Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 8, pagina 344-359 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 8, pagina 344-359 |
Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:
Wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met de invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie) (25171);
Wijziging van de Wet, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen in verband met de invoering van het veilen van schaarse frequenties voor systemen van digitale mobiele telecommunicatie (veilen frequenties mobiele telecommunicatie) (25722).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Boorsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Ik hoop dat de minister een goede reis heeft gehad naar Egypte. Ik hoop ook dat zij de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven aldaar een beetje heeft kunnen behartigen. Er was sprake van een mooie order. Dat verheugt ons zeer. Wij zijn blij dat het haar toch gelukt is, vandaag hier te zijn. Wij zijn overigens bijeen op haar expliciete aandringen.
De voorzitter:
Daar maak ik bezwaar tegen. Dat is niet waar. Deze vergadering was geagendeerd voor de tweede december en is op verzoek van de commissie verplaatst, in strijd met een eerder door het College van senioren genomen besluit.
De heer Baarda (CDA):
Als voorzitter van de commissie maak ik bezwaar tegen deze opmerking. In het verslag van het College van senioren heeft gestaan dat de commissie nog zou worden geraadpleegd. Dat is gebeurd. De commissie heeft er de voorkeur aan gegeven, deze onderwerpen op 25 november te behandelen.
De heer Boorsma (CDA):
Wat ik probeerde te zeggen, was bedoeld als een vriendelijke opening aan het adres van de minister. Dit wordt nu volstrekt versjteerd.
De voorzitter:
Daarom richt men zich in deze Kamer ook tot de voorzitter.
De heer Boorsma (CDA):
Dat deed ik ook, voorzitter! Als u de Handelingen naleest, zult u zien dat ik gezegd heb te hopen dat de minister een goede reis heeft gehad. Ik heb nadrukkelijk in de derde persoon gesproken.
Mijnheer de voorzitter! Allereerst wil ik de minister bedanken voor de antwoorden op de gegeven vragen, waarbij het mij speet dat ik, gesteund door de commissie overigens, moest vragen om een meer expliciete beantwoording van de door mij gestelde vragen. Voorts wil ik de minister zeggen dat de CDA-fractie het voorgestane beleid steunt. Ik heb dat al eerder gezegd bij een mondeling overleg.
Wij steunen het beleid op het punt van verdere uitbreiding van de markt voor mobiele telefonie en telecommunicatie, onder andere door een groei van het aantal aanbieders en een toeneming van de concurrentie. De CDA-fractie heeft ook waardering voor het voorstel, een veiling te introduceren als middel om frequenties te alloceren. Dat is voorwaar een innovatie.
Meer moeite heeft de CDA-fractie met de beleidshandelingen en de uitwerking op onderdelen. De handelingen zijn enigszins tegenstrijdig geweest. Enerzijds heeft de minister aangedrongen op spoed, anderzijds heeft zij getalmd. Aan het einde van mijn inbreng kom ik terug op de mogelijke reden daarvan. Enkele punten wil ik onder de aandacht van de minister brengen.
Als eerste punt wijs ik erop dat via een notitie bij een verslag van een vergadering van de commissie door mij is bepleit, het wetsvoorstel in alle rust verder te behandelen en de DCS-1800-frequenties uit te geven via een tenderprocedure, maar dan op basis van artikel 17 van de wet. Enkele gegadigden dringen daar nog steeds op aan. Met belangstelling hebben wij geluisterd naar de minister in het eerder gevoerde mondelinge overleg. Voorts hebben wij de brief van de minister en de pleitnotitie van de landsadvocaat gelezen. De landsadvocaat in de persoon van mr. Daalder heeft mijns inziens tamelijk overtuigend aangegeven, waarom toch ook onder de huidige omstandigheden de veiling is te verkiezen. Ik herhaal: onder de huidige omstandigheden.
Toch blijf ik aarzeling houden. Zou de minister namelijk direct mijn voorstel dat ik in oktober heb gedaan, hebben overgenomen, dan had zij nu al een heel eind op dreef kunnen zijn met de toepassing van artikel 17. Ik ben het met haar eens, dat er ook dan de noodzaak was geweest van een zorgvuldige procedure waarin objectieve maatstaven en dergelijke geformuleerd en ter inzage moeten worden gelegd.
Eén argument door de minister overgenomen, leek mij minder terzake. Ik had in mijn voorstel aangegeven dat toepassing van artikel 17 van de WTV zou inhouden dat de AMvB waarbij GSM, ERMES en DCS-1800 en nog een vierde als technisch systeem zijn aangewezen, misschien zou moeten worden gewijzigd. De minister schrijft in navolging van de landsadvocaat dat er sprake zou zijn van détournement de pouvoir. Wil de minister mij dat uitleggen? Daar kan toch alleen sprake van zijn als iemand door de handeling gedupeerd zou zijn? "Détournement de pouvoir" heeft een negatieve connotatie. Maar als iedereen er gelukkig mee zou zijn, zou het dus geen "détournement de pouvoir" zijn. Voorts schrijft de minister: "in ieder geval zou dat een handelen in strijd met de uitdrukkelijke wens van de wetgever impliceren". Wil de minister mij dat uitleggen? Het lijkt mij dat de minister in strijd handelt met de grondwettelijke status van mij als degene die daarom heeft gevraagd.
Ik kom op mijn tweede punt. In mijn notitie en in het voorlopig verslag heb ik gewezen op het gevaar van juridische procedures en schadevergoedingsclaims indien de nieuwe DSC-1800 frequenties niet conform de Europese richtlijn zijn verstrekt voor 1 januari 1998. Telfort is alvast een kort geding begonnen, waarop binnenkort de uitspraak komt. Wij zijn daar allen uiteraard benieuwd naar. Met instemming heb ik ook op dat punt de pleitnotitie van mr. Daalder gelezen, waarin wordt gesteld dat de omvang van het geclaimde schadebedrag moeilijk hard te maken is, terwijl Telfort voorts een gegadigde is en nog geen rechthebbende.
Fijn is ook de redenering dat de regering doende is de vergunningen te verlenen, zodat er geen sprake is van een weigering in de zin van de richtlijn. Op dat punt is de CDA-fractie redelijk overtuigd door de minister en de landsadvocaat. Het verbaast ons overigens dat Telfort ons heden nog een fax heeft gestuurd, waarin het ons meedeelt dat het akkoord kan gaan met het wetsvoorstel en de novelle. Dat is staatsrechtelijk een slordige formulering. Wij gaan akkoord, of niet. Als Telfort nu zegt dat het akkoord gaat met het wetsvoorstel, dan heeft het dus kennelijk, ook al wat het eigen kort geding betreft, het hoofd in de schoot gelegd.
Ik zei dat de CDA-fractie op dit punt redelijk overtuigd is door de minister. Dat geldt echter niet voor de volgende punten. De minister heeft enkele prijstheoretische uitspraken gedaan die theoretisch slecht verdedigd zijn. Beter kon ook niet, want ze waren mijns inziens theoretisch onjuist. Ten eerste was er de uitspraak dat de naheffing en de prijs geen invloed zouden hebben op de tarieven. De verdediging verwees naar de marginale kostentheorie. Ik wijs de minister erop dat bij volkomen concurrentie de bedoelde redenering al niet opgaat. De naheffing en de prijs voor de vergunning zullen de langetermijnbeslissingen wel degelijk beïnvloeden. Maar voorts – en dat is meer "to the point" – wordt de markt gekenmerkt door de duopolie, straks een oligopolie, waar de simplistische verwijzing naar de marginale kostentheorie echt geen houdt snijdt.
De tweede prijstheoretische uitspraak houdt in dat de veilingopbrengst lager zal zijn na het schrappen van de naheffing. In het nader voorlopig verslag heb ik opgemerkt dat of de daling van de totale opbrengst bedoeld is – wat haast een open deur is – of een daling van de veilingopbrengst per eenheid, per frequentie. Dat laatste wordt door mij aangevochten met een op papier uitvoerig gegeven redenering.
De minister heeft in de memorie van antwoord geschreven dat zij de totale veilingopbrengst bedoelde, dus de opbrengst na aftrek van de vervallen naheffing. Zij was kennelijk overtuigd door mijn argumenten. Uit het verslag van het eerder gevoerde mondeling overleg wordt echter volstrekt duidelijk dat de minister niet de totale veilingopbrengst maar de veilingopbrengst per frequentie bedoelde. Die zal, anders dan de minister eerder stelde, niet dalen door het schrappen van de naheffing. Graag hoor ik nog een definitieve uitspraak. Ik zou er overigens alle begrip voor hebben als de minister dit liet lopen of heel kort zou aangeven dat zij het met mij eens is.
Ik ben toe aan mijn vierde punt. Een essentieel probleem betreft de eventuele omkering van het "level playing field". Is daarvan sprake als de nieuwe toetreders een prijs moeten betalen, hetgeen de bestaande bedrijven niet hebben gedaan, terwijl de naheffing geschrapt is? Aanvankelijk neigde ik naar de stelling, doch ook op dat punt heb ik me bijna laten overtuigen. De bestaande bedrijven hebben immers via een eerdere procedure tal van verplichtingen op zich genomen met financiële consequenties, terwijl zij voorts ook nu gedwongen worden om op z'n minst twee jaar te wachten met de eventuele ontwikkeling van DCS-1800. Duidelijk is dat er nog steeds sprake is van asymmetrie, van enige steun in de rug van de nieuwkomers. Ik neig er dus toe het standpunt van de minister op dat punt over te nemen.
Tegelijk kom ik met dat laatste op een ander probleem. Is het redelijk om met name het kleine Libertel twee of eventueel drie jaar uit te sluiten, en nog geheel ook, van de DCS-1800-frequenties? Overigens, wat zijn de criteria voor een verlenging met een jaar extra? Is de minister er niet van overtuigd dat de markt transparant moet zijn en houdt die transparantie niet in dat men nu weet welke criteria er worden gehanteerd voor een verlenging van de termijn van twee naar drie jaar?
Er liggen hier nog enkele andere problemen. Libertel heeft thans een zeker aantal GSM-frequenties waarop een zekere frequentie-economie is bereikt. Libertel heeft daarom, conform de afspraak, om extra frequenties gevraagd om aldus een verdere groei te kunnen realiseren. Hoe voortvarend heeft de minister daarop gereageerd? Het onderzoek naar het bereiken van die frequentienorm is al enkele maanden geleden verricht. Nu pas, na twee rondes van schriftelijke vragen, onder meer door mij gesteld, schrijft de minister dat binnenkort die extra GSM-frequenties zullen worden toegekend. Had dat niet eerder gekund? De minister zal wel stellen dat zij eerst de benodigde frequenties had moeten verkrijgen van KPN, maar wij krijgen de indruk dat Libertel niet geheel ad rem is behandeld. Kan de minister ons van het tegendeel overtuigen? Ik wijs erop dat volgens dezelfde pleitnotitie Libertel nog steeds in de rode cijfers zit en dus verdere groei nodig heeft. De minister stelt toch dat zij een gezonde bedrijfstak wil bevorderen? Waarom wacht ze dan met het toekennen van deze groeiruimte aan dit bestaande bedrijf in ontwikkeling?
Ten zesde gaat het om het voornemen van de minister ten aanzien van de te veilen kavels, hetgeen niet zozeer een bepaling in de wet is, als wel een besluit dat daarop is gebaseerd. De minister wil twee grote kavels veilen, elk van 15 mHz DCS-1800 en 5 mHz E-GSM. Voorts wil ze 16 kleine kavels van gemiddeld 2,5 mHz DCS-1800 veilen. Stel dat straks Telfort, met daarin de gigant British Telecom, een tamelijk ideaal pakket kan kopen terwijl het kleine Libertel geen redelijke kavel DCS-1800 kan kopen. Waarom veilt de minister niet vier grote kavels van elk bijvoorbeeld 12,5 of eventueel 15 mHz, met daarnaast een beperkt aantal kleine kavels? Libertel en KPN worden nu immers gedwongen om voor die vijf of zes afzonderlijke kavels te moeten bieden tegen andere bedrijven met een regionale belangstelling. Een en ander mag dan transparant zijn, de veiling is – ik heb het al betoogd in het nader voorlopig verslag – op deze manier echt niet meer het instrument dat zorgt voor een optimale allocatie. De markt wordt immers verknipt in een deelmarkt voor de grote kavels en tal van deelmarkten voor een heleboel kleine kaveltjes.
