Aan de orde is het Europadebat.

De heer Eversdijk (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De beroemde minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns werd eens gevraagd waarom hij toch zo vaak op reis was. Toen zei hij: dat komt omdat wij zo'n groot buitenland hebben. Wat dat betreft, zou ik er begrip voor kunnen hebben dat de minister van Buitenlandse Zaken vandaag niet aanwezig is. Ik betreur dat echter wel, gezien zijn grote rol – zowel inhoudelijk als publicitair – bij de totstandkoming van het Verdrag van Amsterdam dat vandaag mede ter discussie staat. Natuurlijk is de staatssecretaris goed op de hoogte van de materie, maar in ons Nederlandse bestel kennen wij nu eenmaal geen vice-minister; de staatssecretaris is geen onderminister, al kan dat in de toekomst nog veranderen. Ik betreur het dus dat de minister niet aanwezig is, maar ik heb mij erbij neer te leggen.

Het Verdrag van Amsterdam moest het Europees succes van paars worden. Onze fractievoorzitter zei bij de algemene politieke beschouwingen: "Het Europees ideaal is vervaagd." Kenmerkend is de typering die de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Robin Cook, gaf in het lagerhuis: "The high tide of integration was reached at Maastricht and that high tide is at an ebb." Welnu, eb is een periode van rust, een periode waarin je niet waakzaam hoeft te zijn; kortom, een periode waarin je niet zo hard hoeft te werken. Europese eb, is dat het succes van Amsterdam of had minister Cook deze uitspraak alleen maar nodig voor de binnenlandse politiek? De huidige Luxemburgse raadsvoorzitter zei, over Amsterdam sprekend, het verdrag "ondanks zijn vele kronkelredeneringen" toch "niet slecht" te vinden! "Niet slecht", dat zeggen ze bij ons in Zeeland soms ook, maar dat is niet goed.

Het zou natuurlijk te ver gaan om het niet bereiken van de gestelde doelen van Amsterdam geheel te wijten aan de Nederlandse regering. Het is vanzelfsprekend een hels karwei om 15 kikkers in de kruiwagen te houden en daar ook nog zaken mee te doen. Maar feit is dat het kabinet-Kok ondanks keihard werken – dat constateer ik graag – er ook niet in geslaagd is, de onderlinge Europese verschillen te overbruggen, waardoor niemand minder dan Jacques Delors, die morgen op het paleis op de Dam de Erasmusprijs krijgt en zich vandaag in de krant nog uitspreekt als supporter van Duisenberg, van een "flop" kon spreken. Want, mijnheer de voorzitter, bij "Europa" moet het blijven gaan om "het Europees ideaal". Dat ideaal was niet primair materialistisch, maar juist idealistisch gericht op partnerschap in plaats van op conflict. Misschien vergeet men vandaag de dag wel eens dat er in de eerste helft van deze eeuw twee wereldoorlogen zijn geweest. Dat was ten diepste de oorzaak van het Europese ideaal. Maastricht liep nog in de pas met dit ideaal, maar Amsterdam niet. Amsterdam was eigenlijk alleen: "wat is mogelijk om niet van een totale mislukking te spreken". Daarom kon Cook spreken over "eb". Maar de fundamentele discussie, de principiële keuze voor het ideaal, mag niet overschaduwd worden door de praktische, actuele politieke problemen van alledag. De solidariteit, het samen leven en werken, blijft wenselijk en is menselijk.

Voorzitter! De toetredingsonderhandelingen voor de nieuwe lidstaten staan volop in de belangstelling. Duidelijkheid is nodig over het principe daarvan. Gaat het zoals bij de NATO-uitbreiding om twee of meer groepen of gaat het om de doelstelling, de gehele familie ten slotte te laten toetreden? Uiteraard is het tijdstip van toetreding afhankelijk van het voldoen aan realistische voorwaarden. Maar een politieke twee- of driedeling in Oost- en Centraal-Europa leidt tot politieke schade, niet alleen voor Europa als geheel, maar ook en met name voor de nieuwe democratieën. Per kandidaat-lidstaat moet gewerkt worden volgens een uitgebreide analyse van mogelijkheden en onmogelijkheden. Er mag naar onze mening geen sprake zijn van eerste-, tweede- en derderangskandidaten, maar er mag ook geen sprake zijn van "soepelheid" om een bepaald land maar zo snel mogelijk toe te laten. Het is toch te gek voor woorden om onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld Estland, Letland en Litouwen bij het starten van de onderhandelingen. Die landen werden op scholen altijd in één adem genoemd. Ik wijs ook op hun strijd voor de democratie en op hun machtige buurman. Wij kunnen vanuit Europa dan toch geen scheiding aanbrengen tussen deze drie democratieën. Naar mijn indruk zijn de monniken gelijk en dan moeten de kappen ook gelijk zijn. Dat is in het belang van de leden en in het belang van de nieuwe leden, die overigens nog wel eens willen vergeten dat het "lid" zijn niet altijd geld oplevert, maar soms ook geld kost. De beste manier om samen te werken tussen West-Europa en Midden- en Centraal-Europa is nog steeds het zaken doen, met een voordeel aan beide zijden. Ik heb mij overigens laten vertellen dat Nederland nu al verantwoordelijk is voor 16.000 arbeidsplaatsen in Oost- en Centraal-Europa. Tegelijkertijd wordt er daar al geconstateerd dat goedkope arbeid zich aan het verplaatsen is, via onder andere Tsjechië en Polen naar Zuid-Oost-Azië. Overigens moeten kandidaat-leden ook de kans krijgen om naar de Europese Unie toe te groeien.

Voorzitter! Mijn conclusie is dat het onderhandelingsproces gestart moet worden met alle serieuze kandidaten. Ik noem in dit verband Roemenië, dat nu snel in de goede richting koerst. Ik zeg nogmaals dat het starten van de onderhandelingen uiteraard niet betekent dat alle staten op hetzelfde moment lid moeten worden.

Voorzitter! Dit brengt mij automatisch bij de kosten van de Europese Unie. En zie, wie heeft de kat de bel aangebonden? Dat is de collega van minister Van Mierlo, de heer Zalm, die wellicht een beetje plompverloren aan zijn Europese collega's meedeelde dat Nederland, nummer 8 in welvaart, het zat is om relatief de grootste financier te zijn. Hij oogstte een storm van kritiek. De Luxemburgse voorzitter sprak zelfs over "manipulatie van cijfers". Maar minister Zalm hanteerde toch dezelfde rekenmethode als de Europese Rekenkamer? Nederland betaalt 6,2% aan de Europese begroting en krijgt 3% van de Europese subsidie. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het ook wel eens anders is geweest.

Hoe ziet Nederland kans om te komen tot "een evenredig" aandeel, mede met het oog op de Agenda 2000? Immers, volgens de huidige voorstellen zou de financiële positie van Nederland nog verder verslechteren, mede omdat de Commissie in de Agenda 2000 ook voorstelt om het landbouwbeleid en het regionale ontwikkelingsbeleid – oftewel de structuurfondsen – te hervormen. Ik wijs er overigens wel op dat het Nederlandse standpunt inzake de door Margaret Thatcher bedongen "money back" indertijd is afgewezen. En wij moeten nu natuurlijk niet begeren wat wij bij een ander afwezen. "Gij zult niet begeren" is trouwens toch een goed gebod.

Voorzitter! Vanmorgen kregen wij in het bakje de conclusies van het voorzitterschap over de Europese Raad inzake de werkgelegenheid. Ik kom daar straks nog met een enkel woord op terug, want ik heb dat nog niet in mijn tekst kunnen verwerken. Ik las overigens hedenmorgen in mijn ochtendblad dat de heer Van Mierlo nieuwe voorstellen heeft gedaan over de financiering. Eerlijk gezegd, heb ik dat niet goed begrepen, maar dat kan te wijten zijn aan het vroege tijdstip waarop de krant wordt bezorgd. Wat bedoelde de heer Van Mierlo nu eigenlijk met zijn nieuwe voorstellen ten aanzien van de financiering?

Voorzitter Santer maakte onlangs nog eens duidelijk dat er een nieuwe hervorming van het landbouwbeleid komt. Nederland zal dus ongetwijfeld meer moeten betalen. Voorts gaat het structuurfondsbeleid op de helling, wat ongetwijfeld tot gevolg heeft dat Nederland minder zal krijgen. Ik wijs daarbij op de Flevopolders. De Nederlandse regering zal nu duidelijk, en als het kan zonder kronkelredeneringen, moeten aangeven hoe met deze plannen wordt omgegaan. Als bijvoorbeeld de Europese Commissie initiatieven wil nemen die erin resulteren dat de lidstaten de komende jaren 12 miljoen banen scheppen, dan zijn daarbij, naast de betaalbaarheid en het sociale aspect uiteraard, toch ook de vragen aan de orde: waar, hoe en in welke sector? Is daar ook in Luxemburg over gesproken? Nogmaals, het kan zijn dat het in dat stuk staat, maar dat heb ik nog niet kunnen lezen.

Voorzitter! Ik ga terug naar het landbouwbeleid. De hervorming van het Europese landbouwbeleid door voormalig Europees commissaris MacSharry is nog niet verwerkt of de Europese Commissie laat weten dat de zaak op de helling gaat. Dat is niet onlogisch – daar kom ik straks op terug – maar toch! Kan de regering zich voorstellen dat de Nederlandse agrariërs zich bezorgd afvragen wat hun nu weer boven het hoofd hangt? Het zal overigens voor eenieder duidelijk zijn dat er in het landbouwbeleid veranderingen moeten komen. Aanpassing zal nodig zijn. Bij de nieuwe toetreders zit immers een enorm potentieel. Ook zullen de internationale handelsafspraken, de GATT-afspraken, moeten doorwerken.

Ook hier geldt echter dat de oorspronkelijke doelstelling van het landbouwbeleid niet mag vervagen. De doelstelling was, is en moet blijven: economische zekerheid voor allen die in de landbouwsectoren werkzaam zijn door middel van een Europees landbouwbeleid dat rust op drie pijlers:

  • 1. ook vrij verkeer van landbouwproducten op basis van eenheidsprijzen;

  • 2. communautaire preferentie;

  • 3. financiële solidariteit uit de landbouwfondsen.

Ik zeg dat zo nadrukkelijk, omdat er meer en meer renationalisatietendensen opdoemen, die zeer bedreigend zijn voor de belangrijke verworvenheden van de Europese integratie op – in dit geval – landbouwgebied. Dat heeft ook weer te maken met het vervagen van het Europese ideaal, waarover mijn fractievoorzitter heeft gesproken.

Voorzitter! Een van de grote uitdagingen waarvoor de nieuwe toetreders staan, is hun "overgang" naar het West-Europese maatschappijmodel en het West-Europese economische model. De klacht die ik in landen in Oost- en Centraal-Europa nogal eens hoor, is dat wij – West-Europa – hen als het ware een Amerikaans, hard kapitalistisch model voorschotelen. Wij zien in ieder geval in een aantal van die landen dat de tweedeling daar zeer manifest is. Vooral een economisch sterke toplaag manifesteert zich soms arrogant en is in ieder geval buitengewoon duidelijk zichtbaar. Vanuit de CDA-gedachte "Samen leven doe je niet alleen" hebben wij in dit verband twee twijfels die wij graag aan de regering voorleggen. Ten eerste: is er in Europees verband wel voldoende bewustzijn dat het model van de sociale marktorde afwijkt van het harde kapitalistische model dat dikwijls wordt gehanteerd, bijvoorbeeld door grote internationale financieringsinstellingen? Ten tweede: is er wel een echt geconcentreerde inzet om burgerinitiatieven, maatschappelijke organisaties, belangenverenigingen, non-profitorganisaties als woningbouwcorporaties, landbouworganisaties enz. van de grond te helpen, omdat juist dat in ons maatschappijmodel zo belangrijk is? Worden ook niet dikwijls vanuit Europa quasi-NGO's gefinancierd? Hoe staat de regering tegenover de recente ingrijpende reorganisaties van bijvoorbeeld het PHARE-programma en de andere hulpprogramma's van de EU? Juist ons Nederlandse consensusmodel en onze eigen sociaal-economische geschiedenis zijn het waard om getest en getoetst te worden op hun bruikbaarheid voor deze overgangsprocessen, maar conform bijvoorbeeld het medefinancieringsprogram willen wij vooral het echte non-profit particuliere initiatief steunen. Wil de regering dat bevorderen en hoe kan zij dat doen?

Met nogal wat verbazing hebben wij kennis kunnen nemen van de perikelen rond de benoeming van de president van de Europese bank. Wij hebben vanmorgen in de pers steun gekregen van Jacques Delors. Ik weet niet of dat iets te maken heeft met de prijs die hij morgen krijgt. Jacques Delors staat nu eenmaal bekend om zijn duidelijke en eerlijke uitspraken. Wat dat betreft, kunnen wij daar dus enige hoop uit putten, maar wij moeten er wel rekening mee houden dat Jacques Delors niet meer "in office" is. Wij hebben hier zorgen over. Wordt de benoeming van de president van de Europese bank de volgende tik op de "polderkop" van Nederland? Net als mijn fractievoorzitter verwijs ik in dit verband naar de uitspraken van Karel van Miert, een oude rot in het Brusselse die ten aanzien van Nederland in deze zaak spreekt van "een schoolmeesterige en krenterige opstelling". Heeft de regering enig idee wat hij daarmee bedoelt? Is minister Zalm "de krent" en minister Van Mierlo de "schoolmeester"? Schoolmeester is overigens een heel fatsoenlijk beroep en een heel mooi vak. Of is juist minister Zalm de schoolmeester met z'n – overigens gevaarlijke – uitspraken, bijvoorbeeld over Italië? De minister-president maakte zich vorige week terecht boos over de uitspraken van Van Miert, maar Van Miert is niet de eerste de beste en als hij het algemeen gevoelen weergeeft, is dat niet best. Ik voeg daar overigens met overtuiging aan toe dat men in Brussel niet moet denken dat je zo'n post kunt "kopen" door maar gul te zijn – en dus geen krent te zijn – en door veel door de vingers te zien en dus geen schoolmeester te zijn. Ik krijg echter een beetje het gevoel dat de Nederlandse regering nu al in is voor een compromis. Dat zou ik gevaarlijk vinden en dat zou ik zeer betreuren. Wij hebben zonder enige twijfel een goede kandidaat en eerlijk gezegd vind ik dat wij zo zachtjes aan wel eens een paar "rechten" hebben. "Rechten" zet ik tussen aanhalingstekens, want rechten gaan altijd samen met plichten.

"Met het verdwijnen van de grenscontroles binnen de Unie komen er Europese regels voor immigratie, het verstrekken van visa en het asielbeleid." Zo staat het in de folder die in de postkantoren voor het Nederlandse publiek ter inzage ligt en die ook kan worden meegenomen. Welke lidstaten kennen thans nog een visumbeleid of visumplicht ten aanzien van landen die vragen toegelaten te worden? Heb ik goed begrepen dat Groot-Brittannië en Ierland ook nu weer buiten die samenwerking blijven? Hoe gaat dat precies? Hoe denkt de regering om te gaan met de grote groepen mensen uit sommige Oost- en Midden-Europese landen die als het ware in de startblokken staan om Nederland binnen te trekken zodra het vrije verkeer van mensen en goederen een feit is? In dit verband heb ik nog twee nadere vragen.

Moet er niet ook harmonisatie zijn met betrekking tot de feitelijke opvang van asielzoekers, mensen die om welke reden dan ook hier naar toe komen? Vormt niet het vereiste van een gezamenlijk visumbeleid in de Schengensituatie een beletsel voor versoepeling ten aanzien van landen waar nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven? Is dat niet te star?

