31ste vergadering

Dinsdag 14 mei 1996

10.00 uur

Voorzitter: Tjeenk Willink

Tegenwoordig zijn 71 leden, te weten:

Baarda, Batenburg, De Beer, G. van den Berg, J.Th.J. van den Berg, Bierman, De Boer, Boorsma, Braks, Van den Broek-Laman Trip, Cohen, Dees, Van Dijk, Van Eekelen, Eversdijk, Gelderblom-Lankhout, Van Gennip, Ginjaar, Glastra van Loon, Glasz, Van Graafeiland, Grol-Overling, De Haze Winkelman, Heijmans, Heijne Makkreel, Hendriks, Hessing, Van Heukelum, Hilarides, Hirsch Ballin, Hofstede, Holdijk, Jaarsma, De Jager, Jurgens, Ketting, Korthals Altes, J. van Leeuwen, L.M. van Leeuwen, Linthorst, Lodewijks, Loudon, Luijten, Luimstra-Albeda, Lycklama à Nijeholt, Michiels van Kessenich-Hoogendam, Pitstra, Le Poole, Postma, Rensema, Rongen, Roscam Abbing-Bos, Schoondergang-Horikx, Schuurman, Schuyer, Staal, Steenkamp, Stevens, Talsma, Tjeenk Willink, Tuinstra, Varekamp, Ter Veld, Veling, Verbeek, Werner, Wiegel, De Wit, Van de Zandschulp, Zijlstra en Zwerver,

en de heren Van Mierlo, vice-minister-president, minister van Buitenlandse Zaken, Zalm, minister van Financiën, Melkert, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mevrouw Schmitz, staatssecretaris van Justitie, en de heer Linschoten, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat is ingekomen bericht van verhindering van het lid:

Vrisekoop, wegens ziekte.

Dit bericht wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Ingekomen is bericht van verhindering van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in verband met het bijwonen van de bijeenkomst van de IGC-groep in Brussel.

Ingekomen is de volgende brief van de heer Van den Berg uit Alphen aan den Rijn:

Leiden, 1 mei 1996

Mijnheer de voorzitter,

Het algemeen bestuur van de Vereniging van Nederlandse gemeenten heeft mij onlangs benoemd tot hoofddirecteur van haar organisatie. Op 15 augustus aanstaande zal ik bij de VNG mijn functie daadwerkelijk aanvangen. Hoewel geen wettelijk voorschrift de combinatie van deze functie met het lidmaatschap van de Eerste Kamer verbiedt, meen ik toch beide taken niet met elkaar te kunnen verenigen. Materieel zou zulke combinatie – in elk geval naar mijn waarneming – schadelijk uitwerken op de goede uitoefening van zowel het lidmaatschap der Kamer als van mijn toekomstige taak bij de VNG. Derhalve heb ik besloten, ontslag te nemen als lid van de Eerste Kamer per 1 augustus a.s.

Ik wil graag bekennen dat dit ontslagbesluit mij zeer veel moeite heeft gekost: jegens de politieke partij die haar vertrouwen in mij had uitgesproken en mijn collega's in de fractie van de Partij van de Arbeid die mij, in goed vertrouwen, tot haar voorzitter hadden gekozen; evenzeer echter jegens mijn collegae in de Kamer als geheel, die mij steeds zo tegemoetkomend en vriendelijk hebben behandeld en niet in het minst ook jegens U, mijnheer de voorzitter, die dankzij uw elegante, maar ook vaste leiding, mij op het goede pad heeft gehouden en tegelijk bemoedigd en gestimuleerd.

Ooit, nog voordat ik lid van deze Kamer mocht zijn, heb ik haar betiteld als een "voor dames toegankelijke Herensociëteit". Dat leek een weinig vleiende kwalificatie, maar wie mij kende wist beter, bijvoorbeeld, dat die benaming voor mij tevens een verleiding van belang inhield. Een verleiding waarvoor ik een aantal jaren buitengewoon graag ben bezweken, toen mij daartoe de gelegenheid werd geboden. Intussen ben ik mij ervan bewust dat het lidmaatschap van de Kamer veel meer inhoudt dan de toegang tot een uitzonderlijk aangenaam en dikwijls inspirerend gezelschap.

Niettemin zal ik mij deze Kamer herinneren als de mooiste plek in Nederland ter uitoefening van het publieke ambt; zal ik de plek en de mensen die haar bevolken zeer missen. Dat geldt niet alleen mijn medeleden, maar ook de staf en de medewerkers van de Kamer die mij ieder zozeer van dienst zijn geweest en wier inzet en hartelijkheid mij zullen bijblijven.

Met vriendelijke groet,

w.g. J.Th.J van den Berg

Ongetwijfeld zou de inhoud van deze brief tot langdurige beraadslagingen en commentaar aanleiding kunnen geven. Ik stel de Kamer voor, dat niet te doen.Voorzitter

Van deze brief is mededeling gedaan aan de voorzitter van het centraal stembureau voor de verkiezing van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

De overige ingekomen stukken staan op een lijst, die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Aangezien voor verschillende verdragen of voornemens tot het afsluiten, opzeggen en verlengen van (uit)voeringsverdragen die ter stilzwijgende goedkeuring zijn voorgelegd en voor algemene maatregelen van bestuur die zijn voorgehangen en gedrukt onder de nummers 23908 (R1519), nr. 17, 24493 (R1557), nr. 3, 24660, 24661 (R1569), 24670 en 24671 de termijn is verstreken, stel ik vast, dat voor wat deze Kamer betreft aan uitdrukkelijke goedkeuring van deze verdragen respectievelijk AMvB's geen behoefte bestaat.

Naar boven