Voorzitter! Het zit mij dwars dat vooral Libertel, maar ook KPN niet kunnen dingen naar een redelijke kavel. Dit punt is pas naar voren gekomen in de memorie van toelichting, behorend bij de novelle. Dit punt is amper, ik meen zelfs in het geheel niet door de Tweede Kamer behandeld. Wij kunnen in dit huis niet amenderen, maar dat behoeven wij ook niet te doen; de kavelgrootte staat niet in de wet. Ik doe een dringend beroep op de minister, met verwijzing naar de door haar beleden doeleinden, om KPN en Libertel voor de toekomst niet structureel op achterstand te stellen. Ze kan dit voorkomen door twee kavels DCS van 12,5 of 15 mHz, gecombineerd met 5 mHz E-GSM te veilen, twee kavels DCS-1800 van 12,5 mHz en voorts een beperkt aantal kleinere kavels DCS-1800. Dit dringende beroep zal misschien worden onderstreept door een motie die ik eventueel in tweede termijn indien, afhankelijk van de reacties van de collega's en natuurlijk nog meer afhankelijk van de reactie van de minister.
In de zevende plaats maak ik een opmerking over de naheffing. Deze is geschrapt, maar het gaat ook om de argumentatie die is gepleegd. De minister heeft steeds volgehouden dat de naheffing te verdedigen was, maar ik heb dat steeds betwijfeld. De minister heeft gelijk als zij stelt dat KPN en Libertel konden weten dat ze een vergoeding zouden moeten betalen die marktconform was. Ik heb de minister gevraagd, te kijken naar het OECD-rapport "Market-type mechanisms". Daaruit wordt duidelijk dat marktconform zeer multi-interpretabel is. Om een voorbeeld te geven, in deze benadering is ook een reinigingsrecht als toepassing van het profijtbeginsel, een reinigingsrecht dat slechts 20% van de kosten dekt, een marktconforme vergoeding. Dat is dus niet per se een kostendekkende prijs, het kunnen ook zeer lage leges zijn. Dat is ook marktconform, het is in ieder geval een prijs die gevraagd wordt en die rantsoeneert. De betrokken bedrijven hadden dus nooit kunnen bevroeden dat zij een zeer hoge prijs zouden moeten betalen, een veel hogere dan wat in het ingediende businessplan verondersteld werd.
Ten achtste wil ik in dit verband nog opmerken dat ik bij mijn stelling blijf dat de veilingprijs een belastingkarakter heeft. De minister schrijft nu in de nadere memorie van antwoord dat ook Financiën van mening is dat er geen sprake is van een belasting. Over de vraag wat belastingen zijn, heb ik in dit huis al eerder met Financiën gediscussieerd. Financiën was weinig principieel en merkte allerlei milieuheffingen aan als niet-belastingmiddelen, hoewel die door het CBS, De Nederlandsche Bank en ook internationaal wel degelijk als belastingen worden aangemerkt. De stelling van de minister dat Financiën aan haar kant zou staan als het gaat om het als belasting oormerken van de naheffing, maar dus ook als het gaat om het als belasting oormerken van de nog komende prijs op basis van de veiling, is dus niet zo sterk. Als de Staat nu in een monopoliepositie een rent-inkomen kan afromen door veelbegeerde frequenties te veilen, is de prijs een belasting; niet in juridische, maar wel in economische zin. De heffing moet dus deel uitmaken van het belastingplan en ze dient onderworpen te zijn aan onder andere de Invorderingswet.
Ten negende. Ook wil ik de schriftelijke discussie over de kosten van toezicht oprakelen. De minister heeft opgemerkt dat het bedrag dat hiermee gemoeid is, ƒ 500.000 bedraagt. Libertel wijst er echter in een brief op dat de kosten aanzienlijk hoger zijn, onder andere vanwege vergoedingen voor de toekenning van en het toezicht op nummers. Ook rakel ik de schriftelijke discussie op over de consequenties van roaming door nieuwe bedrijven op het net van Libertel. Ik vraag de minister in gemoede of de recente toetreder die helpt om de markt verder te ontwikkelen – hiermee bedoel ik uiteraard Libertel – door haar niet al te zeer gehinderd wordt doordat zij Libertel behandelt als een gevestigd groot bedrijf naast KPN. Kan de minister bijvoorbeeld niet een aanwijzing geven om in elk geval de kosten van toezicht beter in de hand te houden?
In de tiende plaats en tot slot wil ik naar voren brengen, enigszins verward te zijn geraakt door de Europese regelgeving, die mijns inziens niet voldoende helder is. KPN stelt bijvoorbeeld dat een tekort aan frequenties de enige grond is om partijen de toegang tot de ether te ontzeggen, zodat de voorgenomen uitsluiting van KPN en Libertel gedurende twee of drie jaar in strijd is met richtlijn 96/2. Tegelijkertijd geven de artikelen 86 en 90 van het EG-verdrag de verplichting, maatregelen te nemen die kunnen leiden tot daadwerkelijke mededinging. Uitsluiting zou daarom geboden zijn als asymmetrische maatregel om een level playing-field te realiseren. Ook hierbij wordt gewezen op de richtlijn 96/2. En ik had thuis in mijn aantekeningen nog meer van dit soort voorbeelden staan waarbij men zich in tegenovergestelde richting op dezelfde Europese richtlijnen beroept. Is de genoemde richtlijn dan wel zorgvuldig geredigeerd? In mijn ogen verkeert de minister hierdoor in een ongelukkige positie, die haar in elk geval niet te verwijten is. Ik meen dat er ook vertraging is ontstaan doordat het in Den Haag onduidelijk is, hoe de richtlijnen geïnterpreteerd zouden moeten worden. Ik stel dit met zorg vast.
Mijnheer de voorzitter! Ik heb nog een aantal andere punten opgerakeld, zoals de kosten van toezicht en het al dan niet van toepassing zijn van de belastingstatus, maar het zal duidelijk zijn dat deze punten van minder belang zijn dan het dringende beroep op de minister, bij de veiling over te gaan tot een andere kavelgrootte dan wat thans het voornemen is.
Voorzitter! Wij wachten met belangstelling op de reactie van de minister.
De heer Zijlstra (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! Het komt zelden voor dat Eerste en Tweede Kamer tegelijkertijd met een wetsvoorstel bezig zijn. Terwijl de Eerste Kamer nog bezig was met het oorspronkelijke voorstel, forceerde de Europese Commissie een novelle die nu als wijziging van de wet, houdende wijziging van de wet, met die wet zelf in de Eerste Kamer plenair beoordeeld moet worden. Het gaat dus om haastwerk.
Als de Eerste Kamer de voorstellen aanvaardt, zullen de nieuwe vergunningen op z'n vroegst eind februari verleend kunnen worden. Dat is twee maanden na de deadline van de Europese Commissie. Nederland lijkt hiermee zijn aanvankelijke voorsprong op andere landen deels kwijtgeraakt te zijn. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat dit had kunnen worden vermeden als de regering al in een veel vroeger stadium tot een vergelijkende toets in plaats van een veiling had besloten. Die vergelijkende toets is bij mijn weten nog altijd de meest voorkomende praktijk in West-Europa. Ook Nederland heeft daar ervaring mee opgedaan. Kostbare tijd is verloren gegaan en nu staan wij voor het blok.
Een fundamenteel zwak punt in het wetsvoorstel, zoals het door de novelle is aangepast, lijkt ons de dubbelzinnigheid in de concurrentievoorwaarden. Nog in december 1996 putte de minister zich uit in beweringen dat ongelijke kansen zouden ontstaan als nieuwkomers een veilingprijs zouden moeten betalen en de huidige vergunninghouders niets. Ik citeer uit het nader rapport van 17 december 1996: "KPN en Libertel hebben inmiddels een dusdanig wezenlijke voorsprong op de betreffende markt, dat er sprake is van ongelijke kansen voor de nieuwe DSC 1800-vergunninghouder, in het bijzonder wanneer deze een veilingprijs moet betalen, terwijl de huidige vergunninghouders geen enkele vergoeding behoeven te betalen. Daarmee zou niet alleen één van de belangrijkste doelstellingen van dit wetsvoorstel worden ondergraven, maar zou Nederland ook in strijd handelen met het EG-recht. Daardoor zou Nederland geconfronteerd kunnen worden met een beschikking van de commissie op grond van artikel 90 van het EG-Verdrag, vergelijkbaar met bovengemelde beschikking. Teneinde geen strijd met het EG-recht te doen ontstaan, is gezocht naar een passende maatregel om de door de veilingprijs veroorzaakte inbreuk ongedaan te maken. Indien zou worden afgezien van het vorderen van een bedrag van de bestaande vergunninghouders, is het onmogelijk de onderneming die de vergunning na veiling krijgt, in dezelfde startpositie te brengen als de bestaande vergunninghouders. Sterker nog, de DCS-1800-vergunninghouder zou daarmee in een veel nadeliger startpositie komen dan de bestaande vergunninghouders."
Ten overvloede citeer ik uit de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer: "Bij het verlenen van nieuwe vergunningen in een zich ontwikkelende markt is het van het grootste belang om te zorgen voor een zogenaamd level playing field. Uit ambtelijk overleg met de Europese Commissie is gebleken dat dit aspect nadrukkelijk de aandacht van de Commissie heeft. Wanneer als verdelingsmechanisme het veilinginstrument wordt toegepast, is er geen ander middel dan een door de bestaande marktpartijen verschuldigde vergoeding om dit zelfde level playing field te bewerkstelligen."
Dat is nu precies waarop de minister terug moest komen onder dwang van de Europese Commissie en wat nu in een novelle moest worden vervat.
In de nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer probeert de minister zich te kwijten van de ondankbare taak om aan te tonen dat de kansen nu eigenlijk toch weer wel gelijk zijn. Ondanks het vervallen van de naheffing en het verkorten van de exclusiviteitsperiode tot twee jaar, zou er toch een level playing field zijn met evenwichtige concurrentievoorwaarden tussen ouden en nieuwen. Maar wij hebben de indruk dat het van tweeën één is. Of er bestonden gelijke kansen in het oorspronkelijke wetsvoorstel zonder de novelle en dan zijn zij er nu niet meer of zij zijn er nu wel, maar dan waren zij er eerst niet. De minister zal moeten uitleggen waarom ze óf nu een ondeugdelijk voorstel verdedigt, óf indertijd een ondeugdelijk wetsvoorstel indiende.
Een lijn van verdediging zou kunnen zijn dat de overige asymmetrische eisen zijn veranderd, respectievelijk verzwaard. Wij hebben de indruk dat de overige voorwaarden voor intrede in de markt niet zodanig veranderd zijn, dat zij dit gat in het level playing field zouden kunnen dichten. De exclusiviteit voor nieuwkomers is in essentie niet veranderd en dat geldt voor de opgelegde verplichtingen aan KPN en Libertel inzake roaming en site sharing evenzeer. In het verschil in verplichtingen tussen oude en nieuwe vergunninghouders is ook geen verandering gekomen. Het "nieuwe" – zoals ik het dan zie – asymmetrische argument in de nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer houdt in, dat bestaande vergunninghouders weliswaar geen vergoeding voor hun vergunning hebben hoeven te betalen, maar dat zij toch maar de markt hebben moeten openbreken – collega Boorsma had het daar ook over – en dat de nieuwkomers daarvan nu kunnen profiteren. Welnu, dat argument is op zichzelf natuurlijk terecht. Maar de minister wist dat eerder ook wel en kan het gat van de vervallen naheffing daarmee natuurlijk niet opvullen.
Het eerlijkst is het waarschijnlijk, te erkennen dat de minister nog steeds haar oorspronkelijke wetsvoorstel evenwichtig vindt, maar dat zij nu eieren voor haar geld moet kiezen. Maar dan is ook duidelijk dat de nieuwkomers zich terecht over ongelijke kansen beklagen en daarom naar de Europese Commissie of naar de rechter stappen. Enertel heeft dat eerste dan ook gedaan.
Mijnheer de voorzitter! Positief is zeker dat de zogenaamde Nozemafrequenties meteen al met de beschikbare frequenties worden geveild. Dat gebeurt dan in twee grote en zestien kleine pakketten. KPN en Libertel mogen niet op de grote bieden en van de kleine pakketten die zij verwerven, mogen zij twee jaar geen gebruikmaken. Naar verluidt is er meer belangstelling voor de grote dan voor de kleine pakketten. Het zou dan ook – daar scharen wij ons in het kamp van collega Boorsma – aanbeveling verdienen niet twee maar drie of meer grote pakketten aan te bieden. Dan wordt de veilingprijs lager of zelfs nul en vermindert navenant het financiële nadeel voor de nieuwkomers.
Na Libertel heeft nu ook KPN het oordeel van de Europese Commissie over de tweejarige exclusiviteit gevraagd. Ondanks de geruststellende geluiden vanuit Brussel tot nog toe lijkt hierover niet het laatste woord gezegd. Eén argument van KPN, dat verdacht veel lijkt op de succesvolle argumenten tegen de naheffing, houdt in dat KPN bij de investering in GSM redelijkerwijs niet kon voorzien dat de overheid, door exclusiviteit voor anderen, de renderendheid van haar investeringen zou inperken. KPN heeft daarnaast al in een vroeg stadium bij de GSM-vergunning de behoefte aan gebruik van 1800-frequenties aangegeven en te dien aanzien is door de overheid lange tijd geen indicatie gegeven dat dit niet zou worden gehonoreerd. Ik heb de indruk, mijnheer de voorzitter, dat dit soort argumenten het in Brussel goed doet.
