Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 12, pagina 509-526 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 12, pagina 509-526 |
Aan de orde is de voortzetting van:
de algemene financiële beschouwingen over het in 1998 te voeren beleid (25600), en van de behandeling van de wetsvoorstellen:
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 1998 (25600 IXA);
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1998 (25600 IXB);
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (23470);
Wijziging van enkele wetten in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Invoeringswet bestuurlijke boeten) (24800);
Goedkeuring van het op 4 december 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te 's-Gravenhage op 7 maart 1988, met briefwisseling (Trb. 1997, 13) (25345);
Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen in verband met de verruiming van de overgangsregeling ter zake van het toetsloon in de vermindering onderwijs (25350);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale structuurversterking) (25688);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (25689);
Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 c.a. (aanpassing van de oudedagsreserve van de zelfstandigenaftrek alsmede vervallen van de vermogensaftrek) (25690);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1998) (25691);
Wijzigingen van technische aard van enige belastingwetten c.a. (25692).
(Zie vergadering van 15 december 1997.)
De voorzitter:
Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de bewindslieden van Financiën op vragen gesteld in eerste termijn.
Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Zalm:
Mijnheer de voorzitter! Ik wil de Kamer danken voor de inbreng, niet alleen voor de mildheid en de humor van die inbreng, maar ook voor het niveau. Voor mensen die geacht worden maar één dag per week met het vak bezig te zijn, is dat bewonderenswaardig. Het is de laatste keer dat ik in dit huis de begroting mag verdedigen. Dat noopt tot enige nostalgie. Ik zal er niet te lang bij stilstaan want wij weten niet hoe de toekomst zal verlopen. Wij zijn steeds met veel plezier naar deze Kamer gekomen om het beleid te verdedigen.
Voorzitter! Er zijn ook kritische kanttekeningen gemaakt. Ik begin met de risico's voor de economische ontwikkeling. De heer Boorsma heeft vraagtekens geplaatst bij de raming van de wereldhandel in de MEV. De ontwikkeling in Azië is recent opgekomen. Er zijn nu meer heldere tekenen dan in september over het conjunctureel herstel in Duitsland. Dat biedt enig tegenwicht. Niettemin zitten er risico's in de raming. Als ik kijk naar de budgettaire dimensie, dan blijkt sinds september een opwaartse bijstelling van de belastingopbrengsten van een kleine 3 mld. Wat kunnen een stootje hebben wat het halen van de raming in de Miljoenennota betreft. Voor het overige is het afwachten hoe de feiten zich zullen ontwikkelen. Het conjunctuurpatroon zit ons mee. Er is sprake van een vrij lange opgaande conjunctuur, ook in historisch opzicht. Er verschijnen artikelen van wetenschappers met de vraag of de conjunctuur dood is. Als wij het beleid voor de komende kabinetsperiode uitzetten, lijkt het verstandig dat wij er niet op voorhand van uitgaan, dat de hoogconjunctuur blijvend is. Dit betekent dat wij er verstandig aan doen om, hoewel de groei nu boven de 3% ligt en alle internationale voorspellers als wij 1999 in beeld brengen Nederland ook een groei toekennen van boven de 3%, voor de komende periode opnieuw behoedzame uitgangspunten ten aanzien van de economische groei te hanteren. Een percentage van 2 lijkt daarvoor zeer geschikt.
De heer Wöltgens refereerde aan de ramingen die onder Zalm, respectievelijk onder Don tot stand zijn gekomen. Hij zei dat de ramingen van Zalm toen veel somberder waren dan die van Don nu. Als je kijkt naar de middellangetermijnverkenning – en die speelt natuurlijk de hoofdrol bij kabinetsformaties en ook bij het uitzetten van het budgettaire beleid – is er in termen van behoedzaamheid niet zo gek veel verschil tussen. Destijds werd de ruimte in het behoedzame scenario die er was voor de groei van collectieve uitgaven/tekortreductie/lastenverlichting becijferd op 21 mld. en nu op 25,5 mld. Als je ziet wat automatisch wordt opgegeten door de collectieve-uitgavenontwikkeling merk je dat de vorige keer 3,5 mld. overbleef en nu een kleine 6 mld. Het is nu dus iets gunstiger. Meegeholpen heeft dat de groei een kwart puntje hoger wordt gezet en dat, zeker als het gaat om rentelasten, wij enig voordeel ook in de vooruitberekening hebben van de sanering die in deze kabinetsperiode tot stand is gebracht.
Ik ben het met iedereen eens die zegt: de gunstige resultaten onder dit kabinet zijn niet alleen maar een eigen verdienste. Ik ben het ook met degenen eens – dat waren er velen – die hebben gezegd: maar er zit wel iets typisch Nederlands in; wij laten betere groeiontwikkelingen zien voor de werkgelegenheid en andere factoren dan het omringende buitenland. Ook ben ik het eens met degenen die hebben benadrukt dat het beleid van vorige kabinetten, en in het bijzonder van het kabinet-Lubbers III, bijgedragen heeft aan de vruchten die wij nu kunnen plukken. Dit slaat wat mij betreft niet alleen op de resultaten die in 1994 gunstig en beter uitvielen dan gedacht, maar ook in meer algemene zin op de trend van de werkgelegenheid en de betere prestaties tijdens deze kabinetsperiode. Dit kabinet kan in elk geval zeggen dat het de gunstige ontwikkelingen die in gang zijn gezet, mede door het vorige kabinet, niet heeft verruïneerd. Het heeft geprobeerd daaraan een extra bijdrage te leveren, met name door middel van omvangrijke lastenverlichting, hervormingen in de sociale zekerheid en een straf en keurig budgettair beleid.
Wat dit betreft, is er in het verleden in een periode van economische bloei wel eens wat anders gebeurd. Kabinetten hebben toen, als de belastinginkomsten meer stroomden, de uitgavenkraan wijd opengezet. Dat is dit keer niet gebeurd. Wij hebben de uitgavenlijn zoals die was afgesproken vastgehouden, ook bij een gunstiger economische ontwikkeling. De heer Wöltgens wees daarop. Ik hoop dat wij die methodiek van het uitgavenkader in een volgende kabinetsperiode kunnen handhaven. Ik moet eerlijk zeggen dat de voortekenen, afgaande op de verkiezingsprogramma's, niet geheel geruststellend zijn, omdat in nogal wat verkiezingsprogramma's staat: als wij wat meer economische groei hebben en dus meer belastingopbrengsten gaan wij meer uitgaven doen. Dit betekent dat wij het vaste uitgavenkader kwijtraken en weer heel sterk afhankelijk worden van economische prognoses en jaarlijkse bijstellingen daarin bij het begrotingsbeleid. Maar goed, ik zal die slag niet nu proberen te voeren. Dat zal bij de formatie moeten gebeuren. De verdiensten van het uitgavenkader zou ik in elk geval graag overeind willen houden, ook in de komende kabinetsperiode, want dit heeft zeer rustgevend gewerkt en het mogelijk gemaakt dat het kabinet niet alleen wat relaxter en met wat meer lachen kon regeren dan vorige kabinetten, maar ook dat het een aantal langetermijnvraagstukken heeft kunnen aanpakken, omdat het niet elk kwartaal in paniek bijeen moest komen tot diep in de nacht om de begroting weer eens overhoop te halen.
Voorzitter! De heer De Haze Winkelman heeft zijn doelstellingen geformuleerd voor de komende kabinetsperiode: op weg naar evenwicht in de begroting, lastenverlichting, 500.000 à 600.000 extra banen erbij en een forse toename van de overheidsinvesteringen. Het zijn zaken die aanspreken. Natuurlijk kan ik nu niet, namens het kabinet, al deze wensen onderschrijven. Echter, een groot aantal van die wensen wordt breed gedragen. In elk geval is nodig dat wij verder gaan met het verminderen van het begrotingstekort. Immers, de uitslagen van de conjunctuur kunnen er al snel toe leiden dat, als je het laat bij die 1,5% en het eens twee jaar achter elkaar tegen zit, je al snel door de 3% heenschiet, met alle bezwaren van dien. Het zou mooi zijn wanneer wij ook in wat slechtere tijden, met slechte economische conjunctuur, het trendmatige begrotingsbeleid zouden kunnen handhaven en niet direct het uitgavenbeleid ter discussie zouden behoeven te stellen. Natuurlijk hebben wij nu een luxe situatie gekend in die zin dat er heel wat meevallers zijn geweest. Wij kunnen echter ook in een minder luxe situatie terechtkomen, zelfs als wij 2% groei als basis nemen voor het begrotingsbeleid. Wij kunnen immers ook vierjaarsperioden aanwijzen waarin die 2% niet werd gehaald.
Wat de beleidsmix voor de begroting betreft heeft de heer Boorsma erop gewezen dat de lastenverlichting de kansen op oververhitting wellicht vergroot. Had niet beter het accent wat meer op de tekorten kunnen worden gelegd? Ook wijst hij op de electorale dimensie die wellicht achter de lastenverlichting van een kleine 4 mld. zou zitten. Voorzitter! Het is altijd moeilijk om in het hart van politici te kijken, die met een stalen gezicht beweren dat er geen electorale dimensie in het beleid heeft gezeten. Overigens kan men ook een electorale dimensie zien in het snel saneren van de begroting door middel van het verlagen van het tekort. Laten wij trachten, deze kwestie te objectiveren. Als er sprake zou zijn geweest van een electorale overweging, hoe zou die dan kunnen worden gemeten? Dan zou in het laatste jaar de lastenverlichting aanzienlijk groter zijn dan in de voorafgaande jaren; dat zou de maat der dingen kunnen zijn. Voorzitter! Dan blijkt dat er door dit kabinet electoraal slecht is gespeeld. Immers, over vier jaar gaat het om 17 mld. en als dat door vier wordt gedeeld, komt men uit op 4,25 mld. De lastenverlichting in het laatste jaar van deze kabinetsperiode is iets minder dan 4 mld. Wij zijn dus electoraal dom bezig geweest aangezien in het laatste jaar de lastenverlichting fractioneel geringer is dan in de jaren daarvoor. Erg bont hebben wij het dus wat dit betreft niet gemaakt.
Voor oververhitting van de economie zijn nog geen aanwijzingen. De bezettingsgraad is niet extreem hoog. Hoewel de inflatie nu iets boven het niveau van 2% uitkomt, is de inflatie nog niet echt verontrustend. Bovendien is er nog geen sprake van een zodanig niveau van de geregistreerde werkloosheid dat daaruit blijkt dat er een gespannen arbeidsmarkt bestaat.
Naar ons oordeel hebben wij een redelijk evenwicht weten te vinden tussen lastenverlichting en tekortreductie, maar ik geef toe dat er altijd kan worden getwist of het niet een onsje meer of minder voor dit of dat had kunnen zijn. In elk geval wordt de heer Boorsma ex post bediend op zijn wenken. Het tekort over 1997 valt, volgens de huidige inzichten, met een miljard of drie mee ten opzichte van het beeld, gegeven in de Miljoenennota. Dit zal zijn doorwerking hebben naar 1998 en afgesproken is dat meevallers in de belastingopbrengst, die uit 1997 voortvloeien en een structureel karakter hebben, zullen worden benut voor de toekomst door middel van stortingen in het AOW-fonds. Macro-economisch is dit natuurlijk óók tekortverkleining. Men zou dus kunnen zeggen dat bij de huidige inzichten de mix alweer wat meer gericht is op het tekort dan op de lastenverlichting. Ik denk dat de mix nog evenwichtiger is geworden dan hij al was.
Overigens, toen ik de heer Stevens hoorde, dacht ik dat enige coördinatie binnen de fractie wellicht terecht zou zijn. Als wij zouden doen wat de heer Stevens verlangt, zou er immers nog méér lastenverlichting komen: de FOR had wat ruimer gemoeten, hetzelfde geldt voor de zelfstandigenaftrek, wij hadden in de sfeer van het aanmerkelijk belang wat royaler moeten zijn, hetzelfde geldt voor de kwijtscheldingsfaciliteiten bij onderbedeling, de doorschuivingsfaciliteiten hadden moeten worden opgerekt enz. Wat dat betreft is er enige spanning tussen beide verhalen, maar dat is niet ongebruikelijk, trouwens in de meest fracties niet.
Ik ben het eens met de heer De Haze Winkelman dat een tekortreductie vertrouwen wekt en eigenlijk in strijd met de Keynesiaanse gedachtegangen gunstig kan uitwerken op de economie. Wij hebben er enige hoop op dat een forse voeding van de AOW-spaarfondsen gaat lukken. Er staat nu 1,5 mld. in de boeken van de Miljoenennota. De afspraak is er al dat in 1998, als de meevaller 1997 komt – en hij komt – de structurele doorwerking daarvan wordt gebruikt om het niveau van de voeding van het AOW-fonds te verhogen. Welk bedrag dat precies zal zijn zal pas begin volgend jaar kunnen worden vastgesteld.
De heer Schuyer vraagt hoe hard de afspraak over de toekomstige meevallers is. Er is nog meer dan het AOW-spaarfonds. Er zijn kwesties rond de infrastructuur, etc. De afspraak die het kabinet heeft gemaakt gaat niet verder dan de structurele doorwerking van een eventuele meevaller in 1997. Zoals wij daar nu tegenaan kijken, is de meevaller in 1997 2,75 mld. De doorwerking zal, zoals wij het altijd uitrekenen op Financiën, eerder lager dan hoger zijn. Er is nogal eens een incidentele component. Volgens de verkiezingsprogramma's vindt iedereen dat het EMU-tekort verder moet worden verlaagd. De storting in het AOW-spaarfonds draagt in ieder geval al bij aan verkleining van het EMU-tekort. In die zin is er enige verlichting van de problematiek van de kabinetsformatie.
Over latere jaren zijn door dit kabinet natuurlijk geen afspraken gemaakt. Dat zal een nieuw kabinet weer moeten doen. Dat geldt ook voor een eventuele formule rond belastingmeevallers.
Ook de heer De Boer dank ik, zeker voor het eerste deel van zijn betoog, waarin hij buitengewoon vriendelijk is geweest. Wij zaten hier beiden wat te blozen, maar gelukkig heeft hij het daarna weer goedgemaakt, door de inkomensongelijkheid en het kabinetsbeleid terzake aan de orde te stellen. Hij had weinig hoop dat daar een fatsoenlijke reactie op zou komen, want dat werd toch niks met dit kabinet. Ik ga het toch proberen. Ik hoop dat ik hem niet overtuig, want dan wordt het natuurlijk helemaal koekoek één zang.