Europol, in 1994 opgericht, werkt in feite nog niet goed. Heeft het Verdrag van Amsterdam wat dit betreft tot een positieve ontwikkeling geleid? Is de zeer geringe budgetuitbreiding tijdens het Nederlandse voorzitterschap geen spettertje op een gloeiende plaat?

Met trots wordt in de folder vermeld dat met betrekking tot het Europees Parlement weer een stap vooruit is gezet, maar wat is er nu écht in positieve zin veranderd, ook met het oog op de agenda 2000? Wat is er veranderd in de parlementaire situatie? Ik constateer met verdriet dat het aanzien van het Europees Parlement in Nederland niet hoog is. Ik verwijs naar het rapport van de Algemene Rekenkamer over de verspilling in het Europees Parlement en naar de discussie over de declaraties en de pensioenen. Dergelijke zaken zijn slecht voor het imago van Europa en voor het parlementaire imago in het algemeen. Ik weet best dat het niet eenvoudig is om vanuit Den Haag hierin concrete veranderingen aan te brengen. Het is slechts mogelijk om wat dit betreft druk op de ketel te houden. Ik vraag de regering om dat te doen, waar dat maar mogelijk is. Politici leven nu eenmaal in een glazen huis, óók Europese politici. Als je voor die werkzaamheden kiest – bijna had ik het woord "vak" gebruikt maar dat kan ik in dit huis moeilijk doen – heb je daar rekening mee te houden. Je wordt niet alleen op je politieke daden maar ook op andere daden beoordeeld; daar hoort het declaratiegedrag bij. Een voorbeeldfunctie is zo gek nog niet; daar moeten politici maar aan wennen. Nogmaals, ik vraag hiervoor van de regering geen oplossing, maar ik verneem wel graag hoe zij hiertegenaan kijkt.

Ook publicaties van de Europese Rekenkamer hebben geleid tot veelzeggende krantenkoppen, zoals "Rekenkamer doet een onthutsend boekje open over declaratiegedrag in Brussel", "Europese Unie biedt volop kans op fraude" en "Europees gesjoemel", waarbij er wordt gewezen op het feit dat in 1996 169 mld. werd uitgegeven waarvan de bestemming niet meer kan worden achterhaald. Ik citeer de krant; dat lezen de mensen.

Staatssecretaris Patijn:

Dat bedrag is even groot als de hele EU-begroting. Ik neem aan dat dit niet helemaal correct is, met een factor tien of honderd...

De heer Eversdijk (CDA):

Ik ben de Rekenkamer niet. Ik zal de staatssecretaris het krantenartikel geven dat ik citeer. De burger leest dergelijke artikelen; de burger leest de rapporten van de Rekenkamer niet, is helaas ook niet bij debatten als dit aanwezig en leest ook de Handelingen niet. Die leest dergelijke artikelen en zegt: tjeetje, dat is wat; zoveel miljard gulden zoek; dat kán toch niet? Voorzitter! Het gaat mij niet om het bedrag. Of het nou 169 mld. of 69 mld. of 1 mld. of 1 mln. is – met het laatste zou ik ook al goed geholpen zijn – daar gaat het niet om. Het gaat om het beeld dat in de samenleving ontstaat, in de zin van: ze doen maar wat, daar in Brussel en Straatsburg. Dat is voor een gedeelte onjuist omdat er natuurlijk heel veel zeer serieuze politici, ambtenaren enz. zijn. Het beroerde is dat die niet in de schijnwerpers komen. Wij weten ook in de Nederlandse politiek dat niet wat goed is naar buiten komt, maar wat niet goed is. Dat is nu eenmaal nieuws. Het vertrouwen van de burger in de politiek neemt daardoor niet toe, maar juist af. Dat vertrouwen zou toch moeten toenemen met de euro voor de deur, gelukkig met Koningin Beatrix en "God zij met ons" erop. Met beide dingen zijn wij buitengewoon gelukkig.

Met enige aarzeling zeg ik een paar zinnen over de West-Europese Unie, de WEU. Ik heb die aarzeling omdat wij hier in huis de voorlaatste, buitengewoon voortreffelijke secretaris-generaal van de WEU hebben en ook om andere redenen. Ik heb de indruk, dat het na zijn tijd daar buitengewoon laag water is geworden.

Op het gebied van de Europese defensie is naar mijn idee in Amsterdam geen enkele vooruitgang geboekt. Minister Robin Cook kon dan ook triomfantelijk spreken over – ik vertaal het maar – de gefnuikte integratie van de Westeuropese Unie in de Europese Unie, van de WEU in de EU.

Hoe moet dat nu verder? Moet de WEU zich verder ontwikkelen tot een papieren tijger? Dat zou toch buitengewoon jammer zijn voor die organisatie en voor het vele werk dat een van onze collega's daar jarenlang in gestoken heeft. Hoe kijkt de regering bijvoorbeeld aan tegen een verdere samenwerking, misschien zelfs integratie, in de NAVO?

In het Verdrag van Amsterdam is een passage opgenomen over de positie van de kerken. Het spreekt vanzelf dat de christendemocratische fractie daar buitengewoon blij mee is. Maar wij hebben begrepen dat het Nederlandse voorzitterschap zich uiteindelijk niet tegen deze – vooral op Duits initiatief tot stand gekomen – passage heeft verzet. Jammer, wij hadden vanuit de christendemocratie graag een wat positievere steunactie van de Nederlandse regering gezien. Maar goed, het staat er. Wil de regering aangeven, liefst zo concreet mogelijk, hoe zij deze bepaling interpreteert en wat voor consequenties voor Nederland deze passage heeft?

In het verdrag van Maastricht is een artikel opgenomen (137a) dat de positie van de politieke partijen in Europa moet onderstrepen. Politieke partijen kunnen volgens die tekst een belangrijke intermediaire rol spelen tussen de burgers en "Europa", al moet het dan wel een positieve intermediaire rol zijn. Daar sprak ik zojuist al over. Die rol is meer dan ooit nodig gezien de geringe interesse van de burger voor het Europese gebeuren. Maar heeft die bepaling wel eens ooit inhoud gekregen? Kan de regering aangeven waardoor de invulling van dit artikel zo stagneert en wat zij tijdens haar voorzitterschap heeft ondernomen of thans onderneemt om dit instrument echt te laten functioneren?

Ik maak nog twee korte opmerkingen, de eerste over de Raad van Europa. Door de val van de Berlijnse muur kreeg de wat in slaap gesukkelde Raad van Europa een nieuwe impuls. Immers de nieuwe leden, geen lid van NATO, Europese Unie, Benelux, enz. enz., zagen hun oude organisaties (Comecon en Warschaupact) instorten. Zij gebruikten en gebruiken de Raad van Europa als hun invalspoort naar Europa. Een sterke opleving van de Raad was het gevolg. Maar is het juist nu niet het goede moment om na te denken over de verdere "werkverdeling" tussen de Raad van Europa en de Europese Unie? Die twee gaan elkaar ook in ledental steeds meer naderen, al is er natuurlijk nog een groot gat. Is bijvoorbeeld het vraagstuk van "de armoede in Europa" typisch een zaak voor de Raad van Europa of voor de EU of voor beide? Iedereen weet dat die armoede er is, soms veel schrijnender dan zij ook in Nederland hier en daar is. Het is duidelijk dat de Raad van Europa geen financiële middelen heeft om daadwerkelijk iets aan een vraagstuk als dit te doen. Maar hoe wil je mensenrechten – hoofdpunt van de Raad van Europa –, cultuur, onderwijs, milieu, allemaal topics, echt aanpakken zonder middelen?

In Elseviers Magazine van 13 november jongstleden wordt staatssecretaris Patijn geciteerd, over de positie van de minister-president. Ik citeer letterlijk, nu uit een magazine.

Staatssecretaris Patijn:

Het is geen letterlijk citaat van de staatssecretaris.

De heer Eversdijk (CDA):

Het staat daar wel tussen aanhalingstekens. Ook dat is weer zoiets. Ik hoor straks wel hoe het precies zit. Maar mensen lezen de krant en ik heb de indruk dat Elsevier een veel gelezen blad is. En er staat letterlijk: "Ik heb zeer dringend gepleit voor een beter coördinatiemechanisme." Dat kan natuurlijk geen kwaad, maar dan komt het: "De positie van de premier vind ik nu zwak. Die moet versterkt worden." Nogmaals, ik citeer letterlijk wat in dit blad staat. Wil staatssecretaris Patijn uitleggen hoe dat in de praktijk zou moeten? Moet deze Euro-staatssecretaris – ik chargeer een beetje – volgens hem voortaan zetelen op Algemene Zaken? Gelet op de bijbehorende stoet ambtenaren zal dan ook dat laatste ministerie van het Binnenhof verdwijnen, wat ik niet hoop. Wat zou dat betekenen voor de positie van de minister van Buitenlandse Zaken? En ik had willen vragen of minister Van Mierlo hierop wilde ingaan, maar de staatssecretaris zal straks zijn eigen pet wel willen afzetten en de hoed van de minister opzetten. Zo zijn de verhoudingen toch wel een beetje, de hoed en de pet. Graag dus een reactie van de staatssecretaris, met name op de vraag of de positie van de premier in Nederland eigenlijk wel zo zwak is.

De heer Van Eekelen (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik geloof dat de staatssecretaris vandaag geschiedenis maakt doordat hij, voorzover mij bekend is, voor het eerst als enige bewindsman het debat over Europa met een van beide Kamers der Staten-Generaal aangaat. Ik wens hem daarbij sterkte en succes.

Tijdens de algemene beschouwingen heeft de fractievoorzitter van de VVD al gesteld dat wij het Verdrag van Amsterdam niet zo'n geweldig verdrag vinden, maar dat er gewoon niet meer in zat. Toch is de afsluiting een gelukwens waard, want na de regeringswisselingen in Engeland en Frankrijk was er heel wat aan de hand. Het belangrijkste van het Verdrag is dat het er is en dat daarmee een veel te lang durende intergouvernementele conferentie tot een einde kwam.

Bij die algemene beschouwingen zei de fractievoorzitter van D66 dat de regering hoog had ingezet. Dat geloof ik niet. De regering heeft ingezet op hetgeen uiteindelijk is bereikt. Dat bleek een redelijk goede inschatting en dat was voor een voorzittend land ook zeker te verdedigen, maar het Nederlandse standpunt als zodanig was toch wel wat bescheiden, wat mij betreft te bescheiden.

Mevrouw Gelderblom-Lankhout (D66):

Voorzitter! Zou de heer Van Eekelen mij kunnen zeggen, welke fractievoorzitter van D66 dat gezegd zou hebben? Ik kan het mij niet herinneren, ik weet alleen dat wij steeds gezegd hebben dat er realistisch was ingezet.

De heer Van Eekelen (VVD):

U moet de Handelingen er maar op naslaan; het was hier, verleden week, bij de algemene beschouwingen.

Voorzitter! Het Europees Parlement is er eigenlijk bij het Verdrag van Amsterdam nog het beste uitgekomen, met meer co-decisie en een veel betere, kortere procedure. Dit kan effect hebben op de Europese verkiezingen van 1999, want nu behoeven de Europar- lementariërs niet meer te zeggen dat we op hen moeten stemmen omdat ze zo weinig bevoegdheden hebben. Dat was eigenlijk altijd een zwaktebod, maar intussen zijn die bevoegdheden reëel geworden en dat rechtvaardigt dus ook een reële verkiezingsstrijd. Hopelijk ontstaat er dan ook een grotere participatie van de burgers bij de verkiezingen.

Voor het overige zal er veel afhangen van de toepassing van het verdrag, met name voor het gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid. De gedachte van het bepalen van strategieën met unanimiteit en vervolgens een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijke positie bepalen met gekwalificeerde meerderheid is niet slecht, maar het zal lang duren voordat wij daar in de praktijk wat van merken. Eerst moeten dan immers die strategieën worden ontwikkeld; daar gaan ook weer jaren mee heen. Bovendien is mijn fractie niet gelukkig met de introductie van "het vitale nationale belang" in de tweede en de derde pijler. In dit verband heb ik een vraag: zou men a contrario kunnen redeneren dat, nu dit vitale belang in die twee pijlers is opgenomen, het beruchte "Compromis van Luxemburg", voor de eerste pijler destijds, dood en begraven is? Als dat zo is, is misschien iets gewonnen.

Voorzitter! De doelstellingen van de Intergouvernementele Conferentie waren: de witte plekken van Maastricht in te vullen, de politieke unie een stap verder te brengen en de Europese Unie als geheel gereed te maken voor de uitbreiding. Eigenlijk is geen van die doelstellingen gerealiseerd. Dat vinden wij het ernstigste voor de uitbreiding, want die gaat wel door – de onderhandelingen zullen althans over enkele maanden beginnen.

Bij het vorige Europadebat heb ik de regering gevraagd wat nu eigenlijk het minimum aan hervormingen is, dat nodig is voor die uitbreiding. Ik heb daarop toen geen duidelijk antwoord gekregen, zodat ik nu die vraag maar herhaal, want deze lijkt mij toch bepalend voor de toekomst. In de eerste plaats kwamen substantiële punten, zoals de aanpassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de structuurfondsen, nog niet aan de orde. Daar hebben wij nu een aanzet voor in de Agenda 2000. Maar in de agenda van de IGC vond ik het institutionele punt niet zo relevant terug, want de omvang van de Europese Commissie en de herweging van de stemmen in de Raad zijn toch als onderwerpen op zichzelf marginaal in dat opzicht. Misschien zijn zij op zichzelf wenselijk of te verdedigen, maar er is veel meer nodig om besluitvaardig te worden.

Bovendien was de koppeling van die twee onderwerpen, omvang van de Commissie aan de ene kant en herweging van de stemmen aan de andere kant, voor mij een appels-en-peren-vergelijking. Ik vind ook dat de kleinere landen geen prijs hoeven te betalen voor een kleinere Commissie, met ieder land één commissaris. Dat moet toch eigenlijk vanzelf spreken in een Unie met meer dan vijftien leden? Ik zie dus ook geen relatie met de stemmenweging. Het heeft dan geen zin meer voor de grote landen om twee commissarissen te claimen, als zij tenminste ernst maken met hun wens de Commissie een effectief orgaan te laten blijven.

De herweging van de stemmen is te veel in de prestigesfeer terechtgekomen. Ik geloof dat wij daar vooral ten aanzien van Spanje last van hebben gehad. Nederland had op zichzelf best een punt, toen het probeerde wat losser te komen van de groep van kleine landen. Wij zijn inderdaad met 15 miljoen inwoners wat groot in de groep van kleine landen. Maar als ik in Brussel mijn oor te luisteren leg, ook bij andere delegaties, is dat toch het enige punt geworden waarop het Nederlandse voorzitterschap vrij ernstig is bekritiseerd, met name ook door onze Benelux-partners. Was hier sprake van een gebrek aan coördinatie? Was het eigenlijk niet veel eenvoudiger geweest om te stellen dat een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid wordt genomen, tevens de meerderheid van de bevolking van de Unie moet vertegenwoordigen? Dat is dan op zichzelf een voldoende concessie aan de grote landen en tegelijkertijd een eenvoudige oplossing zonder dat men tot een gecompliceerde herweging van stemmen, die overal verzet ontmoet, behoeft te komen.

