Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 1998 (de delen Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) (25600 XI).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Baarda (CDA):

Mijnheer de voorzitter! In de begroting wordt aangegeven dat binnen de missie van VROM, namelijk de zorg voor de duurzame kwaliteit van de leefomgeving, de ruimtelijke ordening de voorwaarden schept om de schaarse ruimte in te richten ten behoeve van een mooi, authentiek en welvarend Nederland. Dat roept een spanningsveld op. Immers, er is sprake van vraag naar meer woningen, infrastructuur en bedrijfsterreinen. Maar zoals in de memorie van toelichting terecht wordt gesteld, bestaat er tegelijkertijd behoefte aan natuur en landschap, rust en schoon water. Dat vraagt om duidelijke beleidslijnen naar de toekomst. De laatste tijd worden wij overspoeld met notities, rapporten en nota's. In de begroting worden alweer nieuwe nota's aangekondigd. Echter, een duidelijk beleidskader ontbreekt. Knelpunten zijn er te over: op het gebied van de infrastructuur, de luchtvaart en de invulling van stedelijke en landelijke ontwikkelingen.

In de Tweede Kamer is bij de behandeling van de begroting van VROM met steun van de CDA-fractie een motie aanvaard, waarin de regering wordt verzocht om zo spoedig mogelijk een Vijfde nota ruimtelijke ordening uit te brengen. In een brief aan de Tweede Kamer van 5 december 1997, stuk nr. 45, heeft de minister op deze motie gereageerd en een mogelijk door het nieuwe kabinet uit te brengen nota Leefomgeving aangekondigd. De zoveelste nota, maar dan wel in de volgende kabinetsperiode! Waar behoefte aan is, is een duidelijk wettelijk kader, waarbinnen lijnen worden uitgezet voor een toekomstige ruimtelijke inrichting.

Het inmiddels verschenen kabinetsstandpunt met betrekking tot de actualisering van de Vierde nota over de ruimtelijke ordening extra (Vinex) is daarvoor te beperkt. Deze beslaat een periode tot 2005, met een uitloop naar 2010, en geeft onvoldoende antwoord op nieuwe uitdagingen op het gebied van infrastructuur, luchtvaart, stedelijke en landelijke ontwikkelingen en aansluiting op Europese ruimtelijke ontwikkelingen.

Op prinsjesdag werd de meest recente lijst van grote projecten naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarbij gaat het om de uitwerking van eerdere plannen van de Interdepartementale commissie economische structuurversterking. Deze grote projecten vragen investeringen van vele miljarden guldens. In een artikel in het blad Openbaar Bestuur van december jongstleden wijst oud-minister van VROM de heer Nijpels erop, dat die projecten nooit fatsoenlijk zijn afgewogen in een nieuw nationaal ruimtelijk kader en dat de Vinex inmiddels redelijk gedateerd raakt. De heer Nijpels schrijft dan in zijn artikel: "Het merkwaardige is dat de huidige minister van VROM absoluut geen zin heeft in zo'n nieuwe nota over de ruimtelijke ordening, maar dat zij afkoerst op een vernieuwing van de Vinex. Juist van een minister van VROM, die de afgelopen jaren toch al regelmatig links en rechts door haar collega's wordt voorbijgelopen als het gaat om die grote projecten, zou verwacht mogen worden dat zij staat voor de ruimtelijke ordening als afwegingskader voor al die departementale deelbelangen. De hoogste tijd dus voor een Vijfde nota voor de ruimtelijke ordening, waarin eerst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Nederland wordt beschreven en vervolgens wordt bekeken, welke grote projecten daar wel of niet in passen." Wil de minister ingaan op deze kritiek en aangeven, wanneer volgens haar inzicht de tijd rijp is voor een Vijfde nota? In ieder geval wil ook de CDA-fractie in de Eerste Kamer het pleidooi ondersteunen voor een zo spoedig mogelijk uit te brengen Vijfde nota over de ruimtelijke ordening.

Voorzitter! Uitvoering wordt gegeven aan het Vinex-beleid. Er zijn nog wel knelpunten, vertragingen, en voor essentiële zaken is geen geld beschikbaar. Dat laatste geldt met name voor openbaar vervoer in de Vinex-woonlocaties. Dat is in strijd met de terugdringing van de automobiliteit bij onder meer woon- en werkverkeer. Binnenkort worden de eerste woningen opgeleverd van enkele grote bouwlocaties, zoals Leidsche Rijn en IJburg. Maar openbaar vervoer is dan nog niet voorhanden. Het gaat hier om gebieden met tienduizenden woningen. Dan spreekt het toch voor zich dat tijdig hoogwaardig openbaar vervoer beschikbaar is? Welke maatregelen denkt het kabinet te nemen om te voorkomen dat wel grote nieuwe woongebieden zijn gerealiseerd, maar niet tijdig wordt voorzien in adequaat openbaar vervoer? Over de trage uitvoering van grote projecten is meerdere malen gesproken, ook in deze Kamer. Voor grote infrastructurele projecten beloopt de voorbereidingstijd gemiddeld 25 jaar. Een blik in het meerjarenprogramma Infrastructuur en transport, dat overigens slechts een periode van vijf jaren bevat, leert dat het startnotities, verkennende studies, ontwerptrajectbesluiten en trajectnota's regent. Natuurlijk moet zorgvuldige voorbereiding plaatsvinden, maar dat moet toch wel wat sneller kunnen. Ook direct belanghebbenden hebben er belang bij spoedig te weten waar ze aan toe zijn. Heeft het kabinet inmiddels al plannen in voorbereiding om de procedures te versnellen? Zo ja, welke zijn dit dan en zo nee, waarom niet?

Grote infrastructurele projecten, zoals HSL-zuid en Betuweroute vragen zoveel extra geld, dat andere projecten, met name in de regio's, grote vertraging oplopen. Dat is geen evenwichtige ontwikkeling. De CDA-fractie heeft er meerdere malen voor gepleit een plan op te stellen voor de langere termijn, veel langer dan de MIT-termijn van 5 jaren, met de bijbehorende financiering. Dat heeft ook te maken met de invulling van een toekomstig ruimtelijk beleid. Niet alleen moet gewerkt worden aan de mobiliteitsproblematiek in de Randstad, maar ook aan die van de corridors naar het zuiden, oosten en noorden. Een evenwichtig beleid heeft ook voldoende aandacht voor de regio's.

In de begroting wordt terecht gesteld, dat door de toenemende invloed van stedelijk georiënteerde activiteiten in Nederland het belang van een kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied toeneemt. Daarvoor is een gezonde en moderne agrarische sector een belangrijke voorwaarde. Dat geldt ook voor het Groene Hart, dat in de Actualisering van de Vinex staat aangegeven als nationaal landschap. Ook hier zal een beleid moeten worden gevoerd dat gericht is op het onderbrengen van de natuurlijke bevolkingsaanwas. De Sociaal-economische raad heeft onlangs vraagtekens gezet bij het regeringsbeleid inzake ruimtelijke inrichting en wil dat het compacte stadbeleid, zoals aangegeven in de Vinex, op de helling gaat. De SER vindt dat vooral de corridorvorming, het bouwen langs hoofdvervoersassen, voorwerp van de ruimtelijke ordening moet worden. Dat standpunt sluit aan bij de studie die de AVBB onlangs namens de gezamenlijke bouw heeft gepubliceerd in het onderzoek "Doorkijk op ruimtelijke inrichting", met daarin een studie over het corridorconcept. De SER adviseert de regering, te kiezen voor een mix en geen blokkades op te werpen voor vanzelfsprekende groei op daarvoor geschikte locaties, waarbij het dan met name gaat om corridorvorming en bundeling van vervoersstromen. Bijstelling van het beleid is ook nodig, zo bleek uit een artikel in het dagblad De Gelderlander van 20 december jongstleden. In Gelderland dreigen "Randstedelijke toestanden". Er is maar weinig voor nodig om het verkeer in het oosten des lands volkomen vast te laten lopen. De corridor, de verkeersader van het westen naar het Ruhrgebied, slibt dicht. Dat vraagt ook om een andere benadering. Uitgangspunt van de corridorgedachte is dat de vervoersassen zoveel mogelijk de ruggengraat van Nederland gaan vormen. Hierdoor neemt de mobiliteit af, omdat woon-, werk- en recreatiegebieden beter op elkaar aansluiten.

In het streekplan van de provincie Gelderland is rekening gehouden met de bouw van 90.240 woningen buiten de Vinex-stadsgewesten. Dit op basis van berekening van woningbehoeften uit 1993 en nader vastgesteld in 1994. De minister wil nu, zo heb ik gelezen, dat Gelderland zijn streekplan wijzigt en uitgaat van drastisch minder woningen, op straffe van een ministeriële aanwijzing. Welke argumenten heeft de minister om nu alsnog een wijziging van het streekplan van Gelderland af te dwingen? Dit streekplan is immers al anderhalf jaar geleden vastgesteld. Het komt wel erg centralistisch over om dan nog te willen ingrijpen, terwijl in het streekplan op basis van behoeftecijfers de redenen zijn gegeven voor de mogelijke woningbouw in Gelderland.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het noorden van ons land. In dat kader maak ik enkele opmerkingen over het rapport van de commissie-Langman. Ik heb begrepen dat aanstaande donderdag het samenwerkingsverband Noord-Nederland enkele conclusies naar aanleiding van dit rapport aan het kabinet zal aanbieden. In het rapport van de commissie-Langman wordt een heldere analyse gegeven van de sterke en zwakke punten met betrekking tot de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Nederland. Aangegeven wordt dat het noorden een achterstand heeft van circa 43.000 arbeidsplaatsen. Deze achterstand zou voor het jaar 2010 moeten zijn ingehaald en daarvoor is een bedrag nodig van ruim 10 mld. Het is in het belang van de Nederlandse economische ontwikkeling om de expansie in de noordelijke provincies te benutten. In de motie-Witteveen-Hevinga c.s., medeondertekend door de CDA-Tweede-Kamerfractie, wordt erop gewezen dat ten aanzien van de ontwikkeling van Noord-Nederland vergroting van de bijdrage van Noord-Nederland aan de nationale welvaart en versterking van de regionale werkgelegenheid essentieel zijn. Het noorden moet goed aangesloten zijn op het nationale kerngebied en dus is een goede bereikbaarheid van het noorden ook van essentieel belang. Dat pleit voor een versnelde aanleg van de Zuiderzeespoorlijn. Wat is de visie van de minister op het rapport van de commissie-Langman en mogen wij nog in deze kabinetsperiode daarover een kabinetsstandpunt tegemoetzien?

De toekomst van de Nederlandse luchtvaartinfrastructuur is volop in discussie. Deze TNLI-discussie heeft nog niet tot standpunten en keuzes geleid. Maar de tijd dringt. De groei gaat veel sneller dan door het kabinet in de PKB-Schiphol e.o. is aangenomen. De CDA-fractie heeft daar al ruim twee jaar geleden op gewezen tijdens het Schipholdebat in de Eerste Kamer. Er zijn ten minste twee jaren verloren gegaan om bijvoorbeeld de vijfde baan versneld te doen aanleggen. Recente cijfers geven aan dat er wederom sprake is van een forse groei: in 1996 13,2% meer passagiers op Schiphol. Dat is fors meer dan de in de PKB aangegeven groei van 3 à 4% per jaar. Als niet spoedig maatregelen worden genomen, loopt de zaak op Schiphol vast. Welke visie heeft de minister ontwikkeld om dat te voorkomen? Moet de TLNI-discussie niet worden bespoedigd? Waarom geeft dit kabinet geen heldere lijn aan voor de toekomstige luchtvaartontwikkeling?

In de begroting wordt terecht aandacht besteed aan Europese ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Namens de CDA-fractie heb ik meerdere malen gewezen op afstemming van ruimtelijk beleid in Europees verband. Met name in de grensgebieden kan daar invulling aan worden gegeven en zou er ruimte moeten zijn voor experimenten.

Onze fractievoorzitter, de heer Van Leeuwen, heeft tijdens de algemene politieke beschouwingen een pleidooi gehouden voor de ontwikkeling van een grensoverschrijdend bedrijventerrein Aken-Heerlen. Minister-president Kok heeft toen bepaalde toezeggingen gedaan. Deze zijn nog niet gehonoreerd. Om dit project te doen slagen, is in ieder geval ook de medewerking van het ministerie van VROM noodzakelijk. Het Land Nordrhein-Westfalen heeft reeds toezeggingen gedaan en ook op de medewerking van de Bondsregering kan worden gerekend. Er dient sprake te zijn van afstemming en experimenten in de regelgeving. Wil de minister eraan meewerken dat zo spoedig mogelijk met alle betrokken partijen overeenstemming wordt bereikt over de aanpak en uitvoering van dit grensoverschrijdend project, en wel zodanig dat met de daadwerkelijke uitvoering voor eind 1999 kan worden begonnen, zoals de uitgifte van gronden en het aantrekken van industrie?

Voorzitter! Ik kom dan bij de volkshuisvesting. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat rond de eeuwwisseling de woningmarkt op landelijk niveau voor het eerst na vele decennia in evenwicht zal zijn. Voor elk huishouden in Nederland is dan een woning beschikbaar. De vraag is dan natuurlijk wel of deze woningen ook voldoen aan de behoefte van de burgers en aan de eisen van betaalbaarheid.

In een brief aan de Tweede Kamer van 20 oktober 1997 – stuk nr. 41 – heeft de staatssecretaris een nadere standpuntbepaling gegeven over de voortgang van het woningbouwbeleid tot 2005. In deze brief wordt onder meer aangegeven, dat de afspraken gericht zijn op een verdere bundeling van woningbouw in de stadsgewesten en een beperking van de bouw in het buitengebied. Maar hoe wil de staatssecretaris dat sturen? Er is immers sprake van vigerende bestemmingsplannen, maar ook van woonvoorkeuren van burgers? In Bestuursforum van december 1997 wijzen mijn partijgenoten Gabor en Tulner erop dat in regio's als het Groene Hart en de Veluwe een restrictief beleid leidt tot een beperkt woningaanbod, terwijl de vraag naar woningen mede door de belangstelling van woningzoekenden uit onder meer de Randstad onverminderd groot blijft. Het gevolg hiervan is een sterke stijging van de woningprijzen, die veelal ten koste gaat van woningzoekenden – waaronder jonge gezinnen – uit de eigen regio. Welke beleidsinstrumenten heeft de staatssecretaris om een bundeling van woningbouw in de stadsgewesten te bevorderen en de bouw in de buitengebieden te beperken tot een natuurlijke aanwas? In de meer genoemde brief van de staatssecretaris wordt ook gesproken van een kwantitatief woningoverschot. Op provinciaal niveau zou dat met name in Zuid-Holland en Noord-Holland en in mindere mate in Friesland en Flevoland kunnen optreden. Dat vraagt om een verduidelijking. Immers, juist in de Randstad – Noord- en Zuid-Holland – is nog volop behoefte aan woningen?

Voorzitter! Het Sociaal en cultureel planbureau heeft recent in een rapport getiteld "vraagverkenning wonen en zorg voor ouderen" aangegeven dat Nederland in 2015 40% meer ouderen zal tellen dan nu; het aantal kwetsbare ouderen – mensen met ernstige gezondheidsproblemen – neemt met ruim 20% toe in de komende 15 jaar. En volgens een onderzoek van de Rijksuniversiteit in Utrecht is er in 2005 sprake van een tekort van 270.000 voor ouderen geschikte woningen. In een brief van 19 juni 1997 aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris een aantal maatregelen aangegeven om dit tekort op te lossen. In antwoord op een vraag uit de Tweede Kamer heeft hij gezegd dat de marktpartijen samen met de gemeenten ervoor zullen moeten zorgen dat dit tekort wordt opgelost.

Acht de staatssecretaris dat wel voldoende? Moet ook niet, gelet op de zojuist genoemde percentages en aantallen, het landelijk beleid met betrekking tot de ouderenhuisvesting verder worden ontwikkeld, waarbij ook nog gekeken kan worden naar de zorgsector? Recent heeft staatssecretaris Terpstra van VWS een rapport ontvangen, waarin geadviseerd wordt een speciaal fonds op te richten voor aanpassingen van ouderenwoningen, zodat senioren langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Volgens persberichten zou staatssecretaris Terpstra een dergelijk fonds een sympathieke gedachte vinden. Zij bevestigde dat de huidige woningvoorraad onvoldoende is om het toenemende aantal ouderen zelfstandig te kunnen huisvesten. Er zal duidelijkheid moeten komen over de vraag hoe de ouderenzorg in de toekomst moet worden georganiseerd, als het merendeel van de hulpbehoevende ouderen thuis woont in plaats van in een aanleunwoning, bejaarden- of verpleeghuis. Een goede afstemming tussen de ministeries van Volkshuisvesting en van Volksgezondheid is daarbij noodzakelijk. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris.

Het beleid ten aanzien van de stedelijke vernieuwing spreekt ons aan. Het stadsvernieuwingsfonds is succesvol gebleken, maar dan ging het om historische stedelijke gebieden en vooroorlogse wijken. Nu zijn de naoorlogse wijken aan de beurt om verpaupering en tweedeling te bestrijden. Maar ook historische binnensteden en monumenten verdienen onze aandacht. Daar is met name het ministerie van OCW bij betrokken. Op welke wijze wordt met dit ministerie samengewerkt en hoe zijn de contacten met de Rijksdienst voor de monumentenzorg? Kan de staatssecretaris al aangeven hoe het investeringsbudget stedelijke vernieuwing – en onder welke voorwaarden – zal worden verdeeld?

Over de betaalbaarheid van wonen is al vele malen gesproken. Inmiddels is een nieuwe huursubsidiewet van kracht. Ingevoerd zijn de zogenoemde prestatienormen. Kan de staatssecretaris al aangeven hoe met deze prestatienormen wordt omgegaan? Wat moet overigens verstaan worden onder "naar regio's gedifferentieerde prestatienormen"? Meer aandacht voor duurzaam bouwen is een goede zaak en verdient ondersteuning. Inmiddels hebben wij kennis kunnen nemen van een brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, gedateerd 15 december 1997 (stuk nr. 14), waarin de stand van zaken met betrekking tot duurzaam bouwen wordt weergegeven. Blijkens deze brief kan de gewenste doorwerking van maatregelen op het terrein van duurzaam bouwen in het Bouwbesluit alleen plaatsvinden nadat de wettelijke grondslagen van het Bouwbesluit zijn uitgebreid met een milieugrondslag. En daar is weer tijd mee gemoeid! Volgens het dagblad Cobouw van 5 januari jongstleden is er thans sprake van onduidelijkheid en dat werkt een afwachtende houding in de hand. Kan de staatssecretaris mededelen wat de stand van zaken is met betrekking tot het Dubo-convenant voor de corporatiesector en voor de marktsector?