De minister doet er naar onze indruk verstandig aan de exclusiviteit op te heffen, zodra de eerste tekenen verschijnen dat door die exclusiviteit inderdaad de marktontwikkeling belemmerd wordt. Dat geldt in kwantitatieve zin: hef de exclusiviteit op, als door het verstrekken van meer onmiddellijk te gebruiken frequenties de marktbehoefte vollediger kan worden bevredigd. Het geldt ook in kwalitatieve zin: hef de exclusiviteit op, indien de ontwikkeling van nieuwe diensten beter tot haar recht kan komen, als alle aanbieders effectief tot de markt kunnen toetreden.
Overigens, mijnheer de voorzitter, lijkt de gelijke behandeling van KPN en Libertel niet terecht. Libertel heeft veel minder frequentieruimte en vaste infrastructuur, en is in tegenstelling tot KPN volledig afhankelijk van mobiele dienstverlening. Naar verluidt dient Libertel mede daarover een klacht in bij de Europese Commissie. Wellicht wordt de soep niet zo heet gegeten als de minister ook aan Libertel de aanvullende frequenties uit het analoge ATF-3 net geeft waarom zij heeft gevraagd. De minister schrijft ons, dat dezer dagen daarover beslist zal worden. Zijn die dagen vandaag al voorbij en, zo ja, kan de minister ons de beslissing dan meedelen?
Een nadeel van de veiling zou kunnen zijn, dat de veilingprijs wordt doorberekend in de kosten, waardoor de tarieven zullen stijgen. Collega Boorsma heeft daar ook over gesproken. De minister meent, dat dit ten laste zal gaan van de winst en niet van de tarieven. Zij ziet een situatie van volkomen concurrentie in het verschiet na het duopolie van nu. Dat lijkt onterecht, want er is noch sprake van een atomistische markt noch van een homogeen goed. Op zijn best zal de markt er een zijn van oligopolie of monopolistische concurrentie juist omdat, zoals de minister zelf ook zegt, de gegadigden verschillende diensten zouden willen aanbieden. Juist die monopolistische concurrentie zal de ruimte bieden om hogere kosten dan de buurman in de tarieven door te kunnen berekenen. Juist door die verschillende diensten zullen deelmarkten kunnen ontstaan met monopolistische trekken en zullen de tarieven niet, zoals de minister beweert, in de buurt van het minimum van de gemiddelde totale kosten komen te liggen.
Mijnheer de voorzitter! Het tijdverlies, ontstaan doordat de vergelijkende toets niet in een vroeg stadium is gekozen, kan niet meer worden ingehaald. Als het dan toch een veiling moet worden, zou geprobeerd moeten worden de veilingprijzen zo laag mogelijk te houden, bijvoorbeeld door meer grote pakketten te veilen of door zoveel grote pakketten aan te bieden, dat geen veiling meer nodig is, mits daardoor natuurlijk weer geen overmatige schaarste bij de kleine pakketten ontstaat. Ik hoor de minister "juist" zeggen; daar krijgen we straks een goed antwoord op!
Voorzitter! We staan voor het blok. Elke maand gaat een groot gedeelte van de 100.000 nieuwe abonnees aan de neus van de nieuwkomers als Enertel en Telfort voorbij. Nu men de kans van een beauty contest voorbij heeft laten gaan, levert een veilingprocedure het minste tijdverlies op. Noodgedwongen zal dat aspect bij onze stellingname over deze wetsvoorstellen zwaar moeten wegen. Wij wachten met belangstelling het antwoord van de minister af.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Mijnheer de voorzitter! De fractie van D66 dankt de minister voor haar bereidheid nog heden naar de Kamer te komen om dit wetsvoorstel te behandelen, hoewel zij – naar wij begrepen – in Caïro een belangrijke taak verrichtte. De fractie van D66 is de minister ook dankbaar voor de snelle en uitvoerige beantwoording van vragen en het met spoed ter beschikking stellen van verschillende documenten, meer in het bijzonder de door mij gevraagde pleitnota, die buitengewoon verhelderend is geweest. Dat heeft zij ook van andere woordvoerders kunnen vernemen.
Aan het ontvangen van verschillende documenten heeft het niet ontbroken met deze veilingwet. Zelden werden wij zo intensief bestookt met brieven en rapporten. Nog heden ontvingen wij er twee, maar de belangen die hier op het spel staan, zijn dan ook enorm. De wijze waarop de minister zich voorneemt de frequenties van de mobiele telecommunicatie te verdelen – door veiling – is betrekkelijk nieuw. Nu zijn wij daar niet op tegen; als een veiling de manier is tot een objectieve en transparante verdeling van de beschikbare frequenties, leidend tot een efficiënte toedeling aan die partijen die deze frequenties het meest waarderen, kan D66 daar alleen maar mee instemmen. "Objectief" en "transparant" zijn immers termen, die D66 vaak hanteert wanneer zij haar politieke visie uitdraagt.
Merkwaardig is het, dat er zoveel misging in dit wetsvoorstel. Nog tijdens de rit in de Tweede Kamer bleek dat een van de kandidaten een klacht bij de Europese Commissie had neergelegd, die naar aanleiding daarvan een oordeel uitsprak waardoor het wetsvoorstel moest worden aangepast. En zo was er in deze Kamer een wetsvoorstel in behandeling waarvan wij al wisten dat het in die vorm niet behandeld zou behoeven te worden, terwijl in de Tweede Kamer de discussie daarover weer werd hervat en een novelle in behandeling werd genomen. In de Tweede Kamer heeft dus een uitgebreide behandeling plaatsgevonden van een wetsvoorstel dat in die vorm onze Kamer niet heeft bereikt. Wij behandelen nu als enige de gecombineerde wetsvoorstellen, dus inclusief de novelle die de Tweede Kamer op 18 november als hamerstuk heeft afgedaan.
Nieuwe klachten volgden inmiddels bij de commissie en er vond zelfs een kort geding door een der kandidaten plaats, terwijl er nog niets eens een wet was aangenomen. Ongelukkig genoeg is de uitspraak daarvan eerst morgen te verwachten.
Men kan zich afvragen, of niet beter en eerder een andere meer conventionele toewijzingsmethode had kunnen worden gekozen die tot minder commotie en risico van vertraging had geleid. Maar dat is een gepasseerd station.
De fractie van D66 heeft nog wat vraagtekens bij de exclusiviteitsperiode, door de novelle thans teruggebracht tot twee jaar, eventueel te verlengen tot drie jaar. Wanneer gaat die termijn precies lopen? Bestaat er een mogelijkheid die uitbreidingstermijn na twee jaar nog te bekorten, althans een verdere uitbreiding daarvan te bemoeilijken wanneer zou blijken dat de nieuwe aanbieders helemaal geen achterstand meer hebben? De kandidaat nieuwe aanbieders die zich thans aandienen, zijn bepaald geen kleine ondernemingen, zo heeft de minister in de Tweede Kamer laten weten. Wat kan de minister doen om te voorkomen dat de bestaande aanbieders tegen hogere lasten een mogelijk kwalitatief mindere dienstverlening gaan aanbieden in die exclusiviteitsperiode?
Op een vraag van de fractie van D66 heeft de minister de veilingprocedure nog eens toegelicht. Daarbij rijst de vraag, of na de kwalificatie bekend gemaakt kan worden welke partijen nu aan de veilig zullen meedoen. Bovendien is niet duidelijk, of niet na elke ronde reeds bekend gemaakt kan worden welke partij het hoogste bod heeft uitgebracht. Kan de minister ons daarover uitsluitsel geven?
In de voorafgaande schriftelijke behandeling heeft vooral mijn CDA-collega Boorsma van zich doen horen. In een aantal gevallen verwoordde hij daarbij ook het standpunt van mijn fractie.
De door hem en collega Zijlstra gedane suggestie, de te veilen frequenties aan te bieden in drie of meer grote pakketten, wordt ook door de fractie van D66 ondersteund. Als op die manier kan worden voorkomen dat de veilingprijs onnodig wordt opgedreven, of zelfs veiling daardoor achterwege kan blijven, zal het bezwaar van de nieuwkomers van het financiële nadeel wegvallen en kunnen grote dreigende schadeclaims wellicht worden voorkomen.
De fractie van D66 ziet met belangstelling de reactie van de minister tegemoet.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Voorzitter! De fractie van GroenLinks heeft zich bij dit wetsvoorstel beperkt tot een tamelijk globale beoordeling van de problematiek, een "quick scan" zou je het kunnen noemen.
Uiteraard hebben wij wel kennisgenomen van de inbreng van andere fracties, met name van de fractie van het CDA, en van de beantwoording van de minister daarvan. Vooral de adviezen van de landsadvocaat laten wij zwaar wegen. Het komt erop neer dat wij – voor de verandering zou ik bijna zeggen – de minister steunen.
Het gaat bij dit wetsvoorstel om grote belangen van bepaald geen kinderachtige wereldspelers die groot geld ruiken. In Intermediair las ik dat het wereldwijd gaat om 165 miljoen abonnees, dat het in 2000 zo'n 600 miljoen abonnees zijn en dat er dan in de mondiale markt 320 mld. omgaat. Op dit moment heeft in Nederland ongeveer 10% een mobiel abonnement. Dat percentage zal waarschijnlijk wel stijgen, hoewel het in Nederland cultureel nog niet erg goed ligt.
Het wemelt al met al van de kort gedingen en klachtenprocedures. In zo'n situatie moet je als Eerste-Kamerfractie op je hoede zijn, omdat menig op het eerste gezicht redelijk ogende redenering uiteindelijk sterk bepaald blijkt te zijn door particuliere belangen. In zo'n woelige zee van tegengestelde belangen lijkt ons kritisch en gecontroleerd varen op het kompas van de landsadvocaat eigenlijk niet zo onverstandig.
Op dit moment is er dus sprake van een duopolie op de markt: KPN en Libertel hebben voorsprong, maar naar het schijnt gaat het helemaal niet zo goed met Libertel die mijn mobiel telefoontje verzorgt. De heer Boorsma wees reeds daarop. Kan de minister daarover nog iets meer vertellen?
De hamvraag is hoe te komen van een duopolie naar een markt met meer aanbieders. Van een monopolie, via een duopolie en een oligopolie, naar een vrije markt, dat is het uiteindelijke doel. Vervolgens zullen wij ook weer teruggaan. In het artikel in Intermediair van Nico Dikstaal las ik dat men in Amerika na alle liberalisering toe is aan fusies.
De vrije concurrentie is niet zonder meer de voorkeursoptie van GroenLinks. De privatisering van de PTT en het openleggen van deze markt beschouwen wij echter als een "fact of life". Paars wil de markt ordenen om haar te laten werken. Het doel is dat de consument er beter van wordt. In het artikel in Intermediair staat een passage waarop ik graag de reactie van de minister hoor. Nico Dikstaal schrijft: "Alle nieuwe technieken ten spijt, liberalisering betekent dus niet meteen een toestroom van nieuwe concurrenten, en meer concurrentie garandeert nog geen lagere prijzen."
Is veiling een goede methode om toegang tot de markt van nieuwe toetreders te reguleren? Of is een aanbestedingsprocedure, een tenderprocedure of een "beauty contest" een betere optie? Natuurlijk zijn nieuwe toetreders tegen een veiling, omdat zij dan een prijs moeten betalen die de markt aangeeft, net zoals de bestaande vergunninghouders tegen de heffing waren. Onze fractie voelt wel voor de veilingprocedure. Wij zijn ervan overtuigd dat dit sneller werkt. Bovendien is zij transparanter en objectiever en komen de opbrengsten ervan ten goede aan de schatkist, waardoor er wat verstandigs en moois mee kan worden gedaan. Dan hebben niet alleen de snelle jongens in Nederland voordeel van deze operatie.
De naheffing vonden wij eigenlijk ook wel redelijk, maar gezien de massieve weerstand van de Europese Commissie is het te billijken dat deze weg niet verder is voortgezet.
Er is een motie aangenomen over "site-sharing" ter voorkoming van horizonvervuiling door opstelpunten. Wij vonden het een sympathieke motie, hoewel eigen opstelpunten min of meer inherent aan concurrentie zijn. De minister verzette zich nogal tegen aanneming van de motie, omdat de marktwerking zou worden gehinderd. Zij wierp allerlei juridische beren op de weg. Gaat zij de motie nu toch voluit en van harte uitvoeren?
In Intermediair staat dat de Staat nog steeds aandelen KPN bezit. Het is onduidelijk of het gaat om 43,9% of om 44,8%, maar de waarde is ongeveer 15 mld. Bij veel concurrentie zou de overheid dus veel geld kunnen mislopen. Klopt deze redenering?
De heer Luijten (VVD):
Voorzitter! Wij praten vanavond over het verdelen van 72 mHz DCS-frequenties en 10 mHz GSM-frequenties. Als wij van tevoren hadden geweten dat dat zoveel voeten in de aarde zou hebben, zouden wij het waarschijnlijk anders hebben gedaan. De wet van Jorritsma werd de wet van Murphy. Wij hebben een uitgebreide schriftelijke voorbereiding gehad. Wij hebben een novelle gehad. Wij hebben zelfs overleg met de minister gehad, wat voor deze Kamer een unicum schijnt te zijn. De VVD-fractie heeft voor vanavond geen behoefte aan een herhaling van zetten.
De VVD heeft in dit huis en aan de overkant altijd gepleit voor een veiling. Een vergelijkende toets heeft nooit onze voorkeur gehad. Wij hadden zo'n toets alleen willen overwegen als een veiling niet snel mogelijk zou zijn. Een veiling is volgens ons het beste instrument om schaarse frequenties te verdelen. Een veiling is in tegenstelling tot een toets transparant. Immers, bij een toets moet er veel vertrouwelijke marktinformatie beoordeeld worden. Bovendien is bij een toets de kans groot dat verschillende diensten of toepassingen worden aangeboden. Dat zou een vergelijking van appels met peren worden. Het vooraf door de overheid bepalen wat het meest wenselijk voor de markt is, spreekt ons als liberalen niet echt aan. Wij zijn dus niet voor vergelijkende toetsen. In een ander leven ben ik betrokken geweest bij de vorige vergelijkende toets waaruit Libertel is voortgekomen. Ik vond en vind nog steeds dat dit geen schoolvoorbeeld is van hoe het had gemoeten. Ik denk dat wij ons ook in onze handjes mogen knijpen dat een aantal procedures toen niet is doorgegaan. De VVD is dus ook blij dat deze minister heeft vastgehouden aan het instrument veiling. Voor onze eindafweging is het dan ook niet relevant of wij artikel 17 al dan niet geschikt vinden. Vanwege de tijd ga ik hier niet verder op in.
Voorzitter! Er ligt een helder advies van de landsadvocaat. De VVD-fractie kan dit grotendeels onderschrijven, met name op het punt van de gevolgen van het overschrijden van de datum van 1 januari 1998. Natuurlijk – het is al door vorige sprekers gezegd – was het beter geweest, als de procedure voor deze datum helemaal doorlopen zou zijn. Door vorige sprekers is er al langdurig bij stilgestaan hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ook in de schriftelijke voorbereiding is hier aandacht aan besteed. Artikel 2 van de richtlijn stelt duidelijk dat lidstaten niet mogen weigeren om voor 1 januari 1998 vergunningen voor de exploitatie van mobiele systemen volgens de DCS-1800 toe te wijzen. Wij zijn het met de landsadvocaat eens dat je lastig kunt volhouden dat de regering verlening van de vergunning weigert, als de procedure van de verlening al is begonnen.
Dan kom ik op de uitsluiting van PTT en Libertel voor twee of drie jaar van de exploitatie van de vergunning. We begrijpen dat je nieuwkomers in deze booming market een faire kans moet geven, maar wij vragen ons af of het wel echte nieuwkomers zijn. In Nederland zijn zij dat wellicht wel, maar op de markt niet. Die markt is namelijk Europa. British telecom en Telfort kun je toch slecht een nieuwkomer noemen. Het zou mij niet verbazen, als zij bij Enertel al op Franse les zijn. Deutsche Telekom, British telecom en France telecom zijn geen echte nieuwkomers. Zij zijn ieder afzonderlijk vele malen groter dan PTT en Libertel samen.
Wij hebben op dit punt dan ook een paar vragen aan de minister. Kan de minister aangeven hoe en door wie wordt bepaald of de uitsluiting twee of drie jaar moet duren? Is het niet verstandiger om, zoals de minister in haar laatste memorie van antwoord doet, te spreken over twee jaar? Het doel is om snel een level playing field te creëren. Als dat sneller kan dan in twee jaar, dan is het bekorten van die periode voor ons als VVD-fractie zeer wel bespreekbaar. Wij vragen de minister of dit dan ook mogelijk is en, zo ja, of zij voornemens is om dat te doen. Ik sluit mij, wat dit betreft, aan bij de vragen van mevrouw Vrisekoop van D66. Kan de minister aangeven of deze uitsluiting betekent dat PTT en Libertel minder frequentieruimte ter beschikking krijgen dan zij nodig hebben en waarop zij volgens hun eigen zeggen ook recht zouden hebben? In de memorie van antwoord van afgelopen week zegt de minister dat een dezer dagen op de aanvragen van PTT en Libertel beslist zal worden. Met andere woorden: de minister kan ons hier vanavond meer over vertellen.
Voorzitter! Ten slotte ga ik nog even in op de vraag van de heer Boorsma om zijn voorstel dat hij eventueel in een motie wil voorleggen, meteen even mee te nemen. Wij zijn met name benieuwd naar het antwoord van de minister op de vraag of wij door het voorstel-Boorsma straks niet te weinig kleine pakketten zullen hebben. Als PTT en Libertel op dit moment op gelijke pakketten kunnen bieden – zij mogen die dan over twee jaar toevoegen aan hun bestaande pakket – creëren wij dan niet een scheefheid op termijn? Wij wachten het antwoord van de minister hierop af, alvorens ons standpunt over het voorstel van de heer Boorsma definitief te bepalen.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzitter! Om te beginnen, dank ik de Kamer dat zij dit wetsvoorstel op zo'n korte termijn wil behandelen. Het heeft mij enige moeite gekost om hier te komen, maar gelukkig is het mij toch gelukt. Dit lag er overigens niet aan dat ik niet op tijd aanwezig was om te vertrekken uit het land waar ik vandaan kom. Het vliegplan bleek zoek te zijn in de toren. Dat was een beetje lastig en daardoor heb ik bijna een uur vertraging opgelopen. Het spijt mij dus dat ik u heb laten wachten.
Het is prima dat wij het voorstel nog een week eerder behandelen dan ik eigenlijk had vermoed, toen wij hierover begonnen te praten. Dit maakt het mogelijk dat wij het wetsvoorstel ook eerder dan voorzien in het Staatsblad kunnen plaatsen, als de Kamer hier tenminste ja tegen zegt. Dat betekent dat wij in de procedure meer tijd kunnen scheppen om ook de partijen die mee willen doen aan de veiling, voldoende ruimte en tijd te geven om daar ook werkelijk toe over te gaan.
Voorzitter! De heer Boorsma heeft gesproken over détournement de pouvoir, waarbij hij de vraag heeft gesteld of ik de AMvB zou hebben gewijzigd om artikel 17 toe te kunnen passen bij DCS-1800. Ik meen dat er wel degelijk sprake zou zijn van détournement de pouvoir omdat het wijzigen van een AMvB om de bedoeling van de WTV te omzeilen, in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ook al is het niet zo dat daarmee iemand direct benadeeld wordt. Het zou anders zijn als het uitdrukkelijk de wens van de wetgever was om dat te wijzigen. Maar dat was niet de uitdrukkelijke wens van de wetgever. Ik moet erop wijzen dat in de Tweede Kamer en, naar ik meen, ook in de Eerste Kamer het bepaald niet zo was, dat iedereen van mening was dat de wet gewijzigd moest worden. De eerste keer dat wij overigens over artikel 17 hebben gesproken, was in oktober jongstleden. Naar mijn mening heb ik toen voldoende aangetoond, dat ook al zou je het zo doen, er dan nog zeer veel zorgvuldigheid nodig was en dus ook een lange periode om een andere wijze van werken voor te bereiden. Mijns inziens zou die periode vast niet korter zijn dan de periode die nodig was om op basis van Hoofdstuk IIA te kunnen werken. Dat betekent dat dan de vergunningverlening niet sneller kan worden geregeld dan met het veilinginstrument. Ik blijf vinden dat het veilinginstrument een principieel beter instrument is dan het "beauty contest"-instrument. Ik verwijs naar hetgeen de heer Luijten hierover gezegd heeft. Het betreft hier overigens niet alleen een wens van de VVD in beide Kamers, maar ook van vrijwel alle fracties in de Tweede Kamer. Vervolgens komt dan de vraag naar voren wanneer je dat instrument begint toe te passen. Op enig moment moet je wat dat betreft de lijn trekken. Vorig jaar december hebben wij dat gedaan. Dat daarna Murphy's law een rol ging spelen, is iets dat ook ik helaas moet erkennen. Het is bepaald niet zo dat ik heb zitten wachten of dat ik uiterst traag heb gehandeld, neen, een aantal ontwikkelingen heeft het mij gewoon onmogelijk gemaakt om het sneller te doen dan is gebeurd.
De heren Boorsma en Zijlstra hebben gesproken over de marginale kostentheorie, verwijzend naar het feit dat overgegaan wordt van een duopolie naar een oligopolie. Ik zou erop willen wijzen dat dit laatste een heel tijdelijke situatie zal zijn, omdat de nieuwere technieken er al aankomen. Binnen enkele jaren kunnen wij weer een nieuwe techniek op het terrein van de mobiele communicatie verwachten, waardoor er weer andere mogelijkheden en dus meer aanbieders op die markt kunnen komen. Ik vraag mij overigens af of er nu sprake is van een echt oligopolie. Het hangt er namelijk ook van af hoe groot de markt feitelijk is of het een oligopolie wordt of dat het werkelijk een concurrentie wordt. Ik heb redelijk goede hoop dat het meer zal zijn dan een oligopolie. Overigens is er op zichzelf geen directe relatie tussen de vaste kosten, de prijs die door een winnaar van de veiling moet worden opgebracht, en de opbrengsten die worden gegenereerd door het aanbieden van mobiele diensten. Uiteindelijk is de concurrerende markt de bepalende factor voor het niveau van de consumentenprijzen. Of dat nu in een duopolie of in een oligopolie is, ook daar speelt dat wel degelijk een rol. Misschien niet volledig maar wel voor een groot deel.
De heer Boorsma is ingegaan op mijn opmerking dat de veilingopbrengsten lager zijn na het schrappen van de naheffing. Voorzitter! Ik heb gedoeld op de daling van de totale opbrengst. In het mondeling overleg heb ik slechts willen aangeven dat het zeer moeilijk is om te schatten in hoeverre het schrappen van de naheffing de biedingen van de nieuwkomers zal beïnvloeden. Wij zullen dat helaas ook nooit te weten komen. Wij gaan nu uit van onze eigen theorieën en wij zullen straks zien wat het oplevert. Daarbij is het nog helemaal niet zeker of het daadwerkelijk tot een veiling komt. Dit hangt namelijk af van het aantal aanvragen.
Voorzitter! Ik heb afgelopen vrijdag de frequentiebeschikkingen toegezonden aan KPN en Libertel. Dit heeft overigens niets te maken met het feit dat ik vandaag in dit huis deze wetten moet behandelen. Er is gesuggereerd dat dit voor een versnelling van het proces heeft gezorgd, maar zo is het niet. Voorzitter! Nadat het onderzoek is afgerond, moet er normaal onderhandeld worden met de huidige aanbieder van ATF, dus met KPN. KPN en Libertel hebben beide behoefte aan extra frequenties. KPN kan dit zelf oplossen, maar Libertel helaas niet. Er was dan ook dringend overleg nodig over een acceptabel tempo. Aan de ene kant moeten wij ervoor uitkijken dat ATF niet in één keer wordt opgeblazen, terwijl aan de andere kant de frequenties snel geleverd moeten worden. Zoals gezegd, zijn de beschikkingen de deur uit en ik heb goede hoop dat er een bevredigende oplossing gevonden zal worden.
Libertel krijgt per 1 januari 1998 drie aanvullende frequentiekanalen toegewezen uit de ATF-ruimte en per 1 juli 1998 nog eens zes. Overigens zal KPN in dat jaar eenzelfde hoeveelheid frequentiekanalen voor GSM ter beschikking krijgen uit de ATF-ruimte. Ik meen daarmee tijdig en zorgvuldig op de aanvraag van Libertel gereageerd te hebben. Men heeft een behoorlijke ruimte gekregen.
Alle woordvoerders zijn ingegaan op de periode van uitsluiting. Aan de ene kant wordt de vraag gesteld of er wel voldoende level playing field is nu de nieuwe aanbieders via een veiling frequenties moeten zien te verwerven en de oude aanbieders geen naheffing krijgen. Aan de andere kant wordt gevraagd of de periode van uitsluiting van de huidige aanbieders niet te lang is. Ik wijs erop dat het bekorten van de uitsluiting leidt tot een beïnvloeding van het level playing field. In de Tweede Kamer is juist op een periode van drie jaar aangedrongen omdat het vrij lang duurt voordat het systeem is opgebouwd. Libertel is ongeveer anderhalf jaar bezig geweest met investeren, voordat het eigen net voldoende was opgebouwd. Dit geldt ook voor de nieuwe aanbieders. De opbouw van DCS-1800 is nog gecompliceerder dan het GSM-net.
Voorzitter! Er is naar de criteria voor verlenging gevraagd. In overleg en met instemming van de Europese Commissie is de tijdelijke uitsluiting tot stand gekomen. Die uitsluiting moet worden gezien in het licht van de bevordering van de mededinging. Die is geregeld in artikel 2, lid 4, van Richtlijn 96/2/EG. Op grond daarvan is het mogelijk, zo'n maatregel te nemen. De uitsluiting is nodig om nieuwe aanbieders de kans te geven, hun net op te bouwen. Daarbij hebben Libertel en KPN de beschikking over de GSM-frequenties van ATF-3. Ook daar wordt extra ruimte geschapen om de groei de komende jaren op te vangen. Na twee jaar zal worden bezien of er daadwerkelijk mededinging tot stand is gekomen. Dat zal worden getoetst aan Richtlijn 96/2/EG, met name aan artikel 2, vierde lid.
De heer Boorsma heeft een aantal vragen over de verkaveling gesteld, waarbij de heer Zijlstra en mevrouw Vrisekoop zich hebben aangesloten. De heer Boorsma stelt dat een nieuwe vergunninghouder, bijvoorbeeld Telfort, een redelijk ideaal pakket kan kopen, terwijl Libertel geen redelijk kavel kan aanschaffen. Aan de grote pakketten zijn echter ook enige eisen verbonden, allereerst die van landelijke dekking. Het was immers de bedoeling om naast KPN en Libertel meer aanbieders op de markt te krijgen. Daaraan is de eis van landelijke dekking gesteld. Met moet in een aantal jaren "uitrollen" over het gehele land. Die eis wordt terecht niet gesteld ten aanzien van de kleine pakketten.
Telfort – dat geldt voor iedere nieuwe vergunninghouder – zal eerst het gehele landelijk net op moeten bouwen. Tegen de tijd dat de vergunninghouders een landelijk net hebben opgebouwd en echt kunnen beginnen met het werven van abonnees, kan Libertel zijn frequenties waarschijnlijk al gebruiken. Libertel had anderhalf jaar nodig om het eigen net op te bouwen tot een landelijk net.
De heer Boorsma vraagt mij waarom ik niet vier grote pakketten van 12,5 of 15 megahertz veil. Ik doe dat niet omdat dan alle flexibiliteit uit de markt wordt weggenomen. Wij lopen een grote kans dat dan juist voor de kleine pakketten grote schaarste ontstaat. Dat lijkt mij heel raar. Wij verwachten namelijk dat er veel belangstelling voor de kleinere pakketten zal zijn. Je moet er dan voor zorgen dat daarvoor ruimte is. Door de verdeling die ik nu voorsta, is overigens vier keer 15 megahertz een mogelijke uitkomst, maar die wordt dan wel door de markt bepaald. Juist het feit dat KPN en Libertel in concurrentie met de andere gegadigden moeten bieden, maakt de markt transparant.
Ik wijs er overigens nog op dat aan de kleinere pakketten geen nadere eisen worden gesteld. Zij mogen gebruikt worden voor regionale toepassingen. Ik ga er ook van uit dat KPN en Libertel geenszins de bedoeling hebben om een landelijk DCS-1800-net uit te rollen. Zij zullen het regionaal willen gebruiken. Dat lijkt mij ook heel verstandig, als je een compleet GSM-net hebt opgebouwd. Dat is ook de reden dat het mij niet verstandig lijkt om nu al bij voorbaat te bepalen dat wij naast twee landelijke pakketten, twee andere grote pakketten plus een paar kleintjes op de markt brengen. Op die wijze zou dat moeten gebeuren. Of de Kamer moet pleiten voor het uitgeven van vier landelijke pakketten met een verplichting. Dat lijkt mij echter iets te ver gaan. Ik verneem graag wat de heer Boorsma daar precies mee bedoelt.
Ik ben ervan overtuigd dat het goed is om de markt op te delen in twee grote pakketten met een verplichting om landelijk te opereren. Voor het overige moet zo flexibel mogelijk de markt op gegaan kunnen worden, waarbij kleinere en grotere pakketten samengesteld kunnen worden. Dat is veel flexibeler dan dat nu bij voorbaat vier grote pakketten, met of zonder verplichtingen, op de markt worden gebracht.
Voorzitter! Ik aarzel of ik een discussie met de heer Boorsma moet voeren over de vraag wat belasting is. Voor mij is een belasting in juridische zin bepalend, want daaraan heb ik mij te houden. De heer Boorsma heeft beaamd dat het in juridische zin waar is, maar in economische zin is dat zijn inziens niet het geval. Die discussie kan hij beter met de minister van Financiën voeren. Vooralsnog ga ik ervan uit dat dit niet moet leiden tot een wijziging van het belastingplan.
De heer Boorsma heeft gevraagd of ik een aanwijzing kan geven inzake de kosten van het toezicht. De tarieven voor toezicht worden vastgesteld door de OPTA en de RDR. Uitgangspunt is uitsluitend kostendekkendheid. De voorgestelde tarieven worden overigens door mij goedgekeurd. Ik moet ze ook beoordelen. Een aanwijzing kan ik niet geven. Wel kan ik goedkeuring onthouden. Dan zullen de tarieven dus aangepast moeten worden. Tegen vastgestelde tarieven kan altijd nog bezwaar worden gemaakt. Ik weet ook – ik heb dat in het schriftelijke antwoord gemeld – dat Libertel inmiddels bezwaar gemaakt heeft. Dat wordt op de normale manier behandeld.
De heer Boorsma heeft vervolgens een vraag gesteld over het mogelijk strijdig zijn van de uitsluiting van KPN en Libertel voor een ander onderdeel dan Richtlijn 96/2/EG waarop wij het besluit hebben genomen. In feite is deze vraag door de Commissie in een van haar brieven al beantwoord, omdat de Commissie er volledig mee instemt. Daarbij wijs ik erop dat in de overwegingen van Richtlijn 96/2/EG letterlijk vermeld is dat lidstaten af mogen zien van vergunningverlening, dus het uitsluiten van een DCS-1800-vergunning aan bestaande GSM-vergunninghouders als kan worden aangetoond dat dit nodig is in verband met de mededinging.
De heer Boorsma (CDA):
Dat is niet de pointe van mijn opmerking. Mijn opmerking hield in dat mijns inziens de richtlijnen van de Europese Gemeenschap voor verschillende uitleg vatbaar is. De minister kan dus zeggen dat op grond van de richtlijn uitsluiting gedurende twee of drie jaar wel mogelijk is, terwijl andere partijen die het Verdrag lezen – ik meen de artikelen 8 en 10 te hebben genoemd – tot de conclusie kunnen komen dat de richtlijn inhoudt dat uitsluiting per se niet mogelijk is omdat dat een gezonde bedrijfsontwikkeling in de weg staat. De Europese Gemeenschap heeft wel gezegd dat die gezonde bedrijfsontwikkeling op de markt van de telecommunicatie er moet komen.
Ik had in mijn aantekeningen nog een aantal voorbeelden waaruit blijkt dat partijen vanuit een verschillende achtergrond voortdurend een beroep kunnen doen op dezelfde richtlijn en toch tot tegenstrijdige uitspraken komen. Ik beweerde niet dat de minister iets verkeerd geïnterpreteerd zou hebben. Ik was benieuwd te horen of zij het mij eens is dat die richtlijnen niet goed eenduidig zijn geformuleerd.
Minister Jorritsma-Lebbink:
In de overwegingen wordt heel nadrukkelijk vermeld dat het mag. Naar mijn mening zijn de richtlijnen voldoende duidelijk geformuleerd. Uiteindelijk zal ooit een rechter bepalen of wij daarin gelijk hebben. Dat hangt af van het feit of iemand daarvoor al dan niet naar het Europese Hof stapt. Ik kan dat niet beoordelen. Mijns inziens is er voldoende helderheid. Iemand die er belang bij heeft, de richtlijnen aan te vechten, zal dat proberen. Die pogingen moeten dan maar gewaagd worden. Als dat leidt tot herziening van de richtlijn om deze nog meer te verduidelijken, dan heeft dat mijn hartelijke instemming. Ik heb niet het gevoel dat daarover enige twijfel kan bestaan.
Ik ga nu verder met de vragen van de heer Zijlstra. Een aantal daarvan heb ik reeds beantwoord bij de vragen van de heer Boorsma. De heer Zijlstra heeft ook gesproken over de naheffing en het level playing field. Hij heeft een aantal citaten gebruikt uit het mondeling overleg van enkele weken geleden. Hij meent dat mijn redenering nu anders is dan enkele weken geleden. Dat klopt, want de situatie is anders. Daar hoort een andere redenering bij.
Het standpunt van de Europese Commissie – en dat is de reden waarom wij het wetsvoorstel gewijzigd hebben – komt erop neer dat zij van mening is dat het opleggen van een naheffing onvoldoende kan worden gebaseerd op de noodzaak een eerlijke mededinging in de betreffende markt te verzekeren. Als er vanuit het oogpunt van een eerlijke mededinging geen noodzaak is om de last van de veilingsom op de nieuwe toetreders te compenseren en de Commissie zoals is gebleken geen Europeesrechtelijke bezwaren heeft tegen het afzien van de naheffing, dan kun je daaruit concluderen dat het schrappen van de naheffing niet kan leiden tot de situatie waarin vanuit Europeesrechtelijk standpunt weer van ongeoorloofde mededingingsaspecten sprake is. Daarbij wijs ik er wel op dat de bestaande GSM-vergunninghouders weliswaar geen vergoeding voor hun vergunning hoefden te betalen, maar dat zij wel de markt hebben moeten openbreken en dat zij daarbij aan een aantal eisen waren gebonden, die niet aan de nieuwe toetreders worden opgelegd. Daar kunnen de nieuwkomers ook van profiteren. Dat is ook in de schriftelijke beantwoording aan de orde geweest. Ik geloof dat de heer Boorsma zich op dat punt heeft laten overtuigen door de redenering die ik in het nader verslag heb aangegeven.
Er is gesproken over "eieren voor mijn geld kiezen". Ik heb in het mondeling overleg aangegeven dat er, voordat het wetsvoorstel werd ingediend, ook bij ons natuurlijk een discussie heeft plaatsgevonden over de vraag of wij nu wel of niet een naheffing zouden moeten invoeren. Wij hebben toen onder meer op basis van de uitspraken van de Europese Commissie in het Spaanse en in het Italiaanse geval, waar gedwongen een naheffing werd geïntroduceerd, een beslissing genomen. Wij hadden nog een aantal andere overwegingen op basis waarvan wij de naheffing erin hebben gezet, wetende dat daar een discussie over zou kunnen plaatsvinden.
Maar als je besluit om dat te doen, dan moet je ook motiveren waarom je het doet. Dat had ook te maken met het "level playing field" dat nota bene in die uitspraken door de Commissie als een argument werd gebruikt. Naderhand bleek dat de Commissie vond dat daar eigenlijk alleen maar sprake van was als je uit een volstrekt monopolistische situatie kwam, en dus niet als je al in een situatie van een duopolie, dus met vormen van concurrentie, aan het werk was. Dat is precies de reden waarom de Commissie in dit geval tot een ander oordeel leek te komen. Immers, ook hier kan de Commissie alleen signaleren dat het risico heel groot is dat wij ongelijk zouden krijgen. Dan zeg ik dat je inderdaad eieren voor je geld moet kiezen en het instrument niet moet inzetten.
Ik vond het echter geen slecht instrument. Ik zeg nu niet dat veilen voor mij hiermee een slecht middel is geworden. Die mening ben ik nog steeds niet toegedaan. Ik heb overigens al het nodige gezegd over de marginale kostentheorie in mijn reactie op het betoog van de heer Boorsma.
De heer Zijlstra heeft aangegeven dat KPN ook het oordeel van de Europese Commissie heeft gevraagd over de tweejarige exclusiviteit. Dat is mij nog niet geworden. Dat is voor mij dus nieuws. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen. Ik neem aan dat KPN hetzelfde antwoord zal krijgen als ik daarop gekregen heb. Het lijkt mij dat enige constantheid bij de Commissie op z'n plaats zou zijn.
De heer Zijlstra (PvdA):
Voorzitter! Dat verbaast mij wat. Ik heb hier een brief van de heer Dik aan de heer Van Miert van ruim een week geleden. Daarin schrijft de heer Dik dat hij het zeer op prijs zou stellen om het standpunt van commissaris Van Miert te vernemen over de in de bijgevoegde notitie vermelde argumenten. Hij vraagt voorts om een oordeel over de Europeesrechtelijke toelaatbaarheid van het beleidsvoornemen. Dat gaat dan over de exclusiviteit. Het verbaast mij dus enigszins dat die brief niet bekend is op het ministerie.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Het gebeurt de laatste tijd wel vaker dat brieven eerst naar de Kamer gaan en daarna naar de minister. Dat vind ik niet zo erg. Wij zullen hem ongetwijfeld wel krijgen. Bovendien is de brief niet aan mij gericht. Het is overigens natuurlijk geen officiële vraag. Er wordt alleen gevraagd om een reactie. Het is dus geen klacht. Men vraagt een oordeel en daar zal een antwoord op komen. Ik neem aan dat dat hetzelfde antwoord zal zijn als ik in de brief van 20 oktober jongstleden heb gekregen.