Maar hoe gaat het nu verder, zo zou ik de staatssecretaris willen vragen. De afspraak van Amsterdam dat men er opnieuw over gaat praten bij het twintigste lid, lijkt mij geheel onwerkbaar en niet realistisch. Bovendien moet bij ieder nieuw lid opnieuw de gekwalificeerde meerderheid worden vastgesteld of, belangrijker nog in al deze zaken, de blokkerende minderheid. Ook de nieuwe leden zullen willen weten waar zij aan toe zijn. Interessant vind ik in dit verband de band die België, Frankrijk en Italië gelegd hebben met meer stemmingen met gekwalificeerde meerderheid. Dat zal immers vooral nodig zijn in een grotere Unie. Zal Nederland zich hierbij aansluiten en zo nee, waarom niet? Ik heb er begrip voor wanneer de regering enige terughoudendheid betracht ten aanzien van wijzigingen in het Verdrag van Amsterdam, dat zij zelf tot stand heeft helpen brengen. Toch lijkt mij dat eigenlijk al vóór de afsluiting van de eerste onderhande- lingsronde over de uitbreiding er duidelijkheid moet komen op dit punt. Dat zou dan een IGC met een beperkte opgave moeten zijn, specifiek gericht op dat aspect. Die kan dan ook snel worden afgerond. Wij hebben geen behoefte meer aan een conferentie, zoals wij nu drie keer gezien hebben, waarin het gehele verdragsterrein overhoop gehaald wordt, nog helemaal los van andere aspecten zoals de inschakeling van het Europees Parlement in een dergelijk overleg.

Voorzitter! Op 3 november heeft de regering commentaar geleverd op Agenda 2000 en in beginsel instemming betuigd met het voorstel van de Commissie om wat de uitbreiding betreft te beginnen met de vijf Centraal-Europese landen plus Cyprus. Voor Cyprus geldt voor ons dat het alleen tot de Unie kan toetreden wanneer de Turks-Griekse verhoudingen verbeterd zijn. De VVD is eveneens van oordeel, dat de Europese Unie geen nieuwe problemen moet importeren. Wat met succes heeft plaatsgevonden tussen Hongarije en Roemenië, verwachten wij ook in dit opzicht.

Ook horen wij gaarne meer over het idee, oorspronkelijk uit Franse koker, om met de kandidaten voor toetreding een soort permanente Europese Conferentie te beleggen. Wij voelen daar wel voor omdat het een kader schept waarbij alle betrokken landen zijn betrokken. Het lijkt ons van belang dat het proces van toetreding, hoewel dat voor sommige landen heel lang zal duren, toch in gang wordt gezet. Daarbij blijft ook het perspectief op toetreding bestaan voor alle landen die daartoe een belofte hebben gekregen via de associatieakkoorden.

Zou daartoe, zoals voorgesteld door Engeland, dan ook Turkije moeten behoren? Turkije komt zeker in de voorzienbare toekomst niet in aanmerking voor toetreding tot de Europese Unie, zowel om economische als om politieke redenen, maar de relatie met dat land vraagt wel bijzondere aandacht.

Voorzitter! Naar de mening van de VVD praat de regering wat makkelijk over het vermijden van nieuwe scheidslijnen. Dat is een beetje een slogan geworden, zowel bij uitbreiding van de NAVO als bij uitbreiding van de Europese Unie. Maar zowel voor de NAVO als voor de Unie geldt dat als men volledig lid wordt, er een scheidslijn ontstaat met de landen die dat niet, of nog niet zijn. Wat de Unie betreft, geldt dat met name voor de Baltische landen als Estland wel en Letland en Litouwen nog niet worden opgenomen. Op mijn schriftelijke vraag aan de minister, of zijn brief aan de collega's van de EU over zijn bezoek aan de Baltische landen ook aan het parlement zou kunnen worden overgelegd, heb ik, voorzover mij bekend, nog geen antwoord ontvangen. Dat vind ik slordig. Volgens de pers hadden alle collegae van de minister er een warm gevoel aan overgehouden. In die gemoedstoestand worden wij ook gaarne betrokken.

Staatssecretaris Patijn:

Voorzitter! Ik zou onmiddellijk dit warme gevoel met u willen delen. Mijn excuses als de regering achterstallig is gebleven ten aanzien van het verschaffen van die brief. Hij is op 30 oktober 1997 aan de Tweede Kamer aangeboden, volgens mijn informatie met afschrift aan de Eerste Kamer. Ik heb de brief hier en wil hem u graag voor verdere verspreiding aanbevelen.

De heer Van Eekelen (VVD):

Ik stel dit buitengewoon op prijs.

Voorzitter! Ik kom op de financiële aspecten. Wij steunen de regering op dit punt geheel. Nederland mag ook wat ons betreft nettobetaler blijven, maar er zijn wel grenzen. Als er compensatiesystemen zijn, zoals voor het Verenigd Koninkrijk, moeten die op den duur voor alle landen in vergelijkbare positie gelden. Wij zijn minister Zalm erkentelijk dat hij dit probleem tijdig aan de orde heeft gesteld. Als je het niet tijdig doet, lukt het niet om er verandering in aan te brengen. In ieder geval heeft hij bereikt dat de Europese Commissie voor het eerst duidelijk cijfers over inkomsten en uitgaven van de lidstaten op tafel heeft gelegd. Uiteraard is dat niet het hele verhaal van lusten en lasten, maar het blijft een belangrijk element. Het is goed wanneer wij daar duidelijkheid over hebben.

Een algemeen geldend aftoppingsmechanisme lijkt ons de enige oplossing en het is goed wanneer men daarover tijdig vóór 1999 begint te denken. Om af te komen van de exclusieve compensatie voor het Verenigd Koninkrijk is herziening van het eigenmiddelenbesluit noodzakelijk.

Op zichzelf lijkt het geruststellend dat de Commissie verwacht dat ook na de uitbreiding het plafond van 1,27% voor de eigen middelen voldoende zal zijn. Dat is geen bestedingsdoelstelling, want in volume genomen wordt het bedrag, zeker met nieuwe lidstaten, aanmerkelijk hoger dan vandaag. Wat ons het meest verontrust, is dat de landbouwbegroting ongeveer de helft van het gehele budget blijft opslokken, alle gepraat ten spijt over toenadering tot wereldmarktprijzen. Wij wijzen een systeem waar inkomenssubsidies deel van uitmaken niet principieel af, maar dan moet het op termijn wel uitzicht bieden op gezondere verhoudingen, zowel binnen als buiten de begroting. De notitie van 3 november besteedt hier naar ons inzicht te weinig aandacht aan.

De Monetaire Unie zal de nieuwe impuls voor integratie moeten geven, die het Verdrag van Amsterdam onvoldoende heeft geboden. Monetaire integratie zal onvermijdelijk ook tot meer harmonisatie op andere gebieden leiden, zowel formeel overeengekomen als, belangrijker nog, via de werking van de markt. Als men niet meedoet aan die harmonisatie, prijst men zich in een open Europese economie vanzelf buiten die markt. Het was opvallend hoe alle lidstaten hun uiterste best hebben gedaan om de criteria van Maastricht te halen, ook de landen die zeggen buiten de EMU te willen blijven. Daarmede is een harmonisatie van beleid totstandgekomen en een discipline getoond, die in Europa zonder precedent is en bovendien door regeringen van zowel linkse als rechtse signatuur wordt gesteund. Soms wat pruttelend, maar toch. Zal die discipline standhouden? Met de EMU wordt monetair beleid geobjectiveerd en buiten de politiek gezet. Toch zullen politici proberen er hun vingers tussen te krijgen.

Dat zien wij al met de centrale bank. Duisenberg zou te Duits zijn en een te strak beleid voorstaan. Voor ons is beleid belangrijker dan personen, maar de Franse tegenkandidatuur maakt ons wel bezorgd, niet zozeer vanwege de persoon, als wel vanwege het feit dat zij gesteld wordt. Allereerst maakt het ons bezorgd over onderonsjes die misschien toch in het verleden hebben plaatsgevonden, maar nog meer over de komende besluitvorming over de landen die bij de eerste groep van EMU-leden zullen behoren. De Franse houding maakt het nog meer nodig om strak vast te houden aan hantering van de criteria van Maastricht en met name het plafond van 3% voor het begrotingstekort. En dan doet het wat paradoxaal aan dat juist de heer Trichet in Frankrijk wordt bekritiseerd als voorstander van de Duitse lijn. Het lijkt ons dus eigenlijk om alle redenen beter om de heer Trichet in Parijs te laten en hem niet weg te promoveren naar Frankfurt. Dat zou in ieder geval ons vertrouwen verhogen in het respecteren door Frankrijk van het stabiliteitspact.

Wat de hardheid van de EMU-criteria betreft, heeft de minister-president de Nederlandse positie tijdens de algemene beschouwingen hier duidelijk bevestigd. Ook over het tijdpad tot waarschijnlijk het eerste weekend van mei en de samenspraak met de Staten-Generaal zijn wij tevredengesteld. Maar hoe schat de regering de situatie thans in? Aanvankelijk leek het een kleine EMU te zullen worden; daarna een grote, met Griekenland buiten de criteria en Denemarken, Engeland en Zweden uit vrije wil buiten de deur. Brengt recente rapportage, bijvoorbeeld het Duitse rapport van vijf wijzen, verandering in het draagvlak voor die grotere EMU? De staatsschuld van Italië groeit en maakt dus geen beweging in de goede richting. Een begrotingstekort van 3% lijkt voor dat land alleen in 1997 haalbaar en staat voor de jaren daarna meteen op losse schroeven. Op zichzelf zou een grote EMU beter zijn voor het behoud van eerlijke concurrentieverhoudingen binnen de Unie en het tegengaan van speculatie tegen de zwakke valuta. Aan een zwakke euro hebben wij echter ook niets. Overigens verwachten wij dat de euro, mits goed begonnen, een krachtige euro zal worden, omdat het Europese bedrijfsleven in euro's zal willen handelen, ook met landen buiten Europa. Pas dan verdwijnt het valutarisico uit de Europese context. Dat betekent dus ook dat contracten voor grondstoffen en andere toeleveringen in euro's zullen worden afgesloten. En daarmede krijgt de euro een wereldwijde rol. Hopelijk wordt het niet al te snel een reservevaluta, maar op den duur zal het wel die kant opgaan.

Mijnheer de voorzitter! Vrijdag hebben wij het 40-jarig bestaan van de interparlementaire Beneluxraad gevierd. U was daar ook bij aanwezig. In die zitting en met name in het daarop volgende overleg van de raad als zodanig kwam ook Schengen aan de orde. Minister VandeLanotte heeft toen een indrukwekkend betoog gehouden en onder andere gesteld dat wij de schijnwerper niet te veel op Griekenland moeten richten, maar de tekortkomingen die nog in alle tot Schengen behorende landen bestaan, beter moeten behandelen.

Tijdens die zitting heb ik een heel ander punt aan de orde gesteld, dat ik graag in deze Kamer wil herhalen. Dit heeft betrekking op het personeel van het Schengen-secretariaat. Het Benelux-secretariaat heeft jarenlang met succes de administratieve werkzaamheden van Schengen verzorgd. Het lijkt dus normaal dat dat deel van het Benelux-secretariaat dat hiermee belast is, als geheel overgaat naar het Unie-secretariaat. Voor een goed personeelsbeleid vind ik het van belang dat ook de Nederlandse regering zich daarvoor inzet. Ik wil dan ook graag van de staatssecretaris vernemen of hij daartoe bereid is.

Voorts heb ik begrepen dat er in het licht van de overgang van Schengen naar de Unie een aantal werkgroepen is ingesteld. De werkgroep die mij het meest interesseert, is de werkgroep die bepaalt welk deel van het zogenaamd acquis overgaat naar de eerste pijler en welk deel naar de derde pijler. Wat is daarbij de Nederlandse inzet?

Aanvankelijk had ik geen behoefte om een opmerking te maken over de Westeuropese Unie, maar nu de heer Eversdijk, overigens in mijn richting zeer lovende, opmerkingen terzake heeft gemaakt – ik zeg hem daarvoor dank – wil ik dat toch kort doen. Ik trek uit Amsterdam de conclusie dat er geen nieuwe intergouverne- mentele conferentie meer nodig is, wanneer er eenstemmigheid zou bestaan over de wenselijkheid de WEU volledig in de EU te laten opgaan. De mogelijkheid van die overgang is genoemd. Dit kan dus via een "normaal" besluit in de Europese Raad worden geregeld. In feite is de WEU in belangrijke mate al opgegaan in de Europese Unie, doordat de Petersbergtaken op het gebied van de evacuatie, de humanitaire missies, de peacekeeping en de peace-enforcement nu ook in het verdrag zijn opgenomen. Die kwesties kunnen dus door de Vijftien worden uitgevoerd. In mijn optiek zou dat betekenen dat de WEU de uitvoering daarvan overneemt, maar dat de politieke besluitvorming plaatsvindt via het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Op zichzelf is dat goed, want daarmee wordt een frictie tussen de tien "volledige" landen van de WEU en de vijftien leden van de EU weggenomen. In theorie bestaat de mogelijkheid dat de WEU het autonoom doet als er tussen de Vijftien geen consensus bestaat, maar dat lijkt mij eerlijk gezegd een weinig voor de hand liggende optie, die men niet gemakkelijk zal hanteren.

De heer Eversdijk (CDA):

Voorzitter! Ik heb geen moeite met de opmerkingen van de heer Van Eekelen. Ik wil hem wel een vraag stellen. Hoe kijkt hij aan tegen de opmerkingen van de Engelse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Cook? Ik heb die letterlijk geciteerd. De heer Cook zegt eigenlijk met een zekere triomf: Ziezo, dat hebben wij ook gehad.

De heer Van Eekelen (VVD):

Voorzitter! Dat betreur ik op zichzelf, maar de Engelsen hebben wel een concessie gedaan. Die heb ik in het eerste deel van mijn betoog op dit punt al genoemd. Onder Prime minister Major waren ze aanvankelijk helemaal tegen het opgaan van de WEU in de EU. Nu hebben ze de mogelijkheid genoemd. Als de situatie verandert, dan zou dit dus zonder intergouvernementele conferentie kunnen. Wat mij een beetje heeft verbaasd, is dat de Engelsen geen enkel begrip hadden, ook de huidige regering niet, althans ten tijde van Amsterdam, voor de wenselijkheid van een zekere Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Zij hebben gezegd dat zij de NAVO niet willen verzwakken – dat wil Nederland zeker niet; ook de VVD niet – maar het is de vraag wat Europa doet in die gevallen, waarin Amerika niet bereid is om aan een bepaalde operatie mee te doen. Dan heb je een of ander Europees middel nodig om de Europese politieke bereidheid tot uiting te brengen en om vervolgens een operatie te organiseren. Dat kan zijn in het kader van de NAVO. Het kan zijn met de middelen van de NAVO in Europees verband. Het kan ook helemaal apart zijn. Dat hebben wij in Albanië gezien. Daar zal men in ieder geval over moeten nadenken. Wat dat betreft is er nog veel werk te doen. De kwestie van de collectieve defensie, waar de heer Cook ook over heeft gesproken, spreekt mij weinig aan. Ik denk namelijk dat Frankrijk, Spanje en alle landen van de WEU nu van mening zijn dat de collectieve defensie via de NAVO plaatsvindt. Dat hoort ook zo. Daar gaat het niet om. Het gaat om die operaties waar Amerikanen misschien niet aan mee zullen doen. Vandaar dat de overheveling van de Petersbergtaken naar het Unieverdrag zo belangrijk is.

De VVD had geen hoge verwachtingen van de extra zitting van de Europese Raad in Luxemburg over de werkgelegenheid; de Nederlandse regering ook niet, geloof ik. Onze zorg was vooral dat Europa verwachtingen zou wekken die men dan later niet zou kunnen nakomen in Europees verband. Dan zouden teleurstellingen terugslaan op het draagvlak voor de Europese integratie, die toch al aan enige erosie onderhevig is. Uiteraard erkennen wij ook dat werkloosheid het grootste probleem van dit moment is, maar werkgelegenheid is toch vooral een nationale zaak en Europa moet zich beperken tot de randvoorwaarden, waarbij voor ons de voltooiing van de interne markt en de criteria van Maastricht vooropstaan, naast het succes van ons poldermodel van gematigde loonontwikkeling. Het spoort ook volledig met de criteria van Maastricht: gematigde loonontwikkeling en lastenverlichting.