Voorzitter! Ik kom tot een afsluiting. In een brief aan u gericht, gedateerd 10 december 1997, heeft de staatssecretaris mede namens minister Pronk een voornemen kenbaar gemaakt om te komen tot de oprichting van de Stichting Habitat Platform. Gezien het grote belang dat wordt gehecht aan de verbetering van het woon- en leefklimaat in de wereld, heeft de Nederlandse overheid zich verplicht de principes, doelen, verplichtingen en actiepunten van de in juni 1996 tijdens de Habitat II-conferentie in Istanboel vastgestelde Habitat-agenda te implementeren. Kan de staatssecretaris thans nadere mededelingen doen over de Stichting Habitat Platform, met name wat de rol en de bevoegdheden betreft en voorts wat de Nederlandse bijdrage kan zijn ten aanzien van toekomstige internationale Habitat-conferenties?

Voorzitter! Ik wacht met belangstelling een reactie van de bewindslieden af.

De heer De Beer (VVD):

Voorzitter! Nederland heeft een periode gekend tussen de twee wereldoorlogen, het interbellum, waarin het een geweldige volkshuisvestingsprestatie heeft geleverd. Dat gold voor zowel de sociale als de particuliere woningbouw. Onder de politieke leiding van visionaire plaatselijke bestuurders, zoals wethouder Wibaut in Amsterdam, bouwden de woningcorporaties hele wijken met woningwetwoningen. Men denke aan Amsterdam-Zuid, Rotterdam Vreewijk of de Wippolder in Delft. De kwaliteit was, zeker voor die tijd, uitstekend. Internationaal stonden wij aan de top van de sociale volkshuisvesting, maar ook de particuliere bouw heeft tijdens het interbellum opmerkelijke prestaties geleverd. Alle grotere steden in Nederland kennen de wijken, waarin de woningen in de bekende stijl uit die jaren zijn gebouwd. De kwaliteit daarvan is zo goed, dat die woningen zelfs in onze tijd nog zeer gewild zijn.

Wat waren nu de oorzaken van deze bloeiperiode? Er was sprake van een lage rentestand, een ruim aanbod van kwalitatief goede bouwers en vooral: een koopkrachtige vraag. Dat laatste uiteraard gemeten naar de maatstaven van die tijd. Voorts was er een algemene bereidheid om die koopkracht te besteden aan betere huisvesting. Natuurlijk heeft de grote depressie gedurende enige jaren een negatief effect in deze ontwikkeling veroorzaakt, maar eigenlijk minder dan je zou mogen verwachten.

Een aantal andere opmerkelijke aspecten uit die tijd:

1. De bestuurlijke verantwoordelijkheid lag geheel bij de gemeenten. Rijk en provincie bemoeiden zich daar niet mee.

2. De sociale woningbouw kwam zonder subsidiëring tot stand. Zeker, de gemeenten vroegen zeer schappelijke grondprijzen en werkten op allerlei andere manieren mee aan de bouw; maar de woningcorporaties hielden hun eigen broek hoog.

3. Het geheel speelde zich af in een ruime woningmarkt. Er was voldoende aanbod van woningen, zelfs sprake van een zekere leegstand. Die ruime markt bleek, misschien in tegenstelling tot wat je zou verwachten, een stimulans te zijn voor een prima prijs-kwaliteitsverhouding in de nieuwbouw. Kortom, de markt deed zijn werk.

Mijnheer de voorzitter! Er zijn opmerkelijke overeenkomsten tussen de tijd van nu en het interbellum. Ook nu is sprake van een lage rentestand, een grote bouwcapaciteit en een koopkrachtige vraag naar woningen van goede kwaliteit. Na vijftig jaar zware subsidiëring en een keurslijf van gedetailleerde overheidsregulering bouwen de woningcorporaties vrijwel subsidieloos en houden zij weer hun eigen broek hoog. En de woningmarkt kruipt naar een licht overschot toe. Eindelijk kunnen wij de situatie krijgen waar wij al sedert 1945 op wachten: een woningmarkt, waarin de woonconsumenten iets te kiezen hebben. Daarenboven hebben wij thans een belangrijk pluspunt, dat tijdens het interbellum niet bestond: de individuele huursubsidie. Kortom, alle seinen staan op groen om het komende decennium opnieuw een grandioze kwaliteitsslag te maken. Wij zijn dat ook verplicht aan de volgende generaties. De woningen die wij thans bouwen, staan er immers voor de komende tachtig jaar. Het zou een schande zijn als wij, nu alles zo meezit, die unieke kans zouden verprutsen door verkeerd beleid.

Maar wordt die kwaliteitsslag ook werkelijk gemaakt? De VVD-fractie vreest van niet. Deze vrees wordt gevoed door het Vinex-beleid. Anders dan ten tijde van het interbellum bemoeien de rijksoverheid en de provincies zich zeer intensief met het bouwbeleid van de gemeenten. En als gevolg daarvan dreigt de marktwerking in de volkshuisvesting, nog voordat zij goed en wel tot stand is gekomen, alweer in de kiem te worden gesmoord.

Mijnheer de voorzitter! De VVD heeft er nooit een geheim van gemaakt dat zij zo haar bezwaren had en nog heeft tegen de gehele Vinex-gedachte. Onze woordvoerster in de Tweede Kamer, mevrouw Verbugt, heeft daar het nodige over gezegd. Ik hoef dat niet te herhalen. De voorganger van de minister trok als een soort superwethouder door Nederland om de bouwlocaties vast te stellen. Vervolgens bemoeide de rijksoverheid zich met de aantallen te bouwen woningen, het tempo en de te behalen dichtheden. Op dit moment zijn wij in de fase beland dat de minister in de clinch ligt met een aantal provincies over de aantallen woningen die zouden mogen of wellicht moeten worden gebouwd. Ik noem Zuid-Holland, Noord-Brabant en Gelderland. Waarom nu toch deze bedilzucht? Kan de minister uitleggen waarom de provincies dat zelf niet mogen uitmaken?

Maar wat ons thans de meeste zorgen baart, is de wijze waarop de minister aankijkt tegen de bestemmingsplannen die buiten de Vinex-locaties zijn gelegen. Toen het Vinex-beleid zo'n jaar of twee vertraging opliep, waren wij o zo blij dat de nationale woningproductie op peil kon blijven dankzij de gemeenten met die andere bestemmingsplannen. Maar nu de Vinex-locaties op stoom beginnen te komen, worden de andere gemeenten gezien als een grote bedreiging voor het Vinex-beleid; zozeer zelfs, dat de minister paal en perk wil stellen aan hun ontwikkeling. Ingrijpen in de goedgekeurde bestemmingsplannen acht zij geen begaanbare weg. In de Tweede Kamer heeft zij duidelijk gemaakt dat dit schadeclaims kan opleveren. Maar zij wil wel de ontwikkeling van nieuwe plannen reguleren. Daarbij spitsen wij onze oren!

Laat ik voor alle zekerheid nog eens zeggen dat ook de VVD geen ongebreidelde groei van ieder dorp voorstaat. Maar de kleinere gemeenten moeten wel een behoorlijke ruimte houden voor autonome groei; zeer uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld midden in natuurgebieden, uiteraard daargelaten. De VVD voelt er niets voor om de Vinex-locaties kunstmatig te vrijwaren van iedere concurrentie door andere gemeenten "op slot" te doen. Dat zou in strijd zijn met alle fraaie verhalen die de regering wijdt aan de marktwerking in de bouw. Een belangrijke prikkel om in de Vinex-locaties voor een goede prijs/kwaliteitsverhouding te bouwen zou daarmee ook verdwijnen.

In de Tweede Kamer heeft de minister gezegd dat zij streek- en bestemmingsplannen die niet stroken met de Vinex, niet goedkeurt. Wij vragen de minister om op dit punt een nadere uitleg te geven en om met name aan te geven waaraan getoetst kan worden of een streek- of bestemmingsplan teveel woningen omvat. De PKB-Vinex bevat toch geen voorgeschreven aantallen woningen voor de niet-stedelijke gebieden? Kan de minister trouwens een opgave doen van het aantal streek- en bestemmingsplannen dat zij de laatste paar jaar heeft afgewezen en van de redenen daarvoor?

Waar tijdens het interbellum sprake was van een succesvolle vorm van decentralisatie en nog niet zo lang geleden de rijksoverheid eveneens de decentralisatie predikte, zien wij met zorg dat thans het Rijk weer fors aan het centraliseren is. Nederland telt ruim 600 gemeenten, waarvan er 500 onder restrictief ruimtelijk beleid vallen. Het lijkt wel een sterfhuisconstructie.

Het afkeuren van bestemmingsplannen op niet-Vinex-locaties is bovendien in strijd met een ander aspect van het regeringsbeleid. Zeer terecht heeft de regering een wijziging van de Huisvestingswet ingediend die onder meer een einde zal maken aan gemeentelijke kettingbedingen bij de verkoop van eigen woningen. Die pakken vaak uiterst onredelijk uit voor de eigenaar-bewoners die om een of andere reden moeten verhuizen en daarom hun woning te koop aanbieden. Randvoorwaarde moet dan echter uiteraard zijn dat het Rijk bij het ruimtelijkeordeningsbeleid accepteert en er ook rekening mee houdt dat woningen uit het bestaande bestand worden overgedragen aan niet-ingezetenen. De nieuwbouw moet dus minstens zo groot zijn dat die op zichzelf reeds de gehele autonome groei kan opvangen. Als dat niet zo zou zijn, zouden de kleinere gemeenten op een onredelijke wijze in de tang worden genomen. Ook hierop krijg ik graag het commentaar van de regering.

Mijnheer de voorzitter! De Vinex-convenanten bevatten een exacte taakstelling met betrekking tot het aantal te bouwen woningen. Daar worden de gemeenten in de jaren 2000 en 2005 financieel op afgerekend. Naar onze opvatting dient van de aantallen echter geen dogma te worden gemaakt. Géén misverstand: aan de berekende opbrengst van de grondprijzen moet niet worden getornd. Wij schieten geen financiële gaten. Wat wij wel bepleiten, is dat ook de gemeenten en de projectontwikkelaars de vrijheid krijgen om, waar de markt daarom vraagt, in minder grote dichtheden te bouwen. Dit heeft alles te maken met de kwaliteitsslag waar wij al eerder over spraken. Dat zou kunnen inhouden dat meer grondgebonden woningen en minder flats worden gebouwd. Het zou ook kunnen inhouden dat ruimere woningen met een grotere kavelgrootte kunnen worden gebouwd. De koopkrachtige vraag is aanwezig; dat geldt ook voor de behoefte. Of het nu gaat om meer woongenot, extra ruimte voor de thuiswerker of praktijk aan huis, dit alles eist grotere woningen met een flexibeler gebruik of op z'n minst de mogelijkheid om de woningen later uit te breiden. Voorzienbaar is dat over pakweg twintig of dertig jaar de behoefte aan dergelijke woningbouw groot zal zijn. Wij hebben het dus over het bouwen van woonwijken met toekomstwaarde.

Wij behoeven echter niet eens zo ver in de toekomst te kijken. De Nederlandse Vereniging van Makelaars waarschuwt ervoor dat de kleine kavels op de Vinex-locaties de woningen straks onverkoopbaar maken. Nu gaan de kavels van 170 vierkante meter nog grif van de hand, maar als de krapte voorbij is, zal het steeds lastiger worden. Ter vergelijking: een gemiddelde kavel is thans 240 vierkante meter; dat is al veel minder dan de 285 vierkante meter van voorheen. Ook de Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers, de NVB, laat hier een waarschuwend geluid horen. Dat zijn de mensen die het op de markt moeten waarmaken; hun waarschuwingen kunnen dus niet zo lichtvaardig in de wind worden geslagen.

De heer Bierman:

Houdt de heer De Beer nu een pleidooi voor grotere kavels omdat dan de woningen groter kunnen worden of houdt hij een pleidooi voor dezelfde kavels met daarop grotere woningen, zodat de dichtheid per hectare niet wordt verlaagd? Ik wijs bijvoorbeeld op een plan zoals dat van Berlage; dat vindt iedereen heel mooi en daarbij zijn er grote woningen die per hectare wel een goede exploitatie mogelijk maken. Ik noem dit vanwege het feit dat de automobiliteit anders weer wordt bevorderd. Dat element behoort tot het terrein van een ander ministerie, maar is hier natuurlijk wel van belang.

De heer De Beer (VVD):

Als je praat over een gemiddelde kavelgrootte van 170 vierkante meter en als je je realiseert dat een huis een niet onbelangrijk deel van die kavel in beslag moet nemen – pakweg al gauw een meter of zestig of zeventig; dan hebben wij het over een klein huis en niet eens over een groot huis – is het overgebleven stukje tuin een zodanig postzegeltje dat je daar onmogelijk woningen op kunt bouwen die pakweg 20% of 30% groter zijn, zonder dat je de tuin helemaal reduceert tot een binnenplaatsje. Het antwoord op die vraag is dus "nee": als ik praat over grotere woningen, praat ik ook over kleinere dichtheden.

De heer Bierman:

Ik refereer bijvoorbeeld aan het "grachtengordelmilieu", waar heel grote woningen op heel kleine kavels staan. Zo handhaaft men het dichtheidsprincipe.

De heer De Beer (VVD):

Ik weet dat betrekkelijk kleine buurten best wel met succes zo gebouwd zijn. Ik ben zelf bestuurslid geweest van de Stichting nieuwe woonvormen, die dat hier en daar in het land bewezen heeft. Laten wij echter goed begrijpen dat het bij de Vinex-locaties gaat om concentraties tussen de 500 en de 2500 woningen. Als je 2500 woningen met kaveltjes van 170 vierkante meter gaat creëren, kan ik mij niet voorstellen dat je daarmee een aantrekkelijk woonmilieu schept voor de periode over twintig of dertig jaar en er is dan zeker niet de mogelijkheid om de grotere woningen te hebben die ongetwijfeld nu al gevraagd worden en die zeker later gevraagd zullen worden.

Wij doen een dringend beroep op de regering om de Vinex-convenanten in dier voege te versoepelen dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om – met behoud van de financiële randvoorwaarden – minder woningen te bouwen dan voorzien, zonder dat zij daarvoor worden gekort door het Rijk. Die woningen zijn dan wel van een betere kwaliteit. Dat zou een wezenlijke bijdrage zijn aan de kwaliteitsslag, waar wij voor pleiten.

Wellicht zal de minister in het midden brengen dat op die manier de exploitatie van de openbaarvervoersvoorzieningen problematischer wordt. Dat is waar, maar daar is, althans in principe, een oplossing voor. Als woningen duurder worden stijgen ook de inkomsten voor de rijksbelasting. Te berekenen valt dat tegenover iedere woning die op die manier uit de Vinex-locatie naar elders wordt verdrongen, de schatkist alleen al aan huurwaardeforfait jaarlijks ƒ 1500 à ƒ 2000 extra inkomsten verwerft. Dan heb ik het nog niet eens over de overdrachtsbelasting. Dat bedrag kan als dekking dienen voor een verhoogde rijksbijdrage aan het openbaar vervoer.

Zojuist hebben wij de optie genoemd om ter wille van de kwaliteitsslag de mogelijkheid te openen om minder flats en meer eengezinswoningen te bouwen, of in vaktermen: minder gestapelde bouw en meer grondgebonden woningen. Wij weten dat wij hiermee de minister niet zo snel aan onze zijde zullen krijgen. Wij kennen haar opvattingen over hoog- en laagbouw. Op het congres "Perspectief op 2030" van 11 september keerde zij zich nogmaals tegen de bouw van veel eengezinswoningen. In de Tweede Kamer had zij het drie maanden geleden nog over "een gemakzuchtige denktrant waarbij ervan wordt uitgegaan dat elke burger dezelfde wens heeft, namelijk dat huis met een tuin in een groene omgeving op 30 minuten autorijden van de stad. Wij staan voor de keuze: ofwel Nederland geheel in lage dichtheden bebouwen en daarbij onze kinderen geen open onversnipperde ruimte meer te laten, ofwel een andere, in alle opzichten duurzame optie."

Met permissie, voorzitter: dit is een toch wel zeer tendentieuze wijze van voorstellen. Om te beginnen gaat het natuurlijk niet om huizen in het groen op 30 km afstand. Wij hebben het over woningen op de Vinex-locaties en andere bestemmingsplannen in stedelijk gebied. Verder is allang bekend dat, wil je werkelijk een aantrekkelijk woonmilieu scheppen met gestapelde bouw, het ruimtegebruik niet heel veel minder is dan met grondgebonden woningen. En wat het ruimtegebruik betreft: de NVB geeft in haar "Thermometer Koopwoningenmarkt" van december 1997 aan dat, indien wij tot het jaar 2050 (een halve eeuw lang dus) zouden doorgaan met een bebouwingsdichtheid van 25 woningen per ha in plaats van 40, het bebouwde oppervlak van Nederland in dat jaar 16,8% zal bedragen in plaats van 16,3%. Dat scheelt dus maar 0,5 procentpunt van onze nationale ruimte. Om dat uit te sparen, over een halve eeuw, wil de minister enkele miljoenen Nederlanders een essentieel woongenot ontzeggen.

Kortom, er is geen sprake van dat de bouw van eengezinshuizen en/of een wat ruimer grondgebruik een duurzaam woonmilieu in de weg zouden staan. Evenmin is sprake van een gemakzuchtige denktrant. Mag ik de minister eens confronteren met nog wat meer cijfers?

