Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling in het samenwerkingsgebied 's-Hertogenbosch (23712).

(Zie vergadering van 30 mei 1995.)

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Mijnheer de voorzitter! Op 30 mei gaf ik aan, er behoefte aan te hebben dit wetsvoorstel en de behandeling ervan opnieuw in het kabinet aan de orde te stellen, alvorens te antwoorden in tweede termijn. De oordelen die in deze Kamer zijn gegeven over de interpretatieruimte die er is of er juist niet is bij het beleidskader gemeentelijke herindeling en de toepassing van de Wet ARHI waren daarvoor de aanleiding. In het kabinet is het voorstel 's-Hertogenbosch/Rosmalen, zoals het inmiddels is gaan heten, enkele malen expliciet aan de orde geweest. De uitkomsten van dat beraad sterken mij in mijn overtuiging dat het voorstel dat nu aan de orde is, past in het geldende herindelingsbeleid. Ik ga daar zo nader op in. In mijn beantwoording in tweede termijn zijn de uitkomsten van het kabinetsberaad verwerkt. Overigens dank ik de Kamer voor de gelegenheid die zij mij gegeven heeft voor dit nader beraad.

In de criteria in de nota naar aanleiding van het verslag bij de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1987 wordt in antwoord op vraag 35 letterlijk gezegd: "De rubricering van de knelpunten bevat een grove indeling. De onderdelen zullen soms in samenhang voorkomen. Het gewicht van de verschillende onderdelen dient te worden bepaald aan de hand van de concrete situatie. Bovendien is de opsomming niet limitatief. In de praktijk kunnen andere knelpunten zich voordoen. De opsomming van knelpunten is opgenomen in de hoofdlijnen van het herindelingsbeleid. De term "hoofdlijnen" impliceert reeds een globale aanduiding."

De heer Talsma en anderen hebben gewezen op het feit dat specifieke knelpunten in diverse omstandigheden kunnen verschillen. In de situatie rond 's-Hertogenbosch en Rosmalen zijn het vooral de sociaal-geografische en ruimtelijke knelpunten van het verstedelijkt gebied van en rond 's-Hertogenbosch geweest, die ten grondslag liggen aan de beoordeling van de hier voorgestelde samenvoeging. Het gaat niet om de vraag of 's-Hertogenbosch zo groot mogelijk moet worden gemaakt en evenmin uitsluitend om de vraag of Rosmalen zelfstandig kan voortbestaan. De sociaal-geografische en ruimtelijke verwevenheid van 's-Hertogenbosch en Rosmalen maken een beoordeling van die situatie nodig, juist met inachtneming van die verwevenheid. 's-Hertogenbosch en Rosmalen zijn voor een belangrijk deel in elkaar gegroeid. Dat zal alleen maar toenemen als de woningbouwtaakstelling voor de komende jaren wordt uitgevoerd. Rosmalen is in de afgelopen periode mede zo sterk gegroeid, omdat 's-Hertogenbosch onvoldoende ruimte heeft. De bouwlocaties voor het stedelijk gebied en de centrumfunctie van 's-Hertogenbosch kunnen en moeten vooral op het grondgebied van de huidige gemeente Rosmalen worden gevonden. Deze knelpunten, waar ik in de memorie van antwoord en in eerste termijn uitvoeriger op ben ingegaan, worden ook in het gebied nadrukkelijk erkend.

De commissie-Schampers heeft uitvoerig geargumenteerd en de provincie Noord-Brabant heeft die overwegingen overgenomen. Weliswaar verbonden het college van gedeputeerde staten en later provinciale staten aan die analyse niet dezelfde conclusie als Schampers, maar de erkenning van de knelpunten was er wel degelijk. Ik leg daar zoveel nadruk op, omdat juist in 1986 het beleidskader zo nadrukkelijk uitgaat van de aanwezigheid van knelpunten. Die aanwezigheid is bij de beoordeling nu van groot belang.

Tegelijkertijd moet beoordeeld worden of de gekozen oplossing van een maat is die past bij het knelpunt dat opgelost moet worden. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant stelde de samenvoeging in een eerdere fase voor, maar wijzigde zijn plannen later. De argumentatie van het college indertijd ondersteunt mij in mijn opvatting van nu. Ik ben van mening dat er inderdaad een oplossing wordt gekozen van een maat die past. Toen in de Tweede Kamer zo nadrukkelijk werd aangegeven dat het samenvoegen van 's-Hertogenbosch en Rosmalen de voorkeur verdient boven het voorstel van provinciale staten van Noord-Brabant, heb ik afgewogen of deze oplossing inderdaad in deze situatie te verkiezen is. Mijn antwoord daarop is bevestigend, hetgeen betekent dat ik van oordeel ben dat deze oplossing past binnen het bestaande beleidskader gemeentelijke herindeling. Dat is belangrijk, omdat er naar mijn mening geen precedentwerking van moet uitgaan om als het ware nieuw beleid te forceren. Als er behoefte bestaat aan nieuw beleid of een aangepast beleidskader, dient dit geëxpliciteerd te worden, zodat bij de behandeling van wetsvoorstellen duidelijk is tegen welk beleidskader een voorstel wordt afgewogen. De samenvoeging van 's-Hertogenbosch en Rosmalen past dus naar mijn mening in het bestaande beleidskader en is op haar eigen aard en inhoud bezien. Ik heb daarvoor verwezen naar de sociaal-geografische en ruimtelijke knelpunten die dominant zijn geweest in de beoordeling daarvan.

Inmiddels is duidelijk dat het beleidskader voor gemeentelijke herindeling in discussie en ontwikkeling is. De besluitvorming hierover in het kabinet bevindt zich in de afrondende fase. Voor het kabinet is het van belang dat een aangepast beleidskader gemeentelijke herindeling in voldoende mate aansluit bij de algemene uitgangspunten voor de vernieuwing van de bestuurlijke organisatie. Versterking van de mogelijkheden tot integraal bestuur in drie democratisch gelegitimeerde bestuurslagen staat daarin centraal. Gemeenten moeten in staat worden gesteld, hun taken uit te voeren met een zo beperkt mogelijk gebruik van hulpstructuren en onduidelijke, tussen provincie en gemeente liggende bestuurslagen. Nogmaals, dat beleidskader dient nog te worden vastgesteld.

Volgende voorstellen voor herindeling zullen dan ook getoetst worden aan een aangepast beleidskader. Mevrouw Van der Wiel en anderen vroegen daarnaar. Ik herhaal nog even wat ik in mijn beantwoording in eerste termijn al aangaf. Ik heb het bestuurlijk traject dat dit wetsvoorstel heeft afgelegd, inclusief de beoordeling van mijn ambtsvoorgangster, gerespecteerd. Ik heb uitsluitend die wijzigingen aangebracht, waarvan de Tweede Kamer aangaf dat zij die noodzakelijk vond. Dat betrof met name de samenvoeging van 's-Hertogenbosch en Rosmalen, vanwege de daar aanwezige knelpunten, en Berlicum. De Tweede Kamer had al in 1993 uitgesproken dat Berlicum niet zelfstandig kon blijven. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel heeft zij dit herhaald en om aanpassing verzocht. De argumenten voor de voor Berlicum gekozen oplossing heb ik in mijn eerste termijn toegelicht.

Enkele afgevaardigden vragen zich af of met de aanpassingen zoals die bij nota van wijziging zijn aangebracht, de geest van de Wet ARHI niet is geschonden. Ik meen dat dat niet het geval is. De Wet ARHI laat de uiteindelijke wetgevende bevoegdheid van regering en parlement onverlet. Zij zullen die bevoegdheid dan ook ten volle moeten kunnen uitoefenen. In de Wet ARHI wordt gesproken van een ontwerp-regeling die door provinciale staten wordt vastgesteld. Hoewel de ontwerp-regeling zowel door de regering als door het parlement als een zwaarwegend advies wordt beschouwd, bepalen regering en parlement zelf in hoeverre de ontwerp-regeling overgenomen wordt. In dat verband is in het verleden wel gesproken over marginale of terughoudende toetsing. Door de vorige regering en de vorige Kamer is daar ook veel nadruk op gelegd. Ik ben van mening dat de wetgever zelf bepaalt op welke wijze hij toetst. Met andere woorden: dat hij ook zelf bepaalt op welke wijze invulling wordt gegeven aan het begrip terughoudende toetsing. De wetgever heeft zich het recht op een eigen oordeel nadrukkelijk voorbehouden in de wet. Het provinciale voorstel wordt gewogen. De wetgever bepaalt de zwaarte van het advies.

Ik erken wel, zoals al eerder in de memorie van antwoord aan deze Kamer is opgemerkt, dat de in de Wet ARHI beschreven procedure problemen oproept. Er wordt als het ware een beslissingsbevoegdheid gesuggereerd bij gemeenten en provinciale staten, die er feitelijk niet is. Het zwaarwegende advies blijkt in de praktijk ook vaak gezien te worden als een bindend advies, hetgeen evenmin het geval is. Bovendien levert de relatief lange tijd die met de procedure gemoeid is, voor de betrokken gemeenten een te lange periode van onzekerheid op met alle gevolgen van dien voor de mogelijkheden van besluitvorming en de belasting van de ambtelijke organisaties. Om die reden ben ik voornemens, de Wet ARHI aan te passen met het doel deze knelpunten op te lossen dan wel binnen aanvaardbare grenzen te brengen. De rol van de provincie komt daarbij expliciet aan de orde. De heer Holdijk vroeg daarnaar.