Gelukkig heeft de banentop zich niet laten verleiden tot te veel onhaalbare doelstellingen, al zetten wij wel vraagtekens achter de 17 richtsnoeren die toch wel wat veel van het goede lijken te zijn. In ieder geval wachten wij de ontwerprichtlijn van de Commissie af, die blijkbaar binnen afzienbare tijd zal komen. Wij vonden de gedachte van een jaarlijks examen van de lidstaten op dit gebied wel een goede vondst, want dan kan men inderdaad toelichten waar men succes heeft gehad en komt men voor het front met de onderdelen waar het minder goed mee is gegaan.

Tot slot vraag ik in dit laatste Europadebat voor de verkiezingen aan de staatssecretaris – ik had het eigenlijk de bewindslieden willen vragen – wat zijn visie is op de toekomst van de Europese Unie. Afgezien van de eerste pijler is men toch niet veel verder gekomen dan wat ik zou willen noemen het optimaliseren van een consultatiemachinerie. Maar het blijft een systeem zonder leiding. Het Nederlandse ideaal was een vorm van een zekere collectieve leiding met een evenwicht tussen Duitsland, Engeland en Frankrijk. Maar van Engeland was helaas jarenlang niets te verwachten. Het Engelse pragmatisme was zo groot dat men altijd de kat uit de boom keek en men die nooit de bel aanbond. Men gaf die hoogstens een klap met de handtas van mevrouw Thatcher. Nu lijkt de atmosfeer wel verbeterd, maar is dat genoeg om voortgang te maken met onderwerpen die op ons afkomen? Ik noem de uitbreiding, de hervorming van het landbouwbeleid, de structuurfondsen en de financiële perspectieven.

De Monetaire Unie zal een nieuw elan kunnen geven en met name invulling kunnen geven aan de E van de Economische en Monetaire Unie. Wat dat betreft kan er dus wel sprake zijn van verdieping naast de verbreding, maar dan wel een verdieping die gepaard gaat met flexibiliteit en die daarmee dus ook niet alle lidstaten omvat. Is dat het beeld van de toekomst?

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 30 oktober jongstleden over het informele overleg van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie in Mondorf-les-Bains, niet aan de Eerste Kamer is toegezonden, althans niet door de Eerste Kamer is ontvangen.

Ik zal het afschrift van die brief dat de staatssecretaris mij ter hand heeft doen stellen, laten opnemen als noot bij de Handelingen.

(Gebleken is dat de brief als Kamerstuk is gedrukt onder nr. 21501-02, nr. 217.)

Staatssecretaris Patijn:

Voorzitter! Ik haast mij om mijn excuses voor dat verzuim aan te bieden.

De voorzitter:

Die excuses worden aanvaard.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Tederheid. Voorzitter! Nooit gedacht dat ik met dat woord hier een speech zou beginnen. Maar tot mijn verrassing houdt Europa zich tegenwoordig bezig met het bevorderen van de tederheid. Roel van Duijn, die de liefde van staatswege wil laten onderwijzen, heeft kennelijk gehoor gevonden in Brussel. Op een tramhalte zag ik laatst een affiche hangen met het woord "tederheid" in grote letters. Onderaan het affiche stond de blauwe vlag met de twaalf sterren en de tekst "campagne gefinancierd met een bijdrage van de Europese Gemeenschap". Op het affiche stond een bloem met de tekst "met bloemen geef je meer". Inderdaad, wie een bloemetje geeft, doet ook een vuistvol pesticiden cadeau.

Die overpeinzing bracht mij bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid, want daar lag de verklaring voor het Europese tederheidsoffensief. Ik herinnerde mij weer hoe minister Van Aartsen vorig jaar in de Landbouwraad gevochten heeft voor een Europees promotiefonds voor de sierteelt. De EU had een associatieakkoord met Marokko gesloten. Daarbij was niet alleen met tomaten, vis en illegalen gepokerd, maar ook met bloemen. Marokkaanse snijbloemen kregen ruimere toegang tot de interne markt. Het nadeel voor de vaderlandse bloementeelt moest gecompenseerd worden, vond Van Aartsen. Dus bedong hij een miljoenencampagne om onze kleurige gifstokjes te promoten.

Tederheid, vergeet het maar. Zelfs achter de meest verheven woorden schuilt tegenwoordig een ordinair gevecht om de centen. Met name de Nederlandse regering wekt de laatste tijd de indruk dat de Europese samenwerking niet meer is dan een winst- en verliesrekening. Voor minister Zalm lijkt de Nederlandse nettopositie het grootste Europese probleem te zijn. Zijn gedram in de Ecofin-raad leidde tot een ongebruikelijke persconferentie van het Luxemburgse voorzitterschap, dat zich niet graag als profiteur zag weggezet. Dan was er nog de aanvaring met Dehaene tijdens de top van Amsterdam en het verband dat Karel van Miert, behalve Eurocommissaris toch ook Belg, meende te zien tussen de Nederlandse "krenterigheid" en de Franse verrassingsaanval op Duisenberg.

Dat brengt mij bij mijn eerste vragen. Hoe zit het met de Benelux-samenwerking op ministerieel niveau? Is die samenwerking op sterven na dood? Zo niet, is het dan mogelijk dat minister Zalm voorafgaande aan de Ecofin-raden overleg pleegt met zijn Benelux-collega's, zodat ze elkaar in ieder geval niet meer publiekelijk bestoken met hun rekenexercities?

Nederland is een forse nettobetaler in de Unie. Dat ontkent niemand. Tegelijk is Nederland een forse nettoprofiteur van de interne markt. Het succes van het poldermodel leunt zwaar op de Europese markt. Toen in Nederland loonmatiging "in" was, bleven de lonen in de buurlanden stijgen. Het achterblijven van de binnenlandse vraag werd gecompenseerd door groeiende vraag uit het buitenland. De export steeg meer naarmate de loonmatiging onze concurrentiepositie verbeterde.

Denkt de regering dat het mogelijk is, de Nederlandse nettopositie te veranderen, zonder de grote uitdagingen waar de Unie voor staat, met name de uitbreiding, in het honderd te sturen? Acht zij een herziening van het eigenmiddelenbesluit voor de periode 2000-2006 haalbaar en wenselijk? Als dat niet zo is, dan kan de systematiek van de afdrachten niet herzien worden en blijft de uitgavenkant over.

In de NRC van 8 november jongstleden staat dat de inzet van Nederlandse diplomaten in Brussel is dat Nederland tussen 2000 en 2006 evenveel ontvangt uit de structuurfondsen als nu. Klopt dat? De Commissie wil, volgens Agenda 2000, de structuurgelden minder verspreid gaan inzetten. Dat maakt de geldstromen ook beter controleerbaar. Ondersteunt de regering dit voorstel? Zo ja, welke Nederlandse gebieden blijven dan nog steun verdienen? Het is toch volstrekt belachelijk indien Flevoland een "doelstelling-1-gebied" blijft?

Voorzitter: Postma

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Volgens Agenda 2000 moeten uit de structuurfondsen ook de kandidaat-lidstaten geholpen gaan worden. Terecht, het geld is daar hard nodig. Voor de armste zuidelijke lidstaten en voor nieuwe lidstaten blijft, als het aan de Commissie ligt, het Cohesiefonds bestaan. Het argument dat Spanje en Portugal zich straks voor de EMU kwalificeren en daarom geen cohesiesteun meer nodig hebben, is niet overtuigend. De Spaanse werkloosheid van 20% geeft wel aan dat van reële convergentie nog geen sprake is. Al met al zullen de structuur- en cohesiefondsen niet fors krimpen. Wat is de verwachting van de regering in dezen?

Dan de landbouw, die andere grote uitgavenpost van de EU. Volgens Agenda 2000 stijgt het landbouwbudget van 38 miljard nu naar 50 miljard ecu in 2006. De voortzetting van de MacSharry-lijn, verschuiving van prijssteun naar inkomenssteun, betekent lagere prijzen voor de consument, maar kost de Unie meer geld. Het is zeer teleurstellend dat de Commissie het grotendeels aan de lidstaten overlaat of zij inkomenssteun afhankelijk maken van milieuvoorwaarden. De lidstaten zullen uit vrees voor concurrentienadeel hier waarschijnlijk niet veel werk van maken. Gaat de regering zich inzetten voor versterking van de "cross-compliance" in het toekomstige GLB? De enorme subsidies voor de landbouw zijn niet te rechtvaardigen, als een groot deel van deze landbouw natuur en milieu blijft aantasten; ook niet als Nederland ervan profiteert met de bijna 2 mld. steun aan de varkensboeren voor het opkopen van varkens vanwege de varkenspest; een gevolg van een milieu- en diervijandige varkensteelt. Graag een reactie van de staatssecretaris.

In Agenda 2000 wordt de integratie van nieuwe lidstaten in het gemeenschappelijk landbouwbeleid uitgesteld tot 2006 of later. Tot die tijd is van een interne markt geen sprake. De Commissie schuift hier problemen voor zich uit. Aan de "massieve investeringen" in het milieu die nodig zijn, kan de EU volgens Agenda 2000 "slechts een gedeeltelijke bijdrage" leveren. Voor vervoersinfrastructuur is daarentegen "substantiële steun" van de EU nodig. Vindt de regering dit niet onevenwichtig, vergeleken met bijvoorbeeld het Cohesiefonds, waarbij een fifty/fiftyverhouding tussen milieu- en infrastructuurinvesteringen wordt nagestreefd?

Wil de regering deze onevenwichtigheid rechtzetten? Want als de nieuwe lidstaten straks te zeer achterliggen op milieugebied, zal nieuwe communautaire milieuwetgeving hen op hoge kosten jagen. Dan dreigen ze een blok aan het been van het EU-milieubeleid te worden, net zoals de zuidelijke lidstaten dat nu zijn. Dat is des te beroerder nu de regering er niet in geslaagd is om in het Verdrag van Amsterdam voor alle milieumaatregelen, zoals de ecotax, besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid in te voeren.

Minister Van Mierlo ontdekte tijdens zijn reis door de Baltische staten dat de EU meer geld moest uittrekken voor de kandidaat-lidstaten. Dit zou dan toch betekenen dat de structuursteun voor de rijke lidstaten, waaronder Nederland, als eerste in aanmerking moet komen voor overheveling naar Midden- en Oost-Europa? Als dit zo is, dan moet Nederland zich in Brussel voor twee nogal tegenstrijdige doelen sterk gaan maken: ten eerste meer geld terug naar Nederland en ten tweede meer geld naar Midden- en Oost-Europa. Er zal gekozen moeten worden. Mijn vraag aan de regering is: wat heeft uiteindelijk uw prioriteit?

GroenLinks heeft geen bezwaar tegen de positie van nettobetaler in de EU, mits het geld goed besteed wordt. De Europese Rekenkamer spreekt van gesjoemel met subsidiegelden – ook de heer Eversdijk refereerde aan een artikel hierover – fraude, laksheid en onregelmatigheden. Dat is toch wel erg droevig.

In Agenda 2000 is geen reservering opgenomen voor de kandidaat-lidstaten om de ingrijpende aanpassingen, nodig om toe te kunnen treden, op sociaal gebied ook maar enigszins te verzachten. Vooral voor vrouwen is de situatie in veel van deze landen bar en boos. Het is voorstelbaar dat op het moment dat een kandidaat klaar is voor toetreding, de bevolking de bezuinigings- en privatiseringsdictaten van de EU zo beu is dat men het toetredingsverdrag wegstemt in een referendum. Dat zou pas echt een triest resultaat zijn.

Wil de regering bevorderen dat artikel 119 en de gelijke behande- lingsrichtlijnen van de EU gaan behoren tot dat deel van het acquis communautaire dat de kandidaat-lidstaten al bij toetreding moeten hebben overgenomen? Gezien de achterstand in beloning en toegang tot betaalde arbeid die vrouwen in Midden- en Oost-Europa hebben opgelopen, moet de EU niet te makkelijk overgangstermijnen toestaan voor dit deel van het acquis.

De Commissie heeft voorgesteld om alleen met Polen, Hongarije, Tsjechië, Slovenië en Estland, en daarnaast Cyprus, toetredingsgesprekken te starten in 1998. Het Europees Parlement heeft inmiddels de consequenties doordacht en neigt naar de regattaoptie. Onderhandelen met alle lidstaten schept zo gelijk mogelijke kansen en drukt beide partijen met de neus op de feiten: de kandidaten op de aanpassingen die zij nog dienen te plegen; de EU op de noodzaak van ondersteuning van dit pijnlijke proces. Het zet ook de meeste druk op de ketel om tot een nieuwe verdragsherziening te komen. Daarover zal ik straks overigens meer zeggen.

Ik wil eerst vragen of de regering bereid is, zich alsnog voor de regattaoptie in te zetten, samen met de regeringen van Denemarken, Zweden en Italië. Zo niet, deelt de regering dan toch mijn opvatting dat bij de financiële, administratieve en andere ondersteuning van de kandidaat-lidstaten op z'n minst van gelijke behandeling sprake moet zijn? Wellicht moet er zelfs van positieve discriminatie sprake zijn. Immers, ik citeer minister Van Mierlo in het Algemeen Dagblad: "Als je logisch nadenkt, moet je dus de achterblijvers relatief meer geld geven." Hoe vertaalt deze intellectuele logica zich in de concrete Nederlandse opstelling?

Als de Europese Raad in december zou kiezen voor de regattaoptie, wordt de moeizame constructie van een permanente Europese conferentie wellicht overbodig. Wat is eigenlijk de meerwaarde van zo'n conferentie, vergeleken met de huidige gestructureerde dialoog met de kandidaat-lidstaten? Welke onderwerpen worden in zo'n conferentie behandeld. Zijn dat alle onderwerpen van gezamenlijk belang, zoals Kohl heeft voorgesteld, of vooral tweede- en derdepijleronderwerpen? Ik onderschrijf het belang van een signaal aan Slowakije en Turkije dat Europa hen niet definitief gediskwalificeerd heeft. Maar willen wij echt afspraken maken over zaken als criminaliteitsbestrijding en asielbeleid met de huidige regeringen van die landen? Dan lijken onderwerpen als milieu en nucleaire veiligheid geschikter.

Het Verdrag van Amsterdam is in de ogen van GroenLinks een verdrag van gemiste kansen, van uitstel en opschorting geworden. Het is een povere verdragsherziening. De geloofwaardigheidscrisis waarin de EU verkeert, de komst van de EMU en de toetreding van nieuwe lidstaten maakten een ingrijpende verdragsherziening noodzakelijk. Het Verdrag moest de EU in staat stellen op democratische en doortastende wijze te bouwen aan een politieke, sociale en ecologische unie. Dat is niet gelukt. Het belangrijkste doel van de verdragsherziening, de unie voorbereiden op de uitbreiding, is evenmin bereikt.

De Adviesraad internationale vraagstukken is er in haar advies "Europa Inclusief" ook bijzonder kritisch over. Het Europees Parlement heeft vorige week de ratificatie aanbevolen, maar met bijzonder weinig enthousiasme. Alom wordt "Amsterdam" beschouwd als een mislukking. Het is denkbaar dat landen als België, Frankrijk en Italië op de top over de uitbreiding afspraken zullen proberen te maken over een nieuwe verdragsherziening, die voor 2002 zou moeten zijn afgerond. Mag ik ervan uitgaan dat de Nederlandse regering een dergelijk voorstel niet zal tegenwerken, bijvoorbeeld uit misplaatste prestigeoverwegingen?

Voorzitter! Mijn fractie hecht grote waarde aan een wapenexportcode. Een van de speerpunten van het komende Britse EU-voorzitterschap, een wettelijk bindende wapenexportcode, lijkt al voor aanvang van het Britse voorzitterschap weer van tafel te zijn. Dit las ik in The European Voice van vorige week. Klopt dit bericht? Het is diep triest dat de lidstaten nog steeds in meer of mindere mate wedijveren om de wapens te mogen leveren, waarmee elders in de wereld oorlogen, genociden en andere mensenrech- tenschendingen worden gepleegd. Dat plaatst vervolgens diezelfde lidstaten voor het dilemma om hun eigen soldaten aan deze wapens bloot te stellen of toe te blijven kijken bij de slachtingen. Het is trouwens steeds vaker meer van dat laatste.