Een recent onderzoek van de NVB heeft uitgewezen dat van de kopers maar liefst 85% een eengezinshuis wenst, 11% een appartement en 4% een 55-pluswoning. Het onderzoek strekte zich niet uit tot huurders, maar de veronderstelling lijkt gerechtvaardigd dat de voorkeur voor het eengezinshuis bij huurders niet heel anders zal zijn. In het rapport "Bewoners nieuwe woningen 1994" van 's ministers eigenste departement staat in het hoofdstuk dat gaat over de noodzaak of wens tot stapeling, de volgende conclusie: "Er lijkt dus een discrepantie te bestaan tussen enerzijds de wens (noodzaak) om op de Vinex-locaties voor 70% in de marktsector te bouwen, en anderzijds de wens om op diezelfde locaties een substantieel aandeel gestapelde bouw te realiseren. Afgaande op wat er de laatste drie jaar op de Vinex-achtige locaties wordt aangeboden is gestapelde bouw slechts beperkt afzetbaar, zeker in de duurdere prijsklassen. Blijft natuurlijk de mogelijkheid om de stapeling in de 30% sociale sector te stoppen, maar dat zou betekenen dat de mensen met de minste keuzemogelijkheden in de gestapelde woningen terechtkomen." Hoezo, gemakzuchtige denktrant? Harde feiten! Tegenover de opvatting van de minister dat meer burgers, desnoods zeer tegen hun zin, in gestapelde bouw moeten wonen, wil ik hier duidelijk onze liberale visie geven. En dan gebruik ik hier zeer welbewust het woord "liberaal". Ten eerste en ten principale dient de duidelijke voorkeur van de woonconsument gerespecteerd te worden, of dat nu een koper of een huurder is. Dit geldt te meer, omdat huisvesting in grondgebonden woningen qua grondgebruik geen bedreiging vormt voor een duurzaam woonmilieu in de toekomst. Ten tweede – dit zou de regering zeer moeten aanspreken – zal het bouwen van meer gestapelde woningen tegen de wens van de markt in onherroepelijk tot gevolg hebben dat de grondgebonden woningen als gevolg van kunstmatige schaarste onevenredig in prijs zullen stijgen, veel meer dan op basis van de bouw- en grondkosten nodig zou zijn. Je hoeft geen macro econoom te zijn om dat beseffen. Dat verschijnsel maken wij nu reeds mee – in de stedelijke gebieden in het westen – maar het zal er alleen maar erger op worden in plaats van minder. Het leven van burgers wordt onnodige duur gemaakt. Dat achten wij een onaanvaardbaar gevolg van het rijksbeleid. Ten derde is voorspelbaar dat in die situatie – ik zeg het maar in ronde bewoordingen – in en rond de grote steden de mensen met geld nog wel een eengezinshuis kunnen betalen, maar de minder fortuinlijken op de flats zijn aangewezen. Evenmin aanvaardbaar. Ik neem aan dat dit ook het politieke uitgangspunt van de minister is. Ten vierde: als wij het dan toch hebben over een duurzame toekomst: woonmilieus met grondgebonden woningen zijn gemakkelijker aan de eisen van de tijd aan te passen dan gestapelde bouw. Als de minister daar niet van overtuigd is, moet zij maar eens kijken naar wat er in de stedelijke reconstructiegebieden gebeurt. Het zijn vooral de flats, die worden gesloopt; slechts zelden de eengezinswoningen. Wij zijn benieuwd naar het commentaar van de minister op dit deel van ons betoog.

Mijnheer de voorzitter! Iedere rechtgeaarde volkshuisvester droomde er 25 jaar geleden van dat eens de dag zou aanbreken dat er een evenwicht op de woningmarkt zou zijn. Per definitie was dat een tekort van 0%, maar dan wel met 1 of 2% frictieleegstand daarbovenop. Dat streven hebben wij thans vrijwel behaald. Het is buitengewoon interessant om te zien hoe – nu wij zover zijn – sommige belangengroeperingen in paniek beginnen te raken. Er gaan zelfs stemmen op om het maar een beetje kalmer aan te doen met de woningproductie. Waarschijnlijk wordt die angst ingegeven door voorspellingen (onder andere het PRIMOS-rapport) waarin reeds in 2001 een woningoverschot wordt voorspeld of anders wat later, afhankelijk van de bouw buiten de Vinex-gebieden. Dat zou je het millenniumprobleem van de volkshuisvesting kunnen noemen.

Wij behoren niet tot degenen die menen dat er een soort geheim kartel bezig is om een tekort op de woningmarkt te handhaven. De vertragingen van de Vinex-locaties zijn zuiver het gevolg van de trage procedures en het gevoerde overheidsbeleid. Hoe het ook zij, in tegenstelling tot anderen zou de VVD het juist toejuichen als de PRIMOS-voorspelling uit zou komen. Wat ons betreft hoe eerder, hoe beter. De woorden van de staatssecretaris bij de laatste begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer waar hij zei: "geen bouwstop, met volle kracht vooruit" waren ons uit het hart gegrepen. Maar wij zeggen erbij: zorg dan wel dat je de goede soort woningen bouwt, anders gaat het grandioos fout. Klopt het overigens dat het rijksbeleid inderdaad is gericht op 0% tekort plus 1% frictieleegstand? Wat is het commentaar op de berekeningen van het Centraal Planbureau, die uitwijzen dat ook na het jaar 1999 de nationale productie ruim 90.000 woningen zal moeten bedragen in plaats van de sterke daling, die VROM voorziet?

Natuurlijk heeft de Nationale woningraad gelijk als hij stelt dat de nieuwbouw leegstand zal veroorzaken in de onaantrekkelijkste delen van de bestaande woningvoorraad. Dat zijn vooral de flatwoningen uit de vijftiger, zestiger en zeventiger jaren. Maar dat kan geen enkele reden zijn tot paniek. Integendeel, die ontwikkeling is een "blessing" en niet eens "in disguise". Dit kan de stedelijke reconstructie alleen maar ten goede komen. Structureel behoeft er geen financieel probleem te zijn. De woningen, gebouwd tussen 1945 en 1970 hebben een boekwaarde die onder de ƒ 30.000 ligt, veelal ver daaronder. Het gaat om een groot aantal, om precies te zijn: 1/3 van onze totale woningvoorraad. Vaak liggen deze complexen op strategische locaties binnen onze steden, goed ontsloten door openbaar vervoer. Vandaag de dag is de grond van deze locaties al meer waard dan de boekwaarde. Als een flink deel daarvan wordt gesloopt en als daar eengezinshuizen en seniorenflats van goede kwaliteit voor in de plaats komen, kan ook hierbij een formidabele kwaliteitsslag worden gemaakt. Natuurlijk zijn er complexen bij die inmiddels gerenoveerd zijn en er is ook een financieel probleem met de woningen die na 1974 onder het regime van de dynamische kostprijshuur zijn gebouwd. Daar staat tegenover dat niet alle woningen uit die tijd behoeven te verdwijnen om tot een goede stadsreconstructie te komen. En ten slotte is er ook nog de optie om daar incidenteel iets anders dan woningen voor in de plaats te zetten.

Het is waar, er zullen in de overgangsfase leegstandsproblemen optreden. Die moeten niet worden onderschat, maar ze moeten ook niet worden overdreven. Een basisvoorwaarde bij het hele proces is uiteraard, dat de gemeenten in nauw overleg met de verhuurders en zeer tijdig een reconstructieplan gereed hebben. Dat wordt een zware opgave, maar het is ook een grote uitdaging! Eigenlijk zouden zij daar nu reeds mee bezig moeten zijn, willen zij straks niet achter de problemen aan lopen. Is de staatssecretaris het hiermee eens en ziet hij hier wellicht een taak voor zichzelf weggelegd om de gemeenten hierop zo nodig te attenderen?

Met genoegen hebben wij er kennis van genomen dat de regering 1,85 mld. uittrekt voor de stedelijke reconstructie, naast de eveneens 1,85 mld. extra voor de stadsvernieuwing. Wij zijn er overigens geen voorstander van dat het geld voor de stedelijke reconstructie projectmatig zou worden verdeeld. Dat zou niet alleen een enorme hoop ambtelijke rompslomp met zich meebrengen, het zou bovendien de gemeenten de prikkel ontnemen om de reconstructieplannen zichzelf financieel te laten bedruipen. Klopt het dat de regering reeds heeft laten weten dat er een algemeen fonds komt, al dan niet samen met het Stadsvernieuwingsfonds?

Mijnheer de voorzitter! Is er een leven na de Vinex? Als wij kijken naar het aantal nota's, is dat wel zo. Wij hebben nu de Vinex, de actualisering van de Vinex, de Ruimtelijke verkenningen 1997 en de Nota 2030. Reeds aangekondigd zijn de nota Milieu en ruimte en de nota Leefomgeving, die blijkbaar geen Vijfde nota mag heten. Is dit niet een beetje te veel van het goede?

Minister De Boer:

Voorzitter! Om misverstand te voorkomen zou ik de heer De Beer willen vragen, bij het vergelijken van nota's wel in de gaten te houden dat er nota's met een beleidskarakter zijn, zoals de Vierde nota, de actualisering daarvan en de nota Leefomgeving, die ook wel Vijfde nota genoemd mag worden, en nota's die de RPD als het ware als planbureau uitbrengt. De Ruimtelijke verkenningen krijgt de Kamer elk jaar; dat is al zo zolang de heer De Beer hier rondstapt. En dit geldt ook voor de Nota 2030; dat is een nota die de RPD heeft uitgebracht ter voorbereiding van het planproces voor de nota Leefomgeving, voor de Vijfde nota. Die twee moeten niet met elkaar verward worden.

De heer De Beer (VVD):

Dat doe ik ook niet, ik constateer gewoon een opeenstapeling van nota's, of het nu studies of PKB's zijn.

Minister De Boer:

Maar u zou toch geen beleid willen maken zonder studie?

De heer De Beer (VVD):

Je zou je ook kunnen voorstellen dat het studiegedeelte in de PKB wordt opgenomen. PKB's hebben trouwens ook een belangrijk studie-element in zich. Ik vraag me wel eens af of al die nota's wel tegelijk nodig zouden zijn. Ze zijn allemaal in een periode van anderhalf à twee jaar verschenen. Dat is toch wel erg veel, en ik was nog niet eens aan het eind van mijn lijstje, want ik heb het nog niet gehad over de aanpalende nota's van andere departementen, zoals Ruimte voor economische dynamiek van EZ, het Meerjarenplan infrastructuur en transport 1998-2002 en de ICES-nota. Die zijn alle uitvoerig ter sprake gekomen in de Tweede Kamer. Wij behoeven dat hier niet over te doen, maar ik zou wel twee opmerkingen van politieke aard willen maken.

De eerste is dat wij bij de twee aangekondigde VROM-nota's een te eenzijdige relatie tussen ruimtelijke ordening en milieu menen te bespeuren, en geen of weinig verbinding met economie en verkeer. Wij hopen nu maar dat de minister zal antwoorden dat onze vrees onterecht is en dat zij de toezegging doet dat het veelzijdige nota's zullen worden.

De tweede opmerking betreft de voortzetting van het ruimtelijkeordeningsbeleid. Uit de actualisering blijkt dat er voor de periode 2005-2010 sprake zal zijn van een uitloop van de huidige Vinex-locaties. Wat de VVD betreft is de Vinex niet voor herhaling vatbaar. Met andere woorden: geen nieuwe aanwijzing van superbouwplaatsen met alle details vastgelegd in convenanten. De centrale overheid zal een veel globalere rol moeten gaan spelen en veel meer moeten overlaten aan de provincies en de gemeenten. De bouwplaatsen zullen meer moeten worden gespreid. Op landelijk niveau zal de corridorgedachte een kans moeten krijgen; zoals onder andere bepleit in de nota "Ruimte voor economische dynamiek" van Economische Zaken en laatst ook door de SER. De heer Baarda heeft daarop ook gewezen.

Over het Groene Hart is al veel gezegd. Laat ik het kort en bondig zeggen: de VVD vindt het beleid terzake onredelijk restrictief. Dat bleek nog eens overduidelijk tijdens een symposium op 11 december, waar zo'n 150 VVD-bestuurders uit de diverse bestuurslagen bijeen waren. Wat dan wel? Onze gedachten gaan meer uit naar de ideeën, zoals verwoord in de brochure "Rood met Groen" van de Hollandse Werkgevers Vereniging. En op het zo-even genoemde symposium pleitte voorzitter Brinkman van het AVBB voor een ontwikkeling langs drie corridors: de A4, de Drechtsteden en de Oude Rijn; daarbij de essentie van het Groene Hart sparende. Dat spreekt ons meer aan dan het thans gevoerde starre beleid.

Mijnheer de voorzitter! Verleden jaar heb ik gepleit voor aanpassing in de wetgeving met betrekking tot de positie van de welstandscommissies. Het doet ons genoegen dat de staatssecretaris daaraan tegemoet is gekomen in zijn brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus jongstleden over marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit. Onze waardering daarvoor. De enige wens die wij de regering nog willen meegeven, is dat de nieuwe tekst van de Woningwet geen enkele twijfel meer kan laten bestaan omtrent de bevoegdheid van B en W c.q. de gemeenteraad om het advies van de welstandscommissie hoe dan ook te overrulen. Daarbij kunnen zich twee situaties voordoen. De eerste is dat B en W de schoonheid van het ontwerp anders waarderen. De tweede is dat B en W andere aspecten dan alleen maar de schoonheid zwaarder laten wegen bij hun beslissing over het verlenen van de bouwvergunning. Het welstandsadvies moet terug naar zijn oorspronkelijke status, namelijk een vrijblijvend advies. Niets minder, want het is een advies van deskundigen. Maar zeker ook niets meer, want het gekozen democratisch bestuur moet uiteindelijk de beslissing nemen.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Als wij de Volkskrant van gisteren moeten geloven, heeft Wim Kok zich op het PvdA-congres krachtig gekeerd tegen een aangenomen amendement, dat eindelijk wat wilde doen aan de ongelijke behandeling van kopen en huren, een grens wilde liggen op de hypotheekrenteaftrek en de opbrengst ten goede laten komen aan de IHS. Tegelijkertijd zette hij zich krachtig tegen GroenLinks af; wij zouden Nederland niet sterker, maar slechts socialer willen maken en wij zouden een stoorzender zijn.

Op het congres van GroenLinks is inderdaad besloten Nederland socialer te maken en dat rijke Nederlanders inderdaad wat minder financieel sterk moeten worden. Heel concreet wil GroenLinks de hypotheekrenteaftrek beperken tot het percentage van de eerste belastingschijf en een grens van 250.000 stellen. De opbrengst wordt aangewend voor de volkshuisvesting en met name voor de IHS. Via een huurprijssysteem naar inkomen en woongenot wordt gekozen voor een huurquote van 10 tot 17%. Op deze manier kan eindelijk een einde gemaakt worden aan de wurgende woonlastenproblematiek van zeer velen, die nu soms gebukt gaan onder een percentage van 30 tot 40 aan woonlasten en gedwongen worden te bezuinigen op primaire levensbehoeften en verpieteren in hun sociale contacten. Het is toch merkwaardig dat de premier van alle Nederlanders destijds als minister van Financiën wel de huren drastisch omhoog joeg door onder meer de verbetersubsidies af te schaffen en nu – in lijn met de VVD – de bewoners van riante huizen de hand boven het hoofd houdt en weigert te breken met het systeem waarin de mensen met de hoogste inkomens en de grootste en duurste huizen het meest uit de staatsruif eten. In deze paarse consensus willen wij inderdaad graag een stoorzender zijn, die de boodschap van rechtvaardigheid en eerlijk delen krachtig wil uitzenden.

Nu zal de staatssecretaris of de minister wellicht hardop denken, waarom zo'n kritiek op de minister-president? Welnu, dat is heel simpel: de huidige minister-president, de lijsttrekker van de PvdA, verwoordt hoe er binnen paars over wordt gedacht, waarbij het dus kennelijk zo is dat niet slechts de VVD, maar geheel paars op dit standpunt staat. Toch zou ik beide bewindslieden de volgende vragen willen stellen.

Kent u één volkshuisvestingssubsidie die zo in elkaar zit: meer subsidie naarmate men een hoger inkomen heeft?

Waarom is er in de individuele huursubsidie juist voor gekozen om minder huursubsidie te verstrekken naarmate de woning groter is en het inkomen hoger is en wordt zelfs het vermogen erbij betrokken? Wat is daar toch de ratio van?

Is het geen demagogie van de minister-president om te stellen dat gewone mensen in gewone huizen en met gewone inkomens op hem moeten kunnen rekenen – het lijkt de SP wel – terwijl ervoor gekozen kan worden om slechts van de rijken veel en van de hoge middeninkomens enigszins de voordelen weg te nemen?

Zouden de hogere middengroepen er echt zoveel moeite mee hebben dat een klein deel van hun huidige belastingvoordelen wordt ingezet om de nijpende woonlastenproblematiek onder de minima en laagstbetaalden op te lossen?

Is het geen bizarre vertoning dat het CPB spreekt over een majeure financiële tegenvaller, terwijl dit gewoon logisch voortvloeit uit het beleid?

Waarom durven de minister en de staatssecretaris dit heilige huisje niet ter discussie te stellen of willen zij dit niet? Eén antwoord kan ik begrijpen en dat luidt: de VVD wil het niet en dat is het einde van paars. Maar er zijn toch meer kleuren dan paars mogelijk? Wat ik niet kan en wil begrijpen, zijn reacties zoals die van de minister-president, die duidelijk maakt dat congressen van de PvdA niet alleen geen straaljagers kopen, maar ook deze voordelen niet mogen aantasten.

Door de staatssecretaris zal ongetwijfeld gewezen worden op de recente verbeteringen van de individuele huursubsidie. Die verbeteringen willen wij niet ontkennen, maar de Woonbond wees erop dat de nettohuurquote van alleenstaande AOW'ers slechts zeer beperkt daalt en dat 32.000 IHS-ontvangers een huurquote, dus geen woonquote, hebben van hoger dan 40%, de verbeteringen ten spijt. Kloppen deze cijfers? Hoe zijn ze te verklaren? Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen? Moet de normhuur niet substantieel verlaagd worden?

In het debat aan de overzijde is terecht veel aandacht besteed aan de Vinex-problematiek. Er is zelfs een motie van D66 aangenomen, met natuurlijk de VVD tegen, dat het kabinet met een nota hierover moet komen, waarbij de Tweede Kamer een temporisering van het bouwen in het buitengebied vroeg. Hoe staat het daarmee?

Sommigen in het veld gaan nog een stap verder en bepleiten een fasering en temporisering van de Vinex. In het noorden van het land is al een comité van woningbouwverenigingen opgericht, Stop de woningwedloop. Zij zien sommige Vinex-bouwopgaven als een regelrechte bedreiging van de bestaande voorraad in de steden. Prof. Hooimeyer stelt, onderbouwd met imposant cijfermateriaal, op menige studiedag dat de corporaties niet moeten gaan bouwen in de Vinex. Zij concurreren met hun eigen bezit of dat van hun collega's. Dat kost heel veel geld.