Naar mijn oordeel kun je met de beste wil van de wereld niet beweren dat met de begroting 1998 de inkomensongelijkheid wordt bevorderd. Ik verwijs naar de cijfers in de Sociale nota. Als ik twee keer modaal als indicator neem voor de hogere inkomens, dan heeft die een koopkrachtverbetering in het vooruitzicht van 1%. Voor de sociale minima staat er ook 1%. Er zijn groepen die iets meer dan 1% scoren, onder andere de minimum-plusser. Degene die op of vlak boven het minimumloon werkt en een CAO-loonstijging krijgt zit op plus 2,25%. Je kunt dan zeggen dat dit ongelijk is ten opzichte van het sociaal minimum, namelijk ruim 2% erbij, maar het is een bijdrage aan het interessant maken van het weer aan het werk gaan. Een van de vele klachten is toch, dat mensen als zij uit de uitkering raken en weer aan de slag gaan zo weinig overhouden. Met name door het arbeidskostenforfait, waar de heer Van den Berg ook op heeft gewezen, wordt het werken weer interessanter. Modaal staat op plus 1,25%. Ik denk dat dit kwart puntje hem gegund zal zijn.
Een andere categorie inkomenstrekkers die veel aandacht van het kabinet hebben gekregen, zijn de bejaarden met alleen AOW. Daar noteren wij zelfs koopkrachtstijgingen van 4%, respectievelijk bijna 3%, afhankelijk van het gehuwd of ongehuwd zijn. Ook de AOW'ers met een klein pensioen – bijvoorbeeld ƒ 10.000 – zitten in de buurt van plus 1,5%. Dit zijn allemaal cijfers waarin geen rekening is gehouden met bijzondere faciliteiten in de sfeer van de inkomensondersteuning. Er is behoorlijk wat geld gestopt in het wijzigen van de individuele huursubsidie. Die is aanzienlijk gunstiger geworden. Ook het budget voor de bijzondere bijstand, dat jarenlang 400 mln. geweest is, is opgekrikt tot 650 mln. Dat is dus zo'n 250 mln. erbij. Dat zijn allemaal dingen die niet in de cijfers tot uitdrukking komen.
Als de heer De Boer de loonverhoudingen neemt, spreekt hij over brutoloonverhoudingen, terwijl in deze kabinetsperiode via de fiscaliteit juist nogal wat is gedaan voor ondersteuning van de koopkracht, ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De verhogingen van de belastingvrije voet, waar je kanttekeningen bij kunt zetten uit diverse oogpunten, onder andere uit het oogpunt van de grondslagontwikkeling, zijn er mede door ingegeven om via de fiscale route de koopkracht extra te ondersteunen aan de onderkant. Zo ook de maatregel van de ƒ 100. De heer De Boer zei: voor de een is die verlichting van de lokale lasten veel waard en voor de ander is het weinig waard. Het is echter wel een maatregel die – ik zeg het even op z'n PvdA's – hartstikke nivellerend is. Het is ƒ 100 per huishouden. Daar kan een verhoging van de belastingvrije voet niet tegenop. De heer De Boer deed de suggestie om het tarief in de eerste schijf te verlagen. Als wij hetzelfde totale bedrag in de eerste schijf stoppen, ontvangen de minima in plaats van ƒ 100 misschien maar ƒ 25 of ƒ 30. Wij wisten niet dat wij het in ons hadden, maar dit is een kanjer van een nivellerende maatregel! Ik moet er wel bij zeggen dat er enige legitimatie voor is, omdat alle stijgende lokale lasten ook allemaal in guldens per huishouden worden afgerekend en dus niet procentueel. Daarom voel ik mij niet zo erg schuldig. Ik ben niet zo'n echte nivelleringsman, maar omdat de stijgingen per huishouden hebben plaatsgevonden, is het terecht dat enige verlichting een vast bedrag per huishouden is.
Als je praat over de armoedebestrijding, vind ik het eigenlijk nog belangrijker dat er veel mensen aan de slag gekomen zijn. Er zijn zo'n 460.000 arbeidsplaatsen bij gekomen. Daarin zitten natuurlijk de echte koopkrachtklappers. Die stijging is niet voorbijgegaan aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Voor het eerst in 30 jaar is het aantal uitkeringsgerechtigden onder 65 jaar aan het dalen. Wij hebben jarenlang alleen maar stijgingen gezien. Steeds meer mensen werden afhankelijk van een uitkering. Dat aantal is nu aan het dalen. Zowel het aantal werkloosheidsuitkeringen is wat gedaald in deze kabinetsperiode als het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Dat is uiteindelijk toch de meest lucratieve en substantiële manier om de koopkracht te bevorderen. Ik zei al dat wij het niet ambiëren dat wij de categorie 65+ massaal aan het werk zetten. Die mensen zijn dan ook op een bijzondere wijze, door introductie en verhoging van de ouderenaftrek, extra in het zonnetje gezet.
Voorzitter! Dan de infrastructuur en de publiek-private samenwerking. De heren Boorsma en Schuyer hebben erover gesproken. In het verleden is er veel misgegaan op dit gebied. Op een gegeven moment hebben wij gevangenissen en gerechtsgebouwen neergezet. Wij hebben die niet gewoon gekocht, maar geleasd. Vervolgens bleken die gevangenissen en gerechtsgebouwen zomaar doorverkocht te kunnen worden, zonder dat de Staat er iets aan kon doen. Theoretisch kun je er dan mee eindigen dat de gevangenissen en gerechtshoven van Nederland in handen zijn van de maffia. Theoretisch is dat niet uitgesloten. Bovendien is het duur. Het zijn maatregelen geweest van publiek-private samenwerking, waar wij een dikke streep onder hebben gezet. Dat doen wij dus niet meer. Integendeel, waar het bedrijfseconomisch zinvol is, proberen wij het weer terug te draaien en de zaken weer gewoon onder eigendom van de Staat te brengen. In de sfeer van verkeer en vervoer zijn ook voorbeelden te noemen waarvan je je moet afvragen of het echt in het belang van de gebruiker en de belastingbetaler is. Het moet erom gaan dat wij ons niet laten verleiden door een budgettair gewin op korte termijn, dus dat je op korte termijn meer kunt doen met hetzelfde budget. Op lange termijn ligt dat dan natuurlijk net andersom. Wij moeten juist zoeken naar echte samenwerkingsvormen waarin je door bundeling van kennis, capaciteit en expertise een toegevoegde waarde hebt, en waarin de gebruikers en de belastingbetalers uiteindelijk beter af zijn in plaats van slechter af. Dat kan natuurlijk ook elementen betreffende de financiering hebben, maar dat moet niet vooropstaan. Als het gaat om het aantrekken van vreemd vermogen, is het gelukkig nog zo dat de Staat der Nederlanden dit het goedkoopste kan. Daar kan het dus nooit in zitten. Het moet in de toegevoegde waarde zitten, die juist uit andere factoren naar voren komt.
Ten aanzien van de Betuweroute en de HSL-zuid zal minister Jorritsma, naar ik heb begrepen, binnenkort brieven sturen naar de Tweede Kamer, waarin ook op dit aspect – welke mogelijkheden daar liggen voor private samenwerking – zal worden ingegaan.
Voorzitter! Het werkgelegenheidsbeleid en het beleid ten aanzien van de sociale zekerheid zijn heel belangrijk, ook voor dit kabinet. We zijn er natuurlijk nog lang niet. Bijna iedereen heeft erop gewezen dat we het participatievraagstuk nog lang niet hebben opgelost: 2,4 miljoen mensen beneden de 65 afhankelijk van een uitkering. Het zijn er 100.000 minder dan toen we begonnen, maar het is nog niet een aantal waarvan je zegt dat dit een normaal aantal is op een bevolking zoals wij die kennen. Wij hebben wel de omslag gemaakt en daar past enige tevredenheid over, maar we zijn er nog lang niet. Ook in de komende jaren zal het creëren van banen een belangrijk onderdeel van het beleid moeten zijn. Er moeten echt nog veel meer mensen aan de slag komen. Ik heb in ieder geval het ideaal van volledige werkgelegenheid nog niet opgegeven en ben ook niet van plan om het op te geven.
Als we de ontwikkeling vergelijken met het regeerakkoord – daar vroeg de heer Boorsma ook naar – dan zien we inderdaad een grotere daling van ook het aantal mensen met een werkloosheidsuitkering. Bij de regeerakkoordberekening werd het op 20.000 geschat, nu zijn er naar verwachting 60.000 personen minder met een werkloosheidsuitkering. Daarnaast is ook de ontwikkeling van het aantal personen dat afhankelijk is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, gunstig geweest.
Echte doelstellingen hebben we nooit geformuleerd bij het regeerakkoord: we hebben geen kwantitatieve doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid of werkloosheid geformuleerd. Wat er wel lag, was een doorberekening waarvan is gezegd: daar moeten we het maar mee doen. We hebben wel van meet af aan de ambitie gehad om op alle terreinen die doorberekening te verslaan: op budgettair terrein, maar ook op het terrein van werkgelegenheid. Die ambitie moet je ook hebben, zeker als je start met een behoedzaam scenario. Vooral in het begin hadden we de paradox dat iedereen kritiek leverde op de toch bescheiden ambities en de bescheiden resultaten volgens de doorberekening. Dat is natuurlijk impliciet, als je van behoedzame uitgangspunten uitgaat, maar het is dan des te plezieriger dat je aan het eind van een kabinetsperiode veel mooiere cijfers kunt laten zien in de realisaties dan het ooit van tevoren was doorgerekend.
De heer Van den Berg wees op het punt van de institutionele aspecten, in het bijzonder op het vraagstuk of er wel voldoende financiële prikkels zijn. Ook in de begroting voor dit jaar is er zo'n 600 mln. voor uitgetrokken om het arbeidskostenforfait, dat enige vergroting geeft van het verschil tussen werken en niet werken, te vergroten. Ook als u kijkt naar de 21ste-eeuwstudie, dan ziet u dat in de veelheid van al die varianten één vast element zit, namelijk dat het verschil tussen werken en niet werken moet worden vergoot. Daar liggen verschillende accenten, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag: focussen we het helemaal op de onderkant of spreiden we dat iets breder? Maar dat is wel een vast element in al die varianten. Dat punt zal, zoals het er nu naar uitziet en als we tenminste de 21ste-eeuwnota als een soort leidraad nemen, ook in de komende jaren volop in de aandacht blijven.
Dat geldt ook voor het punt dat hij noemde betreffende het financiële belang van gemeenten bij een activerend bijstandsbeleid. Het is nu zo dat door de declaratiesystematiek in belangrijke mate de gemeenten de rekening naar Den Haag kunnen sturen. Je kunt het ook anders formuleren: nu is het zo dat gemeenten die echt veel werk maken van en veel geld en mankracht steken in een activerend beleid, daar eigenlijk de baten zelf niet van zien, maar deze zien afvloeien naar Den Haag. Ook op dat vlak is het kabinet er zeer in geïnteresseerd om daar verandering in aan te brengen. Er is een interdepartementaal beleidsonderzoek gedaan, onder leiding van de heer Etty, ex-wethouder van Amsterdam, dat probeert om ook op dat vlak het systeem om te gooien. Je zou kunnen zeggen, dat dit een van de laatste gedeelten is van de sociale zekerheid waar wij geen incentives hebben weten te bewerkstelligen voor de uitvoeringsorganisaties. Dat wordt in ieder geval uitgewerkt en ik hoop, dat wij bij de formatie materiaal hebben waar we echt iets mee kunnen.
De heer Van den Berg heeft in één adem gezegd, dat wij ook meer aan het armoedebeleid moeten doen. We moeten daarmee heel voorzichtig zijn. Het feit, dat het zo weinig loont om aan het werk te gaan, is natuurlijk een beetje de vloek van de goede daad van het concentreren op al die inkomensondersteuning aan de onderkant. Als mensen er dan iets op vooruit gaan, houden zij nog niets over. Als ik de heer Van den Berg zo versta, dat het armoedebeleid voor de bevolking beneden de 65 jaar vooral moet bestaan uit het naar de arbeidsmarkt toegeleiden en het interessant te maken om te gaan werken – en dus meer directe inkomensondersteuning is dan maatregelen voor 65+ – kan ik het weer plaatsen. Anders bijt je jezelf al snel in de staart: naarmate je je meer focust op inkomensondersteuning aan de onderkant, vergroot je de armoedeval weer. Rond die armoedeval zitten veel paradoxen, ook vanuit de optiek van Financiën: als we het lekker toespitsen, is het lekker goedkoop. Bovendien wordt het paard achter de wagen gespannen naarmate meer wordt toegespitst.
Voorzitter! Ik zal niet uitvoerig met de heer Haze Winkelman in discussie gaan over het minimumloon, omdat ik hier wordt geacht kabinetsbeleid te verdedigen. Misschien kunnen wij daarover in een ander verband een boom opzetten, als ik wat vrijer ben. In het beleid van het kabinet hebben de loonkosten aan de onderkant door middel van de specifieke afdrachtskorting natuurlijk wel de nodige aandacht gehad. Die bestaat uit de bevordering van de vraag naar laaggeschoolde arbeid. Er is een zekere accentverschuiving – ook in de 21ste-eeuwstudie – aan te treffen naar het stimuleren van het aanbod aan de onderkant van de arbeidsmarkt door middel van een arbeidstoeslag of vergroting van het arbeidskostenforfait.
Voorzitter! Ik kom op de Europese kant van de zaak. Volgend jaar zullen in de tweede helft van maart het Europees Monetair Instituut en de Europese Commissie hun convergentieverslagen uitbrengen. Begin mei zal de Ecofin met gekwalificeerde meerderheid en op aanbeveling van de Commissie moeten beslissen welke lidstaten voldoen aan de criteria van het Verdrag van Maastricht. Dan zal de Ecofin, de Raad van Europese ministers van financiën, een aanbeveling doen aan de Europese Raad. De Europese Raad bestaat uit de regeringsleiders, vergezeld van de ministers van buitenlandse zaken en voor deze gelegenheid aangevuld met de ministers van financiën, zo verwacht ik. De Europese Raad zal op basis van die aanbeveling en rekening houdend met het advies van het Europees Parlement moeten beslissen wie wordt toegelaten tot de muntunie. Het Nederlandse parlement zal in deze opstelling ook worden betrokken, zoals ook is geëist door de Tweede Kamer bij amendement op artikel 5 van de Rijkswet ter goedkeuring van het Verdrag van Maastricht. Ik neem aan, dat het Nederlandse parlement, in tegenstelling tot het Europees Parlement, niet precies gaat zitten tussen de aanbeveling van de Ecofin en de Europese Raad, want dat betekent dat wij zondagochtend moeten vergaderen wat toch voor een enkele fractie in dit huis als buitengewoon bezwaarlijk zou worden gekwalificeerd. Ik zou het voor mezelf ook plezierig vinden om de opinie van het parlement te kennen, alvorens ik namens Nederland in de Ecofin mijn mening geef. Wat dat betreft, hebben wij er allemaal belang bij om het op een iets andere manier te doen dan het Europees Parlement.