Klopt het dat vooral Parijs de wapenexportwetgeving tegenhoudt, ondanks de steun die Jospin eerder publiekelijk betuigd heeft? Wat gaat de regering ondernemen om dit voorstel weer op tafel te krijgen? Kan zij desgevraagd een lijst leveren van Franse defensiebedrijven die ook consumentenproducten maken? Dan kunnen de NGO's alvast nieuwe boycotacties gaan voorbereiden.

Voorzitter! Ik rond af. Het Europa van mens en milieu blijft structureel op afstand ten opzichte van het Europa van markt en munt. Sommigen, zoals de Nederlandse regering, verkopen "Amsterdam" als een overwinning voor het Europees Parlement. Het Europees Parlement krijgt inderdaad meer macht in de eerste pijler, maar bij landbouw en buitenlandse handel blijft een gapend democratisch gat bestaan. Het buitenlands beleid wordt door "Amsterdam" een beetje meer "gebrusseliseerd", maar bepaald niet gedemocratiseerd. Het idee van parlementaire controle op de buitenlandse politiek is misschien wel voorgoed begraven. Erger nog is dat de democratische controle op het asiel- en migratiebeleid door "Amsterdam" verder wordt uitgehold, terwijl juist op dit terrein letterlijk levens afhangen van een zorgvuldig beleid met checks and balances.

Premier Kok zei vorige week in deze Kamer dat de Nederlandse ambities bij het verdrag van Amsterdam hoger lagen, maar dat je compromissen moet sluiten als je tot elkaar wilt komen. Het is de vraag of dat strategisch gezien wel zo juist is geweest. Deze compromissen vormen misschien wel een goede paraplu, maar een armzalig dak boven huizen waar je niet warm van wordt.

De heer Jurgens (PvdA):

Voorzitter! Evenals collega Van Eekelen begroet ik het "alleen zijn" van staatssecretaris Patijn. Eerlijk gezegd wil ik die ontwikkeling ook bevorderen. Als wij spreken over Europa, spreken wij immers grotendeels over het taakgebied van de staatssecretaris. Ik begrijp daarom de uitlating van de staatssecretaris in Elsevier over het mogelijk bij Algemene Zaken in plaats van bij Buitenlandse Zaken onderbrengen van het staatssecretariaat voor Europese Zaken. De discussie daarover duurt overigens al jaren. Om een simpele reden verdient die ontwikkeling steun. Het buitenlands beleid van Nederland is grotendeels buitenlands beleid van de Europese Unie; dat is duidelijk een taakgebied van de minister van Buitenlandse Zaken. Het allergrootste deel van wat wij met "Europees beleid" aanduiden, is echter Nederlands, binnenlands beleid en betreft dagelijkse zaken die zich in Nederland afspelen. Wij noemen dat "Europees beleid" – mevrouw Zwerver heeft al een paar voorbeelden genoemd – maar in feite zijn het beslissingen die weliswaar in Brussel en Straatsburg worden genomen, maar die ons binnenlands beleid direct raken. Het onderbrengen van een staatssecretaris bij Buitenlandse Zaken is dus nooit geheel vanzelfsprekend geweest. Ik wil die discussie nu niet aangaan, maar het is op zich een goed teken dat de heer Patijn als staatssecretaris vandaag het volle gewicht van het debat moet dragen. Ik begrijp overigens niet waarom de minister op grond van berichten uit deze Kamer van mening was dat er geen onderwerpen zouden zijn die hem zouden raken. Het lijstje is twee weken geleden verstuurd. Als de minister meent dat deze onderwerpen hem niet raken, is dat inderdaad een "voorafschaduwing" van de gedachte dat wij de discussie voortaan met een staatssecretaris van Algemene Zaken moeten voeren.

Staatssecretaris Patijn:

Ik spreek tegen dat de minister van Buitenlandse Zaken denkt dat die onderwerpen hem niet raken.

De heer Jurgens (PvdA):

Ik prijs de staatssecretaris voor zijn loyaliteit.

Voorzitter! Vorige week heeft de rechter in hoger beroep een uitspraak gedaan om een uitspraak van een lagere rechter te corrigeren. Dat betrof de vraag of Nederland al dan niet een bepaalde beslissing in de Europese ministerraad mocht nemen. Ik heb het over de toegang van bepaalde goederen uit de Nederlandse Antillen tot de Europese markt. De eerste beslissing van de rechter was inderdaad merkwaardig. Ik heb zojuist gezegd dat de consequenties van de besluitvorming in Brussel in belangrijke mate binnenlands beleid zijn; de beslissingen van de ministerraad te Brussel zijn echter geen binnenlands beleid, maar hebben volkenrechtelijke betekenis. Het feit dat de rechtbank van mening kon zijn dat de Nederlandse rechter de Nederlandse regering kon dwingen bij het nemen van die beslissing, heeft mij verbaasd. Het is goed dat dit in hoger beroep is gecorrigeerd. Iets anders is natuurlijk dat over de gevolgen van die beslissing – dat zijn dus eventuele binnenlandse gevolgen – een rechtsstrijd zou kunnen ontstaan met de regering; dat is een tweede kwestie.

Al met al is de vraag waarover deze Kamer debatteert als zij een Europadebat houdt, niet gemakkelijk te beantwoorden. De vorige sprekers hebben het gehad over het Verdrag van Amsterdam. Ik denk dat dit onderwerp terugkomt als wij de goedkeuring van dat verdrag hier aan de orde hebben. Een belangrijk gedeelte van het Europadebat zou zich voorts moeten afspelen bij de behandeling van onderdelen van de begroting en wetsvoorstellen die het gevolg zijn van Europees beleid. Ook dat behoeven wij nu niet te bespreken. Bovendien voeren wij vaak discussies over de derde pijler en Schengen met de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Waar het gaat om de uitvoeringsovereenkomst Schengen hebben wij nog onlangs een groot debat gehad met deze staatssecretaris over de toetreding.

Nogmaals, het is bij dit debat niet eenvoudig om te bepalen wat onze gespreksstof is. Soms zie ik de staatssecretaris vertwijfeld kijken, naar aanleiding van de zaken ten aanzien waarvan hij geacht wordt, een reactie te geven. Hij moet wel een zéér brede politieke en beleidsmatige kennis hebben. Ik denk dat wij dit debat in elk geval aandacht moeten geven aan het functioneren van de instellingen die binnen Europa tot besluitvorming komen. De twee belangrijkste punten die binnen de EU aan de orde zijn, zijn het ingaan van de derde fase van de EMU over een halfjaar en de uitbreiding van de EU, vermeld op de ministerraadagenda voor 12 en 13 december, de agenda 2000.

Voorzitter! Daarnaast moet worden bedacht dat Europa méér is dan de EU. De heer Eversdijk sprak al over de integratie van de WEU in de EU, maar er zijn nog andere organisaties in Europa actief, waaronder de Raad van Europa en de OVSE. Dat zijn ook elementen van Europa en ze zijn minstens zo belangrijk als de economische en sociale aspecten.

Het idee van de EMU is al oud; de EMU werd al in 1971 bedacht. Terecht wees de heer Eversdijk erop dat het jaar 1991 in dit verband een keerpunt was. Maastricht was wat dit betreft een hoogtepunt; ik hoop niet dat het het laatste hoogtepunt was. Na 20 jaar werd op dat moment verdragsmatig tot de EMU besloten. Nu het beslissende moment nadert, kunnen wij de EMU beschouwen als de belangrijkste motor voor de Europese integratie in de komende jaren. De totstandkoming ervan wordt niet meer in twijfel getrokken, hetgeen van belang is voor het vertrouwen in de nieuwe munt en voor het streven naar economische convergentie.

Wat de laatste twee jaren laten zien, is opmerkelijk. Omdat in verband met de EMU duidelijke doelstellingen zijn geformuleerd, is er in alle lidstaten gestreefd naar stabiliteit, lagere inflatie, lagere begrotingstekorten en lagere staatsschulden. Gelukkig is dit proces gepaard gegaan met een economische opleving, zodat het voor regeringen van allerlei snit gemakkelijker was om zich aan de normen te houden. In elk geval is duidelijk dat het bestaan van deze normen zijn schaduw vooruit heeft geworpen. Sneller dan wij drie of vier jaar geleden verwachtten, komen wij bij een moment waarop bijna alle lidstaten die lid willen zijn van de EMU, dat ook lijken te kunnen worden. Overigens zijn er kunstgrepen toegepast om de indruk te wekken dat men voor toetreding geschikt is. Ik neem aan dat die zullen worden doorzien wanneer in mei de beslissing valt. Verder rijst de vraag of het economische hoogtij – hierdoor is de economische convergentie sterk toegenomen – niet als gevolg van de Aziatische deconfitures van de laatste weken zal verminderen. Het streven naar stabiliteit heeft echter al in een belangrijke mate geholpen.

Een vraagstuk blijft misschien de neiging om de politieke greep op de EMU in stand te houden. Ik las een verklaring van de Engelse minister van Buitenlandse Zaken, Cook, die de Ecofin zou willen versterken, juist met het oog op het toezicht op de Europese centrale bank. Vindt de staatssecretaris een dergelijke versterking van de Ecofin een goede gedachte, gezien de eerdere uitspraken van de regering? Ik neem aan dat het standpunt van de regering nog steeds is, dat de centrale bank een grote mate van onafhankelijkheid moet hebben.

Ik zal mij niet begeven in de discussie wie er president van de bank moet worden. Er is altijd discussie over de "poppen". Natuurlijk willen wij graag dat een zo bekwaam iemand als Wim Duisenberg het wordt, maar dat lijkt mij een zaak van subtiele diplomatie en niet van openbare duellen.

De Staten-Generaal hebben vanwege het goedkeuringsrecht op het EU-verdrag medezeggenschap over de stem van de Nederlandse regering bij de beoordeling in de Europese Raad, op grond van artikel 109j van het Verdrag van de Europese Unie, of een land voldoet aan de voorwaarden voor de ene munt. De minister-president heeft tijdens de algemene beschouwingen hier iets geschetst van de wijze waarop hij dat aan de orde wil stellen. Ik denk dat tussen regering en Kamers een subtiele orde overeengekomen moet worden om dit onderwerp te behandelen. Het is dermate delicaat, dat het zich waarschijnlijk niet leent voor een discussie zoals wij gewoonlijk voeren. Immers, wij zullen bij het uitbrengen van een stem in de Raad van ministers in mei 1998 oordelen uitspreken over andere lidstaten van de Europese Unie en over hun geschiktheid om toe te treden tot de EMU.

Op zeer korte termijn beslist de Europese top over de Agenda 2000. De fractie van de PvdA vindt dat het zeer lijvige stuk dat de Europese Commissie op tafel heeft gelegd de indruk maakt van een vitale unie, die nieuwe uitdagingen durft te aanvaarden. Afgezien van de impulsen die de EMU zal geven, zal ook hetgeen is opgenomen in de Agenda 2000, zowel over de interne structuur van de unie als over de toetreding van nieuwe leden, een nieuwe uitdaging blijken te zijn voor de integratie in Europa.

Jammer is overigens dat de aandacht voor verdieping daarbij opnieuw zeer gering is. Wenst de regering een IGC voorafgaand aan uitbreiding, om de gebrekkige wijze van besluitvorming en het democratisch tekort te verbeteren? Waarom heeft de regering zich niet aangesloten bij de verklaring terzake, aangehecht aan het Verdrag van Amsterdam, van Frankrijk, Italië en België? Zij eisen uitdrukkelijk een nadere beschouwing van die verdieping. Ik lees wel in een protocol bij het Verdrag van Amsterdam, dat er pas een IGC bijeengeroepen behoeft te worden een jaar voordat de Europese Unie twintig leden telt. Dat zou best eens pas over tien jaar kunnen zijn. Intussen zitten wij zonder verdieping. Hoe denkt de staatssecretaris dat op te lossen?

Door het nieuwe artikel 151 wijst het Verdrag van Amsterdam op enige vooruitgang inzake transparantie en openbaarheid van de gang van zaken in de Raad van ministers, zodat de nationale parlementen en het Europees Parlement het beleid kunnen controleren. Er is enige vooruitgang, maar geen echte openheid. Kunnen wij niet een lijn naar Zweden aanleggen? De Zweden hebben een uitstekende wet op de openbaarheid, op grond waarvan zij moediger zijn dan wij zijn. Alman Metten, lid van het Europees Parlement, heeft tot de Raad van State toe geprocedeerd om stukken van de Europese Raad van ministers te pakken te krijgen. Dat is afgewezen, omdat de Wet openbaarheid van bestuur daarop niet van toepassing zou zijn. De Zweedse wet is blijkbaar ruimhartiger. Misschien moet ik de voorzitter van de Kamer erop aanspreken, of het niet mogelijk is dat beide parlementen hun informatie voortaan in Zweden gaan halen, omdat onze eigen minister ons die niet wil geven. Is het niet pijnlijk als die ontwikkeling zich zou moeten voordoen, gezien het voortdurende pleidooi van Nederland binnen de EU voor meer openbaarheid? Kortom, waarom onderneemt de regering geen stappen om dezelfde openbaarheid te betrachten als in Zweden?

Binnen de Agenda 2000 is het plafond van de eigen middelen aangehouden; de heren Eversdijk en Van Eekelen hebben daarover reeds gesproken. Het valt mij op dat men tot 2006 dat plafond wil aanhouden – 1,27% van het bruto binnenlands product – maar dat binnen dat geheel de structuurfondsen ongeveer 35% van het totaal zullen uitmaken. En van die 35% gaat drie kwart naar de bestaande lidstaten en een kwart naar de nieuwe. Je kunt je afvragen of dat wel een juiste verdeling is. Zien de bestaande leden ongaarne dat een belangrijk deel van de structuurfondsen naar de nieuwe leden gaat? Wat zal de Nederlandse regering doen om te proberen, dit te veranderen? Tenslotte willen wij het grote verschil tussen het BBP van de nieuwe leden en dat van de huidige leden verkleinen.

Verder valt het op dat er tussen de verschillende structuurfondsen zodanige schotten bestaan, geadministreerd door de verschillende DG's, dat het de vraag is of daar wel efficiënt mee wordt omgegaan. Ik vraag de staatssecretaris naar de mogelijkheden tot herziening van de structuurfondsen, die in de Agenda 2000 wel in het vooruitzicht wordt gesteld, maar niet als het gaat om de effectievere toepassing daarvan.

Voorzitter! Uitbreiding zonder herziening van het proces van besluitvorming kan tot gevolg hebben dat Europa niet méér zal zijn dan een losse associatie van staten en dat de Europese integratie daarvan dus te lijden zal hebben. Nogmaals, het lijkt jammer dat de Nederlandse regering zich niet heeft aangesloten bij het Frans-Italiaans-Belgisch initiatief. En wat vindt de regering van het Franse initiatief voor een duurzame conferentie van alle kandidaat-leden, inclusief Turkije, waarbij met name de vraagstukken van verbetering van de interne besluitvorming bij uitbreiding aan de orde kan komen? Er is ook een voorstel van de Franse socialist Duhamel in het Europees Parlement om een soort achtstappenplan op te zetten waarbij het Europees Parlement een wezenlijke rol bij de verdieping en de democratisering van de Europese Unie zou spelen. Heeft de regering al een opvatting over een dergelijk plan? En zou het niet op de weg van de Nederlandse regering liggen om zo'n plan samen met de Benelux-partners ten minste te ondersteunen of een alternatief op tafel te leggen?

