Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regelen inzake het verrichten van veiligheidsonderzoeken (Wet veiligheidsonderzoeken) (24023).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Wij lieten reeds bij de schriftelijke voorbereiding van onze positieve grondhouding blijken ten opzichte van deze wet, die de regels met betrekking tot vertrouwensfuncties en de daarmee verband houdende veiligheidsonderzoeken bijeenbrengt. Dat is een goede zaak. Dat wij toch prijs stellen op plenaire behandeling en het voorstel niet als hamerstuk afdoen, is omdat wij niet in alle opzichten tevreden zijn met de antwoorden op de door ons gestelde vragen. Ik herhaal daarom een drietal vragen.

Op de vraag wie nu "Onze Minister" in de zin van deze wet is, als het om vertrouwensfuncties bij de lagere overheden gaat, antwoordden de bewindslieden dat daarvoor het beleidsterrein waartoe de functie behoort, bepalend is en dat bij gemengde functies het beleidsterrein waarop de functie in overwegende mate wordt uitgeoefend, bepalend is. De formulering van het antwoord doet vermoeden dat het mogelijk is dat niet in alle gevallen van meet af duidelijk is wie Onze Minister is. Toch is die duidelijkheid gewenst, omdat Onze Minister het initiatief tot het aanwijzen van vertrouwensfuncties moet nemen. Dat is niet de werkgever, want die verstrekt alleen desgevraagd de nodige informatie aan Onze Minister en kan dus rustig afwachten tot een verzoek tot het verstrekken van informatie op hem afkomt. Hoe denkt men op dit punt onduidelijkheden, misverstanden en hiaten te voorkomen?

De minister van Binnenlandse Zaken c.q. Defensie is, conform artikel 3, lid 1, wel medeverantwoordelijk voor de aanwijzing van vertrouwensfuncties, maar krijgt blijkens artikel 3, lid 2, van de werkgever niet de informatie die nodig is om die aanwijzing te beoordelen. Vertrouwt de minister van Binnenlandse Zaken hier op het oordeel van de BVD, die deze informatie weer wel krijgt?

Blijkens artikel 9 is het alleen de minister van Binnenlandse Zaken c.q. Defensie die bevoegd is, een hernieuwd veiligheidsonderzoek te doen instellen onder andere indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die zulks rechtvaardigen. Hoe komt de minister van Binnenlandse Zaken c.q. Defensie aan de informatie omtrent die feiten of omstandigheden? Blijkens het antwoord op de door ons gestelde vraag hierover leunt de minister van Binnenlandse Zaken daarbij sterk op de regelmatige contacten van de BVD met de betrokken organisatie. Ligt het niet voor de hand dat Onze Minister en in het bijzonder de werkgever eerder of vollediger van die feiten of omstandigheden op de hoogte kunnen zijn dan de BVD en de minister? Met die informatie hoeft die werkgever eigener beweging niets te doen. Waarom geldt voor hen – werkgever en Onze Minister – geen verplichting om die informatie onverwijld door te geven aan de BVD of de minister? De veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat kunnen toch in het geding zijn?

Voorzitter! Wij betreuren het dat door amendering van artikel 8, lid 2, onbedoeld een slordigheid in de tekst is geslopen, zoals de bewindslieden in hun schriftelijke antwoorden impliciet ook erkennen.

Ik zie de antwoorden op onze vragen met belangstelling tegemoet.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Zoals al in algemene zin verwoord in het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat, wil ook GroenLinks de regeling van vertrouwensfuncties en de daarmee verband houdende veiligheidsonderzoeken in één wet onderbrengen. Het gaat om een wet die ook betrekking heeft op vertrouwensfuncties in de particuliere sector, voorzover die de veiligheid en andere gewichtige belangen van de Staat raken. In mijn fractie leven er echter nog wel wat vragen over de uitvoering van deze wet.