In dit debat heeft GroenLinks steeds de positie ingenomen dat er allereerst gekozen moet worden voor nieuwbouw en verbouw in de bestaande stad. Dat herbergend vermogen kan drastisch opgevoerd worden als wij daarvoor durven kiezen. De gemeente Dordrecht liet zien dat dergelijke keuzes mogelijk zijn. Cruciaal is dan wel dat er veel meer geïnvesteerd wordt in de bestaande stad en met name de naoorlogse wijken. Ik sta op het standpunt dat de bedragen die hiervoor ter beschikking zijn gesteld, nadat in Belstato de stadsvernieuwing na 2005 was doodverklaard, veel te laag zijn. In het blad Openbare Uitgaven rekent Priemus uit dat er tot 2010 een tekort van ruim 15 mld. bestaat. Natuurlijk speelt hierbij het ambitieniveau een rol. GroenLinks wil een hoog ambitieniveau waarin alle wijken integraal, zowel de woonomgeving en veiligheid als een hoog ecologisch niveau, worden aangepakt. Ons ontgaat alle logica om slechts voor 30% van de naoorlogse wijken te kiezen. Het is een willekeurig percentage om de bedragen te rechtvaardigen.

In de analyse van Priemus wordt behalve voor de curatieve herstructurering terecht ook aandacht gevraagd voor de preventieve herstructurering. Het lijkt veel geld, maar het is in wezen het voortzetten van de 1 mld. van het stadsvernieuwingsfonds en het optrekken daarvan. De 1,85 mld. van het kabinet is volstrekt onvoldoende. Daarmee wordt de regie uit handen gegeven, zoals overigens gewenst door de VVD. Het is ons duidelijk dat deze bewindslieden onvoldoende uit de ICES-gelden hebben weten te halen. Het gaat natuurlijk wel om de keiharde politieke keuzen: veel geld naar asfalt en beton, nieuwe wegen, Maasvlakte en Schiphol, veel lastenverlichting of een keuze om stevig te investeren in de kwaliteit van de samenleving, in dit geval in de naoorlogse wijken. Het is trouwens erg stom om dat niet te doen. In Groningen werd laatst terecht opgemerkt dat een dubbeltje bezuinigen op welzijnswerk uiteindelijk een kwartje kost. Zo is met woonwijken ook. Wat heeft het ons al niet gekost om bijvoorbeeld die rare Bijlmer op te lappen?

Het pleidooi van prof. Hooimeyer – kent de staatssecretaris zijn verhaal overigens en, zo ja, wat is zijn reactie daarop? – kunnen wij wel volgen, maar spreekt ons uiteindelijk toch niet aan, juist omdat wij op de Vinex-locaties gedifferentieerd willen bouwen en wonen. Onze oplossing voor het aangekaarte probleem is dus een versnelde en veel krachtiger aanpak van de herstructurering van bestaande naoorlogse wijken. Door hun ligging dichter bij de stad en de voorzieningen – dat was ik met de heer De Beer eens – hebben ze waarschijnlijk een hogere marktpotentie dan menige Vinex-locatie. Bij herstructurering denken wij trouwens niet onmiddellijk aan massale sloop, hoewel beperkte sloop niet uitgesloten behoeft te worden. Bij deze problematiek die in alle grote steden speelt, hanteren wij de volgende randvoorwaarden.

De berekende kernvoorraad voor de zogenaamde doelgroep moet met een ruime marge berekend worden, in de eerste plaats omdat scheefwonen nu geaccepteerd wordt en omdat het segregatie tegengaat. Bovendien kiezen sommige mensen, zelfs met een wat hoger inkomen, voor een lage woningkwaliteit vanwege de lage huur. Starters willen zo sparen voor een koophuis of vakantie, maar nog veel vaker, zo blijkt uit onderzoek, zijn zij onzeker over hun relatie en willen zij in een goedkoop huis de kat een aantal jaren uit de boom kijken. In de tweede plaats wordt er in allerlei scenario's uitgegaan van zeer optimistische groeimodellen. Alweer Hooimeyer bepleit dat er ook een rampen- of ongunstig scenario moet worden ontwikkeld met lage groei – misschien moet dat ook wel voor het milieu – en hoge rente. Wie weet wat de euro of de crisis in Zuid-Oost-Azië ons brengt? Niemand! Tot slot blijkt dat de problemen in veel naoorlogse wijken vooral leefbaarheidsproblemen zijn en dus niet alleen met bouwtechnische ingrepen te verhelpen zijn.

Behalve voor sloop kan er ook gekozen worden voor opplussen: twee grote maken van drie kleine en het optoppen van flats en er wat leuks tegenaan zetten, zodat het nieuw lijkt. Daar zijn al prachtige voorbeelden van. De verkoop van woningen waarbij gezamenlijke onderhoudsfondsen georganiseerd moeten worden, is ook een mogelijkheid. De vooronderstelling dat kopers een grotere betrokkenheid bij de buurt hebben, blijkt in de praktijk niet op waarheid te berusten en mag dus geen rol spelen in de besluitvorming. Wat is de reactie van de staatssecretaris op deze set aan voorwaarden voor herstructurering van naoorlogse wijken?

De opmerking over het ontbreken van minder rooskleurige scenario's – wij kennen nog 1978 in de volkshuisvesting – en ons pleidooi om meer te investeren in de bestaande stad, moeten ook consequenties hebben voor de Vinex-locaties en de planning. In ieder geval moet er gekozen kunnen worden voor temporisering en fasering. Dat ben ik met de heer De Beer eens. Het moet en mag niet zo zijn dat wij bijvoorbeeld per definitie aan alle 50.000 woningen van Leidse Rijn vastzitten, als het onverhoopt en ongewild tegenvalt. Is de staatssecretaris en wellicht ook de minister bereid, de bestaande Vinex-contracten op dit punt te onderzoeken en de nodige flexibiliteit in de tijd aan te brengen?

Over de kwaliteit van de Vinex wordt veel gemopperd en geschreven. De heer De Beer deed dat net ook. Het pleidooi van de minister tegen lage dichtheden en vóór hofjes ondersteun ik. Waarom bouwen wij eigenlijk geen hofjes, als wij die allemaal zo leuk vinden? Ik vraag mij dat al jaren af, want iedereen vindt ze mooi. De Japanners komen alle hofjes bekijken, maar wij bouwen ze niet meer. Ik snap dat niet. Ik herhaal ook mijn pleidooi voor het bouwen van verbeterde Statenkwartieren – het Statenkwartier is de meest sexy wijk van Den Haag waar alle SG's en DG's graag wonen – en Concertgebouwbuurten met veel kwaliteit, veel oppervlakte en hoge dichtheden. Er staan 80 tot 100 woningen per hectare. Hoe kan het toch dat de partijgenoten van de heer De Beer daar zo graag wonen? Het gaat niet om flats; het gaat gewoon om prachtige wijken met zeer hoge dichtheden. Waarom bestaat nergens de lef, zelfs niet de in de vorm van een experiment, om dit te bouwen op Vinex-locaties?

De heer De Beer (VVD):

Voorzitter! Ik wil even ingaan op de uitnodiging van de heer Pitstra tot een interruptie. Als je de Vinex-gebieden, met name die aan de randen van de grote steden, aantrekkelijk wilt maken, is het volstrekt duidelijk dat je daar in andere dichtheden moet bouwen dan in het hartje van de stad. Afgezien daarvan, hebben de woningen waar de heer Pitstra het zo-even over had een zodanige andere kwaliteit qua oppervlak, status, ouderdom enz. dat daar een andersoortig publiek in woont dan degenen die wij in groten getale voor de Vinex-locaties hopen aan te trekken.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Kijk maar wie er in het Statenkwartier wonen! Ik denk niet dat het zo'n ander publiek is dan er uiteindelijk in de Vinex-locaties komt te wonen.

De heer De Beer (VVD):

Tenslotte blijkt uit de enquête die ik zojuist heb genoemd, dat zo'n 15% van de mensen wel degelijk gestapeld wil wonen. Als zij geld hebben, zoeken zij natuurlijk in die buurten een woning.

De heer Pitstra (GroenLinks):

In dit land bestaat een tragisch misverstand, namelijk dat gestapeld bouwen hetzelfde is als flats bouwen. Er zijn talloze voorbeelden; zelf noemde u de wijken van Berlage. Amsterdam-Zuid is een zeer gewilde wijk. Verder noemt u het bouwen in het interbellum, toen sprake was van een hoge kwaliteit. Dat zijn niet allemaal eengezinswoningen met een tuintje voor en achter. Er zijn voorbeelden, waarin hoge dichtheden zijn gerealiseerd, met een waanzinnig hoge kwaliteit. Ik daag u uit, daarin toch mee te denken.

De voorzitter:

Ik hoef daar niet in mee te denken, want ik heb daar lang genoeg gewoond.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Dat is een mooie wijk, hè?

De voorzitter:

Zeker.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Als de minister zegt dat zij de lokroep van de markt en de VVD voor huisje, tuintje en heilig koetje niet wil volgen omdat dit op den duur tot onduurzaamheid leidt, dan moet ze hieruit toch consequenties trekken en de vaak extreem lage dichtheden in de nieuwbouw niet goedkeuren. Dit staat haaks op het verhaal van de heer De Beer. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het niet realiseren van de OV-voorzieningen in sommige belangrijke Vinex-wijken? Amsterdam dreigt terecht met een bouwstop van IJburg, omdat deze wijken hiermee staan of vallen.

De RPD heeft de nota Wonen 2030 uitgebracht. Sommige mopperkonten zagen er niets in. Wat schieten we daar tot 2010 mee op, sprak Duivesteijn. Onze fractie kon het wel waarderen dat er een toekomstverkenning is opgesteld met zeer diverse scenario's waarover diepgravend gediscussieerd kon worden met allerlei deskundigen en betrokkenen. Maar het moet inderdaad wel zo zijn, dat het niet blijft bij een vrijblijvende discussie over vrijblijvende scenario's. De politiek zal uiteindelijk moeten kiezen. Die draadjes moeten bij elkaar worden gebracht. Opmerkelijk vond ik, dat in veruit de meeste reacties werd gekozen voor stedenland, dwars tegen de marktconforme wensen in. Alleen de kinderen waren voor parklandschap en de liberale visie van palet ontving de meeste negatieve reacties. De keuze van GroenLinks tendeert duidelijk naar stedenland, met soms stromenland, maar dan wel langs OV-assen en dus niet langs autowegen, en een licht toefje parklandschap. Wij houden wel van de licht anarchistische woonbotencultuur en een stevige bestrijding van palet. Hoe gaat het verder met deze nota? Worden de genoemde punten samengebracht in de nota Leefmilieu, de nota Milieu-ruimte of toch in de Vijfde nota, waarom de Tweede Kamer in een motie heeft gevraagd? Het is toch wel de bedoeling, dat deze nota's in het hier en nu concrete en praktische consequenties hebben?

Voorzitter! Door de Woonbond is in recent onderzoek de vraag beantwoord "willen de huurders eigenlijk wel kopen en zo ja waarom". De verrassende conclusie luidt, dat van de huurders 64% helemaal niet wil kopen. Slechts minder dan 20% wil echt kopen. Er kleven voor- en nadelen aan huren en kopen. De twee belangrijkste redenen om te kopen zijn de hoge huurverhogingen versus de lage rente en de onbeperkte hypotheekrenteaftrek en het gebrek aan zeggenschap over de huurwoning. Veel huurders voelen zich belemmerd in klussen in de huurwoning. Ook interessant was dat veel huurders tevreden zijn over hun huis, maar vooral ontevreden zijn over de warmte- en geluidsisolatie, speelvoorzieningen voor kinderen en het gebrek aan sociale contacten. De staatssecretaris heeft zich terecht verzet tegen de modieuze plannen van de PvdA-fractie aan de overzijde om tot grootscheepse verkoop van huurwoningen over te gaan en zegt de gelijkwaardigheid van de huursector en koopsector na te streven. Wat is zijn reactie op dit rapport? Er wordt gesteld, dat het VROM ten enen male aan een visie op de betrokkenheid van bewoners ontbreekt. Is de staatssecretaris bereid om beleid te ontwikkelen om de zeggenschap te vergroten? Hoe gaat hij de door velen gewenste tussenvormen tussen koop en huur stimuleren? Hoe zal hij zich in dit kader opstellen bij de behandeling in de Eerste Kamer van het initiatiefvoorstel-Duivesteijn? Is hij bereid de huren verder te matigen? Hij zal nu ongetwijfeld stellen – dat heb ik al acht keer gehoord – dat de gemiddelde huurstijging al tendeert naar de inflatie. Dat moet trouwens ook van zijn eigen D66-programma. Maar terecht is er in de Tweede Kamer op gewezen, dat dit gemiddelde niet veel zegt, omdat met name de lage huren worden opgetrokken om zo de dure huurwoningen, die met de koop concurreren, te ontzien. Hooimeyer spreekt over een koek, die steeds platter en uniformer wordt en allerlei gewenste differentiatie uitsluit. Het is dan ook zeer te betreuren, dat het initiatief om de harmonisatie ineens te beperken c.q. af te schaffen het niet heeft gehaald. Wat is de reactie van de staatssecretaris op onze mening, dat de huursector zichzelf bij ongewijzigd beleid uit de markt prijst?

De corporaties zouden in onze ogen niet moeten mekkeren over de te lage huurstijgingen, maar samen met de huurders en gemeenten moeten opkomen voor verbetersubsidies, meer ICES-gelden, een drastische verbetering van de IHS en aanpak van de hypotheekrenteaftrek. Dat laatste doen ze trouwens soms wel, zelfs zeer stevig gisterenavond op NOVA. Maar opnieuw objectsubsidies in de volkshuisvesting steken, zal de politieke meerderheid pas doen, ook wij pas, als het probleem van de rijke corporaties is opgelost, die als Dagobert Duck ongelukkig zijn en met hun kont op de reserves blijven zitten.

We hebben kennisgenomen van de initiatieven Socrates en Transparant. Kan de staatssecretaris ons een goed feitelijk overzicht verstrekken van alle initiatieven? Wat gaat hij doen als het bij deze beperkte initiatieven blijft? Moet er geen stok achter de deur komen via een verplichte verevening via het Centraal fonds of een versnelde afdracht aan het Waarborgfonds, die misschien niet te snel gebruikt moet worden omdat vrijwillige initiatieven beter werken, maar toch niet helemaal uitgesloten moet worden? Erkent de staatssecretaris niet dat de grote investeringsopgaven van corporaties juist daar liggen waar corporaties niet erg rijk zijn?

Hoe staat het met het plan van aanpak niet-gebruik IHS? Wordt fiscalisering en koppeling bestanden overwogen in dat plan van aanpak dat wij binnenkort krijgen?

Vervolgens kom ik te spreken over het ecologisch bouwen. De staatssecretaris kreeg het verwijt in de Tweede Kamer dat hij in zijn gehele portefeuille slechts op de winkel heeft gepast en vooral het beleid van Heerma heeft voortgezet. Tot mijn verbazing was hij trots op deze kritiek, omdat hij zich als een actieve winkelier had opgesteld, zo zei hij. Ik kan niet ontkennen, dat de staatssecretaris op dit gebied een en ander van de grond heeft getrokken. Het is zelfs zijn belangrijkste prestatieveld. In 2000 moet 80% van de nieuwbouw duurzaam gebouwd worden volgens de Tommel-maatlat. Maar wat is het minimumniveau en hoe ambitieus, substantieel is het pakket? Tijdens het verschijnen van het nationaal pakket was de algemene opinie onder de professionals met enige Dubo-ervaring, die ik regelmatig sprak, dat het ambitieniveau niet bijster hoog laag. Een aantal maatregelen, met name op materiaalgebied, zijn in het pakket niet opgenomen omdat het bewijs niet overtuigend geleverd zou zijn. Gezien de frequentie en duur van de vergaderingen bepalen degenen met de langste adem en de grootste belangen uiteindelijk het pakket. Deze consensuspolitiek komt de geloofwaardigheid niet ten goede.

De vraag is natuurlijk wat te vinden van de ƒ 3000-grens. In de allereerste plaats moet geconstateerd worden dat gemeenten meer doen en dat inverdieneffecten, het goedkoper worden van maatregelen, onvoldoende berekend worden. Ook moet geconstateerd worden dat de verhoging van de EPC-norm – GroenLinks is voor 0.75 en zeker 1.0 kan nu al gehaald worden – ten koste is gegaan van andere vaste maatregelen. En waarom zouden we in de vrije sector niet boven de Tommel-maatlat uitgaan als blijkt uit de voorbeeldprojecten dat dit gemakkelijk kan? Waarom wordt eigenlijk geaccepteerd dat 20% in 2000 niet aan de Dubo-eisen behoeft te voldoen? Het zou toch in de modelbouwverordening komen? Dan moet iedereen er toch aan voldoen? Wat vindt de staatssecretaris van de milieuprestatienorm in de vorm van een eco-quantum-model? Spreekt hij zich hier ondubbelzinnig voor uit?

Ik sprak net al over gebrek aan geld van corporaties bij groen renoveren. Geeft de staatssecretaris uitbreiding van de groenregeling Groen renoveren prioriteit?

Ook de positie van de consument is mager. Bewonersgedrag is heel belangrijk, maar er is weinig over bekend. Waarom hebben de Woonbond en de Vereniging Eigen Huis geen zitting in de commissie Nationaal pakket?

Ik zei het vorig jaar ook al: de stedenbouw is een grotendeels onontgonnen Dubo-terrein. Is het hier niet noodzakelijk ook te kiezen voor aanschouwelijke voorbeeldprojecten waarvoor budget uitgetrokken moet worden? Wordt zoveel mogelijk zongericht verkavelen nu eindelijk verplicht? Ten slotte de vraag of het Nationaal Dubo-centrum wel over voldoende financiële middelen beschikt om zijn taken ten volle te ontplooien.

Voorzitter! Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de minister en de staatssecretaris.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Het afgelopen weekend zag ik op teletekst dat de minister van VROM als voorwaarde stelt voor deelname aan een volgend kabinet, een bedrag van 500 mln. voor het milieu als de economische groei gunstig is, teneinde de schade van de economische groei te herstellen. Als ik zoiets lees, dan denk ik: dat moet toch omgekeerd? Het moet toch mogelijk zijn om economische groei aan zodanige randvoorwaarden te verbinden dat die aantasting wordt voorkomen? De discussie die naar mijn opvatting bij een volgend regeerakkoord expliciet zou moeten worden gevoerd, betreft dus veeleer de vraag wat de positie van de coördinerend minister van ruimtelijke ordening in dezen is. Worden de kaders vooraf door de RO bepaald of gaat het om herstel achteraf, waarvoor extra geld nodig is? Overigens gun ik dit beleidsterrein best extra geld.

In de begroting worden ten aanzien van de ruimtelijke ordening zes opgaven genoemd waarmee wij het best eens zijn. Ik herhaal deze kort om ze te voorzien van een korte kanttekening.