Dan komen wij bij de Nederlandse situatie. Zoals het er nu naar uitziet, voldoet Nederland aan de criteria. Wij hebben wat de inflatieontwikkeling betreft wel eens iets mooiere jaren gehad. Maar het blijft toch heel dicht bij de 2%. Het lijkt dit jaar nog iets mee te vallen, gelet op de ramingen van het Centraal Planbureau. Wij lopen niet uit de pas. De EMU-deelname is dan ook niet in gevaar. Voor de rente geldt hetzelfde. Wij zijn inmiddels verlost van het buitensporigtekortoordeel. De Raad van ministers van financiën van Europa heeft geoordeeld dat wij op grond van de resultaten in 1996 al voldoen aan de eisen terzake. Wij hebben nog niet de 60%-eis ingelost op het punt van de schuld. Maar er zit een zodanige neerwaartse beweging in dat het als "adequaat" werd betiteld door mijn collega's, hetgeen overigens niet betekent dat wij er al zijn met de begrotingsproblematiek. Ook het Stabiliteitspact schrijft een oriëntatie voor op een begroting vrijwel in evenwicht of met een overschot. Daar zijn ook goede nationale overwegingen voor, met name de mogelijkheid om de conjunctuurcyclus zijn gewone verloop te kunnen laten hebben zonder dat drastische aanpassingen in het begrotingsbeleid nodig zijn. Wij zullen dus verder moeten gaan. Er is door diverse sprekers op gewezen dat ook de vergrijzingsproblematiek heel goed spoort met een kleiner tekort.
Welke eis wordt er precies gesteld ten aanzien van het tekort? Gaat het om 3%? In artikel 109j, eerste lid, worden de bekende criteria genoemd: prijsstabiliteit, overheidsfinanciën, wisselkoers en rente. Het criterium voor de overheidsfinanciën luidt letterlijk: het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën dat blijkt uit de begrotingssituatie van de overheid zonder buitensporig tekort als bedoeld in artikel 104C, zesde lid. Daarin komt de bekende 3% voor, zonder komma's en zonder nullen. Wel van belang is dat het ook om de houdbaarheid gaat. Het gaat niet alleen om een getallenfetisjisme. Wij zullen ook moeten kijken wat erachter zit. Het is niet zo moeilijk om met louter boekhoudkundige operaties of eenmalige maatregelen een keer beneden de 3% te komen. Maar dat is weer wat anders dan dat de begroting duurzaam op orde is gebracht. Ook wat dat betreft zullen wij niet als boekhouders beoordelen hoe die overheidsfinanciën ervoor staan. Zoals bekend, hecht Nederland aan een stikte toepassing van de criteria. Wij zullen die positie in het voorjaar verder moeten uitwerken. Wij zullen moeten nagaan wat het concreet betekent voor de beoordeling van landen en wat de Nederlandse opstelling terzake zal zijn.
Wie betaalt de prijs als landen naderhand afwijken in hun beleid of in hun ontwikkeling? Welke risico's lopen wij daarbij? De leden Van den Berg, De Haze Winkelman en Schuyer hebben daarover gesproken. De heer Schuyer legde een groot geloof in het Stabiliteitspact aan de dag: als het met de toetredingscriteria niet helemaal in orde is, hebben wij altijd nog het Stabiliteitspact. Maar ja, wat is het Stabiliteitspact als wij de toetredingscriteria niet eens goed toepassen? Ik heb de neiging om het één in verbinding te zien met het ander. Het Stabiliteitspact zal zijn geloofwaardigheid in de eerste plaats moeten ontlenen aan een nette toepassing van de toetredingscriteria. Een en ander is in het verdrag vastgelegd. Als je je niet daaraan houdt, kun je dan wel hopen op flinke politici die het Stabiliteitspact op een goede manier toepassen? Ik heb dus de neiging om beide zaken met elkaar in verband te zien. Het Stabiliteitspact is heel belangrijk om ook na de toetredingsfase de discipline binnen Europa erin te houden, maar kan wat mij betreft niet als alternatief dienen voor de criteria van het Verdrag van Maastricht.
Er is gesproken over de risico's van uiteenlopende ontwikkelingen. Er is een duidelijke convergerende ontwikkeling gaande. Dit heeft bijgedragen aan een wat synchroner verloop van de conjunctuurcyclus in Europa. Op het punt van het budgettair en monetair beleid is er gelijkgerichtheid in het beleid van de diverse landen. Deze heeft zijn uitwerking op de conjuncturele ontwikkeling. Het Stabiliteitspact zal ook discipline moeten brengen in de EMU. Dat betekent dat je twee instrumenten niet meer of slechts zeer beperkt voorhanden hebt.
In de eerste plaats noem ik het wisselkoersinstrument. Dat hebben wij in Nederland al veel langer uit handen gegeven. Wij waren al eerder tot de conclusie gekomen dat het niet effectief is. Het is meer een instrument om problemen voor je uit te schuiven.
In de tweede plaats is het budgettaire instrument nog slechts zeer beperkt voorhanden. Er kan niet meer in macro-economische zin met het tekort worden gespeeld, althans beperkt tot de 3%. Ook dat instrument gebruikten wij overigens al een jaar of tien, elf, twaalf niet meer op deze wijze. Sterker nog, wij zijn jarenlang gedwongen geweest, een procyclisch begrotingsbeleid te voeren, omdat wij feitelijke tekorttijdpaden hadden.
In zijn praktische uitwerking leidt het Stabiliteitspact dus tot iets meer beleidsvrijheid, iets meer mogelijkheid om geen procyclisch beleid te voeren. Het plafond van 3% en de oriëntatie in de buurt van de 0% geven een zekere marge voor het fluctueren van de conjunctuur. In die zin heeft het Stabiliteitspact kenmerken van het trendmatig begrotingsbeleid dat wij in de jaren zestig kenden en dat wij nu, in een iets andere gedaante, opnieuw kennen.
De afspraken rond de begroting zijn niet alleen van belang voor de harde of de zachte euro. Als een land in de Unie op budgettair terrein de zaak uit de hand laat lopen, zal dat effecten hebben op de kapitaalmarktrente van andere landen. Niet alleen de hardheid van de munt vereist enige budgettaire discipline. Als de ECB de touwtjes maar strak houdt, zal een expansief begrotingsbeleid zich wel vertalen in een hoge rente en op die manier de particuliere bestedingen afremmen. Aldus zal de inflatoire werking ongedaan worden gemaakt. Dat betekent wel dat heel Europa getroffen wordt door een hogere reële rente. Er is dus wel degelijk verband tussen tekorten en rentevoeten. Dat dit verband econometrisch niet altijd wordt gevonden, heeft te maken met het feit dat tekorten autonoom kunnen worden gecreëerd, maar soms ook door een bepaalde beweging van de conjunctuur. Als je een groter tekort hebt en dus een groter beroep op de kapitaalmarkt moet doen, leidt dat volgens alle regels van vraag en aanbod tot een hogere reële rente. Dat is des te sterker het geval bij een Europese kapitaalmarkt, die minder open is dan de Nederlandse. In de Nederlandse kapitaalmarktverhoudingen, waar wij bovendien de zekerheid bieden van de vaste wisselkoersverhouding met Duitsland, vind je geen enkel verband meer tussen het Nederlandse begrotingstekort en de Nederlandse rente, althans zolang je binnen bandbreedtes blijft die de geloofwaardigheid van het financieel-economisch beleid niet in het geding brengen, met name de geloofwaardigheid van de vaste wisselkoersverhouding. Zodra je daarbuiten komt en er twijfel ontstaat of het beleid in Nederland de wisselkoersverhouding wel voldoende ondersteunt, krijg je sterke verbanden tussen het budgettair beleid en de rente. Binnen een grote Europese kapitaalmarkt zal een excessief begrotingstekort in een land zich wel degelijk ook in de andere landen laten voelen, respectievelijk de monetaire autoriteiten uitlokken tot een verkrapping van het monetaire beleid om langs die weg de rentevoet, met name de korterentevoet, te beïnvloeden.
De heer Boorsma heeft opgemerkt dat wij de rente inmiddels al hebben zien oplopen in Nederland. Ik moet zeggen dat dit wel voor de korte rente geldt, maar dat wij met de kapitaalmarktrente tot mijn genoegen op een historisch dieptepunt zitten. Dat is ook heel plezierig voor de overheidsfinanciën. Wij zitten nu op een rentevoet van bijna 5,25%, terwijl in de begrotingscijfers nog steeds van 6,25% wordt uitgegaan. Wat dat betreft, hebben wij dus een veiligheidsmarge voor het geval de rente zich iets minder gunstig zou gaan ontwikkelen.
Er is gevraagd of het werkgelegenheidsbeleid nu gemakkelijker of moeilijker wordt door de monetaire unie en het Stabiliteitspact. Ik denk dat het hier beter door wordt, want er is nog nooit duurzame werkgelegenheid gecreëerd bij oplopende begrotingstekorten en devaluatie. Waar wij wel werkgelegenheid mee kunnen creëren – dat blijkt ook uit de Nederlandse ervaring – is met een policy mix van gematigde loonontwikkeling, lastenverlichting, flexibele arbeidsmarkten en hervorming in de sociale zekerheid. Je wordt er iets helderder mee geconfronteerd dat dit de enige manier is om echt werkgelegenheid te scheppen, als de monetaire unie er is. Het budgettaire instrument en het wisselkoersinstrument zijn dan namelijk niet meer dan wel in zeer beperkte mate nog voorhanden.
Voorzitter! Ik kom op de invoeringskosten van de euro. De staatssecretaris zal hier een resolutie over slaan. Door het midden- en kleinbedrijf en overigens door het bedrijfsleven in het algemeen wordt erop aangedrongen dat de overheid het bedrijfsleven hierbij tegemoet komt. Wij moeten hierbij twee dingen onderscheiden. In de eerste plaats zijn alle kosten die een bedrijf maakt, gewoon aftrekbaar. Voor het midden- en kleinbedrijf is er vaak ook nog een investeringsaftrekregeling. Wat dat betreft, zijn er vrij veel algemene faciliteiten voor investeringskosten die samenhangen met de introductie van de euro, die voor het midden- en kleinbedrijf heel goed uitwerken. Wat een vrij heilloze weg is, is het creëren van allerlei algemene subsidiemechanismen of fiscale mechanismen in Europa om allerlei groepen tegemoet te komen bij de invoeringskosten van de euro. Mijn collega's zijn het hier allemaal over eens en daarom proberen wij elkaars hand een beetje vast te houden, ook vanwege het level playing field. Wij willen op dat punt namelijk geen concurrentieverstoringen krijgen.
In de tweede plaats moet de overheid natuurlijk wel proberen om het midden- en kleinbedrijf voor zo min mogelijk kosten te plaatsen. Heel belangrijk is dan de periode waarin betaling in zowel gulden als euro mogelijk is. Wij proberen die periode zo kort mogelijk te houden. Een ander belangrijk punt betreft de distributiekosten van de massale omzetting van guldens naar euro's. Op dit moment rekent De Nederlandsche Bank tarieven aan particuliere banken, als er geld wordt gebracht en gehaald. De banken doen dit ook weer richting detailhandel. Mijn streven is erop gericht dat in de eerste plaats De Nederlandsche Bank deze grote operatie zonder kostentoerekening zal doen en vooral de munten zoveel mogelijk rechtstreeks aan de detailhandel zal leveren. Verder streef ik ernaar om met de Nederlandse banken de afspraak te maken dat zij voor deze omzettingsoperatie geen kosten in rekening zullen brengen aan de detailhandel. En daarmee hebben wij volgens mij al een belangrijk deel van de dreigende kosten afgewikkeld. Er betaalt echter altijd iemand voor. Dit zal dan ook vooral drukken op de winst van De Nederlandsche Bank. Die zal dan eenmalige wat lager zijn. Het kosteloos eenmalig uitvoeren van zo'n omzettingsoperatie is natuurlijk iets anders dan het opzetten van allerlei subsidieregelingen of fiscale regelingen. Je kunt namelijk snel in de afdeling "Fantasy" terechtkomen, zeker als je nu al geld gaat reserveren voor kosten die je in 2001 verwacht. In termen van controle is dat ook buitengewoon moeilijk te beheersen. Ik heb hiermee proberen aan te geven dat wij die kosten zoveel mogelijk willen beperken. De getallen die circuleren over gemaakte kosten zijn wat aan de royale kant, voorzover wij dat hebben kunnen overzien. Maar het is niet ongebruikelijk dat mensen royaal rekenen als zij ergens een claim op willen doen.
Voorzitter! De heer Schuyer stelde een vraag over het niet meer verschijnen van de knipselkrant. Op dat punt zal ik straks een belangwekkende toezegging doen.
Dan de kwestie van de voorlichting over de euro. Ik ben het niet eens met de heer Schuyer dat voorlichting niet het sterkste punt is van Financiën, zeker niet als hij de heer Metten als informant aanvoert. Ons voorlichtingsmodel is typisch Nederlands. Wij maken namelijk gebruik van alle brancheorganisaties en belangengroepen, zoals de Consumentenbond, de vakbond, allerlei werkgeversverenigingen, banken en verzekeraars. Dat werkt in de Nederlandse situatie effectief en daarmee worden de doelgroepen op de meest efficiënte manier aangesproken. Wij hebben op dit vlak al het een en ander aan kosten gemaakt. Er zijn advertenties gezet in dag-, week- en maandbladen, waarin wordt geduid op de beschikbaarheid van folders. Wij hebben ook al heel wat folders afgezet. Er is een telefonische informatielijn en er is een heel mooie Internetsite. Wij zijn een massamediale campagne aan het voorbereiden, gericht op alle Nederlanders. Die wordt echter pas gestart als er duidelijkheid is, namelijk na mei volgend jaar. Deze strategie wordt overigens volledig ondersteund door het forum. De gewone burger krijgt pas in 2002 te maken met de euro. Er is dus tijd genoeg om die massamediale campagne op te starten.