Volgens artikel 3 wijst Onze Minister, dan wel het bevoegd gezag van een hoger college van staat functies aan als vertrouwensfuncties. Dat zijn functies die de mogelijkheid bieden om de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat te schaden. Dat klinkt logisch, en iedere burger denkt dan aan spionage en terrorisme. Maar volgens het jaarverslag 1995 van de BVD blijken er in 1995 tegen de 50.000 vertrouwensfuncties te bestaan. Is dat niet erg veel? Waar zitten al die vertrouwensfuncties? Ik kan er zelf wel een paar honderd bedenken, maar dan houdt het ook wel op. Hoe wordt zo'n volzin uit de wet nou ingevuld? Wat zijn de verfijningen op grond waarvan een functie als vertrouwensfunctie wordt bestempeld? Kan de minister daar iets over vertellen? Wordt wel kritisch genoeg beoordeeld of een functie per se een vertrouwensfunctie moet zijn? Er lijkt sprake te zijn van een autonome groei. Mijn fractie is van mening dat er heel wat van het aantal van 48.900 en nog wat af kan. Werk zoeken voor de BVD is niet het uitgangspunt, hoewel het daar soms wel op lijkt. De Registratiekamer zou de BVD willen laten onderzoeken of nieuwkomers bij de politie voldoende betrouwbaar zijn voor gevoelige functies. "Gevoelige functies", dus niet eens vertrouwensfuncties. De voorzitter van de Nederlandse politiebond heeft dit plan al lachwekkend en onzinnig genoemd. Wil de minister zeggen wat hij van zo'n voorstel vindt?

Laten wij in 's hemelsnaam zuinig omspringen met het begrip "vertrouwensfunctie", want een veiligheidsonderzoek dat naar iemand wordt ingesteld is toch op zijn zachtst gezegd een minder prettige ervaring. Dat bleek ook uit het televisieprogramma dat is gemaakt over de mensen achter de politiek in de Tweede Kamer. Wordt in vertrouwensfuncties nog steeds het onderscheid gemaakt in a-, b- en c-niveau? Als dat zo is, wat zijn dan daarvoor de onderscheidende criteria? En is er ergens een register in te zien waarin die vertrouwensfuncties zijn opgetekend?

Uit hetzelfde jaarverslag van de BVD valt te halen dat er in 1995 16.800 veiligheidsonderzoeken zijn verricht en dat naar aanleiding van zo'n onderzoek 251 mensen een baan niet hebben gekregen. In termen van de wet die wij nu behandelen, betekent dit 251 weigeringen van een verklaring van geen bezwaar. Dat zijn 251 negatieve adviezen. Er lopen toch geen honderden terroristen en spionnen in Nederland rond? Om een beter inzicht te krijgen in de redenen van het niet afgeven van een verklaring van geen bezwaar is het noodzakelijk dat deze weigeringen worden uitgesplitst. Het is noodzakelijk dat enerzijds duidelijk wordt op welk soort functies deze weigeringen betrekking hebben en dat anderzijds duidelijk is op grond van welke antecedenten dat is gebeurd. Dat zou in het eerstvolgende jaarverslag al zijn beslag kunnen krijgen. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop.

Volgens de artikelen 4 en 5 gebeurt het aanmelden bij het hoofd van de BVD van een persoon die een vertrouwensfunctie wil vervullen pas na schriftelijke instemming van betrokkene. De BVD kan dus pas na die instemming een veiligheidsonderzoek starten. Ik ga ervan uit dat de werkgever die schriftelijke instemming van betrokkene vraagt. Kan de minister dat bevestigen?

Mijn fractie vraagt zich af of schriftelijke instemming voor alle functies geldt, ongeacht het niveau van de functie. In het verleden kwam het namelijk nogal eens voor dat bij het laagste screeningsniveau, waarbij louter administratief wordt getoetst, de betrokkene niet op de hoogte was van de screening, dus zeker geen schriftelijke instemming had gegeven. Kan dat vanaf het in werking treden van deze wet niet meer voorkomen?

Wat is de procedure bij die functies die net geen of net niet meer een vertrouwensfunctie zijn, maar die als zogenaamde "gevoelige functies" worden gekenschetst? Als bij zo'n functie toch een veiligheidsonderzoek door de BVD wordt uitgevoerd – dat wordt volgens de wet niet vereist, maar de minister weet ook wel dat dit gebeurd is – wie neemt dan het initiatief tot zo'n onderzoek? Kan dat behalve de minister of het bevoegd gezag van een hoog college van staat ook de BVD zijn? Wordt dan schriftelijke instemming vereist? Dat moet toch op z'n minst aan betrokkene worden verteld? Gebeurt dat ook?

Bij sollicitaties naar vertrouwensfuncties en bij het veranderen van een functie in een vertrouwensfunctie is de schriftelijke instemming van betrokkene voor een veiligheidsonderzoek in de wet vastgelegd. Maar hoe wordt dit zorgvuldigheidscriterium toegepast bij herhalingsonderzoeken?