1. Verscheidenheid van stad en land. De vraag is of dit bestuurlijk wel goed geordend is. In de praktijk voelt de gemeente zich verantwoordelijk voor het verstedelijkte, het rode gebied en de provincie voor het bestuur van het groene gebied. Dit leidt tot RO-problemen, bijvoorbeeld ten aanzien van de eventuele uitbreiding van dorpen.

2. De beheersing van de mobiliteit. Ik prijs de minister voor haar lof der traagheid. Snelheid kost ruimte en snelheid "versnelt". In het boek "À la recherche du temps perdu" wordt voor Albertine door haar vriend een auto gehuurd. Nadat zij zich er eerst over verbaast dat zij twee families in twee verschillende dorpen op één dag kan bezoeken, krijgt zij vervolgens haast omdat zij in een derde dorp nog een familie wil bezoeken. Zo gaat dat met auto's. Het is evident dat een ander departement het voortouw op dit terrein heeft. De verhouding is overigens scheef. Wegen dienen niet alleen om woonwijken te ontsluiten, maar zij generen ook woningbouw en bedrijvigheid. Wegenbouw is vaak mede veroorzaker van de ruimtelijke ontwikkelingen. De minister van VROM zou om die reden een veel zwaardere stem hierin moeten hebben.

3. De daling van de milieudruk bij economische groei. Groen is geen lapje natuur ter compensatie.

4. Het voorkomen van de sociale segregatie. Ik kom daar straks nader over te spreken in het kader van de volkshuisvesting.

5. Het verbeteren van de biodiversiteit; de verscheidenheid van natuur en landschap. Hierbij moet niet te homocentrisch te werk gegaan worden. Bij de Welzijnswet voor dieren is uitgegaan van de intrinsieke waarde van het dier. Ook de natuur heeft een intrinsieke waarde. De waarde daarvan kan niet worden afgemeten aan de beantwoording van de vraag of de natuur voor mensen attractief en toeristisch interessant is.

6. De uitvoerbaarheid en het toezicht. Dit zijn belangrijke aspecten. Zij hangen samen met een bestuurlijke taakverdeling, prioriteitsstelling en het inzicht in de noodzaak van het stellen van grenzen aan mobiliteit en woonwensen. Kortom: de grenzen van het samenleven in een relatief klein land.

Ruimtelijke ordening is een containerbegrip. Het gaat van een ruimtelijke structuur voor vleermuizen – boswalletjes en spouwmuren – tot het beroepsgoederenvervoer. RO-beleid is per definitie conflicterend. Wie de ruimte bestemt voor een snelweg kan trachten om met geluidsschermen, een plaatselijke overkapping en een paddentunnel de effecten te verminderen, maar de weg is per definitie een doorsnijding van de ecologische structuur. Ieder van ons kent dit conflict in zichzelf. Wij rijden met de auto naar de natuur en klagen vervolgens bij het wandelen over de aanwezigheid van de snelweg. Ruimte, ach wat is nog ruimte in dit land?

Ik erger mij aan de reclamespot "Bouwfonds vandaag, ruimte voor morgen". Ik roep iedere keer naar de televisie: minder ruimte dus! Ik denk niet aan woonruimte maar aan open ruimte, niet aan geasfalteerde vlaktes waarop eenieder met gele verf een tuin kan schilderen. Impliciet geef ik hiermee aan, te kiezen voor een compacte stad en niet voor Nederland vol met huisjes met private tuintjes, al dan niet met recht van overpad. Ik weet natuurlijk ook wel dat de ecologische voetafdruk van een stad ver buiten de stadsgrenzen te zien is. Steden lopen op zeer grote voeten.

Wat bedoelen wij met ruimte en hoe gaan wij daar in de praktijk mee om? Ik noem een voorbeeld. In de visie op de ontwikkeling van het noorden des lands worden de ruimte, de rust en de schone lucht bezongen. Hoe verhoudt zich dat tot de militaire oefeningen? Er worden op zonnige zomerzondagnamiddagen voortdurend rondjes gedraaid met zware Hercules-vrachtvliegtuigen op Eelde. Het rapport van de commissie-Langman over het noorden – met een terecht pleidooi voor een verantwoorde ontsluiting van het noorden en een mooie beschouwing over de psychologische afstand tussen Groningen en in Den Haag in twee richtingen – handelt niet over het vliegveld Eelde. Langman merkte zelfs op dat hem geen enkel zwaarwegend argument bekend is voor de uitbreiding van het vliegveld. Desalniettemin wordt in het noorden deze uitbreiding van betekenis geacht. Er staat niet bij of dit een positieve of een negatieve betekenis is. Regionale bestuurders stellen dan ook dat het slechts een plaatselijke aantasting is van de in de regiovisie neergelegde opvatting. Als bestuurders dergelijke opvattingen over de waarde van ruimte hanteren, is het niet logisch van hen te verwachten dat zij burgers kunnen uitleggen – noch zichzelf – waarom eenzelfde opvatting niet ook zou gelden voor uitbreiding van dorpen – al dan niet met passende huizen – daar waar het niet wordt beoogd. Ook op de Veluwe en in het Groene Hart is de aantasting van elk huis toch plaatselijk en desalniettemin zeer ongewenst?

Voorzitter! Bij ruimtelijke ordening wordt ook uitgegaan van een rangorde. De vraag naar het ordenend principe van paars kan worden beantwoord met "werk, werk en nog eens werk". Zeker in tijden van werkloosheid is er niets op tegen om daar grote prioriteit aan te geven en een aantal zaken daaraan ondergeschikt te maken. Bij ruimtelijke ordening gaat het om het neerleggen van de maatschappelijke opvattingen in beton, steen, staal en asfalt. Dat verander je niet zo gemakkelijk als het er eenmaal ligt. Het sterk de nadruk leggen op het economische aspect leidt tot het ondergeschikt worden van de ruimtelijke ordening aan de marktordening. Voor een goed functionerende markt moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan, er moet orde zijn. Dit leidt vooral tot aandacht voor de infrastructuur en dus tot grote infrastructurele werken. Ik noem de HSL, de Betuwelijn en de twee mainports. Ik doe de discussie daarover vandaag natuurlijk niet over.

Maar een dergelijke benadering van Nederland, waarbij niet verder gekeken wordt dan tot overmorgen en de dag erna, is te beperkt. Dan wordt "aandacht voor groen" de reparatie van andere keuzes en ontstaat de indruk dat natuur voor het grootste deel van het kabinet – misschien zelfs het gehele kabinet – een zaak is die zichzelf wel herstelt. Onder druk van de milieubeweging wordt er wel iets bereikt in de zin van reparatie, maar dat vind ik geen evenwichtige benadering. Bij dergelijke keuzes zou de intrinsieke waarde van milieu en landschap van het begin af aan zwaar mee moeten wegen. Dat vereist heldere afspraken over de verhouding tussen het kerndepartement van RO en de andere departementen, die ook op dat terrein opereren. Denk aan de aanleg van wegen, van een tunneltje of van een spoorwegje. De eis die de minister stelt, waarvan wij via teletekst op de hoogte zijn, versterkt de positie van het departement als reparateur voor volgende generaties. Nogmaals, ik gun het beleidsterrein meer financiële ruimte, maar vooral meer macht.

Voorzitter! Dan kom ik bij het belangrijke punt van het voorkomen van sociale segregatie en fragmentatie, een expliciet onderdeel van het RO-beleid. Wij vinden dat dit één van de centrale doelstellingen moet zijn in het overheidsbeleid en kunnen hier dus van ganser harte mee instemmen. De wijze waarop de bebouwde en onbebouwde omgeving wordt ingericht en toegankelijk is, is medebepalend voor de eerlijke verdeling van andere schaarse zaken, zoals inkomen, kennis, geld en macht. Nederland heeft een traditionele voorbeeldfunctie als het gaat om de aandacht in de volkshuisvestingssector voor toegankelijkheid. Ik geef in dit verband een voorbeeld. Met een zeker trots en liefde wordt – ook door de deelraad in Amsterdam-Noord – gekeken naar de kleine huisjes in de Vogelbuurt en in de Distelbuurt in Amsterdam-Noord. Echte stenen woningen van voor de oorlog voor arbeiders, met ruimte en zonlicht, de mogelijkheid voor kinderen om veilig te spelen en de slaapkamers gescheiden van de woonruimte. Dit alles op nog minder dan 40 vierkante meter. Je zou het bijna allemaal willen behouden. Maar dan realiseer je je tegelijkertijd dat dit eigenlijk niet kan. De huizen zijn te klein, te vochtig. Maar ja, de huren zijn laag en de sociale veiligheid is nu nog groot. Wat moeten wij ermee? Renovatie? De huizen worden er niet groter op, maar wel veel duurder. Bovendien kan dat niet gezien worden als een "plus-investering", zoals ik onrendabele investeringen noem. Het wordt dan echt onrendabel. Moet dan gedacht worden aan slopen en nieuwbouw? De aanvangshuren voor sociale nieuwbouw in de Vinex-gebieden liggen al boven de huurprijs van de kernvoorraad. De huren van deze huizen zijn nu zo laag, dat zij niet eens voor huursubsidie in aanmerking kunnen komen. Dat betekent dat de mensen wegtrekken die meer kunnen betalen en dat ouderen, alleenstaanden en mensen met een uitkering achterblijven. Geleidelijk aan zullen deze woningen helaas verkrotten.

Nederland zal zeer binnenkort in absolute zin geen woningnood kennen. Eigenlijk is dat nu al nauwelijks het geval. Er is behoefte aan woningen en in een aantal gebieden dreigt er een groot overschot. Maar het effect daarvan op oudere wijken in de steden is onvoldoende bekeken. Mijns inziens werkt het huidige IHS-beleid – met eventuele sancties voor corporaties bij scheve bewoning, wanneer er een te hoge huur berekend wordt in relatie tot het inkomen en de handhavingseis van de kernvoorraad – juist bevorderend voor een zekere segregatie. Hoe wil de staatssecretaris de doelstelling van het RO-beleid van aandacht voor de sociale mobiliteit in de praktijk brengen? Voor een deel genereert hij zelf de belemmeringen daartoe. De staatssecretaris wil nieuwbouw met lage aanvangshuren, onrendabele investeringen in oude wijken. Bovendien wil hij dat de zaken financieel op orde gehouden worden door de corporaties en daarnaast wil hij een lage huurverhoging. Dat lijkt mij een kwartet aan eisen dat nauwelijks bij elkaar te spelen is. Macro gezien is er financiële ruimte genoeg bij corporaties. Ook de heer Pitstra wees daar al op. Tegelijkertijd is er zeker bij de voormalige woningbedrijven in de grote steden, die nu weer zelfstandige corporaties zijn, een financieel probleem. De begroting noemt een bedrag van 20 mld., dat kennelijk noodzakelijk is om een neerwaartse spiraal te doorbreken, de oude wijken leefbaar en bewoonbaar te houden en deze ook aantrekkelijk te maken voor andere doelgroepen. Even tussendoor: het is opvallend dat het vaak de laagste en de hoogste inkomensdoelgroepen zijn die de grote steden bewonen en niet de middengroepen. Als je een hoog inkomen hebt, dan zijn drie oude huisjes samen heel leuk op te knappen tot een riante woning. Alles bij elkaar denk ik, zoals ook steeds weer blijkt uit de ruimte in het "prognosemodel", dat het collectieve bezit van de corporaties het financieel heel goed mogelijk zou maken mee te doen. Is het dan wijs, waar men voor het beleid binnen de sector zo sterk leunt op solidariteit, om de markt in diezelfde sector zo sterk dominant te laten zijn? Je zou zeggen dat objectsubsidies voor specifieke renovaties zo slecht nog niet waren.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom bij de Vinex-gebieden. Ik blijf het een raar woord vinden. Ik moet iedere keer uitleggen dat het betekent volkshuisvesting "extra", in de jaren negentig! Ik herinner me nog de tijd dat die "extra" eraan kwam. Ik heb de folder over het nieuwe IJburg gelezen, waarin staat dat de ringslangkolonie van de Diemer Zeedijk verplaatst wordt naar het PEN-eiland – aandacht voor het milieu -- maar dat de railverbinding klaar moet zijn in 2002. Dat is twee jaar na de oplevering van de eerste huizen. Ik lees tegelijkertijd in het blad Forum van VNO/NCW van afgelopen week dat de Amsterdamse wethouder zelf meedeelt: Als er geen zekerheid is over een goede ontsluiting van deze woningbouwlocatie, dan begin ik niet eens aan IJburg. Ik denk dan: daar ben je twee weken te laat mee; het contract is al getekend; je draait er dus wel voor op. Ook bij het heien van de eerste paal voor de Leidse Rijn op 5 december zei de burgemeester het wrang te vinden dat er nu reeds gebouwd wordt, terwijl de ontsluiting nog niet klaar is. Grote infrastructurele werken onttrekken kennelijk zoveel ruimte en geld aan het overheidsbudget, dat er voor relevante ontsluiting van de Vinex-gebieden te weinig geld is en te weinig zekerheid kan worden geboden. Het is daarom begrijpelijk en een reden te meer voor bezorgdheid dat er buiten de Vinex-gebieden een hoge bouwproductie in stand blijft. Het "platteland" voelt de Vinex kennelijk als een pure grotestedenaangelegenheid, terwijl iedere gemeente, ook al ligt deze op vijf kilometer afstand van een grote stad, ook nog eens voor de eigen opvang wenst te bouwen.

Wij steunen de minister in haar optreden tegen de overproductie op onbedoelde plaatsen. In verband met het tegengaan van segregatie en fragmentatie, is het mij trouwens opgevallen dat het aantal leefvormen gigantisch toeneemt, ook al brengen we ze tegenwoordig weer allemaal binnen het kader van iets als een huwelijk, en dat er steeds eenvormiger gebouwd lijkt te worden: eengezinswoningen voor het doorsneegezin. Dat gezin bestaat echter steeds minder. Het aandeel van ouderen onder onze bevolking zal sterk toenemen. Uit de vraagverkenning van het SCP van enkele dagen geleden blijkt opnieuw een relatief sterke groei van de vraag naar aanleunwoningen en woon-zorgcomplexen. Vaak speelt daarbij de grootte van de huidige woning een rol. Vaak is de woning die men wenst veel kleiner, maar aanzienlijk duurder. Bij mij bestaat de indruk dat de IHS hier, ondanks de optimistische geluiden van de staatssecretaris, meer grenzen genereert dan verwacht. Dat zal wellicht blijken bij de evaluatie. Bestaat eventueel de bereidheid om meer ruimte te scheppen voor aanleunwoningen? Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de mensen die deze woningen nodig hebben op grond van hun inkomen, er niet in kunnen wonen.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom bij een aantal opmerkingen over gender. De vrouwenadviescommissie wordt in de begroting genoemd bij de beoordeling van de evaluatie van de Woningwet en het Bouwbesluit. Er bestaat dus kennelijk behoefte aan een beleidsbeïnvloeding van wonen door mensen van beiderlei kunne. Mijn complimenten: de memorie van toelichting constateert met trots dat er op het departement "emancipatiebeleid" wordt gevoerd en dat dit op een aantal punten succesvol is gebleken. Terecht wordt dit beleid voortgezet; er zijn ook nog aanwijsbare zwakke punten. Ik voeg er daar graag nog een aan toe. De KPMG heeft onlangs een enquête gehouden naar de samenstelling van de interne toezichtstructuur, van raden van commissarissen en raden van toezicht. De staatssecretaris heeft de corporaties opgeroepen, deze in te vullen. Hierbij is keurig ingevuld in welke leeftijdsgroep deze personen zitten en wat hun maatschappelijke achtergrond is. Over sekse staat er echter niets in. Die vraag had toch zeker ook gesteld moeten worden. Ik ben namelijk van oordeel dat op de terreinen waarop de overheid terugtreedt het maatschappelijk middenveld bijzonder sterk door mannen gedomineerd wordt, of het nu gezondheidszorg of volkshuisvesting is. Ik merk het overal. Ik kom nog wel eens in die kringen en bijna altijd ben ik de enige vrouw. Eén van mijn zorgpunten is dan ook dat de positie van vrouwen bij de beleidsbeïnvloeding en -bepaling absoluut afneemt. Ik acht het een gemiste kans dat evenredige vertegenwoordiging op dat niveau geen punt van aandacht blijkt te zijn. De stellingname dat de volkshuisvestingssector dankzij de privatisering nu weer een "male dominated" terrein aan het worden is, blijkt juist te zijn, maar zonder confrontatie met de cijfers zal verandering moeilijk zijn.

Mijnheer de voorzitter! Ik sluit af. Het is zeker niet het laatste beleidsdebat over dit departement. Het onderdeel milieu zal nog worden besproken. Ik heb de minister aangespoord, haar kritiek op de ruimte die zij krijgt niet alleen financieel te vertalen, maar ook in andere bestuurlijke verhoudingen. Ik ben ervan overtuigd dat daarmee de ruimtelijke ordening voor de toekomst beter vorm kan krijgen. De keuzes moeten goed afgewogen worden gemaakt. Het beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening en milieu behoeft niet reparerend en volgend te zijn. De minister zelf zal meer dan wie ook gemerkt hebben hoe conflicterend keuzes op haar terrein kunnen zijn. Onze complimenten dan ook voor de wijze waarop zij toch steeds oplossingen heeft gevonden, ook al hadden wij vaak meer gewild.

De staatssecretaris heeft zijn best gedaan, maar hij heeft nog geen positie kunnen vinden tussen de gewenste zelfstandigheid van woningcorporaties en zijn verantwoordelijkheid voor het volkshuisvestingsbeleid. De woningraad klaagt over oeverloze en onheldere discussies. Laten wij het er maar op houden dat dankzij zijn inzet het maatschappelijk debat rond de volkshuisvesting nog lang niet is opgehouden.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De veranderingen op het beleidsterrein van de volkshuisvesting hebben elkaar de afgelopen jaren in een snel tempo opgevolgd. Van een sterk centralistisch beleid, wat heel erg manifest was in de sociale sector, zijn wij duidelijk opgeschoven naar meer marktwerking, ook in deze sector. De woonconsument staat sindsdien meer centraal. Er zal met zijn wensen dan ook veel meer rekening worden gehouden. Uit onderzoek blijkt dat door kopers en huurders een kwalitatief hoogwaardige woning in een goede woonomgeving erg belangrijk wordt gevonden. Vanaf 1 januari 1993 is de positie van de woningbouwcorporaties drastisch veranderd. Zij zijn verzelfstandigd en leveren nu als sociale ondernemers hun bijdrage aan de volkshuisvesting. Met belangstelling hebben wij – de fracties van de SGP, de RPF en het GPV, namens welke ik het woord voer – kennisgenomen van het Nationaal programma volkshuisvesting, dat door beide koepels aan de staatssecretaris is aangeboden. In het NPV wordt aangegeven dat de woningbouwcorporaties tot en met het jaar 2000 zo'n 40 mld. willen investeren in herstructurering van wijken, verbetering van de leefbaarheid, onderhoud en woningverbetering, goedkope nieuwbouw, duurzaam bouwen en maatregelen om woningen voor ouderen toegankelijk en betaalbaar te houden. Wij vinden dit een uitstekend initiatief. Het laat ook zien dat de woningbouwcorporaties hun verantwoordelijkheid goed oppakken. Zij willen voor hun doelgroepen ondernemend bezig zijn. Graag vernemen wij de visie van de staatssecretaris op dit plan.

