Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van de Kieswet, Gemeentewet en Provinciewet in verband met de invoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en aanpassing aan het geïntegreerd vreemdelingenbeleid (25343).

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Voordat ik inhoudelijk op het wetsvoorstel inga, leg ik met uw goedvinden eerst een punt van orde aan u voor.

In motivering, argumentatie en discussie van en over de onderhavige aanpassingen, wordt regelmatig gesteld dat dit een noodzakelijke aanpassing is aan het geïntegreerde vreemdelingenbeleid. In de discussies wordt dan vooral gedoeld op de aanpassingen aan de zogenaamde koppelingswet. Ik weet wel dat de wetstekst het niet over de koppelingswet heeft, maar de motivatie en de discussie gaan daar voortdurend wel over. Daarbij zien in mijn ogen de regering en anderen helaas over het hoofd dat die koppelingswet nog niet bestaat. Dat ligt overigens niet aan deze Kamer. Op 1 juli hebben wij een nader voorlopig verslag uitgebracht en sindsdien blijft het opvallend stil van regeringszijde. Of er zijn problemen, of men heeft niet zoveel haast met het wetsvoorstel, maar dat het 3,5 maand duurt, is op zijn zachtst gezegd een beetje raar, aangenomen dat de regering het een belangrijk wetsvoorstel vindt. In elk geval mag wederom een keer vastgesteld worden dat, in tegenstelling tot wat sommigen denken, de vertraging in dit wetgevingsproces niet door de Eerste Kamer wordt veroorzaakt. Het is toch wel aardig om dit in het verslag op te nemen. Mij is bekend dat deze staatssecretaris niet gaat over het wetsvoorstel inzake de koppelingswet, maar gezien de eenheid in het regeringsbeleid kan hij er misschien iets over zeggen.

Het kernpunt is de vraag of iets aangepast kan worden op grond van iets wat nog niet bestaat. Dat is eigenlijk mijn vraag en het antwoord wil ik ook wel geven. Ik ben van mening dat dit niet kan, in elk geval niet zou behoren te kunnen. Ik stel de Kamer dan ook voor, de afhandeling van wetsvoorstel 25343 uit te stellen en dit gelijktijdig te behandelen met wetsvoorstel 24233 inzake de koppelingswet. Mij lijkt het aardig als de Kamer en de regering hierop zouden reageren, maar daar ga ik verder niet over.

De voorzitter:

Nu is aan de orde het voorstel van orde van de heer De Boer om thans de behandeling van het wetsvoorstel niet te laten plaatsvinden.

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Voorzitter! Voorzover ik dit kan beoordelen, vereist het onderhavige voorstel bepaald niet een wettelijke grond in een ander wetsvoorstel, welk dan ook, dus ook niet in de koppelingswet. Dit betekent dat het wetsvoorstel dat vandaag op onze agenda staat, gewoon rijp is voor behandeling en kan worden afgehandeld. Ik zie geen enkele reden om dat uit te stellen.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Alvorens wij ons standpunt bepalen met betrekking tot dit ordevoorstel, hebben wij graag antwoord op een paar vragen.

De eerste vraag is door de vorige spreker al gesteld: wat is de samenhang tussen de koppelingswet en de onderhavige aanpassing van de Kieswet? Is die samenhang zodanig dat het onmogelijk of onverstandig is om dit wetsvoorstel op dit moment af te handelen? Ik stel deze vraag in de eerste plaats aan de staatssecretaris en ik denk dat hij haar impliciet al beantwoord heeft in de nadere memorie van antwoord. Misschien kan hij hier toch wat dieper op ingaan. Ook wij zien op dit ogenblik deze wet niet als een wet die zijn basis heeft in een andere wet, maar als een wet die op zichzelf kan staan. Misschien zien wij dat fout.

De tweede vraag richt ik aan de initiatiefnemer van dit ordevoorstel. Waartoe moet zulk uitstel leiden? Het is niet van belang ontbloot om te weten welk uitstel deze wet na verloop van tijd gaat lijden. De geachte afgevaardigde heeft reeds bij de schriftelijke behandeling uitdrukkelijk verwezen naar het amendement-M.M. van der Burg/Hoekema. Hierdoor veronderstel ik dat hij uit is op een wijziging van het voorliggende wetsvoorstel. De vraag is hoe. Via een novelle? Als het antwoord daarop "ja" is, weten wij ongeveer welk uitstel deze wet verder zou lijden.

Mijn derde vraag is wederom aan de staatssecretaris gericht. Hoeveel uitstel kan de behandeling van dit voorstel lijden, als de nieuwe criteria voor het kiesrecht van vreemdelingen reeds bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart aanstaande moeten worden toegepast?

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ook ik zou graag het antwoord van de staatssecretaris horen op de vragen die de heer Van Dijk heeft gesteld. De heer De Boer heeft op zichzelf gelijk dat in de ondersteuning van het wetsvoorstel al gewezen wordt op het geïntegreerd vreemdelingenbeleid in verband met de koppelingswet. In de tekst van de wet zie ik echter niet direct een samenhang met de koppelingswet. Dat is volgens mij ten onrechte, maar daar kom ik nog wel op als de wet zometeen toch behandeld zou worden. Ik hoor graag de antwoorden van de staatssecretaris.

De heer Hessing (D66):

Mijnheer de voorzitter! De kern van het voorliggende wetsvoorstel is om het kiesrecht te koppelen aan de verblijfstitel op grond waarvan de vreemdeling hier te lande verkeert, opdat zij die niet rechtmatig hier te lande verblijven, niet in aanmerking kunnen komen voor het kiesrecht, ik citeer de memorie van toelichting. Het heeft een zelfstandige waarde om dat nu geregeld te hebben. De relatie met de koppelingswet is niet zodanig onverbrekelijk dat wij dit voorstel niet hier en nu zouden kunnen afhandelen. Wat ons betreft kunnen wij dit voorstel op dit moment behandelen.

Staatssecretaris Kohnstamm:

Voorzitter! Allereerst wil ik dankzeggen dat de heer De Boer mij via de griffier in kennis stelde van dit procedurele punt, zodat ik er nog even over na heb kunnen denken, hoewel het niet in de schriftelijke gedachtewisseling voorkwam.

De directe aanleiding voor indiening van dit wetsontwerp hangt samen met de gedachte die achter de koppelingswet schuilgaat. Ik wil noch kan dat ontkennen, maar de koppeling tussen dit wetsontwerp en de koppelingswet als zodanig is in beginsel niet aanwezig. De vraag die voorligt bij dit wetsvoorstel, is of je vindt dat vreemdelingen die vijf jaar onafgebroken in Nederland woonachtig zijn geweest, stemrecht moeten hebben, of dat je vindt dat vreemdelingen die vijf jaar onafgebroken met een legale status in Nederland verblijven, stemrecht moeten hebben. Dat is de kwintessens. Dat staat formeel los van de koppelingswet, maar het is een van de gedachten die is opgekomen door het veranderende beleid op dit terrein. Ik denk dat het fair is om beide kanten naar voren te brengen in mijn reactie op de opmerkingen. Er is formeel in ieder geval geen koppeling. Er is materieel wel een causaal verband tussen de discussie over de koppelingswet en de indiening van dit wetsontwerp. Mijns inziens is er voor degenen die vinden dat stemrecht gegeven zou moeten worden aan vreemdelingen die vijf jaar onafgebroken een legale status hebben gehad, formeel geen enkel beletsel om het wetsontwerp te behandelen.