Tot zover heb ik een reactie gegeven op de hoofdvragen in het debat. Door een aantal leden zijn nog meer specifieke vragen gesteld die ik nu graag beantwoord. De heren Talsma en Postma hebben een aantal vragen gesteld over de keuzen rondom 's-Hertogenbosch. Zou toevoeging van de bouwlocaties alleen niet voldoende zijn? Hoe zit het met het gebied ten noorden van het afwateringskanaal? Al eerder gaf ik aan dat de ruimtelijke en sociaal-geografische knelpunten rond 's-Hertogenbosch het zwaarst hebben gewogen bij de beoordeling, zowel in de regio als bij het kabinet en de Tweede Kamer. Het is de bevoegdheid van de provincie om te bepalen waar al dan niet gebouwd kan worden. Bij de beoordeling van herindelingsplannen door het provinciebestuur wordt naar mijn mening vanzelfsprekend teruggegrepen op de inhoudelijke ruimtelijke beslissingen. Dit gecombineerd met de problematiek van de verwevenheid in velerlei opzichten van 's-Hertogenbosch en Rosmalen, maakt dat de in dit voorstel neergelegde oplossing een goed perspectief biedt voor 's-Hertogenbosch en Rosmalen en daarmee voor de centrumfunctie die beide gezamenlijk voor de regio vervullen. Wanneer op termijn wordt gekozen voor bouwen ten noorden van het afwateringskanaal – nogmaals, dat wordt op dit moment niet voorzien of gestimuleerd – kan de provincie voorstellen respectievelijk zelf beslissen, afhankelijk van de omvang, dat herindeling of grenscorrectie dan nodig is.

De ambtelijke reorganisatie waar mevrouw Ermen en anderen naar vroegen, was op verschillende plaatsen goed gevorderd, maar stagneert nu in afwachting van de besluitvorming. Ik wil er overigens op wijzen dat dat probleem niet alleen aan de orde is bij 's-Hertogenbosch en Rosmalen, maar dat dit geldt voor alle bij het herindelingsvoorstel betrokken gemeenten. Ook voor hen geldt dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid. De Wet ARHI voorziet ook in nadere regels waardoor gemeenten, vooruitlopend op de feitelijke wetgeving, beperkt kunnen worden in de eigen ruimte voor besluitvorming en organisatie. Als zo'n situatie te lang duurt, levert dat problemen op.

Mevrouw Van der Wiel heeft gevraagd waarom er bij Esch, Haaren en Helvoirt wel respect is getoond voor het bestuurlijke traject en waarom dat niet is gebeurd in het geval van Liempde en Sint-Oedenrode. Allereerst is het goed om te zeggen dat er in dit geval geen sprake is geweest van enige verandering mijnerzijds in het wetsvoorstel. Mijn ambtsvoorgangster heeft op de al eerder aangegeven gronden gekozen voor een samenvoeging van Boxtel en Liempde. Ik ben het overigens volmondig met die keuze eens. Ik heb er dan ook geen aanleiding toe gezien om het plan op dit punt te wijzigen. Mijn ambtsvoorgangster heeft daarnaast gemeend om het voorstel van Esch, Haaren en Helvoirt over te moeten nemen. Ik heb bij de behandeling in de Tweede Kamer al betoogd dat ik wellicht een ander voorstel zou hebben gedaan, als ik het voorstel vanaf het begin zelf zou hebben gemaakt. Maar juist vanwege het bestuurlijke traject heb ik het voorstel niet aangepast. Ik heb alleen die veranderingen aan willen brengen die, gezien de inbreng van de Tweede Kamer, daar op een meerderheid konden rekenen. En dat was nadrukkelijk niet het geval ten aanzien van Esch, Haaren en Helvoirt. Dat levert een ander uitgangspunt op dan de redenering dat zonder meer de voorkeur van een betrokken gemeente gevolgd zou zijn.

De heer Postma heeft gevraagd waar in de Wet op het basisonderwijs de formulering voorkomt die nu in artikel 20 van de Herindelingswet staat. Inderdaad is op grond van artikel 23 van de Grondwet de stichting en opheffing van bijzondere scholen vrij en kunnen getalsnormen slechts als voorwaarde voor bekostiging uit de openbare kas worden gesteld. In de Wet op het basisonderwijs worden zowel voor het openbare als voor het bijzondere onderwijs de termen stichtingsnorm en opheffingsnorm gehanteerd. Ik verwijs in dit verband vooral naar de artikelen 56 en 107 die blijkens het opschrift van die artikelen uitsluitend bijzondere scholen respectievelijk bijzondere en openbare scholen betreffen. In de context van de Wet op het basisonderwijs gebeurt dat overigens nog bij diverse artikelleden. Het gebeurt een keer of vijftien.

Mevrouw Van der Wiel en de heer Postma hebben erop gewezen dat de kwaliteit van het bestuur zeker niet zonder meer evenredig is met de grootte van gemeenten. Ik heb in het begin van mijn beantwoording aangegeven dat de besluitvorming over een aangepast kader gemeentelijke herindeling in de afrondende fase is en dat het voor het kabinet van belang is dat de gemeentelijke herindeling in voldoende mate aansluit bij de algemene uitgangspunten voor vernieuwing van de bestuurlijke organisatie. De grootte van de gemeente is daarbij dan ook aan de orde. Inhoudelijke overwegingen zijn echter belangrijker dan een in alle omstandigheden toe te passen getalscriterium of de norm van een full-time wethouder. Voor het voorstel, zoals het hier nu ligt, is het echter van belang dat met inachtneming van het bestaande beleidskader wordt beoordeeld of de omvang van nieuw te vormen gemeenten voldoet. Ik heb zojuist bij de beantwoording van de vragen met betrekking tot Esch, Haaren en Helvoirt ook aangegeven wat bij dit wetsvoorstel de uiteindelijke afweging is geweest.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb geprobeerd om in mijn beantwoording in te gaan op de hoofdzaak, namelijk op de vraag hoe het beleidskader gemeentelijke herindeling en de Wet ARHI zich verhouden tot dit wetsvoorstel. Ik heb ook geprobeerd om aan te geven waarom ik van mening ben dat het wetsvoorstel, zoals het hier ligt, past in het bestaande beleidskader gemeentelijke herindeling en in overeenstemming is met de Wet ARHI. Dit wetsvoorstel moet niet een precedent kunnen zijn om nieuw beleid te forceren. Wanneer een aangepast beleidskader gewenst wordt, dient dit te worden geëxpliciteerd, zodat duidelijk is waartegen een voorstel wordt afgewogen. Ik hoop dat ik de Kamer heb kunnen overtuigen en dat tot een afronding van de besluitvorming over dit wetsvoorstel kan worden gekomen. Voor volgende wetsvoorstellen met betrekking tot gemeentelijke herindeling geldt dat zij u zullen worden aangeboden nadat over het naar verwachting binnenkort vast te stellen beleidskader gemeentelijke herindeling en de algemene beleidsuitgangspunten voor de vernieuwing van de bestuurlijke organisatie geoordeeld is kunnen worden.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mee dat de tekst van het antwoord van de staatssecretaris beschikbaar is en kan worden rondgedeeld.

De vergadering wordt van 10.35 uur tot 11.42 uur geschorst.

De voorzitter:

Het is mij gebleken dat er behoefte is aan een derde termijn. Ik stel voor, hiertoe gelegenheid te geven.

Daartoe wordt besloten.

De heer Postma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Mijn derde termijn zal erg kort zijn. Dat kan door het antwoord van de staatssecretaris in tweede termijn. Ik wil de staatssecretaris prijzen voor haar antwoord, dat een zeer grote mate van consistentie vertoonde. Het is vrijwel gelijkluidend aan haar antwoord in eerste termijn.

De staatssecretaris heeft gezegd dat dit wetsvoorstel enkele malen expliciet bij het kabinet aan de orde is geweest. Ik denk dat daarin de verklaring ligt voor het feit dat de door de VVD-fractie gevraagde notitie nog niet is verschenen. Kennelijk heeft de discussie over dit onderwerp zoveel tijd gekost in het kabinet en de raad van ministers dat die bestuurlijke notitie nog niet aan de Eerste en de Tweede Kamer is toegezonden. Het is volgens mij verstandig om op enkele punten te bezien of de staatssecretaris volledig is geweest.

Zij heeft medegedeeld dat dit wetsvoorstel past in het geldende herindelingsbeleid. Zij heeft geciteerd uit de nota naar aanleiding van het verslag bij de begroting van Binnenlandse Zaken en wel vraag 35. Die nota naar aanleiding van het verslag wordt ook in een later stuk aan de Eerste Kamer ten tonele gevoerd en wel in stuk 19138, de memorie van antwoord inzake de gemeentelijke herindeling van de Midden-Betuwe van 19 februari 1987. De criteria die in de afgelopen jaren ten aanzien van het herindelingsbeleid gehanteerd zijn, vinden wij niet in de nota naar aanleiding van het verslag terug, maar in dit stuk. Dit stuk is veel uitvoeriger dan de nota naar aanleiding van het verslag en met name vraag 35. Uit deze criteria, die acht jaar lang gehanteerd zijn, citeer ik het volgende: "Gemeenten van minder dan 6000 à 7000 inwoners zijn in hun bestuurlijke en ambtelijke mogelijkheden kwetsbaar. Daarom worden in beginsel vraagtekens geplaatst bij het zelfstandig voortbestaan van dergelijke gemeenten." Onder punt D staat: "Bij de vorming van nieuwe gemeenten moet daarom in beginsel worden gestreefd naar gemeenten met een grootte van ten minste 8000 inwoners." Ik voeg hieraan toe dat dit wetsvoorstel inzake de Midden-Betuwe en deze criteria afgedwongen werden door deze Eerste Kamer. Waarom? Omdat men voorstelde gemeenten op te heffen met 8000 en 9000 inwoners. Wat zien wij nu? Dat in het voorliggende wetsvoorstel voorgesteld wordt om de gemeente Berlicum op te heffen, terwijl die goed functioneert, geen enkel knelpunt heeft en ongeveer 10.000 inwoners heeft, evenals de gemeente Rosmalen met bijna 30.000 inwoners. Als wij kijken naar de voorgeschiedenis van deze criteria kan ik niet tot de conclusie komen, met alle mogelijke interpretaties, dat dit wetsvoorstel past binnen de geldende criteria. Er is duidelijk iets anders aan de hand. De geldende criteria zijn door het opnemen van beide punten in de nota van wijziging veranderd.

De staatssecretaris zegt dat dit wetsvoorstel bezien moet worden binnen het geldende beleidskader en dat er geen precedentwerking van uitgaat. Begrijp ik het goed dat in een nieuwe bestuurlijke notitie wordt uitgesloten dat goed functionerende gemeenten van 10.000 inwoners of een goed functionerende gemeente van 29.000 inwoners opgeheven worden? Dat gelooft toch niemand? Het is toch volstrekt duidelijk dat, wanneer wij vandaag de beslissing nemen om Berlicum en Rosmalen op te heffen, dit een precedent schept. Dit precedent zal ook van invloed zijn op de uit te brengen notitie.

Voorzitter! Uit de geest van de Wet ARHI sprak de bedoeling, een grote rol aan de provinciale besturen te geven. Natuurlijk blijft de uiteindelijke wetgevende bevoegdheid bij de wetgever berusten, maar er is met veel nadruk gesteld dat er zeer zwaarwegende argumenten moeten zijn om af te wijken van het advies van provinciale staten. Als dat advies binnen de geldende criteria blijft, moet de wetgever volgens de Wet ARHI achterover gaan zitten en slechts marginaal toetsen. Majeure ingrepen dienen in dat geval achterwege te blijven.

De formulering van artikel 20 inzake de stichtings- en opheffingsnormen voor scholen is naar mijn oordeel in strijd met de artikelen 56 en 107 van de Wet op het basisonderwijs. De staatssecretaris heeft zowel in eerste als in tweede termijn gezegd dat gekeken moet worden naar de context en ook naar het opschrift van de artikelen. Wat dat laatste betreft, zou ik willen zeggen: rubrica non est lex; het opschrift van de artikelen maakt geen deel uit van de wetstekst. Daarnaast moet ik, gelet op de tekst zelf, staande houden dat de formulering van artikel 20 inzake stichtings- en opheffingsnormen voor scholen niet voorkomt in de Wet op het basisonderwijs.

Voorzitter! Mijn conclusie is dat het antwoord van de staatssecretaris ons niet heeft kunnen overtuigen. Het ware beter geweest, het aanvankelijke voorstel, met de desbetreffende overheveling van een deel van Rosmalen, te handhaven. Dit raakt aan een belangrijk beginsel dat binnen het Nederlands openbaar bestuur gehandhaafd moet worden, namelijk het zogenaamde proportionaliteits- of evenredigheidsbeginsel. Dat houdt in dat de bestuurlijke ingreep – en dat is een gemeentelijke herindeling – niet verder moet gaan dan met het oog op het te behartigen belang strikt noodzakelijk is. In het aanvankelijke voorstel werd het betrokken belang voor 's-Hertogenbosch voor vijftien jaar veilig gesteld. Het is dus in strijd met het evenredigheidsbeginsel om, gemeten aan de belangen van Den Bosch, de gehele gemeente Rosmalen op te offeren.

De heer Schuyer (D66):

Mijnheer de voorzitter! De derde termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel vindt plaats vier maanden na de tweede termijn en inmiddels is de politieke samenstelling van deze Kamer gewijzigd. Daarom zal een aantal andere leden het woord voeren en ik ben daar één van. Aanvankelijk was mevrouw Van der Wiel woordvoerder namens onze fractie over dit onderwerp. In principe zou vandaag de heer Staal een bijdrage moeten leveren omdat hij deze portefeuille heeft overgenomen, maar hij zit in het buitenland en mij is het lot toegevallen om hem te vervangen. Met een eigen ervaring van acht jaar raadslidmaatschap en bijna veertien jaar statenlidmaatschap in de provincie Zuid-Holland valt mij dat niet te al te moeilijk. Je kon mij 's nachts wakker maken voor de reorganisatie van het binnenlands bestuur.

Vandaag is niet meer alleen de vraag aan de orde hoe het nu precies met 's-Hertogenbosch moet. De discussie is verbreed tot het gehele binnenlands bestuur en daarom is er ook behoefte aan een derde termijn. Voorzitter! De positie van de staatssecretaris is niet benijdenswaardig. Haar verklaring is onvoldoende, gezien het feit dat op pagina vier van het desbetreffende stuk staat dat het beleidskader gemeentelijke herindeling inmiddels in discussie en in ontwikkeling is, terwijl de besluitvorming daarover zich in een afrondende fase bevindt. Daarop gelet, zou je zeggen dat zeker deze Kamer de ontwikkelingen beter kan afwachten. Echter, iedereen die zich met het binnenlands bestuur heeft beziggehouden, weet dat die afrondende fase langzamerhand een eeuw heeft geduurd. De uitspraak van de staatssecretaris moeten wij ook in dat kader bezien. Ik ben er nog niet van overtuigd dat wij over een week of over een maand de afrondende fase bereiken, waarin het parlement vastlegt op welke wijze de komende honderd jaar gehandeld zal worden.

Iedere partij is nu een beetje teruggeworpen op haar ideeën. Dit maakt het voor de fractie van D66 zeker niet al te moeilijk. Gemeentelijke herindeling, schaalvergroting van gemeenten, is een zeer duidelijk uitgangspunt van ons partijprogramma geweest. Ik wil best de stelling verkondigen dat, wanneer de referenda in Amsterdam en Rotterdam enkele maanden later waren gehouden, die tweede termijn van 30 mei ook de afrondende termijn was geweest. Dat maakt duidelijk dat op dit punt ook de relativiteit een rol moet spelen.

Als ik de staatssecretaris goed begrepen heb, is het de bedoeling dat er drie stadsprovincies gevormd zullen worden. Wat ons betreft, is twee voldoende want er zijn eigenlijk maar twee steden; maar goed, drie kan een compromis zijn. Er vindt een overheveling van gemeentelijke bevoegdheden naar die stadsprovincies plaats. Dit heeft tot resultaat dat de gemeentegrenzen zo ongeveer gehandhaafd kunnen worden. Vanmorgen stond in de krant dat Hoogvliet, Hoek van Holland en Hillegersberg in Rotterdam een aparte status zullen krijgen. Daar is geografisch gezien ook reden voor, omdat er zelfs gemeentes tussen liggen. Ik kan mij daar nog wel iets bij voorstellen. In die gebieden gaat het om taakoverheveling van de gemeenten naar de stadsprovincies. Dit is een standpunt dat te verdedigen is. Er heeft ook in de krant gestaan dat wij in de zeven BON-gebieden mogelijk tot een versnelde evaluatie kunnen komen. Er kan dan bekeken worden of de beoogde stadsprovincies Twente, Arnhem/Nijmegen en de twee andere ook werkelijk tot stadsprovincies kunnen uitgroeien. Daarover zullen wij een beslissing moeten nemen.

Hoe die beslissing ook uitvalt, een groot deel van het grondgebied blijft daarbuiten. Ook voor het gebied waar wij het vandaag over hebben, is een stadsprovincie niet aan de orde. Voor de fractie van D66 is de vraag van uitstel van behandeling in het geheel niet aan de orde. Wij zijn namelijk al jaren voorstander van krachtige gemeenten bij gemeentelijke herindeling, en wel om de volgende reden. Als steeds wordt gezegd dat wij aan decentralisatie van rijkstaken gaan doen, dan moeten er grotere gemeenten komen, dus grotere bestuurlijke eenheden die deze decentralisatie kunnen opvangen; dit punt wordt nogal eens vergeten. Het gaat dus niet alleen over het afwateringskanaal of over bouwlocaties, maar ook over het heel principiële punt van de verdeling van bestuurlijke taken over de drie vormen die er zijn.

De staatssecretaris zegt dat zij voornemens is, de Algemene wet regionale herindeling – ik zal het maar eens voluit zeggen, zodat iedereen weet waar ARHI voor staat – te herzien en aan te passen. Daarmee roept zij de vraag op in welke zin precies, en die vraag stel ik nu maar. Het gaat om procedures en marginale toetsing, maar ik mag toch aannemen dat de centrale overheid zegt dat het parlement onder alle omstandigheden het laatste woord heeft bij de indeling van het grondgebied van ons Koninkrijk? Als dat zo is, kan ik niet goed zien wat nu precies een aanpassing van de Wet ARHI voor de provinciale positie betekent. De staatssecretaris heeft gezegd dat de rol van de provincie expliciet aan de orde zou komen, maar in welke zin zal dat gebeuren?

Voorzitter! Ten slotte kom ik op het gebied zelf. Als je jarenlang je kinderen in slaap hebt gezongen met het liedje "Dat gaat naar Den Bosch toe", is het een hele schok, te ervaren dat dit niet voor iedereen vanzelfsprekend is. Daarom moet dit element maar verbonden worden met een uitspraak van Van Oldenbarnevelt op het schavot: "Maak het kort". Dat is ook waar ik deze Kamer voor oproep.

De oud-fractievoorzitter van de PvdA in deze senaat en burgemeester van Sint-Michielsgestel, de heer Schinck, zei bij de behandeling in tweede termijn – ik zat naast hem – dat er nooit zoveel sprake is van emoties als bij een gemeentelijke herindeling, maar dat zij ook nog nooit zo snel zijn weggeëbd als de beslissing eenmaal gevallen is. Ik denk dan ook dat wij daartoe maar moeten besluiten vandaag. Voor D66 betekent dit dat voor het wetsvoorstel zal worden gestemd.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Ook voor de fracties namens welke ik opnieuw het woord mag voeren, zijn de verkiezingen die na de tweede termijn hebben plaatsgevonden, niet zonder gevolgen geweest. Gelukkig echter niet in die zin dat ik nu niet in lijn met die eerste en tweede termijn namens de drie fracties zou kunnen reageren op de tweede termijn van de staatssecretaris. Ik dank haar voor haar reactie, ook die aan mijn adres wat de voornemens betreft met betrekking tot de Wet ARHI. Daar rijzen uiteraard onmiddellijk vragen over. De heer Schuyer heeft die zojuist in algemene zin verwoord en ik sluit mij daar wel bij aan.

