener onderbouwing.

In dit licht is deze Kamer bij brief van 13 februari 1998 meegedeeld dat een kostbaar onderzoek naar alle aspecten van de overdrachtsbelasting niet opportuun is.

De Boer (GroenLinks)

Vraag

Is de informatie in het artikel 'fiscaal gidsland' van de heer De Kam uit de NRC van 11 december jl. over zogenoemde BFI's juist. Vindt de regering het uit een oogpunt van internationale solidariteit juist dat de daarin beschreven situatie zich op deze schaal kan voordoen en is de regering van plan hier wat tegen te doen, en zo ja, wat? Ook de heer Wöltgens heeft dit artikel vermeld.

Antwoord

Er zijn in Nederland lichamen gevestigd die door de Nederlandse Bank als zogenoemde Bijzondere Financiële Instellingen worden geregistreerd. De Nederlandse Bank heeft daaraan in het kwartaal bericht 1993/1 van juni 1993 aandacht besteed. Latere publicaties zijn ons niet bekend. De extrapolatie van cijfers naar de huidige situatie moeten wij voor rekening van de heer De Kam laten.

De belastingheffing van die instellingen alhier, komt overeen met de Nederlandse wet en jurisprudentie. Als een ander land hierover informatie wil ontvangen, dan zullen wij die binnen de mogelijkheden van de internationale samenwerkingsregelingen verstrekken. Indien een ander land vindt dat de interactie tussen de belastingsystemen en of het belastingverdrag tot een ongewenst resultaat leidt, dan staan wij uiteraard als goede verdragspartner open voor overleg daarover. Gebrek aan internationale solidariteit achten wij dan ook niet aan de orde. Wij hopen met deze beantwoording tevens voldoende aandacht aan de opmerking van de heer Wöltgens hierover te hebben besteed.

Schuyer (D66); Van de Berg (SGP)

Vraag

De heer Schuijer vraagt of het correct is om de belastingvrije proviandering in de binnenvaart midden tijdens gevoerd overleg te wijzigen. Deze fractie vraagt ook of het juist is dat de Rijn en zijn vertakkingen dienen te worden beschouwd als internationaal water en dat uit dien hoofde de bepalingen over heffingen in het belastingplan in strijd zijn de Akte van Mannheim, zodat te verwachten valt dat een proces in dezen een gerede kans heeft door de Staat te worden verloren. Ook de heer van den Berg stelt met betrekking tot de belastingvrije proviandering de vraag of er sprake is van spanning met het internationaalrechtelijke verdrag, de Akte van Mannheim. Hij vraagt tevens of het niet billijk zou zijn om eerst meer onderzoek te doen en dan met een afzonderlijk wetsvoorstel te komen. De heer Schuijer vraagt tevens of de actuele situatie die het wellicht mogelijk maakt dat tax-free winkels langer blijven bestaan, van invloed is op het voorstel dat in het belastingplan gedaan wordt ten aanzien van de heffingen op bevoor- rading van de binnenscheepvaart.

Antwoord:

In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 1998-1999, 26 245, nr. 5, blz. 35) is opgemerkt dat de in eerste instantie voorgestelde afschaffing van de belastingvrije proviandering in de binnenvaart niet strijdig is met de Akte van Mannheim. De Nederlandse Vereniging van Scheepsleveranciers die tot op heden heeft gesteld dat een dergelijke strijdigheid wel aanwezig is, heeft dat overigens niet kunnen aantonen. Het in de nota naar aanleiding van het verslag genoemde artikel 31 van de Akte van Mannheim kan niet betrekking hebben op een generieke heffing zoals de accijns. Daarvoor pleit tevens het feit dat voor de motorbrandstoffen die aan boord van een binnenschip worden verbruikt een afzonderlijk verdrag is gesloten teneinde de vrijstelling van accijns voor die goederen te waarborgen.

De Akte van Mannheim heeft dan ook geen beletsel gevormd bij het oorspronkelijke besluit om de vrijstelling af te schaffen. Dat deze optie bestond is ook tijdens het overleg met de branche aan hen medegedeeld. De thans in artikel XIV voorgestelde tijdelijke handhaving van de vrijstelling (met nog vast te stellen hoeveelheidsbeperkingen) vindt haar grondslag in het feit dat België en Duitsland deze vrijstelling op dit moment in de praktijk ook nog toepassen.