Het Besluit beheer socialehuursector heeft nog wel belemmeringen voor de ontwikkelingen van de woningbouwcorporaties. Zij moeten, als zij hun taak goed willen uitoefenen, niet alleen gemeentelijk, maar ook regionaal en landelijk kunnen werken en samenwerken. Is de staatssecretaris bereid om op korte termijn de BBSH hieraan aan te passen?

Het spreekt ons bijzonder aan dat de corporaties zich willen inspannen om woningen voor ouderen toegankelijk te maken en betaalbaar te houden. Anderen hebben er al op gewezen dat vergrijzend Nederland een groot aantal woningen, maar ook aanpassingen van woningen voor deze doelgroep vraagt. Ongeveer 90% van de ouderen woont zelfstandig. Veel van de zelfstandig wonende ouderen huren een woning, vaak een flat of etagewoning. Om de ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen – dat willen wij met z'n allen – zullen deze woningen moeten worden aangepast, maar ook de kwaliteit ervan moet worden verbeterd. Ook specifieke voorzieningen en de spreiding van publieke diensten moet worden afgestemd op hun behoeften. Verder zal gezorgd moeten worden voor een goede bereikbaarheid. Onze fracties vinden dit een belangrijk beleidsveld. Onze inspiratiebron, de Bijbel, leert dat mensen zorg voor elkaar moeten hebben. Ook de overheid heeft deze roeping. Daarom zijn wij teleurgesteld over het feit dat de stimuleringsregeling voor het opplussen van woningen naar onze mening veel te weinig financiële mogelijkheden biedt. Wij vragen de staatssecretaris of een toename van de financiële middelen hiervoor mogelijk is. Wij vinden dat in ieder geval noodzakelijk.

De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer onlangs een brief gestuurd over de voortgang van het woningbouwbeleid tot 2005. Daaruit blijkt dat steeds meer bouwplannen in realisatie komen, maar het aantal signalen dat er in korte tijd te veel nieuwe woningen op de markt komen, houdt daarmee op dit moment gelijke tred. Recente woningmarktonderzoeken, onder andere in Twente, en de ontwikkelingen op de noordelijke woningmarkt maken dit zichtbaar, maar ook corporaties in het gewest Haaglanden wijzen erop dat er te veel woningen worden gebouwd. Het woningtekort daalt dus sneller dan verwacht. Tot voor kort werd aangenomen dat de reductie van het woningtekort tot 0,8% in 2000 tot de mogelijkheden behoorde. De heer De Beer heeft er al op gewezen dat uit de Primos '97, de woningbehoefteraming, blijkt dat het woningtekort veel sneller terugloopt. Daarbij komt dat de huidige bouwcapaciteit in goedgekeurde streek- en bestemmingsplannen ruim voldoende blijkt te zijn om het woningtekort tot nul te realiseren.

Een overschot aan woningen zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot leegstand van de woningen die het minst aantrekkelijk zijn, vooral in de stedelijke gebieden in relatie tot de Vinex-locaties. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor de eigenaar, maar de consequenties zijn veel groter. Wij weten dat leegstaande woningen negatieve gevolgen hebben voor de leefbaarheid van de wijk. Zij versterken ook segregatietendensen en leiden nogal eens tot vandalisme en verpaupering; scholen komen in de problemen en het winkelbestand komt onder druk te staan. Kortom: al snel kan men in een neergaande spiraal terechtkomen. Bovendien hebben onzekerheden over de ontwikkelingen op de woningmarkt een remmend effect op investeringen. Wordt de zorg over mogelijke leegstand en de daaruit vloeiende negatieve gevolgen door de bewindslieden gedeeld?

Wij willen ook woorden wijden aan de afstemming tussen volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Bij de behandeling van de VROM-begroting in de Tweede Kamer hebben de bewindslieden aangegeven dat zij met de provincies en de BON-regio's in overleg zullen treden om nadere afspraken te maken over de beperking van de woningbouw in het buitengebied, het gebied buiten de stedelijke gebieden. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan een motie van de Tweede Kamer over dit onderwerp. De beide bewindslieden hebben echter ook aangegeven dat zij behalve door overleg weinig mogelijkheden hebben om de bouw in het buitengebied daadwerkelijk te beperken. Wel wordt aan een monitoringsysteem gewerkt om de ontwikkelingen van de bouwproducties in de Vinex-locaties te volgen.

De staatssecretaris geeft daarnaast in zijn najaarsbrief aan dat, als het bouwen op Vinex-locaties niet van de grond komt vanwege een te hoge woningproductie in het buitengebied, dit voor hem aanleiding kan zijn om gebruik te maken van de mogelijkheden om de convenanten waarin toekenning van het budget aan de convenantspartners is geregeld, in 2000 op te schorten of in 2005 geheel of gedeeltelijk in te trekken. Wij vragen de staatssecretaris of dit echt tot de mogelijkheden behoort of dat wij dit verkeerd geïnterpreteerd hebben. Het lijkt ons namelijk moeilijk om aan te tonen dat het niet op tijd tot ontwikkeling komen van woningbouwproductie op Vinex-locaties te wijten zou zijn aan bouw in het buitengebied. Veelal zijn gemeenten in het buitengebied geen partij bij het afsluiten van Vinex-convenanten. Hoe zouden zij dan gestraft kunnen worden via Vinex-instrumenten?

Wij constateren dat de inspanningen van de minister en de staatssecretaris zich op bestuurlijk en financieel terrein concentreren. Is ook een meer direct juridisch instrumentarium voorhanden dat op korte termijn kan worden ingezet om afstemming tussen volkshuisvesting en ruimtelijke ordening te bewerkstelligen?

De Vinex-locaties kenmerken zich door wonen, werken en recreëren te concentreren. Hierdoor zou onder meer het woon-werkverkeer teruggedrongen worden: het compacte stad-idee. Helaas bereiken ons steeds meer signalen dat het hieraan nogal schort. De beoogde integrale aanpak, dus ontsluiting met openbaar vervoer vanaf de eerste fase van gereedkomen van een locatie – één van de speerpunten van het beoogde integrale ruimtelijkeordeningsbeleid in de Vinex-locaties – komt onder grote druk te staan. Toch was het daar allemaal om begonnen; juist daarover is heel veel overleg gevoerd. Het loopt kennelijk niet goed met de afspraken over de infrastructuur. Is dit een gevolg van te weinig financiële middelen? Volgens de bewindslieden is dat het geval, maar men zou dan tot een bepaalde prioriteitsstelling kunnen komen. Of zijn de uitvoeringscontracten te vaag? Wellicht is het een combinatie van beide. In ieder geval dreigt een conflict tussen de andere overheden (provincies en betrokken gemeenten) en de rijksoverheid. Is het waar dat de bestuurders die betrokken zijn bij de Vinex-locaties, hun medewerking weigeren aan de Vinac, zolang er geen duidelijkheid is over realisering van de benodigde infrastructuur op korte termijn? Wat betekent dit voor de bouwplannen voor de periode 2005-2010?

Onze fracties maken zich hierover zorgen. De rijksoverheid moet een betrouwbare overheid zijn, maar dit wordt hiermee niet uitgestraald en dat is slecht voor de burgers in het land en voor de contacten met andere overheden. Wij verzoeken de bewindslieden in te gaan op die betrouwbaarheid van de rijksoverheid, in relatie tot de gemaakte afspraken in de genoemde gebieden.

Stedelijke vernieuwing en herstructurering van wijken vinden wij van groot belang voor de toekomst van de steden en het welzijn van vele bewoners van die steden. De Nationale Woningraad voerde een onderzoek uit waaruit onder meer blijkt dat zo'n 1,8 miljoen mensen wonen in wijken die als "onvoldoende leefbaar" zijn gekwalificeerd. Nu het over het algemeen goed gaat in ons land en onze economie op volle toeren draait, is dit het moment om te investeren in de toekomst van onze steden. Onze fracties vinden dat het bij de stedelijke herstructurering niet alleen moet gaan om de woonkwaliteit, maar ook om de kwaliteit van de woonomgeving, de veiligheid en de aanwezigheid van voorzieningen. Ook de economische mogelijkheden moeten worden geoptimaliseerd, onder meer door herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Anders gezegd: onze fracties pleiten voor een brede benadering bij herstructurering. Dat is belangrijk voor de kwaliteit van het stedelijk gebied.

Het is overigens niet een probleem dat alleen in de grootste steden om een oplossing vraagt. Het speelt ook in volle omvang in een aantal kleinere steden. Juist met het oog op de door ons gewenste integrale aanpak vinden wij de bijdrage van 1,85 mld. die de rijksoverheid tot en met het jaar 2010 in het vooruitzicht stelt, ontoereikend voor een goede aanpak. Wij zouden dan ook graag met de bewindslieden van gedachten wisselen over de vraag, of dit bedrag in hun visie tot de gewenste resultaten zal leiden. Ook vinden wij, omdat zo sterk wordt ingezet op grotere steden, dat de kleinere gemeenten en de regio's buiten de Randstad te weinig (financiële) aandacht van het kabinet krijgen. Graag horen wij hierover het standpunt van de bewindslieden.

Er is terecht veel aandacht voor de Vinex-gebieden en de stedelijke herstructurering die nu heel voorzichtig op gang begint te komen. Dit mag echter niet, zo vinden wij, ten koste gaan van het landelijk gebied. Er zal toch evenwicht moeten zijn tussen stad en land. Daarom willen onze fracties ook de kwaliteit van het landelijk gebied nu nadrukkelijk aan de orde stellen. In de discussies over toekomstige investeringen in ons land gaat de aandacht op nationaal niveau te eenzijdig uit naar de vitaliteit en de kwaliteit van de grotere steden, zoals wij zojuist opmerkten. Ook in het landelijk gebied dient te worden geïnvesteerd. Gemeenten in deze gebieden worden geconfronteerd met soms heel acute knelpunten. Als voorbeeld noemen wij de veranderingen in de agrarische sector. Zo is er een spanningsveld tussen vergroting van de bedrijven om aan bepaalde milieueisen te kunnen voldoen, terwijl zo'n vergroting nogal eens op gespannen voet staat met natuurwaarden in het landelijk gebied. Een steeds groter aantal agrarische bedrijfsgebouwen komt leeg te staan. De planologische gebruiksmogelijkheden zijn veelal mede door rijksbeleid beperkt. De begroting noemt de waarden "rust, ruimte en groen" bepalend voor het landelijk gebied, waarbij vooral de contrastwerking met het stedelijk gebied de inhoud van deze waarden bepaalt. Wij vinden dit een te eenzijdige benadering. Wij zouden het landelijk gebied veel meer vanuit hun eigen integrale waarden willen benaderen. Het is niet zozeer, zo vinden wij, een optelsom van stedelijke wensen. Is het niet beter, zo vragen wij de bewindslieden, om vanuit een gebiedsgerichte benadering aan oplossingen te werken? Het landelijk gebied vertoont een enorme diversiteit. Dat maakt het ook ingewikkeld. Om de economische potenties van het landelijk gebied in stand te houden zal daarom beleid ontwikkeld moeten worden. Zijn er bepaalde studies verricht naar mogelijkheden voor een goede herstructurering van het landelijk gebied? Kunnen de bewindslieden ons meedelen hoe zij een en ander beleidsmatig zullen gaan aanpakken?

Mijnheer de voorzitter! Met belangstelling wachten wij de beantwoording van de bewindslieden af.

De heer Hessing (D66):

Mijnheer de voorzitter! Vandaag staat op de agenda het VRO-gedeelte uit de portefeuilles van de bewindslieden en niet het milieugedeelte. Mijn fractie vindt dat jammer, omdat ook zonder het NMP-3 op dit moment toch aardige dingen aan de minister te vragen zijn. Wat te denken van de gang van zaken rond de ecotaks, de nota Milieu en economie, de handhaving op milieugebied, mede in het licht van meeste recente uitspraak van de Hoge Raad, en natuurlijk Kyoto. Het zou aantrekkelijk geweest zijn daarover te spreken, al was het alleen maar omdat nog niet alle gras door de Tweede Kamer voor de voeten is weggemaaid. Maar goed, dit komt allemaal nog wel een keer terug.

Dan nu terug naar het VRO-gedeelte van de begroting. In de wijk het Oude Noorden in Rotterdam is een hoog percentage allochtonen woonachtig, en dan vooral van Marokkaanse afkomst. Een recent onderzoek heeft aangetoond dat van de jongeren in de leeftijd van 10 tot 24 jaar niet minder dan 30% bij de politie bekend staat om activiteiten ontplooid op het terrein van de drugshandel. Volgens de Marokkaanse jongeren zelf zijn er nog nauwelijks jeugdigen met een Marokkaanse achtergrond die niet op enig moment als drugsrunner hebben gefungeerd. Slechts een klein gedeelte van deze groep maakt de school af. Het aantal slechte panden, drugspanden en dergelijke, is buitengewoon hoog. Panden worden ook aan de lopende band gesloten, sinds kort ook met behulp van artikel 174a van de Gemeentewet. De vraag rijst of daarmee de leefbaarheid van de wijk per saldo verbetert. Iets als het jeugdwerkgarantieplan is voor deze categorie volstrekt een lachertje, tegen de achtergrond van de inkomsten uit de drugshandel. Alle ingrediënten voor een groot maatschappelijk probleem, zo niet gettovorming, zijn hiermede voorhanden. Met dit voorbeeld wil maar gezegd zijn dat er in de grote steden op het gebied van de leefbaarheid een fors probleem ligt. Alle inspanningen tot dusverre van overheidszijde hebben tot dusverre niet kunnen voorkomen dat de leefbaarheid in bepaalde delen van de grote steden onder onze vingers aan het verkruimelen is. Zonder te dramatiseren kan wel gezegd worden dat het overeind houden van vitale en leefbare steden een van de grote uitdagingen voor de overheid in de komende jaren, in de komende decennia zal zijn. Tegen deze achtergrond is het initiatief op het terrein van de stedelijke vernieuwing van beslissende betekenis. De hoofdzorg is volgens deze beleidsnota dan ook, dat de steden in de sociale en economische dynamiek overeind blijven, dat ze kunnen concurreren, dat men niet naar steeds weer nieuw gebied "vlucht", met ongewenste extra mobiliteit als gevolg. Als onvoldoende toekomstgerichte vernieuwingen plaatsvinden, dreigen steden steeds minder aantrekkelijk te worden als vestigingsplaats voor werken en wonen ten opzichte van nieuwe uitleggebieden en niet verstedelijkte gebieden. Daardoor verzwakt hun bestaansbasis en draagkracht en neemt het risico van verloedering toe. Bovendien leidt dit tot bovenmatig groei van het buitenstedelijk ruimtegebruik, de mobiliteit en het energiegebruik en tot aantasting van het voorzieningenniveau in de steden.

Stedelijke vernieuwing is het kernwoord en herstructurering vormt daarvan een van de belangrijkste dragers. Herstructurering is een pakket van ingrepen in de gebouwde omgeving, ingegeven door sociale en economische overwegingen. De inzet is het aanpakken van wijken als geheel in het kader van een ontwikkelingsplan. Cruciaal voor het welslagen van dergelijke plannen is dat ook voorzien wordt in investeringen in sociaal-economische verbetering. Integraal beleid, hoezeer dat begrip ook clichématige trekken dreigt te vertonen, is van wezenlijk belang. Juist op dat punt is de fractie van D66 niet geheel gerust, in die zin dat zij zich afvraagt of alle goede bedoelingen van deze staatssecretaris op de werkvloer wel in voldoende mate worden afgestemd op bijvoorbeeld de activiteiten van de staatssecretaris voor de grote steden. De nota Stedelijke vernieuwing geeft geen serieuze aanzet voor deze integrale benadering. Mijn fractie nodigt de staatssecretaris uit, hier een weerwoord op te geven. Wellicht moet zelfs de vraag gesteld worden wat in een volgend kabinet nog de meerwaarde is van een aparte staatssecretaris voor de grote steden met bescheiden bevoegdheden en budgetten, terwijl er bij VROM een staatssecretaris voor de stedelijke vernieuwing is die wel de beschikking over de nodige budgetten heeft. Misschien moet er wel, inderdaad bijvoorbeeld bij VROM, een staatssecretaris voor de stedelijke leefomgeving komen, die uitgerust met de nodige bevoegdheden en budgetten integraal beleid kan voeren. Een staatssecretaris die zich sterk kan maken voor zowel een gedifferentieerde woonomgeving als bijvoorbeeld een project als "justitie in de wijk". Onorthodoxe problemen in de grote steden vragen immers om een onorthodoxe aanpak. Misschien zou die ene nieuwe staatssecretaris bij Netwerk een hoger rapportcijfer kunnen krijgen dan de twee afzonderlijke staatssecretarissen in deze periode.

Voorzitter! Nu nog een vraag over de financiële kant. Om de neerwaartse spiraal te doorbreken is een investering van 20 mld. nodig. Het kabinet stelt 1,85 mld. ter beschikking, als het ware als een impuls om een omvangrijke investering van corporaties en andere marktpartijen uit te lokken. Het is echter de vraag of deze rijksinzet voldoende zal zijn, of hiermee het gewenste kan worden uitgelokt. Is het laatste woord omtrent de inspanning van rijkszijde hiermee gegeven of wordt werkendeweg bezien of bijvoorbeeld niet een extra impuls nodig is om dit proces, dat dringend noodzakelijk is, op gang te krijgen?