Kortom, in de komende jaren lijken twee zaken de Agenda 2000 en de ontwikkeling van de Economische en Monetaire Unie te bepalen. Het oorspronkelijke enthousiasme van vooral minister Van Mierlo voor Europese integratie blijkt nu een erg pragmatische instelling te zijn geworden. De regering lijkt zich aan te sluiten bij deze ontwikkelingen; heeft zij ook nog een visie op Europese integratie? Ik stel deze vraag nu aan de staatssecretaris, omdat de minister er niet is.

Dan de andere aspecten van Europese samenwerking. Eigenlijk heeft de Eerste Kamer, afgezien van dit ene beleidsdebat per jaar en straks de behandeling van de goedkeuring van het Verdrag van Amsterdam, weinig kansen om over Europa te debatteren. Welke invloed heeft de Eerste Kamer op dit hele onderwerp? Die is gering: goedkeuring van het Verdrag van Amsterdam en goedkeuring van verdragen in het kader van de Europese Unie, zoals Dublin en Schengen. De toetreding tot die verdragsgebieden geeft wel telkens aanleiding tot discussie in dit huis, maar invloed vooraf op besluitvorming van de Europese organisaties, vooral de organisaties die een rechtstreeks bindende werking hebben voor ons land, is er niet. De Tweede Kamer zou dat moeten doen in het donderdagoverleg, maar ook daar gebeurt het niet met grote toewijding.

De uitzondering is het instemmingsrecht bij de Nederland bindende besluiten uit de derde pijler en bij Schengen en Dublin. Daar heeft de Staten-Generaal een instemmingsrecht bedongen bij de besluitvorming. Het is natuurlijk op zich merkwaardig dat we voor de derde pijler, voor zaken van Justitie en Binnenlandse Zaken, in dit huis een mogelijkheid hebben om richtinggevende beslissingen te nemen, waar de regering zich wat van moet aantrekken, terwijl op de hele rest, met name de eerste pijler, de Europese Gemeenschap, deze Kamer geen enkele invloed pleegt te hebben. Het is dus een beetje brokstuksgewijze dat deze Kamer zich bemoeit met Europees beleid. Het zou eigenlijk tot gevolg moeten hebben dat wij ons constitutioneel een beeld vormen hoe we eigenlijk dat Europees beleid willen controleren, wat de rol van de Tweede Kamer daarin is, de rol van de Eerste Kamer en de rol van het Europees Parlement. Een dergelijk idee, een dergelijke constitutionele visie, die er eigenlijk zou moeten zijn, ontbreekt. Ook de Eerste Kamer is wat onzeker in hoe zij deze zaken wil aanpakken en welke invloed zij daarop kan uitoefenen.

Er is een bescheiden weg waarop het kan, te weten via de COSAC, de organisatie van de Europese-Zakencommissies van de nationale parlementen van de vijftien lidstaten, die halfjaarlijks bijeenkomt in het land waar het voorzitterschap wordt uitgeoefend. Van deze vereniging is steeds door de voorzitters van de beide Kamers, op instigatie van de beide Kamers, gezegd: nee, deze mag alleen maar een plek zijn van onderlinge gedachtewisseling. Wij zullen dat opnieuw moeten bekijken, nu in het Verdrag van Amsterdam een meer specifieke rol voor deze organisatie wordt aangewezen, met de bedoeling dat de onderlinge samenwerking van de vijftien nationale parlementen en het Europees Parlement, bij de controle van de macht van de Europese ministers, wordt versterkt. Immers, door de samenwerking van nationale parlementen en Europees Parlement kan die controle wezenlijk beter worden.

Het naast elkaar opereren van Europees Parlement en nationale parlementen werd vroeger principieel onderbouwd met de bewering dat, als de nationale parlementen daar te veel aan zouden gaan doen, zij het Europees Parlement onderuit zouden halen. Nu, dat zou ik bepaald niet willen. Maar nationale parlementen hebben de mogelijkheid om een minister rechtstreeks aan te spreken. Ik zou het optreden van de nationale parlementen willen combineren met de mogelijkheid die het Europees Parlement heeft om de Commissie aan te spreken. Voorts denk ik aan medewetgevende arbeid van het Europees Parlement, een mogelijkheid die, zoals de heer Van Eekelen terecht zei, in het nieuwe Verdrag van Amsterdam nog wordt uitgebreid.

In het kader van een rol voor de Eerste Kamer in het Europees beleid noem ik verder de mogelijkheid van leden van deze Kamer om op te treden in de Assemblee van de Raad van Europa, van de Westeuropese Unie en de OVSE. Ik denk dat dit een zaak is die door de Kamers wordt onderschat, mede doordat wij geen systematische rapportage ontvangen van de leden die dat plegen te doen. Dat zou eigenlijk moeten worden bevorderd om de simpele reden dat daar in een voorbereidend stadium wordt gewerkt, bijvoorbeeld aan verdragen die later weer in deze Kamer komen, zodat de kans aanwezig is om daarop in een vroeg stadium invloed uit te oefenen. De discussie over de integratie van de Europese Unie en van de Westeuropese Unie vindt in belangrijke mate ook in de Assemblee van de Westeuropese Unie plaats; het zijn discussies die eigenlijk ook in deze Kamer zouden moeten plaatsvinden. Daar hebben leden van deze Kamer invloed en ik denk dat het goed zou zijn, dat de Kamers daartoe voor zichzelf een betere wijze van behandeling zouden hebben, teneinde daarop meer invloed te hebben. Ik doel op het feit dat de leden vanuit deze Kamer aldaar kans hebben om invloed uit te oefenen.

Van groot belang is in dat kader het toezicht houden op democratie, mensenrechten en rechtsstaat, hetgeen met name in de Raad van Europa en de OVSE gebeurt. Nu is het zo dat het begrip "rule of law" in de stukken door de regering niet vertaald wordt, maar als "rule of law" gehandhaafd wordt. Het zou misschien goed zijn om de tekst die de Europese Conventie daarvoor gebruikt in de Nederlandse vertaling, te weten "de heerschappij van het recht", daarvoor te gebruiken, want "rule of law" is geen Nederlandse juridische term. Leden van het parlement hebben overigens een grotere vrijheid bij het toezicht houden op de ontwikkeling van democratie en mensenrechten in de verschillende lidstaten. De leden van beide Kamers hebben in dezen een wezenlijke kans. Regeringen moeten zich in bilaterale betrekkingen vaak terughoudend opstellen, terwijl een parlementariër met grotere vrijheid van spreken die kritiek wel kan uiten en druk kan uitoefenen.

Hierbij is van belang de op verzoek van mijn geestverwant Woltjer door de regering uitgebrachte nota van 15 augustus 1997 over de raakvlakken van Europese Unie, Raad van Europa en OVSE inzake de menselijke dimensie (Kamerstuk 25472). De nota is wat optimistisch over het gebrek aan overlapping op dat punt. In de nota wordt het woord "forum shopping" gebruikt. Dat is geen goed Nederlands woord. Het zou goed zijn daarnaar te zoeken. Vooral de Midden-Europese landen proberen geld en activiteiten aan te trekken uit allerlei verschillende projecten van de Europese Unie, de Raad van Europa en de OVSE die elkaar op grootscheepse wijze overlappen. Het vluchtelingenwerk in Bosnië zou bijvoorbeeld moeten gebeuren onder leiding van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties. Er zijn ongeveer 200 organisaties hiermee bezig in Bosnië. Dat is natuurlijk prima, maar de coördinatie lijkt nergens op.

Terecht hebben de Monetaire Unie en Agenda 2000 voorrang in het denken van de regering. Ik heb echter de indruk dat de zaken van mensenrechten en democratie, die minstens zo belangrijk zijn qua inhoud, nauwelijks aandacht krijgen ook vanwege de organisatie binnen het ministerie sinds de herijking. In de stukken is het voor en na Europese Unie, terwijl de werkzaamheden in de Raad van Europa, de OVSE en de WEU een beetje op de achtergrond geraken. Met onderkenning van het feit dat eerst "das Fressen kommt und dann die Moral" zou ik de regering willen vragen, of die Moral een hogere aandachtsfactor kan worden in de organisatie en in de uitingen van de regering ten aanzien van het Europese beleid.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Mevrouw Gelderblom-Lankhout (D66):

Voorzitter! Ik wil het vandaag nauwelijks hebben over het Verdrag van Amsterdam. Wanneer dit verdrag in de Tweede Kamer besproken en aangenomen is – de overkant heeft nu eenmaal de eerste rechten – zullen wij op dit bepaald niet makkelijk leesbare stuk uitgebreid commentaar leveren.

Over het ideaal, de eenwording van Europa, bestond jarenlang vrijwel geen twijfel. Het gesprek speelde zich af tussen Europaspecialisten, tussen de zeer betrokkenen. Toen in 1989 de Berlijnse muur ten val kwam, brak de discussie over de grens van Europa pas goed los. Ook die vraag ligt inmiddels achter ons. Nu verdieping op onoverbrugbare meningsverschillen lijkt te stuiten, gaat de discussie in Brussel hoofdzakelijk over de verbreding ofwel de uitbreiding. Alle veertig landen die inmiddels lid zijn van de Raad van Europa, plus de drie Kaukasische republieken Armenië, Georgië en Abchazië en Bosnië-Herzegovina, thans aspirant-lid van de Raad van Europa, dromen ervan, spreken ook uit en hopen vurig binnen afzienbare tijd lid te kunnen worden van de Europese Unie.

De Agenda 2000 concentreert zich op dit moment dan ook vooral op de vraag of er een kopgroep komt en, zo ja, wie daarin komt te zitten. Wat betekent dat voor de landen die er niet toe behoren? En wie gaat de uitbreiding betalen? De eerste besprekingen liepen uit op "l'art de grouper les chiffres". Alle ministers van financiën liepen rond met zelfgemaakte cijferstaatjes die moesten aantonen hoe buitenproportioneel hun bijdrage aan de uitbreiding is, dan wel hoezeer de anderen overdreven. Ik geef een paar cijfers. Van de nettobetalers staat vast dat Duitsland 22 mld. bijdraagt. Omgerekend is dat ƒ 285 per burger. Voor Nederland is het 7 mld. of ƒ 330 per burger. Gelukkig kunnen wij vaststellen dat bij de overige nettobetalers als Oostenrijk en Zweden begrip groeit voor het feit dat deze bijdragen niet onbeperkt kunnen blijven groeien en dat de uitbreiding dus voor een deel zou moeten komen uit beperking van de ontvangsten uit de structuurfondsen van de huidige vijftien. Die beperking geldt dan met name voor Griekenland, Italië, Portugal en Spanje.

Het gaat D66 uitdrukkelijk niet om de vraag wel of geen nettobetaler zijn. Wij zijn tenslotte jarenlang netto-ontvanger geweest. De suggestie van EU-ambassadeur Bot aan alle commissarissen van de koningin en burgemeesters om toch maar vooral projecten in te dienen, zodat Nederland zoveel mogelijk geld uit de structuurfondsen kan slepen, lijkt ons niet juist. Voor de stabiliteit van Europa mogen financiële offers gevraagd worden, maar het kan niet zo zijn dat de noordelijke staten daarvoor alleen opdraaien en de zuidelijke niet bijdraaien.

Zolang de ministers elkaar met onvergelijkbare staatjes blijven bestoken, wordt de noodzakelijke voortgang van de Agenda 2000 geblokkeerd. Wij gaan ervan uit dat de staatssecretaris het met ons eens is, dat voortgang op het uitbreidingsdossier noodzakelijk is en veel belangrijker dan het gekissebis rond de kunst van het cijfers groeperen. De vraag is aan de orde of de Europese Commissie wel politiek onafhankelijk genoeg is om onpartijdige en goed vergelijkbare berekeningen te maken. De uitval van Van Miert richting Nederland scherpt die vraag nog eens extra aan. Nu heb ik gelezen dat de suggestie is gedaan om de Europese Rekenkamer te belasten met die onpartijdige en derhalve goed vergelijkbare berekeningen. Dat vinden wij een uitstekend idee. Wij willen graag weten wat de bewindspersoon van deze suggestie vindt, of hij deze wil meenemen naar de Raad in Luxemburg op 15 en 16 december en of hij denkt dat voor een dergelijke suggestie een meerderheid te vinden is.

Staatssecretaris Patijn:

Voorzitter! Ik wil graag meteen op dit punt ingaan, omdat het anders zo blijft hangen. De cijfergroeperingen – l'art de grouper les chiffres – zijn gebaseerd op methodieken aangegeven door de Europese Rekenkamer. Er kan verwarring ontstaan zijn, omdat de Europese Rekenkamer haar methodieken van het jaar 1995 op het jaar 1996 zelf heeft veranderd. Er konden verschillen ontstaan, afhankelijk van de vraag of je je op de methodiek van 1995 of die van 1996 baseerde. Het enige grote verschil is gelegen in de toerekening van de administratieve uitgaven, dus uitgaven voor gebouwen en personeel in Luxemburg en België, via de nettostromen. In 1995 mocht dat wel, maar in 1996 niet meer. Toen wij ons op de oude methodiek van de Europese Rekenkamer baseerden, reageerden de Belgen en de Luxemburgers een beetje gestoken, omdat juist wij die administratieve uitgaven meerekenden. Welke methodiek je ook gebruikt en welke benaderingswijze je ook volgt, de nettopositie van Nederland verslechtert zodanig dat wij volgens het criterium, namelijk per hoofd van de bevolking, in 1999 in relatieve termen nog steeds een te grote nettocontribuant zijn. De voorstellen van Agenda 2000 verslechteren dat proces alleen maar. Er is dus geen sprake van grote verwarring of van un art de grouper des chiffres. Een bepaalde methodiek is veranderd en dat heeft wellicht tot enige misverstanden geleid.

Mevrouw Gelderblom-Lankhout (D66):

Voorzitter! Dan sluit ik mij aan bij de woorden van collega Eversdijk. Hij zei: dat weet u zeker en wij weten dat misschien, maar de burgers weten dat zeker niet. De misverstanden hierover zijn groot, hetgeen slecht is als je pro Europa bent. Maar goed, de Europese Rekenkamer behoeft hier dus niet opnieuw naar te kijken. Die suggestie is al verwerkt.

La France is er met haar onovertroffen gevoel voor grandeur opnieuw in geslaagd om Nederland onaangenaam te verrassen. Dat wij verrast waren, is eigenlijk verbazingwekkend. Wij weten toch dat Frankrijk Europa vooral interessant vindt, wanneer het de Franse belangen dient. Er is hier meer aan de hand dan de semantiek van dat woord. In Nederland kennen wij twee begrippen, namelijk "belang hebben bij" en "belangstelling hebben voor". Frankrijk daarentegen kent daarvoor slechts één begrip, namelijk "les intérêts". En dat dekt zowel "belang hebben bij" en "belangstelling hebben voor". In het Engels is trouwens hetzelfde aan de hand. In beide landen heeft het begrip vooral de sfeer van "belang hebben bij". Vanaf de start van de Europese centrale bank heeft Chirac gesteld dat de benoeming van Duisenberg als eerste kandidaat niet vaststond. Ik vraag mij af waarom de kandidaatstelling van Trichet hier dan toch weer als een bom insloeg.