Voorzitter! Ik heb tot mijn spijt niet het antwoord waarom bijvoorbeeld de nadere memorie van antwoord op het nadere voorlopig verslag bij de koppelingswet niet al bij deze Kamer is. Ik weet dat het kabinet er wel degelijk haast mee heeft. Het wetsvoorstel is politiek niet onomstreden geweest, noch bij de vorming van het kabinet, noch bij de discussie in de Tweede Kamer. Wij willen er voortgang mee maken. De heer De Boer heeft volstrekt gelijk met zijn opmerking over eenheid van het kabinetsbeleid. Dus nu ik hier sta, ben ik schuldig aan de vertraging die de nadere memorie van antwoord heeft teweeggebracht.

De heer Van Dijk vraagt hoeveel uitstel technisch tot de mogelijkheden behoort, indien je zou wensen dat de inhoud van het wetsvoorstel van toepassing is bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen. Eerlijk gezegd, is dat precies de reden waarom ik zowel bij de Tweede als bij de Eerste Kamer heb aangedrongen op spoedige behandeling. Feitelijk is het zo, dat als de Eerste Kamer erin zou slagen, over dit ordeprobleem heen te komen, het wetsvoorstel te behandelen en er eventueel mee in te stemmen, de hele machinerie klaar staat om alle papieren te wijzigen. Die zijn nodig vanaf het moment dat de kandidaatstelling voor de gemeenteraadsverkiezingen geopend wordt. Op vrij korte termijn is dat al het geval. Ik heb de data niet paraat, maar ik meen te weten dat wij niet erg veel uitstel kunnen gebruiken, tenzij de Kamer tot de conclusie komt, het wetsvoorstel niet te kunnen behandelen om voor de Kamer moverende redenen. De heer De Boer heeft er enkele genoemd. Het effect bij een uitstel van een of twee weken zou mijns inziens bijna zo zijn dat wij het voorstel niet voor de komende gemeenteraadsverkiezingen van toepassing kunnen verklaren.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Mag ik een aanvullende vraag stellen? Gebruikt de staatssecretaris geen drogredenering? In de artikelen IV en V stelt de regering zelf voor dat de eis van vijf jaar legaal verblijf niet zal gelden voor de periode van vóór februari 1996. Dat betekent dat het wetsvoorstel van geen enkele waarde is bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1998, maar dat het pas tot volle werking komt bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2002. Waarom moet er dan zo'n haast gemaakt worden? Die haast is in deze redengeving helemaal niet aanwezig.

Staatssecretaris Kohnstamm:

Voorzitter! Het totale wetsontwerp bevat ook een aanpassing van het woonplaatsbeginsel. Dat vergt op allerlei gronden formulieren die uitgestuurd moeten worden. Wij moeten dat nu snel doen. Of een deel van het wetsontwerp op grond van het artikel dat de heer De Boer noemt direct het door hem veronderstelde effect sorteert, houd ik nog even voor mij. Als het nodig is, daarop een weloverwogen en gefundeerd antwoord te geven, heb ik heel even ruggespraak nodig met de ambtenaren die inmiddels ook gearriveerd zijn. Een korte schorsing van twee minuten zou voldoende zijn.

De aanpassing aan de GBA heeft een zelfstandige, technische waarde. Om die reden zou het wetsontwerp binnen twee weken behandeld moeten worden.

De heer De Boer (GroenLinks):

De staatssecretaris denkt dus dat de aanpassing aan de GBA geëffectueerd wordt bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1998?

Staatssecretaris Kohnstamm:

Ja, want dat kan sowieso los van de koppelingswet gebeuren.

De heer De Boer (GroenLinks):

Daarover heb ik zo mijn twijfels.

Staatssecretaris Kohnstamm:

Voorzitter! Technisch wordt mij nu gemeld, in antwoord aan de heer Van Dijk, dat de kandidaatstelling voor de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvindt op 20 januari 1998. De oproepingskaarten moeten vóór 18 februari 1998 verzonden zijn. Met het oog op de voorbereiding daarvan is inwerkingtreding van de wet per 1 december 1997 wenselijk.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Het gaat natuurlijk om de materiële inhoud. De discussie wordt gevoerd in het licht van de aanscherping van het vreemdelingenbeleid, wat je daar ook van vindt. Je kunt er verschil van mening over hebben. In de materiële redengeving voor het wetsvoorstel wordt voortdurend de relatie met de koppelingswet gelegd. De staatssecretaris erkent dat ook. Hij heeft alleen wel gelijk, dat de formele wetgeving niet verwijst naar de koppelingswet. Zij heeft er echter wel heel veel mee te maken.

In de Tweede Kamer is de juiste volgorde aangehouden. Daar is de koppelingswet aanvaard. Pas later is dit wetsvoorstel behandeld en aanvaard, namelijk eind augustus. Wij zijn niet verantwoordelijk voor de omkering van waarden, waardoor wij nu eerst moeten praten over een verdere uitwerking en invulling van de aanscherping van het vreemdelingenbeleid, zonder dat de meer principiële materie van de koppelingswet hier behandeld is. Daar heb ik en houd ik toch bezwaar tegen. Ik had het veel netter gevonden als de volgorde was gehandhaafd.

Naar mijn mening zijn er niet zo verschrikkelijk veel bezwaren om de wetgeving niet te laten gelden voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1998. De discussie gaat eigenlijk over de vijf jaar dat men op een geldige verblijfstitel in Nederland moet zijn geweest voordat men mag stemmen voor de gemeenteraad. Dat artikel zal vóór de gemeenteraadsverkiezingen van 1998 niet geëffectueerd kunnen worden, omdat de termijn van voor 1996 niet meetelt. Met andere woorden, waar doen wij eigenlijk ingewikkeld over?

Voor de rest gaat het om kleinere bepalingen, die niet van zo'n verschrikkelijk belang zijn. De discussie is geconcentreerd op de termijn van vijf jaar. Ik praat dan nog niet over de rare gang van zaken, zo zeg ik de heer Van Dijk, rond het amendement. Die komt eventueel nog wel aan de orde. Het is tamelijk opmerkelijk dat de regering de inhoud van een amendement goed vindt, dat het amendement vervolgens door knulligheid niet wordt aanvaard en dat de regering zich daarna neerlegt bij het mindere. Daarmee ben ik echter de discussie al begonnen. Dat was niet de bedoeling.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb de heer De Boer in eerste termijn nog een vraag gesteld naar aanleiding van het voorstel van orde. Stel dat wij hem volgen en de behandeling van dit wetsvoorstel uitstellen totdat de koppelingswet is behandeld. Waartoe moet dat dan leiden?

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat moet leiden tot het eerst aanvaarden van de koppelingswet en het daarna aanvaarden van dit wetsvoorstel, naar ik aanneem door een meerderheid van de Kamer.