De heer Zijlstra heeft voorts gevraagd naar de andere procedures, bijvoorbeeld die van Enertel. In het algemeen ben ik van oordeel dat wij de nu lopende procedures bij de Europese Commissie met vertrouwen tegemoet kunnen zien. Wij hebben echt alles gedaan om ook zo zorgvuldig mogelijk te handelen.
Door de heer Zijlstra is opgemerkt dat KPN zou kunnen stellen dat de overheid door exclusiviteit voor anderen het rendement van haar investeringen in zou kunnen perken. Ik wijs erop dat in de GSM-procedure KPN er indertijd expliciet op is gewezen dat men er niet van mocht uitgaan dat men automatisch een DCS-1800-vergunning zou krijgen. Zeker op grond van het gestelde in richtlijn 96/2 en de brieven van de Commissie ben ik van oordeel dat die exclusiviteit gerechtvaardigd is en dat KPN kon weten dat de mogelijkheid dat het zo zou gaan, er was.
De heer Zijlstra verwacht dat er binnen de mobiele markt deelmarkten zullen ontstaan met monopolistische trekken, hetgeen zou betekenen dat de tarieven niet in de buurt komen te liggen van het minimum van de gemiddelde totale kosten. Dit is weer een verlenging van de marginalekostentheorie. Voorzitter! Ik stel voorop dat ik niet heb bedoeld dat de mobiele markt het theoretische extreme van volkomen concurrentie binnen korte tijd zal bereiken. Echter, ook een markt zonder een volkomen concurrentie maar wel met voldoende concurrentie gaat de goede kant op. Ik heb willen aangeven dat toenemende concurrentie doorberekening in de tarieven zo goed als, misschien wel helemaal onmogelijk zal maken. Ook moet worden bedacht dat de mobiele markt in steeds grotere markten concurreert, óók met de markt voor vaste telefonie. Ook dat maakt de ontwikkeling van deelmarkten met monopolistische trekken zeer onwaarschijnlijk.
Voorzitter! Mevrouw Vrisekoop vraagt welke mogelijkheden er voor nieuwe vergunninghouders tijdens de exclusieve periode zijn om diensten van een mindere kwaliteit te leveren. Ik zou niet goed weten welk belang de nieuwe vergunninghouders erbij zouden kunnen hebben om diensten van een slechte kwaliteit te leveren wanneer zij klanten willen werven. Ze mogen natuurlijk zelf die keuze maken, maar...
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Dit houdt verband met de vragen die door KPN aan Van Miert zijn gesteld. In de begeleidende brief wordt gesteld dat men van harte hoopt dat wij bij onze beraadslagingen kennis kunnen nemen van het antwoord van Van Miert.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Dat is, geloof ik, een bijzondere brief. Ik vind het jammer dat ik hem niet heb. Misschien had hij 'm beter aan mij kunnen schrijven, dan had ik...
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Dat zou duidelijker zijn geweest, ja.
Wanneer ze in de periode van de exclusiviteit niet kunnen beschikken over de frequenties die nu geveild worden en de exploitatie daarvan nog niet ter hand kunnen nemen, is er een beperkte mogelijkheid om de exploitatie van de bestaande frequenties, waarover zij wél beschikken, uit te voeren. Het zou mogelijk zijn dat ze daardoor een kwalitatief mindere dienstverlening zouden moeten aanbieden. Immers, ze zijn beperkt in hun mogelijkheden. Op welke wijze zou u invloed kunnen uitoefenen opdat dit zou kunnen worden voorkomen?
Minister Jorritsma-Lebbink:
Ze mogen de keuze zelf maken. Als ze het slecht doen, zullen ze weinig klanten werven. Er is nu voldoende frequentieruimte gecreëerd zodat KPN en Libertel de groei aankunnen. Ze zullen dan ook investeren en de kwaliteit verbeteren. Daaraan valt inderdaad nog wel het nodige te doen, als ik die opmerking nog eens mag maken. Naarmate anderen het slechter doen dan zij, zullen die anderen geen klanten werven. Gaan ze het beter doen dan KPN en Libertel, dan zullen ze dat wél doen. Ik constateer dat KPN en Libertel toch behoorlijk concurrerend zijn; ook als ik het vergelijk met sommige buitenlanden. Ik heb het gevoel dat zo'n mindere kwaliteit vanzelf door de markt zal worden afgestraft.
Dan heeft mevrouw Vrisekoop nog gevraagd of er na de toets bekend zal worden gemaakt, welke partijen meedoen. Dat is niet het geval; dat is overigens ook in de nota naar aanleiding van het verslag in de Tweede Kamer al gemeld en aldus is het ook in de onderliggende regelgeving opgenomen, die voorzover mogelijk gelijk met of direct na het verschijnen van de wet in het Staatsblad zal worden gepubliceerd.
Mevrouw Vrisekoop heeft ook nog gevraagd of er tijdens de veiling per ronde bekendgemaakt wordt wie het hoogste bod heeft gedaan. Dat doen wij niet. Er is veel onderzoek naar gedaan, hoe je een veiling het best kunt organiseren. Een van de redenen waarom wij het niet doen, is het voorkomen van samenspanning en het beschermen van de privacy van de deelnemers. De voor deelnemers relevante informatie is de hoogte van het bod en het aantal nog actieve deelnemers per kavel. Volgens het veilinginstituut Creet van de universiteit van Amsterdam is er geen enkele aanleiding om meer informatie te geven. Informatie omtrent de identiteit van de bieder zou de allocatie zelfs kunnen schaden, omdat effectieve vormen van samenspanning daardoor wel heel erg makkelijk zouden worden.
De exclusieve periode gaat direct bij de vergunningverlening in. Deze periode verkorten zou een probleem opleveren, want dat zou natuurlijk toch weer de belangen van de nieuwkomers kunnen schaden, omdat ook zij recht hebben op zoveel mogelijk rechtszekerheid. Ik houd het dus voorlopig op twee jaar, tenzij mocht blijken dat er in die twee jaar niet voldoende marktwerking is ontstaan. Dat is de afspraak die nu gemaakt is. Oorspronkelijk gingen wij uit van drie jaar, maar nu is het twee jaar, met een mogelijkheid van verlenging met een jaar als de marktwerking onvoldoende is gebleken. De marktontwikkeling kunnen wij overigens pas over enige tijd beoordelen.
Voorzitter! De heer Pitstra zeg ik zeer veel dank voor zijn steun. Hij heeft gevraagd naar de financiële positie van Libertel. Het aantal abonnees van dit bedrijf groeit snel, maar het maakt ook nog steeds hoge kosten: investeringen in de infrastructuur en marketingkosten. In het jaarverslag over 1996 geeft Libertel aan dat de ontwikkelingen binnen het verwachtingspatroon passen, dus het beantwoordt aan wat men bij het toetreden tot de tender had verwacht. Meer kan ik er ook niet over zeggen.
Eventuele fusies moeten getoetst worden aan de fusiebepalingen in de Mededingingswet. Ik heb begrepen dat de heer Kist, de baas van het NMA, vanavond nog op de televisie was. Zoals het er nu naar uitziet, zal men daar ook streng kijken naar mogelijke te grote machtsconcentraties. Dit lijkt mij zeker op deze markt op dit moment nog wel van belang.
De heer Pitstra heeft ook nog gevraagd wat ik ga doen met de motie over site-sharing, omdat die aanvankelijk bij mij op bezwaren stuitte. Nu zijn bezwaren altijd erg interessant, maar als de Kamer een uitspraak doet, behoor je die in principe te respecteren, tenzij je belangrijke argumenten hebt om zo'n uitspraak niet over te nemen. Het was overigens geen motie, maar een amendement. Dan is de situatie nog ernstiger, want daar heb ik mij gewoon aan te houden, omdat daarmee de wens van de Kamer gewoon in de wet wordt opgenomen. Ik had erg veel bezwaren tegen de eerste versie van het amendement. In het debat hebben wij het amendement in overleg aangescherpt, waardoor een flink deel van mijn bezwaren werd weggenomen. Daarom heb ik het daarna ook overgenomen, zodat het nu helemaal geen bezwaren meer bij mij oproept.
De heer Pitstra haalde Intermediair aan, toen hij stelde dat meer concurrentie niet altijd lagere prijzen garandeert. In algemene zin kan ik daarin meegaan. Ik wil wel stellen, dat de introductie van concurrentie wel degelijk een voorwaarde is voor lagere prijzen. Als wij kijken naar de Nederlandse markt voor mobiele telecommunicatie, ben ik er zeer van overtuigd dat hier de introductie van nieuwe spelers zal leiden tot lagere prijzen, al was het maar omdat de afgelopen periode heeft bewezen dat de introductie van een tweede speler leidde tot lagere prijzen op de markt.
De heer Luijten heeft gevraagd door wie wordt bepaald of de exclusieve periode verlengd moet worden. Hij vraagt of het niet veel duidelijker is om meteen te zeggen dat het twee jaar is. Het is de verantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat om te besluiten of die periode verlengd moet worden of niet. Dat zal dus ook alleen gebeuren als dat nodig is om de mededinging tot stand te brengen conform de richtlijn mobiele telefonie. Ik zal dat dus alleen doen als het aantoonbaar nodig is en in overleg met de Commissie.
De heer Luijten vroeg zich af of het wel gaat om echte nieuwkomers bij Enertel en Versatel. Ik heb daar zelf ook wel eens uitspraken over gedaan. Ik ben het wel met hem eens dat het geen kleine jongens zijn. Het zijn geen jonge of nieuwe ondernemers. Het gaat niet zozeer om nieuwkomers in algemene zin als wel om nieuwkomers op de Nederlandse markt. Natuurlijk kunnen dat ook grote spelers zijn.
Gevraagd is of de uitsluiting betekent dat KPN en Libertel beschikken over minder frequenties. Tijdens de exclusieve periode is dat inderdaad het geval, afgezien van de frequenties die zij in de loop van volgend jaar krijgen uit het ATF-3-net. Dat was overigens ook de afspraak die gemaakt is met de GSM-aanbieders. Daar staat tegenover dat in die eerste periode de nieuwkomers nog geen net hebben opgebouwd. Of KPN en Libertel na de exclusieve periode nog steeds minder frequenties tot hun beschikking hebben, hangt af van het aantal dat zij op de veiling verwerven. Met de voorgestelde verkaveling is mijns inziens een gelijkmatige verdeling wel degelijk mogelijk.
Ik heb over de frequenties en de pakketten al geantwoord. Mijn mening is dat het heel onverstandig zou zijn om nu te veel grote pakketten uit te delen, waardoor de markt zeer gefixeerd wordt.
Nog een laatste antwoord aan de heer Pitstra, die sprak over de opbrengsten van de KPN-aandelen. Ik mag erop wijzen dat de KPN-aandelen niet alleen afhankelijk zijn van de telecommunicatiemarkt in Nederland. KPN is inmiddels ook actief op buitenlandse markten. KPN bestaat vooralsnog ook uit een postonderneming die zeer rendabel is tot nu toe, waarvan wij ook zeer grote verwachtingen hebben. Na de splitsing zullen er twee soorten aandelen zijn. Wij zullen daar nog afzonderlijk over spreken als de splitsingswet in Tweede en Eerste Kamer behandeld wordt. Ik ben nog steeds van mening dat de aandelen PTT hun rendement wel hebben. Wij moeten op enig moment besluiten wanneer wij en of wij nog meer aandelen willen verkopen. U weet dat wij in algemene zin hebben afgesproken dat KPN-aandelen in principe geen aandelen zijn waar de overheid aan vast zou hoeven te houden, zeker niet als de markt echt gaat werken. Maar voor het moment van verkoop geldt dat in de brochure over de vorige afstoting aankondigingen zijn gedaan dat er in elk geval een bepaalde periode tussen zit. Of wij sneller willen verkopen of niet is dan ook een zaak van overleg met KPN en in dit geval ook mijn collega van Financiën. Wij zullen daar dan een momentum voor moeten kiezen. Dat momentum is op dit ogenblik nog niet bepaald.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De heer Boorsma (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Ik heb begrepen dat de pauze ook goed was om nog even met de voorzitter van de commissie te spreken over een eventueel misverstand ten aanzien van de agendering van dit voorstel. Wat ik alleen maar wilde opmerken, was dat de minister tijdens de commissievergadering – ik citeer nu – een dringend beroep heeft gedaan op de leden van de vaste commissie om het voorstel met spoed te behandelen, opdat het vóór 1 december in het Staatsblad kan worden gepubliceerd. De minister kan toch niet ontkennen dat wij in ieder geval een grote bijdrage hebben geleverd om daaraan mee te werken.