Ik heb hier een drietal mogelijke verklaringen voor. De eerste is dat het voor Frankrijk doodgewoon is om er bij iedere hoge post van uit te gaan, dat de kandidaat potentieel een Fransman is. De tweede verklaring is dat Frankrijk via een eigen kandidaat alsnog de politieke controle over het beleid van de Europese bank zeker wil stellen, terwijl dat in eerste instantie voor Frankrijk een verloren zaak was. Nederland en Duitsland zijn hier terecht tegen, omdat alleen een onafhankelijke bank de euro tot een sterke munt maakt. Chirac verloor dit gevecht in eerste instantie, maar probeert het nu via Trichet opnieuw. Politieke inmenging in het beleid van de euro, wanneer deze eenmaal ingevoerd is, moet volgens Frankrijk mogelijk zijn. En daarvoor zal Frankrijk wel steun krijgen van landen met een nog minder harde munt, zoals Spanje en Italië. Een derde mogelijke verklaring is volgens ons dat Chirac Trichet een hak wil zetten. De man is voor Franse begrippen namelijk redelijk onafhankelijk en was het lang niet altijd met Chirac eens. En nu neemt Chirac op subtiele wijze wraak door Trichet een bij voorbaat verloren wedstrijd in te sturen. Nederland heeft bij monde van minister Zalm laten weten een veto tegen Trichet niet te schuwen. Dat was een eerste opwelling voor het geval Frankrijk een veto zou uitspreken tegen de kandidatuur van Duisenberg. Wij vinden dat een sterke en stabiele euro – dat kan niet genoeg worden gezegd – een voorzitter van een Europese bank vergt die niet wijkt voor politieke druk en die heeft bewezen in zijn functie als bankdirecteur daartegen weerstand te kunnen bieden. Daarom vindt D66 dat Nederland best duidelijk mag maken achter de kandidatuur van Duisenberg te blijven staan. Dat is inmiddels gebeurd. Nu moeten wij via stille diplomatie en gestaafd met goede argumenten – die hebben wij – ervoor zorgen dat Duisenberg gewoon wordt benoemd.

Dan iets over het vrij vervoer in Europa. De blokkade van de Franse autowegen ligt gelukkig al weer twee weken achter ons. De blokkade heeft korter geduurd dan in november 1996 het geval was. Voor alle duidelijkheid: wij wensen op geen enkele wijze te tornen aan het recht om het stakingsmiddel te gebruiken. In de Nederlandse verhoudingen wordt van dit recht spaarzaam gebruik gemaakt, meestal pas als de zaak na weken van onderhandelen muurvast zit. In de meeste andere landen van de Europese Unie, waaronder Frankrijk, leeft men nog bij wat ik het oud-socialistische conflictmodel noem. Organisaties van werkgevers in de vervoerssector komen hun beloften niet na. Werknemersorganisaties grijpen vervolgens naar het stakingsmiddel na één mislukte onderhandelingspoging of, nog erger, voordat de onderhandelingen goed en wel zijn begonnen. In de Europese Unie bestaat het recht op vrij verkeer en vervoer, maar wat deed de Franse regering een paar weken geleden? Alleen in Straatsburg, op de zogenaamde Europabrug, op de grens met Duitsland, greep de politie in. Voorts is er nog een enkele poging in het zuiden gedaan. Daarna heeft men geen enkele moeite meer gedaan om althans één rijbaan beschikbaar te houden voor buitenlandse vrachtwagens, c.q. deze te assisteren, met politiebegeleiding, om hun vracht te bestemder plekke te krijgen via andere rijwegen. Hoezo recht op vrij verkeer en vervoer in de Europese Unie?

Omdat wij er helemaal niet van overtuigd zijn dat de problemen met de Franse truckers nu voorgoed zijn opgelost, zijn wij van mening dat de ministers van verkeer in EU-verband moeten overleggen over hoe dit recht op vrij verkeer en vervoer kan worden gewaarborgd en wie er verantwoordelijk moet worden gesteld voor de schade die ook deze keer is ontstaan. Als de Nederlandse consensusgedachte model zou staan voor een Europese stakingscode, dan zouden wij onmiddellijk tegen de regering zeggen: ga daaraan werken. Zo lang het conflictmodel in de meerderheid van de EU-staten echter nog de overhand heeft, vrezen wij dat wij daar voorlopig maar niet voor moeten pleiten.

De Sociale Top van het afgelopen weekend ging over werkgelegenheid. Dat onderwerp stond terecht op de agenda, want per slot van rekening zijn er 18 miljoen werklozen in de EU. EU-realisten zien voortgang in dit dossier: geen loze beloften, ook geen te ideologisch geladen aanpak, maar leren van elkaars werkgelegenheidsplannen. Het is alleen jammer dat de Nederlandse aanpak, die blijkt te werken, nog niet zo erg is overgenomen. Er is bijvoorbeeld geen sprake van flexibiliteit in Europa, maar van rigide 35-uurscontracten. Ook het gebruik maken van het BTW-instrument ten behoeve van de arbeidsintensieve kleinhandel, zoals schoen- en fietsenmakers, verdient steun. Dus zeggen wij tegen de regering: niet laten varen dit idee, ook al is het deze keer nog niet geaccepteerd.

Dan de derde pijler. De asielproblematiek verdient een werkelijk Europese aanpak. Duitsland vangt naar verhouding een veel groter aantal asielzoekers op dan andere grote EU-landen. De grenscontrole aan de Schengenbuitengrenzen op personen die ten onrechte asiel zoeken, moet ook beter kunnen dan nu het geval is. Samenwerking van politie-eenheden begint vaste vormen aan te nemen. Wat de derde pijler betreft verdient onze minister van Justitie lof voor haar niet aflatende pogingen om het Nederlandse drugsbeleid uit te leggen. Haar Franse collega is nu zelfs bereid om te luisteren. Zij is nu van oordeel dat wij zowaar een beleid voeren dat het waard is om bestudeerd te worden.

Mijnheer de voorzitter! De Agenda 2000 gaat natuurlijk niet alleen over de financiële consequenties van de uitbreiding, maar vooral over de vraag hoe die gestalte gaat krijgen. De Commissie heeft voorgesteld de onderhandelingen te beginnen met een beperkte kopgroep van 5 landen, te weten Hongarije, Polen, Tsjechië, Slovenië en Estland. Met mijn collega's hier in dit huis betwijfel ik of dat een goed voorstel is. Roemenië bijvoorbeeld krijgt nu twee keer het gevoel dat het ondanks alle geleverde inspanningen weer niet mee mag doen. Eerst niet met de NAVO-kopgroep en nu ook niet met de EU-kopgroep. Ten aanzien van de NAVO is nog begrip op te brengen voor een kopgroep, dat wil zeggen voor het beperken van toelatingsbesprekingen tot een kleine groep. De Russische angsten en bezwaren tegen uitbreiding van de NAVO moeten tenslotte enigszins tegemoetgetreden worden. Dat bezwaar geldt echter niet voor de EU, waar noch Rusland, noch de Verenigde Staten een beslissende stem hebben. Vanuit de 15 die reeds lid zijn van de EU is een benadering waarbij alleen maar gekeken wordt hoe ver de voormalige Oost-Europese landen hun markteconomie reeds aan onze vrije markt hebben aangepast, wel begrijpelijk maar niet voldoende. De psychologische schok, 45 jaar na Jalta, van opnieuw scheidslijnen in Europa wordt dan veel te groot. Bovendien zien wij nu reeds de verkeerde effecten, bijvoorbeeld in de manier waarop Hongarije zich ten opzichte van buurland Roemenië gedraagt. Wanneer twee weken geleden het goede initiatief wordt gedaan op Kreta, alle voormalige Joegoslavische republieken om de tafel te nodigen, meldt het etnisch zuivere Slovenië geen behoefte te hebben om deel te nemen. Argument: het heeft geen minderhedenproblematiek en – dat is het cruciale – het is reeds uitgenodigd voor de kopgroep, dus het is al klaar voor Europa. Waarom zou het nog meedoen met die oude partners?

Voorzitter! De D66-fractie in dit huis voelt met de ELDR-Eurofractie dan ook meer voor het regattamodel ofwel de roeibotenrace, waarbij in principe alle 40 landen die nu lid van de Raad van Europa zijn en lid zouden willen worden van de Europese Unie, aan de startlijn kunnen verschijnen. Natuurlijk zijn er verschillen en zal de toetreding met verschillende snelheden gepaard gaan, maar er zijn betere mogelijkheden om die verschillen weg te werken. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de Phare-programma's. Die zouden onder meer moeten worden toegesneden op heel basale trainingen bijvoorbeeld ten aanzien van lokale politieagenten. Als je daar op bezoek bent – collega Jurgens die daar ook komt, kan erover meepraten – blijken het keer op keer oud-militairen te zijn die slechts van uniform gewisseld zijn maar die de meest elementaire politievaardig- heden nooit zijn bijgebracht.

In het voorstel van de Commissie om het uitbreidingsproces te begeleiden door een jaarlijkse conferentie van staats- en regeringsleiders mist de D66-fractie de parlementaire component. Dat is onzes inziens een ernstige omissie.

De OVSE, de Raad van Europa, de WEU en het Europees Parlement houden zich met Europa bezig. Op verzoek van de heer Woltjer is er een stuk geproduceerd dat de raakvlakken en de eventuele overlap van activiteiten binnen de EU, de OVSE en de Raad van Europa beschrijft. D66 vindt dit stuk mager. De duidelijke verschillen in werkwijze en samenstelling tussen de verschillende organisaties worden niet aangegeven. Het concluderende pleidooi voor samenwerking wordt niet geconcretiseerd. Ook op de Top van de Raad van Europa in Straatsburg heeft onze minister-president voor meer samenwerking gepleit, maar heeft hij ook daar niet aangegeven hoe dat vorm zou moeten krijgen. Bij de bespreking in de Tweede Kamer van dat stuk is gepleit voor het samensmelten van OVSE en Raad van Europa. Ik moet zeggen dat wij betwijfelen of dat een werkbaar voorstel is. Organisaties opheffen of ineen laten vloeien, is waarschijnlijk onhaalbaar en vergelijkbaar met het moeizame proces van de oecumene. Concrete afspraken maken over samenwerking lijkt ons veel vruchtbaarder. Daartoe is territoriumverkenning en afbakening werkbaarder dan territoriumstrijd. De kracht van de OVSE ligt in de beschikbaarheid van een aantal topdiplomaten. Eén van de bekendste is de Nederlander Max van der Stoel, de hoge commissaris voor de minderheden. Hij is in geheel Europa bekend en wordt terecht geprezen voor zijn werk. Ten aanzien van spanningshaarden binnen Europa is via de OVSE binding met de Amerikanen gegarandeerd. Dat voordeel kan echter ook omslaan in een nadeel omdat de Amerikaanse binnenlandse politiek de besluitvorming beïnvloedt, zoals de verkiezingen in Bosnië duidelijk hebben aangetoond. Daarnaast is het de vraag of voormalig Oost-Europa nu wel het meest gebaat is bij een stroom van jonge Amerikaanse advocaten en sociologen. Voor hun carrière is het misschien wel aardig maar het is de vraag of Europa daarop zit te wachten.

Voorzitter! De Raad van Europa heeft een grote kennis opgebouwd op de terreinen van mensenrechten en wetgeving. De parlementaire assemblee – dit staat niet in het stuk dat op verzoek van de heer Woltjer is geproduceerd – bestaat uit vertegenwoordigers van veertig landen die alle permanent betrokken zijn bij wetgeving in het eigen land. Zij zien elkaar minstens eenmaal per maand en komen viermaal per jaar een week plenair bijeen. De OVSE-assemblee komt slechts eenmaal per jaar plenair bijeen. Ook de staf van de Raad van Europa heeft een uitstekende reputatie bij alle andere organisaties. De Raad functioneert daardoor steeds meer als een hogeschool voor parlementair werk. Oud-leden van de Raad van Europa functioneren inmiddels in verschillende landen als minister van Buitenlandse Zaken. Ik noem opnieuw Roemenië.

De hogeschool voor parlementair werk is nuttig en noodzakelijk omdat in dat soort landen het oude idee nog gemeengoed is dat men klaar is voor Europa wanneer alles maar in wetten is gegoten. Dat is zeker het geval bij het overgrote deel van de plaatselijke autoriteiten in die landen. Dat het implementeren, het werkelijk toepassen van deze wetten de bedoeling is, is nog niet doorgedrongen. In zeer veel landen zijn er Helsinki-comités actief en die zijn bijna altijd de beste bron van informatie over de "rule of law", de handelwijze van de politie, de milieuproblematiek etc.; kortom mensenrechten in de brede betekenis van het woord. De zin "Europa zal democratisch zijn of het zal niet zijn" krijgt pas werkelijk betekenis wanneer het mensenrechtenbeleid in de brede betekenis wordt toegepast, maar dit zal nog heel veel inspanning vragen.

De nieuwe monitorprocedure die de Raad van Europa onlangs heeft ingesteld, is bedoeld om via een open dialoog met collega-parlementariërs van het desbetreffende land aan die werkelijke uitvoering en toepassing van wetten te werken. Zo wordt voorkomen dat het blijft bij beloften die zijn gedaan bij toetreding. Terzijde vraag ik de staatssecretaris of hij zich realiseert hoe teleurstellend het voor ministers van nieuwe landen is wanneer de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU geen tijd vrijmaken voor het ministerscomité van de Raad van Europa. Ik heb er geen bezwaar tegen als dit een vast agendapunt van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken wordt. Wat is trouwens de zin van de zogenaamde monitorprocedure die de ministers heten uit te voeren, wanneer die ook nog geheim is?

Rapporteurs van de Raad hebben een ruime hoeveel specifieke kennis opgedaan van een bepaald land en bovendien een goede relatie opgebouwd door het frequente contact met hun collega-parlementariërs. Daardoor zijn de laatstgenoemden in staat, de noodzaak van een politiek moeilijk wetsvoorstel te verdedigen. Zij kunnen dan zeggen dat het van Europa moet. De Europarlementariërs en de EU zouden van de kennis die tijdens de monitorprocedure van de Raad is opgedaan, gebruik moeten kunnen maken bij de toelatingsprocedure voor de EU. Wederzijdse uitwisseling van documenten kan het begin daarvan zijn, maar wij sluiten ook de mogelijkheid van gezamenlijke missies niet uit. Wij willen graag dat de staatssecretaris dit in Brussel bepleit. Wij menen dat op deze wijze wordt voorzien in de nu nog ontbrekende parlementaire component in Agenda 2000. Wij zien daarin overigens meer heil en meer concrete mogelijkheden dan in een uitbreiding van de bijeenkomsten van de zogenaamde "COSAC-commissie".

Voorzitter! Ik herhaal dan ook de vraag van vorig jaar of op het ministerie van Buitenlandse Zaken een dergelijke vorm van kennisnemen en gebruikmaken van documenten van de verschillende Europese gremia bestaat of dat er, ook na de herijking, nog steeds ambtenaren zijn die zich specifiek alleen met de OVSE, specifiek alleen met de EU en specifiek alleen met de Raad van Europa bezighouden. Ik vrees, de stukken lezend, het laatste.

Voorzitter! Ten slotte. In veel landen in Europa bestaat een vorm van toetsing van wetten aan de Grondwet. Meestal doet men dat in de vorm van een constitutioneel hof. Het verbaast mijn Europese collega's dat wij zo'n instituut in Nederland niet kennen. Vindt de regering dat dit zo moet blijven? Heeft de regering een opvatting daarover?

Voorzitter! Ik heb nog een opmerking over de afwezigheid van minister Van Mierlo vandaag. Ik heb twee weken geleden duidelijk kenbaar gemaakt dat ik erop rekende dat hij hier zou zijn. Ik wil graag weten wanneer hij precies is uitgenodigd.

De heer Veling (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik voer mede namens de fracties van de SGP en de RPF het woord over de sociale dimensie van Europa. Een Europese Unie die een Europa van en voor de burgers wil zijn, moet een sociaal Europa zijn. Zo geformuleerd, kan niemand het met die stelling oneens zijn. Het is begrijpelijk dat vakbonden acties voerden in Amsterdam en in Luxemburg en dat prominenten een "verklaring van Amsterdam" aflegden over de sociale kwaliteit van Europa. Het is begrijpelijk dat min of meer tevreden werd gereageerd op de aanvulling van het Unieverdrag met een werkgelegen- heidsparagraaf, nu naast de al eerder opgenomen sociale bepalingen in Amsterdam werd uitgesproken dat de lidstaten van de Europese Unie het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijke zorg beschouwen. En de beperkte resultaten van de werkgelegenheidstop in Luxemburg werden begrijpelijkerwijs als ten minste een hoopvol signaal gezien.