Uit een oogpunt van zorgvuldigheid lijkt het merkwaardig dat volgens artikel 9 bij het instellen van een hernieuwd onderzoek geen schriftelijke instemming van betrokkene is vereist. Er is in dat artikel zelfs geen sprake van het op de hoogte stellen van betrokkene. Het kan dus voorkomen dat iemand volkomen onkundig is van een dergelijk onderzoek. Dat is des te merkwaardiger, omdat een herhalingsonderzoek geen vanzelfsprekende zaak is. Een herhalingsonderzoek is namelijk niet structureel.

Bij een vertrouwensfunctie wordt iedere vijf jaar opnieuw gekeken of de aanwijzing gehandhaafd moet blijven. Dat is dus structureel. Maar of een veiligheidsonderzoek moet worden herhaald, is volgens artikel 9 ter beoordeling van de minister van Binnenlandse Zaken, afhankelijk van omstandigheden. Het is toch veel chiquer als minstens aan betrokkene bekend wordt gemaakt dat er een herhalingsonderzoek moet komen? Kan de minister hierover uitleg geven?

In artikel 7 wordt aangegeven welke gegevens het veiligheidsonderzoek moet opleveren. Heel in het kort zijn dat gegevens betreffende:

  • 1. justitiële inlichtingen;

  • 2. activiteiten die de veiligheid van de Staat kunnen schaden;

  • 3. betrokkenheid bij organisaties die een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde;

  • 4. overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden.

Kan de minister bij elk van deze vier punten een voorbeeld geven, op grond waarvan een verklaring van geen bezwaar voor het vervullen van de functie kan worden geweigerd? Ik ga ervan uit en verwacht van de minister dat hij zich er niet al te gemakkelijk van af maakt. Hij moet toch aannemelijk kunnen maken dat vorig jaar 251 mensen op basis van een veiligheidsonderzoek niet in aanmerking kwamen voor een vertrouwensfunctie?

Het punt "justitieel" lijkt mij het gemakkelijkst te beantwoorden, maar misschien denkt de minister daar iets anders over.

Deed de BVD trouwens vorig jaar ook al onderzoek naar justitiële zaken? Ik dacht dat dit een zaak voor de politie was. Of is dat al een uitbreiding van het BVD-takenpakket?

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor een kwartier om de minister de gelegenheid te geven zijn antwoord voor te bereiden.

De vergadering wordt van 14.25 uur tot 14.40 uur geschorst.

Minister Dijkstal:

Mijnheer de voorzitter! Ik ken de heer Van Dijk als een scherpzinnig man en hij heeft mij vandaag weer niet teleurgesteld, want hij heeft heel precies gekeken naar de punten die hij genoemd heeft. Ik stel dat natuurlijk zeer op prijs, maar ik kom zelf niet tot veel betere antwoorden dan ik hem in de stukken al gegeven heb. Dat hangt samen met mijn overtuiging dat je op een gegeven moment ook moet kunnen vertrouwen op de praktijk zoals die zal werken. Dat suggereerde hij overigens ook.

Ik neem even de eerste twee punten als voorbeeld. Hij zegt: als zich ergens bij een van de medeoverheden de mogelijkheid van een vertrouwensfunctie voordoet en een veiligheidsonderzoek geboden is, dan is het niet 100% zeker dat volstrekt helder is welke minister daarvoor aangesproken zou moeten worden. Natuurlijk is dat duidelijk als het zich overwegend op een bepaald beleidsterrein voordoet. Is het een mix, dan kun je er nog een keuze uit maken. Maar misschien is het soms ook wel eens onduidelijk, aldus de heer Van Dijk.

Ik sluit dat niet uit, maar ik denk dat het zeer zelden voorkomt. Wij kunnen erop vertrouwen dat allen die er straks verder mee moeten werken, in de eerste plaats door goede voorlichting weten dat zij daar bij grote aarzelingen zelf ook een keuze in kunnen maken. Van daaruit komt er vanzelf wel een proces op gang waardoor je hoort of je de juiste minister had. Wat echter belangrijker is: er is natuurlijk altijd een minister van Binnenlandse Zaken, de ondertekenaar van dit wetsvoorstel, die dan ook de helpende hand kan bieden in het op zoek gaan naar de minister die het aangaat. Bovendien is vaak juist de BVD, die de signalerende functie heeft, ook degene die een handje kan helpen en kan zeggen welke minister voor een bepaald terrein "Onze Minister" is. Ik geloof dus dat het op deze manier in de praktijk wel goed kan en zal lopen.