Voorzitter! Dan de kwestie van de nettopositie.
De heer Wöltgens (PvdA):
U zou een belangwekkende toezegging doen.
Minister Zalm:
Die wilde ik voor het eind bewaren. Maar ik zal het nu tussendoor doen. Er bestaat nog steeds een nieuwsoverzicht als aanvulling op de knipsels van de rijksvoorlichtingsdienst. Ik zal deze Kamer weer in ere herstellen wat betreft het toezenden van deze knipselkrant. Ik wist niet dat de Kamer bestolen was en ik moet u eerlijk zeggen dat ik ook liever blader dan dat ik het Internet bestorm. Dus ik heb alle begrip en aangezien andere departementen u ook nog steeds voorzien in klassieke vorm, zullen wij deze klassieke vorm weer in ere herstellen. Ik voeg hier aan het adres van de heer Schuyer aan toe dat ik hem niet meer toezeggingen doe vandaag. Hij vroeg mij om nog een toezegging, maar daar kan ik hem niet in tegemoetgekomen.
Voorzitter! Zoals ik al zei, ben ik aanbeland bij de kwestie van de nettopositie en de Agenda-2000. Ik ben zeker niet gelogenstraft wat het maken van sommetjes betreft, zoals is opgemerkt. Wij hebben helemaal nooit sommen gemaakt. Wij hebben de cijfers van de Europese Rekenkamer en de Europese Commissie overgenomen. Wij maken dus geen eigen berekening. Dat is een misverstand. De enige berekening die wij gemaakt hebben was een herhaling van een berekening die de Europese Rekenkamer gemaakt had. Daarbij ging het met name om toerekeningen van instellingen. De Europese Rekenkamer heeft dat de laatste keer achterwege gelaten. Het doet er voor de Nederlandse positie heel weinig toe of wij nu wel of niet toerekenen. Alleen België en Luxemburg komen in een iets ander daglicht te staan. Luxemburg was er dan ook zeer opgewonden over. Als je namelijk een stukje van de instellingen toerekent – dat was gedaan voor 30% – is Luxemburg natuurlijk de grote prijswinnaar. Gebeurt dat niet, dan is Luxemburg netto een contribuant.
Voorzitter! De studie over het Rotterdam-effect is een zeer vreemde zaak. Het CBS heeft gekeken naar de studie van de Erasmus-universiteit. Men blijkt verkeerde cijfers te hebben gebruikt. Men heeft zich gebaseerd op vervoersstatistieken wat iets heel anders is dan douanestatistieken. Dit zal de heer Boorsma als nationale rekeningenliefhebber zeker interesseren. Het ligt op zich voor de hand dat in Rotterdam de helft van wat er binnenkomt weer over de grens verdwijnt, maar als je dan aanneemt dat dit met de invoerrechten ook het geval zal zijn, maak je een denkfout. Er is ook doorvoer die elders wordt afgerekend, waarvan elders aangifte wordt gedaan. Volgens deze redenering en onderzoeksmethodiek zou Luxemburg per definitie nooit invoerrechten kunnen heffen. Maar dat doen ze daar wel, want alles komt uit een ander land in Luxemburg binnen. Er is een fout gemaakt. De onderzoeker heeft dit ook royaal erkend en gezegd dat hij het onderzoek niet zou publiceren. Hij heeft ook de Commissie ingelicht. Ook de heer Dankert was hiervan op de hoogte. Er wordt dus een beetje een raar spel gespeeld door een onderzoek dat niet deugt in omloop te brengen, omdat dat goed is om Nederland een toontje lager te laten zingen. Ik vind het dubieus dat de Commissie dat doet en ik vind het zeer kwalijk dat Nederlandse Europarlementariërs dat doen. Ik ben hier buitengewoon ongelukkig mee. Nogmaals, wij maken geen eigen sommen. Wij gebruiken de gegevens zoals wij die krijgen van de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer. Niettemin moet je hier een discussie over voeren. Er moet worden uitgezocht of de cijfers die het CBS ooit heeft geproduceerd over het deel aan invoerrechten dat op Nederland drukt nog steeds actueel zijn. Uit de nationale rekeningen valt af te leiden dat 82% van de invoerrechten op Nederland drukt en 18% betrekking heeft op zaken die worden doorgetransporteerd. Ik zeg er overigens bij dat, zelfs als we de invoerrechten zouden vergeten, de nettopositie niet wezenlijk anders is en Nederland nog steeds de grootste nettobetaler is.
Ik wil benadrukken dat het er ons als regering niet om gaat dat wij ons geld terug willen. Wij vinden het correct dat Nederland een nettobetaler is, zoals het correct is dat andere landen netto-ontvanger zijn. Het gaat om de verhoudingen. We zijn gemiddeld qua welvaart. Al zijn we qua welvaart iets aangetrokken, dan zijn we toch nog steeds een "middenmoter". We zijn echter nummer 1 qua financiële bijdrage aan de Unie. Dat is onevenwichtig en daar willen we iets aan doen.
De bezwaren tegen onze nettopositie zijn er niet op gericht om het toetreden van nieuwe leden tegen te gaan. Integendeel, Nederland is een groot voorstander van uitbreiding van de Unie naar het oosten. Dit zal natuurlijk extra financiële lasten voor de lidstaten met zich brengen. De contributie van de nieuwe toetredende landen zal minder zijn dan het geld wat ernaartoe gaat. Dat is geen enkel probleem, maar wij moeten wel kijken of de lastenverdeling binnen de bestaande lidstaten enigszins evenwichtig is. Dat is hij volgens ons dus niet. We hebben op dit punt door middel van moties kamerbrede steun gekregen aan de overzijde. Ik proef ook hier, los van de discussie over de feiten, enig begrip voor die opstelling.
Toetreding zal inderdaad het een en ander kosten. Er wordt in de Commissievoorstellen uitgegaan van 3 miljard ecu in het jaar 2000, oplopend tot 19 miljard in 2006, wanneer de eerste groep van vijf zou zijn toegetreden. Daar is althans in de berekeningen van uitgegaan. De periode daarna wordt buiten beschouwing gelaten.
Dit geeft extra aan dat er een hervorming van het beleid van de Europese Unie nodig is. Het structuurfondsbeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten zo worden ingericht dat zij ook na uitbreiding naar het oosten financierbaar blijven. Dit moet wat ons betreft binnen het eigenmiddelenplafond van 1,27 mld. Wij zitten daar nu nog behoorlijk onder. Wij hebben dus nog ruimte die wij daarvoor kunnen reserveren.
De besluitvorming zal een lastige zaak zijn en lang duren. In Luxemburg is nog geen begin van een oplossing van het financiële dossier gevonden. Dat is ook niet strikt nodig. Ik vermoed dat het wel begin 1999 zal zijn alvorens de hele financiële kant is afgehandeld.
Het is natuurlijk gek dat het goed met ons gaat en dat wij tegelijkertijd slecht worden behandeld in de sfeer van de financiële lastenverdeling. Dat kan samengaan, zoals blijkt. Ik vind niet dat wij een onevenredig deel aan Europa moeten betalen omdat wij een goed financieel-economisch beleid voeren samen met sociale partners. Een heer van stand spreekt niet over geld; misschien Bommel niet, maar ik wel. Ook als het Nederlands financieel-economische beleid redelijk succesvol is, vind ik dat onevenwichtigheden, onrechtvaardigheden of een verkeerde draagkrachtverdeling aan de kaak moeten worden gesteld. Wat dat betreft kan de heer Wöltgens zijn socialistische hart ophalen als hij mij in Europa hoort spreken over de draagkracht en de rechtvaardigheid. En die is hier in het geding.
De heer Wöltgens (PvdA):
Heeft de minister ook bondgenoten?
Minister Zalm:
Natuurlijk zoeken wij bondgenoten en die hebben wij ook. Duitsland, Oostenrijk en Zweden maken zich daar op eenzelfde wijze druk over. Wij voeren niet alleen een strategie via de nettobegrenzer. Naar onze mening is de strategie allereerst een beheerste totale uitgavenontwikkeling. Dat leidt immers tot een beperking van de totale afdracht. Binnen die afdrachtensystematiek proberen wij in de richting van een BBP-grondslag te gaan. Binnen de uitgaven proberen wij ervoor zorgen dat Nederland een redelijk aandeel krijgt. Bij de structuurfondsen staan wij bijvoorbeeld nummer 15 op de lijst. Dat komt alleen maar omdat wij in het verleden een betere regionale economische politiek hebben gevoerd dan sommige andere landen. Ik zie de ratio er niet van in dat wij slecht beleid van een ander land moeten meefinancieren door middel van veel regionale politiek vanuit Brussel. Dat is mijn opvatting daarover.
Stel je hebt land A en land B. Beide landen zijn even welvarend. Land B heeft altijd een heel slechte regionale economische politiek gevoerd. Die landen gaan samen iets doen. Moet land A daarvoor dan aan land B betalen? Ik zie dat niet.
Ik vind dat er ook bij de structuurfondsen een relatie moet zijn tussen het welvaartsniveau van een land en de mate waarin je profiteert van de structuurfondsen. Er moet niet alleen maar een relatie zijn met de mate waarin je je regio's in het verleden hebt verwaarloosd. Dat soort discussies voeren wij daar, en met enige verve. Mijn collega's hebben mij nooit de indruk gegeven dat zij onder de stoel kropen als ik daarover eens heldere uitspraken deed. De ministers van Financiën zijn niet zo fijngevoelig op dat vlak. Die discussie is gezond en plezierig, maar het zal langs alle wegen moeten, op het officiële niveau en langs de achterdeur. Wij zijn volop met gemeenten en provincies bezig. De Nederlandse regering vindt eigenlijk dat de structuurfondsen op een veel lager niveau kunnen staan en eigenlijk alleen maar moeten worden toegespitst op arme lidstaten. Is dat echter niet haalbaar en blijven die structuurfondsen er ook voor de rijke lidstaten, dan geneer ik mij er volstrekt niet voor om duidelijk te maken dat wij daarin een fair share willen. Men kan er dus van uitgaan dat wij op alle fronten proberen én bondgenoten te vinden én effectief te zijn. Ik heb geen beeld voor ogen waarbij wij twee jaar lang alleen maar netto willen begrenzen en verder niks om vervolgens te zien dat de Duitsers met de commissie een deal hebben gemaakt over de structuurfondsen via voormalig Oost-Duitsland. Wij zijn niet naïef, mijnheer de voorzitter! Wij doen echt ons best om het maximale eruit te halen.
De heer Schuyer wees erop dat wij veel langer netto-ontvanger zijn geweest dan nettobetaler. De twintig jaar dat wij netto-ontvanger waren, zijn binnen vijf jaar geheel ongedaan gemaakt. Wij hebben ooit in positieve zin in de boeken gestaan, maar wij zijn als nettobetaler veel groter.
Ik kom te spreken over de verkiezingsprogramma's en het inboeken van de afdrachten aan de EU. Het loopt uiteen van 800 mln. tot 2 mld. besparing. D66 heeft de kleinste omvang. Bij het CDA gaat het om 1,5 mld. conform de PvdA en bij de VVD 2 mld. Wat kan redelijkerwijs binnen worden gehaald? Ik zit hier met twee zielen in mijn borst. Qua ambitieniveau vind ik die 2 mld. nog te weinig. Vanuit het oogpunt van behoedzaamheid zou ik het liefst zien dat helemaal niets wordt ingeboekt. In de Miljoenennota gaan wij er ook vanuit, dat de totale begroting van de Unie jaarlijks groeit, zelfs sneller groeit dan het BBP. Wij zitten nu op 1,15% en in de meerjarencijfers loopt het op tot 1,23%. Dat betekent dat wij in de volgende kabinetsperiode een stijging van de afdrachten hebben van 2,3 mld. Als de heer Schuyer zegt, dat hij wat de afdrachten betreft op het niveau van 1998 wil blijven, dan heeft de commissie voor het verkiezingsprogramma zichzelf te kort gedaan, want zij had 2,3 mld. aan besparing mogen inboeken. Ik vind het prachtig als partijen weinig inboeken en erg veel doen. Er is een stijging voorzien van 2,3 mld. Er zijn tal van methoden om te proberen die afdrachten te beperken. Ik noemde al de begrotingskant. In de afgelopen jaren is de begrotingsdiscipline behoorlijk verbeterd. Zelf zie ik een belangrijk signaal in de informele vergadering van de Ecofin in Noordwijk. Er is daar een aide de mémoire gemaakt waarin alle ministers van Financiën verklaren dat het van belang is om in de komende jaren de begroting van de Unie substantieel beneden de financiële perspectieven vast te stellen. Nu is dat maar voor een deel in handen van de Europese ministers omdat wij ook het Europees Parlement hebben. Tijdens het Nederlands voorzitterschap zijn wij begonnen om de contacten met het parlement beter te maken. Wij hebben thans een begroting voor 1998 met een zeer beperkte nominale groei: iets meer dan 1%. Het is vrij uniek dat ook het parlement de begroting vaststelt op een niveau lager dan het voorstel van de Commissie. De Commissie zat nog op een groeipercentage van 3. Dat percentage van iets meer dan 1 volgt op een begroting met een groei van nul. Dat had te maken met wat kastrucs. De begroting 1998 is in reële termen een restrictieve begroting. Als wij dat nog een paar jaar volhouden, dan zal het aanzienlijke besparingen in onze afdrachten betekenen, nog los van de grote discussie over de verdeelsleutel en de nettobegrenzers.
Voorzitter! Ten slotte wil ik nog enkele opmerkingen maken over het plan voor de 21ste eeuw. Wij denken niet aan het uitroeien van de belastingadviseurs, zeker niet in letterlijke zin. Ik vind het heel belangrijk dat mensen weer gaan beleggen, niet om de fiscus te ontlopen, maar vanwege het echte reële economisch rendement. De diensten van de belastingadviseurs zullen op dit vlak minder benodigd zijn dan in het verleden. Je gaat meer naar de echte beleggingsadviseurs. Het is een grote verbetering, dat de fiscale dimensie uit het gedrag gaat. Het inningscriterium is een zeer belangrijk criterium. Het is misschien wat middeleeuws, maar...