De eventuele besluitvorming ter zake van de tax-free winkels betreft staat volledig los van de heffingen op de bevoorrading van binnenschepen.

Ter Veld (PvdA)

Vraag

De belastingplichtige kan in geval van aftrekposten zoals alimentatie of hypotheekrenteaftrek de belastingdienst verzoeken om een voorlopige teruggaaf. Een inkomensverandering alsmede een verandering in de aftrekpost moet binnen een maand aan de belastingdienst worden doorgegeven. Staat hierop hetzelfde soort 'straffen' als bij de sociale zekerheid wordt toegepast wanneer betrokkene niet uit eigener beweging alles doorgeeft wat de uitkering zou kunnen beïnvloeden?

Antwoord

De belastingplichtige die de door de belastingdienst gevraagde inlichtingen met betrekking tot de voorlopige teruggaaf niet verstrekt, wordt niet geconfronteerd met een bestuurlijke boete. Indien de belastingplichtige in een bepaald jaar teveel teruggaaf heeft ontvangen, wordt hem een aanslag opgelegd na afloop van dat jaar. Daarbij wordt heffingsrente in rekening gebracht over het bedrag 1 'Van de vaartuigen of hun ladingen en van de vlotten, die de Rijn ... bevaren, zullen geen rechten worden geheven, die uitsluitend op het uitoefenen van de scheepvaart zijn gegrond. Het is eveneens verboden om ... boei- en bakengelden te heffen.' van de aanslag. Op grond van artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bestaat voorts de mogelijkheid dat een strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd bij echt hard bedrog etc. In de praktijk zal van deze mogelijkheid slechts in hoge uitzondering gebruik kunnen worden gemaakt.

Ter Veld (PvdA)

Vraag

Graag een bevestiging dat de alimentatiegerechtigde zelf eveneens verzekeringnemer kan zijn.

Antwoord

Een van de doelstellingen van het wetsvoorstel afkoop van verplichtingen tot alimentatie of verrekening van pensioenrechten bij echtscheiding tegen een lijfrente is dat de partijen zo veel als mogelijk financieel onafhankelijk van elkaar worden. Het wetsvoorstel gaat uit van de standaardsituatie dat de alimentatieplichtige de koopsom stort en de verzekeringsnemer is. Indien de partijen er voor kiezen de alimentatiegerechtigde aan te merken als verzekeringsnemer kan daarmee worden ingestemd voor zover daarmee geen andere fiscale doelen worden nagestreefd dan in de hierboven beschreven standaard situatie.

Rensema (VVD)

Vraag

Rensema wijst op de problemen bij bedrijfsopvolging in de landbouw. Hij vraagt of de staatssecretaris op dit punt in overleg is met de sector en of hij daar mededelingen over kan doen.

Antwoord

De door de heer Rensema geschetste problematiek is bekend en heeft ook de aandacht.

Voor de problematiek van de waardering van landbouwgronden bij bedrijfsopvolgingen voor de heffing van het successie- en schenkingsrecht, is ook door het landbouwbedrijfsleven (LTO-Nederland en Nederlands Agrarische Jongeren Kontakt) en de Tweede Kamer de aandacht gevraagd. De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer in dat kader meegedeeld dat thans overleg wordt gevoerd met het landbouwbedrijfsleven. Op dit punt kunnen op korte termijn resultaten worden verwacht. Voorts wijs ik er nog op dat het kabinet in het kader van het regeerakkoord heeft besloten een werkgroep te belasten met het onderzoek naar fiscale belemmeringen in het kader van de herstructurering van de landen tuinbouw. Deze werkgroep bestaat naast vertegenwoordigers van het landbouwbedrijfsleven. De werkgroep werkgroep thans samengesteld en zal in het tweede kwartaal van 1999 rapporteren.

Van Dijk (CDA)

Vraag

Uitleg nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Wet overgang belastingheffing in euro's: is het juist dat de ministeriële regeling op grond van artikel 3 voor het einde van dit jaar wordt gepubliceerd, dat in die regeling wordt bepaald dat de belastingplichtigen met ingang van 1 januari 1999 voor alle rijksbelastingen – de paar uitzonderingen die in de nota zijn genoemd daargelaten – aangifte kunnen doen in euro's en dat de belastingdienst die keuze ook volgt?