Datzelfde geldt ook voor artikel 3, lid 2. De heer Van Dijk vroeg: vertrouwt de minister erop dat de BVD c.q. de MID degenen zullen zijn die zorgdragen voor het verstrekken van de inlichtingen? Die verwachting hebben wij inderdaad.

Een derde punt was de wenselijkheid dat de werkgever of de minister op wiens beleidsterrein de vertrouwensfunctionaris werkzaam is, verplicht wordt om de minister van Binnenlandse Zaken, als daar althans aanleiding toe bestaat, te vragen een herhaalonderzoek in te stellen. De achtergrond van die vraag was dat zij toch vaak eerder dan de minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte zullen zijn van gedragingen van betrokkenen die aanleiding tot zo'n herhaalonderzoek zouden kunnen vormen.

Dat is op zichzelf waar, maar niet vergeten moet worden dat de BVD een regelmatig contact onderhoudt met al die organisaties waar die vertrouwensfuncties zijn aangewezen. Ik kom daar straks vanzelf op terug als ik inga op de vragen van mevrouw Schoondergang over die organisaties. De BVD ziet het als zijn normale werk om die contacten te onderhouden. Tijdens zo'n contact wordt vaak door de BVD bezien of er ten aanzien van bepaalde functionarissen aanleiding bestaat om een herhaalonderzoek in te stellen. Het is om die reden niet nodig de werkgever of de betrokken vakminister te verplichten om de minister van Binnenlandse Zaken te vragen een herhaalonderzoek in te stellen. Zo'n verplichting zou niets aan de bestaande praktijk toevoegen.

Samenvattend op de drie punten die heer Van Dijk naar voren gebracht heeft, kiezen wij voor de praktische benadering daarvan, omdat wij geloven dat die toereikend is en dat er geen nadere formele regeling in de wet noodzakelijk is. Dat zou dan immers de consequentie van de woorden van de heer Van Dijk zijn.

Voorzitter! Mevrouw Schoondergang heeft heel veel vragen gesteld over alles wat te maken heeft met de vertrouwensfuncties en hoe wij daarmee omgaan. Zij heeft overigens gezegd dat het wetsvoorstel zelf voor haar zeker aanvaardbaar is, omdat daarmee wordt geprobeerd om een bestaande praktijk nog beter te regelen dan vroeger het geval was. Veel vragen die zij stelde, kan ik mij zeer goed voorstellen. Ik vind het ook van belang dat wij goed van elkaar weten wat wij doen, waarom wij het doen en hoe dat in de praktijk uitpakt. Ik ben echter niet in staat om nu op al die vragen afdoende antwoord te geven. Mevrouw Schoondergang vermoedde dat ik mij er dan misschien makkelijk af zou maken, maar dat ben ik niet van plan. Ik heb tijdens de schorsing even bij haar gepeild of zij met de gedachte zou kunnen leven dat ik op een aantal punten, op de hoofdlijn, nu wel iets zeg, maar dat ik voor de nauwkeuriger beantwoording de schriftelijke vorm kies. Dan kan ik de zaak zorgvuldig in kaart brengen. Het resultaat daarvan zal ik deze Kamer natuurlijk doen toekomen. Tegen die achtergrond zal ik nu een paar hoofdpunten beantwoorden, maar zal ik een paar vragen laten zitten voor een nadere schriftelijke beantwoording.

De eerste reeks vragen van mevrouw Schoondergang heeft betrekking op de omvang van het aantal vertrouwensfuncties. In globale zin kan ik daarover het volgende vertellen. Het getal van 50.000 functies klopt en heeft betrekking op functies bij de overheid en het bedrijfsleven; dat getal geldt dus voor het hele terrein. Bij de overheid gaat het om minder dan 5% van de functies, in het bedrijfsleven hangt het van de aard van het bedrijf af. Laat ik een paar voorbeelden noemen. Bij elektriciteitsbedrijven zijn vertrouwensfuncties traditioneel, tot op de dag van vandaag. Vroeger gold dat ook voor de PTT, nu de KPN. Een belangrijke leverancier van vertrouwensfuncties is Schiphol, namelijk voor al degenen die op het zogenaamde beveiligde gebied werkzaam zijn. Op Schiphol is er in geografische en fysieke zin een beveiligd gebied. De functies van al degenen die daarbinnen werken, worden als vertrouwensfuncties bestempeld.