De heer Stevens (CDA):
Ik wil een vraag stellen over het niet letterlijk uitroeien van de belastingadviseurs. De teneur van mijn opmerkingen lag ergens anders. Is de minister het met mij eens dat er in het proces van wetgeving checks en balances moeten zijn? Er is veel te weinig tegenwicht tegen de krachten van Financiën. Het is een zeer professioneel apparaat, waartegen de Tweede Kamer en zelfs de Eerste Kamer in hun mogelijkheden beperkt zijn. Enkele organisaties in het land spelen een rol. Ik denk aan VNO/NCW en de belastingadviseurs. Het is mij bekend dat zij een zeer intensieve studie maken van de wetsvoorstellen. Ik weet dat er overleg is met het ministerie van Financiën. Vanuit die optiek heb ik de vraag gesteld of u het ermee eens bent dat dit belangrijk is.
Minister Zalm:
Ik neem aan dat de staatssecretaris daarop ingaat. Ik heb daar een dubbel gevoel bij. Aan de ene kant ervaar ik regelmatig deskundigheid van de groep. Aan de andere kant denk ik wel eens dat weer een lobby van belangenbehartigers bezig is. Maar goed, de staatssecretaris heeft daar veel meer verstand van; hij heeft er echt voor geleerd. Ik laat het verder graag aan hem over.
Voorzitter! Ik vind het inningscriterium heel belangrijk. In het verleden is het vaak gezien als strijdig met het criterium van rechtvaardigheid. De inkomstenbelasting was de koningin der belastingen. Je ziet dat deze koningin der belastingen theoretisch zeer rechtvaardig is. In de praktische situatie kan het echter voorkomen dat mensen er rijk uitzien, zich gedragen alsof zij een groot inkomen hebben en ruiken alsof zij een groot inkomen hebben, terwijl hun fiscale inkomen nul blijkt te zijn. Dat noem ik niet rechtvaardig. Zaken die niet te ontgaan, niet te ontduiken zijn – dan praat je in feite over het inningscriterium – kunnen wel eens rechtvaardiger blijken dan al die theoretische concepten die uiteindelijk in de praktijk niet rechtvaardig uitpakken. Ik geneer mij er dus niet voor – maar ik ben dan ook minister van Financiën – om het inningscriterium weer enigszins te verheffen tot een belangrijk criterium. Ik durf de stelling aan dat goed inbare belastingen een rechtvaardigheidselement in zich bergen. Dat belastingen niet gemakkelijk te ontgaan, te ontwijken en te ontduiken zijn, is op zichzelf een positief te beoordelen aspect.
Als dit dan ook nog kan samengaan met bevordering van het milieu hebben wij een erg aardige combinatie. Ten aanzien van zeg maar de linkerflank van de Kamer probeer ik het milieuaspect vooral in het vizier te brengen en ten aanzien van de rechterkant van de Kamer probeer ik vooral de inning, de verschuiving van direct naar indirect over het voetlicht te brengen. Dat kan tot een mooi huwelijk leiden.
De heer Wöltgens (PvdA):
Vindt u dat er voor beide een zekere mate van onrechtvaardigheid in zit?
Minister Zalm:
Naar mijn oordeel niet. Ik vind een belasting waaraan iedereen conform zijn gebruik op een niet te ontduiken wijze bijdraagt niet zo onrechtvaardig. Bovendien kunnen wij in de complementering rekening houden met het draagkrachtaspect, ook voor wat de heffing betreft van die belasting.
Voorzitter! Ik kom tenslotte tot de denivelleringsneigingen die de heer Wöltgens meent aan te treffen in het stuk. Zo makkelijk heeft de staatssecretaris het niet door mij laten opeten natuurlijk. Ik denk niet dat zij te vinden zijn. Er zitten tal van varianten in bij die inkomensplaatjes, ook de variant waarin je het minimumloon heel fors omhoog ziet gaan, aanzienlijk meer dan het loon van de modale en de twee keer modale werknemer. Wat er systematisch in zit, is het vergroten van de afstand tussen het uitkeringsniveau, zonder dat dit niveau naar beneden gaat, en het minimumloon. Het minimumloon wordt in bijna alle varianten extra in de plus gezet ten opzichte van het inkomen van uitkeringsgerechtigden. Dat is juist om de armoedeval te beperken. Als wij alle inkomensverhoudingen laten voor wat zij zijn, hebben wij geen werkgelegenheidseffect van het plan, kan ik verzekeren. Dit is een van de elementen om de werkgelegenheidspolitiek adequaat te doen zijn en de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te bevorderen. Daarnaast zijn er nog tal van keuzen. In de budgettair-neutrale varianten, waarmee wij gestart zijn, hebben wij steeds een eenvoudig principe gehanteerd: waar het geld wordt opgebracht, gaat het ook weer heen. In die zin is er geen sprake van nivellering of denivellering. Ten aanzien van de consumptieve rente, de lijfrente annex het hele vermogenscomplex hebben wij laten zien wat het betekent per belastingschijf. Daar gaat het geld ook weer in terug. Door die werkwijze kan er al geen sprake zijn van nivellering of denivellering. Als wij die ideologische discussie waren aangegaan in het kader van deze nota, was die nota er nooit gekomen. Er liggen voorts nog enkele elementen in relatie met de verkiezingsprogramma's. Die betreffen niet alleen de omvang van de lastenverlichting maar ook de vormgeving daarvan. Die discussie moet worden gevoerd in het kader van de formatie.
Overigens, eerder optredende commissies werden vaak tijdens de rit van een kabinet ingesteld. Je had dan bij de formatie niet een politiek commitment met betrekking tot de belastinghervorming. In de tweede plaats ging het om een externe commissie. Voorzitter! Wij hebben vanaf mei hierover in het kabinet zitten praten. Daarop hebben wij veel kritiek gekregen; men vond dat het lang duurde. Echter, dit proces leidt wél tot een zekere committering van collega's en, uiteindelijk, ook van de politieke achterbannen. Ik hoop dan ook dat de wijze waarop nu is geprocedeerd, leidt tot een betere slaagkans dan het geval was met betrekking tot het rapport van de heer Stevens waarvan elementen nu terugkeren. Ik hoop dat hij met enig genoegen zal zien hoe wat eerder niet is gelukt, misschien nu wél lukt, zij het langs een andere route. In elk geval hebben wij voor de komende formatie een goed voorbereid document, op grond waarvan beslissingen kunnen worden genomen. Het zal nu niet gaan zoals het wel vaker bij formaties is gegaan, namelijk dat op een achternamiddag een soort hoofdlijn wordt uitgezet die later wordt uitgewerkt waarbij blijkt dat het zo helemaal niet kan. Neen, men zal nu kunnen beschikken over de nodige spullen om goed doortimmerde en concrete besluiten te nemen.
Voorzitter: Postma
Staatssecretaris Vermeend:
Mijnheer de voorzitter! Ook ik dank de verschillende sprekers, zowel voor hun complimenten als voor hun kritische kanttekeningen. Het grootste gedeelte van de technische vragen is schriftelijk beantwoord. Ik zal mij thans beperken tot de hoofdelementen. Bij het einde van mijn betoog zal ik ingaan op opmerkingen over de belastingen in de 21ste eeuw.
Voorzitter! Ik heb begrip voor de verzuchting van de heer De Boer over het moordende tempo. Dat geldt voor ons ook en het gold ook voor de Tweede Kamer. Inderdaad, ik heb voor dit probleem niet onmiddellijk een oplossing. Ik heb hierover een gesprek gehad met de voorzitter van de vaste commissie. Wij zitten nu eenmaal met bepaalde procedures, met de advisering door de Raad van State enz. Ik kan wel weer beterschap beloven, maar ik weet niet waar ik het volgende jaar zal staan... Ik stel voor dat hierover nader overleg wordt gevoerd in de contacten tussen Tweede en Eerste Kamer. In elk geval begrijp ik heel goed dat het – zeker als men deel uitmaakt van een beperkte fractie – bijna niet te doen is om al die stukken te lezen en er op zorgvuldige wijze een oordeel over te vormen.
Met genoegen constateer ik dat wij erin geslaagd zijn, tegemoet te komen aan de wensen inzake splitsing van wetsvoorstellen. De afgelopen jaren is ons in dit verband de motie-Boorsma voorgehouden. Men zal hebben gezien dat wij op dit punt leren. Ik heb overigens wel eens overwogen om álles te splitsen. Ik dacht daarbij bij mezelf: wat heerlijk, want dan worden al die hints weer geteld door de heer Stevens. Dan had ik er veel gehad. Als ik dat in de afgelopen jaren had gedaan... Achteraf kom ik tot de conclusie dat ik veel te veel zaken heb samengevoegd. Hoe dan ook, wij hebben nu getracht om een zekere clustering aan te brengen.
Een van de hoofdelementen, doorklinkend in de bijdragen van de woordvoerders, heeft te maken met instrumentalisme. Schieten wij niet te ver door waar belastingen worden ingezet voor andere doeleinden dan de centrale doelstelling? De centrale doelstelling is toch altijd het vergaren van middelen voor de schatkist. Het debat is al enige tijd gaande, ook in de fiscale vakpers. Het is hier al eerder gevoerd en ook in de Tweede Kamer. Toch wil ik er nog even kort op ingaan, omdat het een belangwekkende discussie is.
Uit onze belastinganalyse blijkt dat in de komende 10 of 25 jaar de centrale doelstelling van belastingheffing blijft het vergaren van middelen. Tegelijkertijd merken wij, niet alleen in Nederland, maar ook breder in OESO-verband, dat belastingheffing een integraal onderdeel is van het financieel-economisch proces, bijvoorbeeld voor het inkomensbeleid. Misschien kun je het traditioneel nog wel los ervan zien, maar in de huidige economische omstandigheden is zij, ook internationaal, een integraal onderdeel geworden, innig verstrengeld met andere beleidselementen. De heer De Boer heeft er terecht aan herinnerd hoe moeizaam het op een bepaald moment was om de belastingheffing te mogen inzetten voor milieudoeleinden. Dat gaat niet van de ene dag op de andere. Het is nu min of meer geaccepteerd. Een aantal jaren geleden was GroenLinks een roepende in de woestijn. Ik ben verheugd dat wij, nu wij voor de laatste keer hier staan, kunnen opmerken dat wij een aanzet hebben gegeven om het denken te veranderen en dat dit door vrijwel alle partijen wordt geaccepteerd. Belastingheffing wordt ingezet voor het realiseren van milieudoelstellingen.
Hetzelfde geldt voor het inzetten van belastingheffing voor economisch beleid, voor bepaalde economische doelstellingen. Wij treffen een aantal bijzondere regelingen in de fiscale sfeer. Daar krijgen wij natuurlijk kritiek op. Het leidt ook tot versnippering. Bij beperkte middelen moet je je echter afvragen hoe je ze inzet. Ik heb de vergelijking wel eens eerder gemaakt. Stel dat wij 2,5 mld. beschikbaar hebben. Je kunt dan een aantal maatregelen nemen. Je kunt het tarief in de eerste schijf verlagen. 2,5 mld. staat gelijk met 1 procentpunt. Dan zegt iedereen: wat is 1 procentpunt? Kunnen wij het geld niet veel beter gerichter inzetten? Wellicht is dat wat effectiever. Op zichzelf is een generieke inzet natuurlijk heel mooi. Die is simpel en er is geen uitvoeringsproblematiek. Het tarief gaat gewoon omlaag.
De afgelopen jaren hebben wij een mix gehad van enerzijds generiek beleid en anderzijds specifiek beleid. Wij hebben geprobeerd een evenwicht te zoeken. Tegelijkertijd hebben wij afgewogen of wij moesten inzetten via de fiscaliteit of via andere instrumenten. Mevrouw Ter Veld vroeg of subsidies besmet zijn. Op zichzelf zijn zij dat niet. Als je bepaalde maatregelen neemt, moet je je echter wel afvragen of je voor het subsidie-instrument of voor het fiscale instrument kiest. Wat zijn de criteria daarvoor? Wij zijn de afgelopen jaren de discussie daarover aangegaan met de Tweede Kamer. Belangrijke criteria zijn doelmatigheid, doeltreffendheid, passendheid in de fiscale structuur, uitvoeringskosten, passendheid in het Europese beleid enz. Op basis van die afweging kiezen wij in een aantal gevallen voor de fiscaliteit. Talloze collega's hebben buitengewoon creatieve en aardige voorstellen gedaan die het nooit gehaald hebben, omdat zij op basis van deze criteria zijn afgewezen. Het valt soms niet mee om ze af te houden, maar wij proberen wel te werken op basis van criteria.
Er is niets tegen subsidies, maar wij moeten ons realiseren dat subsidies vaak om een nieuwe organisatie, een nieuw ambtenarenapparaat, vragen. Bij de fiscaliteit kunnen wij inbedden in een bestaande structuur, een bekende, buitengewoon doelmatige uitvoeringsorganisatie van de overheid. Dat wegen wij mee. Wellicht zou het overtuigender zijn als wij bij elke maatregel die afweging binnen het kabinet en op het departement duidelijk naar voren brachten.
De heer Stevens zei in een interview, dat ik ongetwijfeld de geschiedenis zou ingaan als een staatssecretaris die veel aftrekposten heeft gecreëerd. Ook mevrouw Ter Veld maakte een opmerking. Ik wil enige nuancering aanbrengen. Ik loop helemaal niet weg voor aftrekposten, want die zijn buitengewoon populair bij de Nederlandse bevolking. Je moet ook kritisch tegenover jezelf durven te zijn. Ik heb eens nagegaan wat ik de afgelopen jaren heb gecreëerd. De minister weet van mij dat ik er doelbewust veel werk van heb gemaakt om al die aftrekposten in beeld te brengen en eens na te gaan wat die betekenen voor de versmalling van de grondslag. Het is de afgelopen jaren, ook bij ons, een beetje mode geworden om te kijken naar de grondslagversmalling. Ik heb het laten opschrijven in de verkenning. Wat zijn nu uiteindelijk in 1990-1998 de grootste versmallers geweest? De grootste versmaller in dit land is de verhoging van de belastingvrije som geweest. Alle kabinetten, ook van andere samenstelling, hebben de belastingvrije som verhoogd. Waarom deden zij dat? Zij deden dat voor een buitengewoon goed doel, namelijk inkomenspolitiek aan de onderkant. Nu kan men wel zeggen dat het grondslagversmalling is, maar dan zeg ik dat het grondslagversmalling met een goed doel is. Met andere woorden, het gebeurt in het kader van het beleid, gericht op inkomenseffecten. Als men dat niet wil, moet men het anders doen. Dan kan men het tarief verlagen. Dat wordt natuurlijk ook afgewogen, ook door andere kabinetten. Feitelijk gesproken betekent het dat je minder kunt doen, althans fiscaal, voor de mensen aan de onderkant. Kabinetten van verschillende kleur hebben doelbewust gekozen voor verhoging van de belastingvrije som. Laten wij dan die afweging maken. Grondslag versmallen is gewoon lasten verlichten. Dat moeten wij ons realiseren. Als ik het woord "grondslagversmalling" hoor, denk ik wel eens dat wij iets vreselijks hebben gedaan. Wij hebben echter de lasten verlicht. Ik dacht eigenlijk dat bijna elke fractie in dit huis en aan de overkant er voorstander van is dat wij op enigerlei wijze de lasten verlichten, in het belang van de economie, maar ook in het belang van de inkomenspolitieke doeleinden.