De heer Van Dijk (CDA):

Als u de band die Van der Burg en Hoekema in de Tweede Kamer hebben gelegd, namelijk dat er beter aan gedaan zou worden om het wetsvoorstel te wijzigen, niet legt, maakt u onvoldoende duidelijk of het uitstel enig materieel effect zal hebben.

De heer De Boer (GroenLinks):

Het gaat mij om een behoorlijk wetgevingsproces, met een materiële volgorde. Ik vind dat je eerst de discussie ten principale moet voeren. Ik ben er niet de oorzaak van, dat de regering 3,5 maand nodig heeft om na te denken over ons nadere voorlopig verslag. Dat had ik niet verwacht. Ik dacht dat het in 2 weken voor de bakker zou wezen, gezien de grote meerderheid die dit wil. Er moet echter opeens 3,5 maand over nagedacht worden. Dan is er dus kennelijk iets aan de hand. Ik wil weten wat er aan de hand is en eventueel gevolgen heeft voor dit wetsvoorstel. Dat is toch volkomen redelijk?

De heer Van Dijk (CDA):

De inhoud van de koppelingswet is u bekend, want zij ligt bij de Kamer. Ziet u aankomen dat als de wet aangenomen wordt er enige strijdigheid is met het wetsvoorstel dat nu voorligt?

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat zou kunnen. Als u mij die vraag half juli had gesteld, had ik gezegd dat de koppelingswet achter elkaar door de Kamer zou gaan, met een paar stemmen tegen. Dan zou natuurlijk de onderhavige wetgeving ook volgen. Kennelijk is er opeens een kink in de kabel, want anders hoef je er geen 3,5 maand over na te denken. Ik wil weten wat er aan de hand is, voordat wij überhaupt over aanscherping van de wetgeving praten. Dat vind ik echt redelijk.

De heer Van Dijk (CDA):

Wij hebben voorzover wij nu kunnen nagaan geen enkele indicatie dat er wat u noemt een kink in de kabel is. Van grotere betekenis is of u nu, vooraf, al strijdigheid ziet tussen beide wetsvoorstellen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ja, want dit wetsvoorstel staat in de teneur van een aanscherping van het vreemdelingenbeleid. De principiële discussie over het aanscherpen van het vreemdelingenbeleid moeten wij in deze Kamer nog voeren. Kennelijk zijn er nu problemen, want anders hadden wij al lang een nadere memorie van antwoord gehad. Het waarom weet ik niet, maar ik vind het heel terecht om eerst die nadere memorie van antwoord te krijgen en om te weten of er problemen zijn. Misschien gaat die principiële discussie inmiddels wat anders uitvallen. Ik heb geen reden om het te veronderstellen, maar misschien trekt de regering het wetsvoorstel terug. Waarom moet zij anders zo lang nadenken? En als het wetsvoorstel wordt teruggetrokken, wil ik ook nog eens opnieuw de discussie over deze aanscherping hebben. Kortom, dit alles heeft wel degelijk met elkaar te maken.

Mijn vraag is dus wat er onredelijk aan is om de regering te vragen om eerst de koppelingswet hier in te dienen. Dan mag wat mij betreft dezelfde dag ook deze wet afgehandeld worden. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Ik vind wel dat het bij elkaar hoort. Ik vind niet dat je het moet losmaken en dat je deze Kamer de principiële discussie moet onthouden, hoe die ook uitvalt.

Nogmaals, wij zijn niet verantwoordelijk voor deze problemen. Deze problemen worden door de regering zelf veroorzaakt. En ik wil niet opgezadeld worden met de rare gevolgen daarvan. Ik blijf dus bij mijn voorstel.

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De koppeling die de heer De Boer signaleert en waarover ook de staatssecretaris gesproken heeft, is een wat oneigenlijke koppeling, namelijk het geval, dat zich veel vaker voordoet, dat een bepaalde opvatting ertoe leidt dat verschillende wetsvoorstellen gesteund worden. Dat betekent helemaal nog niet dat die wetsvoorstellen onderlinge afhankelijkheden vertonen.

Ik blijf erbij dat het voorstel dat nu voorligt, vandaag rijp is voor behandeling. De staatssecretaris heeft ons nog enkele zakelijke gronden uiteengezet om de wenselijkheid te onderstrepen dat het ook vandaag wordt behandeld. Mijn fractie hecht eraan dat die behandeling doorgaat.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Ook wij zijn niet overtuigd van de noodzaak tot uitstel van de behandeling van dit wetsvoorstel. Het is duidelijk geworden dat beide wetsvoorstellen weliswaar voortkomen uit eenzelfde benadering van de problematiek, maar ook naar de woorden van de heer De Boer is er geen noodzakelijke tegenstelling, in de zin dat deze wet zou moeten wachten tot de andere is afgehandeld. Het gaat er inderdaad om, zoals de staatssecretaris heeft uiteengezet, of wij het ermee eens zijn dat op basis van betere gegevens die nu beschikbaar gekomen zijn om ondubbelzinnig de status van vreemdelingen in ons land vast te stellen, op een verbeterd systeem van informatie, ook inderdaad de regels zo worden gemaakt dat een kiesrecht wordt gekoppeld aan een vijfjarig verblijf, niet alleen als ingezetene, maar als ingezetene met een legale status. Dat is de vraag waarvoor wij gesteld worden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Maar dat verbeterde systeem van informatie wordt toch grotendeels geregeld in de koppelingswet? Als dat verbeterde systeem van informatie er niet is, heb je toch kans dat op allerlei momenten de gronden aan die vijfjarige verblijfstitel kunnen – laat ik het voorzichtig formuleren – ontvallen? Het hangt toch wel degelijk met elkaar samen? Ik begrijp wel dat u dit wetsvoorstel wilt aanvaarden, omdat u die aanscherping van het vreemdelingenbeleid wilt. Ik neem u dat ook niet kwalijk, maar het gaat toch te ver om te zeggen dat er geen verband tussen deze wetsvoorstellen bestaat. Dat verband is er wel degelijk.

De heer Van Dijk (CDA):

De heer De Boer heeft deze vraag in iets andere vorm reeds gesteld aan de staatssecretaris. De staatssecretaris geeft te kennen dat hij ervan uitgaat dat de gegevens inderdaad beschikbaar zijn.

Staatssecretaris Kohnstamm:

De koppeling van de vreemdelingenadministratie en de GBA is een feit dat losstaat van de koppelingswet als zodanig. Met die technische exercitie zijn wij nu een heel eind op dreef. Die geeft de nieuwe informatie in de GBA om te kunnen functioneren volgens de wetgeving die nu voorligt.

De heer Hessing (D66):

Voorzitter! Ook mijn fractie heeft geen harde argumenten gehoord op grond waarvan wij nu zouden moeten besluiten te wachten op behandeling van de koppelingswet. Je zou het misschien ook kunnen omdraaien: zelfs al zou de koppelingswet hier niet worden aangenomen, dan nog zouden wij er behoefte aan hebben om vast te leggen dat voor het kiesrecht alleen in aanmerking komen degenen die vijf jaar lang hier ingezetene zijn en over een geldige titel beschikken. Dat is het zelfstandige feit dat nu voorligt in dit wetsvoorstel – een wetsvoorstel dat wij, naar het oordeel van mijn fractie, vandaag kunnen behandelen.