Mevrouw Schoondergang maakte één vergissing. Het is niet zo dat de BVD de vertrouwensfuncties als een interessant werkobject ziet in de zin dat de BVD overal loopt te zoeken en aan te wijzen welke functies vertrouwensfuncties zijn. Misschien is die neiging er wel; dat zou de BVD trouwens sieren, want zo blijft de BVD lekker aan het werk. Het is echter nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de bewindslieden, van de betreffende minister. De vertrouwensfuncties worden onder ministeriële verantwoordelijkheid vastgesteld. Het is een politiek-bestuurlijke afweging van de minister van Justitie, van de minister van Economische Zaken of van welke minister dan ook. Dat misverstand mag dus niet blijven bestaan.

Ik heb er inderdaad kennis van genomen dat de Registratiekamer iets gezegd heeft over het aanmerken van een politiefunctie als een vertrouwensfunctie en over het feit dat ook daar dus veiligheidsonderzoeken zouden moeten plaatsvinden. Ik weet niet of dat in die omvang moet. Op dit moment vindt ambtelijk overleg plaats tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en medewerkers van de politieorganisaties over de suggestie van de Registratiekamer. Ik zal daar ook verder over nadenken. Je kunt je natuurlijk wel iets voorstellen bij wat wij de heel gevoelige functies zouden kunnen noemen, zoals functies bij de Regionale inlichtingendienst of de CID-functies. Dat is, met alle respect, net een slag anders dan een surveillant-B bij de politie. Ik kan mij dus voorstellen dat wij daar na nadere studie een onderscheid in maken en het misschien toch wenselijk achten om dit type onderzoeken van toepassing te verklaren. Zoals gezegd: wij studeren daar nog op en ik ben daar dus nog niet uit.

Mevrouw Schoondergang heeft gezegd dat wij voorzichtig moeten zijn met het begrip "vertrouwensfuncties", omdat zo'n veiligheidsonderzoek dat naar je wordt ingesteld – op z'n zachtst gezegd – een minder prettige ervaring is. Daar ben ik het zeer mee oneens. Ik zie absoluut niet in waarom dat een minder prettige ervaring is. Ja, wel als je iets op je kerfstok hebt, maar dat is juist de bedoeling van zo'n onderzoek. De vertrouwensfuncties zijn van een zodanige gevoeligheid en van een zodanig belang dat ik wil nagaan of degene die zo'n functie vervult, "schoon" is. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand die belangstelling voor zo'n functie heeft, niet begrijpt dat je daar "schoon" voor moet zijn. Als je dat begrijpt, heb je er ook geen enkel bezwaar tegen dat jouw antecedenten worden gelicht en dat die worden nagegaan. Ik vind het dus onjuist om te veronderstellen dat dit een onprettige ervaring is. Het is bijna zo dat je, als je het onprettig vindt, vermoedelijk iets op je kerfstok hebt. Dat mag ik misschien niet zo zeggen, want er zullen ook wel mensen bij zijn die dit vanuit een bepaalde emotionaliteit of vanuit welke overweging dan ook niet prettig vinden. Ik neem die woorden dus maar weer terug, voordat zij tot een misverstand leiden. Ik vind het echter onjuist om te veronderstellen dat dit in vele gevallen als onprettig wordt ervaren.

Wordt er een onderscheid gemaakt tussen a-, b- en c-niveaus? Het antwoord op die vraag is ja. Ik zal schriftelijk nog eens aangeven wat de kenmerken van die niveaus zijn.

Is er een register in te zien waarin de vertrouwensfuncties zijn opgetekend? Het antwoord is nee. Wat vertrouwensfuncties zijn wordt verondersteld ook vertrouwelijk van aard te zijn. Ik zie er trouwens absoluut het belang niet van in om een openbaar register te maken waarin vertrouwensfuncties zijn aangeduid, mits de positie van de werknemer die solliciteert of een functie gaat uitoefenen maar met de nodige waarborgen is omringd, opdat de werknemer niet op een onjuiste manier kan worden behandeld; daar kom ik nog op terug. Het nut van een openbaar register zie ik dus niet in en ik vind zo'n register zelfs onwenselijk.

Mevrouw Schoondergang heeft in de stukken gelezen dat 251 mensen een baan niet hebben gekregen. Dat is het cijfer van 1995 op basis van 16.800 veiligheidsonderzoeken. Zij vroeg waar 'm dat voornamelijk in zit. Er lopen toch geen honderden terroristen en spionnen in Nederland rond, zei zij, en ik kan haar geruststellen; dat is inderdaad niet zo. Er loopt wel eens een enkele terrorist of spion rond, maar het neemt niet die omvang aan. Hier gaat het meestal om mensen die justitiële antecedenten hebben die belemmerend zijn voor het vervullen van de betreffende functie.

Zij heeft verder een paar vragen gesteld om er meer inzicht in te krijgen op welke soorten functies de weigeringen betrekking hebben en op grond van welke antecedenten dat is gebeurd. Zij stelde voor dat in het volgende jaarverslag dat inzicht zal worden verschaft. Ik stel voor om het niet in het volgende jaarverslag te doen maar gewoon in het stuk dat ik over de vertrouwensfuncties zal maken. Daarin zal ik iets zorgvuldiger dan waar ik nu toe in staat ben ingaan op die vragen.

Mevrouw Schoondergang vraagt voorts of de werkgever degene is die de schriftelijke instemming van de betrokkene vraagt. Ja, dat is zo. Het gebeurt aan de hand van de staat van inlichtingen. Er moeten door de aankomende werknemer inlichtingen verstrekt worden en daarin is de vraag opgenomen of hij instemt met het veiligheidsonderzoek. Het is de werkgever die hem de staat van inlichtingen voorlegt en vraagt of hij die wil invullen.

Worden functies die geen of niet meer een vertrouwensfunctie zijn, aangeduid met een wat vagere noemer zoals "gevoelige functie" en kan dat aanleiding zijn tot het instellen van een veiligheidsonderzoek? Zo vroeg mevrouw Schoondergang. Het antwoord is nee. Als het om een vertrouwensfunctie gaat vindt het veiligheidsonderzoek op die titel plaats; is het geen vertrouwensfunctie, dan vindt er geen onderzoek plaats. Althans, het kan wel vanuit een heel andere invalshoek gebeuren, maar niet meer in relatie tot de betreffende functie.

Dan is de vraag gesteld of bij herhalingsonderzoeken wederom schriftelijke instemming wordt gevraagd. Ik wil graag beginnen met te zeggen dat ik vind dat mevrouw Schoondergang in al haar vragen wel heel eenzijdig vanuit de werknemer redeneert. Wij moeten niet vergeten dat er ook nog een ander belang is, ons gemeenschappelijke belang. Daar doen wij het immers allemaal voor: gewichtige belangen van de Staat of woorden van die strekking. Maar goed. In de praktijk is het zo dat iemand die een schriftelijke toestemming heeft gegeven tot het houden van een veiligheidsonderzoek, daarmee ook impliciet toestemming heeft gegeven tot het herhalingsonderzoek, als dat noodzakelijk wordt geacht. Maar in de praktijk worden herhalingsonderzoeken zo openlijk gedaan dat degene die het betreft kan zeggen: Ik merk nu dat ik in de belangstelling sta en dat er op een open manier verder onderzoek naar mij wordt gedaan, maar ik wil dat niet meer. Hij kan er dus zijn consequenties aan verbinden.

Het is wel denkbaar dat er in het geheim onderzoek naar iemand wordt gedaan, maar dat geldt voor elk van ons. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de politie iets op het spoor is en voorzichtig onderzoekt of mijnheer Jansen of mevrouw Pietersen iets gedaan heeft wat in strijd is met de wet. Dat is dus niet gerelateerd aan de functie, maar dan start het onderzoek op grond van een andere titel en op een ander moment. Zoals bekend verzamelt de BVD inlichtingen en daarbij kan hij ergens op stuiten dat interessant is en van belang kan zijn. Op die manier kan de dienst proberen nadere informatie te verzamelen. Dat is het normale werk, dat geen relatie heeft met de veiligheidsonderzoeken en de vertrouwensfuncties waar wij het vandaag over hebben.