Er blijven nog aantal punten over, mijnheer de voorzitter. Zo heb ik, zoals dat wel eens gezegd wordt in mijn kring, als eerlijk econoom gevraagd om dit wetsvoorstel te mogen behandelen, omdat er zoveel buitengewoon interessante economische, prijstheoretische aspecten aan zitten. Luisterend naar de minister moest ik steeds weer daaraan denken: wat zit er een hoop economie in dit wetsvoorstel. Dat wordt natuurlijk wat moeilijker, als je je als eerlijk econoom, gepromoveerd op de afwenteling van belastingen in oligopolistische markten, waar het hier nogal over is gegaan, dan ook nog eens uitspraken veroorlooft over bijvoorbeeld détournement de pouvoir.
Om daarmee te beginnen, wijs ik erop dat de minister heeft opgemerkt dat het anders zou zijn, als er een uitdrukkelijke wens was van de wetgever enz. en dat haar dit niet gebleken was. Ik heb opgemerkt dat tijdens het mondeling overleg gesproken is over een notitie, waarin ik een voorstel had gedaan de AMvB te veranderen. Dat komt dan van de medewetgever en het is tijdens een procedure, zodat er dan nog geen nadrukkelijke uitspraak kan zijn van dit huis – laat staan van de Tweede Kamer, omdat wij nu eenmaal aan zet waren. De minister kan in dit huis ook niet volhouden dat er sprake zou zijn van een uitdrukkelijke wens van de wetgever, als de Tweede Kamer bijvoorbeeld iets heeft besloten.
De minister heeft opgemerkt dat vrijwel alle fracties de veiling een beter instrument vonden. Het zal haar niet ontgaan zijn dat ook de CDA-fractie heeft opgemerkt, via mij als woordvoerder, vertrouwen te hebben in de veiling als een goed instrument, doch dat de vraag veeleer was – dat erkende de minister zelf ook al – wanneer je daarmee moet beginnen. Daar zijn inderdaad de problemen begonnen, maar wij erkennen dat de veiling een goed instrument is. Ik heb zelfs gesproken over een innovatief instrument.
Er is vervolgens een hoop gesproken over oligopolie of concurrentie. Om te beginnen wijs ik erop dat duopolie ook een vorm is van oligopolie, omdat oligopolie inhoudt: enkele aanbieders. Dat kunnen er twee zijn, dat kunnen er drie zijn, maar het kunnen er ook vijf zijn. Het kunnen er echter nooit zoveel zijn dat geen enkele aanbieder invloed heeft op de prijs. Vervolgens lijkt de indruk te zijn ontstaan dat je bij oligopolie geen prijsconcurrentie zou kunnen hebben en dat bij volkomen concurrentie, gekenmerkt door atomistische concurrentie en dergelijke, er veel prijsconcurrentie zou zijn. Allen die wel eens de boeken hebben gelezen over workable competition etc., weten echter dat juist in een oligopolistische markt de prijsconcurrentie veel feller kan zijn dan in een atomistische markt. Tegelijkertijd weten diezelfde personen dat ook in een oligopolie juist het gevaar kan ontstaan van een kartel, van het vastleggen van prijzen en van afspraken, waarbij prachtige citaten opgeld doen zoals: don't rock the boat.
Oligopolie kan dus leiden tot sterke prijsconcurrentie. Ik maakte al even de opmerking over een boek dat ik ooit in een grijs verleden heb geschreven ter verwerving van de doctorstitel. Ik wil de minister wel een exemplaar toesturen, als zij ooit nog eens vrije tijd heeft, om na te lezen onder welke omstandigheden belastingen of, in dit geval, prijzen op veilingen zouden kunnen worden doorberekend in de prijzen. Nu, daar laat ik het maar bij. Ik denk namelijk dat de minister niet geïnteresseerd is in een verdere prijstheoretische discussie en ik eerlijk gezegd ook niet.
Ik ben blij met de opmerkingen van de minister over het toekennen van extra frequenties aan Libertel en KNP uit de zogenaamde ATF-frequentieruimte. Mij even concentrerend op Libertel, dit betekent dat Libertel in elk geval de komende twee jaren kan doorgroeien. Wij hebben daarover onze zorg uitgesproken. Het betreft een jong en geen groot bedrijf, dat nog steeds in de rode cijfers zit. Dat bedrijf kan alleen uit de rode cijfers komen door een verdere vergroting van de omzet ter dekking van allerlei reeds gemaakte vaste kosten.
Een punt is echt blijven hangen, tenzij ik niet goed geluisterd heb. Ik heb in ieder geval een poging gedaan op dit late avonduur. Dat betreft de vraag, wanneer de uitsluitingsperiode verlengd kan worden tot drie jaar en wat de criteria daarvoor zijn. De minister heeft dit vragenderwijs herhaald, maar ik zou graag in beantwoordende zin van haar horen wat die criteria zijn. Ik heb benadrukt dat transparantie inhoudt, dat nu duidelijk wordt welke criteria dat zijn, zodat een onderneming daarmee rekening kan houden.
Voor ik op het springende punt kom, wil ik nog een opmerking maken over de tarieven. Ik heb goed begrepen dat de minister geen aanwijzing kan geven. Ik had mij niet zo goed verdiept in dat onderwerp. De minister kan echter wel goedkeuring onthouden. De minister stelt dat de tarieven kostendekkend zijn. In dit verband weer een opmerking van een econoom. Juist bij dit soort beschermde instellingen, en dat is OPTA, is het heel goed te kijken wat de kosten en de lasten zijn, want de praktijk is dat tarieven lastendekkend worden gesteld. Als er geen rem is op lasten, als er geen prikkels zijn die dwingen tot efficiency, zijn de lasten veel hoger dan de kosten. Vandaar dat ik de minister wil vragen, de ontwikkeling van de tarieven zorgvuldig te volgen en desnoods maar eens goedkeuring te onthouden om zo toezichthouders – in dit geval OPTA – te dwingen dat enigszins binnen de perken te houden.
Tot slot kom ik bij wat is genoemd "het voorstel-Boorsma" en wat ik heb aangekondigd als een eventuele motie. De motie wordt niet ingediend. Andere fracties zullen wellicht aangeven waarom zij daaraan niet willen meedoen. Het is hier een bestendige gedragslijn dat er een motie wordt ingediend als daarvoor zeer brede steun bestaat. Daarvan is geen sprake. Ben ik daar rouwig om? Het is natuurlijk altijd aardig in de Handelingen te komen met een motie waarop je naam staat. Dat genoegen heb ik in het verleden wel gesmaakt. Eerlijk gezegd had ik ook aarzelingen. Waarom? De minister heeft meteen al bij de aanvang van mijn betoog gemerkt dat ik haar vanavond op heel veel punten tegemoetgekomen ben en heb aangegeven dat zij waarschijnlijk wel gelijk heeft gehad. Nu wil ik haar slechts halverwege tegemoetkomen. Ik weet het niet. Ik ben gaan aarzelen toen de minister zei, dat, als de bestaande bedrijven een pakket DCS-1800 moeten kopen van een omvang van bijvoorbeeld 15 frequenties, daaraan verbonden is de voorwaarde van landelijke dekking. Moeten die bestaande bedrijven daar blij mee zijn? Zouden KPN en Libertel niet veeleer gediend zijn met een kleine kavel van DCS-1800-frequenties in bijvoorbeeld de stedelijke gebieden, want zij hebben al een landelijk uitgerold net via de GSM-frequenties? Ik ben het niet helemaal met de minister eens, omdat zij gelijktijdig in dat betoog opmerkte dat de uitkomst best kan zijn dat toch de bestaande bedrijven te samen met de twee grote toetreders de pakketten zullen opkopen, zodat evengoed dat probleem ontstaat waarop collega Luijten vooral heeft gewezen, namelijk dat er te weinig kleine kavels DCS-1800-frequenties beschikbaar zullen zijn voor regionale exploitanten. Dat probleem blijft dus bestaan, ongeacht of collega Luijten mijn voorstel gesteund zou hebben of niet. Dat gevaar zit er sowieso in. Dat heeft de minister ook duidelijk gemaakt. De minister leek zich iets te veel te verplaatsen in de positie van de raad van bestuur van KPN. Als eerlijk econoom moest ik mij al verdiepen in tal van juridische zaken. Als ik mij dan ook nog eens moet gaan verdiepen in het denken van de ondernemer, dan wordt het te veel voor een eenvoudig Kamerlid.
Ik zal met veel belangstelling luisteren naar het antwoord van de minister op de vraag wanneer de uitsluiting kan worden uitgebreid naar drie jaar. Ik heb al eerder aangegeven dat de CDA-fractie geen moeite heeft met de wet, maar met bepaalde aspecten van de uitvoering. Wij zullen het wetsvoorstel graag steunen.
De heer Zijlstra (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! Ook ik dank de minister voor haar antwoorden. Er is een gat ontstaan in het "level playing field" door de vervallen naheffing. Dat gat is niet door nieuwe asymmetrie opgevuld. Als er dus een "level playing field" was, is het er nu niet meer. Uit het antwoord van de minister proef ik dat zij het daarmee eens is, dat zij eieren voor haar geld heeft gekozen, dat zij voor een pragmatische oplossing heeft gekozen.
Wij hebben geen principieel bezwaar tegen veilen, maar wel als dat veilsysteem eenzijdig financiële lasten legt op een deel van de vergunninghouders, bestaande of aanstaande. Eventueel in een later stadium, als de symmetrie is verzekerd, is voor ons een veilingsysteem aanvaardbaar. Juist in deze overgangsperiode was het niet verstandig om het door te zetten. De minister had eerder de bakens kunnen verzetten. Er zijn beoordelingsfouten gemaakt en de gedwongen naheffing is daarvan een duidelijke illustratie.
De minister heeft ons gezegd dat zij het vreemd vond dat men enerzijds het gebrek aan een "level playing field" aan de kaak stelt en anderzijds ervoor pleit, de exclusiviteit op te heffen. Het is waar dat die exclusiviteit tot compenserende asymmetrie leidt en dus positief beoordeeld moet worden. Ik heb net als de minister heel pragmatisch gesproken over de risico's die bij de Europese Commissie kunnen ontstaan, net als bij de naheffing. Ik doel op de maatregelen die KPN en Libertel bij de vergunningverlening niet konden bevroeden en waar zij dus ook niet aan gehouden kunnen worden. De exclusiviteit is op zichzelf terecht, omdat zij bijdraagt aan een naderbij komen van het "level playing field", maar datzelfde gold voor de naheffing. Ook daar zou KPN voor gewaarschuwd zijn. Volgens de Europese Commissie kennelijk niet voldoende. Wij hebben daarom gepleit voor een strategie die inhoudt dat bij de eerste tekenen de markt geheel geopend wordt om tegenstrevers, zoals eventueel de Europese Commissie, de wind uit de zeilen te nemen.
Over het economische theorema van oligopolie, monistische concurrentie en volkomen concurrentie wil ik nu niet veel meer zeggen. Ik zeg de minister nogmaals dat voor de volkomen concurrentie, die zij de "perfect competition" noemt, transparantie, atomisme en een homogeen goed nodig zijn. Anders dan collega Boorsma denk ik dat er deelmarkten zullen ontstaan. Die deelmarkten zullen juist ontstaan, omdat de minister aangeeft dat er verschillende diensten zullen worden aangeboden. Dan krijg je vanzelf deelmarkten. Dit betekent volgens de economische theorie dat perfect competition per definitie afwezig zal zijn en dat men dus meer dan de laagste totale kosten goed zal kunnen maken. Met andere woorden: men zal dus winst kunnen behalen.
Mijnheer de voorzitter! Over het voorstel van de heer Boorsma en mijzelf wil ik aanvullend nog dit zeggen. Het voorstel om meer grote pakketten te veilen, wordt niet door de minister begroet, onder meer omdat regionale netten samengevoegd zouden kunnen worden en er in feite dus toch zo'n landelijke dekking uit de optelsom van regionale netten tot stand zou kunnen komen. Als ik mij echter niet vergis, heeft men bij de regionale netten geen verplichting tot roaming, het beschikbaar stellen van het eigen net, en het delen van de opstelpunten, de site sharing. Als ik daar gelijk in heb, zouden er bij een samenvoeging van regionale netten geringere mogelijkheden zijn voor nieuwkomers, zoals Telfort en Enertel, om van een KPN- en een Libertel-net gebruik te maken. Hetzelfde zou, als ik dit goed heb, kunnen gelden voor de opstelpunten. Door de samenvoeging van regionale netten zouden er voor nieuwkomers dus slechtere omstandigheden ontstaan dan bij een directe landelijke dekking door een groter pakket. Als het zou is, zou de minister vanuit die gedachte toch voor dat voorstel moeten zijn. En dan laat ik de schaarste van die regionale netten ter zijde. Dat is namelijk een argument op zichzelf.