Antwoord

De uitleg van de nota naar aanleiding van het verslag door de heer van Dijk kan worden bevestigd. De ministeriële regeling wordt nog dit jaar gepubliceerd. De belastingplichtigen zullen met ingang van 1 januari aanstaande voor alle rijksbelastingen aangifte kunnen doen in euro's. De heer van Dijk wees zelf al op de paar uitzonderingen die in de nota zijn genoemd. De belastingdienst zal de keuze van de belastingplichtige volgen. De belastingdienst zal met de belastingplichtige communiceren in de valuta van de aangifte.

Van Dijk (CDA)

Vraag

Zal de delegatiebepaling in artikel 19 van het wetsvoorstel Wet overgang belastingheffing in euro's niet worden gebruikt om het scenario van de belastingdienst ('scenario artikel 3') te wijzigen?

Antwoord

Artikel 18 (artikel 19 is inmiddels vernummerd tot artikel 18) van het wetsvoorstel zal inderdaad niet worden gebruikt om het scenario van de belastingdienst te wijzigen. Artikel 18 ziet op onvoorziene omstandigheden die mogelijk opkomen tijdens de uitvoering.

Schuyer (D66)

Vraag

Het kabinet frustreert met ruime delegatiebepalingen in wetsvoorstellen als de Wet overgang belastingheffing in euro's de primaire taak van het parlement.

Antwoord

In de fiscale wetgeving wordt op enkele plaatsen gebruik gemaakt van ruim geformuleerde delegatiebepalingen indien op adequate wijze alert moet kunnen worden ingespeeld op onvoorziene omstandigheden. De parlementaire controle vindt dan in een aantal gevallen, zoals artikel 18 van het wetsvoorstel Wet overgang belastingheffing in euro's, plaats enige tijd nadat een regeling in werking is getreden. Parlementaire controle vooraf behoort regel te zijn; soms is een direct werkende regeling echter geboden en gerechtvaardigd.

Ter Veld (PvdA)

Vraag:

Graag zou ik een reactie van de staatssecretaris horen op de situatie die de vereniging eigen huis aan de orde heeft gesteld met betrekking tot de WOZ-waarde; de verandering van de waarde van een referentiepand met minder dan 20% kan toch een fors effect hebben.

Antwoord:

Als degene die een WOZ-beschikking heeft ontvangen, geen gebruik maakt van het stelsel van rechtsbescherming dat de Wet WOZ biedt, is ambtshalve vermindering de enige mogelijkheid om de WOZ-beschikking te herzien. Bij deze ambtshalve vermindering wordt om doelmatigheidsredenen een drempel gehanteerd (de waarde had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat ten minste 20%, met een minimum van f 10 000, lager is dan de te hoog vastgestelde waarde). Hiermee wordt ook recht gedaan aan de formele rechtskracht van de WOZ-beschikking en wordt een uniforme, landelijke gedragslijn (gelijke behandeling voor een ieder die geen gebruik heeft gemaakt van zijn rechtsmiddelen) gewaarborgd. Indien degene die een WOZ-beschikking heeft ontvangen, gebruik maakt van de rechtsmiddelen, wordt geen drempel gehanteerd. Opgemerkt zij nog dat indien de WOZ-waarde van een onroerende zaak (door bijvoorbeeld ambtshalve vermindering of gehonoreerd bezwaar) wordt verlaagd, deze waardeverandering doorwerkt naar andere belanghebbenden (de gebruiker of de eigenaar) bij die onroerende zaak.

Schuyer (D66)

Vraag

In de bijdrage aan de overzijde van de GroenLinks afgevaardigde de heer Vendrik is aandacht besteed aan het aspect van bodemverontreiniging in relatie tot de WOZ. De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij dit punt zou bezien.

Antwoord

In het kader van de thans lopende evaluatie van de Wet WOZ wordt aan de gesignaleerde problematiek aandacht besteed.

De Boer (GroenLinks)

Vraag

De heer de Boer van de fractie van GroenLinks wijst er op dat de regering zou overwegen om eigenaars van historische schepen de mogelijkheid te geven een bunkerverklaring voor rode diesel te verkrijgen. Zij vragen of het overwegen tot een positief resultaat heeft geleid en met ingang van wanneer.

Antwoord

Over de mogelijkheid tot het gebruiken van rode (laagbelaste) diesel aan boord van historische schepen is overleg gestart met de Commissie van de Europese Unie. De Commissie onderzoekt dit momenteel waarbij zowel de fiscaaltechnische als de juridische aspecten worden betrokken. Het overleg is nog gaande. Op de resultaten van dit overleg kan ik op dit moment nog niet vooruit lopen.