Voorzitter! Het is in het algemeen mijn standpunt dat, zolang men de verwachting koestert dat men elkaar kan overtuigen, men ook moet blijven argumenteren. Maar op het moment dat die overtuiging gaat wankelen of ontbreken, kan men slechts in nutteloze en irriterende herhaling vervallen. Ik zeg dit heel algemeen, maar het geldt ook voor mijzelf, in die zin dat ik door de tweede termijn van de staatssecretaris helaas niet tot andere gedachten ben gebracht.

Over de zaak zelf zei de staatssecretaris dat de samenvoeging van Den Bosch, Rosmalen en Berlicum een incident is binnen het bestaande kader voor gemeentelijke herindeling. Voor onze fracties zou dit op zichzelf nog acceptabel zijn indien deze samenvoeging – ik doel met name op Den Bosch en Rosmalen – plaatsvond met beider instemming. Dan zou ook dit incident mogelijk acceptabel zijn. Wanneer het nieuwe kader voor de gemeentelijke herindeling er is, zal blijken of wij vandaag werkelijk met een incident of met een precedent te maken hebben. In dat opzicht zal ik afsluitend ook niet de opmerkingen herhalen die de heer Postma heeft gemaakt.

De heer Van den Berg (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Namens mijn fractie dank ook ik de staatssecretaris voor haar korte en overzichtelijke antwoord. Ook voor ons geldt wat de heer Schuyer namens D66 zei, namelijk dat enkele maanden pauze en een vernieuwde samenstelling van de Kamer met zich brengen dat niet dezelfde woordvoerder – mevrouw Ermen heeft voor ons de twee eerste termijnen gedaan – dit debat mag afmaken. Dan schijnt een fractievoorzitter als een soort vliegende kiep te mogen fungeren. De zaak is het overigens waard om er, ook in deze derde termijn, aandacht aan te geven. Ik zeg erbij dat ik dit doe met enige gêne, vooral ten opzichte van de betrokken gemeenten, die een extra wachttijd van de nodige maanden opgedrongen hebben gekregen. Als ik naar het zuiden reed, had ik de neiging om maar een omweg te maken en onzichtbaar te blijven. Ik vind het dan ook de hoogste tijd om op deze uiterste dag een besluit te nemen, zeker als de wet per 1 januari 1996 moet ingaan.

Met de heer Schuyer heb ik de neiging om te zeggen dat wij, gegeven de constellatie tussen oud en nieuw beleid en een gedeeltelijke verandering van het voorstel van de provincie, enigszins op onze eigen ideeën over bestuurlijke en vooral gemeentelijke organisatie worden teruggeworpen. Daarbij doet zich altijd weer een "besluitprobleem" voor, omdat aan de ene kant voor ons vaststaat dat een gemeentelijke organisatie in de eerste plaats een organisatie is van solidariteit, en dat zal de staatssecretaris van ons niet verbazen. Het gaat om solidariteit tussen mensen die het goed hebben en mensen die het minder goed hebben, tussen mensen die een hoge opleiding hebben en mensen die een lage opleiding hebben, die op een diversiteit aan culturele en sociale voorzieningen zijn aangewezen en die gezamenlijke, maar ook verschillende economische belangen hebben en daarvoor een eenheid nodig hebben waarin al die belangen en aspiraties in redelijkheid tot hun recht moeten komen, niet alleen nu, maar ook over 25 en liefst over 50 jaar. In die organisatie van solidariteit – zo zie ik de gemeentelijke organisatie – is ons land in veel opzichten na de Tweede Wereldoor log, maar eigenlijk ook al daarvoor, vaak veel te traag geweest, vooral ten koste van de ontwikkeling van de stad, met haar lasten, haar aspiraties en haar voorzieningen.

Er is ook een andere kant aan de zaak, namelijk de vraag naar behoud van gemeenschappelijkheid. Gemeenten of gemeenschappen ontwikkelen in de loop der jaren een eigen karakter en een eigen sociaal, economisch en cultureel weefsel. Dat is een weefsel waar je bij herindelingsvoorstellen buitengewoon voorzichtig mee moet zijn. De politiek kan dat immers niet maken. Dat hebben wij in ieder geval na de Tweede Wereldoorlog geleerd, zeker toen de nieuwe Partij van de Arbeid nogal aspiraties had op het gebied van "community development", zoals dat toen met een mooi "Nederlands" woord heette. Het recht biedt niet de middelen om gemeenschappen te vormen. Het recht biedt overigens wel de middelen om die gemeenschappen onder omstandigheden te breken. Vanuit de politieke organisatie is dat makkelijker dan het andere. Je moet dus buitengewoon voorzichtig zijn. Vierde bestuurslagen en gemeenschappelijke regelingen lossen dat dilemma uiteindelijk niet echt op. Daar zijn wij nu ook wel achter gekomen. Ik zeg erbij: gemeentelijke herindeling doet dat ook niet per definitie. Er zijn vaak complexen van problemen die je niet met een enkele structuurmaatregel opzij kunt zetten. Daar moeten wij dus buitengewoon nauwkeurig in zijn en niet lichtvaardig over denken.

Bij dit wetsvoorstel, dat overigens over een aantal gemeentelijke herindelingen gaat en niet alleen maar over die van 's-Hertogenbosch en Rosmalen, helt de conclusie van mijn fractie in het algemeen toch over naar de door mij zo genoemde organisatie van solidariteit en de noodzakelijke ontwikkelingskansen. Als het erop aankomt, zijn de gemeenschappen van en 's-Hertogenbosch en Rosmalen eerder met samenvoeging gediend dan met apart houden.

De staatssecretaris is niet ingegaan op het voorstel van de provincie en dat wil ik haar toch nog eens voorleggen. Dat was een compromis. Het was niet wat de commissie-Schampers voorstelde, het was niet wat gedeputeerde staten voor ogen hadden. Het is in wezen een compromis geworden dat ontwikkeld is tussen de belangrijkste statenfracties en dat vervolgens uiteindelijk door de provinciale staten is geaccepteerd. Als ik het goed zie, bleef daar een groot probleem in achter. Er bleef namelijk wel zelfstandigheid voor een gemeente Rosmalen over, maar niet voor de gemeente Rosmalen die wij nu kennen. Zij werd in wezen ontdaan van haar toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden. Er gingen een wijk en een noordelijk deel af. Misschien is het een wat harde uitspraak, maar in het compromis dat uit de provinciale staten voortkwam, kan ik niets anders zien dan een sterfhuisconstructie op lange termijn voor Rosmalen. Het was ook niet voor niks dat in Rosmalen, zachtjes gezegd, niet erg positief werd gereageerd toen dat compromis bekend werd. Het is dus ook niet voor niks dat vooral de Tweede Kamer in het kader van bestaand beleid heeft gezegd dat dit geen goed compromis was, omdat het geen oplossing bood. Dan zijn volgens mij 's-Hertogenbosch en op langere termijn Rosmalen eerder gebaat bij een fusie van die gemeenten dan bij deze rare constructie, waarbij de tegemoetkoming alleen inhoudt dat er een afzonderlijke gemeente Rosmalen blijft.

De fractie is zo langzamerhand buitengewoon benieuwd naar het nieuwe beleidskader dat het kabinet zich voorstelt naar buiten te brengen, mede gelet op de langdurig bestaande problemen op dit terrein. Ik meen dat het kabinet er goed aan doet bij het nemen van de eindbeslissing niet te gemakkelijk te denken dat een gemeenschap die een bepaalde identiteit heeft – hiermee wil ik een kleine draai geven aan hetgeen mevrouw Ermen een paar maanden geleden zei – die ook houdt. Dat hangt er volgens mij van af. Ik denk niet dat dit in alle opzichten en in alle omstandigheden geldt. Ik meen dat een kabinet dat zich een nieuw beleidskader voorstelt, zich de vraag moet blijven stellen wat er in nieuwe structurele omstandigheden terecht komt van een sociaal weefsel dat zich al ontwikkeld heeft. Anders zullen wij die vraag, net als anderen, in ieder geval aan de orde stellen als de gelegenheid zich daartoe aandient.

Ik meen dat er in deze fase geen twijfel moet blijven over het antwoord op de vraag hoe mijn fractie uiteindelijk over dit wetsvoorstel denkt. De grootst mogelijke meerderheid van mijn fractie kiest namelijk, zoals ik dat net heb gezegd en toegelicht, voor de ontwikkeling van de stad, in dit geval van een vergroot 's-Hertogenbosch, maar ook voor de keuzen die gemaakt zijn met betrekking tot andere gemeenten. Een onzer vreest – en dat is niet zonder argumenten – voor het behoud van gemeenschappelijkheid in die regio. Dat geldt dan niet alleen voor Rosmalen, maar ook voor de indeling van de huidige gemeente Liempde bij Boxtel in plaats van bij Sint-Oedenrode, zoals Sint-Oedenrode en Liempde zelf gewild hebben.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! Wij kunnen nu pas tot de afronding van dit debat overgaan, omdat de staatssecretaris schorsing van de beraadslaging had gevraagd voor het kabinetsberaad. Dat heeft dus vier maanden geduurd. Daarvoor is natuurlijk niet de Kamer verantwoordelijk, maar zij. Met alle respect, maar in haar beantwoording heb ik geen enkel nieuw gezichtspunt opgemerkt en geen enkel nieuw argument kunnen horen. Het was een complete herhaling van zetten. De vraag rijst dan toch waarom deze tweede termijn van de staatssecretaris zo lang op zich heeft laten wachten. Dat had toch ook binnen een week gekund? Wat is er dan eigenlijk zo herhaaldelijk en expliciet in het kabinet aan de orde geweest als de beantwoording hetzelfde is als in eerste termijn? Bij zo weinig nieuwe argumentatie rijst toch het vermoeden dat het eigenlijk een tactische manoeuvre is geweest onder het motto "laten wij het maar eens met een nieuwe VVD-fractie proberen".

Wij zullen ons standpunt niet herhalen. Dan kun je wel een compliment krijgen van de heer Postma voor consistentie, maar wij zullen dat toch niet doen. Onze hoofdkritiek was dat het paars stadsexpansionisme is. "Meer slagkracht voor centrumgemeenten", zoals de leuze luidt, gaat gewoon ten koste van omliggende gemeenten. Als je dat doet, moet je echt heel goede concrete argumenten hebben voor zo'n autoritaire ingreep geheel tegen de wil van de bewoners van Rosmalen. Die argumenten heb ik niet ontdekt. Ik handhaaf onze stelling dat ook zonder deze herindeling de concrete problemen van 's-Hertogenbosch oplosbaar zouden zijn geweest.

Natuurlijk schept dit wel degelijk een precedent voor het toekomstige beleid. Deze weg van paars laat zien hoe het nieuwe beleidskader eruit ziet. Ik vond het eigenlijk wel in de heer Schuyer van D66 te prijzen dat hij dat ook eerlijk toegeeft: het gaat eigenlijk niet eens meer om 's-Hertogenbosch. Als wij deze keuze maken – dat zegt hij dus – schept dat een precedent voor het toekomstige beleid. Dat staat trouwens wel haaks op de bewering van de staatssecretaris. Daarom is het wel goed dat iedereen dat helder ziet. Ziet het nieuwe beleidskader er inderdaad zo uit en heeft het als leuze "meer slagkracht voor centrumgemeenten", dan meen ik dat wij in de Eerste Kamer nog erg veel conflicten kunnen behandelen. Ik zou bijna zeggen dat ik blij ben dat ik dan geen woordvoerder meer ben op het gebied van herindeling en dat iemand anders dat dan mag overnemen.

De staatssecretaris praat in haar beantwoording toch recht wat krom is. Ik kan het niet anders zeggen. Zij stelt dat dit voorstel past in het geldende herindelingsbeleid. Maar in dat geldende herindelingsbeleid – dat geldt niet voor de getalscriteria die de heer Postma noemde – paste terughoudendheid volgens de Wet ARHI. Iedereen ziet dat hier een forse paarse ingreep heeft plaatsgevonden, waarbij de koers van het provinciaal bestuur fors is bijgesteld. De heer Van den Berg geeft daar wel argumenten voor, maar er moet gewoon worden geconstateerd dat volstrekt niet in de geest van de Wet ARHI is gehandeld. Het wringt natuurlijk aan alle kanten, want de Wet ARHI wordt wel aangepast. De staatssecretaris ziet het zelf dus ook wel in. Maar als door deze discussie de Wet ARHI wordt aangepast, kan zij natuurlijk niet staande houden dat dit past in het geldende herindelingsbeleid. Waarom zou zij anders die Wet ARHI veranderen? Er was toch niets aan de hand? Dat is dus niet consistent in de beantwoording.

De heer Van den Berg van de Partij van de Arbeid noemt het argument van solidariteit. Ook voor onze partij is dat natuurlijk een belangrijk thema. Maar mijn stelling is altijd geweest dat dit soort problemen van arme centrumgemeenten en rijke randgemeenten niet met het paardemiddel van herindeling opgelost moet worden. Beter is het veel fijnere instrument van de Financiële-verhoudingswet, waarin je dit soort financiële problemen van die centrumgemeenten kunt oplossen. Dat moet dus niet via deze weg.

Voorzitter! De rol van de VVD zal natuurlijk cruciaal zijn. De VVD hanteerde eigenlijk een heel logische lijn. Die fractie zei: wij willen eerst de nieuwe notitie zien en het nieuwe beleidskader moet eerst in het kabinet zijn vastgesteld. Dat is nog steeds niet gebeurd. Er is wel herhaaldelijk over gesproken, maar het is nog niet vastgesteld. De heer Talsma riep: dat moet dan besproken worden in de Tweede Kamer en pas als wij hier in de Eerste Kamer weten wat daaruit komt, kunnen wij overgaan tot de besluitvorming over Rosmalen en Den Bosch. Ik vond dat een heel logisch traject en ik ben erg benieuwd of de heer Talsma in zijn derde termijn aan dit logische traject kan vasthouden.

Het is ook logisch. Stel dat wij hiermee instemmen en stel dat het beleidskader uit het kabinet komt, maar dat de Tweede Kamer daar vervolgens weer moeilijk over doet. Dan krijgen wij toch een soort chaos in deze discussie en dat is naar mijn mening in ieder geval het laatste waar de Eerste Kamer voor moet zorgen.

Voorzitter! Ik ben toe aan onze conclusie. Dit voorstel kan niet op de steun van GroenLinks rekenen, maar dat wist iedereen al. De omstreden onderdelen Rosmalen en Berlicum geven hierbij de doorslag. Er zijn ook niet-omstreden onderdelen zoals Esch, Haaren en Helvoirt. Er zijn allerlei boze gemeenten die ons de schuld geven van het feit dat het niet doorgaat. Daarover zou ik willen zeggen: het is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris geweest dat zij hier zo lang over heeft gedaan. Voorts is het haar verantwoordelijkheid dat zij de niet-omstreden onderdelen heeft willen koppelen aan de omstreden onderdelen. Dat is niet onze verantwoordelijkheid geweest.

De voorzitter:

Ik constateer dat de VVD-fractie geen behoefte heeft aan een derde termijn.

Het woord is aan de heer De Wit, die daarmee – ik denk dat dit voor de eerste keer gebeurt in een derde termijn – zijn maiden-speech uitspreekt.

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil de bijdrage van de SP aan dit debat beginnen met mijn vreugde erover uit te spreken dat wij vandaag in de gelegenheid zijn, over dit onderwerp onze mening weer te geven, zij het in een heel laat stadium in dit debat. Het betreft hier immers een gebied waar de SP al van oudsher een flinke aanhang heeft onder de bevolking en ook vertegenwoordigd is in diverse gemeenteraden.

Dat gezegd hebbende, wil ik vervolgens mijn bevreemding uitspreken over de gang van zaken rond dit debat. Ik wil meteen aanhaken bij de beantwoording door de staatssecretaris. De lange periode van uitstel riep de verwachting op, zeker gelet op hetgeen in de media daarover wordt geschreven, dat de staatssecretaris vandaag met een nieuw standpunt zou komen. Die verwachting bestond in ieder geval, afgezien van de vraag of dat wel juist zou zijn. Ik constateer, en ik ben daar niet de enige in, dat de staatssecretaris vandaag eigenlijk niets nieuws heeft verteld. Het standpunt is in grote lijnen terug te vinden in haar beantwoording in vorige instantie. De vraag is natuurlijk wat dan de reden is van het langdurige uitstel, zij het dat ik haar dankbaar ben dat dat uitstel er in ieder geval toe geleid heeft dat ik vandaag het woord kan voeren over dit onderwerp.

De Wet ARHI en ook de beleidsregels laten volgens de staatssecretaris toe dat er op basis van het huidige voorstel wordt heringedeeld. Maar de vraag is dan gewettigd, waarom de staatssecretaris tegelijkertijd opmerkt dat die wet eigenlijk gewijzigd zou moeten worden. Mijns inziens is er niet veel fantasie voor nodig om te veronderstellen dat het de bedoeling is om iets aan die marginale toetsing te gaan doen. Daar kom ik dadelijk nog op terug.

Ik heb al gewezen op de vele publikaties in de media over de gang van zaken rond de bestuurlijke herindeling en de verwachting dat er met een nieuw standpunt gekomen zou worden. Afgezien van de vele varianten die de ronde doen, is het in ieder geval duidelijk dat herindeling in dat nieuwe beleid een belangrijke rol zal gaan spelen. De vraag is alleen wat de staatssecretaris bedoeld heeft met de opmerking: aan het huidige wetsvoorstel en aan het handhaven van dit wetsvoorstel mag geen precedentwerking worden toegekend. Ik denk dat het in ieder geval bedoeld is om de tegenstemmers, met name in de coalitie, over de streep te halen, en in het bijzonder de VVD. Dat zal later blijken uit het stemgedrag.

Voorzitter! Ik kom terug op de herindeling zelf. Ik wil vooropstellen dat de SP niet tegen gemeentelijke herindeling of tegen het vormen van nieuwe provincies in zijn algemeenheid is. Alleen, gemeentelijke herindeling betekent in de praktijk: het samenvoegen van enkele gemeenten en dus het opheffen van een deel daarvan. Wij praten dan in de meeste gevallen over sociale verbanden die in de loop van vaak honderden jaren zijn gegroeid en die eigenlijk niet zomaar overhoop gehaald kunnen worden. Naar mijn mening moet herindeling daarom met de grootste zorgvuldigheid en in nauw overleg met de betrokken burgers worden voorbereid. Als ik concreet kijk naar het wetsvoorstel, dan wil ik daarover het volgende opmerken.

In de eerste plaats: de door de regering voorgestelde samenvoeging van Den Bosch en Rosmalen wijkt af van het voorstel zoals dat door provinciale staten oorspronkelijk werd voorgelegd. Dat is volgens mij in ieder geval in strijd met de Wet ARHI, met name met de daarin voorkomende marginale toetsing. Ik heb al gehoord dat velen dat met mij van mening zijn. De staatssecretaris heeft gezegd dat de wetgever de ruimte heeft om de marginale toetsing zelf in te vullen. Dat is natuurlijk wel zo, maar dan is het in ieder geval een gunstige zaak dat de Eerste Kamer nog eens kan kijken naar die marginale toetsing, zich daar zelfstandig een oordeel over kan vormen en zonodig afstand kan nemen van de Tweede Kamer in dat opzicht.