Tot slot kom ik op onze eigen gedachten over het wetsvoorstel. De veiling zal naar onze inschatting leiden tot het minste tijdverlies. Ons leek de argumentatie van Enertel om alsnog een vergelijkende toets toe te passen, degelijk. Na lezing van de pleitnotitie van de landsadvocaat bij het kort geding van Telfort c.s. lijkt de argumentatie van de landsadvocaat ons echter nog wat degelijker. Vanwege het geringere tijdsverlies zullen wij dus vooral op pragmatische gronden voor dit wetsvoorstel stemmen.
De heer Luijten (VVD):
Voorzitter! Ook de VVD dankt de minister voor haar uitvoerige antwoorden. Op twee punten heb ik nog een vraag. De minister heeft gezegd dat zij in overleg met de Commissie over twee jaar zal bepalen of er voldoende marktwerking is en om dan eventueel te besluiten om naar drie jaar te gaan. Mijn vraag was – die sluit een beetje aan bij de vraag van collega Boorsma – hoe je op dit punt tot een objectief oordeel kunt komen. Is de minister niet bang dat daar altijd weer procedures uit zullen voortvloeien, omdat partijen het daar nooit mee eens zullen zijn? Ik vind die twee tot drie jaar nog steeds een zwak punt in het geheel. Ik betreur dat, maar ik denk dat wij daar op dit late uur niet meer uit zullen komen.
Wat het voorstel van de heer Boorsma betreft, ben ik wel door de minister overtuigd. Ik ben het met haar eens dat er in theorie vier gelijke pakketten uit zouden kunnen komen bij een veiling. Het gaat mij echter te ver om nu exact te bepalen hoe er straks verdeeld gaat worden, met het risico dat er straks te weinig kleine pakketten zijn. Het komt natuurlijk linksom of rechtsom. Als je vier landelijke pakketten maakt, komen er automatisch minder kleinere pakketten. Een landelijk pakket is niet de simpele optelsom van kleinere pakketten. Er kan een lokale aanbieder zijn die voor het pakket in de Randstad vele malen meer zal bieden dan iemand die alleen geïnteresseerd is in een landelijk pakket. Ik denk dus niet dat het zo simpel is en dat wij hier moeten bepalen dat het vier keer een gelijk pakket moet zijn. Ik zou dit toch wat meer aan de markt willen overlaten.
Voorzitter! Wij waren, wij zijn en wij blijven voor de veiling. Wij zullen dan ook met volledige instemming voor dit wetsvoorstel stemmen.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzitter! Laat ik beginnen met mijn zegeningen te tellen. Ik meen dat allen hier hebben gezegd dat het veilinginstrument een goed instrument is en dat het probleem alleen is gelegen in de vraag wanneer je het begint te hanteren. Vorig jaar was ik er al van overtuigd dat het het goede instrument was. Als je eenmaal zo'n knoop hebt doorgehakt, moet je er ook zo snel mogelijk mee beginnen. Anders is er altijd een reden om het niet in te voeren omdat er weer een probleem ligt. Toen wij het wetsvoorstel vorig jaar voorbereidden, meende ik dat wij ruim voldoende tijd hadden. Dat neemt niet weg dat je dan natuurlijk altijd weer sneller wil. Helaas bleek het toen iets anders te lopen. Waar er hobbels op de weg kwamen, hebben wij steeds geprobeerd die zo snel mogelijk weg te nemen, teneinde weer verder te kunnen gaan.
Wat betreft de exclusiviteitsperiode gaan wij uit van "twee jaar, tenzij". Dat "tenzij" wordt alleen van toepassing indien dat nodig is voor het tot stand brengen van daadwerkelijke mededinging. Dat is ook het criterium in de richtlijn mobiel. Meer staat er niet in en meer kan op dit moment dus niet gezegd worden. Dat is dus het enige criterium. Dat betekent dat tegen het einde van de periode van twee jaar een analyse wordt gemaakt en dat het aan mij is om aan te tonen of het nodig is om de periode te verlengen. De Europese Commissie moet er dan vervolgens goedkeuring aan verlenen voordat ik tot verdere actie kan overgaan. Dan nog lopen wij risico's van procedures. Dan zal wellicht de rechter er nog een uitspraak over moeten doen. Laat ik zeggen, dat ik er zelf maar van uitga dat het niet nodig is die periode te verlengen – dat zou in ieder geval mijn wens zijn – en dat er inmiddels wel voldoende mededinging tot stand gekomen is.
De heer Boorsma (CDA):
De minister zegt dat er in de richtlijn niet meer staat dan het ene criterium dat zij noemde. Dat ontslaat haar toch niet van de plicht om ervoor te zorgen, dat dit in de nationale wetgeving zodanig nader is uitgewerkt, dat de onderdanen van dit land weten waar ze aan toe zijn als ze ergens aan beginnen. En dat is in wezen ons pleidooi, namelijk om thans zekerheid te geven, niet over de vraag of er over een aantal jaren voldoende concurrentie zal zijn – dat bepaalt de markt – maar over de vraag wat precies de criteria zullen zijn die de minister dan gaat hanteren. Dat betekent dat een onderneming thans kan weten welke risico's er aan een bedrijfsplan kleven. Ik meen toch dat de minister nu of op korte termijn zou moeten aangeven welke criteria over twee jaar gehanteerd zullen gaan worden.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzover ik nu kan zeggen, mag ik het niet eens nader opschrijven, omdat het enige criterium is: de daadwerkelijke mededinging. Er zijn geen vastomlijnde toetsingscriteria voor. Ik wil nog wel eens een poging doen om er iets naders over op te schrijven en u daarover een brief te sturen. Ik ben het namelijk wel met u eens dat transparantie ook voor de bestaande bedrijven van groot belang is. Laten wij eens een poging wagen om wellicht met Brussel verder te praten over hoe wij daar verder mee om zouden kunnen gaan, maar ik ben er niet echt zeker van dat wij het echt meer kunnen omschrijven dan zoals het nu in de richtlijn staat. U hoort daarover nog van mij.
Voorzitter! Ik ben blij dat de heer Boorsma zijn motie niet heeft ingediend. Ik heb natuurlijk ook de wijsheid niet in pacht. Ik weet niet wat er precies zal gebeuren. Dat is juist het interessante van de markt. Er zijn twee pakketten nodig voor landelijke dekking door vier aanbieders op de markt. Dit betekent overigens niet dat het bij vier aanbieders zal blijven. Een bedrijf kan zich via de kleine pakketten zoveel frequenties verwerven, dat het ook een landelijke aanbieder kan worden. Overigens zullen KPN en Libertel meedingen naar de kleine pakketten. Het is aan die bedrijven om te bepalen op hoeveel pakketten zij zullen bieden. Ik heb niet geprobeerd, om mij te verplaatsen in KPN. Ik heb alleen gezegd dat ik mij er iets bij kan voorstellen. Ik geloof niet dat ik mij daarmee automatisch in de positie van KPN of libertel verplaats. Deze bedrijven hebben in hun brieven juist iets anders aangegeven. Blijkbaar heb ik mij onvoldoende in hun denkwijze kunnen verplaatsen.
Het aanbieden van grote pakketten aan bedrijven die een landelijke dekking nastreven, heeft het grote voordeel dat de overige markt zeer flexibel is. Daar kunnen landelijke of regionale aanbieders uit ontstaan. Het is ook mogelijk dat er gespecialiseerde aanbieders de markt opgaan. Er zijn tal van mogelijkheden. Er zal een behoorlijke diversiteit in de markt ontstaan. Daarom heb ik ons voorstel terzake van harte verdedigd.
Ik kom op een enkel punt terug op het betoog van de heer Zijlstra. Wij hebben maar één beoordelingsfout gemaakt, maar dat is wel een belangrijke. Ik neem dat mij zelf overigens niet kwalijk. Op het moment van indiening van het wetsvoorstel konden wij niet tot een andere conclusie komen dan dat er wel degelijk een naheffing ingevoerd moest worden. Er lag een aantal vergelijkbare uitspraken van de Europese Commissie. Onze beoordelingsfout is geweest dat de Commissie in alle gevallen zo zou handelen, terwijl zij naderhand duidelijk heeft gemaakt dat een en ander alleen geldt als de uitgangssituatie puur monopolistisch is. Ik geloof niet dat ik dit had kunnen voorzien, maar het heeft wel tot vertraging geleid. Wij hebben die vertraging zo kort mogelijk kunnen houden en mede dankzij de medewerking van dit huis nog iets korter dan wij aanvankelijk dachten.
Voorzitter! Deelmarkten zullen vooral ten aanzien van de kleinere pakketten ontstaan. Landelijke dekking zal vooral gelden voor mobiele telefoondiensten. Ik kan mij geen andere diensten voorstellen die uitsluitend via landelijke pakketten worden aangeboden. Bij de regionale frequenties zijn er wel andere benuttingsmogelijkheden.
Voorzitter! Ten aanzien van roaming geldt voor de landelijke vergunning een landelijke dekking binnen een bepaalde periode. Dat is circa drie jaar. Het recht is dan roaming op de GSM-netten. Dat is ook logisch. Als men landelijk moet uitrollen, moet men ook tijd hebben om de markt op te bouwen. In feite geldt hiervoor dezelfde situatie als destijds voor Libertel is gecreëerd. Er zijn heel veel kleinere pakketten. Daarvoor geldt geen verplichting tot landelijke dekking, ook niet als men er meer koopt. Dan is er uiteraard ook geen recht op roaming.
Voorzitter! Site-sharing geldt voor iedereen. Op dat punt zal geen wildgroei ontstaan. In de Tweede Kamer was men er bang voor dat er een wildgroei van palen en masten zou optreden. Die zorg heb ik weg kunnen nemen.
De heer Zijlstra (PvdA):
Voorzitter! De minister heeft enkele minuten geleden de loftrompet gestoken over de flexibiliteit die dankzij de regionale netten kan ontstaan. Je zou er zelfs een landelijk net van kunnen maken. Als KPN of Libertel dat doet, is men niet meer gedwongen, de roaming te accepteren waartoe men nu bij de landelijke netten wel verplicht is. Dat kan naar mijn mening een argument zijn om de vergunningverlening voor regionale netten in zoverre te beperken dat deze niet tot nationale netten kunnen worden samengevoegd, dit om te voorkomen dat de nieuwkomers minder kansen krijgen om gebruik te maken van het net van KPN dan bij een directe toekenning van een nationaal net.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Ik wijs erop dat KPN en Libertel dit voor hun GSM-netten wel moeten toestaan. Ik kan mij niet voorstellen dat KPN of Libertel vele frequenties koopt voor het tot stand brengen van een landelijk net alleen omdat daarop geen roaming toegestaan hoeft te worden. Ik neem toch aan dat zij de DCS-1800-frequenties nodig hebben voor delen van hun net, bijvoorbeeld voor de plekken waar het erg druk is en zij toch een hoge kwaliteit willen leveren. Bij de DCS-1800 zijn er kleinere cellen, dus kan er een betere kwaliteit geleverd worden. Als dat niet het geval is, moet een en ander ooit tot een fusie leiden, want het lijkt mij niet aantrekkelijk om twee complete netten naast elkaar te hebben. Uiteindelijk is het natuurlijk aantrekkelijk om een monopolie te creëren, maar om dat te voorkomen hebben wij nu juist het NMA geïnstalleerd.
Voorzitter! Ik heb zojuist de brief gezien die Telfort vanavond aan uw Kamer heeft gestuurd. Ik vind dat wel een heel bijzondere brief, die er bijna toe moet leiden dat, voordat morgen een uitspraak wordt gedaan, het kort geding wordt ingetrokken, want men is het nu blijkbaar geheel eens met het wetsvoorstel. Ik ben benieuwd naar wat er morgen gebeurt. Het verbaast mij enigszins. Ik ben natuurlijk ook blij als een bedrijf dat een kort geding heeft aangespannen tegen de overheid, nu plotseling groot voorstander van dit wetsvoorstel blijkt te zijn.
De heer Boorsma (CDA):
Ik wijs erop dat de minister tijdens het mondeling overleg met de commissie erop heeft gewezen dat zij niet het volledige pleidooi van de landsadvocaat beschikbaar wilde stellen, omdat dit gebruikt zou kunnen worden in een procedure. Ik wijs de minister er nu op dat zij naar mijn mening deze brief morgen wel degelijk bij de rechter kan gebruiken. Met de brief heeft Telfort te kennen gegeven, ongelijk te hebben.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Dat was ook een van de redenen, om een kopie van de brief te vragen. Hartelijk dank daarvoor.
De voorzitter:
Ik wijs de Kamer erop dat morgen vandaag is.
De beraadslaging wordt gesloten.
De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.
Sluiting 0.06 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19971998-344-359.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.