Dan de woningmarkt. Volgens de memorie van toelichting op de begroting zal het landelijk woningtekort in 2001 waarschijnlijk 0,3% bedragen. In kwantitatieve zin zal dan zo'n beetje de laatste woningnood echt de wereld uit zijn. Dat is op zichzelf een opmerkelijk gegeven in naoorlogs Nederland. Maar er zit een keerzijde aan deze glimmende medaille, en dat is de leegstand. Volgens NWR-directeur Van Velzen staat nu reeds 0,3% van de woningvoorraad structureel leeg en zal dit percentage binnen een paar jaar oplopen tot 5. Met name in gebieden met een "ontspannen" woningmarkt dreigen problemen te ontstaan: Noord-Nederland, de Achterhoek en delen van Zeeland. De corporaties en de gemeenten in deze gebieden zien zich geconfronteerd met een dilemma ten aanzien van de broodnodige herstructurering, want bij een gebrek aan vraag naar huurwoningen in een gebied verschralen de voordelen van herstructurering van de woningvoorraad in hoge mate. Het bewerkstelligen van een gedifferentieerde bevolkingsopbouw door het aanbieden van verschillende typen woningen heeft daar geen zin. De aanhoudende trek van de doelgroepen in die gebieden naar de koopsector zadelt de naoorlogse wijken op met grote problemen. En het is de vraag, in hoeverre corporaties in staat zijn, daarop in te spelen. Er is wel de suggestie gedaan om voor de woningmarktgebieden waarom het hierbij gaat, een soort leegstandseffectrapportage verplicht te stellen. Voor elk nieuw te bouwen woning moet als het ware kunnen worden aangetoond, dat deze geen leegstand in de bestaande woningvoorraad tot gevolg heeft. Nieuwbouw kan dus alleen plaatsvinden als er voor doelgroepen gebouwd gaat worden die nog niet voldoende bediend zijn in het desbetreffende woningmarktgebied of als er nieuwe doelgroepen bediend moeten worden. Kan de staatssecretaris eens reageren op deze problematiek en op deze suggestie?

De heer De Beer (VVD):

Ik heb met enige verbazing naar dit deel van het betoog van de heer Hessing geluisterd, omdat ik juist benadrukt heb dat leegstromen van de onaantrekkelijkste delen van het woningbestand als gevolg van de nieuwbouw een "blessing" is. Dat geeft juist de mogelijkheid om in de wijken waarover wij spreken, een grootscheepse reconstructie toe te passen.

De heer Hessing (D66):

Als daar voldoende geld voor is, is dat natuurlijk mooi. Op zichzelf vind ik het creëren van grootschalige en structurele leegstand in delen van het land echter geen wenselijke ontwikkeling. Voor die gebieden moet je kijken of de nieuwe woningbouw die je wilt creëren en de herstructurering die je in gang wilt zetten, wel opweegt tegen het feit dat je aan de andere kant te maken hebt met leegstand.

De heer De Beer (VVD):

Op dat punt verschil ik echt met u van mening. Die leegstand moet er zijn, voordat je de wijken kunt aanpakken. Je moet die mensen toch ergens laten. Dit kan dus juist de start zijn voor een heel nieuwe ontwikkeling in de binnenstedelijke gebieden. Ik heb in mijn verhaal ook aangetoond dat er geen financieel probleem is, omdat de boekwaarde van die woningen al zo laag is dat de grondprijs vandaag de dag al veel hoger is.

De heer Hessing (D66):

De suggestie die van het betoog van de heer De Beer uitgaat, is dat voor stedelijke herstructurering leegstand noodzakelijk is. Ik vind dat buitengewoon wrang. Ook in de binnenstedelijke gebieden waar nog geen sprake is van leegstand, maar wel van een achterstand in de kwaliteit van de woning, is herstructurering aan de orde. Ik zou niet willen wachten op leegstand om dat proces uit te lokken. In die zin kan ik mij dus niet vinden in het betoog van de heer De Beer.

De heer Baarda (CDA):

De veronderstelling dat alleen de onaantrekkelijke woningen leeg komen te staan, snijdt geen hout. De praktijk wijst juist uit dat dit alleen bij hoge huren het geval is. Bijvoorbeeld in Dordrecht zijn er uitstekende huizen, die toch leeg komen te staan, omdat zij ten opzichte van de koopsector niet meer in de marktverhoudingen passen. Om dan te zeggen dat hele wijken moeten worden geherstructureerd... Dat kan niet eens.

De heer Hessing (D66):

Ik heb alleen gesuggereerd dat in een paar gebieden in dit land, waar een ontspannen woningmarkt is, wij zorgvuldig moeten zijn met wat wij doen. Vandaar ook mijn probleem met de leegstand in juist die gebieden. Ik heb het inderdaad niet over Dordrecht.

Daarnaast rijst de vraag in hoeverre op rijksniveau zicht bestaat op en greep wordt verkregen op de nieuwbouwproductie buiten de Vinex-locaties. Bij de begrotingsbehandeling aan de overzijde heeft de minister aangegeven dat zij met vele gemeenten en provincies in gesprek is en dat er vele aanwijzingen zijn gegeven. Mijn fractie stelt het op prijs om toch eens een compleet overzicht te krijgen van de activiteiten op dit vlak, want geheel gerust is mijn fractie op dit punt nog niet.

Evenmin gerust is mijn fractie op het punt van de infrastructuur. Ook door andere fracties is dat uitgebreid naar voren gebracht. Het kan toch niet zo zijn dat de realisering van de Vinex-locaties niet gepaard gaat met een tijdige ontwikkeling van de nodige infrastructuur en dan met name ten behoeve van het openbaar vervoer. Jaar in, jaar uit is dit uitgangspunt van vele kanten ondersteund. Ter beteugeling van het woon-werkverkeer per auto moet het openbaar vervoer tijdig tot stand gebracht worden. Anders wordt de uitspraak van prof. dr. IJsbrand te Velde van de Katholieke Universiteit van Leuven bewaarheid: "Beleid is: je verplicht de bevolking te gaan wonen in slaapsteden, je houdt hun werk in de grote stad, je houdt het openbaar vervoer gebrekkig en als al die gelukkige slaapstedelingen dan noodgedwongen in de file naar hun baas gaan, voer je rekeningrijden in." Zo ver moeten wij het toch niet laten komen.

Kan de minister nog eens de financiële mogelijkheden en onmogelijkheden op dit punt bespreken en zo mogelijk onze zorgen wegnemen?

Dan de actualisering van de Vinex. Om tijdig te kunnen voorsorteren op de periode na 2005 zijn nu reeds aanvullende beleidsuitgangspunten noodzakelijk. Mijn fractie kan zich vinden in de constatering dat de hoofdlijnen van de Vinex overeind blijven. In de kern gaat het nog steeds om geconcentreerde verstedelijking, de compacte stad, gecombineerd met vrijwaring van het landelijk gebied voor stedelijke druk. Voor de Randstad en het Groene Hart is gekozen voor een accentuering, om de structuur van de stedelijke concentratie op de Randstadring en het open landelijke middengebied te handhaven.

Concreet is ervoor gekozen om het Groene Hart aan te wijzen als nationaal landschap. De term "nationaal landschap" staat, zo citeer ik, voor een combinatie van natuur, landschap, cultuurhistorie en wonen, werken en recreëren die in het Groene Hart aanwezig is; het geeft de nationale betekenis aan van het gebied en wijst op de eenheid en het unieke karakter ervan op basis van de aanwezige functies en waarden. Dat zijn zoveel mooie woorden en het is moeilijk daarbij de ogen droog te houden, maar wat gebeurt er nu in de praktijk? Het etiket "nationaal landschap" is immers geen nieuwe beleidscategorie. De bestaande bestuurlijke, organisatorische, juridische en beleidsmatige kaders blijven intact. Kortom, het heeft in principe niet meer dan een symboolfunctie, wat op zichzelf waardevol kan zijn. Ik help het de minister hopen dat daaruit iets tastbaars naar voren komt. Mijn fractie heeft er vooralsnog weinig fiducie in. Gemeenten zoals Gouda, Alphen en Gorinchem steken inmiddels de koppen bij elkaar om een gezamenlijke strategie te bedenken om te kunnen uitbreiden. Ik denk aan uitspraken van prof. Frieling dat het maar eens afgelopen moet zijn met de fixatie op het Groene Hart of het pleidooi van prof. Borger, medeauteur van het boek "Het Groene Hart", dat het Groene Hart nog niet vol is en ga zo maar door. Kan de minister nog eens aangeven wat de meerwaarde is of zou kunnen zijn van het etiket "nationaal landschap"? Is de minister bereid om in het kader van het op te stellen ontwikkelingsprogramma Groene Hart nog eens nadrukkelijk te bezien of het huidige instrumentarium wel toereikend is?

Minister De Boer:

Voorzitter! Kent de heer Hessing het boek van prof. Borger?

De heer Hessing (D66):

Ik heb uitspraken daaruit gelezen.

Minister De Boer:

Ik raad u aan om het boek te lezen, want het staat volstrekt haaks op deze uitspraken.

De heer Hessing (D66):

De stedelijke ruimtebehoefte in het Groene Hart moet opgevangen worden binnen de bebouwingscontouren 2005. De actualisering van de Vinex geeft aan dat dit bijvoorbeeld voor Zuid-Holland betekent dat op basis van de verstedelijkingsruimte in het streekplan voor de periode tot 2005 deze bebouwingscontouren 2005 worden getrokken in een nota streekplanuitvoering. Voorzover mijn informatie strekt zijn in het streekplan Zuid-Holland Oost, dat goeddeels het Groene Hart in Zuid-Holland omvat, reeds contouren getrokken. Heeft de provincie haar huiswerk niet goed gedaan of is er een andere reden te noemen voor deze opdracht?

Bij de begrotingsbehandeling van 1997 heeft mijn fractie aangegeven bedenkingen te hebben tegen het concept van bebouwingscontouren. Te zeer wordt naar het oordeel van mijn fractie daarmee de suggestie gewekt dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden gestuurd en dat dus paal en perk kan worden gesteld aan de verdere aantasting van het open karakter van het Groene Hart. Het loslaten van het sturen met aantallen heeft alleen zin als vaststaat dat in ruimtelijke zin keiharde grenzen voor bebouwing kunnen worden aangebracht. Contouren zijn echter planologisch gezien niet keihard; die staan elke streekplanperiode in principe weer voluit ter discussie. De vrees bestaat dat voor het Groene Hart op termijn het werken met contouren niet toereikend zal blijken te zijn.

Mijn fractie wordt in deze opvatting op zijn zachtst gezegd niet ontmoedigd door hetgeen in de actualisering van de Vinex staat aangegeven. Op voorhand wordt daar al afscheid genomen van het sturend karakter van de contourenbenadering. Hoe anders moet de aanwijzing worden uitgelegd dat voor de kernen Alphen aan den Rijn, Gouda en Woerden uitbreiding van de bebouwingscontour 2005 nu reeds aan de orde kan zijn? Voorwaarde daarbij is wel dat dit vanuit een aantoonbaar en zwaarwegend belang in de regionale opvangfunctie binnen het Groene Hart van wonen en werken noodzakelijk is en realisering binnen de contour 2005 niet mogelijk is. Laat dat maar aan de betrokken gemeenten en in het verlengde daarvan de provincie over. Dit is toch in principe een open invitatie om de contouren, die amper drie jaar geleden zijn vastgesteld, op te rekken. Het zou mij hogelijk verbazen wanneer dat niet zou lukken. Dat is een begin van het einde van de bebouwingscontourbenadering als wij niet oppassen. Gaarne krijg ik een reactie van de minister op dit punt.

Elk huis dat nu nog gebouwd wordt,of dat nu op de Vinex-locaties is of daarbuiten en dat niet "Dubo-proof" is, is er een te veel. In de wetenschap dat alles uit de kast gehaald moet worden om energie te bezuinigen mag niets onbeproefd blijven. Is het niet zo dat van alle nieuwbouwwoningen in 1996 niet meer dan 15% heeft voldaan aan de eisen van het nationale pakket voor duurzaam bouwen? Dat is toch bedroevend weinig. Tegen deze achtergrond verbaast het de fractie van D66 enigszins waarom er niet veel eerder voor is gekozen om het gebruik van het Dubo-pakket in meerdere of mindere mate verplicht voor te schrijven. Er zijn veel zaken die in goed onderling overleg met behulp van convenanten tot stand gebracht kunnen worden, maar hier had, wat ons betreft, toch rechttoe rechtaan een standaardbasispakket voorgeschreven moeten worden met de mogelijkheid om dit pakket in de loop van de tijd aan te scherpen. Pas als uitvloeisel van het plan van aanpak Dubo II zullen nu pas Dubo-elementen in het bouwbesluit worden opgenomen. Dat vindt mijn fractie rijkelijk laat. Wij nodigen de staatssecretaris graag uit om hier een reactie op te geven.

Voorzitter! Ik maak een uitstapje naar het woonwagenbeleid. Het streven om te komen tot kleine woonwagencentra, dreigt vast te lopen. In totaal moeten nog zeventien gemeenten grote woonwagencentra gaan ontmantelen of verkleinen. De VNG heeft aangegeven dat daarmee zo'n 92 mln. gemoeid is. En dat geld schijnt er niet of niet voldoende te zijn. Een van de probleemgevallen betreft bijvoorbeeld Apeldoorn met ruim 350 standplaatsen. De gemeente komt 8,5 mln. te kort. Op ambtelijk niveau wordt bekeken op welke creatieve manier een stagnatie in het Apeldoornse deconcentratiebeleid kan worden voorkomen. Nou kent de ambtelijke creativiteit zelden grenzen, maar toch zou ik de staatssecretaris willen vragen of hij kan aangeven hoe het zit met de financiële perikelen rond het woonwagenbeleid en of hij ook licht kan laten schijnen over de problematiek in Apeldoorn en aanverwante steden.

De huursubsidie en vooral het niet-gebruik daarvan blijft een punt van aandacht. Ook andere fracties hebben dit uitgebreid naar voren gebracht. Het probleem kan wellicht pas structureel opgelost worden, wanneer de discussie verbreed wordt tot een discussie over een basisinkomen of iets wat daarop lijkt, maar dit nadrukkelijk ter zijde. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer het plan van aanpak omtrent het niet-gebruik ervan het licht zal zien?

De heer Bierman:

Voorzitter! Het moment waarop elk huis dat wij er nog nieuw bijbouwen in het buitengebied, er één te veel is, nadert snel of is misschien zelfs al gepasseerd. Dat hangt ervan af in hoeverre je de prognoses in het Primos-rapport voor juist mag verslijten. Je kunt namelijk opmerken dat er wellicht ook woningen die er al zijn, in deze projectie zijn meegerekend. Dat betekent dat wij, als wij er ooit al eens geen behoefte aan hadden, nu toch zeker een krachtige en kordate overheid nodig hebben. Vorig jaar was een uitstekend jaar voor de bouw. De voorzitter van het AVBB zei toen dat de Vinex weliswaar wat trager liep, maar dat dit behoorlijk was gecompenseerd in het buitengebied. Ik vraag mij in dit licht echter af wie hier nu eigenlijk de baas is. Daar komt nog bij dat het AVBB en de SER met corridor-achtige verhalen komen waarbij wordt gedaan alsof wij nog jaren doorgaan met de expansie, terwijl wij die misschien al niet meer nodig hebben. In reactie op de vorm van deze voorstellen heeft de minister al gezegd dat het om lintbebouwing gaat.

Het is natuurlijk juist het tegendeel van het opheffen van het mobiliteitsprobleem, als je op deze wijze verdergaat. Dit gaat echter alleen maar op vanuit de veronderstelling dat wij nog gigantische hoeveelheden nodig hebben en dat er verder nog niets staat. Dat is volgens mij ook de omissie in het verhaal van de heer De Beer. In zijn verhaal over de tijdsspanne tussen de twee wereldoorlogen heeft hij niet opgenomen dat wij nu met een enorme voorraad bouwwerken zitten, dat die een waarde van ongeveer 2000 mld. vertegenwoordigen en dat er daarvan voor zo'n 1600 mld. aan woningen zijn. Als je dat met je meedraagt, ga je toch op een heel andere wijze met het vraagstuk om.

De heer De Beer (VVD):

Voorzitter! Ik heb hier wel aandacht aan geschonken. Ik heb opgemerkt dat er in het interbellum ook sprake was van een ruime woningmarkt, in die zin dat er in die periode woningen leeg stonden. Op het ogenblik zitten wij in dezelfde situatie. Wat dat betreft, is er dus geen verschil. Het aantal woningen dat er nu staat, is natuurlijk groter dan toen, maar verhoudingsgewijs is er geen verschil.

De heer Bierman:

Voor de problematiek van oorzaak en gevolg is het wel een enorm verschil, want de voorraad is vele malen groter dan die voor de oorlog was. Daarom is de toevoeging in verhouding tot de voorraad ook steeds marginaler geworden. Dat wordt nog minder dan 1%.

De heer De Beer (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Dat is wel erg kort door de bocht. Ten eerste hebben wij nu veel meer inwoners en ten tweede hebben wij minder bewoners per woning. Wat de heer Bierman nu zegt, raakt dus kant noch wal.

De heer Bierman:

Wij hebben een veel grotere voorraad dan in de periode waar u over sprak. Of daar nou veel of weinig mensen in zitten, doet er niet toe. De bebouwde omgeving is nu vele malen groter is dan destijds. Driekwart is van na de oorlog; u kunt dus nagaan hoeveel dat ongeveer is.

Voorzitter! Een kordate overheid is nu nodig. Wij kunnen het niet aan het AVBB en andere bouwers overlaten om op de rem te trappen, nu het Primos-rapport in de buurt van 0,3% in 2001 uitkomt. De enige die dat kan aanpakken en die daaraan paal en perk kan stellen, zal de rijksoverheid moeten zijn, die op een bepaalde manier corrigerend optreedt. Dat proces komt snel naderbij. Het instrument is dan ingrijpen in streek- en bestemmingsplannen. Zoals de minister ook al heeft gezegd, kan dat als er een gewijzigde actualiteit is, wat wel moet worden aangetoond. Ik denk dat die gewijzigde actualiteit op dit moment heel goed is aan te tonen, maar dat wordt geaarzeld om dit op te nemen met de lagere overheden, waardoor iedereen op iedereen zit te wachten, en de woningen die wij eigenlijk niet meer nodig hebben, toch worden bijgebouwd. Ik wil hieruit opmaken dat wij de Vinex-locaties moeten openbreken, niet om ze nog wat te verdunnen, maar om de Vinex-locaties die wellicht niet meer noodzakelijk zijn omdat ze nog niet ver genoeg in het realiseringstraject zitten, verder te vergeten. Het is een geluk bij een ongeluk dat de minister van Verkeer en Waterstaat ook het geld niet heeft om deze locaties te ontsluiten. Dat zou een goede aanleiding zijn om sommige Vinex-locaties dan maar helemaal te vergeten.