De gevolgde procedure roept de vraag op, hoe serieus de bevolking wordt genomen en hoe serieus de bezwaren worden genomen die door velen zijn ingediend. Wij praten in het kader van dit debat immers steeds over sociaal-geografische en ruimtelijke argumenten, maar het gaat ook nog steeds over burgers die te maken hebben met een herindeling. Zij hebben in eerste instantie in een aantal gevallen gebruik gemaakt van de bezwarenprocedure. Zij worden daarna geconfronteerd met een gewijzigd wetsvoorstel dat in de Tweede Kamer besproken wordt. De mening van de burgers is vervolgens niet meer belangrijk en kan niet meer naar voren komen, althans niet in formele zin. Naar mijn idee is de bezwarenprocedure op die manier een wassen neus geworden.

In de tweede plaats: de samenvoeging van Den Bosch en Rosmalen staat lijnrecht tegenover de mening van 28.000 inwoners van Rosmalen, die zich daartegen hebben uitgesproken. De vraag in dit verband is natuurlijk: wat is nu de betekenis van de mening van de inwoners van Rosmalen en waarom zou die mening minder van betekenis zijn dan de mening van burgers in Amsterdam en Rotterdam, zij het dat hun in het kader van een referendum gevraagd werd om een oordeel uit te spreken?

In de derde plaats: die zelfde vraag doet zich voor als het gaat om de samenvoeging van Boxtel en Liempde. Liempde heeft een heel andere voorkeur gehad, te weten Sint-Oedenrode. Waarom is dan tegen de wil van de bevolking in toch gekozen voor een samenvoeging met Boxtel?

In de vierde plaats: over de samenvoeging van Berlicum, Den Dungen en Sint-Michielsgestel is eigenlijk hetzelfde verhaal te vertellen. Geografisch en ruimtelijk gezien is de samenvoeging al vreemd, er is nauwelijks enige samenhang tussen deze steden en bovenal ontbreekt hier het maatschappelijk draagvlak.

In de vijfde plaats: het hoofdargument voor de herindeling van Den Bosch is dat Den Bosch ruimte nodig heeft voor woningbouw en voor bedrijven. Mijn opvatting is dat er door herindeling geen meter ruimte ontstaat. Waarom grijpt men naar het middel van herindeling als er bijvoorbeeld ook nog alternatieven voorhanden zijn, zoals regiovorming of het maken van afspraken tussen gemeenten onderling?

Daarmee kom ik op de voor mij principiële kant van deze herindeling. Als het antwoord op de problemen van grote en middelgrote steden is, hun toe te staan een nog grotere gemeente te worden, dan valt er voor heel wat steden in ons land het ergste te vrezen. Dan zijn er nogal wat herindelingen denkbaar. In dit verband wordt in de media nu al, zij het met enig leedvermaak, de vraag opgeworpen of dan wellicht Vught, Bloemendaal en Wassenaar ook aan de beurt zullen komen om ingelijfd te worden.

Zoals ik al eerder zei: herindeling moet uitermate zorgvuldig bekeken worden, met name omdat de ervaringen met herindelingen niet onvoorwaardelijk en altijd gunstig zijn. Om bij Brabant te blijven, wil ik wijzen op de nog niet zolang geleden gerealiseerde samenvoeging van Heesch, Heeswijk-Dinther en Nistelrode tot de nieuwe gemeente Bernheze. De problemen zijn op dit moment niet van de lucht en hetzelfde kan worden opgemerkt over de gemeente Boxmeer. En ik wil zelfs zo ver gaan, te wijzen op de herindeling in Zuid-Limburg van 13 jaar geleden waarbij de gemeenten Heerlen en Hoensbroek samengevoegd werden – ik kom zelf uit de gemeente Heerlen – en een nieuwe gemeente Landgraaf ontstond. De problemen zijn nog steeds niet verwerkt. Het grote probleem in al deze gevallen is naar mijn mening de schaalvergroting. De burger herkent zich niet meer in de nieuwe gemeente, de gemeentelijke voorzieningen gaan erop achteruit en de gemeente komt steeds verder van de burger te staan: de kloof met het bestuur wordt steeds groter. Herindelingen die zozeer haaks staan op de gevoelens van de burger, zijn gedoemd te mislukken, als je het tenminste bekijkt vanuit het gezichtspunt van het scheppen van een nieuwe gemeente waar de burger zich thuis moet voelen.

Mijnheer de voorzitter! Gelet op de discussie buiten deze Kamer over het nieuwe kabinetsstandpunt is de vraag natuurlijk gewettigd, in hoeverre de regering toch nog serieus heeft gekeken naar de mogelijkheid van de vorming van een aparte regio om dit probleem op te lossen. De SP is in principe voorstander van het vormen van regio's, mits er sprake is van democratische verkiezingen, van democratische controle, omdat er dan een mogelijkheid is om gemeenschappelijke taken op een fatsoenlijke manier op een ietwat hoger niveau uit te voeren. En vervolgens is het de vraag, of er gelet is op de mogelijkheid die op dit moment her en der in het land wordt bekeken, in ieder geval in Zuid-Limburg, namelijk de mogelijkheid van afspraken tussen de gemeenten, die immers geconfronteerd worden met het huidige beleid van het kabinet, een beleid dat haaks staat op het beleid dat voorheen door minister Dales en staatssecretaris De Graaff-Nauta werd voorgestaan. Het gaat om het maken van afspraken op heel concrete werkterreinen, die wellicht met zich meebrengen dat er meer van komen, maar die op dit moment in ieder geval een praktische oplossing voor de patstelling vormen.

Een samenvatting. Ik ben van mening dat de herindeling volgens dit voorstel in strijd met de wet is. In de tweede plaats gaat het voorstel in tegen de mening van nogal wat burgers in de gemeenten waarom het gaat, zodat een maatschappelijk draagvlak ontbreekt. En in de derde plaats ben ik van oordeel dat er onvoldoende is gekeken naar alternatieven zoals de daarstraks door mij genoemde. De fractie van de SP zal tegen dit voorstel stemmen. De enigen die wellicht voordeel hebben van deze herindeling zijn de bestuurders, maar er is geen maatschappelijk draagvlak, wat voor mijn fractie de belangrijkste reden is om tegen het voorstel te stemmen.

De voorzitter:

Traditiegetrouw mag ik u als eerste feliciteren met uw maiden-speech. U brengt de wetenschap van het publieke recht in vanuit uw studie, de ervaring vanuit een advocatenpraktijk en de kennis van plaatselijk politiek bestuur. Bij de toetsende taak die wij hebben bij de behandeling van voorstellen tot gemeentelijke herindeling, komen al deze elementen terug. Als er niet al een derde termijn gevraagd was, zou die misschien voor u in het leven moeten zijn geroepen. Ik feliciteer u nogmaals met uw maiden-speech.

Is er nog iemand die in deze termijn het woord wil voeren?

De heer Van den Berg (PvdA):

Voorzitter! Ik zou de fractie van de VVD willen vragen, iets meer te doen dan zich in deze derde termijn in volstrekt zwijgen te hullen. Ik heb er begrip voor dat de verantwoordelijkheid buitengewoon zwaar weegt, nu zij veruit de grootste fractie in deze Kamer geworden is, en dat het ook allemaal niet makkelijk is, maar ik zou het zeer betreuren als de fractie van de VVD zich bij de bepaling van haar uiteindelijke standpunt zou beperken tot een niet voor discussie vatbare stemverklaring, al was het maar omdat de staatssecretaris dan ook geen gelegenheid meer zou hebben om op argumenten en tegenargumenten van de VVD-fractie in te gaan. Ik vind het parlementair niet erg fijn om er nu het zwijgen toe te doen.

De heer Korthals Altes (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Hoewel er in onze fractie wel enige mutaties zijn opgetreden, is het niet zo ver gegaan dat onze woordvoerder bij dit onderwerp niet is teruggekeerd. Dat ik mij niettemin aansluit bij de fracties die in deze derde termijn hun voorzitter hebben afgevaardigd, wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat onze woordvoerder na beraad en in overeenstemming met zijn fractie niet de behoefte had, in deze derde termijn te reageren op het antwoord van de staatssecretaris in tweede termijn. Dat antwoord was voor mijn fractie volstrekt duidelijk. Wij hebben dan ook geen nadere vragen of opmerkingen en het is onze bedoeling om bij de stemming te volstaan met het afleggen van een stemverklaring. Nu ik er echter toe ben uitgelokt, wil ik daaraan voorafgaand nog wel een enkel woord over het onderwerp zelf zeggen.