In stemming komt het voorstel van orde van de heer De Boer.

De voorzitter:

Ik constateer, dat het aanwezige lid van de fractie van GroenLinks voor dit ordevoorstel heeft gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik geef nu het woord aan de heer De Boer om over het wetsvoorstel als zodanig het woord te voeren.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Hoe je ook denkt over de aanpak om illegale vreemdelingen uit te sluiten van voorzieningen en faciliteiten – dat komt dus bij de koppelingswet – het is in mijn ogen tamelijk stuitend, als dit beleid tot gevolg heeft dat ook de rechten van legaal verblijvende of gedoogde vreemdelingen worden aangetast. Dat is met dit wetsvoorstel het geval.

Nu is het zo dat vreemdelingen actief en passief kiesrecht hebben voor gemeenteraden, als zij hier vijf jaar wonen en op de dag van de kandidaatstelling een geldige verblijfstitel hebben. In de nieuwe situatie moet die vijf jaar door geldige en aaneensluitende verblijfstitels worden gedekt. Ook wettelijk of door de rechter gedoogd verblijf telt niet meer mee. Is er een onderbreking van – ik zeg het nu even heel scherp – ook maar één dag in die vijfjarenperiode, door welke oorzaak dan ook, dan begint de termijn van vijf jaar opnieuw te tellen.

Als motief geeft de regering dat deze wetswijziging noodzakelijk is om conform de, nog niet bestaande, koppelingswet – daar heb je het alweer – aan illegale vreemdelingen de toegang tot faciliteiten te ontnemen, dus ook tot de faciliteit van het kiesrecht. Dat is, met permissie, tamelijke onzin. Ook nu al voorkómen Kieswet en Gemeentewet dat illegalen kiesrecht hebben; het gaat in dit geval ook over illegalen. Welke "dirty mind" veronderstelt nu dat een illegaal zich zal laten registreren om aan gemeenteraadsverkiezingen mee te doen? Wie voor dat probleem wetten wil veranderen, is met een zwaar kanon aan het schieten op een in mijn ogen niet bestaande mug. Dat valt behoorlijk tegen van een deregulerend paars kabinet en een D66-staatssecretaris.

Ook het motief dat deze ingreep nodig is om een bewijs te hebben van een zekere mate van inburgering, lijkt mij gezocht. Dan moet je niet verkrampt vasthouden aan het ononderbroken verblijf, als dat de voornaamste redengeving zou zijn. Een paar weken missen in een periode van vijf jaar zegt niks over de mate van inburgering.

Is de argumentatie al niet steekhoudend, ook de praktijk bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1986, 1990 en 1994 heeft laten zien dat er geen enkele reden is om nu met een doorschietende oplossing voor dat niet bestaande probleem te komen. Eigenlijk is er op dat terrein heel weinig aan de hand en past het alleen maar in het hele beleid en de hele filosofie van de aanscherping van het vreemdelingenbeleid, hetgeen zich nu ook tot legaal in Nederland verblijvende burgers gaat uitstrekken.

Van diverse zijden is betoogd dat het volstrekt onterecht is, als legaal verblijvende vreemdelingen het risico lopen dat zij bij fouten van de vreemdelingendienst – daar worden nogal wat fouten gemaakt, bijvoorbeeld het niet volledig laten aansluiten van de geldigheidsduur bij een vorige vergunning – hun kiesrecht kwijt zijn. Dat is nog erger, als na de verkiezingen zou blijken dat intrekking of niet tijdige verlenging ten onrechte is gebeurd, want dan zijn zij tijdens die verkiezingen hun kiesrecht kwijt geweest en blijkt vijf maanden later dat dit geheel ten onrechte was.

Het minste zou toch moeten zijn dat lopende een bezwaar of beroep tegen intrekking of niet tijdige verlenging, de vijfjarentermijn in elk geval intact blijft. Ook dat is niet het geval. Hoe hard maakt de staatssecretaris de in de Tweede Kamer gedane toezegging, dat bij verlening van verblijfstitels met terugwerkende kracht altijd gezorgd zal worden voor perfecte aansluiting op de vorige titel, zodat voor onderbreking niet gevreesd hoeft te worden? Maakt deze toezegging onderdeel uit van de bij de vreemdelingendienst voorgeschreven procedure? Hoe wordt dat vastgesteld? Kunnen toekomstige gedupeerden staat maken en zich beroepen op deze toezegging van de regering? Moet deze toezegging eigenlijk niet wettelijk worden vastgelegd, bijvoorbeeld in de Vreemdelingenwet? Is de staatssecretaris bereid dit bij een volgende wetswijziging te regelen?

Schrijnend vindt mijn fractie het grote onderscheid dat ontstaat tussen ingezetenen van de EU en legale vreemdelingen van buiten de Europese Unie. Als de argumentatie voor actief en passief kiesrecht is gelegen in een zekere mate van inburgering – dat gebeurt nu in de redengeving van de regering – blijft het raar en onverdedigbaar, dat een maffiose Italiaan die geen woord Nederlands spreekt en twee weken in Nederland woont wél kiesrecht heeft en een vloeiend Nederlands sprekende en volledig ingeburgerde vreemdeling met een breukje in zijn status van vijf jaar van het kiesrecht wordt uitgezonderd. Ik vind dat dit niet klopt. Het is doorgeschoten regelneverij zonder enig feitelijk belang, met een bedenkelijk luchtje!

Welk redelijk doel dient dit nu? Deze wetswijziging is van toepassing op hooguit 7000 legaal verblijvende vreemdelingen in Nederland. Die 7000 legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen met breukjes in hun termijn van vijf jaar zijn verspreid over ongeveer 600 gemeenten. Kortom, het heeft helemaal niets met zetels of kiesdelers te maken en het heeft geen enkel effect op de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen. Kortom, waarmee zijn wij helemaal bezig?

Voorzitter! Tot slot wil ik nog iets zeggen over de amateuristische gang van zaken met betrekking tot het gewijzigd amendement-M.M. van der Burg/Hoekema. Dit amendement is zodanig gewijzigd dat er alleen nog punten in staan die de regering had willen overnemen, c.q. als een verbetering beschouwt. Uit hoofsheid jegens de Tweede Kamer – zo is deze staatssecretaris en dat siert hem – is de staatssecretaris niet zelf met een wijzigingsvoorstel gekomen, maar laat de eer aan de indieners van het amendement c.q. aan de Tweede Kamer, prachtig! Vervolgens begaan de indieners de knulligheid (een nieuwe actuele term in de politiek aan de overzijde) om niet vooraf de neuzen te tellen. Dat doen wij hier gebruikelijk wel en als het maar enigszins spannend lijkt te worden, vragen wij hoofdelijke stemming. Dat hebben de indieners echter niet gedaan. Bij de stemming bleek het amendement slechts steun te krijgen van 74 Kamerleden. Dat was niet de bedoeling. De staatssecretaris zou het wetsvoorstel willen verbeteren op de manier zoals aangegeven in het amendement-M.M. van der Burg/Hoekema, maar ziet daarvoor geen ruimte vanwege de manier waarop een en ander in de Tweede Kamer verlopen is. Nu komt er dus een wetsvoorstel waarvan hij eigenlijk vindt dat er een paar dingen in verbeterd zouden kunnen worden, maar hij doet het niet. Collega Van Dijk heeft zich afgevraagd, of dit niet zou moeten leiden tot een novelle. Waarom neemt de staatssecretaris daartoe niet het initiatief?

Conclusie: rare jongens, die paarse wettenmakers!

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Voorzitter! We praten vandaag over een wijziging van de Kieswet. Behalve een aantal niet-problematische wijzigingen die verband houden met wijziging van de wet GBA, worden enkele veranderingen voorgesteld die verband houden met de invoering van het geïntegreerde vreemdelingenbeleid.

De fractie van de PvdA hecht aan het kiesrecht voor buitenlanders, die hier langere tijd zijn. Zij vindt het ook voor de hand liggend dat het kiesrecht wordt voorbehouden aan hen die rechtmatig in Nederland verblijven. Dit is overigens ook volgens de huidige Kieswet het geval. De nieuwe wet verschilt slechts op twee punten van de oude Kieswet. Het eerste punt is dat de regel wordt geschrapt dat vreemdelingen die in procedure zijn over de verlenging van hun verblijfstitel, kiesrecht hebben. Het tweede punt is dat een vreemdeling slechts kiesrecht heeft na vijf jaar verblijf dat aaneensluitend is gedekt door verblijfstitels. Na elke onderbreking, ook voor korte tijd, moet er opnieuw worden geteld. Krachtens de wet of rechterlijk bevel gedoogd verblijf telt niet mee.

Met name het tweede punt verbaast ons. Immers, bij de bepaling van al dan niet rechtmatig verblijf met het oog op de vijfjarentermijn wordt afgeweken van de definitie van rechtmatig verblijf in het voorstel koppelingswet, zonder dat daar een goede reden voor is. Volgens artikel 1b, sub 3, van de koppelingswet genieten vreemdelingen onder meer rechtmatig verblijf: in afwachting van de beslissing op een aanvraag om toelating, voortgezette toelating daaronder begrepen, terwijl ingevolge deze wet dan wel op grond van een beschikking ingevolge deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat over de aanvraag is besloten. Deze periode van rechtmatig verblijf telt in de Kieswet niet mee.

Uitdrukkelijk wordt in de memorie van toelichting verwezen naar de wens om aan te sluiten bij het geïntegreerd vreemdelingenbeleid, zoals uitgewerkt in de koppelingswet. Op onze vragen of de huidige regeling tot problemen aanleiding heeft gegeven, is door de regering ontkennend geantwoord.

Onze partijgenoten aan de overkant hebben samen met D66 geprobeerd, aan dit storende verschil tussen de twee wetsvoorstellen iets te doen. Dan doel ik op het amendement van mevrouw Van der Burg en de heer Hoekema. Het uiteindelijk door hen ingediende amendement werd door de regering gesteund. Ook de regering onderkende dat een behoorlijke wettelijke regeling van de kiesgerechtigdheid temeer wenselijk is, nu het gaat om een op de Grondwet steunend recht. Door een ongelukkige gang van zaken bij de stemming werd het amendement verworpen.

Door de regering is in de Tweede Kamer en ook naar aanleiding van in deze Kamer gestelde vragen aangegeven dat in de praktijk voorkomen zal worden dat vreemdelingen nadeel zullen ondervinden van gaten in hun verblijfstitel. Immers, in de regel worden vergunningen met terugwerkende kracht verleend als de niet tijdige verlenging niet is toe te rekenen aan de vreemdeling. Toegezegd is door de staatssecretaris van Justitie dat zowel in de vreemdelingencirculaire als in een instructie aan de vreemdelingendiensten expliciet zal worden ingegaan op de gevallen waarin een verblijfstitel met terugwerkende kracht moet worden verlengd. Wij waarderen deze toezegging. Het is ons echter niet duidelijk waarom een dergelijke regel niet kan worden opgenomen in vreemdelingenwet of -besluit. Waarom past een dergelijke regel daar niet? Is het wel juist om deze regel te zien als uitvloeisel van een bestuurspraktijk? Moet de terugwerkende kracht niet gezien worden als een rechtswaarborg voor de vreemdeling? Kan wel volstaan worden met een waarborg bij ministeriële circulaire, nu het gaat om waarborgen die essentieel zijn voor de uitoefening van een fundamenteel recht als het kiesrecht? Als er bezwaren zijn tegen regeling in vreemdelingenwet of -besluit, zou dan de regeling van terugwerkende kracht niet minstens moeten worden vastgelegd in het Voorschrift vreemdelingen, waarin het systematisch zeker ingepast kan worden? Wij verwijzen naar de artikelen 21 en 24 van dat voorschrift. Een regeling aldaar geeft helderder waarborgen. Immers, het Voorschrift vreemdelingen is een algemeen verbindende regeling waarvan, in tegenstelling tot beleidsnormen, niet in bijzondere gevallen mag worden afgeweken. Een dergelijke regeling biedt ook meer waarborgen in een procedure omtrent het kiesrecht, die niet gevoerd wordt tegen Justitie of onder haar ressorterende ambtenaren maar voor B en W.

Voorzitter! Er is nog een ander aspect van de wijziging van de Kieswet, dat ons zorgen baart. Volgens de artikelen IV en V van het wetsvoorstel begint de vijfjarentermijn van onafgebroken verblijfsrecht te lopen op het moment van inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie, dat wil zeggen vanaf 1 februari 1996. De koppeling tussen GBA en VAS vertoonde op dat moment veel imperfecties, die uitvoerig aan de orde zijn geweest bij de behandeling van de koppelingswet in de Tweede Kamer en in de schriftelijke voorbereiding tot nu toe in deze Kamer. Ook bij de voorzover ons bekend meest recente meting, beschreven in de brief van de staatssecretaris van Justitie van 10 juli 1997, was het systeem nog niet perfect. Het is wat te simpel om te zeggen dat er sprake was van een correcte situatie in 99% van het aantal gevallen. Er zijn volgens die meting nog 3600 vreemdelingen, waarvan niet duidelijk is waarom ze wel in het GBA en niet in het VAS voorkomen. Er zijn 5500 gevallen, waarin het VAS niet de juiste verblijfstitel kan aanleveren. En er zijn 20.400 VAS-records, waarin de juiste adresgegevens van het GBA ontbreken.

Op grond van deze gegevens concluderen wij, dat de kans niet denkbeeldig is, dat een niet te verwaarlozen groep vreemdelingen ten onrechte niet als kiezer zal staan geregistreerd. De staatssecretaris heeft ons laten weten het moeilijk en overbodig te vinden om degenen die volgens het GBA "gaten" in hun verblijfstitel hebben, individueel te benaderen. Dit zou volgens de staatssecretaris ook valse verwachtingen kunnen wekken. Wij begrijpen nog steeds niet goed, waarom dit zo moeilijk en kostbaar is en waarom valse verwachtingen gewekt zouden worden door een behoorlijk geformuleerde aanschrijving. Kan de staatssecretaris dit nog eens uitleggen? In elk geval staan tegenover eventuele bezwaren ook voordelen. Als wij serieus menen, dat het geven van kiesrecht aan vreemdelingen van belang is met het oog op hun inburgering, mag ook iets worden geïnvesteerd om degenen die dat recht hebben te stimuleren het uit te oefenen. Wij willen immers graag deelname van de burgers aan de politiek. Door mensen te wijzen op bij hen gesignaleerde "gaten" in de verblijfstitel kunnen zij tijdig actie ondernemen.