De tweede post die wij verhoogd hebben, is een heel belangrijke grondslagversmaller, namelijk de hypotheekrenteontwikkeling. Dat is een autonome ontwikkeling. Ik heb niemand gehoord die zei dat wij daarin moesten ingrijpen. Dat is ook een vorm van grondslagversmalling, die de afgelopen jaren buitengewoon is toegenomen.
Vervolgens zijn er de pensioenen. Dat is ook een belangwekkende post die leidt tot een forse grondslagversmalling. De regeling die wij thans hebben, is internationaal zeer aantrekkelijk. Zij draagt ook bij aan de secundaire arbeidsvoorwaarden, die van belang zijn in de internationale afweging.
Een belangrijke grondslagversmaller wordt gevormd door de verhoging van het arbeidskostenforfait. Ik heb hier niemand gehoord die bezwaar heeft gemaakt tegen die verhoging. Sterker nog, er is juist gezegd dat de verhoging van het arbeidskostenforfait kan bijdragen aan een betere werking van de arbeidsmarkt.
Dan even over de aftrekposten die ik zelf ingevoerd zou hebben. Ik geef toe dat er een belangwekkende bij staat, die behoorlijk hoog is geworden. Dat is de ouderenaftrek. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om vereenzelvigd te worden met die aftrekpost. Het is namelijk een heel simpele regeling, die naadloos meeloopt in het systeem. Het is een van de grootste posten die onder dit kabinet zijn ingevoerd.
Ik kijk nu even naar de burgers. Laten wij eens de gemiddelde Nederlandse belastingplichtige nemen. Heeft die van dit kabinet extra aftrekposten gekregen? Nee, helemaal niet. Sterker nog, als ik 100 belastingplichtigen op een rij zet, hebben er 98 geen werkelijke kostenaftrek meer. Nog maar 2% van de belastingplichtigen heeft een werkelijke kostenaftrek. Hoe komt dat? Dat komt vooral doordat wij aanscherpingen hebben gepleegd. Wij hebben de zaken vereenvoudigd en wij hebben het arbeidskostenforfait verhoogd. Het betekent een sluipende beperking van de aftrekposten. Dat valt echter niet op. Daarom ben ik blij dat ik nu de gelegenheid krijg, dat nog eens over het voetlicht te brengen. Dan is het beeld namelijk wat helderder. Sluipenderwijs is een groot aantal aftrekposten beperkt.
Ik vraag de heer Stevens waar het beeld van die vele aftrekposten vandaan komt. Wij hebben daar een analyse van gemaakt. Ik kan de heer Stevens verzekeren dat het zit in de pakketten voor het bedrijfsleven. Daar schaam ik mij niet voor. In goed overleg met het bedrijfsleven hebben wij voortdurend bekeken wat effectief en minder effectief is. Wij hebben het ook gedaan in gemeen overleg. De heer Schuyer zei: met deze staatssecretaris gaat het in gemeen overleg met de Staten-Generaal. Als meerderheidswensen vanuit de Staten-Generaal effectief zijn, ben ik bereid om daarover van gedachten te wisselen. Dan wordt zo'n regeling ingevoerd. Het grootste aantal bijzondere regelingen die ingevoerd zijn onder dit kabinet, heeft in hoofdzaak betrekking op het bedrijfsleven. Met andere woorden, het zijn regelingen die leiden tot lastenverlichting, tot verlaging van lasten op arbeid. Dat is buitengewoon belangrijk. Uit de verkenning en uit internationaal onderzoek blijkt dat wij juist in de sfeer van het midden- en kleinbedrijf ten opzichte van het buitenland een redelijk concurrerend beeld kunnen vertonen, vanwege de fiscale stimulansen die wij ingevoerd hebben. Ik geef toe dat wij het afgelopen jaar een startersbeleid hebben gevoerd, ook via de fiscaliteit. Wij zien wel dat het aantal starters de afgelopen twee, drie jaar fors gestegen is. Daar zal wel enige relatie tussen bestaan. Ik ben bescheiden: dat is dankzij het totale beleid van het kabinet, met fiscale stimulansen. Voor het midden- en kleinbedrijf hebben wij een aantal maatregelen ingevoerd. Mevrouw Ter Veld zei dat er zoveel maatregelen voor het midden- en kleinbedrijf gelden. Dat is waar. Wij hebben een fiscaal pakket ingevoerd, in overleg met het midden- en kleinbedrijf. Dat leidt op zichzelf – ook de heer Van den Berg sprak daarover – tot een aantal fiscale regelingen, toegespitst bijvoorbeeld op investeren of energiebesparing. Het zijn specifieke maatregelen en het oogt natuurlijk vreselijk al die maatregelen, maar ik kan u verzekeren dat men in de praktijk die maatregelen wel weet te vinden. Men weet dat gewoon; het heeft in goed overleg plaatsgevonden.
Er is wel eens voorgesteld om te komen tot één ondernemingsaftrek. Wat geweldig eenvoudig ten opzichte van al die regelingen: één ondernemersaftrek. Je kunt er bijna van dromen. Wij hebben dat natuurlijk ook bekeken in de verkenning 21ste eeuw. Op zichzelf gesproken zeg ik: u zou dat kunnen doen; zegt u het maar. Als het effectiever is en leidt tot minder administratieve rompslomp, dan ben ik er gewoon voor. Waarom niet?
Aan de andere kant, als je het voorlegt – ik heb dat natuurlijk geprobeerd – zegt men: het is toch wel buitengewoon zonde één zo'n regeling, want het betekent dat je onvoldoende rekening houdt met bedrijven die investeren. Het betekent immers dat de investeringsaftrek verdwijnt. Je krijgt dan één aftrek en dat betekent dat, of je al dan niet investeert, je feitelijk gesproken dezelfde voordelen hebt. Nu wordt er rekening gehouden met bepaalde milieudoelstellingen, via de vervroegde afschrijving milieu-investeringen. Kortom, er wordt rekening gehouden met investeringen. Het is dus maar de vraag of, wanneer je komt tot minder regelingen, dit uit het oogpunt van effectiviteit de voorkeur moet verdienen. Ik kan me er iets bij voorstellen vanuit vereenvoudigingsoogpunt. Aan de andere kant moet je je afvragen of je niet in een aantal gevallen je beleid minder effectief maakt.
Overigens hebben we in de Verkenning 21ste eeuw aangekondigd, de minister en ik, dat wij te allen tijde bereid zijn al die fiscale regelingen voor het midden- en kleinbedrijf en voor het bedrijfsleven te evalueren op hun doelmatigheid en doeltreffendheid. We hebben ook aangekondigd dat we dit gaan doen in overleg met het bedrijfsleven. En als ze niet werken, gaan ze gewoon weg. Dat is het kenmerk van dit kabinet: als iets niet werk, dan doen we het weg. Bovendien evalueren we ook nog. Immers, de vraag is gesteld: waarom al die maatregelen, evalueert u ze wel eens? Ja, we hebben zelfs afspraken gemaakt over evaluatie en als blijkt dat ze niet werken, ben ik de eerste die bereid is om te zeggen: weg ermee. Dan maak je weer iets nieuws dat wel past in de effectiviteit, in het Europese, en dat beter werkt. Wellicht moet je dan tot de conclusie komen dat je niet iets bijzonders moet doen, maar dat je een generieke maatregel moet treffen. Maar dan wil ik wel hebben dat als volgt wordt geredeneerd: bij een bepaald, gegeven bedrag kijken wat de meest effectieve methode is om je doelstelling te bereiken. Gewoon, puur zakelijk. Dat is een afweging die dan ook weer gemaakt wordt.
Weet u wat zo'n evaluatie betekent? Ik heb het nu al gemerkt bij de publicatie 21ste eeuw: onmiddellijk gaat iedereen mij uitleggen – het is bij Oort gebeurd, zo kan ik mij herinneren, en ook toen het rapport-Stevens uitkwam – hoe belangwekkend een bepaalde regeling is. De andere mag dan weg, maar iedereen merkt vervolgens op hoe belangwekkend zo'n regeling is en vooral waarom die gehandhaafd zou moeten worden. Ook hier hoor ik dat men bezwaren heeft, terecht, tegen de veelheid van maatregelen en tegen de verbijzondering, maar tegelijkertijd proef ik ook dat iedereen zegt: kunt u dáár nog iets voor doen?
Ik heb wat dat betreft de verkiezingsprogramma's eens geanalyseerd. In de Tweede Kamer merkte het CDA bijvoorbeeld op dat ik er wel een kerstboom van maakte en toen heb ik het verkiezingsprogramma van het CDA eens bekeken. Het is buitengewoon belangwekkend wat daar allemaal gevraagd wordt via de fiscaliteit. Ongetwijfeld krijgen we nog een keer de gelegenheid, niet in dit huis, om daarover van gedachten te wisselen. Ik heb het allemaal aangestipt en opgeschreven en er een lijstje van gemaakt: via de fiscaliteit. Nu, dat mag. Tegelijkertijd vind ik het buitengewoon belangwekkend dat hier kritische kanttekeningen worden gemaakt op dit punt, want dat houd je scherp en je vraagt je af: waarom doen we het? Het betekent ook dat je bereid moet zijn om dergelijke regelingen te evalueren.
Overigens is het niets bijzonders in Europa, dit instrumentalisme bij de belastingmaatregelen. Het zijn geaccepteerde verschijnselen binnen de OESO. Talloze landen hebben, waar het betreft het inkomensbeleid, het financiële beleid en het economische beleid, maatregelen in de fiscale sfeer gecreëerd om aantrekkelijk te zijn als vestigingsplaats en qua investeringsklimaat. Uit de verkenning blijkt dat wij zeer concurrerend zijn. De maatregelen hebben weliswaar ertoe bijgedragen dat het stelsel zeker wat ingewikkelder is geworden, maar aan de andere kant draagt het ook bij tot een klimaat dat leidt tot extra werkgelegenheid. Ik maak die opmerkingen, omdat er natuurlijk enige nuanceringen in behoren te zitten. Het is niet zo zwart-wit als het lijkt en de omvang van die aftrekposten is ook niet zo groot als lijkt. Een groot deel van de maatregelen zijn bovendien ingebed in bestaande regelgeving. Met andere woorden: het gaat om uitbreiding van bestaande regelgeving, die bekend is bij het bedrijfsleven zelf en waarop men als het ware kan inspelen. Deze regelgeving heeft haar waarde in de praktijk al bewezen. Vanzelfsprekend vindt voorlichting daarover plaats, ook vaak in overleg met het bedrijfsleven. Het overgrote deel van dit pakket – ook nieuwigheden, bijvoorbeeld de scholingsaftrek – betreft geen aftrekposten voor de burger. Het zijn allemaal regelingen voor het bedrijfsleven. Afdrachtverminderingen zijn geen regelingen voor de burger maar voor het bedrijfsleven. Als ik de afgelopen jaren maar één post voor de burger voor mijn rekening heb durven nemen, noem ik de ouderenaftrek. De aftrekposten voor de burger zijn echter nagenoeg verdwenen. De gemiddelde aangifte is ook vrij simpel: inkomen, aftrek van hypotheekrente voor de mensen met een eigen huis, in een aantal gevallen giftenaftrek en lijfrenteaftrek. Over het algemeen is de gemiddelde aangifte in Nederland vrij simpel, zoals blijkt uit de hoge waardering die wij krijgen bij de gemiddelde belastingplichtige over de diskette: men kan de aangifte vrij snel met de diskette doen.
Voorzitter! De heer Van den Berg heeft vragen gesteld over het wetsvoorstel Fiscale structuurversterking en de regeling inzake het successierecht en het schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging. Hij heeft gevraagd of je door daar een tegemoetkoming te creëren geen ongelijke behandeling schept tussen ondernemers en niet-ondernemers. Ook hier moet ik opmerken, dat we geprobeerd hebben om bestaande knelpunten gericht op te lossen in het kader van bedrijfsopvolging. Naar mijn mening kan hier dus niet gezegd worden, dat het hier niet om gelijke gevallen gaat. Hier worden gelijke gevallen wel gelijk behandeld, zij het in de ondernemingssfeer. Daar is heel bewust voor gekozen, ook in het belang van de continuïteit van bedrijven en van de werkgelegenheid, om een tegemoetkomende regeling te treffen.
Voorzitter! De heer De Boer, mevrouw Ter Veld, de heer Van den Berg en de heer Boorsma hebben opmerkingen gemaakt over de maatregel van ƒ 100. De een spreekt over aantasting van de autonomie, de ander vraagt zich af waarom iedereen ƒ 100 moet hebben. Zo pleitte de heer De Boer voor differentiatie, omdat het niet nodig is dat iedereen die ƒ 100 krijgt. Weer een ander heeft bezwaar tegen de gekozen techniek. Het is heel boeiend om de afweging in het kabinet hier voor het voetlicht te brengen.