Stevens (CDA)

Vraag

Kan de Staatssecretaris zich vinden in de conclusie dat er bij Malta geen sprake is van een omvangrijk handelen in strijd met de Nederlandse wetgeving, waardoor op basis van de door de Raad van State geformuleerde criteria geen sprake zou mogen zijn van terugwerkende kracht?

Antwoord

Allereerst doet het me deugd dat de CDA-fractie volledig onderschrijft dat misbruik van het belastingverdrag met Malta moet worden bestreden. Dat het financieel belang in de toelichtende nota op nihil werd getaxeerd wil niet zeggen dat er in potentie geen sprake zou zijn geweest van mogelijkheden tot omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik van het belastingverdrag. Juist doordat alert is gereageerd, is voorkomen dat dit gebruik een grote omvang heeft gekregen. Daarbij dient in acht te worden genomen dat zonder de opname van de vaste datum in het wijzigingsprotocol dit misbruik aanzienlijk groter zou kunnen zijn geweest. Het voorkomen van aankondigingseffecten is ook een grond die volgens de Raad van State terugwerkende kracht kan rechtvaardigen. Tegen die achtergrond wordt de thans, in het voorstel neergelegde vorm van terugwerkende kracht, ook in het licht van de criteria van de Raad van State, juist en rechtvaardig geacht.

Rensema (VVD)

Vraag

Ziet de staatssecretaris mogelijkheden tot verlaging van het tarief van het successierecht bij vererving tussen neven en nichten. Het tot 68% oplopende tarief wordt in de praktijk als extreem hoog ervaren.

Antwoord:

In het Regeerakkoord is aangekondigd dat een onderzoek zal worden verricht naar de mogelijkheden om tot een modernisering van de Successiewet te komen. In dat onderzoek zullen onder meer moderne leefvormen en daarmee ook de tarieven worden bezien. Ook aspecten als in de vraag genoemd zullen daarbij aan de orde kunnen komen.

Ter Veld (PvdA)

Vraag

Een punt wat mij heeft geïntrigeerd is de relatie tussen belastingheffing en het Openbare Ministerie. Wat ik dan graag wil weten is of bij alle opsporing naar belastingontduiking een dergelijke aangifte rol voor de belastingdienst is of zou moeten zijn weggelegd, maar ook wat een dergelijke taakopvatting betekent voor belastingambtenaren.

Antwoord

Het beleid met betrekking tot het doen van aangifte door de belastinginspecteur van communautaire criminaliteit is onlangs gewijzigd door een aanpassing van het Voorschrift informatie verstrekking (VIV). Mw Ter Veld verwijst daar ook terecht naar. Deze aanpassing heeft zoals mw Ter Veld opmerkt ook een veligheidsaspect. Ik kan haar geruststellen met de mededeling dat daarmee inderdaad rekening wordt gehouden bij het personeelsbeleid en bij de begeleiding.

Ter Veld (PvdA)

Vraag

Mevrouw Ter Veld vraagt de afschrijvingstermijn voor calamiteitenauto's in de bpm gelijk te trekken, daarbij doelend op ambulances en brandweerauto's. Ambulances kennen nu een termijn van 8 jaar; brandweerauto's van 3 jaar. Maak voor dergelijke voertuigen de afschrijvingsduur gelijk aan 5 jaar. Wordt hieraan gewerkt? Hoe staat het dan met eventuele voornemens terzake?

Antwoord

Mevrouw Ter Veld heeft in het kader van de herziening van de bpm-afschrijving het begrip calamiteitenauto in de discussie gebracht. Aan de daarbij door haar genoemde ambulances en brandweerauto's kunnen nog andere groepen worden toegevoegd. Voor deze en nog andere bijzondere groepen geldt nu inderdaad een lappendeken van termijnen; soms 3, soms 6, soms 8 jaar. De gedachte van de PvdA-fractie om in dit beeld meer eenheid te brengen spreekt zeer aan. Financiën is op dit moment al in overleg met VWS over de afschrijving voor ambulances. Een duur van 5 jaar ligt inderdaad in zijn algemeenheid voor de hand als nieuwe 'calamiteitentermijn'. Wel zullen dan uiteraard enkele groepen een gering nadeel ondervinden tegenover een klein voordeel voor sommige andere. Financiën zal langs de lijn van de PvdA-fractie het huidige interdepartementale overleg verbreden.

Naar boven