De staatssecretaris zegt, dat gemeenten op de problemen zullen worden gewezen en zodoende daaraan voldoende aandacht kunnen besteden in hun voorlichting. Ook in landelijke voorlichtingscampagnes zal aandacht worden besteed aan het kiesrecht van niet-Nederlanders. Is het de bedoeling in de voorlichtingscampagnes op landelijk en gemeentelijk niveau uitdrukkelijk te wijzen op de procedure die de Kieswet kent voor het mededeling krijgen van al dan niet registratie en voor het opkomen tegen vermeende onjuistheden? Wil de staatssecretaris uitleggen hoe hij zich voorstelt, dat B en W binnen 7 dagen in staat zullen zijn om te beslissen in gevallen, waarin onduidelijkheid over de verblijfstitel is ten gevolge van fouten in de koppeling van bestanden?

Voorzitter! Wij wachten met belangstelling de antwoorden van de staatssecretaris af.

Staatssecretaris Kohnstamm:

Voorzitter! Ik dank de Kamer voor haar plenaire inbreng in eerste termijn. Mij dunkt dat zij over de essentie van althans een onderdeel van wetsontwerp vrij uitvoerig heeft gesproken. Alvorens op de concrete vragen van de heer De Boer en mevrouw Le Poole te antwoorden wil ik met nadruk aangeven waarin de essentie van het wetsontwerp is gelegen.

Wij zijn tot de conclusie gekomen, dat het weliswaar nuttig en nodig is om het grondwettelijke recht om te kiezen en gekozen te worden gestalte te geven, maar dat er eigenlijk imperfecties in het huidige systeem zitten. Daarom zou het verstandig en raadzaam zijn om ten aanzien van die grondwettelijke aangelegenheden te bezien in hoeverre je kunt nagaan dat het ingezetenschap niet centraal hoeft te staan maar een legale status. Daarmee is niet gezegd hetgeen de heer De Boer, meen ik, enigszins suggereerde, dat de primaire doelstelling van het wetsontwerp is illegalen uit de procedures van het stemrecht te houden. De heer De Boer heeft wel voor het grootste deel het gelijk aan zijn zijde als zijn stelling erop neerkomt, dat ook in het huidige systeem illegalen in beginsel niet het kiesrecht hebben. Daar draait de discussie echter niet om. Degenen die de Handelingen van de Tweede Kamer op dit punt erop na hebben gelezen, zullen tot de conclusie zijn gekomen dat er een korte discussie tussen mevrouw Varma en mij is geweest en in het vuur van het betoog de woorden weliswaar niet zorgvuldig werden gekozen, maar dat ik toen in tweede termijn heb gezegd: het gaat niet puur om de illegalen; het gaat om de vraag: zouden wij de regeling niet zo vorm kunnen geven, dat aan de vreemdelingen die hier vijf jaar onafgebroken ingezeten zijn, de eis wordt gesteld dat er een legale titel is.

Eenieder die zegt dat die termijn van vijf jaar tot op zekere hoogte voor discussie vatbaar is, heeft het gelijk aan zijn of haar zijde. Of je nu voor een termijn van vijf, vier, drie, zeven of tien jaar kiest, het zal altijd een arbitrair element in zich hebben. Om allerlei redenen is op basis van de huidige praktijk de termijn van vijf jaar gecontinueerd, ook omdat vijf jaar onafgebroken ingezetenschap op basis van een legale status het begin van helderheid brengt dat er sprake is van een zekere mate van inburgering. Ook dat is tot op zekere hoogte arbitrair, maar voor dergelijke wetgeving heb je nu eenmaal wat hardere feiten en vooral criteria nodig.

De heer De Boer heeft nogal fors getoonzet het onderscheid tussen EU-onderdanen en overige niet-Nederlanders naar voren gebracht. Ik kan hier slechts op antwoorden dat het verschil in behandeling op dit punt het directe gevolg is van het burgerschap van de Europese Unie zoals neergelegd in het Verdrag van Maastricht. Ook op andere terreinen genieten EU-onderdanen op grond van dat Europese burgerschap andere rechten dan overige niet-Nederlanders. Het kiesrecht voor EU-onderdanen voor gemeenteraadsverkiezingen onder dezelfde voorwaarden als voor Nederlanders is terug te voeren op een richtlijn uit 1994.

De heer De Boer is ingegaan op de gang van zaken rond het amendement van mevrouw Van der Burg en de heer Hoekema in de Tweede Kamer. Ik meen dat het mij niet past om commentaar te geven op de gebeurtenissen in de plenaire vergadering van de Tweede Kamer. Wel vormde ook daar de terugwerkende kracht, die hier terecht indringend centraal is gesteld door mevrouw Le Poole, het hoofdonderdeel van de discussie. De vraag was: hoe kun je dat waterdicht regelen? Zoals ook is gebleken in het overleg dat ik met de collega van Justitie heb gehad, leiden verschillende wegen naar het ook door mevrouw Le Poole gewenste effect dat er absolute helderheid ontstaat over de terugwerkende kracht. In de praktijk zal die zo worden vormgegeven dat bij ontbrekende elementen in de legale status zaken die de vreemdelingen als zodanig niet zijn tegen te werpen, bijvoorbeeld in de procedure – ik denk aan fouten van de beoordelende instanties, etc. – er niet toe zullen leiden dat de vijfjaarperiode tegen die vreemdeling wordt ingebracht. Ik wil nu niet de suggestie wekken een totale kenner van de koppelingswet en van het vreemdelingenbeleid te zijn, maar ik heb mij laten overtuigen door mijn collega dat een van die verschillende wegen de lijn van het amendement van mevrouw Van der Burg is. De andere lijn is om het in de circulaire zo neer te leggen dat het een direct werkend element is voor burgers die daarop een beroep wensen te doen. Op die manier kan het voor het overgrote deel waterdicht worden geregeld.