Zoals ik al zei, wij vonden het antwoord van de staatssecretaris volstrekt helder. Voor velen in mijn fractie is het ook van grote betekenis geweest dat de staatssecretaris heel duidelijk heeft gezegd dat de regering aan de eventuele aanvaarding van dit wetsvoorstel geen precedentwerking zal verbinden. Nu weet ik wel dat dit door enkelen in deze Kamer in die zin in twijfel is getrokken dat men zegt dat zich wel een precedent voordoet, maar het is pas van belang of er zich een precedent heeft voorgedaan als daar een beroep op wordt gedaan. En de staatssecretaris heeft namens de regering zeer uitdrukkelijk verklaard dat dit niet zal worden gedaan. Dit is voor ons van betekenis. En het is voor ons ook van betekenis dat de staatssecretaris heeft uiteengezet dat het beleid, de nota waarom wij in tweede termijn uitdrukkelijk hadden gevraagd, inmiddels zo ver in het kabinet is uitgekristalliseerd dat een desbetreffende nota zeer binnenkort door de Tweede Kamer tegemoet kan worden gezien. Ik begrijp zeer wel dat het voor het kabinet bijzonder moeilijk is geweest om in een periode waarin velen met vakantie waren en ook het kabinet na het vaststellen van de begrotingshoofdstukken gedurende enige tijd van vakantie mocht genieten, een dergelijke nota vast te stellen, gelet op het nu eenmaal in ons land bestaande gebruik dat beleid eerst moet worden besproken met medebestuursorganen, in dit geval ook met degenen die de belangen van provincies en gemeenten behartigen, voordat het door het hogere gezag wordt vastgelegd. Het is een kwestie van wellevendheid en het horen van de directe belanghebbenden dat zo'n nota pas daarna te verwachten is. Maar voor de gemiddelde krantelezer – en de meesten van mijn fractiegenoten beschouwen zich als zodanig – is het toch wel zo'n beetje duidelijk wat er op dit moment verwacht kan worden. Voor de meesten onzer is wat de staatssecretaris vanochtend heeft gezegd, ook voldoende om zich een mening te kunnen vormen over het wetsvoorstel.

Misschien dan toch nog een woord van kritiek, want dat mag in deze Kamer wel. Wij hebben met verwondering gehoord dat de staatssecretaris, nota bene verbonden aan het ministerie dat hoeder is van onze constitutie, sprak van "de vorige regering" en het jaartal 1986 noemde. Voor zover ik mij herinner, is deze regering echter aangevangen met de inhuldiging van de koningin op 30 april 1981, dus ik denk dat er sprake is geweest van de bekende verwarring van "regering" en "kabinet". Wellicht rechtvaardigt alleen al het maken van deze staatsrechtelijke opmerking het feit dat ik was uitgenodigd om deel te nemen aan de derde termijn.

De vergadering wordt van 12.35 uur tot 13.05 uur geschorst.

Staatssecretaris Van de Vondervoort:

Voorzitter! Het lijkt mij goed dat ik nu nog even terugkom op het beraad in het kabinet. Inderdaad heeft dat een beetje mede door het zomerreces iets langer geduurd dan gebruikelijk is. Natuurlijk vind ik het ook jammer dat het lang geduurd heeft. Maar ik ben blij dat wij in staat zijn om daarover vandaag toch nader van gedachten te wisselen. Ik hoop ook dat wij ter zake tot een besluit kunnen komen.

Ik zei al in tweede termijn dat het beraad voor mij nodig was om, gezien de opvattingen die in deze Kamer verwoord zijn, nog eens heel goed na te gaan of mijn eerdere opvatting over het onderhavige wetsvoorstel paste in het huidige kader en zou kunnen worden uitgevoerd in het licht van de Wet ARHI. Ik had dat beraad nodig om na te gaan of die conclusie houdbaar was. Tegelijkertijd heb ik afgewogen of het terecht is dat dit wetsvoorstel nu wordt afgehandeld dan wel dat het meer voor de hand ligt om het wetsvoorstel als het ware opnieuw te beoordelen aan de hand van een nieuw beleidskader.

Op de vragen of het past in het huidige kader en of de Wet ARHI acceptabele ruimte laat die in het gemeen overleg met de Tweede Kamer genomen is, heb ik bevestigend geantwoord. Dit heb ik ook geprobeerd in tweede termijn duidelijk te maken. Wat het laatste betreft, geloof ik dat er veel bestuurlijke argumenten zijn om door te zetten met dit wetsvoorstel in het huidige beleidskader en dat dit beter is dan opnieuw naar de Tweede Kamer te gaan en de desbetreffende gemeenten langer in onzekerheid te laten over de einduitkomst voor hen.

Er is in deze Kamer ook in de derde termijn het nodige gezegd over het beleidskader voor de gemeentelijke herindeling en over de Wet ARHI. Misschien is het goed om toch nog eens te benadrukken dat de Wet ARHI een procedurewet is. Ook bij een veranderend beleidskader kan de Wet ARHI een buitengewoon goed en deugdelijk instrument zijn voor de wijze van besluitvorming.

Dit neemt niet weg dat nu de vraag aan de orde is of de Wet ARHI hierbij goed is toegepast. De heren Postma en Schuyer hebben er al terecht op gewezen dat je zwaarwegende argumenten moet hebben om van het provinciale ontwerp-voorstel af te wijken. Maar dan nog blijft staan dat het regering en Kamers zijn die uiteindelijk bepalen of die argumenten voor een afwijking inderdaad zwaar genoeg wegen. Wat mij betreft, is de procedurewet dan ook onder alle omstandigheden nodig. De reden dat ik de Wet ARHI wil wijzigen, is niet zozeer gelegen in het feit dat dit wetsvoorstel in deze discussie beland is, als wel dat, daar de Grondwet regelt dat de wetgever over wetsvoorstellen oordeelt, dit ook geldt voor wetsvoorstellen die betrekking hebben op gemeentelijke herindeling. Er mag dus geen misverstand ontstaan over de beantwoording van de vraag wie uiteindelijk beslist. Ik geloof dat aangescherpte duidelijkheid op dat punt ook in de wetsteksten zelf nuttig kan zijn in het perspectief van de herindelingen op verschillende plekken in Nederland die op het ogenblik in voorbereiding zijn.

Dit is voor mij van belang. Bovendien is het voor mij van belang om de termijnen voor de voorbereiding van de wetsvoorstellen te bekorten. Ik meen namelijk dat dit in het belang is van de betrokken gemeenten en hun inwoners. Dit is de achtergrond van een beoogde wijziging van de Wet ARHI. Ik hoop hiermee in de richting van de mening van de Kamer te komen. Op de precieze positie van de provincie op dat punt in die procedure kom ik nader terug.

Ook in deze Kamer is de nodige scepsis verwoord aangaande het nieuwe beleidskader voor de gemeentelijke herindelingen ten behoeve van de vernieuwing van de bestuurlijke organisatie. Eerlijk gezegd, kan ik daar nog wel een beetje begrip voor hebben. Dit neemt echter niet weg dat ik verwacht dat, gezien de discussies hierover in het kabinet in de afgelopen periode, wij in het kabinet op zeer korte termijn tot besluitvorming kunnen komen. Daarmee maken wij het de Kamers mogelijk om daarover met het kabinet van gedachten te wisselen en waar nodig een aantal aanpassingen in het beleidskader tot stand te brengen.

In tweede termijn is door de fracties van de PvdA en D66 onder andere gevraagd: in welke mate wil je het beginsel van solidariteit en de beoogde decentralisatie laten meewegen in het herindelingsbeleid? Wat mij betreft, kunnen die elementen volop aan de orde zijn in die discussie. Daarover ga ik ook graag het debat aan.

Gemeentelijke herindeling is en blijft een middel om de mogelijkheden van een gemeente te vergroten. Er zijn ook andere middelen om de bestuurskracht, de mogelijkheden voor het gemeentelijke bestuur, te versterken. Zo kan de Financiële-verhoudingswet daaraan bijdragen. Dit geldt ook voor het grote-stedenbeleid. Dit betekent dat gemeentelijke herindeling wat mij betreft ook gezien moet worden als een van de mogelijkheden om dat bestuur te versterken en dat die afweging per geval gemaakt moet worden.

In het onderhavige voorstel hebben Den Bosch en Rosmalen de meeste aandacht gekregen. Daarbij is de afweging gemaakt dat deze samenvoeging de beste toekomstperspectieven biedt voor de betrokken gemeenten. Natuurlijk is er sprake van een beoordeling, een inschatting, van het eindresultaat. De fractie van de PvdA heeft de afweging gemaakt dat het compromis eigenlijk minder toekomstperspectief biedt dan het onderhavige voorstel. Welnu, dat is ook mijn afweging geweest in het debat met de Tweede Kamer en later bij de beoordeling daarvan.

In tweede termijn heb ik gezegd dat dit voorstel geen precedentwerking mag hebben. Dat deed de fractie van GroenLinks, zo meen ik, het meteen tot een incident verklaren. Als je je mening probeert toe te lichten, te motiveren, dat het gedane voorstel past in het bestaande herindelingskader en dat, als je wijzigingen in het beleidskader wilt, je dat moet expliciteren voordat je nieuwe wetsvoorstellen aan de Kamer aanbiedt, dan is het, geloof ik, een verkeerde suggestie om datgene wat zich precies op dat moment afspeelt, tot incident te verklaren. Dit geldt te meer daar in de context van het verhaal, zoals dat werd gehouden, daaraan een suggestie van willekeur werd gekoppeld. En dat is nu juist waarvoor ik absoluut geen verantwoording wil dragen. Het gaat erom dat je kunt verantwoorden, beoordelen, dat dit voorstel past in de bestaande kaders en dat het daarom gewenst is om het voorstel tot een goed einde te brengen.

Ik heb bij de beoordeling van het voorstel niet gekeken naar mogelijkheden om varianten van regionale structuren te gebruiken als een oplossing voor de problematiek die zich in het verstedelijkte gebied van Den Bosch en Rosmalen voordoet. Degenen die de eerste standpunt bepaling van het kabinet over de bestuurlijke organisatie hebben gezien, zoals neergelegd in de kabinetsnotitie van maart, en daar hebben gezien wat het uitgangspunt van het kabinet is, zullen kunnen begrijpen dat de weg terug naar drie bestuurslagen, met zo weinig mogelijk hulpstructuren en onduidelijke tussenlagen, de weg is die naar het oordeel van het kabinet bewandeld moet worden. Een dergelijke oplossing past daar dan niet in.

De heer Korthals Altes heeft mij in zijn derde termijn gecorrigeerd op een staatsrechtelijk punt. Ik moet erkennen dat het een terechte correctie is. Het feit dat dit in deze Kamer gebeurd is, is voor mij reden om mij eens iets beter te verdiepen in de staatsrechtelijke verhoudingen, om te voorkomen dat dit soort fouten hier nog een keer door mij worden gemaakt. Dank u wel.