Ik wil daarmee niet zeggen dat er niets moet gebeuren. Waar het om gaat, is dat de bouwwereld te horen krijgt "niet dat, niet daar". Wij moeten terug naar de herstructurering, waar we zo'n enorme voorraad hebben, zodat we eigenlijk via een voorraadstrategie de nieuwe kubieke meters moeten gaan leveren binnen de al bestaande kubieke meters. Als je dan een marktgestuurde in plaats van een behoeftegestuurde situatie aantreft, zul je als overheid de markt zo moeten leiden, dat die slechts opgaat in een herstructurerende bouwsector. Anders krijgen wij gewoon een overmaat aan onderdak. Dit eerste verhaal is inmiddels wel bekend.

Er is echter vanuit de ruimtelijke ordening gezien natuurlijk een andere tijdshorizon te hanteren, bijvoorbeeld die van 2030. Daarom wil ik aandringen op zoiets als een Vijfde nota. Er is nu niet alleen ongeveer evenwicht op de woningmarkt, er is een daling aanstaande in de bevolking. Dat houdt in dat wij nooit meer zulke grote hoeveelheden woningen nodig zullen hebben, althans zeker niet tussen 2030 en 2050, waarin de grote uitvaart van de naoorlogse geboortegolf zal plaatsvinden. Dat betekent dat wij niet alleen op de rem moeten gaan staan omdat wij nu een zekere verzadiging hebben bereikt, maar dat wij ernstig rekening moeten houden met het feit dat wij straks alleen nog maar leegstand onder ogen moeten zien, en een gigantisch sloopprogramma zonder nieuwbouw op poten moeten zetten. Het is dan een voordeel dat wij wellicht in bepaalde gebieden die wij slopen, de villaparken kunnen realiseren waar de heer De Beer het uitleggebied voor nodig heeft. Wij zitten dus niet ver uit elkaar; het gaat er alleen om dat ik het graag allemaal binnen de huidige in gebruik zijnde bebouwde kom wil oplossen. Wat dat betreft, geven de ontwikkelingen mij gelukkig steeds meer gelijk.

Als wij dit gaan doen binnen de bestaande voorraad, moeten wij het gaan zoeken in opbouwen, aanbouwen, verbouwen, samenvoegen en splitsen. Samenvattend kun je zeggen dat er een Vijfde nota moet komen, waarin staat hoe wij deze grote gebouwde omgeving op maat maken voor de bevolking die er dan zal zijn, en ook op maat houden. Dát zal de grote bouwopgave zijn. Het spreekt vanzelf dat dit een zuinig ruimtegebruik impliceert, want je doet het binnen het gedeelte dat je zelf al in gebruik hebt.

De tijdshorizon van na 2030 vind ik dan ook een belangrijk element om nu reeds deze minister, waarvan ik niet weet of zij terug zal keren in een volgend kabinet en in dezelfde functie, mee te geven dat zij alles zal doen om juist op dit punt de "remnota" van start te laten gaan. Dat betekent dus aandacht voor behoud en herstructurering van de bestaande woningvoorraad. Je kunt denken aan dubbel grondgebruik, overkluizing, sloop zonder nieuwbouw, meer parken, geldstromen en verbouwstromen afstemmen, ook in verband met het vervoer. Er zal een enorme hoeveelheid herstructurering binnen de bestaande transportsector plaats moeten hebben. Zoals al eerder is gezegd, zal elke woning die wordt neergezet binnen de bebouwde kom meteen een Dubo-woning moeten zijn. Hij zal ook splitsbaar moeten zijn. Ik kom weer de heer De Beer tegemoet: het zullen dus grote woningen moeten zijn, wellicht te splitsen voor kleine huishoudens, omdat je die nu eenmaal in je huishoudensopbouw aantreft. Later kunnen ze worden samengevoegd tot grote woningen. Als je het op deze wijze aanpakt, dan denk ik dat wij een zekere toekomstwaarde inbouwen in alles wat wij hebben. Zoals ik tijdens de algemene beschouwingen heb gedaan, wil ik ook bij deze gelegenheid erop wijzen dat het succes van het poldermodel niet in de laatste plaats is ontstaan doordat er getemporiseerd is in de bouwsector, waardoor de prijzen van koopwoningen konden stijgen, de mensen daardoor een overwaarde konden "hypotheken" en daarmee een consumptie-impuls konden geven. Nu zijn wij bezig daar overheen te raken. Dus er zal straks sprake zijn van een situatie van minder schaarste, hetgeen betekent dat wij ook niet meer een succes zoals van het poldermodel tegemoet kunnen zien in de toekomst. Het is dus ook bittere noodzaak om te kijken naar wat wij hebben en om dat om te bouwen. Het is een heel zakelijk element, willen wij straks niet alleen maar de schulden hebben.

Voorzitter! Ik heb hiermee eigenlijk de contouren aangegeven waarover ik de Vijfde nota zou willen laten gaan. Ik wil er ten slotte op wijzen dat wanneer wij een en ander niet zo uitvoeren, wij straks wel eens met een parlementaire enquête zouden kunnen worden geconfronteerd die zal ingaan op de vraag waarom er destijds zo laat en zo onzorgvuldig is omgegaan met het toch te voorspellen verschijnsel van niet alleen een afnemende druk op de woningmarkt maar ook een afnemende bevolkingsgroei en daarna een daling. Op mij maakt dit eigenlijk de indruk zoals bij het verhaal over iemand die van de twintigste verdieping springt en die op de tiende verdieping wordt geïnterviewd en dan zegt: het gaat tot nu toe wel goed, maar nu de rest nog. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris en de minister hierop.

De heer Hendriks:

Mijnheer de voorzitter! In mijn betoog wil ik de toch al beperkte bespreking van de VROM-begroting nog wat verder inkorten en het uitsluitend hebben over datgene wat mij het naast aan het hart ligt: volkshuisvesting. Rond de eeuwwisseling, stelt het kabinet, zal er voor elk huishouden in Nederland een woning beschikbaar zijn. Met de kwantiteit van de woningvoorraad zit het dus wel goed. Het welbevinden van de burger en zeker dat van de oudere burger, is echter sterk afhankelijk van de wijze waaróp hij woont en hóé hij woont. Daarbij tellen ook de buurt en de kwaliteit van de woonomgeving in grote mate mee. Zelfs als men in een relatief aantrekkelijk huis woont, zal men maar al te snel geneigd zijn om naar een andere woning uit te zien als het leefklimaat, de voorzieningen of de veiligheid van de buurt te wensen overlaten. Het is daarom verheugend dat, zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld, in deze kabinetsperiode de kwaliteit van het wonen centraal is komen te staan. Dat in dit kader wordt gewerkt aan de ontwikkeling van leefbaarheidsplannen en dat het taakveld van de woningcorporaties wordt verbreed met het aspect leefbaarheid, is een belangrijke stap in de goede richting.

Echter, meer dan een stap is het niet, want op het stuk van woonkwaliteit blijft nog veel te wensen over; "beschikbaarheid" gaat nog lang niet altijd samen met "geschiktheid". Er is nog steeds een belangrijk tekort aan betaalbare "passende" woningen voor woongroepen, gehandicapten en ouderen. En zeker in de steden worden nog te vaak de kwaliteit van de woonomgeving en het woonmilieu ondergeschikt gemaakt aan de beschikbaarheid van de woningen. Daarbij komt dat het accent in de woningbouw momenteel vooral ligt op de ontwikkeling van de Vinex-locaties, wat maar al te vaak ten koste gaat van de verbetering van het leefklimaat van de bestaande woonwijken. Het gevolg hiervan is een groeiend ongenoegen in diverse oudere wijken, hetgeen naar mijn mening mede aanleiding kan zijn voor uitspattingen, zoals wij die de laatste weken op zoveel plaatsen hebben kunnen constateren.

Ik wil erop wijzen dat er, waar dit kabinet in de aanloop naar de verkiezingen geen gelegenheid voorbij laat gaan om zich op de borst te kloppen over de economische vooruitgang en de gemiddelde toename van de koopkracht, grote groepen burgers zijn die het helemaal niet zo florissant hebben en die met lede ogen kijken naar vele miljarden kostende projecten zoals de Betuwelijn en de HSL. Als je in een wijk woont die al vele jaren hard aan sanering toe is, heb je erg weinig begrip voor een miljardeninvestering waardoor men in de toekomst tien minuten eerder in Parijs kan zijn. Een onder auspiciën van de Delftse universiteit uitgevoerd onderzoek wijst uit dat er voor een redelijke afronding van de stads- en dorpsvernieuwing en voor een goede herstructurering van de woningvoorraad tot 2010 ten minste 8,5 mld. meer nodig is dan door het kabinet daarvoor is uitgetrokken. Is de staatssecretaris hiervan op de hoogte en, zo ja, hoe denkt hij dit te kunnen financieren?

Voorzitter! Eind vorig jaar kwamen er van de zijde van de Nationale woningraad alarmerende signalen over de noodzaak tot bijstelling van het Vinex-beleid. De heer Van Velzen, directeur van de NWR, stelde dat er de laatste tijd teveel nieuwe woningen op de markt komen en dat het naar zijn mening noodzakelijk was om de bestaande afspraken over de woningproductie op de Vinex-locaties open te breken. "Als er niets gebeurt, ontstaat er niet alleen leegstand in bestaande naoorlogse wijken, maar ook in de Vinex-wijken", was zijn waarschuwing. Te voorspellen is dat er rond de eeuwwisseling nauwelijks nog sprake zal zijn van een woningtekort. Daarbij tekent zich een groeiende voorkeur af voor woningen buiten de Vinex-locaties, omdat die meestal goedkoper en dikwijls qua ligging aantrekkelijker zijn. Dit effect, gecombineerd met de groeiende onaantrekkelijkheid en het als slecht ondervonden leefklimaat van de naoorlogse stadswijken, zal resulteren in een steeds grotere leegstand in de oude stadswijken en de Vinex-complexen en zal leiden tot sloop van flatcomplexen. Daarnaast zal eventuele leegstand in Vinex-gebieden stagnatie veroorzaken, waardoor het draagvlak voor voorzieningen te smal wordt, wat het grote risico in zich heeft van half afgebouwde wijken.

Deze kwestie, mijnheer de voorzitter, is destijds in NOVA aan de orde geweest. De staatssecretaris heeft deze kritiek nogal laconiek weggewuifd, met als argumenten dat er hierdoor meer keuzevrijheid voor de consument zal ontstaan, hetgeen tot prijsdaling zal leiden. Met alle respect, voorzitter, maar dit lijkt mij een nogal ondoordacht oordeel van de staatssecretaris. Dit getuigt van slecht beleid. Met het oog op het ondoelmatig gebruik van de beperkte voor woningbouw beschikbare ruimte, het vanzelfsprekend mindere leefklimaat in half afgebouwde wijken en de onvermijdelijke kapitaalvernietiging die een dergelijke gang van zaken tot gevolg zou hebben, ligt het veel meer voor de hand om het woningbouwbeleid cruciaal te wijzigen. Natuurlijk ben ik de eerste om op de barricade te klimmen voor lagere woonkosten, maar niet op deze manier! Gaarne hoor ik van de staatssecretaris hoe hij momenteel tegenover deze kwestie staat. Ik zou het een hele opluchting vinden als hij, na zijn eerdere uitspraken, in dezen tot bezinning is gekomen.

Mijnheer de voorzitter! Voor mensen met ernstige en langdurige beperkingen in het dagelijks functioneren, gaat de maatschappelijke ontwikkeling onmiskenbaar in de richting van normale huisvesting met aanvullende zorg en ondersteuning. Dit leidt tot een ontkoppeling van wonen en zorg. Die ontkoppeling komt onder meer voort uit de mogelijkheden die zij biedt voor betere zorg op maat, ook in de thuissituatie. Daarbij komt dat er, door het beschouwen van zorg en huisvesting als twee zelfstandige producten, meer aandacht kan worden gegeven aan de kwaliteit van de huisvesting; in tegenstelling tot de situatie in de tehuizen, waar wonen ondergeschikt pleegt te zijn aan zorgverlening.

Dit zijn natuurlijk verheugende ontwikkelingen, maar dan wel ontwikkelingen die veel geld kosten en niet zonder problemen verlopen. Nederland is nu eenmaal van oudsher sterk gericht op het aanbieden van "all in"-verblijf, bekostigd vanuit het ziektekostenstelsel. Dat impliceert dat andere maatschappelijke instellingen als sociale diensten, sociaal-culturele voorzieningen, thuiszorg en woningbouwcorporaties wat dit betreft achter de feiten aanlopen. Daarbij is het bij het loskoppelen lang niet altijd duidelijk wie welk onderdeel voor zijn rekening zal gaan nemen. Dezer dagen hebben wij uit de pers kunnen vernemen – de heer Baarda heeft dat ook aangeroerd – dat staatssecretaris Terpstra positief staat tegenover het advies een speciaal fonds op te richten voor aanpassingen van ouderenwoningen. Mevrouw Terpstra zegt met collega Tommel te willen overleggen hoeveel geld met een dergelijk fonds gemoeid zou zijn. Ik zou willen aanbevelen, voorzitter, er bij dat overleg ernstig rekening mee te houden dat per saldo thuiszorg aanmerkelijk goedkoper is dan intramurale zorg. Die thuiszorg zal dan echter wél mogelijk en aantrekkelijk moeten worden gemaakt door aangepaste bouw en speciale voorzieningen. Het is dus zaak bij het eventueel instellen van een dergelijk fonds nu eens niet van een minimumoptie uit te gaan. Woningaanpassingen en -voorzieningen gericht op thuiszorg zullen uiteindelijk zeker voordelig blijken te zijn. Graag wil ik horen hoe staatssecretaris Tommel hier tegenover staat.

Mijnheer de voorzitter! Bij het volgend onderwerp van mijn betoog heb ik het voorrecht mede te spreken namens het CDA en de heer Bierman. Dit betreft een van de bepalingen van de nieuwe huursubsidiewet, te weten het bevriezen van de maximale huurgrens op ƒ 1085. Stijgt de huur boven deze grens, dan vervalt dus de huursubsidie. Hierdoor lopen vele ouderen die in specifieke ouderenwoningen wonen, zoals aanleunwoningen bij verpleeg- en verzorgingstehuizen en seniorenwoningen, het risico in financiële problemen te geraken doordat hun rekenhuur de – bevroren – maximumhuurgrens dreigt te overschrijden, waardoor zij hun huursubsidie zouden verliezen.

In de voor deze wet inmiddels voorgestelde reparaties wordt dit aspect geheel genegeerd. De regering zegt geen idee te hebben van het aantal mensen dat door deze bevriezingsmaatregel zou worden getroffen en vindt daarom dat eerst de evaluatie van de wet moet zijn afgerond, alvorens tot reparatievoorstellen te komen. Althans, dat is het antwoord van de staatssecretaris op vorig jaar oktober door collega's Werner, Bierman en mij gestelde schriftelijke vragen. Waarschijnlijk, zo stelt de staatssecretaris, betreft het hier slechts een kleine groep. En hij geeft aan voornemens te zijn om de gevolgen van de bevriezing van de maximale huurgrens en eventuele daaruit voortvloeiende beleidsvoorstellen mee te nemen in de "reguliere evaluatie van de nieuwe huursubsidiewet". Nu klinkt dat natuurlijk nogal geruststellend, maar de narigheid is dat wij dan praten over het jaar 2000, terwijl huurders die nu in de problemen dreigen te komen kennelijk willens en wetens over het hoofd worden gezien.

Voorzitter! Reeds in april 1997, toen wij hier de nieuwe huursubsidiewet bespraken, is er door deze Kamer bij de regering op aangedrongen terzake een proactief beleid te voeren en niet te wachten op de over drie jaar te houden evaluatie, maar op korte termijn een scherpe enquête te houden betreffende de omvang van dit probleem en eventueel met aanvullende maatregelen te komen. De staatssecretaris antwoordde daarop – ik citeer opnieuw –: "Ik zeg dat graag toe. Ik zal rapporteren over het resultaat van die enquêtering. Het lijkt mij goed, te weten om hoeveel mensen het precies gaat, welke complexen het betreft en hoe de huurontwikkeling in de afgelopen periode is geweest. Ik zal de Kamer gaarne daarover rapporteren. Als de situatie naar ons gevoel niet aanvaardbaar is, zal dat ook gevolgen moeten hebben in de vorm van voorstellen."

Met alle respect, voorzitter, kan ik niet anders dan vaststellen dat de staatssecretaris deze Kamer met een kluit het riet in heeft gestuurd. Ik wil de staatssecretaris nogmaals vragen, zich aan zijn toezeggingen te houden en dus alsnog een enquête te doen houden, de Kamer te informeren over de resultaten daarvan en zijn daaruit voortvloeiend beleid. Ook wil ik er nogmaals op attenderen dat, zoals vorig jaar april al is beklemtoond, de grootst mogelijke spoed is geboden; mensen dreigen in grote nood te geraken en tot de eerste juli resten ons nog maar vijf maanden.

Voorzitter! Ik rond af. Uit mijn betoog mag blijken dat ik weinig waardering kan opbrengen voor het volkshuisvestingsbeleid van deze regering. Weliswaar steekt men zich hiervoor in de memorie van toelichting een aantal veren op de hoed, maar eigenlijk is datgene wat de afgelopen drie en een halfjaar op huisvestingsgebied is bereikt, weinig meer dan een verdere uitvoering van de plannen van het vorige kabinet, met name de vorige staatssecretaris. Het belangrijkste daarvan is de aanpassing van de huursubsidie en zelfs hierbij heeft deze staatssecretaris een aantal ernstige uitglijders niet weten te voorkomen.

En dan nog, waar blijft zijn visie op de toekomst? Hét centrale thema van de komende jaren zal zijn: de positie van de sociale woningvoorraad in een tijd waarin de koopsector dominant is, bij een sterk afnemende behoefte aan nieuwbouw. Het in deze memorie van toelichting hierover geschetste beleid is niet bepaald visionair te noemen. Er blijven de staatssecretaris nog drie maanden om in deze kabinetsperiode een echte visie te ontwikkelen. Die termijn zal waarschijnlijk te kort blijken.

Het laatste rapportcijfer dat ik van deze staatssecretaris heb gezien was 5,4; als u het mij vraagt, voorzitter, vind ik dat cijfer aan de hoge kant.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De verdere behandeling van het wetsvoorstel vindt plaats direct na de afhandeling van wetsvoorstel nr. 25053. Ik taxeer dat dit omstreeks kwart voor vier zal zijn.

De vergadering wordt van 13.36 uur tot 14.35 uur geschorst.

Naar boven