In de eerste plaats houdt de maatregel rechtstreeks verband met de nota Lokale lastendruk, die wij het vorig jaar hebben uitgebracht. Daarin hebben wij een beleid uitgestippeld dat neerkomt op enerzijds een beheerste lastenontwikkeling op rijksniveau en anderzijds een beheerste lastenontwikkeling op lokaal niveau, met respectering van de lokale autonomie. Tegelijkertijd hebben wij nogal wat verschillen op lokaal niveau geconstateerd, verschillen die echter ook wel te verklaren zijn. Een van de belangwekkende elementen van de desbetreffende nota was de toezegging van het kabinet, dat men ingeval van een stijging van de lokale lasten veroorzaakt door rijksbeleid, bereid was de gemeenten of de burgers daarvoor te compenseren. Uit de nota bleek, dat met name in de milieusfeer door rijksbeleid een lastenstijging voor de burgers is opgetreden. Wij hebben daar de consequentie uit getrokken en zijn daaraan in deze Miljoenennota tegemoetgekomen. Wij hebben gezocht naar een instrument om niet de gemeente maar de burger tegemoet te komen. Immers, door het rijksbeleid was de burger, via de gemeente, opgezadeld met hogere lokale lasten voor het milieu. Wij hebben toen gezocht naar een instrument dat zo effectief en rechtstreeks mogelijk die gestegen lokale lasten voor een deel zou kunnen compenseren, niet om het milieubeleid te frustreren. Men kan gewoon doorgaan met de tariefstructuur. Tegelijkertijd wordt er een postje afgetrokken, een tegemoetkoming van de kant van het Rijk. Wij hebben eerst overwogen om dat te doen via bijvoorbeeld de belastingvrije som of via tariefverlaging. Wij hebben zelfs overwogen om een cheque te laten uitkeren via de fiscus. De minister en ik hebben laten onderzoeken of het wellicht aardig zou zijn om op een juist tijdstip via de belastingdienst gewoon ƒ 100 uit te keren. Ik zal niet zeggen welke datum wij in gedachten hadden. Maar wij hebben wel bestudeerd of dat mogelijk zou zijn. Alles afwegend, zijn wij tot de conclusie gekomen dat de burger vooral wijst naar de gemeentebesturen. Toen dachten wij een gebaar te kunnen maken: de gemeente zou ook daadwerkelijk die ƒ 100 moeten kunnen uitkeren aan de burger. Feitelijk leidt het rijksbeleid tot een lokale lastenstijging voor de burger. Als vervolgens het Rijk wat teruggeeft via bijvoorbeeld een verlaging van de inkomstenbelasting, komt dat bij de burger minder goed over dan een rechtstreekse koppeling aan de lokalelastenverlichting.
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
In dit verhaal mist één klein schakeltje. Was het mogelijk geweest om het gewoon via een cheque van de fiscus alle burgers te doen toekomen?
Staatssecretaris Vermeend:
Wij hebben het afgewogen. Wij hebben gekeken naar de uitvoeringslasten. Wij hebben ons ook afgevraagd of iedereen via de fiscus kon worden bereikt. Uiteindelijk hebben wij geconstateerd dat het beter en efficiënter is om het te laten lopen via de gemeenten. Daar komt nog iets bij. Als wij het hadden gedaan via de belastingdienst, was ook de relatie met de lokale lasten veel minder direct geweest. Nu is er toch sprake van een rechtstreekse relatie. Immers, de gemeente werd opgezadeld met het rijksbeleid waardoor de lokale lasten zijn gestegen. Zij kunnen nu rechtstreeks geld teruggeven aan de burger. Ik denk dat het ook voor een wethouder buitengewoon leuk en aantrekkelijk is om ƒ 100 te kunnen geven. De wethouder zegt ieder jaar tegen het Rijk: ik word met de kosten opgezadeld. Nu kan de gemeente zelf geld teruggeven.
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
Voorzitter! Ik heb nog een technische vraag. Uitvoering, van het plan om ƒ 100 bij burger terecht te laten komen, via het Rijk brengt administratieve lasten met zich. Komt dit mooie verhaal er niet op neer dat nu de gemeente wordt opgezadeld met lasten om de burger te identificeren en ƒ 100 te geven?
Staatssecretaris Vermeend:
Wat maakt het uit of je ƒ 100 teruggeeft in een bepaalde heffing? Je trekt er gewoon ƒ 100 van af. Dat is toch niet zo moeilijk? De technologie staat voor niks. U krijgt ook zo'n formulier in de bus. Daarop staat dan: mevrouw Ter Veld, min ƒ 100. Simpeler kan het niet!
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
Ik heb het gevoel dat het misschien goed was geweest als deze staatssecretaris in een vorig leven even wethouder was geweest. Ik wijs op de OZB voor parkeergarages. Daar wonen auto's in. Die krijgen geen ƒ 100!
Staatssecretaris Vermeend:
Voorzitter! Het voorstel van het kabinet betrof niet de OZB.
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
Dat is waar. Maar ik wijs ook op de vrijstelling van de milieuheffingen. Zo simpel ligt het niet. Gemeenten krijgen echt problemen, te meer nu er verandering in is gebracht door de Tweede Kamer. Als dan toch ieder gezin ƒ 100 moet krijgen – inderdaad, nivellerend – is de manier die nu is gekozen dan wel de meest efficiënte? Ik weet niet hoe Lieftinck destijds zijn tientje heeft rondgestuurd. Maar ik had mij een eenvoudiger manier kunnen voorstellen.
Staatssecretaris Vermeend:
Het voorstel van het kabinet is efficiënter dan het voorstel dat nu na amendering voorligt.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! De heer Boorsma heeft er al op gewezen dat er bij het voorstel van het kabinet ook problemen waren, omdat niet overal reinigingsheffing wordt geheven, maar dit ter zijde. Over de kwestie van de amendering kan men denken zoals men wil. Ik kom door het betoog van de staatssecretaris op de volgende gedachte. Waarom is niet overwogen om gewoon tegen de gemeente te zeggen: keer die ƒ 100 maar uit, niet via de OZB en niet via de reinigingsheffing maar gewoon aan de balie?
Staatssecretaris Vermeend:
Daarbij spelen ook een paar problemen. De ene gemeente zal zeggen: waarom zou ik het doen? De andere gemeente zal zeggen: ik heb wel andere prioriteiten. Dat blijkt nu al uit de reacties.
De heer Schuyer (D66):
Een gemeente houdt zich over het algemeen wel aan de wet. Als het hier geregeld wordt, wil men het wel doen. Ik erken dat ook hieraan problemen kleven, maar de brief van Noordwijk maakt duidelijk welk probleem de gekozen oplossing creëert. Mevrouw Ter Veld heeft al gewezen op de garages, maar daarnaast zijn er de vakantiehuisjes die men eruit moet lichten. Bij de reinigingsheffing waren de problemen ook lastig. De overkant heeft een afweging gemaakt, waar ik verder niet in wil treden. Een gewone uitkering is misschien helemaal zo gek nog niet.
Staatssecretaris Vermeend:
Ook dan zou de gemeente moeten zoeken naar een instrument waarmee men de burger kan bereiken. Dat is dan toch een bepaalde heffing. De Tweede Kamer heeft een afweging gemaakt en gekozen voor een oplossing tegen de wens van het kabinet in. De bezwaren die aan de OZB kleven, hebben wij kenbaar gemaakt.
De heer De Boer (GroenLinks):
Ik keer terug naar de basis van de snip. Maakt de staatssecretaris geen denkfout als hij zegt dat de lasten door rijksbeleid omhoog zijn gegaan en dat er dus via het Rijk wat aan gedaan moet worden? Immers, de lasten zijn eenvoudigweg omhoog gegaan door het feit dat wij eindelijk de werkelijke milieukosten doorberekenen. Eindelijk maken wij werk van het principe "de vervuiler betaalt". De kostenstijging is een gevolg van het feit dat wij eindelijk de milieulasten zichtbaar maken en doorberekenen. Is het dan verstandig om dat met snippen te repareren? Hadden wij niet voor een heel ander middel moeten kiezen?
Staatssecretaris Vermeend:
De benadering van de heer De Boer is op zichzelf juist. Doorberekening van de werkelijke milieulasten moet in de prijs tot uiting komen. Daarnaast is er een inkomenspolitieke dimensie, waar GroenLinks ook altijd een open oog voor heeft. Wij moeten ons realiseren dat de milieulasten, ook door de wijze van heffing, relatief zwaarder drukken op de mensen met een smalle beurs. De minister heeft al aangegeven dat de ƒ 100 relatief meer ten goede komt aan de onderkant dan aan de bovenkant.
De heer De Boer (GroenLinks):
Hiermee zitten wij in het hart van de discussie. Wij zijn het erover eens dat de milieulasten moeten worden doorberekend. Vervolgens heeft dat onaanvaardbare effecten voor de laagste inkomens. De oplossing lijkt mij dan vrij eenvoudig: repareer de effecten voor die laagste inkomens en doe het niet via generieke maatregelen. Daarmee is het cirkeltje rond.
Staatssecretaris Vermeend:
Zo simpel is het niet. Wij hebben geprobeerd op een eenvoudige manier de in nominale bedragen opgetreden stijging in nominale bedragen terug te geven. Je kunt het ook alleen voor groep A doen...
De heer De Boer (GroenLinks):
Daar ligt inderdaad alleen het probleem. De hogere inkomens en de middeninkomens hebben toch geen probleem met die ƒ 100?
Staatssecretaris Vermeend:
Hier wreekt zich het punt dat wij deze ƒ 100 isoleren van het inkomensbeleid. Wij hebben een afweging gemaakt in het totale inkomensgebouw. Die ƒ 100 is een onderdeel van het totale pakket. Zo heeft het bedrag ook een rol gespeeld in de discussie in het kabinet. Het tikt zwaarder aan bij de onderkant dan bij de bovenkant. Dat zie je terug in de inkomensplaatjes.
Ik kom bij de milieuvoorstellen. Een aantal zaken is reeds schriftelijk beantwoord. Ik wil nu wel even kort ingaan op het groen beleggen. Op zichzelf vindt er inderdaad een uitbreiding plaats. Als ik evenwel één regeling in de aandacht zou mogen aanbevelen en daar reclame voor zou mogen maken, dan zou dat voor deze regeling zijn. Een simpeler regeling kun je je niet voorstellen. Het enige wat de burger doet, is beleggen in een groenfonds. Je krijgt daar wel eens folders van en er staan advertenties in de krant. In zo'n groenfonds kun je je geld beleggen, zonder dat je er verder iets mee te maken hebt. Je bent dan echter wel vrijgesteld van belastingheffing. Simpeler kan het niet. De hele uitvoering wordt vervolgens door de commerciële sector ter hand genomen. De groenfondsen plegen overleg met de verantwoordelijke departementen over de projecten. Een project wordt goedgekeurd en de burger merkt daar niets van. Ik heb zelden zo'n eenvoudige regeling gezien. De uitbreiding tot bepaalde projecten wordt in feite uitbesteed. Op het ogenblik zit er ongeveer 1 mld. in de groenfondsen. Globaal komt dit neer op een derving voor de schatkist van 20 mln. tot 25 mln. Waar maak je het mee dat je met 20 mln. tot 25 mln. rijksgeld 1 mld. uit de markt kunt halen? Ik word er zelf stil van. Dat is ook het aardige van die regeling. Er is wel sprake van een uitbreiding, maar dan gaat het erom dat er meer projecten bij komen die ook in het belang van het milieu zijn. Een groot deel van de projecten die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, zou zonder die maatregel absoluut niet zijn uitgevoerd. De groenfondsen bevestigen dat. En zij zijn buitengewoon maatgevend, als het erom gaat of het commercieel interessant is om dergelijke projecten uit te voeren.
In de Tweede Kamer ben ik in dit kader uitvoerig op het buitenland ingegaan. De heer Van Dijk heeft hier ook een aantal opmerkingen over gemaakt. Het is niet de bedoeling dat wij de hele wereld gaan redden met die groene beleggingen; alsjeblieft niet. Het kan echter van belang zijn, ook voor het milieubeleid, dat je de regeling bijvoorbeeld van toepassing verklaart voor Oost-Europa. Ik heb wel gezegd dat dit alleen maar kan, als er voldoende adequate controlemogelijkheden zijn. Dit betekent dat ik op dat punt enige terughoudendheid zal moeten betrachten. Daar komt nog bij dat ook voldaan moet zijn aan alle criteria die gehanteerd worden voor de milieudoelstellingen. Mede gezien de strenge criteria die wij daarvoor op het oog hebben, verwacht ik niet dat er op dit punt ongelukken zullen gebeuren of dat er ontzettend veel geld naar die landen zal gaan. Bovendien heb ik toegezegd dat ik de regeling die gaat gelden voor het buitenland, aan de Tweede Kamer zal toesturen en dat wij daar dan een apart debat over zullen hebben. Het is terecht dat de heer Van Dijk dit op de agenda heeft gezet, want dan kan nog eens bekeken worden of en, zo ja, in hoeverre die criteria toegepast moeten worden. Ik zal ook een afschrift van die regeling naar de Eerste Kamer sturen.
Ik ben al op de meerijregeling ingegaan. De huidige meerijregeling werd in het algemeen als ingewikkeld ervaren. Ik denk dat wij erin geslaagd zijn om thans een eenvoudiger regeling voor te stellen. De heer Van Dijk heeft opgemerkt dat de nieuwe regeling in een aantal gevallen minder ruim zal zijn. Ik heb echter ook gemerkt dat men nogal creatief gebruik maakt van de regeling. Ik heb schriftelijk al kenbaar gemaakt dat je je moet afvragen of dat wel binnen de doelstelling ervan past. Er kan een probleem zijn met lopende CAO's. Ik heb schriftelijk al laten weten dat ik bereid ben om daarover in overleg te treden met de sector.
De heer Van Dijk (CDA):
Voorzitter! Het is opvallend dat de nieuwe meerijregeling het nodig maakt om een limiet in te bouwen voor het minimum aantal dagen dat gebruik moet zijn gemaakt van de carpool. Dat geeft op zichzelf al aan dat het departement de nieuwe regeling zo flexibel vindt dat er wel meer mensen gebruik van zouden kunnen maken dan het aantal waarvoor zij bedoeld was. Kan de staatssecretaris mij uitleggen hoe dat minimum te controleren is?
Staatssecretaris Vermeend:
U moet zich realiseren dat een werkgever bereid moet zijn om een vergoeding te geven. Het is geen aftrekpost. Een werkgever moet dus bereid zijn om een vergoeding te geven aan de werknemer. Dat is goed te controleren in het kader van de loonbelastingcontrole. Dus ik ga er ook van uit dat de gemiddelde werkgever in dit land niet zonder meer vergoedingen zal uitkeren. Zo ken ik de Nederlandse werkgevers niet. Ook van de kant van de werkgever zal er dus gecontroleerd moeten worden. De werkgever zal bijvoorbeeld tegen de werknemer zeggen: wij maken een carpoolregeling. Ik heb toegezegd dat ik op dit punt in overleg zal treden met de werkgevers. Aan de andere kant had ik ook een geweldig boekwerk kunnen maken met allerlei voorschriften waaraan men zou moeten voldoen. Dan had ik veel kritiek over mij heen gekregen over verzwaring van administratieve lasten. Ik heb geprobeerd om wat dat betreft een evenwicht te zoeken: enerzijds de noodzaak tot controle en anderzijds zo weinig mogelijk administratieve lasten. Natuurlijk zal ik die regeling volgen. Natuurlijk zullen wij steekproefsgewijs nagaan of er misbruik van gemaakt wordt. Wij weten echter tegelijkertijd dat er gelukkig nog een werkgever is die niet bereid zal zijn om vergoedingen ter beschikking te stellen als er geen sprake van carpoolen.