Ter afsluiting zou ik willen zeggen dat de discussie over het wetsvoorstel betreffende de gemeentelijke herindeling in het samenwerkingsgebied 's-Hertogenbosch, zich heel sterk heeft geconcentreerd op de vraag wat er moet gebeuren met betrekking tot Den Bosch en Rosmalen. Ik zou er bij deze afsluiting nog eens nadrukkelijk op willen wijzen, dat er ook vele andere gemeenten bij betrokken zijn. Voor Haaren, Esch en Helvoirt geldt dat zij een nieuwe gemeente vormen, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Voor Berlicum, Sint-Michielsgestel en Den Dungen, en voor Boxtel en Liempde geldt hetzelfde. Ik hoop dat de besluitvorming ertoe leidt dat de nieuw te vormen gemeenten inderdaad op 1 januari aanstaande van start kunnen gaan en dat het, met al de oordelen die op onderdelen, zowel hier, als in de regio, verschillend kunnen zijn, toch zo is dat, als er een besluit ligt, er van die situatie een nieuwe impuls kan uitgaan voor de gemeentelijke ontwikkelingen in het gebied waar wij het hier over hebben, opdat uiteindelijk de burgers in dit gebied er beter van worden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Er is hoofdelijke stemming gevraagd en ik stel voor deze te doen plaatsvinden direct na de lunchpauze, om 14.15 uur. Dit betekent dat wij alle commissievergaderingen een half uur verschuiven, zodat de commissievergaderingen die om 14.00 uur, respectievelijk 14.15 uur, zouden beginnen, nu om 14.30 uur, respectievelijk 14.45 uur, beginnen. Na de stemming over dit wetsvoorstel behandelen wij eerst de twee wetsvoorstellen die ook geagendeerd zijn, betreffende het gebruik van de Friese taal en de wijziging van het Wetboek van Strafvordering, zodat wij dan tegen drieën kunnen beginnen aan het structuurschema Groene ruimte.

De vergadering wordt van 13.18 uur tot 14.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Alvorens over te gaan tot de hoofdelijke stemming en het geven van gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen, wil ik melden dat de minister van Justitie nog vastzit in de Tweede Kamer vanwege het vragenuur. Dat kost altijd enige tijd in de Tweede Kamer, zoals u weet. Het betekent dat wij, in tegenstelling tot wat ik vóór de lunchpauze heb aangekondigd, na de stemming over het wetsvoorstel inzake gemeentelijke herindeling in het samenwerkingsgebied 's-Hertogenbosch beginnen met de eerste termijn van het structuurschema Groene ruimte en na die eerste termijn de beide wetsvoorstellen die ook op de agenda staan, behandelen en afhandelen.

Met het oog op de hoofdelijke stemming vraag ik de leden, of een ieder de presentielijst heeft getekend. Naar mij blijkt, is dit het geval.

Dan geef ik nu gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

De heer Postma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Namens die leden van de Eerste Kamer die zich erover verheugen lid te zijn van 's lands grootste oppositiepartij, wil ik de volgende stemverklaring afleggen.

In de eerste plaats is het zo dat wij tot de conclusie gekomen zijn, dat het debat dat vandaag gevoerd wordt, volstrekt overbodig is, want wij hebben niets nieuws gehoord. Daarom had de tweede termijn ook wel gehouden kunnen worden op 30 mei jongstleden. De gevraagde notitie van de zijde van het kabinet is niet verschenen. De CDA-fractie is van mening dat kranteberichten geen volwaardig substituut kunnen zijn voor een notitie die van de zijde van het kabinet komt.

In de tweede plaats hebben wij moeten constateren dat gehandeld wordt in strijd met de geest van de Wet ARHI, dat wil zeggen: in strijd met de Wet ARHI zelf, want tussen geest en letter van de wet bestaat geen verschil.

In de derde plaats zijn de criteria geschonden die in 1987 in gemeen overleg tussen regering en Staten-Generaal overeengekomen zijn. Wat er gebeurd is, is dat tijdens de rit eenzijdig de spelregels zijn veranderd. Terwijl de voetbalwedstrijd bezig was, heeft één partij, voordat het fluitsignaal geklonken had, de spelregels ten eigen voordeel gewijzigd. Wij constateren dat een belangrijk beginsel in het openbaar bestuur is geschonden, namelijk het evenredigheidsbeginsel. Door de volledige opheffing van de gemeente Rosmalen wordt een ingreep gepleegd die, gezien het belang van 's-Hertogenbosch, niet noodzakelijk was. Men had kunnen volstaan met het toevoegen van een gedeelte van Rosmalen aan de gemeente 's-Hertogenbosch.

Ten aanzien van de gemeente Berlicum en de voorgestelde opheffing daarvan, eveneens in strijd met de criteria uit 1987, hebben wij geen argumenten kunnen vinden op basis waarvan de standpunten van de regering ons overtuigen.

Samengevat: bij dit herindelingsvoorstel is omgegaan met de mede-overheden, de lagere overheden, op een wijze die wij van de kant van de centrale wetgever niet verwachten. Met de mede-overheden dient op een andere manier te worden omgegaan.

Is nu dit wetsvoorstel een precedent? Het kabinet zegt: wij zullen ons er niet op beroepen. Dat is ook niet nodig, mijnheer de voorzitter, omdat het duidelijk is dat het nieuwe bestuurlijke herindelingsbeleid deze grootschalige herindelingen mogelijk zal maken. Met andere woorden, de toezegging is een loze toezegging.

De voorzitter:

Ik ken uw grote kennis van het staatsrecht. Ik vraag u om ook uw grote kennis van de stemverklaring tot uiting te brengen.

De heer Postma (CDA):

Ik ben blij dat u mij interrumpeert. U voelde uitstekend aan dat ik eigenlijk bezig was, te komen tot mijn apotheose, namelijk het stemgedrag van de CDA-fractie. Eén lid van de fractie zal niet aan de stemming deelnemen, omdat er een pair-afspraak is gemaakt met een afwezig lid van de fractie van D66. De CDA-fractie uit de Eerste Kamer is niet in staat om haar stem aan dit wetsvoorstel te geven.

De heer Talsma (VVD):

Voorzitter! Ik wil deze stemverklaring namens mijn fractie beginnen met, voor de goede orde, nog even te bevestigen wat onze fractievoorzitter eerder al heeft gezegd, namelijk dat wij met voldoening kennis hebben genomen van de verklaring van de staatssecretaris dat het aannemen van het wetsvoorstel geen precedentwerking zal hebben en ook niet gebruikt zal worden om nieuw beleid te forceren. Daar nemen wij met erkentelijkheid nota van.

Voorzitter! Een aantal leden van mijn fractie heeft de belangen van Den Bosch en ook van Rosmalen in de afweging betrokken. Zij hechten daarnaast veel gewicht aan het bestuurlijke aspect, te weten dat deze aangelegenheid al vele jaren loopt, dat er veel voorbereidende maatregelen zijn getroffen en dat dit alles vraagt om een spoedige voortgang en afhandeling. Daarnaast nemen zij in aanmerking dat provinciale staten van Noord-Brabant met kracht unaniem, ten dele op inhoudelijke en ten dele op praktische gronden, aandringen op aanneming van het wetsvoorstel, terwijl ook de VVD-leden van die staten zulks nog eens in een afzonderlijke brief aan ons hebben verzocht. Dit alles afwegende komt dit deel van mijn fractie tot de conclusie dat het voor dit wetsvoorstel zal stemmen.

Een ander deel van mijn fractie, die argumenten op zichzelf ook erkennende en meewegende, tilt toch zwaarder aan de door mij in eerste en tweede termijn al genoemde procedurele bezwaren, aan de inhoudelijke gebreken van het plan en ook aan het onrechtvaardige lot van Rosmalen en Berlicum. Bovendien nemen deze leden van mijn fractie in aanmerking dat de minister-president een notitie over het beleid inzake bestuurlijke herinrichting en gemeentelijke herindeling binnen korte tijd aan de Tweede Kamer zal toezenden, waarover dan bespreking en besluitvorming zal plaatsvinden. Deze leden achten het gewenst die besluitvorming af te wachten alvorens over het onderhavige wetsvoorstel te beslissen. Nu de regering hiertoe niet bereid is, zullen deze leden hun stem aan het wetsvoorstel onthouden.

Aan de orde is de stemming over het wetsvoorstel.

Vóór stemmen de leden: Gelderblom-Lankhout, Ginjaar, Glastra van Loon, Van Graafeiland, Grewel, De Haze Winkelman, Heijmans, Hessing, Van Heukelum, Hilarides, Jaarsma, De Jager, Jurgens, Ketting, Korthals Altes, Lodewijks, Loudon, Luijten, Lycklama à Nijeholt, Pit, Le Poole, Rensema, Schuyer, Tuinstra, Varekamp, Ter Veld, Verbeek, Vrisekoop, Van de Zandschulp, Zijlstra, De Beer, J.Th.J. van den Berg, Cohen, Dees, Van Eekelen en de voorzitter.

Tegen stemmen de leden: Van Gennip, Glasz, Grol-Overling, Heijne Makkreel, Hendriks, Hirsch Ballin, Hofstede, Holdijk, J. van Leeuwen, L.M. van Leeuwen, Linthorst, Michiels van Kessenich-Hoogendam, Pitstra, Postma, Rongen, Roscam Abbing-Bos, Schoondergang-Horikx, Schuurman, Steenkamp, Stevens, Talsma, Veling, Werner, De Wit, Zwerver, Baarda, Batenburg, G. van den Berg, Bierman, De Boer, Boorsma, Braks, Van Dijk en Eversdijk.

De voorzitter:

Ik constateer, dat het wetsvoorstel met 36 tegen 34 stemmen is aangenomen.

Naar boven