Mevrouw Le Poole heeft in haar schriftelijke inbreng de vraag centraal gesteld of die wens, die wordt gedeeld door mijn collega van Justitie en mijzelve, naast de circulaire niet in de wet moet worden geregeld. Ik heb getracht, die vraag in de stukken uitvoerig te behandelen. Mevrouw Le Poole heeft nu niet primair om regeling in de wet of anderszins gevraagd, maar om inpassing in het Voorschrift vreemdelingen. Voorzover ik deze vraag met de collega van Justitie heb doorgesproken – deze vraag lag tot op heden niet zo concreet voor – is het antwoord van haar in mijn richting, en daarmee van mij in de richting van mevrouw Le Poole, dat haar wens zeer denkbaar is. Bij dezen kan ik haar dan ook toezeggen dat bij aanvaarding van het nu voorliggende wetsvoorstel mijn collega van Justitie en uiteraard ikzelf ervoor zullen zorgen dat de regeling van terugwerkende kracht in het Voorschrift vreemdelingen zal worden ingepast. Daarmee is nog sterker dan door neerlegging in de circulaire het probleem van de terugwerkende kracht naar onze stellige overtuiging opgelost. Daarmee zal dit probleem zich dus niet voordoen. Hiermee is ook een antwoord gegeven aan de heer De Boer: ik acht het op die grond niet noodzakelijk en overigens naar de Tweede Kamer toe niet direct aannemelijk te maken, dat op dit punt een novelle wordt opgesteld. De toezegging die ik heb gedaan aan het adres van mevrouw Le Poole zal ik uiteraard wél nakomen.

Tegen de heer De Boer zeg ik nog dat achter de paarse wettenmakers eigenlijk m/v zou moeten staan. Hij noemt het nu alleen jongens, maar ik denk dat dit een vergissing zijnerzijds is.

Mevrouw Le Poole heeft in de schriftelijke behandeling en ook nu de vraag gesteld, hoe waterdicht de koppeling GBA/VAS is, en in hoeverre wij er van uit kunnen gaan dat op basis van het voorliggende wetsvoorstel, waarbij voor het anker van het GBA gegaan wordt voor het verkrijgen van stemrecht, de imperfectie die de koppeling nog toonde wordt verholpen. Daarmee wordt voorkomen dat mensen die in beginsel stemrecht zouden hebben daarvan niet in kennis worden gesteld of dat niet zouden krijgen. Voorzitter! Op basis van het huidige totaaloverzicht, waaraan ook sinds 10 juli 1997 fors is doorgewerkt, kom ik tot de conclusie dat we meer overhoop halen dan we aan resultaten zouden kunnen bewerkstelligen. De wijze waarop mensen in het huidige systeem worden opgeroepen, is natuurlijk ook op basis van een administratieve bewerking tot stand gekomen. Waar administratieve bewerkingen plaatsvinden zullen – het is niet anders – altijd fouten in kunnen sluipen. De vraag die zich in eerste instantie voordoet, is dus hoe de volhoudende inbreng op dit punt van mevrouw Le Poole namens de Partij van de Arbeid zich verhoudt tot de huidige praktijk. Omdat verandering, zeker in automatiseringssystemen, geen eenvoudige opgave is, zal dus heel zorgvuldig naar een en ander moeten worden gekeken. Dat hebben we gedaan. Er is het kabinet heel veel aan gelegen om die koppeling uiteindelijk zo foutloos mogelijk te maken. Als de koppelingswet straks wordt aangenomen, dan zal die vergaande effecten sorteren op de rechten van individuele burgers. Wij zullen dus alles op alles zetten om ervoor te zorgen dat er straks een zo foutloos mogelijk systeem ontstaat. Ik zeg niet dat het systeem foutloos wordt, want met ongeveer 15 miljoen Nederlanders in een geautomatiseerd systeem kun je niet totaal foutloos werken. Ik zou dat wensen, maar dat behoort niet tot de mogelijkheden.

Het is de vraag of je mensen die stemrecht hebben, maar te maken hebben met een cesuur in hun titel met betrekking tot hun verblijf in Nederland, op dat punt moet waarschuwen, zodat zij die kwestie eventueel nog recht kunnen zetten, alvorens er definitief stemming plaatsvindt. Ik heb dat serieus overwogen, maar er is sprake van een aantal grote bezwaren. In de eerste plaats vergt dit een verandering van de programmatuur van het GBA. Iedereen die iets met automatisering te maken heeft gehad, weet dat je met een verandering van de programmatuur, zeker nu wij hopen op vrij korte termijn met de nieuwe wet te kunnen werken, meer overhoop haalt dan je aan effect sorteert. Vervolgens wijs ik op de vals/positiefmelding bij deze discussie. Die heeft ook meegespeeld, want je zult waarschijnlijk een groot aantal mensen aanschrij ven dat op basis van het voorliggende wetsvoorstel geen stemrecht moet krijgen. De mededeling luidt dan dat men bij het gemeentebestuur tijdig moet melden dat de onderbreking van de legale status hen niet kan worden tegengeworpen of dat er een fout in het systeem zit. Daardoor schrijf je veel meer mensen aan dan je eigenlijk bedoelt te waarschuwen.

Ik kom wat dat betreft tot de conclusie, ook wat betreft de communicatie daarover naar buiten, dat voor de laatste kwestie die mevrouw Le Poole aan mij voorlegt – dat is schriftelijk ook al gebeurd – publieksvoorlichting de meest succesvolle en meest kansrijke manier is om te bezien in hoeverre wij het door haar gememoreerde probleem kunnen tackelen. De publieksvoorlichting zal in het algemeen zien op de veranderingen in het kiesstelsel. Het leeuwendeel daarvan hebben wij hier al behandeld en heeft al in het Staatsblad gestaan. Er is sprake van nogal wat veranderingen in de Kieswet voor de komende periode. Wij zullen, zowel in de landelijke publieksvoorlichting als in de voorlichting aan de gemeenten, expliciet ingaan op de mogelijkheid om herziening van de kiezersregistratie te vragen. Ik zal daar bij de komende campagne expliciet aandacht aan geven. Daarmee wordt mijns inziens een minder riskante en dus betere weg gevolgd dan de weg die mevrouw Le Poole mij op dit punt vroeg te volgen.

Dan kom ik op de vraag van de heer De Boer in het kader van het ordedebat welk effect de legale status van het wetsvoorstel heeft voor de komende verkiezingen. De eis bij de verkiezingen voor 1998 is nog steeds: vijf jaar ingezetene. Vanaf 1 februari 1996 wordt er ook bekeken of er sprake is van een legale status. Op dat ogenblik is de koppeling van GBA en VAS tot stand gekomen. Wij zullen er tot op het laatste moment aan werken om die koppeling zo perfect mogelijk te maken.

De heer De Boer (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Ik zal het heel kort houden, want wij worden het voor een deel niet eens. In de bijdrage van collega Le Poole en van de staatssecretaris blijkt duidelijk dat die relatie – ik durf het woord "koppeling" niet te gebruiken, want daar is niet echt sprake van – tussen de koppelingswet en het nu voorliggende voorstel er wel is. Deze voorstellen hebben namelijk eenzelfde tendens. Het zal duidelijk zijn dat wij het niet eens zijn met die tendens.

Ik ga nog even terug naar de toezegging van de staatssecretaris. Alles overwegende zegt hij dat een wettelijke regeling niet nodig is, omdat de toezegging die hij nu doet, namelijk om die regeling met terugwerkende kracht vast te leggen in het Voorschrift vreemdelingen, betrokkenen voldoende rechtskracht geeft. Als er problemen rijzen kan men daarop terugvallen en zorgen dat die aansluitende verblijfstitel wel tot stand komt. Is dat inclusief eventuele fouten van de kant van de vreemdelingendienst? Op een gegeven moment moet je soms van mening verschillen, procedures volgen en stukken wisselen over de vraag wie er nu gelijk heeft. Als er een procedure loopt, sluit, als ik het goed heb begrepen, de huidige wet mensen uit van het kiesrecht. Als men de procedure wint, wordt dat wel weer met terugwerkende kracht hersteld, zeker na deze toezegging, maar in de tussentijd kan men echter een gemeenteraadsverkiezing gemist hebben. Daar is kennelijk niets aan te doen. Of is de staatssecretaris bereid om bijvoorbeeld in datzelfde Voorschrift vreemdelingen te regelen dat lopende de procedure de verblijfstitel intact blijft, tot het tegendeel blijkt?