De heer Van Dijk (CDA):
Die regel dat er eerst een werkgever moet zijn die een vergoeding geeft, heeft op zichzelf met die meerijregeling niets te maken, want die geldt ook voor de individuele vergoeding. Daar wordt – dat is bekend – vrij royaal gebruik van gemaakt. Het gaat nu om een plus in verband met die meerijregeling, een extra belastingvrije vergoeding die afhangt van het feit of een werknemer gebruik maakt van de carpoolregeling of niet. Denkt u dat dit te controleren valt met deze regeling, waarin een werknemer het recht op die vergoeding behoudt als hij 120 werkdagen per jaar gebruik maakt van de carpool en 100 andere dagen gebruik kan maken van zijn auto?
Staatssecretaris Vermeend:
Wij gaan ervan uit dat het in de praktijk mogelijk is om daar afspraken over te maken en in ieder geval zorg te dragen voor een adequate controle. Ik ben het met u eens dat het niet een onbelaste vergoeding mag worden, terwijl er in feite niet gecarpoold wordt. Wij hebben op een bepaald moment grenzen gesteld om te voorkomen dat men bij wijze van spreken een paar weken kan carpoolen en dan toch de volledige vergoeding krijgt. Dus wij hebben op een bepaald moment een arbitrair criterium moeten invoeren. Met zo'n regeling moet zo min mogelijk administratieve rompslomp gepaard gaan en dat moeten wij samen met het bedrijfsleven proberen te bereiken.
Voorzitter! De heer Stevens heeft gevraagd naar de samenwerking tussen het CBIN en de belastingdienst voor het aantrekken van buitenlandse investeerders. Hij was zowel teleurgesteld over het briefje van mijn collega als over mijn briefje. Ik heb daar wel enigszins begrip voor, maar puur gebaseerd op de praktijk kan ik concluderen dat die samenwerking tussen enerzijds Economische Zaken en anderzijds Financiën buitengewoon goed verloopt. Er is zelden zo'n goede samenwerking geweest tussen Financiën en EZ als in dit kabinet.
Voorzitter! Ik heb de heer De Boer al beantwoord en bedankt voor de wijze waarop hij is ingegaan op de inzet van de fiscaliteit voor milieu. Hij heeft ook gevraagd naar de noodzaak van de verlenging van de tweede schijf. Dit element is net als de ƒ 100 ingebracht in het kader van het totale inkomensbeleid en het totale inkomensplaatje. Het was bovendien een onderdeel van het regeerakkoord, zoals de minister terecht opmerkte, maar de heer De Boer was niet betrokken bij het regeerakkoord.
Voorzitter! De heer Schuyer heeft gevraagd naar het NMP-3 en of er aandacht kan worden besteed aan de milieudifferentiatie in de BPM. Hij heeft gewezen naar de motie op dat punt. Ik zal deze gedachte in ieder geval in het nader onderzoek betrekken.
De heren Schuyer en De Haze Winkelman hebben verder een opmerking gemaakt over de motorrijtuigenbelasting. Wij werden op een bepaald moment geconfronteerd met een motie. Wij hebben een afweging gemaakt en wij hebben deze motie uitgevoerd op de wijze waarop we dat hebben gedaan. We hebben zelf opgemerkt dat daar bezwaren aan kleven. Aan de andere kant was de stelling van het kabinet dat het budgettair neutraal moest gebeuren, dus geen extra middelen voor de uitvoering ervan.
Voorzitter! Ik kom bij de 21ste eeuw. Ik dank de heren Stevens, Rensema en De Haze Winkelman voor het compliment aan ons adres. De heer Stevens heeft opgemerkt dat ik tijdens de algemene beschouwingen zat te lezen in zijn studie. Dat klopt. Ik wil hier graag kenbaar maken dat ik er veel aan heb gehad. Die studie is volstrekt niet voor niets geweest. Ook andere commentatoren hebben opgemerkt dat het kabinet goed gebruik gemaakt heeft van de voorliggende studie en de suggesties die daarin zijn gedaan. Een belangrijk aantal elementen, die u straks kunt aanwijzen, komt terug in het Belastingplan van de 21ste eeuw en worden door dit kabinet zelfs omhelsd. In zoverre wordt, zij het wat laat, toch een groot aantal elementen uitgevoerd. Ook de heer Rensema kan buitengewoon tevreden zijn op dat punt. Hij heeft in het verleden – dat is nu zeventien jaar geleden – nogal veel geschreven over Pierson. Hij krijgt na zeventien jaar in de 21ste eeuw samen met Pierson een vorm van genoegdoening. De fiscale wetenschap had in die periode weinig belangstelling voor die gedachte. Deze vond weinig weerklank. Als ik deze Kamer en andere reacties beluister, dan bestaat er nu wel veel weerklank voor die gedachte. Ik vind dat winst. De heer Rensema kan in de uitgebreide bijlage met publicaties die we hebben opgenomen, zien dat zijn publicatie ook een grote rol heeft gespeeld. We hebben er in ieder geval kennis van genomen.
De heer Wöltgens heeft gevraagd of we met de Verkenning 21ste eeuw niet te ver vooroplopen. Ik vind dat een buitengewoon interessante vraag. Je ziet dat bij de muziek ook wel eens, vooral in het zuiden. Je hebt daar de tamboer-maître, waar iedereen achteraan gaat. Ik heb dat nooit mogen doen, ik mocht alleen het meer eenvoudige werk doen. Als tamboer-maître moet je voorkomen dat je te ver vooroploopt, want dan raak je de muzikanten kwijt.
Ik denk niet dat wij te ver vooroplopen, maar dat wij een juist evenwicht hebben gevonden. Wij proberen met die Verkenning juist adequaat in te spelen op de toekomstige ontwikkeling. Stilstand is achteruitgang, zeker als het gaat om het investerings- en vestigingsklimaat en het werkgelegenheids klimaat. Je kunt veel beter in beeld brengen wat toekomstige ontwikkelingen zijn dan dat je geconfronteerd wordt met toekomstige ontwikkelingen en dan nog moet gaan nadenken wat je gaat doen. Wij hebben wel degelijk bekeken wat de omgeving gaat doen. Wat zijn de nationale trends, zoals de vergrijzing, en wat zijn de internationale trends, zoals de ontwikkeling van de Internet-economie? Wij hebben geprobeerd daarvan een analyse te maken. Waar zijn wij binnen het huidige stelsel goed in? In de nota staat ook dat ons belastingstelsel het over de hele linie goed doet, maar dat er een aantal zwakke elementen in zitten. Wij hebben geprobeerd die in het licht van toekomstige ontwikkelingen te versterken.
De heer Wöltgens (PvdA):
De staatssecretaris begrijpt mij wel. Wij doen nu een hele hoop dingen omdat degenen of de factoren die wij kunnen belasten, zeer mobiel zijn geworden. Wij moeten ervoor zorgen dat wij die niet allemaal kwijtraken. De mensen met de hoogste inkomens, de mensen met de grootste vermogens en de kapitalen moeten wij in huis houden. Wij doen een hele hoop dingen dus niet omdat wij die rechtvaardig vinden, maar uit zeer pragmatische overwegingen. Hoe houden wij überhaupt nog een belastinggrondslag en hoe houden wij niet alleen maar de uitkeringsgerechtigden over die uiteindelijk te weinig opbrengen om zichzelf te kunnen financieren?
Waarom moeten wij ons aanpassen aan het buitenland? In het buitenland zijn bewegingen op gang gekomen om de kapitalen van Nederland binnen te halen. Ik denk aan vermogensbelasting, enz. Daar moeten wij iets tegen doen. Wij verlagen dus onze vermogensbelasting in de hoop dat die mensen terugkomen. Dat is heel pragmatisch en heel begrijpelijk. Maar er kan altijd weer een land komen dat meer kan profiteren. Als je je niet aanpast aan de omgeving, maar vooruitloopt op de omgeving, word je zelf een autonome factor in de spiraal naar beneden. Uiteindelijk leidt dit ertoe dat wij teruggaan – ik zal dat straks beargumenteren – naar een middeleeuws belastingsysteem. Dan kan alleen nog maar wat op een land staat, wat te zien is, wat aan te pakken is en wat niet te makkelijk te verhuizen is, worden belast. Die weg terug naar de Middeleeuwen zou ik een achteruitgang vinden. Ik hoop dat de staatssecretaris dat ook vindt. Wij moeten geen bijdrage leveren aan die weg terug.
Staatssecretaris Vermeend:
Ik ben het helemaal eens met dit betoog. Als de heer Wöltgens onder de kerstboom nog gelegenheid ziet om het belastingplan voor de 21ste eeuw op dat punt helemaal door te nemen, zal hij zien dat ook wij bezorgd zijn over de toenemende "schadelijke" belastingconcurrentie. Schadelijke belastingconcurrentie kan ertoe leiden dat alle schatkisten in Europa worden uitgeput. Dan moet je inderdaad naar een middeleeuws stelsel overgaan. Wij hebben in deze nota juist heel veel aandacht besteed aan Europese ontwikkelingen. Wij hebben ook van harte ingestemd met de gedragscode binnen Europa om schadelijke belastingconcurrentie te voorkomen. In de fiscale periode waarin wij de verantwoordelijkheid dragen, hebben wij tot op heden vooral defensieve maatregelen genomen. Ik wijs erop dat de regeling voor concernfinancieringsactiviteiten niets anders was dan een defensieve maatregel. Wij constateerden dat wij zo'n 15 mld. aan financieringskapitaal waren kwijtgeraakt aan het buitenland. Vervolgens hebben wij een aantal maatregelen genomen die het voor het bedrijfsleven moeilijker maakten om van dergelijke constructies gebruik te maken, om uit te hollen. Tegelijkertijd hebben wij verzachtingen aangebracht in het binnenland. Met andere woorden: het totale pakket was redelijk evenwichtig. Het was geen maatregel om in een internationale sfeer allerlei buitenlandse bedrijven aan te trekken. Het was veel meer bedoeld om Nederlandse bedrijven die de afgelopen jaren gebruik hebben gemaakt van allerlei fiscale mogelijkheden elders, terug te krijgen in de Nederlandse fiscale sfeer. Men kan geen maatregel aanwijzen die Nederland in de Europese context heeft genomen en heeft geleid tot schadelijke fiscale concurrentie. Dat is ook niet de bedoeling. Ik weet namelijk uit eigen ervaring dat je dat terugkrijgt. Je moet buitengewoon voorzichtig zijn, anders krijg je wat nu gebeurt: actie geeft reactie. Dan krijg je een race waarbij de bodem van de schatkist heel snel in zicht komt. In zoverre ben ik het volstrekt eens met het betoog van de heer Wöltgens. Hij zal verrast zijn over de evenwichtige benadering die wij daarbij gekozen hebben, ook op dit punt. Die had hij niet van ons verwacht. Ik ben het in feite met de heer Wöltgens eens. Het stelsel moet op een aantal punten rechtvaardig blijven. De heer Wöltgens merkte op dat wij pragmatisch zijn. Natuurlijk zijn wij pragmatisch in onze analyse, maar tegelijkertijd is uitgangspunt bij de gehele verkenning geweest evenwichtige inkomenseffecten, draagkracht en rechtvaardigheid. In verschillende onderdelen van de verkenningen zal men zien, dat dit uitgangspunt wordt gewogen en getoetst op basis van de uiteindelijke gedachten en voorstellen. De vermogensrendementsheffing leidt ertoe, dat een aantal belastingplichtigen die nu niets bijdragen – in strijd met het beginsel van de draagkracht – gaan bijdragen. Mensen die door allerlei constructies weinig bijdragen – in strijd met de draagkracht – gaan weer bijdragen. Mensen die nu relatief veel betalen doordat de uitholling van de grondslag geleid heeft tot minder inkomsten, kunnen tegemoet worden gekomen door de lastendruk te verlagen. Uiteindelijk zal de tariefstructuur een afweging zijn in het kader van een nieuw regeerakkoord. Het fundament van de rendementsheffing levert een bijdrage aan minder belastingvlucht en een hoger rechtvaardigheidsgehalte ten opzichte van het huidige systeem. Je kunt geweldige systemen in stand houden en op papier lijkt het dan heel mooi. Als er feitelijk niets van terechtkomt dan zegt dat niets over rechtvaardigheid en draagkracht. Ik heb liever een stelsel, dat uitvoerbaar is en laat zien dat er wordt betaald. Ik heb niets aan hoge tarieven die feitelijk gesproken niets doen. Mijn oud-hoogleraar Verburg zei wel eens: de tarieven blaffen wel maar bijten niet. Deze regeling bijt wel. Ik heb liever een bijter dan een blaffer.
Voorzitter: Korthals Altes
Staatssecretaris Vermeend:
Voorzitter! De heer Wöltgens zei, dat de voorstellen van het kabinet zouden denivelleren. De minister heeft terecht opgemerkt: ik zat erbij en ik keek ernaar. Ik wijs op de bladzijden 166 en 167. Wij hebben varianten bekeken met inzet van middelen. Het zijn illustraties. Er moet ook worden gekeken naar de post Indicatie niet-standaardeffecten. Als je de grondslag verbreedt en je gaat een aantal aftrekposten schrappen, dan betekent dit dat de belastingdruk voor die categorie wordt verzwaard. Waar tikt het schrappen van aftrekposten het zwaarst aan? Daar waar aftrekposten het meest voorkomen. Waar is dat? Vooral bij de hogere-inkomensgenieters. Zij worden relatief het zwaarst getroffen door de beperking van de aftrekposten. Dat hebben wij ook bij de Oort-operatie gezien. Bij het minimumloon is het ongeveer min 0,5% en bij twee keer modaal min 1,5%. Dat moet erbij worden betrokken als een analyse wordt gemaakt. Men zal dan tot de conclusie komen, dat wij het in gezamenlijk overleg heel aardig en goed hebben gedaan, in de optie van de heer Wöltgens althans.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.20 uur tot 13.30 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19971998-509-526.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.