Voorzitter! Mevrouw Schoondergang heeft gevraagd of ik enkele voorbeelden kan geven om een inzicht te geven in de vraag hoe het in de praktijk gaat met die vier categorieën van gegevens: justitiële inlichtingen, activiteiten die de veiligheid van de Staat kunnen schaden, betrokkenheid bij organisaties die een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde en overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden. Het lijkt mij niet zorgvuldig, als ik thans een antwoord ga bedenken. Ik wil dit graag goed formuleren. Ik wil trachten een zo instructief mogelijk inzicht te geven in de vraag hoe hiermee in de praktijk wordt omgegaan. Overigens vindt onderzoek naar justitiële zaken al sinds 1969 plaats. Daarmee is niets nieuws aan de hand.

Voorzitter! Ik besef dat ik hiermee niet helemaal recht heb gedaan aan hetgeen mevrouw Schoondergang naar voren heeft gebracht. Ik heb op hoofdlijnen geantwoord. Voor het overige zal ik daarop schriftelijk terugkomen.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! De minister noemde het een misverstand, dat ik dacht, dat de BVD zelf werk zou zoeken. Ik heb gezegd dat werk zoeken voor de BVD niet het uitgangspunt is. Ik snap natuurlijk best dat het een politiek-bestuurlijke afweging is. Dat misverstand is dus nu uit de wereld geholpen.

Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd, dat hij op een aantal vragen schriftelijk antwoord zal geven.

Voorzitter! Ik ben het oneens met de minister, dat een veiligheidsonderzoek een prettige ervaring is. Het zou alleen aan de orde zijn, als je iets op je kerfstok hebt. Ik formuleer het heel voorzichtig. Dat is gewoon niet waar. De minister heeft waarschijnlijk die televisie-uitzending ook gezien over het functioneren in de Tweede Kamer. Er wordt nogal in je privéomstandigheden geroerd. De meeste mensen vinden dat niet prettig, ook al hebben zij niets op hun kerfstok. Ik pleit ervoor hiermee voorzichtig en prudent om te gaan.

Voorzitter! Terzake van het register had ik het antwoord van de minister verwacht: er is geen register. Ik ben het niet eens met de minister dat het niet zichtbaar kan worden gemaakt omdat het vertrouwelijk is. Natuurlijk gaat het om vertrouwensfuncties, maar dat hoeft toch niet in het geheim te blijven? Het mag toch best door de buitenwereld gekend worden?

De minister heeft toegezegd, dat in het antwoord een uitsplitsing van de weigeringen zal worden gegeven. Ik dank de minister voor die toezegging. Ik zou dat graag structureel gemaakt willen zien. Het moet telkens in het jaarverslag van de BVD aan de orde komen.

Voorzitter! Ik ben blij om te horen, dat terzake van gevoelige functies geen veiligheidsonderzoek door de BVD aan de orde is.

Wat het herhalingsonderzoek betreft, merk ik op dat ik de Handelingen van de Tweede Kamer er nauwkeurig op nagelezen heb. Daarin is dit nogal aan de orde geweest. De minister herhaalt, dat je door het bezetten van zo'n vertrouwensfunctie impliciet toestemming geeft voor herhalingsonderzoeken. Ik meen dat dit een onjuiste veronderstelling is. Je zou er dan van uit moeten gaan, dat op ieder door de minister gewenst moment – eens per vijf jaar of indien de minister dat noodzakelijk acht – een herhalingsonderzoek kan worden gehouden. Is het te veel gevraagd – bij schriftelijke toestemming kan ik mij nog iets voorstellen – dat aan betrokkene gemeld wordt dat sprake is van een herhalingsonderzoek? Het is wel afhankelijk van de omstandigheden. Zo staat het in de wet. Er verandert dus iets. Het is dan niet meer dan netjes om dat te vertellen aan de betrokkene.

Voorts ben ik blij met de toezegging naar aanleiding van mijn laatste vraag dat wij zo instructief mogelijk inzicht krijgen in de hele procedure.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Excuses voor het misverstand dat ik nu gecreëerd heb, zo meen ik, door voor de BVD te bepalen of er werk moet komen. Ik meen wel dat dit misverstand hiermee is rechtgezet.

Ik heb de bewuste tv-uitzending niet gezien. Als dat wel het geval was geweest, had ik misschien een ander antwoord gegeven. Ik weet dat niet. Het gaat om de vraag of het al dan geen prettige ervaring is. Je moet oppassen om de eigen ervaringen als maatstaf te nemen. Ik ben evenwel officier bij de verkeersleiding van de luchtmacht geweest. Ik was toen nog dienstplichtig ook, dus ik was zelf helemaal niet zo enthousiast. De overheid had echter bepaald dat ik dat moest doen, toen nog 23 maanden. Ik herinner mij heel goed dat men in het begin moest kijken wat voor vlees men in de kuip had. Ik werd toen van binnen naar buiten gekeerd en weer terug, plus antecedenten en alles wat daaraan verbonden is. Ik heb daarvan absoluut niet het beeld van een onprettige ervaring. Integendeel. Ik vond het geruststellend dat het kennelijk goed genoeg was. Hoe kan je daar nu bezwaar tegen hebben?

Natuurlijk kan ik mij met een beetje fantasie ook wel wat anders voorstellen. Maar laten wij niet doen alsof bij de 50.000 veiligheidsonderzoeken naar vertrouwensfuncties de betrokkenen dat een onprettige ervaring hebben gevonden. Daar geloof ik dus absoluut niets van. Toch sluit ik niet uit dat het soms wel een onprettige ervaring is.

Laten wij het erover eens zijn dat dergelijke onderzoeken noodzakelijk zijn bij vertrouwensfuncties. Dan is het van belang dat wij zeker weten dat mensen dat werk naar behoren kunnen doen.

Mevrouw Schoondergang vindt het een beetje gek dat wij geen lijst openbaar maken van alle vertrouwensfuncties. Ik heb daar overigens geen enkel probleem mee, als het gaat om de wat globalere aanduiding. Ik heb dat ook al gedaan met mijn opmerking dat er vertrouwensfuncties zijn in het beveiligde gebied van Schiphol, de elektriciteitsbedrijven en de KPN. Hiermee geef ik ook een beetje aan hoe het in elkaar zit. Je hoeft niet zo verschrikkelijk slim te zijn om een beetje door te hebben om welke functies het gaat.

Ik herhaal dat ik daar geen bezwaar tegen heb, maar ik kan mij wel voorstellen dat er geen belang mee gediend is om heel specifieke vertrouwensfuncties in een openbaar register op te nemen. Misschien is dan de volgende optie Postbus 51. Waarom ook dat niet? Ik kan mij voorstellen dat daartegen bezwaar bestaat. Alles afwegend, meen ik dat een globale aanduiding vooralsnog voldoende is.

Mevrouw Schoondergang heeft gevraagd of er meer inzicht kan worden verschaft in het weigeren in relatie tot functies en relevante antecedenten. Zij wil graag dat dit een wat meer structureel karakter krijgt. Ik wil daar echter nog even over nadenken, omdat ik niet weet wat ik ermee overhoop haal, als het gaat om de samenstelling van het jaarverslag. Ik ga nog schriftelijk in op deze vraag. In ieder geval schetsen wij in eerste instantie een beeld daarvan, maar ik houd nog even een slag om de arm, als het erom gaat om daar elk jaar over te rapporteren.

Mevrouw Schoondergang zegt terecht dat ik hier het antwoord herhaal dat ik in de Tweede Kamer heb gegeven op de vraag over de herhalingsonderzoeken. Je kunt zeggen dat er een zekere consistentie in mijn opstelling zit. Maar dit hoeft nog niet de juiste opstelling te zijn. Ik begrijp dat mevrouw Schoondergang daaraan twijfelt.

Zij vraagt zich af of het te veel gevraagd is om te melden aan betrokkene dat je meent een herhalingsonderzoek te moeten instellen. In veel situaties is dat niet te veel gevraagd. Dat gebeurt mijns inziens ook verder met een grote openheid. Ik kan mij echter wel situaties voorstellen, waarin ik dat niet zou willen melden. Dan is het misschien juist goed, als wij dat niet van tevoren nadrukkelijk bespreken met de betrokkene, bijvoorbeeld omdat er toch aanwijzingen zijn dat er sprake is van een verhoogd risico. Door het vroegtijdig melden kan het een bepaald contraproductief effect hebben. Het is dan ook niet onjuist dat wij in dezen een klein beetje terughoudend zijn. Ik heb al in eerste termijn gezegd dat in de praktijk de mensen meestal weten dat er een nader onderzoek wordt ingesteld op grond van een bepaalde ontwikkeling, bijvoorbeeld dat de functie verandert of "opschaalt" naar een ander niveau. Ik heb ook niet begrepen dat dit in de praktijk tot grote problemen leidt.

Voorts verwijs ik nog naar eerder gedane toezeggingen.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 15.07 uur

Naar boven