35ste vergadering

Maandag 30 juni 1997

18.00 uur

Voorzitter: Korthals Altes

Tegenwoordig zijn 59 leden, te weten:

Baarda, Batenburg, De Beer, Van den Berg, De Boer, Braks, Cohen, Dees, Van Dijk, Van Eekelen, Van Gennip, Ginjaar, Glastra van Loon, Grewel, Grol-Overling, De Haze Winkelman, Heijmans, Heijne Makkreel, Hendriks, Hessing, Hilarides, Hirsch Ballin, Holdijk, Jaarsma, De Jager, Jurgens, Ketting, Korthals Altes, J. van Leeuwen, L.M. van Leeuwen, Linthorst, Lodewijks, Loudon, Luijten, Luimstra-Albeda, Lycklama à Nijeholt, Michiels van Kessenich-Hoogendam, Pit, Pitstra, Le Poole, Postma, Rensema, Rongen, Schoondergang-Horikx, Schuurman, Schuyer, Stevens, Stoffelen, Talsma, Tuinstra, Ter Veld, Veling, Verbeek, Werner, Wiegel, Wöltgens, Van de Zandschulp, Zijlstra en Zwerver,

en de heer Ritzen, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mevrouw Borst-Eilers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Kohnstamm, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, en mevrouw Netelenbos, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Van Graafeiland, wegens bezigheden elders, ook morgen;

Boorsma, wegens verblijf buitenslands, ook morgen;

Lodewijks, alleen voor het eerste deel van de vergadering;

Bierman, Van den Broek-Laman Trip en Hofstede, wegens ziekte.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst, die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze vergadering.)

De voorzitter:

Ingekomen is een bericht van het overlijden van de heer Kremer, oud-lid van deze Kamer. Namens de Kamer heb ik een bericht van rouwbeklag verzonden. Ik verzoek u, dit bericht staande aan te horen.

Geachte mevrouw,

Met leedwezen heeft de Eerste Kamer der Staten-Generaal kennisgenomen van het overlijden van uw echtgenoot, Willem Kremer, lid van deze Kamer van 17 september 1974 tot 15 september 1980.

In de periode waarin hij zitting had in de Staten van Drenthe was hij niet alleen een harde werker – hij maakte weken van 90 uur en was bijna geen avond thuis – hij was ook een bevlogen man waar het de belangen van de Communistische Partij Nederland betrof. Zijn anti-militaristische opvatting bleek toen Zuidoost-Drenthe, door extreme werkloosheid gedreven, in de armen van defensie wilde wegkruipen. Hij merkte toen ironisch op, dat de "verfijnde industrie geen trillingen of stof van militaire bedrijvigheid kon verdragen".

De laatste jaren, sinds de communisten, zoals hij het noemde, meelopen in "de groene pas", was uw echtgenoot minder spraakzaam over zijn activiteiten: "Nee, ik laat me er niet over uit. Of ik nog aan politiek doe? Ach, ik had een leeftijd om te stoppen. Je moet ook een keer aan thuis denken."

Een bijzonder man is heengegaan.

De herinneringen aan een persoonlijkheid met zoveel inzet voor zijn politieke overtuiging, mogen tot troost zijn van u en de kinderen, die dit verlies moeten dragen.

(De aanwezigen nemen enige ogenblikken stilte in acht.)

De voorzitter:

Op het wetsvoorstel Regels inzake het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie (Wet wapens en munitie) (25413) is de spoedprocedure ingevolge artikel 56 van toepassing verklaard. Ik geef het woord aan de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, de heer Heijne Makkreel, voor het uitbrengen van eindverslag inzake dit wetsvoorstel.

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Voorzitter! De leden van de commissie betreurden het dat niet de gelegenheid bestaat om in een aan de openbare behandeling voorafgaandeVoorzitter schriftelijke behandeling enkele met dit voorstel samenhan gende zaken aan de orde te stellen. Zij waren echter bereid om, gezien het belang dat is gelegen in zekerheid omtrent de wettelijke regeling van deze materie en de duur van het uitstel dat door de schriftelijke voorbereiding zou worden veroorzaakt, aan onverwijlde openbare behandeling mee te werken. Hiermee acht de commissie de openbare behandeling voldoende voorbereid.

De voorzitter:

Ik zou wel willen voorstellen, het advies van de commissie te volgen en het wetsvoorstel zonder beraadslaging af te doen, maar er is nog geen zekerheid of er zich niet toch nog een spreker meldt, zodat ik de afdoening van dit wetsvoorstel dan wel de behandeling ervan moet verdagen tot de vergadering van morgen.

Naar boven