In het vreemdelingenvraagstuk geldt vandaag de dag nog maar één dragende gedachte, namelijk dat alles wat aanscherpt goed is. Mijn fractie verzet zich daar tegen. Nederland ontwikkelt zich tot een multiculturele samenleving, maar in veel opzichten is er nog geen begin van een visie over wat dat nu betekent en hoe dat constructief en oplossend aangepakt moet worden. De antwoorden die nog veel gegeven worden in dit land, worden vooral gekenmerkt door aanscherping en repressie. Wij vinden dat niet de weg, uit humaan oogpunt niet, en politiek gezien acht ik het kortzichtig, want wij zullen ons de komende jaren om dat hele multiculturele vraagstuk goed te regelen in het onderwijs, het grotestedenbeleid enz. zeer zwaar tegen komen. Deze aanpak van regressie en aanscherping zal niet helpen om die multiculturele samenleving op een goede en verantwoorde manier in de steigers te zetten. Daar ligt ons grootste bezwaar. Men is elke keer aan de verkeerde kant van het hele traject, van de hele samenlevingsproblematiek bezig. Dat is voor ons een reden om tegen dit wetsvoorstel te stemmen.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De Partij van de Arbeid heeft moeite met dit voorstel. Wij vinden het eigenlijk geen optimale wetgeving. De regering vindt dat er een geïntegreerd vreemdelingenbeleid moet worden gevoerd. Daar staan wij in beginsel achter, maar dan moet het wel op een nette manier gebeuren. Het beleid moet ook waarlijk geïntegreerd zijn en daarom had het voor de hand gelegen wanneer, zoals ik al een aantal keren heb gezegd, was aangesloten bij de definitie van rechtmatig verblijf in de koppelingswet. Wij hebben die weliswaar nog niet aangenomen, maar de Tweede Kamer wel. Die definitie van rechtmatig verblijf had in ieder geval ook hier door de regering gevolgd moeten worden, met een enkele uitzondering, zoals besproken in de Tweede Kamer.

Wij betreuren het ten zeerste dat het amendement niet is aangenomen. Dat zou een logische correctie van het wetsvoorstel geweest zijn. Nu de staatssecretaris heel duidelijk heeft toegezegd dat in het Voorschrift vreemdelingen geregeld zal worden dat gaten in de verblijfstitel die buiten de schuld van de vreemdeling zijn ontstaan, zullen worden gedicht door een regeling in dat voorschrift, menen wij dat de ernstigste bezwaren tegen het wetsvoorstel verholpen zijn. De onterechte verschillen tussen de definitie van rechtmatig verblijf in de Vreemdelingenwet na de koppelingswet en die in de Kieswet bestaan dan materieel immers nauwelijks meer. Daarom zijn wij heel blij met de toezegging die de staatssecretaris heeft gedaan.

Wij hebben nog steeds zorgen over problemen met de koppeling. Deze wet sluit immers aan bij 1 februari 1996. In die tijd waren er in ieder geval nog een heleboel problemen en wij zijn bang dat dit betekent dat mensen ten onrechte, althans in eerste instantie, niet zullen worden opgeroepen om mee te doen aan de verkiezingen.

Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat er in de voorlichting nadrukkelijk aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden voor de kiezer om iets aan zijn registratie te doen. Dat vind ik een belangrijk punt. Ik hoop dat in de procedure zal blijken dat het inderdaad mogelijk is om de gevallen recht te zetten die rechtgezet moeten worden.

Alles tegen elkaar afwegend, juicht de PvdA niet over het wetsvoorstel, maar zij zal het, gezien de toezeggingen van de staatssecretaris, wel steunen.

Staatssecretaris Kohnstamm:

Voorzitter! Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in tweede termijn.

Ik ben het uit volle overtuiging oneens met de opmerkingen van de heer De Boer. Het is namelijk niet waar dat het kabinetsbeleid op dit punt uitsluitend in het teken staat van repressie en aanscherping. Alles wat bijvoorbeeld in het kader van het stedenbeleid gebeurt, waarbij ik over mijn eigen portefeuille spreek, gebeurt om te bezien in hoeverre weer perspectief teruggebracht kan worden op wijk- en buurtniveau, waar sprake is van uitzichtloosheid en waar veelal allochtonen wonen. Dat perspectief geldt voor werk, onderwijs, inburgering, huisvesting, veiligheid en leefbaarheid. Het geldt voor alles wat het doen en laten van deze staatssecretaris betreft, maar het geldt ook voor het kabinetsbeleid. Het gaat om een poging, te bezien in hoeverre wij, juist bij dit soort problemen, perspectief terug kunnen brengen op plaatsen waar dat soms ontbreekt, soms in schrijnende zin.

De pendant daarvan is dat daar waar illegaliteit was en waar mensen hier verbleven en rechten konden doen gelden op zaken als uitkering, huisvesting en onderwijs, geprobeerd wordt om te bezien in hoeverre door de koppeling rechten en plichten meer in elkaar vloeien. Maar om dat eruit te trekken en te zeggen dat dit het enige is wat het kabinet doet, doet naar mijn volle overtuiging onrecht aan de moeite die het kabinet, gedragen door de coalitiepartners in de Tweede Kamer, zich getroost om te zien in hoeverre rechten en plichten beter met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.

De heer De Boer zei dat hij het kort zou houden, omdat wij het toch niet eens worden. Ik vrees dat wij het op dit punt inderdaad niet eens worden, maar ik wilde de opmerkingen die hij hierover heeft gemaakt, niet onweersproken laten.

Het antwoord op zijn eerste vraag over de vreemdelingendienst en de terugwerkende kracht is "ja". Als er een procedure loopt en iemand geen legale status heeft op het moment van de verkiezingen, heeft zo iemand inderdaad de gemeenteraadsverkiezingen gemist. Wij hebben geworsteld met de vraag voor welke kant van het risico je kiest. Als je kiest voor vijf jaar onafgebroken legale status, dan dient wat betreft het passief kiesrecht hieraan voldaan te zijn op het moment van het geloofsbrievenonderzoek door het vertegenwoordigend orgaan.

Ik dank mevrouw Le Poole. Ik begrijp haar worsteling goed. Het zal haar niet verbazen dat wij onderling ook in discussie zijn geweest, waarbij essentieel is geweest dat het gaat om een grondrecht. Zij heeft terecht getrokken aan de andere kant van het touw. Ga er niet te snel van uit dat dit recht niet zou bestaan. Ik ben zeer opgelucht dat wij het hierover voor een belangrijk deel eens zijn geworden.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Sluiting 15.50 uur

Naar boven