Maar wat wordt er nu eigenlijk bedoeld met een "sociaal Europa"? In welk opzicht moet en kan Europa een sociaal beleid voeren? En hoe moet zo'n beleid er dan wel uitzien? Naar onze opvatting ontbreekt er veel aan een consistent idee over een sociaal Europa. De discussie over de sociale doelstellingen van Europa worden daardoor versmald, bijvoorbeeld tot een wat meer overzichtelijke discussie over federalisme en nationalisme. Dat is fnuikend, want de vraag hoe Europa sociaal kan zijn, is een andere dan de vraag hoever Europese integratie moet gaan.

De discussies voor en tijdens de top van Luxemburg waren beperkt. In het algemeen ging het meer over wenselijkheden dan over Europese instrumenten om die wenselijkheden te realiseren. Het ging bijvoorbeeld over de vraag of percentages moeten worden vastgelegd in de werkgelegenheidsdoelstellingen van de Unie. De vraag of Europa over instrumenten beschikt om deze vervolgens waar te maken, ging schuil achter de vraag naar de politieke wenselijkheid. Door sommigen die het vaststellen van percentages bepleitten, werd een vergelijking gemaakt met de convergentiecriteria voor de deelname aan de EMU. Dat wordt overigens ook gedaan in het zojuist verschenen document van het voorzitterschap van Luxemburg. Het lukte veel lidstaten toch ook, deze percentages te realiseren, zo werd gezegd. Ja, maar wij weten in Nederland toch ook dat financieringstekort en staatsschuld dichter onder het bereik van regeringen liggen dan werkloos- heidscijfers.

En de discussie ging over eventuele verplichtingen om jonge mensen binnen een halfjaar en volwassenen binnen een jaar een nieuwe start te bieden, doelstellingen die zelfs binnen het Nederland met z'n succesvolle poldermodel hoofdbrekens genoeg kosten. De vraag naar de instrumenten om voldoende werkgelegenheid te creëren om mensen daadwerkelijk kansen te geven, kwam niet aan de orde.

Misschien was het meest substantiële onderwerp wel de verschuiving in de belastingheffing van arbeid naar kapitaal en waardetoevoeging in algemene zin. Maar op dit punt werden geen besluiten genomen, evenmin als op de andere genoemde punten trouwens. Het was opvallend dat de discussies over een Europees werkgelegenheidsbeleid zoveel weg hadden van de discussies die nationaal aan de orde zijn. De discussies gingen over het sociale gehalte van het beleid van Europese staten, maar zij gingen niet of nauwelijks over de specifieke Europese dimensie van dit sociale beleid. Er zijn heel wat onderwerpen die mijns inziens bij uitstek voorwerp van Europees debat zouden moeten zijn en die in de politieke discussies rondom Amsterdam en Luxemburg buiten beeld bleven. Ik zal er een aantal noemen.

Een nog steeds actuele vraag is, welke gevolgen de convergentiecriteria voor toetreding tot de EMU hebben voor het sociale beleid van lidstaten. Dat is een belangrijke vraag in verband met het sociale klimaat van Europa. Ik ken natuurlijk het adagium dat een solide staatshuishouding voor de sociale zekerheid op termijn het beste is. Dat is ook waar. Maar intussen zet de EMU het sociale beleid in sommige lidstaten van de Unie wel degelijk onder druk. Volgens rapporteur Willock van het Europees Parlement is dat vooral het geval in lidstaten waar de sociale bescherming toch al het minst ontwikkeld is. Dat staat in een verslag van 3 september 1997.

Trouwens, niet alleen in de zuidelijke landen kunnen de EMU-criteria sociale beleidsdoelstellingen onder druk zetten. Waren begrotingsproblemen in eigen land voor kanselier Kohl niet een reden om zich in Luxemburg te keren tegen de verlaging van de BTW op arbeidsintensieve diensten? Daar heb je een heel concreet voorbeeld heel dichtbij huis. Een belangrijke vraag is of Europa kans ziet, de druk op het sociale gehalte van het beleid van lidstaten te compenseren. Hier gaat het over de Europese dimensie van sociaal beleid.

Voorzitter! Ik geef een tweede voorbeeld. De Europese Unie, straks nog versterkt door de ene munt, vergemakkelijkt internationale bedrijvigheid. Kapitaal zal nog makkelijker grenzen overschrijden. De concurrentie tussen lidstaten met betrekking tot de vestiging van bedrijven en dus werkgelegenheid wordt nog versterkt. Natuurlijk! Je zou, gezien de werkgelegenheidsdoelstelling van de Europese Unie, zeggen dat lidstaten met een grote werkloosheid daarbij geholpen zouden moeten worden. Maar laten nationale overheden op hun tellen passen! De Europese Commissie zal onder aanvoering van commissaris Van Miert een stokje steken voor bevoordeling van bedrijven door regeringen. Deze, wat hij noemt, nationale druk moet bestreden worden. Ongelijke belastingregimes in buurlanden, waardoor de concurrentiepositie van het ene land sterker is dan die van het andere land, geeft natuurlijk wrijving. Ook dat zien wij.

Een belangrijke vraag met betrekking tot de sociale dimensie van Europa is of vestigingsvoorwaarden voor bedrijven en ook belastingheffing nog sterker geharmoniseerd zouden moeten worden. Dat lijkt noodzakelijk om te voorkomen dat binnen de Unie waarden zoals die van de sociale zekerheid onder voortdurende druk blijven staan. Als dat zo is, hoe moeten wij dan aankijken tegen de prijs die daarvoor betaald moet worden in termen van nationale beleidsvrijheid? In het document van het Luxemburgse voorzitterschap wordt gemeld dat de Europese Raad bevestigt dat de trend van een toenemende belastingdruk moet worden omgebogen. Dat wordt in het document over het sociale beleid van Europa gezegd. En dat is begrijpelijk, maar het biedt natuurlijk weinig perspectief op een op peil houden laat staan het op een hoger peil brengen van de sociale bescherming in lidstaten. Is het mogelijk, internationaal opererende bedrijven effectief te verplichten, rekening te houden met werkgele- genheidseffecten van beslissingen om activiteiten in een bepaald land te beëindigen? Dat gebeurt soms ten bate van een nieuwe start van een activiteit in een andere lidstaat van de Europese Unie. Ook dat is een Europese dimensie van sociaal beleid.

Voorzitter! Ik ben toe aan een derde voorbeeld. De flexibiliteit van het internationale bedrijfsleven die door de gemeenschappelijke markt en straks door de gemeenschappelijke munt wordt bevorderd, vraagt een flexibele arbeidsmarkt. Volgens de recent verschenen "World Economic Outlook" van het IMF vraagt een effectieve bestrijding van de werkloosheid in Europa om drastische aanpassing van het functioneren van de arbeidsmarkt. Migratie zal bijvoorbeeld een gewoon verschijnsel moeten worden. Vraag en aanbod van arbeid kunnen immers niet anders worden gestuurd.

In Nederland herinneren wij ons de verwijten aan mensen zonder werk die het liefst maar bij tante Truus thuis bleven en voor een baan niet van hun plaats te branden waren. Europa zal aan de flexibiliteit van werknemers nog hogere eisen stellen dan welk nationaal activeringsbeleid dan ook. Hoe moet die consequentie van de ene economische en monetaire Europese ruimte vanuit sociaal oogpunt worden beoordeeld?

Een vierde punt: een sociale Europese muntunie zal niet zonder onderlinge solidariteit kunnen bestaan. De vraag moet dus gesteld worden of zo'n solidariteit te organiseren is. Als in ons land een serieus pleidooi wordt gevoerd voor een gedeeltelijke autonomie van Noord-Nederland omdat de aardgasbaten te veel wegvloeien naar de Randstad en de werkgelegenheid in de noordelijke provincies daardoor achterblijft, is het dan realistisch om te verwachten dat binnen Europa voldoende solidariteit zal worden opgebracht om de zuidelijke lidstaten en straks wellicht de nieuwe lidstaten in Midden- en Oost-Europa ontwikkelingskansen te bieden?

Voorzitter: Korthals Altes

De heer Veling (GPV):

De directeur van de Amerikaanse federale bank heeft wel eens gewaarschuwd voor een muntunie zonder compenserende mechanismen die de divergentie in economische ontwikkeling van verschillende regio's matigen. De Verenigde Staten kennen in de federale belastingen zo'n compenserend mechanisme. Stagnatie in de economische ontwikkeling van een regio heeft daar tot gevolg dat de afdracht van belastingen automatisch vermindert. In een Europese Unie zal elke solidariteitsactie het gevolg moeten zijn van politieke besluitvorming. De bereidheid daartoe behoort niet tot de convergentiecriteria voor toetreding tot de EMU. Je kunt je afvragen of Nederland, nettobetaler tegen wil en dank, op basis van zo'n criterium wel voor zo'n toelatingsexamen zou slagen.

Ook de vraag – dit in de vijfde plaats – of werkgelegenheid zich makkelijk met geld laat sturen, is niet zomaar een, twee, drie beantwoord. De discussies daarover op de Nederlandse schaal geven grond voor twijfel. Zijn bedrijven te motiveren tot investeringen in gebieden die vanuit sociaal oogpunt wel wat meer werkgelegenheid zouden kunnen gebruiken? Het voorbeeld van de Eemshaven maakt duidelijk dat succes beslist niet gewaarborgd is. Wat te denken van de geprivatiseerde PTT, die de eerder doorgevoerde verhuizing naar Groningen ongedaan wil maken? Het middel om werkgelegenheid, voorzover mogelijk, ruimtelijk te sturen, is de ontwikkeling van infrastructuur. Daarvoor kent de Europese Unie fondsen. Er is gesuggereerd dat Europa naast de bestaande structuurfondsen ook een sociaal fonds zou moeten instellen, bijvoorbeeld voor scholing en misschien wel voor banenplannen, maar de praktijk van de structuurfondsen geeft niet vanzelfsprekend vertrouwen in de effectiviteit van dat instrument. Ik las dat de uit structuurfondsen beschikbare middelen voor het zuiden van Italië slechts voor 10% worden gebruikt, omdat de Italiaanse centrale regering haar verplichte aandeel in de financiering van projecten niet levert.

De genoemde voorbeelden maken duidelijk dat over sociaal beleid in Europa niet moet worden gesproken als een wenselijk extra. Dat is eigenlijk mijn kritiek op wat er de laatste tijd in Amsterdam en Luxemburg gebeurd is. De Europese integratie heeft, hoe je het ook wendt of keert, verstrekkende sociale implicaties. Dat hoeft niet te worden toegevoegd aan de beleidsdoelstellingen, maar die implicaties zijn en waren er. Zij zijn beslist niet allemaal even geruststellend. In een Europese monetaire unie zal in versterkte mate gelden wat ook in het huidige Europa geldt: de nationale staten worden aangemoedigd om werkgelegenheid te bevorderen, terwijl economische beleidsconcurrentie aan strikte regels gebonden is en te sterke sociale beleidsconcurrentie uit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid onwenselijk is. Vergroting van de budgettaire beleidsruimte van de Europese instituties ter bevordering van het sociale gehalte van Europa vergt een politieke eensgezindheid die beslist niet is verzekerd. Al met al is het beeld helemaal niet zo opwekkend. Naar mijn idee moet over de Europese kant van het sociale beleid meer worden gezegd dan een aantal extra impulsen en goede voornemens door de gezamenlijke Europese lidstaten.

Mijnheer de voorzitter! Waarom wordt er niet meer gesproken over de sociale aspecten van de Europese integratie en met name van de EMU? Waarom blijft de discussie in feite beperkt tot algemene wenselijkheden en aan de nationale discussies ontleende noties over in te zetten instrumenten? Ik vrees dat hier niet alleen sprake is van tekortschietende analyses, maar ook van een strategie. Er is een benadering van de Europese integratie waarbij elke verdere verstrengeling van de samenwerkende naties wordt begroet als een stap in de goede richting. Dat wordt de functionalistische benadering genoemd. In die benadering wordt geredeneerd dat Europa een politieke eenheid moet worden en dat dit het beste wordt bereikt door de integratie te beginnen op het politiek minder gevoelige terrein van de economische en monetaire samenwerking; hoe sterker de onderlinge vervlechting dan wordt, hoe minder de partners zich zullen kunnen onttrekken aan onderlinge samenwerking. Dat is een aloude gedachtegang.

Leon de Winter schreef in de NRC van afgelopen zaterdag dat op de rand van de euro zou moeten staan: "Nooit meer Auschwitz". Dat is ook de opvatting van de functionalisten in de Europese samenwerkingsdiscussie. Vanouds is dat de drijfveer. Via de economische en monetaire samenwerking zouden vrede en veiligheid kunnen worden gegarandeerd. De Winter bedoelde echter niet helemaal hetzelfde. Hij vond dat de discussie nú zou moeten worden verbreed tot de politieke en morele dimensie. Ja, zo zullen de functionalisten zeggen, maar die gezamenlijke moraal is niet zo gemakkelijk te bereiken en dus kunnen wij er beter naar streven om de belangenverstrengeling tussen de lidstaten zo groot te maken dat zij op termijn geen andere keuze hebben, dit tot gezamenlijke politiek beleid te maken.

Paul Scheffer beschreef in de NRC van afgelopen vrijdag de functionalistische benadering van Europa als de strategie van de voldongen feiten; je laat het erop aankomen. Hij heeft bewondering voor de vasthoudendheid van Europese idealisten als Monnet en Delors, maar hij voegt hieraan toe dat er ook grote risico's zijn verbonden aan die functionalistische strategie. Regionale herverde ling zal in een sociaal Europa noodzakelijk zijn, maar is de politieke wil daarvoor wel aanwezig? Is het verantwoord, te mikken op de noodzaak die de samenwerkende partners wel zullen ervaren om, gelet op de muntunie, er ook in sociaal opzicht wat van te maken? Wordt de beantwoording van de sociale vraag voor Europa straks geforceerd door de economische en monetaire samenwerking? Voorzitter! Ik ben er niet zo gerust op. Is niet een ander scenario denkbaar? De gangbare discussies over de sociale dimensie van Europa schieten mijns inziens tekort. Zeker de discussies in en rondom de top van Luxemburg hebben mijns inziens niet veel méér diepgang dan een hovercraft.

Bezien door een functionalistische bril is dat niet eens zo erg. Zolang de Europese integratie maar vordert en de Europese instituties aan functionaliteit winnen, zal de ideële doelstelling beter worden gewaarborgd. Echter, de door mij gestelde vragen maken mijns inziens duidelijk dat er geen reden is om te verwachten dat politieke eensgezindheid en effectiviteit in Europa automatisch voortvloeien uit economische en monetaire integratie. Al vaker heb ik betoogd dat het Europese beleid van de Nederlandse overheid niet uitblinkt door rationaliteit. Vertrouwen in de uitkomsten van verdergaande integratie schiet als beleidsmotief tekort.

Voorzitter! Sprekend over de sociale dimensie van Europa, herhaal ik wat ik bij het begin van mijn bijdrage zei: economische en monetaire samenwerking maakt sociaal beleid urgent. Echter, zo'n sociaal beleid moet worden ontwikkeld met open ogen, kansen analyserend, maar ook risico's calculerend. Naar ons oordeel schiet de Nederlandse regering in haar Europese beleid op dit punt tekort. Met veel belangstelling wacht ik op het antwoord van de regering.

De voorzitter:

Ik schors de beraadslaging tot na de afhandeling van de eerste termijn van de zijde van de Kamer inzake wetsvoorstel 25122 (Wet inschakeling werkzoekenden).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven