Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 28 augustus 2024, nr. WJZ/39911215, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de wijziging en openstelling van de subsidiemodule bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij voor de investering in bewezen innovaties voor veehouderijen met piekbelasting

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, aanhef en onderdelen a, b, d en h, 5, eerste en tweede lid, 15, 16, 17 eerste lid, onderdeel e, en vierde lid, 19, tweede en derde lid, 23, onderdeel b, 25, 34, eerste lid, 44, tweede lid, en 50 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Titel 2.2 komt als volgt te luiden:

Titel 2.2. Bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij

B

Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de begripsbepaling van veehouderijlocatie wordt ‘, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging’ toegevoegd.

2. De begripsbepaling ‘jonge landbouwer’ vervalt.

3. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

AERIUS Check:

rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van de stikstofvracht, beschikbaar op www.aerius.nl of www.aeriusproducten.nl;

landbouwhuisdier:

zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

Natura 2000-gebied:

Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Omgevingswet;

omgevingsrechtelijke melding:

melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

overbelast Natura 2000-gebied:

Natura 2000-gebied dat is vermeld in bijlage 2.2;

stikstofvracht:

het totaal van de stikstofdepositie, uitgedrukt in mol stikstof per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt op overbelaste Natura 2000-gebieden;

verduurzaming:

het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie dan wel het zo veel mogelijk voorkomen dat stalemissies een stalsysteem verlaten;

C

In het opschrift van paragraaf 2.2.3 vervalt ‘brongerichte’.

D

Artikel 2.2.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een veehouderijonderneming voor de uitvoering van een investeringsproject betreffende een investering of combinatie van investeringen die bestemd is respectievelijk zijn voor de inrichting of herinrichting van een stalsysteem en waarvan de toepassing leidt tot zowel verduurzaming als verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste ook de brandveiligheid, op een veehouderijlocatie van:

    • a. een varkenshouderijonderneming;

    • b. een melkveehouderijonderneming; of

    • c. een vleeskalverhouderijonderneming.

2. In het tweede lid wordt ‘die zijn opgenomen in bijlage 2.2.2’ vervangen door ‘die voor het desbetreffende type veehouderijonderneming zijn opgenomen in bijlage 2.2.2’.

3. Onder vernummering van het derde tot zevende lid worden vier leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Een investeringsproject, bedoeld in het eerste lid, bevat tenminste:

    • a. een investering uit tabel 1 in combinatie met een investering uit tabel 3 en 4 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2;

    • b. een investering uit tabel 1 in combinatie met een investering uit tabel 2 en 3 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2; of

    • c. in geval van een melkveehouderijonderneming een investering uit tabel 2 in combinatie met een investering uit tabel 3 voor dezelfde diercategorie van bijlage 2.2.2.

  • 4. Voor het investeringsproject geldt dat:

    • a. de investeringen uit tabel 3 en 4 van bijlage 2.2.2 worden toegepast in hetzelfde dierenverblijf als waar de bijbehorende investering uit tabel 1 of 2 van die bijlage wordt toegepast, tenzij de investering uit tabel 3 een investering betreft die buiten een dierenverblijf wordt toegepast;

    • b. de investeringen uit tabel 1 van bijlage 2.2.2 worden toegepast in een dierenverblijf dat is voorzien van mechanische ventilatie.

  • 5. Indien de veehouderijonderneming aantoont dat hij de voor hem beschikbare investering uit tabel 3 van bijlage 2.2.2 reeds heeft toegepast:

    • a. bevat het investeringsproject, in afwijking van het derde lid, geen investering uit die tabel; of

    • b. zijn de overige investeringen in die tabel ook mogelijk in geval van bestaande bouw.

  • 6. De stikstofvracht die de veehouderijlocatie, bedoeld in het eerste lid, veroorzaakt op een overbelast Natura 2000-gebied, bedraagt ten minste 2.500 mol stikstof per jaar.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘pluimveehouderijonderneming’ vervangen door ‘veehouderijonderneming’ en wordt na ‘dient’ ingevoegd ‘in een openstellingsperiode’.

E

Na artikel 2.2.27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.27a. Bepaling stikstofvracht

  • 1. De stikstofvracht wordt bepaald met gebruik van AERIUS Check.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde berekening wordt uitgegaan van:

    • a. het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in 2021 op de locatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b. het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in 2021 zijn gehouden.

  • 3. Indien de veehouderijonderneming aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

F

Artikel 2.2.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘40%’ vervangen door ‘80%’.

2. Het tweede en vierde lid vervallen, onder vernummering van het derde tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘ten hoogste € 500.000 per pluimveehouderijonderneming’ vervangen door ‘ten hoogste € 600.000 per aanvraag’.

G

Artikel 2.2.29 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d’, vervangen door ‘artikel 14, zesde lid, onderdelen a, b en d’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a. kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen ingevolge het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b. kosten die gemaakt worden voor de verbetering en verwerving, waaronder mede begrepen de aankoop en leasing, van grond als bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • c. kosten die gemaakt worden voor de aanschaf of het gebruiksklaar maken van één of meer gebruikte technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting;

    • d. kosten die gemaakt worden voor de aanpassing van het stalsysteem, voor zover deze kosten niet direct verband houden met het gebruiksklaar maken van één of meer aangeschafte installaties, apparatuur, machines, technieken of uitrusting voor de toepassing in het desbetreffende stalsysteem;

    • e. kosten die verband houden met de activiteiten, bedoeld in artikel 14, zevende of negende lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

    • f. in de tabellen 3, 4 en 5 van bijlage 2.2.2 benoemde niet subsidiabele kosten.

H

In artikel 2.2.30 wordt ‘op volgorde van rangschikking’ vervangen door ‘op basis van loting’.

I

Artikel 2.2.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is:

    • a. twee jaar na subsidieverlening, indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, niet op de subsidieverlening van toepassing is; of

    • b. twee jaar na het verstrijken van de termijn voor het verstrekken van de bescheiden, bedoeld in artikel 2.2.34, derde lid, indien de opschortende voorwaarde, bedoeld in artikel 2.2.34, eerste lid, op de subsidieverlening van toepassing is.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De minister kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, op verzoek van de subsidieontvanger verlengen met maximaal een jaar.

J

Artikel 2.2.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel d wordt ‘€ 4.000’ vervangen door ‘€ 25.000’.

b. Onderdelen e en f vervallen.

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

K

Artikel 2.2.33 vervalt.

L

Artikel 2.2.34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien voor een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, de benodigde vergunningen nog niet zijn verleend of de omgevingsrechtelijke melding nog niet is gedaan ten tijde van de aanvraag, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening via bescheiden aantoont dat de voor het betrokken investeringsproject benodigde vergunningen zijn verleend of omgevingsrechtelijke melding is gedaan.

2. In het tweede lid wordt ‘twee jaar’ vervangen door ‘drie jaar’.

3. In het derde lid wordt ‘na de uitvoering van de milieueffectbeoordeling of ontvangst van de benodigde vergunning, bedoeld in het eerste lid’ vervangen door ‘nadat de benodigde vergunningen zijn verleend of omgevingsrechtelijke melding is gedaan’.

M

Na artikel 2.2.34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.34a. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie wordt gehouden niet meer bedraagt dan het aantal landbouwhuisdieren, bedoeld in artikel 2.2.27a, tweede lid, onderdeel a.

  • 2. Indien de subsidie een investering als bedoeld in tabel 1 van bijlage 2.2.2 betreft, heeft de subsidieontvanger een overeenkomst met de ter zake deskundige, bedoeld in artikel 4.827, eerste lid, onderdeel b, waarin is opgenomen dat de met het elektronisch monitoringssysteem geregistreerde parameters, bedoeld in artikel 4.829, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, real-time worden doorgegeven aan de ter zake deskundige.

  • 3. Indien de subsidie een investering als bedoeld in tabel 1 van bijlage 2.2.2 betreft, zorgt de subsidieontvanger ervoor dat:

    • a. het betreffende systeem zo is ontworpen en gebouwd en zo functioneert dat de concentratie van ammoniak niet hoger is dan 20 ppm en de concentratie koolstofdioxide niet hoger is dan 3.000 ppm ter hoogte van de kop van het betreffende dier; en

    • b. het ventilatiekanaal, de ventilatoren en indien van toepassing het sprinklersysteem in de stal regelmatig wordt gereinigd en stofvrij wordt gehouden.

  • 4. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 5. De subsidieontvanger verstrekt de minister op verzoek een kopie van de administratie, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

N

Artikel 2.2.35 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan onderdeel a wordt ‘, die in ieder geval de benaming van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, is zoals deze voor het desbetreffende type veehouderijonderneming is opgenomen in bijlage 2.2.2 bevat’ toegevoegd.

b. Onderdeel d vervalt.

c. Er worden negen onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. gegevens van de veehouderijlocatie waarop het investeringsproject, bedoeld in artikel 2.2.27, eerste lid, betrekking heeft;

  • e. een actuele plattegrond van de veehouderijlocatie;

  • f. een opgave of de aanvrager beschikt over de voor de realisatie van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, benodigde vergunningen, of de benodigde omgevingsrechtelijke melding is gedaan;

  • g. een kopie van de voor de realisatie van een investering als bedoeld in artikel 2.2.27, tweede lid, benodigde vergunningen of omgevingsrechtelijke melding, voor zover deze aanwezig zijn op het moment dat de aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend;

  • h. een kopie van de uitkomsten van de met AERIUS Check uitgevoerde berekening van de stikstofvracht;

  • i. een kopie van, voor zover van toepassing, de vergunningen betreffende de veehouderijlocatie waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • j. een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de stikstofvracht gebruikte referentiejaar, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • k. indien de aanvraag een investering uit tabel 1 van bijlage 2.2.2. betreft, een kopie van de offerte van de overeenkomst met de ter zake deskundige, bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid;

  • l. indien van toepassing, een onderbouwing van het reeds hebben toegepast van de in tabel 3 van bijlage 2.2.2 beschikbare investeringen als bedoeld in artikel 2.2.27, vijfde lid.

2. Het vierde en vijfde lid vervallen.

O

In artikel 2.2.36 vervallen de onderdelen alsmede de dubbele punt en wordt aan het einde van de zin ‘een kopie van de overeenkomst met de ter zake deskundige, bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid, indien de subsidie een investering uit tabel 1 betreft’ toegevoegd.

P

Na artikel 2.2.36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.36a. Gegevensverwerking

  • 1. De minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van de aanvraag op grond van deze subsidiemodule gebruikmaken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, de Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PB EU 2016, L 84) en de Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie (Pb EU 2019, L 314).

  • 2. De minister kan gegevens die de subsidieontvanger heeft verstrekt in het kader van de subsidieverstrekking gebruiken voor:

    • a. het opnemen van depositieruimte in het AERIUS Register, bedoeld in hoofdstuk 17a van de Omgevingsregeling;

    • b. de toepassing van artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 11.68, 11.69, 11.69a, 11.69c, 12.26b en 12.26c van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 10.36dc en 15.5 van het Omgevingsbesluit.

Q

Na bijlage 1.3 wordt de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen bijlage ingevoegd.

R

Bijlage 2.2.2 wordt vervangen door de in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen bijlage.

S

Bijlage 2.2.3 vervalt.

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK-en LNV-subsidies 2024 wordt in de numerieke titelvolgorde een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.2: Subsidiemodule Bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij

2.2.27

veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting

 

21 oktober 2024 t/m 8 januari 2025

€ 60.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 augustus 2024

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL Q

Bijlage 2.2, behorende bij artikel 2.2.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (lijst overbelaste Natura 2000-gebieden)

Natuurgebied nummer

Natuurgebied

1

Waddenzee

2

Duinen en Lage Land Texel

3

Duinen Vlieland

4

Duinen Terschelling

5

Duinen Ameland

6

Duinen Schiermonnikoog

7

Noordzeekustzone

13

Alde Feanen

15

Van Oordt’s Mersken

16

Wijnjeterper Schar

17

Bakkeveense Duinen

18

Rottige Meenthe & Brandemeer

21

Lieftinghsbroek

22

Norgerholt

23

Fochteloërveen

24

Witterveld

25

Drentsche Aa-gebied

26

Drouwenerzand

27

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

28

Elperstroomgebied

29

Holtingerveld

30

Dwingelderveld

31

Mantingerbos

32

Mantingerzand

33

Bargerveen

34

Weerribben

35

De Wieden

36

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

37

Olde Maten & Veerslootslanden

38

Rijntakken

39

Vecht- en Beneden-Reggegebied

40

Engbertsdijksvenen

41

Boetelerveld

42

Sallandse Heuvelrug

43

Wierdense Veld

44

Borkeld

45

Springendal & Dal van de Mosbeek

46

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

47

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

48

Lemselermaten

49

Dinkelland

50

Landgoederen Oldenzaal

51

Lonnekermeer

53

Buurserzand & Haaksbergerveen

54

Witte Veen

55

Aamsveen

57

Veluwe

58

Landgoederen Brummen

60

Stelkampsveld

61

Korenburgerveen

62

Willinks Weust

63

Bekendelle

64

Wooldse Veen

65

Binnenveld

69

De Bruuk

70

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

71

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

81

Kolland & Overlangbroek

82

Uiterwaarden Lek

83

Botshol

84

Duinen Den Helder-Callantsoog

85

Zwanenwater & Pettemerduinen

86

Schoorlse Duinen

87

Noordhollands Duinreservaat

88

Kennemerland-Zuid

89

Eilandspolder

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

91

Polder Westzaan

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

94

Naardermeer

95

Oostelijke Vechtplassen

96

Coepelduynen

97

Meijendel & Berkheide

98

Westduinpark & Wapendal

99

Solleveld & Kapittelduinen

100

Voornes Duin

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

105

Zouweboezem

112

Biesbosch

113

Voordelta

114

Krammer-Volkerak

115

Grevelingen

116

Kop van Schouwen

117

Manteling van Walcheren

118

Oosterschelde

121

Yerseke en Kapelse Moer

122

Westerschelde & Saeftinghe

123

Zwin & Kievittepolder

124

Groote Gat

125

Canisvliet

128

Brabantse Wal

129

Ulvenhoutse Bos

130

Langstraat

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

134

Regte Heide & Riels Laag

135

Kempenland-West

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

137

Strabrechtse Heide & Beuven

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

140

Groote Peel

141

Oeffelter Meent

142

Sint Jansberg

143

Zeldersche Driessen

144

Boschhuizerbergen

145

Maasduinen

146

Sarsven en De Banen

147

Leudal

148

Swalmdal

149

Meinweg

150

Roerdal

153

Bunder- en Elslooërbos

154

Geleenbeekdal

155

Brunssummerheide

156

Bemelerberg & Schiepersberg

157

Geuldal

158

Kunderberg

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

160

Savelsbos

161

Noorbeemden & Hoogbos

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL R

Bijlage 2.2.2, behorende bij artikel 2.2.27, tweede lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (subsidiabele investeringen)

Op grond van de subsidiemodule Investering in bewezen innovaties (hierna: de investeringsmodule), opgenomen in paragraaf 2.2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, wordt subsidie verstrekt aan een veehouderijonderneming voor de uitvoering van een investeringsproject. Het investeringsproject betreft een investering of combinatie van investeringen die bestemd zijn voor de inrichting of herinrichting van een stalsysteem op een veehouderijlocatie met piekbelasting en waarvan de toepassing leidt tot zowel verduurzaming hiervan als verbetering van het dierenwelzijn, waaronder tenminste ook de brandveiligheid. In onderstaande tabellen 1 tot en met 5 zijn de subsidiabele investeringen opgenomen. Artikel 2.2.27, derde lid, bepaalt welke combinaties van investeringen mogelijk zijn om in aanmerking te komen voor subsidie, waarbij het vierde en vijfde lid hierbij nadere voorwaarden stellen. In de tabellen is omschreven welke kosten die zien op de investering wel en niet subsidiabel zijn.

Tabel 1 en 2 Nageschakelde en brongerichte technieken

In tabel 1 zijn nageschakelde technieken opgenomen, in tabel 2 de brongerichte technieken. De investeringen in tabel 1 zijn met bijbehorende codes (OW-nummer) uit bijlage VI van de Omgevingsregeling opgenomen, hierbij is aangegeven voor welke diercategorie (met OW-code) de investering toepasbaar en subsidiabel is. De investeringen in tabel 2 zijn per diercategorie (met OW-code) met bijbehorende OW-nummers uit bijlage V van de Omgevingsregeling opgenomen. De staltechniek moet geïnstalleerd en gebruikt worden zoals omschreven in de systeembeschrijvingen met bijbehorende OW-nummers. De investeringen uit tabel 1 en 2 leiden tot reductie van de emissie van ammoniak op een veehouderijlocatie van een veehouderijonderneming. De brongerichte technieken in tabel 2 zorgen daarnaast voor een verbetering van het stalklimaat, wat tevens leidt tot een verbetering van het dierenwelzijn.

Tabel 3 en 4 Maatregelen verbeteren brandveiligheid en dierenwelzijn

In tabel 3 zijn investeringen voor brandveiligheid opgenomen die gebaseerd zijn op de Maatlat Duurzame Veehouderij (hierna: MDV) en verder op verschillende aspecten zijn aangepast naar inzichten van experts op het gebied van brandveiligheid. Daarnaast zijn in tabel 4 investeringen voor dierenwelzijn opgenomen op basis van de MDV. In de MDV staan deze beschreven onder ‘Dierenwelzijnmaatlat; keuzemaatregelen dierenwelzijn’ voor de verschillende diercategorieën. De installatie en het gebruik van deze investeringen uit tabel 4 moeten voldoen aan de eisen van de MDV15 versie 1, te vinden op www.maatlatduurzameveehouderij.nl.

Tabel 5 Investeringen gericht op emissiereductie buiten de stal

In tabel 5 zijn investeringen gericht op emissiereductie buiten de stal opgenomen.

Diercategorieën

In de tabellen 1 tot en met 5 is per investering aangegeven voor welke hoofdcategorie van dieren, onderverdeeld in diercategorieën (met OW-code) vermeld in bijlagen V van de Omgevingsregeling, de investering van toepassing is. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van diercategorieën en bijbehorende subcategorie vanuit de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) per type veehouderijonderneming.

Tabel overzicht diercategorieën

Type veehouderij-onderneming

Hoofdcategorie

Diercategorie (OW-code)

Subcategorie (MDV)

Varkenshouderij-onderneming

Varkens (HD)

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) (HD2)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Dekberen van 7 maanden en ouder (HD4)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

– Gespeende biggen

– Kraamzeugen

– Guste en dragende zeugen

– Dekberen

– Vleesvarkens

Melkveehouderij-onderneming

Rundvee (HA)

– Melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen) (HA1)

– Melkvee

Vleeskalverhouderij-onderneming

Rundvee (HA)

– Vleeskalveren jonger dan 1 jaar (HA3)

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

– Rosé vleeskalveren (afmest)

Lijst met subsidiabele investeringen

Tabel 1 – Investeringen in nageschakelde technieken – per type veehouderijonderneming, per diercategorie

Omschrijving huisvestingssysteem

OW-nummer systeembeschrijving

Diercategorie (OW-code)

LW1.5: Biologisch luchtwassysteem

OW 2012.07.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW2.5: Chemisch luchtwassysteem

OW 2007.05.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW2.6: Chemisch luchtwassysteem

OW 2008.08.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW2.7: Chemisch luchtwassysteem

OW 2008.09.V1,

OW 2010.26.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW2.8: Chemisch luchtwassysteem

OW 2013.08.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW4.1: Biologisch luchtwassysteem met watergordijn

OW 2007.02.V1,

OW 2009.12.V1,

OW 2010.02.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW4.2: Biologisch en water luchtwassysteem met geurverwijderingssectie

OW 2011.07.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW4.3: Biologisch en chemisch luchtwassysteem met biofilter

OW 2011.08.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW4.4: Chemisch luchtwassysteem (lamellenfilter) en water luchtwassysteem

OW 2006.14.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

LW4.6 Chemisch en water luchtwassysteem met biofilter

OW 2007.01.V1

– Varkens (HD1 t/m HD5)

– Vleeskalveren (HA3)

Tabel 2. Investeringen in brongerichte technieken, per type veehouderijonderneming per diercategorie

2A. Varkenshouderijonderneming – varkens (HD)

2A. Diercategorie HD1 – Gespeende biggen minder dan 25 kg

OW-code

Omschrijving huisvestingssysteem

OW-nummer systeembeschrijving

HD1.8

Mestopvang in water met een mestafvoersysteem

OW 2006.07.V1

HD1.10

Koeldeksysteem (150% koeloppervlak)

OW 2010.12.V1

HD1.6.1

Schuine putwand – Emitterend mestoppervlakte ten hoogste 0,07 m2 per dierplaats, ongeacht groepsgrootte

OW 2001.13.V1

HD1.6.4

Schuine putwand met spoelgoten – Emitterend mestoppervlak 0,07–0,10m2 per dierplaats in groepen vanaf 30 dieren

OW 1999.05.V1,

OW 1999.06.V1

2A. Diercategorie HD2 – Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen)

OW-code

Omschrijving huisvestingssysteem

OW-nummer systeembeschrijving

HD2.14

Koeldeksysteem (150% koeloppervlak)

OW 2010.15.V1

HD2.13

Mestpan met water- en mestkanaal en koelsysteem

OW 2018.01.V1

2A. Diercategorie HD5 – Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden, opfokzeugen van 25 kg en meer

OW-code

Omschrijving huisvestingssysteem

OW-nummer systeembeschrijving

HD5.9.1.2

Mestkanaal met schuine putwand (en waterkanaal) met metalen driekantroosters op mestkanaal – Emitterend mestoppervlakte ten hoogste 0,18 m2 per dierplaats zonder spoelgoten

OW 2004.03.V1

2B. Melkveehouderijonderneming – rundvee (HA)

2B. Diercategorie HA1 – Melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen)

OW-code

Omschrijving huisvestingssysteem

OW-nummer systeembeschrijving

HA1.38

Natuurlijk geventileerde ligboxenstal met een roostervloer voorzien van inlays met urineafvoergaatjes in de roosterspleten, frequent bevochtigen en schoonzuigen van de vloer door een mestverzamelrobot en een mechanische kelderluchtafzuiging met een chemisch luchtwassysteem

OW 2021.08.V1

Tabel 3. Investeringen in brandveiligheid – alle typen veehouderijondernemingen en diercategorieën

Brandveiligheidsmaatregel

Omschrijving en subsidiabele kosten

Gescheiden stroomvoorziening voor ventilatie per brandcompartiment, bij mechanisch geventileerde stallen in geval van nieuwbouw.

In combinatie met een vast noodstroomaggregaat in een apart brandcompartiment, wat geen risicoruimte is

Omschrijving

Gescheiden stroomvoorziening voor ventilatie per brandcompartiment bij mechanisch geventileerde stallen. Dit houdt in dat vanaf de hoofdverdeler aparte voedingskabels moeten zijn aangelegd. Deze maatregel wordt uitgevoerd in alle brandcompartimenten die onderdeel zijn van de stal.

Dit gebeurt in combinatie met het plaatsen van het noodstroomaggregaat (de aanschaf hiervan is per 1 juli 2024 wettelijk verplicht bij mechanisch geventileerde stallen) in een apart brandcompartiment wat geen risicoruimte is. Bij brand in de ‘meterkast’ of een risicoruimte moeten het aggregaat en de ventilatie ook aangestuurd blijven.

Een risicoruimte is een ruimte (niet zijnde dierverblijf) met daarin veel elektrische apparatuur en installaties, waardoor er een verhoogd risico is op het ontstaan van brand. Dit betreft technische installaties of gebruiksruimtes die uit onderzoek een groot risico voor de brandveiligheid blijken te vormen door zelfontbranding. Dit zijn mestbe- of verwerkingsinstallaties, voer(meng)installaties, een koelruimte, opslag voor mobiele werktuigen zoals trekkers, werkplaats en opslagloods met zelfontbrandbare materialen en voor zover mogelijk de elektrische technieken uit tabel 1.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van de stroomvoorziening voor ventilatie per brandcompartiment

• Aanschaf en installatie van een apart brandcompartiment voor het noodstroomaggregaat

Niet subsidiabel

• Aanschaf en installatie van het noodstroomaggregaat

Opslagruimte voor brandbare voer- en strooiselmaterialen buiten het brandcompartiment met de dierverblijven

Omschrijving

Opslagruimte voor brandbare voer- en strooiselmaterialen (zoals hooi/stro/zaagsel) buiten brandcompartiment(en) met dierverblijven, met een capaciteit van meer dan een weekvoorraad hooi/stro. Dit kan middels een brandwerende scheiding of door ten minste 10 meter afstand tussen de opslag en brandcompartiment(en) met dierverblijven. De locatie van deze opslagruimte moet duidelijk zichtbaar zijn op een objectinformatiekaart. In de opslagruimte worden geen mobiele werktuigen zoals trekkers geplaatst.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van opslagruimte

• Aanschaf en installatie van brandwerende scheiding

Niet subsidiabel

• Hooi/stro/zaagsel

Alle isolatiematerialen van wanden en plafonds/daken in de dierverblijven voldoen aan brandklasse A in geval van nieuwbouw

Omschrijving

Alle isolatiematerialen van wanden en plafonds/daken voldoen aan brandklasse A in geval van nieuwbouw. Het doel van deze maatregel is om de verspreiding van brand door het dierverblijf te beperken.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van isolatiemateriaal brandklasse A

Maximum omvang van 1.000 m2 per brandcompartiment in geval van nieuwbouw

Omschrijving

Grootte van brandcompartiment(en) waarbinnen de dierverblijven zich bevinden beperken tot ten hoogste 1.000 m2 in geval van nieuwbouw. Er is een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van minimaal 60 minuten. Er is een brandwerende aansluiting op de vloer-, gevel- en dakconstructie. De doorvoeringen van installaties worden ook brandwerend ingebouwd, evenals eventuele deuren in de brandscheiding. De gebouw-constructie waar de brandwerende scheiding onderdeel van is, is stevig genoeg om de brandwerende scheiding staande te houden bij brand. Deze maatregel wordt toegepast voor alle brandcompartimenten die onderdeel zijn van de stal waar de techniek uit tabel 1 wordt toegepast.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van brandwerende scheiding(en)

• Aanschaf en installatie van brandwerend ingebouwde doorvoeringen van installaties en deuren

Alle aanwezige risicoruimten zijn uitgevoerd als apart brandcompartiment in geval van nieuwbouw

Omschrijving

Alle aanwezige risicoruimten zijn in geval van nieuwbouw uitgevoerd als apart brandcompartiment ten opzichte van de dierverblijven. Er is een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van minimaal 60 minuten.

Een risicoruimte is een ruimte (niet zijnde het dierverblijf) met daarin veel elektrische apparatuur en installaties, waardoor er een verhoogd risico is op het ontstaan van brand. Dit betreft technische installaties of gebruiksruimtes die uit onderzoek een groot risico voor de brandveiligheid blijken te vormen door zelfontbranding. Dit zijn mestbe- of verwerkingsinstallaties, voer(meng)installaties, een koelruimte, opslag voor mobiele werktuigen zoals trekkers, werkplaats en opslagloods met zelfontbrandbare materialen en voor zover mogelijk de elektrische technieken uit tabel 1.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van brandwerende scheiding(en) risicoruimte(n)

Tabel 4. Investeringen in dierenwelzijn, per type veehouderijonderneming per diercategorie

4A. Varkenshouderijonderneming – varkens (HD)

Dierenwelzijnsmaatregel

Omschrijving en subsidiabele kosten

Diercategorie

Automatisch stro verstrekken

Omschrijving

Een automatisch stroverstrekkingssysteem dat wordt toegepast in combinatie met een dicht vloergedeelte in het hok.

Zoals omschreven in de MDV in ‘Bijlage verrijkingsmaterialen varkens’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een automatisch stroverstrekkingssysteem

Niet subsidiabel

• Strooisel/stro

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) (HD2)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Dekberen van 7 maanden en ouder (HD4)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Stroruif met automatische strovulling

Omschrijving

Tussen de 50 en 100 cm boven de vloer bevindt zich een voorraad vezelrijk organisch materiaal dat de varkens door openingen naar buiten kunnen trekken. Als er onder de ruif een bak of een stuk dichte vloer is dan ontstaat er ook een mogelijkheid om te wroeten. De ruif is voor ten minste 2 dieren tegelijk toegankelijk.

Zoals omschreven in de MDV in ‘Bijlage verrijkingsmaterialen varkens’.

Subsidiabel

• Aanschaf en montage van strostruiven met automatische strovulling

Niet subsidiabel

– Strooisel/stro

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) (HD2)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Stroswing met automatische strovulling

Omschrijving

Een stroswing die bestaat uit een kunststof buis die in een hokafscheiding gemonteerd is en in de richting van beide hokken kan ‘slingeren’. De buis wordt regelmatig met stro gevuld en varkens kunnen dit al wroetend aan de onderkant van de buis verkrijgen. Door de kunststof buis in hoogte te verstellen komt er makkelijker of moeilijker stro vrij uit de buis.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Bijlage verrijkingsmaterialen varkens’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een stroswing met automatische strovulling

Niet subsidiabel

• Strooisel/stro

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Stro speelbak met automatische strovulling

Omschrijving

Een stroruif met een opvangbak voor gebruik van middellang tot lang stro en voorzien van kettingen en een houten balk (50 cm lang en ongeveer 10 cm diameter) horizontaal boven de opvangbak gehangen door middel van meerdere kettingen. Voor grotere varkens is deze balk ook kauwbaar zoals het balkje aan de ketting. Het stroverbruik is 10 tot 20 gram per dier per dag.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Bijlage verrijkingsmaterialen varkens’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een stroruif

Niet subsidiabel

• Strooisel/stro

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Ruwvoer

Omschrijving

Het automatisch verstrekken van ruwvoer (anders dan stro). Dit kan bijvoorbeeld hooi, graskuil of mais zijn.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘ruwvoer’ en ‘bijlage verrijkingsmaterialen varkens’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een automatisch ruwvoerverstrekkingssyteem

Niet subsidiabel

• Ruwvoer

– Guste en dragende zeugen (HD3)

Hoge druk verneveling van vocht

Omschrijving

Nevelkoeling onder het plafond om hittestress te voorkomen voordat de lucht de afdeling binnenkomt.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkomen hittestress’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van nevelkoeling onder het plafond

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) (HD2)

– Dekberen van 7 maanden en ouder (HD4)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Pad cooling systeem

Omschrijving

Pad cooling is een systeem om de ingaande stallucht te bevochtigen en zo gevoelsmatig koeler aan te laten voelen. De inkomende lucht wordt door zogenaamde pad’s (in de luchtinlaat van de stal) geleid en besproeid met water. Het water in de pad’s verdampt in de passerende lucht, waardoor de temperatuur in de stal daalt. De luchtvochtigheid neemt iets toe waardoor, in combinatie met de koelere lucht, de dieren prettiger kunnen ademen.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkomen hittestress’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een pad cooling systeem

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) (HD2)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Dekberen van 7 maanden en ouder (HD4)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Zelf bedienbare douche

Omschrijving

Een bedienbare douche die boven de roosters sproeit waarbij de dichte vloer niet bevochtigd wordt. Deze douche kan door de varkens in het hok zelf worden ingeschakeld, bijvoorbeeld met een drukplaat om hittestress te voorkomen.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkomen hittestress’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een bedienbare douche

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Dekberen van 7 maanden en ouder (HD4)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Besproeiingssysteem op klimaat computer

Omschrijving

Een automatische douche werkend op een temperatuursensor. Deze douche schakelt via de klimaatcomputer aan wanneer de temperatuur in de stal boven een bepaalde waarde komt om hittestress te voorkomen.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkomen hittestress’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een automatische douche

• Aanschaf en installatie van een temperatuursensor

Niet subsidiabel

• Klimaatcomputer

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Dekberen van 7 maanden en ouder (HD4)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

Koelelementen aan wand of in vloer

Omschrijving

Koelelementen om warmte aan de zeug te onttrekken. Vloerkoeling onder de zeug betekent dat in het dichte vloergedeelte van de ligplaats van de zeug koelelementen geplaats zijn. Een koelelement aan de wand wordt zo gemonteerd dat de zeug de mogelijkheid heeft om ertegenaan te gaan liggen. Op deze manier kan hittestress voorkomen worden.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkomen hittestress’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van koelelement(en)

– Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) (HD2)

Roterende borstel

Omschrijving

Een roterende borstel in ieder hok waar de varkens permanent toegang tot hebben (minimaal één borstel per 60 varkens). Als een schuurvoorziening uit twee delen bestaat is de onderste verticaal geplaatst en het bovenste deel schuin en minimaal 30 cm lang zodat het varken in staat is zowel de flank als de rug te schuren.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘schuurvoorziening’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een roterende borstel

– Guste en dragende zeugen (HD3)

Daglichttoetreding

Omschrijving

Minimaal 3% directe daglichttoetreding, uitgaande van percentage van lichtdoorlatend oppervlak in muren en dak ten opzichte van het vloeroppervlak.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Directe daglichttoetreding’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van lichtdoorlatend materiaal

– Gespeende biggen minder dan 25 kg (HD1)

– Kraamzeugen (inclusief biggen tot spenen) (HD2)

– Guste en dragende zeugen (HD3)

– Dekberen van 7 maanden en ouder (HD4)

– Vleesvarkens van 25 kg en meer, opfokberen van 25 kg meer en jonger dan 7 maanden en opfokzeugen van 25 kg en meer (HD5)

4B. Melkveehouderijonderneming – rundvee (HA)

Dierenwelzijnsmaatregel

Omschrijving en subsidiabele kosten

Diercategorie

Automatische selectiepoort weidegang

Omschrijving

Een automatische selectiepoort met toegang tot (het kavelpad naar) de weide direct na de melkrobot en/of uitgang van de stal.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Weidegang voorzieningen’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een automatische selectiepoort

– Melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen) (HA1)

Ligboxen zonder kop- of schoftboom

Omschrijving

Een boxafscheiding/-begrenzing zonder kop- of schoftboom, zonder kop- en schoftboom, of minimaal één flexibel.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Ligboxpakket zonder kop- of schoftboom’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van box afscheiding/begrenzing

• Demontage huidige box afscheiding/begrenzing

Niet subsidiabel

• Demontage huidige ligboxen

• Aanschaf nieuwe ligboxen

– Melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen) (HA1)

Matrassen / vloer ligbed

Omschrijving

De ligplaats wordt als volgt uitgevoerd:

– Vloer ligbed met blijvende elasticiteit van ten minste 15 mm indrukking bij een belasting van 2.000 N per 75 cm2 (DLG certificaat)

OF

– Waterbed of gelmatras met een DLG-test goed (++) bij de onderdelen vervormbaarheid en elasticiteit en minimaal 5 jaar garantie.

OF

– Dik ingestrooide ligbox (zoals zaagsel, stro of zand) met strooiselkering aan voor- en achterzijde van de box van minimaal 15 cm hoog (gemeten loodrecht vanaf de bodem). Als boxen in een dubbele rij liggen en aan de kopkant op elkaar aansluiten, is daar geen strooiselkering vereist.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Uitvoering ligplaats’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van vloer ligbedden

• Aanschaf en installatie van waterbedden of (gel)matrassen

• Aanschaf en installatie van een strooiselkering

• Demontage huidige ligbox bedding

Niet subsidiabel

• Strooisel

• Demontage huidige ligboxen

• Aanschaf nieuwe ligboxen

• De stal of plek waar de matrassen of waterbedden in komen

– Melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen) (HA1)

Dakisolatie

Omschrijving

Dakisolatie voor het gehele dak inclusief geïsoleerde lichtdoorlatende dakplaten met een R-waarde groter dan 3,0.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkomen hitte-instraling’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van dakisolatie

Niet subsidiabel

• Demontage huidige isolatie

– Melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen) (HA1)

Waterverneveling op het dak met nozzels

Omschrijving

Een watervernevelingssysteem met nozzels ten behoeve van waterverneveling op het dak die evenredig over het dak zijn verdeeld.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkomen hitte-instraling’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van watervernevelingssysteem met nozzels

– Melk- en kalfkoeien van 2 jaar en ouder (inclusief kalveren jonger dan 14 dagen) (HA1)

4C. Vleeskalverhouderijonderneming – rundvee (HA)

Diercategorie vleeskalveren jonger dan 1 jaar (HA3)

Dierenwelzijnsmaatregel

Omschrijving en subsidiabele kosten

Subcategorie (MDV)

Vloerverwarming in ieder hok

Omschrijving

Vloerverwarming in alle hokken. De vloerverwarming dient ten minste aanwezig te zijn in het volledige gedeelte bedoeld als ligruimte.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘verwarming ligplaats’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van vloerverwarming in ieder hok

– Blank vleeskalveren – Rosé vleeskalveren (opfok)

Ruimteverwarming boven de ligplaats

Omschrijving

Ruimteverwarming boven elke ligplaats. Bijvoorbeeld een IR-straler.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘verwarming ligplaats’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van ruimteverwarming boven de ligplaats

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

Drinkbakje

Omschrijving

Aanwezigheid van een drinkbakje als drinkvoorziening. Uitgaande van 1 drinkplaats per 10 dieren.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Aanvullend drinkwater, onbeperkt beschikbaar’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van drinkwatervoorziening met drinkbakjes

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

– Rosé vleeskalveren (afmest)

Nippel

Omschrijving

Aanwezigheid drinkvoorziening middels een nippel die in hoogte verstelbaar is. Uitgaande van 1 drinkplaats per 10 dieren.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Aanvullend drinkwater, onbeperkt beschikbaar’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van drinkwatervoorziening met nippels

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

Zelfroterende schuurborstel

Omschrijving

De aanwezigheid van een permanent toegankelijke zelfroterende schuurborstel in ieder hok uitgaande van 1 per 40 kalveren.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Schuren/lichaamsverzorging’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een zelfroterende schuurborstel

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

– Rosé vleeskalveren (afmest)

Dakisolatie

Omschrijving

Dakisolatie voor het gehele dak inclusief geïsoleerde lichtdoorlatende dakplaten met een R-waarde groter dan 3 (voor rosé vleeskalveren (afmest)) of 3,5 (voor blank vleeskalveren en rosé vleeskalveren (opfok)).

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Dakisolatie voor gehele dak’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van dakisolatie

Niet subsidiabel

• Demontage huidige isolatie

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

– Rosé vleeskalveren (afmest)

Propeller/hangende ruimteventilator

Omschrijving

Aanwezigheid van propeller(s) en ventilator(en) die evenredig over de stal worden verdeeld om te voorzien van extra luchtcirculatie.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkómen van hittestress’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van propeller(s) en ventilator(en)

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

– Rosé vleeskalveren (afmest)

Verneveling met nozzels

Omschrijving

Aanwezigheid van een vernevelingssysteem met nozzels die via verneveling zorgen voor afkoeling. De verneveling dient direct te verdampen en mag niet als water op de vloer of op dieren terecht komen.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Voorkómen van hittestress’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een vernevelingssysteem met nozzels

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

– Rosé vleeskalveren (afmest)

Automatische ruwvoer-verstrekking

Omschrijving

Aanwezigheid van volledig geautomatiseerde ruwvoerverstrekking.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Ruwvoerverstrekking blank/opfok rosé’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van een systeem dat automatisch ruwvoer verstrekt

Niet subsidiabel

• Ruwvoer

– Blank vleeskalveren

– Rosé vleeskalveren (opfok)

– Rosé vleeskalveren (afmest)

Daglichttoetreding

Omschrijving

Minimaal 5% directe daglichttoetreding, uitgaande van percentage van lichtdoorlatend oppervlak in muren en dak ten opzichte van het vloeroppervlak.

Zoals omschreven in de MDV onder ‘Directe daglichttoetreding’.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van lichtdoorlatend materiaal.

 

Tabel 5. Aanvullende investeringen in emissiereductie buiten de stal – alle typen veehouderijondernemingen alle diercategorieën

Investering emissiereductie buiten de stal

Omschrijving en subsidiabele kosten

Monomestvergistings-installatie

Omschrijving

Een bedrijfsvergister op een veehouderijbedrijf waarbij dagverse mest zo snel mogelijk uit de stal wordt verwijderd en vervolgens wordt bewerkt met behulp van monomestvergisting. Hiermee wordt de emissie van ammoniak en methaan op veehouderijbedrijven omlaag gebracht, doordat emissies niet ontstaan, worden afgevangen en verwaard en weer worden teruggebracht in de kringloop. De vergister heeft een maximale omvang van 25.000 m3 mest en wekt alleen energie op voor eigen gebruik.

Let op!

De voorwaarden van artikel 14, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening landbouw zijn van toepassing. De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel. De productiecapaciteit van de productie-installatie mag niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse energie- en brandstofverbruik van het landbouwbedrijf.

Subsidiabel

• Aanschaf en installatie van de monomestvergistingsinstallatie

• Aanschaf en installatie van installaties voor het drogen, opschonen en comprimeren van het gas uit eigen installatie

• Aanschaf en installatie van installaties voor het opslaan van gecomprimeerd biogas uit eigen installatie voor mobiel transport, ten bate van eigen gebruik.

• Aanschaf en installatie van een warmtekrachtkoppeling voor de productie van warmte en stroom uit de monomestvergistingsinstallatie, ten bate van eigen gebruik

Niet subsidiabel

• Stikstofstripper

N.B.

Aanvragers komen slechts in aanmerking voor subsidie voor monomestvergistingsinstallaties indien voor de installatie geen subsidie is verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Besluit SDE++) en in het jaar 2024 daarvoor ook geen subsidieaanvraag is ingediend.

Bovenwettelijke mestopslag

Omschrijving

Investeringen voor bovenwettelijke mestopslag (meer dan 7 maanden) die emissiereductie voor methaan en ammoniak realiseren.

Het gaat hierbij om een afgesloten opslag buiten de stal.

Subsidiabel

• De aanschaf en installatie van een mestopslag bestemd voor bovenwettelijke mestopslag

TOELICHTING

Inhoudsopgave

1

Aanleiding

19

2

Inhoud van de subsidiemodule

20

 

2.1

Algemeen

20

 

2.2

Verbreden scope Sbv

20

 

2.3

Openstelling Sbv-investeringsmodule voor veehouderijlocaties met piekbelasting

21

3

Wijzigingen Sbv-investeringsmodule

22

 

3.1

Reikwijdte investeringsmodule (artikelen 2.2.1, 2.2.27, 2.2.27a en bijlage 2.2)

22

   

3.1.1

Doelomschrijving investeringsmodule (artikel 2.2.1 en 2.2.27, eerste en derde lid)

22

   

3.1.2

Doelgroep veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting (artikelen 2.2.1, 2.2.27, eerste en zesde lid en 2.2.27a)

22

 

3.2

Subsidiabele investeringen (artikelen 2.2.27, tweede lid, derde en vierde lid en 2.2.35, vierde lid, onderdeel a, en bijlage 2.2.2)

24

   

3.2.1

Invulling investeringsprojecten

24

   

3.2.2

Investeringen in ammoniak reducerende staltechnieken

26

   

3.2.3

Investeringen in verbeteringen van brandveiligheid en dierenwelzijn

28

   

3.2.4

Optionele investeringen emissiereductie buiten de stal (tabel 5)

29

 

3.3

Wijze van indiening en beoordeling subsidieaanvragen (artikelen 2.2.27, 2.2.30, 2.2.32, 2.2.33 en 2.2.35 en bijlage 2.2.3)

29

   

3.3.1

Indienen aanvragen en verdeling subsidiebudget

29

   

3.3.2

Informatievereisten

30

 

3.4

Hoogte van de subsidie (artikel 2.1.1, 2.2.28 en 2.2.32, onderdeel d (nieuw))

31

   

3.4.1

Steunintensiteit (artikel 2.2.28, eerste en tweede lid (oud))

31

   

3.4.2

Maximum subsidiebedragen (artikel 2.2.28, tweede lid (nieuw))

31

   

3.4.3

Minimum subsidiebedrag (artikel 2.2.32, onderdeel d (nieuw))

32

 

3.5

Subsidiabele kosten (artikel 2.2.29)

32

   

3.5.1

Subsidiabele kosten

32

   

3.5.2

Niet-subsidiabele kosten

32

 

3.6

Realisatietermijn (artikel 2.2.31, tweede en derde lid)

33

 

3.7

Subsidievoorwaarden (artikel 2.2.34)

34

   

3.7.1

Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde

34

   

3.7.2

Benodigde vergunningen

35

 

3.8

Verplichtingen subsidieontvanger (artikel 2.2.34a)

35

 

3.9

Aanvraag subsidievaststelling (artikel 2.2.36)

36

 

3.10

Gegevensverwerking (artikel 2.2.36a)

37

4

Openstelling investeringsmodule

37

5

Staatssteun

37

6

Persoonsgegevens

38

7

Regeldruk

39

8

Inwerkingtreding

40

1 Aanleiding

Titel 2.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) bestaat uit twee subsidiemodules gericht op het verduurzamen van stallen en managementmaatregelen. Allereerst de module ‘Investering in niet-bewezen innovaties’ (hierna: de innovatiemodule), opgenomen in paragraaf 2.2.2. Deze module is gericht op het onderzoeken en ontwikkelen van (nieuwe) niet-bewezen brongerichte investeringen en managementmaatregelen. Daarnaast is er de module ‘Investering in bewezen brongerichte innovaties' (hierna: de investeringsmodule), in paragraaf 2.2.3 van titel 2.2 van de RNES, die de toepassing van bewezen investeringen stimuleert.

Met deze wijzigingsregeling wordt de investeringsmodule gewijzigd en opengesteld in het kader van de aanpak piekbelasting. Met deze openstelling wordt subsidie beschikbaar gesteld voor investeringen in bewezen staltechnieken ten behoeve van de verduurzaming (zie paragraaf 2.1) van het stalsysteem. Voorwaarde hierbij is dat het investeringsproject tevens leidt tot verbetering van het dierenwelzijn, waaronder de brandveiligheid, op de veehouderijlocatie. Er kan subsidie aangevraagd worden door veehouderijonderneming in de sectoren varkens, melkvee en vleeskalveren voor investeringen op veehouderijlocaties waar sprake is van piekbelasting.

Om het mogelijk te maken om naast brongerichte technieken ook andere emissiereducerende technieken te kunnen stimuleren, wordt tevens het doel van deze subsidiemodule van titel 2.2 verbreed. Het is daarom niet meer een vereiste dat de techniek leidt tot een brongerichte verduurzaming van stallen en managementmaatregelen. Voorwaarde is dat sprake is van verduurzaming in de zin van deze subsidiemodule. Paragraaf 3.1.1 gaat daar nader op in. Om deze reden wordt ook de titel van de subsidiemodule gewijzigd. Voortaan wordt de subsidiemodule in titel 2.2 van de RNES daarom aangeduid als Subsidiemodule bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij (hierna: Sbv). Gevolgen van het verbreden van deze subsidiemodule worden verwerkt in de investeringsmodule (paragraaf 2.2.3).

2 Inhoud van de subsidiemodule

2.1 Algemeen

De Sbv-investeringsmodule is onderdeel van het subsidie-instrumentarium van titel 2.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: de RNES). De achtergrond van de invoering van de Sbv is te vinden in het zogenaamde Hoofdlijnenakkoord ‘sanering en verduurzaming varkenshouderij’ naar aanleiding van het Regeerakkoord 2017 en het Klimaatakkoord1. Voor de achtergrond bij de invoering van de Sbv, wordt verwezen naar de toelichtingen bij de invoering van de innovatiemodule (Stcrt. 2020, 27006) en de uitbreiding van de Sbv met de investeringsmodule (Stcrt. 2020, 31403).

De Sbv is destijds opgesteld met de focus op het ontwikkelen en toepassen van integrale, brongerichte emissiereducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stalsystemen, voor het reduceren van broeikasgas- en stalemissies vanuit het stalsysteem naar de lucht binnen de stal en de omgeving. Met het stalsysteem worden de mest- en voeropslag, de mestkelder, de mestbewerkingsinstallatie en het dierenverblijf bedoeld. Brongericht betekent dat de uitstoot van verschillende emissies, zoals ammoniak en methaan, zoveel mogelijk wordt voorkomen door de emissies bij de bron aan te pakken waardoor ook het stalklimaat verbetert.

2.2 Verbreden scope Sbv

Met deze wijziging wordt het doel van deze subsidiemodule verbreed, waardoor niet alleen brongerichte maar ook investeringen in andere emissiereducerende technieken voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Nieuwe inzichten2 van Wageningen University & Research (WUR) over brongerichte technieken, maken het wenselijk de scope van de regeling te verbreden. Het is namelijk gebleken dat geen van de brongerichte stalsystemen die tot en met 2020 waren opgenomen in de destijds geldende Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en nu in bijlage V van de Omgevingsregeling, onder de categorieën melkvee, varkens en pluimvee, kan worden ingezet om significante negatieve effecten op de natuur in de vorm van meer emissie per dierplaats te kunnen uitsluiten (bij gelijkblijvende dieraantallen). De variatie van stikstofemissie is per individueel bedrijf dermate groot dat bij toepassing van een onzekerheidsmarge op de emissiefactoren er niet met zekerheid van reductie kan worden uitgegaan. Wat betreft de emissiereducerende technieken met een ander werkingsprincipe (nageschakelde technieken) is de situatie anders. Een zogenoemde nageschakelde techniek zuivert de uitgaande stallucht en beperkt daarmee emissies (ammoniak, fijnstof en geur) naar de omgeving buiten de stal. Een nageschakelde techniek wordt aan de ventilatiestroom gekoppeld om componenten uit de luchtstroom te verwijderen (zoals luchtwassers, biofilters, warmtewisselaars en mestdroogtunnels). Over verschillende groepen luchtwassers (chemisch, biologisch en combi-luchtwassers) geeft WUR namelijk aan dat met deze technieken voldoende reductie behaald kan worden om, bij gelijkblijvende dieraantallen, met zekerheid negatieve effecten te kunnen uitsluiten. Voorwaarde daarbij is wel effectief gebruik en controle van het elektronische monitoringssysteem.

Door de inzichten van WUR was het eind 2023, begin 2024 onzeker of ervoor brongerichte emissiereducerende technieken een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit verleend kon worden. De effectiviteit van de Sbv hangt samen met de mate waarin voor de investeringen de benodigde vergunningen kunnen worden verleend. Gezien het feit dat voor bepaalde nageschakelde technieken wel met zekerheid negatieve effecten uit te sluiten zijn (bij effectief gebruik van het elektronisch monitoringsysteem) en deze technieken meer bijdragen aan de stikstofopgave in het kader van de aanpak piekbelasting, is het wenselijk om deze technieken mee te nemen binnen de scope van de regeling. Daarom wordt de scope van de regeling verbreed. Hierdoor is het binnen de investeringsmodule mogelijk om subsidie te verstrekken voor zowel het investeren in brongerichte technieken, als voor het investeren in nageschakelde technieken. Een belangrijk aandachtspunt bij de toepassing van nageschakelde technieken zijn de mogelijke risico’s voor het dierenwelzijn en de brandveiligheid. Bij deze wijziging van de investeringsmodule en het opstellen van de investeringslijst is hier rekening mee gehouden. Om die reden is, naast de titel van de subsidiemodule an sich, ook het opschrift van paragraaf 2.2.3 gewijzigd (zie artikel I, onderdelen A en C van deze wijzigingsregeling).

2.3 Openstelling Sbv-investeringsmodule voor veehouderijlocaties met piekbelasting

Met deze wijzigingsregeling wordt de Sbv-investeringsmodule gewijzigd en opengesteld specifiek voor de doelgroep veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting.

Op 25 november 20223 heeft het toenmalige kabinet, in reactie op het rapport ‘Wat wel kan’ van de heer Remkes4 een aanpak aangekondigd voor het tegen gaan van piekbelasting. De aanpak piekbelasting richt zich op de groep van circa 3.000 ondernemingen die de meeste stikstofdepositie veroorzaken op de kwetsbare Natura 2000-gebieden. Dit betreft voornamelijk agrarische, maar ook enkele industriële ondernemingen. Het vorige kabinet heeft een aanpak langs twee lijnen geschetst. De eerste lijn moet zorgen voor een directe reductie van de uitstoot van ammoniak en depositie van stikstof; de tweede lijn moet zorgen voor een blijvend dalende lijn in de emissies en depositie, zodat de natuur kan herstellen en er potentieel ruimte ontstaat voor toestemmingsverlening.

In de Kamerbrief van 12 juni 20235 heeft de Minister voor Natuur en Stikstof de Kamer geïnformeerd over de start van de uitvoering van de aanpak piekbelasting en welke instrumenten daarvoor worden ingezet. Hierbij is vermeld dat de Sbv-investeringsmodule onderdeel wordt van het innovatiespoor in de aanpak piekbelasting en in dat kader op vrijwillige basis wordt opengesteld voor landbouwondernemingen met piekbelasting om te investeren in ammoniak reducerende staltechnieken. De Sbv moet daarmee een bijdrage leveren aan de hierboven genoemde eerste lijn.

Doel van deze openstelling van de Sbv is het mogelijk maken van investeringen in bewezen en erkende emissiereducerende staltechnieken waarmee een structurele en blijvende reductie van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Nederland wordt gerealiseerd. De openstelling richt zich dus specifiek op de doelgroep van de aanpak piekbelasting. Dit zijn veehouderijlocaties die piekbelasting veroorzaken op Natura 2000-gebieden die stikstofgevoelig zijn en daarbij qua stikstofdepositie (deels) overbelast zijn of waar overbelasting dreigt: ‘overbelast Natura 2000-gebied’. De Sbv levert daarmee een bijdrage aan de realisatie van de reductiedoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Stb. 2021, 140) en aan de instandhoudingsdoelstellingen van de Vogelrichtlijn6 en Habitatrichtlijn7 (VHR). De regeling biedt daarnaast ook toekomstperspectief voor agrarisch ondernemers die met hun bedrijf op de huidige locatie piekbelasting veroorzaken. In bijlage 2.2 zijn de Natura 2000-gebieden vermeld die ten tijde van de totstandkoming van deze wijzigingsregeling als zodanig konden worden aangemerkt.

De stikstofruimte die met de openstelling van de Sbv-investeringsmodule vrijkomt en die op gebiedsniveau niet nodig is om verslechtering van Natura 2000-gebieden te voorkomen of om perspectief te houden op herstel, zal zoveel mogelijk worden ingezet voor prioritaire projecten van nationaal belang (waaronder de PAS-melders). Hierbij zal gebruik worden gemaakt van het AERIUS Register (als bedoeld in hoofdstuk 17a van de Omgevingsregeling). Van de stikstofruimte die vrijkomt en die potentieel ingezet kan worden voor prioritaire projecten wordt, conform artikel 17a.5, vijfde lid, van de Omgevingsregeling, ten hoogste 70% in het AERIUS Register opgenomen.

De wijzigingen zien op de reikwijdte van de investeringsmodule (zoals de scope, doelomschrijving, de subsidieontvangers in het kader van de aanpak piekbelasting, verplichtingen voor de subsidieontvanger, de subsidiabele investeringen en aanverwante afwijzingsgronden), de hoogte van de subsidiebedragen, subsidiabele kosten en aanverwante informatieverplichtingen bij het indienen van de aanvragen om subsidieverlening en subsidievaststelling. De investeringsmodule wordt voor € 60.000.000 opengesteld voor de verschillende veehouderijondernemingen gezamenlijk. Het beschikbare budget wordt verdeeld op basis van loting tussen de op uiterlijk 8 januari 2025 ontvangen aanvragen. Een veehouderijonderneming kan per veehouderijlocatie per openstellingsperiode één subsidieaanvraag indienen. De te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 25.000 en ten hoogste € 600.000 per aanvraag. Voor een uitgebreide toelichting op deze genoemde wijzigingen en de openstelling wordt verwezen naar de hoofdstukken 3 en 4 van deze toelichting.

Bij het investeringsmoment in het kader van deze investeringsmodule, kan de veehouder voor andere activiteiten ook aanvullend via andere trajecten en subsidieregelingen ondersteuning krijgen om zijn bedrijfsvoering aan te passen. Zo heeft een veehouder bijvoorbeeld de mogelijkheid om een subsidie aan te vragen voor extra begeleiding om te leren over duurzame landbouw (zoals de subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe/GLB-kennisvouchers onder de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (REES)). Daarnaast is via het programma Integraal Aanpakken methaan en ammoniak informatie beschikbaar over reductiemaatregelen die een veehouder kan nemen om in combinatie met de toegepaste staltechniek emissies optimaal en vergaand te reduceren in zijn bedrijfsvoering.8

3 Wijzigingen Sbv-investeringsmodule

Voor deze openstelling van de investeringsmodule specifiek voor veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting is een aantal aanpassingen in de regeling doorgevoerd. Deze wijzigingen worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.

3.1 Reikwijdte investeringsmodule (artikelen 2.2.1, 2.2.27, 2.2.27a en bijlage 2.2)

In artikel I zijn met de onderdelen B, D, E en Q, van deze wijzigingsregeling wijzigingen opgenomen van de artikelen 2.2.1, 2.2.27, 2.2.27a en is bijlage 2.2 toegevoegd. De wijzigingen zien op de reikwijdte van de investeringsmodule, zoals doelomschrijving en de subsidieontvangers.

3.1.1 Doelomschrijving investeringsmodule (artikel 2.2.1 en 2.2.27, eerste en derde lid)

De focus van deze openstelling ligt op verduurzaming in stalsystemen om emissies waaronder ammoniak te reduceren. Dit kan, zoals toegelicht in paragraaf 2.2 en 2.3, door te investeren in zowel brongerichte als nageschakelde technieken. Onder brongerichte verduurzaming wordt verstaan het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van de zogenaamde broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie, door emissies bij de bron aan te pakken en daarmee ook het stalklimaat verbetert (artikel 2.2.1). Daarnaast kunnen ook technieken die zo veel mogelijk voorkomen dat stalemissies een stal verlaten, de nageschakelde technieken, worden ingezet om te verduurzamen en daarbij de emissie van ammoniak te reduceren. Om dit mogelijk te maken is ‘brongerichte verduurzaming’ in artikel 2.2.27, eerste lid, gewijzigd in ‘verduurzaming’. Daarvoor is in artikel 2.2.1 een definitie van het begrip ‘verduurzaming’ opgenomen: het zo veel mogelijk voorkomen van de vorming van broeikasgasemissies of stalemissies op een veehouderijlocatie dan wel het zo veel mogelijk voorkomen dat stalemissies een stalsysteem verlaten. Onder deze definitie vallen zowel de brongerichte als de nageschakelde technieken.

Met deze wijziging is tevens opgenomen dat het investeringsproject naast verduurzaming, leidt tot een verbetering van het dierenwelzijn, waaronder tenminste ook de brandveiligheid, op de veehouderijlocatie. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de aangenomen moties van Tweede Kamerleden Futselaar en Vestering9. Deze moties zien op het verbeteren van dierenwelzijn (en met name de brandveiligheid) als harde voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie onder de Sbv, en om als overheid geen technische innovaties te financieren die het welzijn van dieren verslechteren. Investeringsprojecten komen daarom uitsluitend onder de Sbv in aanmerking voor subsidie, als de toepassing ervan leidt tot verduurzaming op een veehouderijlocatie, en daarnaast het dierenwelzijn, waaronder ten minste de brandveiligheid verbetert. Om dit te verduidelijken is artikel 2.2.27, eerste lid, hierop aangepast. In de innovatiemodule is deze motie eerder al verwerkt10. Met deze wijziging van de investeringsmodule wordt daar nu bij aangesloten. Bij het vormgeven en opstellen van de investeringslijst is geborgd dat elk investeringsproject leidt tot verduurzaming en tevens een verbetering van dierenwelzijn, waaronder tenminste de brandveiligheid, oplevert. In paragraaf 3.2.1 wordt dit nader toegelicht.

3.1.2 Doelgroep veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting (artikelen 2.2.1, 2.2.27, eerste en zesde lid en 2.2.27a)

Artikel 2.2.27, eerste lid, bepaalt voor wie de subsidie bestemd is. De subsidie wordt verstrekt aan varkens-, melkvee-, vleeskalverhouderijondernemingen voor investeringen op een veehouderijlocatie met piekbelasting. Voor de vraag of een veehouderijonderneming behoort tot deze doelgroep is aansluiting gezocht bij de aanpak piekbelasting en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Stcrt. 2023, 15029, hierna: de Lbv-plus). De overige diercategorieën zijn uitgesloten van deze openstelling omdat er geen technieken beschikbaar zijn die voldoen aan de in deze subsidieregeling gestelde voorwaarden.

Randvoorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie onder deze openstelling is dat de totale stikstofdepositie (stikstofvracht in mol per jaar) die de veehouderijlocatie veroorzaakt op een overbelast Natura 2000-gebied ten minste 2.500 mol stikstof per jaar bedraagt. Deze voorwaarde is in het nieuwe zesde lid van artikel 2.2.27 opgenomen, waarbij is aangesloten op de drempelwaarde zoals bij de Lbv-plus wordt gehanteerd. Hoe de stikstofvracht wordt bepaald is vervolgens in het nieuwe artikel 2.2.27a uiteengezet. Daarnaast is een aantal begripsbepalingen in artikel 2.2.1 opgenomen, die hieronder nader worden toegelicht.

Van belang is verder dat de investeringsmodule sinds de invoering van de Sbv gefaseerd opengesteld wordt voor alle veehouderijsectoren (lees: alle typen veehouderijondernemingen). Dit is in overeenstemming met de afspraken in het Klimaatakkoord. Meer informatie hierover staat onder meer in hoofdstuk 7 van de toelichting op de uitbreiding van de Sbv met de investeringsmodule (Stcrt. 2020, 31403). Deze openstelling voor veehouderijondernemingen met piekbelasting is onderdeel van deze gefaseerde uitbreiding.

Stikstofvracht en AERIUS Check

De stikstofvracht wordt bepaald met toepassing van actuele versie van AERIUS Check, net zoals bij andere regelingen in het kader van de aanpak piekbelasting. Dit is een rekeninstrument dat is ontwikkeld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), zoals ook AERIUS Calculator – het rekeninstrument dat wordt gebruikt bij de vergunningverlening op grond van de Omgevingswet (voor inwerkingtreding daarvan op grond van de Wet natuurbescherming). Omdat AERIUS Check de depositieberekening alleen uitvoert voor overbelaste hectares van Natura 2000-gebied binnen een straal van 25 kilometer vanaf de bron, betreft de stikstofvracht alleen het totaal van de depositie op dat gebied (overbelaste hectares van Natura 2000-gebied voor zover gelegen binnen 25 kilometer vanaf de betreffende veehouderijlocatie). De op deze wijze berekende stikstofvracht is bepalend voor de vraag of de veehouderijlocatie waarop de subsidieaanvraag ziet, voldoet aan het depositiecriterium, uitgedrukt in mol stikstof per jaar.

Bij de stikstofvrachtberekening gaat het steeds om de stikstofdepositie van individuele veehouderijlocaties. De berekening wordt gebaseerd op gegevens over het aantal en de soort op de veehouderijlocatie gehouden landbouwhuisdieren ongeacht diersoort, en over de gebruikte huisvestingssystemen (elke stal kan een ander huisvestingssysteem hebben). Ook depositie als gevolg van het houden van andere landbouwhuisdieren dan varkens, melkvee of vleeskalveren is dus relevant. Waarbij in relatie tot de emissiefactoren van de gebruikte huisvestingssystemen een uitzondering is toegestaan voor veehouders in de melkveesector met een emissiearme stalvloer: voor deze categorieën emissiearme stalsystemen, is het toegestaan om alternatieve emissiecijfers te hanteren bij het maken van berekeningen in AERIUS Check11. De voorlopige alternatieve emissiecijfers zijn afgeleid uit twee onderzoeken van WUR12. Deze uitzondering is uitsluitend van toepassing binnen het kader van de aanpak piekbelasting en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv; Stcrt. 2023, 14992).

Hierbij wordt in beginsel 2021 als referentiejaar gehanteerd (artikel 2.2.27a, tweede lid). Dat betekent dat van het gemiddelde aantal dieren dat tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 per diercategorie is gehouden en van de daarvoor in 2021 per diercategorie gebruikte huisvestingssystemen. Zo wordt een zo actueel mogelijke berekening gemaakt van de stikstofdepositie. Als aannemelijk wordt gemaakt dat het gemiddelde aantal in 2021 gehouden dieren niet representatief is voor de jaarlijks gemiddeld gehouden dieraantallen, kan de aanvrager ook 2020 of 2019 als referentiejaar hanteren (artikel 2.2.27a, derde lid). Het gaat dus om de vergelijking met recente jaren, in het bijzonder 2020 en 2019. Deze bepaling maakt het mogelijk rekening te houden met bijzondere omstandigheden in de bedrijfsvoering in 2021, zoals een lager gemiddeld aantal vanwege een dierziektenuitbraak. Het dieraantal in dit referentiejaar wordt ook gebruikt als uitgangspunt voor de in artikel 2.2.34a (nieuw) opgenomen verplichting dat het aantal landbouwhuisdieren op de veehouderijlocatie niet mag stijgen. Zie daarover meer in paragraaf 3.8.

Veehouders zijn zelf verantwoordelijk voor het invullen van AERIUS Check. Het resultaat van de berekening geeft inzicht in de totale stikstofvracht op overbelaste Natura 2000-gebieden die in een straal van 25 kilometer rond de betreffende veehouderijlocatie zijn gelegen en of daarbij de in de regeling opgenomen drempelwaarde wordt overstegen. Veehouders krijgen daarmee na het invullen van AERIUS Check direct uitsluitsel of de veehouderijlocatie waar de berekening op ziet, voldoet aan de drempelwaarde en kunnen dus op die manier nagaan of ze binnen het bereik van de regeling vallen, onder voorbehoud van toetsing door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) van de ingevoerde informatie. Van het resultaat van de berekening wordt een pdf-document gegenereerd. Dit document moet de veehouder indienen bij zijn subsidieaanvraag (zie hierover ook paragraaf 3.3.2).

Overbelast Natura 2000-gebied

Ingevolge de Omgevingswet is een Natura 2000-gebied een gebied dat in de Habitatrichtlijn of ter uitvoering van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn is aangewezen als speciale zone voor de bescherming van de natuurlijke habitat en soorten. Een groot aantal van de Nederlandse Natura 2000-gebieden is gevoelig voor een teveel aan stikstofneerslag uit de lucht, te weten 123 van de 161 gebieden. Met ‘overbelast Natura 2000-gebied’ wordt een gebied bedoeld dat zowel stikstofgevoelig is als feitelijk overbelast met stikstof. Daarvan is sprake als de zogenaamde kritische depositiewaarde (KDW) ervan wordt overschreden. Dan kan niet langer op voorhand worden uitgesloten dat de kwaliteit van een habitat wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van stikstofdepositie. In bijlage 2.2 bij de regeling is een lijst opgenomen van de (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebieden die ten tijde van de totstandkoming van deze regeling geheel of gedeeltelijk (voor een deel van de oppervlakte) overbelast zijn. Dit is dezelfde lijst als opgenomen in de Lbv-plus en bij de openstelling van de Sabe voor veehouderijen met piekbelasting onder de RNES (Stcrt. 2023, 16732).

Veehouderijlocatie

Het begrip veehouderijlocatie is verduidelijkt om dit in overeenstemming te brengen met de Lbv-plus en de inmiddels in werking getreden Omgevingswet. Op deze manier is duidelijk dat beide begrippen op eenzelfde manier worden gebruikt, ook voor de vraag of een veehouder behoort tot de doelgroep van de aanpak piekbelasting. Een veehouderijlocatie is hiermee omschreven als de plaats van een bedrijfsvestiging, meer concreet het gebouwerf van de vestiging. Voor het begrip gebouwerf is verwezen naar de in het omgevingsrecht gebruikte definitie, die volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving luidt: bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.

Een veehouder dient zijn vestiging te laten registreren met één of meerdere uniek(e) bedrijfsnummer(s) (UBN). Als een veehouder zijn bedrijf uitoefent op aangrenzende percelen, kan de vraag opkomen of sprake is van één of meer veehouderijlocaties.

Landbouwhuisdier

De stikstofvracht heeft betrekking op de depositie als gevolg van het houden van landbouwhuisdieren op een veehouderijlocatie, ongeacht diersoorten. Ook depositie als gevolg van het houden van andere landbouwhuisdieren dan varkens, melkvee en vleeskalveren is dus relevant. Om die reden is een beschrijving van dit begrip opgenomen. De omschrijving sluit aan bij de Lbv-plus en komt overeen met die in het Besluit activiteiten leefomgeving. Niet alleen zoogdieren en vogels die worden gehouden voor de directe productie van landbouwproducten zoals vlees, eieren en melk vallen onder het begrip landbouwhuisdier maar ook dieren die worden gehouden voor vermeerdering van dergelijke dieren. Het betreft bijvoorbeeld zeugen en ouderdieren in de pluimveehouderij, maar ook paarden en pony’s die voor het fokken worden gehouden. Paarden die worden gehouden voor een rijschool of manege vallen er daarentegen niet onder. Omdat productie naar zijn aard bedrijfsmatige activiteiten betreft, vallen hobbymatig gehouden dieren niet onder het begrip landbouwhuisdier.

3.2 Subsidiabele investeringen (artikelen 2.2.27, tweede lid, derde en vierde lid en 2.2.35, vierde lid, onderdeel a, en bijlage 2.2.2)

Deze wijzigingsregeling regelt de subsidiabele investeringen, deze wijzigingen zijn opgenomen in artikel I, onderdelen D, N en R. Met de investeringsmodule kan subsidie worden verstrekt voor een investeringsproject dat bestaat uit een investering of combinatie van diverse soorten investeringen bestemd voor de inrichting of herinrichting van het stalsysteem. Een investering ziet op de aanschaf en het gebruiksklaar maken van één of meer technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting (artikel 2.2.27, tweede lid).

3.2.1 Invulling investeringsprojecten

In bijlage 2.2.2 is de zogenaamde investeringslijst opgenomen, een lijst met investeringen die, in combinatie met of optioneel in aanvulling op andere investeringen, voor subsidie in aanmerking komen. De investeringslijst bestaat uit 5 tabellen met verschillende soorten investeringen, waarvoor in de huidige openstellingsronde subsidie kan worden aangevraagd. Het gaat allereerst om investeringen in nageschakelde (tabel 1) en brongerichte (tabel 2) ammoniak reducerende technieken. Daarnaast zijn investeringen in verbetering van brandveiligheid (tabel 3) en het dierenwelzijn (tabel 4) opgenomen. Tot slot zijn optionele investeringen gericht op emissiereductie buiten de stal als onderdeel van het stalsysteem opgenomen (tabel 5). De investeringslijst is gebaseerd op sectoranalyses van WUR, de Maatlat Duurzame Veehouderij van Stichting Milieukeur (SMK) en gespreken met belanghebbenden, zoals provincies.

Om onder deze openstellingsronde voor subsidie in aanmerking te komen, bevat een investeringsproject één of meerdere investeringen uit verschillende tabellen, waarbij er verschillende combinaties mogelijk zijn. Dit volgt uit het nieuwe derde lid van artikel 2.2.27. Hieronder worden die mogelijkheden voor de verschillende diercategorieën toegelicht.

Investeringsproject voor de diercategorieën varkens en vleeskalveren

In het derde lid, onderdeel a, van artikel 2.2.27 is opgenomen dat een investeringsproject alleen subsidie in aanmerking komt, als een investering uit tabel 1 wordt gecombineerd met ten minste één investering uit tabel 3 én één uit tabel 4. Dit geldt voor alle diercategorieën, behalve voor melkvee (zie hieronder). In tabel 3 zijn investeringen opgenomen die bijdragen aan de brandveiligheid, waarmee wordt geborgd dat alleen subsidie voor investeringsprojecten die ook zorgen voor een verbetering van de brandveiligheid in de betreffende stal. Zie in paragraaf 3.2.3 over een uitzondering voor de investering in brandveiligheid. De nageschakelde technieken dragen in tegenstelling tot brongerichte technieken niet bij aan het verbeteren van het stalklimaat en dragen daarmee dus niet bij aan het verbeteren van het dierenwelzijn. Om te borgen dat ook wordt voldaan aan de vereiste verbetering van het dierenwelzijn, moet het project ook ten minste één investering bevatten uit tabel 4 (dierenwelzijn). Aanvullende investeringen in technieken uit tabel 2 en tabel 5 zijn optioneel in dit geval.

Als een investeringsproject een investering uit tabel 1 én tabel 2 bevat, moet het ook ten minste een investering uit tabel 3 bevatten (artikel 2.2.27, derde lid, onderdeel b). Investeringen uit tabel 4 en tabel 5 zijn in dit geval optioneel. De brongerichte technieken uit tabel 2 die op de investeringslijst staan dragen namelijk allen bij aan het verbeteren van het dierenwelzijn. Brongerichte technieken zorgen namelijk voor een verbetering van het stalklimaat. Dit betekent dat een investering in een brongerichte techniek borgt dat wordt voldaan aan de vereiste verbetering van het dierenwelzijn. Aanvullende investeringen uit tabel 4 bij deze combinatie van investeringen is daarom optioneel.

Het is niet mogelijk om alleen te investeren in een techniek uit tabel 2 (brongericht), omdat uit onderzoek van WUR13 naar voren is gekomen dat, bij gelijkblijvende dieraantallen, negatieve effecten op kwetsbare natuurgebieden op dit moment niet zijn uit te sluiten bij omschakeling naar brongerichte emissiereducerende technieken die voor 2020 zijn opgenomen in bijlage 1 van de toenmalige Regeling ammoniak en veehouderij (nu bijlage V van de Omgevingsregeling). Zie hierover paragraaf 2.2 van deze toelichting.

Investeringsproject voor de diercategorie melkvee

Voor de diercategorie melkvee is het, in tegenstelling tot de andere diercategorieën, wel mogelijk om alleen te investeren in een techniek uit tabel 2. De brongerichte techniek die is opgenomen voor melkvee (HA1.38), wijkt qua emissiereducerend principe namelijk af van de andere melkvee stalsystemen. Zij is gebaseerd op twee emissiereducerende principes: 1) mechanische kelderluchtafzuiging met ammoniak verwijdering door een chemische luchtwasser, en 2) toepassing van een mestverzamelrobot inclusief een sproeisysteem op een roostervloer met verkleinde doorlaat voor afvoer van urine14. Deze techniek reduceert 77% ammoniak. Er zijn op dit moment geen technieken die (meer dan) 85% ammoniak reduceren voor melkvee beschikbaar, zie paragraaf 3.2.2. Omdat er op dit moment geen andere bewezen en effectieve technieken voor melkvee beschikbaar zijn, en ongeveer een derde van de veehouderlocaties met piekbelasting een melkveebedrijf betreft, is techniek HA1.38 wel opgenomen op de investeringslijst.

Het investeringsproject moet naast deze investering uit tabel 2, ook ten minste een investering uit tabel 3 bevatten (artikel 2.2.27, derde lid, onderdeel c), tenzij de voor hem beschikbare op de investeringslijst opgenomen investeringen in brandveiligheid reeds zijn toegepast (zie daarover meer in paragraaf 3.2.3). Aanvullende investeringen uit tabel 4 en tabel 5 zijn in dit geval optioneel. De brongerichte technieken uit tabel 2 die op de investeringslijst staan dragen namelijk allen bij aan het verbeteren van het dierenwelzijn, omdat brongerichte technieken zorgen voor een verbetering van het stalklimaat. Dit betekent dat een investering in een brongerichte techniek borgt dat wordt voldaan aan de vereiste verbetering van het dierenwelzijn.

Mogelijke investeringsprojecten:

In onderstaande tabel is voor de verschillende diercategorieën schematisch weergegeven welke investeringen binnen een subsidiabel investeringsproject verplicht zijn, en welke optioneel zijn.

 

Verplicht een investering uit:

Optioneel een investering uit:

Varkens en vleeskalveren

tabel 1, tabel 3* én tabel 4

tabel 2 en/of tabel 5

 

tabel 1, tabel 2 en tabel 3*

Tabel 4 en/of tabel 5

Melkvee

tabel 2 en tabel 3*

tabel 4 en/of tabel 5

* het project hoeft geen investering uit tabel 3 (brandveiligheid) te bevatten, als de beschikbare investeringen reeds zijn toegepast.

Investeringen uit de tabellen 3 en 4 worden toegepast in hetzelfde dierenverblijf waar ook de nageschakelde of brongerichte techniek uit de tabellen 1 en 2 worden toegepast. Dat volgt uit het nieuwe vierde lid, onderdeel a, van artikel 2.2.27. Dat betekent dat als een bijvoorbeeld een luchtwasser (nageschakelde techniek uit tabel 1) in een bepaald dierenverblijf wordt toegepast, de dierenwelzijns- en brandveiligheidsmaatregelen uit tabel 3 en 4 in datzelfde dierenverblijf worden toegepast. Hierdoor wordt geborgd dat de emissiereductie gepaard gaat met verbetering van het dierenwelzijn, waaronder ten minste de brandveiligheid.

In artikel 2.2.27, tweede lid, is tevens verduidelijkt dat alleen de investeringen subsidiabel zijn die voor het desbetreffende type veehouderijonderneming zijn opgenomen op de investeringslijst. De hieraan verbonden informatieverplichting in artikel 2.2.35, vierde lid, onderdeel a (oud), is om deze reden eveneens aangepast en verplaatst naar het derde lid, onderdeel a. Op deze wijze wordt benadrukt dat er een onderscheid is tussen de in de investeringslijst opgenomen investeringen per type veehouderijonderneming (artikel I, onderdelen D en N).

3.2.2 Investeringen in ammoniak reducerende staltechnieken

In tabel 1 en tabel 2 van de investeringslijst (bijlage 2.2.2) zijn investeringen opgenomen die zien op de aanschaf en het gebruiksklaar maken van één of meer technieken. De bijbehorende codes uit de Omgevingsregeling (OW-codes) zijn opgenomen in deze tabel. Het gaat om technieken met een definitieve emissiefactor op bijlage V en VI van de Omgevingsregeling. De technieken moeten daarom zo geïnstalleerd en gebruiksklaar gemaakt worden dat deze overeen komen met hoe deze beschreven zijn in bijbehorende systeembeschrijving in de Omgevingsregeling. Hierna wordt toegelicht hoe de investeringslijst tot stand is gekomen.

Bij het opstellen van de investeringslijst is rekening gehouden met de mogelijkheid om de technieken in de toekomst te combineren met andere technieken voor het reduceren van andere emissies, om zo complementair te kunnen zijn aan andere opgaven, zoals de reductieopgave van broeikasgassen. De verwachting is dat er in de (nabije) toekomst vaker middelen beschikbaar wordt gesteld om investeringen voor het verduurzamen van veehouderijen te subsidiëren. Dat betekent dat veehouders in de toekomst mogelijk subsidie kunnen ontvangen voor eventuele aanvullende investeringen voor bewezen emissiereducerende technieken om te voldoen aan andere duurzaamheidsopgaven.

Investeren in nageschakelde technieken (tabel 1)

In tabel 1 zijn nageschakelde technieken opgenomen zoals deze zijn omschreven in bijlage VI van de Omgevingsregeling. Deze technieken leiden tot een reductie van de emissie van ammoniak, mits een effectief gebruik en controle van het elektronische monitoringssysteem is gewaarborgd om storingen te voorkomen of snel te verhelpen (zie ook artikelen 4.827 tot en met 4.830 in het Besluit activiteiten leefomgeving en de systeembeschrijvingen van de technieken in de Omgevingsregeling). Om de werking van de nageschakelde technieken extra te waarborgen is de verplichting opgenomen om een overeenkomst af te sluiten met een deskundige op het gebied van nageschakelde technieken. Dit kan ook de verkoper van de techniek zijn. De data moet real-time met deze deskundige worden gedeeld, zodat er zo snel mogelijk actie kan worden ondernomen als de nageschakelde techniek niet werkt volgens de in de vergunning opgenomen systeembeschrijving (leaflet) met daarin de gestelde voorwaarden en parameters (zie ook paragraaf 3.8). De op de lijst opgenomen nageschakelde technieken kunnen in principe alleen worden toegepast in een mechanisch geventileerde stal en niet in een natuurlijk geventileerde stal, zodat het werkingsprincipe en het reductiepercentage van de nageschakelde techniek gewaarborgd wordt. Om te borgen dat dit ook op die manier wordt toegepast, is in artikel 2.2.27, vierde lid, onderdeel b, de voorwaarde opgenomen dat de nageschakelde techniek (uit tabel 1) wordt toegepast in een dierenverblijf dat is voorzien van mechanische ventilatie.

Voor het selecteren van de technieken voor de investeringslijst is gelet op een aantal criteria. De technieken moeten allereerst een emissiereductie van minimaal 85% behalen voor ammoniak. Dit percentage is gekozen om te borgen dat de investeringen waarvoor subsidie wordt verstrekt bijdragen aan het behalen van de stikstofdoelen in het kader van de aanpak piekbelasting. Het percentage is daarnaast meer dan de vereiste emissiereductie op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving. Op deze manier wordt er, behalve voor melkvee, een emissiereductie van ten minste 85% bereikt. De keuze voor het afwijken van dit percentage voor melkvee is hierboven toegelicht onder ‘Investeringsproject voor de diercategorie melkvee’. Daarnaast heeft WUR zogenoemde sectoranalyses uitgevoerd waarbij beschikbare en bewezen emissiereducerende technieken in de veehouderij in kaart zijn gebracht15. Hierin zijn scores toegekend aan onder andere de betrouwbaarheid en de robuustheid van de technieken op een schaal van 1 tot 5. Technieken moeten minimaal een voldoende scoren met daarbij een score van 3 of hoger op deze hiervoor genoemde twee aspecten.

Mitigerende maatregelen voor nageschakelde technieken

Met het verbreden van de scope van de Sbv, kunnen ook technieken met een ander dan brongericht werkingsprincipe worden gesubsidieerd, de zogenoemde nageschakelde technieken. Dat betekent dat ook technieken die emissies afvangen, voordat ze de stal verlaten, in aanmerking komen voor subsidie. Hierbij moet rekening worden gehouden met de motie van het Tweede Kamerlid Vestering16, die oproept om geen technische innovaties te financieren die het welzijn van dieren verslechteren. In dat kader is verkend of de nageschakelde technieken uit tabel 1 van de investeringslijst dergelijke risico’s met zich meebrengen met betrekking tot het dierenwelzijn, waaronder ook de brandveiligheid, en of die risico’s gemitigeerd kunnen worden.

Ten aanzien van de brandveiligheid is het risico op het ontstaan van brand niet hoger bij het gebruik van deze technieken dan bij andere elektrische installaties17. Bij het gebruik van een luchtwasser is een centraal luchtkanaal in de stal nodig, als gevolg waarvan een brand zich wel snel door de hele stal kan verspreiden. Hierdoor is de overlevingskans van dieren zeer beperkt al dan niet nihil als er brand uitbreekt. De snelheid van verspreiding van rook en vuur door het luchtkanaal is onder andere afhankelijk van het toegepaste materiaal van de wanden van het luchtkanaal. Ook kan aanwezig stof een bijdrage leveren aan de snelle verspreiding. Als het ventilatiesysteem door de brand uitvalt, is er daarnaast geen luchtverversing meer in de dierruimten, waardoor de dieren in die ruimten omkomen door verstikking. Deze brandveiligheidsrisico’s bij toepassing van luchtwassers zijn slechts beperkt te mitigeren. Om de verspreiding van rook en vuur voor zover mogelijk te beperken is het daarom van belang dat de veehouder ervoor zorgt dat het systeem wordt onderhouden, waarbij ook de ventilatoren, het ventilatiekanaal, en de eventuele sprinklerinstallatie in de stal regelmatig worden gereinigd en stofvrij gehouden. Dit is daarom als verplichting aan de subsidie verbonden (artikel 2.2.34a, derde lid, onderdeel b). Bij het indienen van de aanvraag zal de aanvrager moeten verklaren dat hij hier zorg voor draagt.

Het gebruik van luchtwassers heeft geen direct effect op het stalklimaat. Bij het gebruik van een luchtwasser conform de systeembeschrijvingen en de gebruikseisen in de Omgevingsregeling en het Besluit activiteiten leefomgeving18, verslechtert een luchtwasser het dierenwelzijn niet. Daarbij is ook de verplichting opgenomen in artikel 2.2.34a, derde lid, onderdeel a, dat de luchtwasser zo wordt ontworpen, gebouwd en functioneert, dat een bepaalde concentratie van ammoniak (te weten 20 ppm) en koolstofdioxide (te weten 3.000 ppm) in de stal niet wordt overschrijden. Ter uitvoering van de Wet dieren zullen regels gesteld worden gericht op het realiseren van dierwaardige veehouderij in 2040. Kaders voor een (gezond) binnenklimaat van stallen zullen daar onderdeel van zijn. De norm kan dus mogelijk aangescherpt worden in de toekomst.

Investeren in brongerichte technieken (tabel 2)

In tabel 2 zijn subsidiabele brongerichte technieken opgenomen zoals omschreven in bijlage V van de Omgevingsregeling. Voor het selecteren van deze technieken is gelet op een aantal criteria. De techniek moet allereerst 85% procent emissiereductie behalen en voor melkvee is dit een reductie van 77% (zie hierover paragraaf 3.2.1). Ook aan de brongerichte technieken zijn op basis van de sectoranalyses van WUR scores toegekend aan onder andere de betrouwbaarheid en de robuustheid van de technieken op een schaal van 1 tot 5. Technieken moeten minimaal een voldoende scoren met daarbij een score van 3 of hoger op deze hiervoor genoemde twee aspecten. Bij het selecteren van de technieken zijn ook verschillende onderzoeken over effectiviteit van emissiereducerende technieken in de praktijk betrokken19.

3.2.3 Investeringen in verbeteringen van brandveiligheid en dierenwelzijn

Bij Sbv-investeringsprojecten moet ook het dierenwelzijn, waaronder begrepen de brandveiligheid, verbeteren ten opzichte van de huidige situatie (motie Futselaar20). Hiervoor zijn maatregelen uit de Maatlat Duurzame Veehouderij (hierna: MDV) 15 vertaald naar investeringen op het bedrijf. Deze maatregelen zijn bovenwettelijk en dragen bij aan de verbetering van het dierenwelzijn en de brandveiligheid op de veehouderijlocatie. Alleen de maatregelen die een 3 of hoger scoren zijn opgenomen. Bij het selecteren van deze investeringen is gekeken naar maatregelen die toepasbaar zijn in de meeste stallen en uitvoerbaar zijn om te subsidiëren. Maatregelen gerelateerd aan oppervlakte en managementmaatregelen zijn daarom niet opgenomen. Investeringen gerelateerd aan de oppervlakte van bestaande stallen zijn namelijk lastig administratief te beoordelen omdat er veel informatie aangeleverd moet worden en de berekeningen zijn complex. In tabel 3 is een uitzondering opgenomen namelijk de maximum omvang van 1.000 m2 per brandcompartiment in geval van nieuwbouw. Deze uitzondering is gemaakt, omdat er voor dierenwelzijn meerdere alternatieven beschikbaar zijn die niet gerelateerd zijn aan oppervlakte. Bij de maatregelen voor brandveiligheid zijn er een beperkt aantal beschikbare opties, waardoor de overweging is gemaakt deze maatregel als extra optie toe te voegen. Bij managementmaatregelen voor dierenwelzijn is controle op, en daarmee borging van, correcte toepassing erg lastig. Daarnaast gaat het over het algemeen niet om een eenmalige investering waardoor het niet binnen deze investeringsmodule past. De MDV is ontwikkeld en wordt beheerd door Stichting Milieukeur (SMK). De maatregelen die zijn opgenomen in de tabellen 3 en 4 zijn besproken met SMK op het gebied van toepasbaarheid en toets baarheid, om te borgen dat de maatregel het dierenwelzijn daadwerkelijk verbetert en RVO bij de subsidieaanvraag voldoende kan toetsen of de maatregel toepasbaar is.

Investeringen brandveiligheid (tabel 3)

Om te zorgen dat het investeringsproject in ieder geval ook een verbetering van de brandveiligheid bewerkstelligt op de veehouderijlocatie, is het verplicht om te investeren in minimaal één maatregel uit tabel 3. Het toevoegen van elektrische installaties in een stal verhoogt het risico op het ontstaan van brand in zijn algemeenheid, maar het risico op het ontstaan van brand is niet hoger bij het gebruik van deze technieken dan bij andere elektrische installaties. Voor de maatregelen in tabel 3 is daarom gekeken naar brandveiligheidsmaatregelen die gericht zijn op het beperken van vuur- en rookverspreiding, om daarmee het aantal dierlijke slachtoffers bij het uitbreken van een brand zoveel mogelijk te beperken. De maatregelen voor brandveiligheid zijn gebaseerd op de MDV en zijn op verschillende aspecten aangepast naar inzichten van experts op het gebied van brandveiligheid.

Het grootste deel van de brandveiligheidsmaatregelen op de investeringslijst die in aanmerking komen voor subsidie, komen alleen in aanmerking bij een nieuw te bouwen stal. De reden hiervoor is dat de kosten van de maatregelen die voor nieuwbouw op de investeringslijst zijn opgenomen, in geval van veehouders met een bestaande stal zodanig hoog zijn, dat dit afbreuk doet aan het doelbereik (reductie van ammoniakemissies) van deze regeling omdat in dat geval een aanzienlijk deel van het de beschikbare subsidiebudget niet wordt geïnvesteerd in emissiereducerende technieken. Voor bestaande bouw is daarom in beginsel de maatregel ‘Opslagruimte voor brandbare voer- en strooiselmaterialen buiten het brandcompartiment met de dierverblijven’ de enige maatregel die voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is om de effectiviteit van de regeling te borgen, de keuze gemaakt dat een investering in een brandveiligheidsmaatregel uit tabel 3 niet verplicht is, als een veehouder kan aantonen dat hij alle voor hem op de investeringslijst beschikbare brandveiligheidsmaatregelen al heeft toegepast. In dat geval is het niveau van brandveiligheid die deze regeling beoogt al is toegepast. Omdat brandveiligheid een belangrijk thema is, wordt de veehouder in dat geval wel de mogelijkheid geboden om te investeren in een brandveiligheidsmaatregel die in beginsel alleen subsidiabel is in geval van nieuwbouw. Dat betekent dat een veehouder met bestaande bouw die reeds beschikt over een opslagruimte voor brandbare voer- en strooiselmaterialen buiten het brandcompartiment met de dierverblijven zoals deze is beschreven in tabel 3, niet verplicht is een brandveiligheidsmaatregel uit tabel 3 te kiezen, maar dat hij in dat geval wel optioneel kan investeren in andere maatregelen voor brandveiligheid uit die tabel. De aanvrager zal in dat geval wel moeten aantonen dat hij de investeringen in brandveiligheid die voor zijn veehouderijonderneming op de investeringslijst staan reeds heeft toegepast (artikel 2.2.27, vijfde lid).

Investeringen dierenwelzijn (tabel 4)

Als het investeringsproject geen brongerichte techniek uit tabel 2 bevat, bevat het ook een of meerdere maatregelen om het dierenwelzijn te verbeteren uit tabel 4. Investeren in deze dierenwelzijnsmaatregelen is optioneel als het investeringsproject een investering in een brongerichte techniek uit tabel 2 bevat, omdat met een investering uit tabel 2 al wordt voldaan aan de vereiste verbetering van het dierenwelzijn. De installatie en het gebruik van deze investeringen moeten voldoen aan de eisen zoals voor de betreffende maatregel is beschreven in de MDV15 versie 1.

3.2.4 Optionele investeringen emissiereductie buiten de stal (tabel 5)

Tot slot is het mogelijk aanvullend te investeren in emissie reducerende maatregelen buiten de stal die wel behoren tot het stalsysteem. Veel van dergelijke maatregelen worden nog onderzocht, zijn managementmaatregelen of zijn nog onvoldoende bewezen. Investeringen in bovenwettelijke mestopslag buiten de stal en monomestvergistingsinstallaties zijn als optioneel op de investeringslijst opgenomen. Bij de investering van een monomestvergistingsinstallatie kan tevens de aanschaf en installatie van een warmtekrachtkoppeling (Wkk) voor de productie van warmte en stroom worden gesubsidieerd.

Voor een monomestvergistingsinstallatie kan ook subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Besluit SDE++) worden verkregen. Het is niet mogelijk om beide subsidies te ontvangen, het is daarom aan de veehouder om een keuze te maken van welke subsidie hij in dat geval gebruik wil maken. De monomestvergistingsinstallatie komt alleen voor subsidie onder de Sbv in aanmerking als voor de installatie geen subsidie is verleend in het kader van het Besluit SDE++ en in het jaar 2024 daarvoor geen subsidieaanvraag is ingediend. RVO zal hierop toetsen bij het beoordelen van de aanvraag.

Van belang is dat het hier gaat om een installatie voor de productie van biobrandstoffen of hernieuwbare energie, waarvoor op grond van het staatssteunkader een aantal specifieke voorwaarden ten aanzien van de investering gelden (artikel 14, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening landbouw). De geproduceerde biobrandstof en opgewekte energie moet worden gebruikt door de eigen landbouwonderneming, het is niet mogelijk subsidie voor de installatie te ontvangen als wordt beoogd (netto) energieleverancier te worden. De productiecapaciteit van de productie-installatie mag daarbij niet groter zijn dan de capaciteit die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse energie- en brandstofverbruik van het landbouwbedrijf. Daarbij mogen de geproduceerde biobrandstoffen niet op de markt worden verkocht en is verkoop van elektriciteit aan het net slechts toegestaan binnen de jaarlijkse gemiddelde limiet van het eigen verbruik. Alleen als daaraan wordt voldaan, kan een dergelijke installatie voor subsidie in aanmerking komen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal RVO dit toetsen.

3.3 Wijze van indiening en beoordeling subsidieaanvragen (artikelen 2.2.27, 2.2.30, 2.2.32, 2.2.33 en 2.2.35 en bijlage 2.2.3)

Met deze wijziging zijn ook de bepalingen over de beoordeling van de aanvragen gewijzigd. Deze aanpassingen zijn doorgevoerd in de artikelen 2.2.27, zevende lid (nieuw), 2.2.30, 2.2.32, 2.2.33 en 2.2.35 (artikel I, onderdelen D, H, J, K, N en S).

3.3.1 Indienen aanvragen en verdeling subsidiebudget

Van belang is dat in verband met de aanpassing van de doelgroep en het type subsidiabele investeringen enkele randvoorwaarden zijn aangescherpt of gewijzigd. Zo is het derde lid van artikel 2.2.27 vernummerd tot zevende lid en aangepast. Hiermee is verduidelijkt dat er per veehouderijonderneming in een openstellingsperiode slechts één aanvraag om subsidieverlening per veehouderijlocatie mag worden ingediend.

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tussen 21 oktober 2024 en 8 januari 2025, 17:00 uur. Als het beschikbare subsidiebudget van € 60.000.000 met de ingediende aanvragen wordt overschreden, wordt het budget verdeeld op basis van loting. De loting vindt plaats direct na sluiting van de openstellingsperiode in aanwezigheid van een notaris. Alle tijdig ingediende aanvragen worden hierin meegenomen. Loting wordt hiermee gebruikt om te bepalen in welke volgorde aanvragen worden beoordeeld, tot het beschikbare subsidiebudget is verdeeld. Het geeft niet bij voorbaat recht op subsidie. Na de loting worden de aanvragen beoordeeld. Als een aanvraag onvolledig blijkt, wordt de aanvrager eenmalig in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag volledig te maken (artikel 4:5 van de Awb). Als deze aanvullingen niet (tijdig) worden aangeleverd, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen en komt de eerstvolgende aanvraag in de lijst in aanmerking. Het direct loten na sluiting van de openstellingsperiode zorgt ervoor dat de aanvragen in een bepaalde volgorde behandeld kunnen worden, wat de administratieve lasten van RVO beperkt.

Deze verdeling van het subsidiebudget wijkt af van de verdeling op volgorde van rangschikking zoals bij de vorige openstellingen het geval was. Op deze manier hoeft er binnen de doelgroep geen nader onderscheid gemaakt te worden. De regeling stelt zelf namelijk al voorwaarden aan de doelgroep. Daarnaast is het, gelet op het beperkte aantal investeringen per sector op de investeringslijst, evenmin wenselijk onderscheid te maken in de soort investering.

Om bovenstaande mogelijk te maken, is artikel 2.2.30 aangepast en zijn artikel 2.2.33 en bijlage 2.2.3 komen te vervallen (artikel I, onderdelen H, K en S). De openstellingsperiode en subsidieplafonds zijn geregeld in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 (artikel II, zie hierover meer onder paragraaf 4. Openstelling investeringsmodule).

3.3.2 Informatievereisten

Verder is het nodig om met de aanvraag informatie te ontvangen waarmee beoordeeld kan worden of de aanvraag voor subsidie in aanmerking komt, zoals gegevens over de vraag of de aanvrager behoort tot de doelgroep, zijnde veehouderijen met piekbelasting. Hiertoe zijn onderdelen aan artikel 2.2.35, derde lid toegevoegd (artikel I, onderdeel N).

Het gaat hierbij om het opnemen van gegevens in de aanvraag over de veehouderijlocatie waarop de investering betrekking heeft, het verstrekken van een kopie van de uitkomsten van de met AERIUS Check berekende stikstofvracht en de administratie met gegevens over het aantal dieren die de veehouder in zijn administratie op grond van de Meststoffenwet bijhoudt voor het gebruikte referentiejaar. Deze informatie wordt samen met de vergunningen gebruikt om de meegestuurde uitkomsten van de AERIUS Check te toetsen. De administratie over het dieraantal wordt tevens gebruikt als uitgangspunt voor de controle of aan de verplichting wordt voldaan dat het aantal landbouwdieren op de veehouderijlocatie niet toeneemt. Dit is opgenomen in artikel 2.2.35, derde lid, onderdelen d, h en j.

Daarnaast is het nodig om informatie te ontvangen over de vergunningensituatie. Het gaat hier enerzijds om de vergunningen die zien op de veehouderijlocatie op basis waarvan AERIUS Check is ingevuld en anderzijds om de vergunningen die nodig zijn voor de realisatie van de beoogde investeringen (artikelen 2.2.35, derde lid, onderdelen i respectievelijk g). Concreet gaat het dus om zowel de al aanwezige vergunningen voor de veehouderijlocatie in het algemeen, als om de vergunningen die nodig zijn voor de realisatie van de investeringen. Bij dit laatste valt te denken aan de investeringen in de nieuwe emissiearme technieken, de eventuele mestopslag en monomestvergisters, maar ook – indien nodig – de investeringen in brandveiligheid en dierenwelzijnsverbeteringen. Als de voor de beoogde investering noodzakelijke vergunningen nog niet zijn verleend, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de benodigde vergunningen alsnog binnen 2 jaar zijn verleend. Om die reden is het ook van belang dat bij de aanvraag wordt aangegeven of de veehouder op het moment van indienen van zijn aanvraag al dan niet beschikt over alle voor de investeringen benodigde vergunningen (artikel 2.2.35, derde lid, onderdeel f).

Om de aanvragen goed te kunnen beoordelen is verder een actuele plattegrond van de veehouderijlocatie nodig (artikel 2.2.35, derde lid, onderdeel e). Deze actuele plattegrond geeft onder meer inzicht in het investeringsproject en de bijkomende sloop, verbouw of nieuwbouw van stallen in relatie tot de bijbehorende kosten.

Als de aanvraag een investering in een nageschakelde techniek betreft, bevat de aanvraag tevens een kopie van de offerte voor een overeenkomst voor onderhoud met een ter zake deskundige, al dan niet de leverancier van het systeem. Het real-time doorgeven van data met een ter zake deskundige is onderdeel van deze overeenkomst (artikel 2.2.35, derde lid, onderdeel k). Met deze offerte is van belang om te toetsen of aan de verplichting in artikel 2.2.34a, derde lid, wordt voldaan. Een kopie van de daadwerkelijke overeenkomst wordt bij de aanvraag tot subsidievaststelling gevoegd (zie paragraaf 3.9).

Als de veehouder in een bestaande stal alle voor hem beschikbare investeringen rondom brandveiligheid reeds heeft toegepast en hij gebruik wil maken van de uitzondering in artikel 2.2.27, vijfde lid, bevat de aanvraag een onderbouwing waaruit blijkt dat die voor hem beschikbare maatregel reeds is uitgevoerd conform de voorwaarden opgenomen in tabel 3 van bijlage 2.2.2 zie hierover ook paragraaf 3.2.3). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een plattegrondkaart, een factuur van een brandwerende scheiding en foto’s. Met deze onderbouwing wordt getoetst of de in tabel 3 opgenomen maatregel daadwerkelijk is toegepast (artikel 2.2.35, derde lid, onderdeel l).

Tot slot is een aantal onderdelen komen te vervallen die voor de doelgroep van deze openstelling niet van toepassing zijn, omdat zij uitsluitend betrekking hebben op de (berekening van) fijnstofreductie bij pluimveehouderijondernemingen. Het gaat hier om de afwijzingsgronden en aanverwante informatieverplichtingen uit artikelen 2.2.32, eerste lid, onderdeel f (oud) en tweede lid (oud) respectievelijk 2.2.35, derde lid, onderdeel d (oud), vierde lid, onderdelen c en d (oud) en vijfde lid (oud) die zijn komen te vervallen. Daarnaast is de informatie in artikel 2.2.35, vierde lid, onderdeel b (oud) voor de beoordeling van aanvragen in deze openstelling niet nodig en om die reden is dit onderdeel ook vervallen. Als gevolg van deze aanpassingen zijn ook de leden en onderdelen van deze artikelen vernummerd respectievelijk verletterd en is de gevraagde informatie uit artikel 2.2.35, vierde lid, onderdeel a (oud), opgenomen in artikel 2.2.35, derde lid, onderdeel a (artikel I, onderdelen J en N).

3.4 Hoogte van de subsidie (artikel 2.1.1, 2.2.28 en 2.2.32, onderdeel d (nieuw))

Deze wijziging regelt ook wijzigingen over de steunintensiteiten en maximum- en minimumsubsidiebedragen voor de subsidiabele kosten. Deze aanpassingen zijn doorgevoerd in de artikelen 2.2.1, 2.2.28 en 2.2.32, onderdeel d (nieuw) (artikel I, onderdelen B, F en J).

3.4.1 Steunintensiteit (artikel 2.2.28, eerste en tweede lid (oud))

Artikel 2.2.28, eerste lid, bepaalt dat de steunintensiteit voor de investering 80% van de subsidiabele kosten bedraagt. Dit percentage valt binnen de marges van het toepasselijke Europese steunkader (artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw). De steunintensiteit bedraagt op grond van artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw in beginsel ten hoogste 65% van de in aanmerking komende kosten. Dit percentage mag echter tot maximaal 80% worden opgehoogd, als de investering waarvoor subsidie wordt verstrekt verband houdt met één of meer specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen als vermeld in lid 3, punten e), f) en g) van dat artikel 14, of met dierenwelzijn. Hierbij gaat het kortgezegd om bijdragen (e) aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, (f) aan een duurzame circulaire bioeconomie en bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen en (g) tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen. Dierenwelzijn, inclusief de brandveiligheid, is als specifiek onderdeel van het doel van de subsidie opgenomen in artikel 2.2.27, eerste lid (zie hierover ook paragraaf 3.1). Dat betekent dat een investeringsproject waarvan de toepassing, naast de verduurzaming, niet leidt tot een verbetering van het dierenwelzijn en brandveiligheid niet voor subsidie in aanmerking komt.

In het kader van de aanpak piekbelasting is bij het opstellen van de investeringslijst voor de tabellen 1 en 2 gekeken naar staltechnieken die bijdragen aan stikstofreductie, en hierdoor bijdragen aan het versterken van natuur en biodiversiteit. Daarmee dragen deze investeringen binnen het project in ieder geval bij aan de doelstelling in punt (g). De bijdrage aan deze doelstelling wordt verder versterkt door de voorwaarde dat veehouders niet meer dieren mag houden gedurende een periode van 5 jaar. De investeringen in brongerichte technieken in tabel 2 dragen daarnaast bij aan verbetering van het dierenwelzijn (zie daarover ook paragraaf 3.2.1). Daarnaast hebben de investeringen in de tabellen 3 en 4 een verbetering van het dierenwelzijn tot gevolg. De investeringen in tabel 5 dragen voornamelijk bij aan het reduceren van methaan en bewerkstelligen daarnaast ook een beperkte reductie voor stikstofuitstoot. Hiermee dragen deze investeringen uit tabel 5 in ieder geval bij aan de doelstelling in punt (e). Op basis van de bijdrage aan deze opgaven, is een subsidiepercentage van 80% voor de investeringen gerechtvaardigd conform het toepasselijke Europese steunkader.

Omdat er verder geen onderscheid wordt gemaakt in investeringen en aanvragers, is artikel 2.2.28, tweede lid (oud) komen te vervallen. Omdat het zijn van jonge landbouwer daarom geen gevolgen heeft, is de definitie van dit begrip in artikel 2.2.1 komen te vervallen.

3.4.2 Maximum subsidiebedragen (artikel 2.2.28, tweede lid (nieuw))

Het derde en vierde lid (oud) van artikel 2.2.28 bevatte de maximum subsidiebedragen die gehanteerd werden. Zo was in het derde lid (oud) een maximum subsidiebedrag van € 500.000 per (pluim)veehouderijonderneming opgenomen en bepaalde het vierde lid dat de subsidie ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie en € 50.000 per stalsysteem kon bedragen. Het derde lid is aangepast en vernummerd tot tweede lid, en het vierde lid is komen te vervallen (artikel I, onderdeel F).

Het maximum subsidiebedrag in het tweede lid (nieuw) is aangepast naar € 600.000 per aanvraag. Dat betekent dat een veehouderijonderneming per veehouderijlocatie maximaal € 600.000 subsidie kan krijgen om een investeringsproject uit te voeren. Dat maximum geldt ook als de veehouderijonderneming op de locatie meerdere investeringsprojecten wil uitvoeren, bijvoorbeeld in geval van gemengde bedrijven. Hiermee wordt gebleven binnen (en maximaal gebruik gemaakt van de aanwezige ruimte van) het drempelbedrag voor individuele steun die subsidiëring tot € 600.000 per investeringsproject mogelijk maakt (artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw). Met de herziening van de groepsvrijstellingsverordening landbouw per 1 januari 2023 is deze aanmeldingsdrempel daarbij verhoogd van € 500.000 naar € 600.000. Hierop is het artikel aangepast. Er is daarbij niet gekozen voor een maximum subsidiebedrag per investeringsproject. Hoewel de aanvraag verschillende Sbv-investeringsprojecten (in geval van de gemengde bedrijven) kan bevatten, gaat het vanwege de onderlinge samenhang voor het Europese steunkader om hetzelfde investeringsproject. Maar ook als daar geen sprake van zou zijn, is het niet wenselijk om een gemengd bedrijf een hogere subsidie te kunnen toekennen voor investeringen in twee stallen dan een niet-gemengd bedrijf dat investeert in twee stallen.

Het vierde lid (oud) is komen te vervallen om ervoor te zorgen dat er in het vervolg geen maximumsubsidiebedrag meer van toepassing is per veehouderijlocatie en stalsysteem. Hierdoor kan een veehouderijonderneming in het vervolg zelf bepalen op welke wijze deze het subsidiebedrag verdeeld binnen het investeringsproject. Daarbij komt dat een aanvraag op een specifieke veehouderijlocatie is gericht, waardoor het vierde lid (oud) onnodig beperkend was ten opzichte van de mogelijkheden uit het toepasselijke Europese staatssteunkader die subsidiëring tot € 600.000 per investeringsproject mogelijk maakt (zie de toelichting in voorgaande alinea).

3.4.3 Minimum subsidiebedrag (artikel 2.2.32, onderdeel d (nieuw))

In artikel 2.2.32 is een aantal afwijzingsgronden opgenomen voor gevallen waarin geen subsidie wordt verstrekt. Zo werd een subsidieaanvraag afgewezen als de te verlenen subsidie lager was dan € 4.000. Dit minimumsubsidiebedrag is opgehoogd naar € 25.000 (zie artikel 2.2.32, onderdeel d (nieuw), geregeld met artikel I, onderdeel J). De reden hiervoor is dat de omvang van de investeringen (in tegenstelling tot de bij eerdere openstellingen gesubsidieerde investeringen) bij de komende openstelling groter moet zijn om het beoogde effect te realiseren (lees: een bepaalde gewenste reductie van stikstofemissies). Het minimuminvesteringsbedrag (en dus ook het minimumsubsidiebedrag) zal dan ook hoger moeten liggen. Daarbij wordt er met de ophoging van dit minimumsubsidiebedrag voor gezorgd dat in het vervolg binnen twee (in plaats van drie) varianten van het Raamwerk voor uitvoering van subsidies (RUS) wordt gebleven.

3.5 Subsidiabele kosten (artikel 2.2.29)

In artikel 2.2.29 zijn de subsidiabele kosten opgenomen. In het eerste lid zijn de subsidiabele kosten opgenomen en in het tweede lid de niet-subsidiabele kosten. Met artikel I, onderdeel G, zijn hierin wijzigingen en verduidelijkingen aangebracht. Deze worden hierna toegelicht.

3.5.1 Subsidiabele kosten

In het eerste lid van artikel 2.2.29 is bepaald dat de kosten die voor subsidie in aanmerking komen, de in artikel 14, zesde lid, onderdelen a, b en d van de groepsvrijstellingsverordening landbouw zijn. Het gaat hier samengevat om de kosten van aanschaf en gebruiksklaar maken van de installaties, apparatuur, machines, technieken of uitrusting voor de toepassing in het stalsysteem op de veehouderijlocatie. Onderhoudskosten houden hier bijvoorbeeld geen verband mee, en komen daarom niet voor subsidie in aanmerking.

Met deze wijziging worden kosten bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdeel c van de groepsvrijstellingsverordening landbouw niet meer als subsidiabele kosten aangemerkt. Het gaat hier om algemene kosten die verband houden met de in de alinea hiervoor benoemde kosten, zoals kosten voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, inclusief haalbaarheidsstudies. Voor deze investeringssubsidie ligt dit niet voor de hand, omdat deze kosten niet direct verband houden met de installatie van de subsidiabele investeringen.

3.5.2 Niet-subsidiabele kosten

Aan artikel 2.2.29, tweede lid, is verder een aantal niet-subsidiabele kosten toegevoegd, naast de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, die bijvoorbeeld volgen uit het Besluit activiteiten leefomgeving (onderdeel a).

De kosten van de verbetering en verwerving van grond, waaronder mede begrepen de aankoop en leasing, niet voor subsidie in aanmerking. Dit is opgenomen in onderdeel b van het tweede lid. De investeringen richten zich op het aanpassen van stalsystemen en betreft geen aankoop en leasing van grond.

Ook zijn de kosten die gemaakt worden voor de aanschaf of het gebruiksklaar maken van gebruikte installaties, apparatuur, machines, technieken of uitrusting niet subsidiabel. Het gaat hier om kosten voor tweedehands investeringen. Voorheen werd een subsidieaanvraag op grond van artikel 2.2.32, eerste lid, onderdeel e (oud) afgewezen als deze aanvraag betrekking had op een gebruikte investering. Op deze wijze werd voorkomen dat verouderde en reeds gebruikte investeringen voor subsidie in aanmerking zouden komen, omdat deze reeds gebruikte (tweedehands) investeringen mogelijk minder emissiereductie zouden behalen dan op voorhand vast te stellen was. De verwachting is echter dat er bij de komende openstelling van de investeringsmodule subsidieaanvragen ingediend worden die meerdere soorten investeringen bevatten. Het is niet wenselijk dat de hele subsidieaanvraag afgewezen moet worden, als de aanvraag gedeeltelijk uit gebruikte investeringen bestaat, en de aanvraag verder wel aan de voorwaarden voldoet. Daarom is deze afwijzingsgrond komen te vervallen en is in artikel 2.2.29, tweede lid, onderdeel c, bepaald dat kosten voor tweedehands investeringen niet voor subsidie in aanmerking komen.

Daarnaast is verduidelijkt dat de kosten die gemaakt worden voor de aanpassing van het stalsysteem niet voor subsidie in aanmerking komen, als deze kosten niet direct verband houden met het gebruiksklaar maken van één of meer aangeschafte installaties, apparatuur, machines, technieken of uitrusting voor de toepassing in het desbetreffende stalsysteem (artikel 2.2.29, tweede lid, onderdeel d). Deze verduidelijking is opgenomen, omdat het in de praktijk niet altijd duidelijk was welke kosten voor de aanpassing van een stalsysteem al dan niet voor subsidie in aanmerking kwamen. Een voorbeeld van kosten voor de aanpassing van een stalsysteem die wel subsidiabel zijn, is het aanpassen van de inrichting van de stal voor de installatie van apparatuur, waarvoor een enkele muur moet worden gesloopt. Een voorbeeld van niet-subsidiabele kosten in dit verband zijn kosten voor het slopen van een oude stal, ten behoeve van het bouwen van een nieuwe stal, waarin (ook) een nieuw stalsysteem wordt geplaatst. In dat geval houden de kosten niet direct verband met het gebruiksklaar maken van de installatie of apparatuur.

In artikel 2.2.29, tweede lid, onderdeel e, is opgenomen dat de kosten, bedoeld in artikel 14, zevende en negende lid van de groepsvrijstellingsverordening landbouw niet voor subsidie in aanmerking komen. Dit is een verduidelijking in de regeling, deze kosten kwamen eerder ook niet in aanmerking. Uit dit zevende lid volgt dat het hier gaat om de in artikel 14, zesde lid, onder a, en b, genoemde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge van de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente en overheadkosten en verzekeringspremies. Ook werkkapitaal wordt niet als subsidiabele kosten gezien. Daarnaast volgt uit het negende lid, dat de volgende kosten in ieder geval ook niet voor subsidie in aanmerking komen: kosten die verband houden met a) de aankoop van betalingsrechten; b) de aankoop en aanplant van eenjarige gewassen; c) afwateringswerkzaamheden; d) de aankoop van dieren; en e) bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het particuliere eigendom.

Tot slot is in artikel 2.2.29, tweede deel, onderdeel f, opgenomen dat de kosten die zijn benoemd in de tabellen 3, 4 en 5 van de investeringslijst (bijlage 2.2.2) niet subsidiabel zijn. In deze tabellen zijn specifieke kosten in relatie tot de subsidiabele investering benoemd die niet subsidiabel zijn. In beginsel gaat het hier om kosten die ook om een andere reden niet subsidiabel zijn, maar ter verduidelijking zijn deze kosten expliciet benoemd als niet subsidiabel in de tabel. Hierbij kan worden gedacht aan kosten voor investeringen die horen bij de algemene bedrijfsvoering (een klimaatcomputer voor het monitoren van het binnenklimaat bij mechanisch geventileerde stallen) en kosten voor bijvoorbeeld voer/strooisel.

3.6 Realisatietermijn (artikel 2.2.31, tweede en derde lid)

Met artikel I, onderdeel I, is artikel 2.2.31, tweede lid, aangepast en het derde lid toegevoegd. In dit artikel is de realisatietermijn bepaald. Dit is de termijn waarbinnen het investeringsproject afgerond moet zijn. Deze termijn was voorheen vastgesteld op drie jaar na subsidieverlening. In het vervolg is de realisatietermijn kortgezegd twee jaar na subsidieverlening en de subsidieontvanger beschikt over de noodzakelijke vergunningen. Deze termijn kan eenmalig op verzoek van de subsidieontvanger met een jaar verlengd worden.

Meer specifiek is de realisatietermijn (onderdeel a) twee jaar na subsidieverlening, als de opschortende voorwaarde in verband met de noodzakelijke vergunningen (zie hierover meer in paragraaf 3.7.1 Subsidievoorwaarden) niet op de subsidieverlening van toepassing is. Als deze opschortende voorwaarde wel van toepassing is, wat voor de meeste subsidieverleningen zal gelden, is de realisatietermijn (onderdeel b) twee jaar na het verstrijken van de termijn waarbinnen de vergunningen moeten zijn verstrekt (de termijn bedoeld in artikel 2.2.34, derde lid). In dat geval moet het investeringsproject dus zijn gerealiseerd binnen twee jaar nadat de noodzakelijke vergunningen aan RVO moeten zijn verstrekt. In paragraaf 3.7 is toegelicht dat deze vergunningen binnen twee jaar (te verlengen met maximaal een jaar) na de subsidieverlening moeten zijn verleend en binnen een maand na die verlening aan RVO zijn verstrekt. Als uit de subsidieaanvraag blijkt dat het investeringsproject niet binnen deze termijn gerealiseerd kan worden, zal de subsidie worden afgewezen op grond van artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies.

Er is voor deze realisatietermijn van twee jaar na het beschikken over de benodigde vergunningen gekozen, omdat de verwachting is dat deze termijn passend is voor de voor subsidie in aanmerking komende investeringsprojecten. De verwachting is dan ook dat deze investeringsprojecten binnen de realisatietermijn kunnen bijdragen aan de doelstelling van deze openstelling in het kader van de aanpak piekbelasting, waarbij het van belang is om op korte termijn zoveel mogelijk stikstofuitstoot te verminderen. Het is daarom van belang dat de subsidieontvanger het investeringsproject, na ontvangst van de noodzakelijke vergunningen, op zo kort mogelijke termijn realiseert. In het derde lid is wel een uitstelmogelijkheid opgenomen. Als de subsidieontvanger verwacht dat hij het project niet binnen de gestelde realisatietermijn van twee jaar kan realiseren, dan kan deze termijn, op zijn verzoek, met maximaal een jaar worden verlengd. Het verkrijgen van uitstel is echter niet vanzelfsprekend, gelet op het belang van het zoveel mogelijk reduceren van stikstofuitstoot op korte termijn. De redenen van het verzoek zullen daarom onderbouwd moeten worden. In ieder geval zal duidelijk moeten zijn dat er de afgelopen twee jaren voortgang is geweest, en het aannemelijk is dat het project binnen het extra jaar alsnog gerealiseerd zal zijn.

3.7 Subsidievoorwaarden (artikel 2.2.34)

In artikel I, onderdeel L, is de subsidievoorwaarde uit artikel 2.2.34 aangepast.

3.7.1 Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde

In artikel 2.2.34, eerste lid (oud), was het uitvoeren van een zogenaamde milieueffectbeoordeling opgenomen als opschortende voorwaarde voor subsidieverlening. Deze opschortende voorwaarde was van toepassing als voor het investeringsproject een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd. Hiermee werd invulling gegeven aan artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. In dat artikel wordt een voorwaarde gesteld aan steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie) (PbEU 2012, L 26) een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd. Voor dergelijke investeringen mag slechts steun worden toegekend, als die beoordeling is uitgevoerd én de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend, vóór de datum van de toekenning van de individuele steun. Deze voorwaarde geldt nog steeds.

Voor de huidige openstelling is naar verwachting voor nagenoeg elk investeringsproject een nieuwe of gewijzigde vergunning vereist. Zolang een veehouder niet beschikt over de benodigde vergunningen, kan een investeringsproject niet gerealiseerd worden. Voor het verkrijgen van meer zekerheid over de realisatie van het project waarvoor subsidie is verleend, is het nodig duidelijkheid te krijgen over de vergunningensituatie. Als de vergunningen ten tijde van het indienen van de aanvraag nog niet (allemaal) aanwezig zijn, zal daarom na subsidieverlening alsnog duidelijk moeten worden dat de voor het investeringsproject benodigde vergunningen daadwerkelijk zijn verleend en het project binnen een bepaalde periode alsnog wordt uitgevoerd. Deze informatie is ook nodig om te kunnen beoordelen of de doelstellingen in het kader van de aanpak piekbelasting zullen worden gehaald.

In een aantal van deze gevallen moet voorafgaand aan de vergunningverlening een milieueffectbeoordeling worden uitgevoerd. Dat betekent dat er pas een vergunning kan worden verleend, als de milieueffectbeoordeling is uitgevoerd. Om zowel de administratieve lasten voor de veehouder als de uitvoeringslasten voor RVO te verminderen, is voor deze openstelling gekozen in de beoordeling geen onderscheid te maken tussen investeringsprojecten waarvoor wel of geen milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd. Als de voor een project benodigde vergunningen zijn verleend, betekent dat ook dat de eventuele milieueffectbeoordeling als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, is uitgevoerd.

Om te borgen dat de benodigde milieueffectbeoordeling uitgevoerd is en daarnaast alle voor het investeringsproject benodigde vergunningen zijn verleend vóór de datum waarop de definitieve toekenning van de steun plaatsvindt, is in deze openstelling daarom de vergunningverlening als opschortende voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In het gewijzigde eerste lid van artikel 2.2.34 is daarom bepaald dat de subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de voor het investeringsproject benodigde vergunningen zijn verleend en, indien van toepassing, de omgevingsrechtelijke melding is gedaan. Die laatste is opgenomen omdat een melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving geen vergunning is, maar soms aanvullend of als alternatief nodig is. De omgevingsrechtelijke melding is ter verduidelijking daarom ook gedefinieerd in artikel 2.2.1.

Dat aan deze voorwaarde is voldaan, toont de subsidieontvanger vervolgens aan door een kopie van de vergunningen en, indien van toepassing, de omgevingsrechtelijke melding aan RVO te sturen. Deze bescheiden moesten bij de vorige openstelling binnen een jaar na de beschikking tot subsidieverlening verstrekt worden. Deze termijn is voor de komende openstelling verlengd en vastgesteld op twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening, omdat in de komende openstellingsperiode meer omvangrijke investeringsprojecten verwacht worden (artikel 2.2.34, tweede lid). De minister kan deze termijn, op verzoek van de subsidieontvanger, met een jaar verlengen tot een periode van maximaal drie jaar na de beschikking tot subsidieverlening. Het verkrijgen van uitstel is echter niet vanzelfsprekend. Uit het verzoek zal moeten blijken dat er wel zicht is op het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen binnen deze verlengde termijn. Om zo spoedig mogelijk op de hoogte te zijn van het feit dat aan de opschortende voorwaarde voldaan is, moeten de relevante bescheiden verstrekt worden binnen één maand nadat de benodigde vergunningen zijn verleend, of de omgevingsrechtelijke melding is gedaan. In dit derde lid van artikel 2.2.34 is de verwijzing naar de bescheiden is geactualiseerd.

Vanaf het moment dat is aangetoond dat de subsidieontvanger aan deze opschortende voorwaarde voldaan heeft, wordt de steun dus pas feitelijk verleend en zullen de (voorschot)betalingen plaatsvinden volgens artikel 45 tot en met 47 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Tevens geldt dat vanaf dat moment de realisatietermijn begint te lopen, zie daarover paragraaf 3.6.

3.7.2 Benodigde vergunningen

Bij voor de verschillende investeringen benodigde vergunningen, kan aan meerdere vergunningen worden gedacht. Afhankelijk van de soort activiteit, kan een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet nodig zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om bouw-, milieu- en natuuractiviteiten. Al naar gelang de aard en omvang van de activiteiten zal een veehouder een omgevingsrechtelijke melding moeten doen of een aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Het gaat dan om een melding voor ‘het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf’ als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving of een aanvraag omgevingsvergunning milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.201 en 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor het (nieuw) bouwen van een stal is bijvoorbeeld ook een omgevingsvergunning technische bouwactiviteit nodig. Ook kan een omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit nodig zijn. Daarnaast zal nagegaan moeten worden of de activiteit effecten teweegbrengt op beschermde natuurgebieden. Mogelijk is er een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit nodig (artikel 5.1, eerste lid, onderdeel 2, van de Omgevingswet). Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning natuur moet er worden bepaald bepalen of de bedrijfsactiviteiten, waarbij een emissiereducerend stalsysteem betrokken is, significant negatieve effecten heeft op beschermde natuurgebieden. Daarom is het op dit moment nodig dat daarvoor een passende beoordeling wordt gemaakt.

3.8 Verplichtingen subsidieontvanger (artikel 2.2.34a)

Met artikel I, onderdeel M, is in een nieuw artikel 2.2.34a ingevoegd. In dit artikel is een aantal verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen. Het gaat om een instandhoudingsverplichting wat betreft het aantal op de veehouderijlocatie gehouden dieren, de verplichting om een onderhoudscontract te hebben waarin tevens is geregeld dat real-time data wordt geleverd, en het zorgdragen voor een goed ontworpen en functionerend luchtwaassysteem en onderhoud en schoonmaak.

Niet verhogen aantal dieren

In het eerste lid van dit artikel is de verplichting opgenomen om het aantal dieren op de veehouderijlocatie niet uit te breiden. De verplichting blijft gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling gelden, dat volgt uit het tweede lid. Dat betekent dat het aantal dieren zowel tijdens de uitvoering van het investeringsproject als vijf jaar na de (formele) afronding en subsidievaststelling niet mag uitbreiden ten opzichte van het referentiejaar 2021.

De reden voor het opnemen van deze verplichting is gelegen in het doel van deze openstelling, namelijk het verminderen van de stikstofuitstoot op de veehouderijlocatie met piekbelasting. De behaalde emissiereductie met de staltechnieken kan teniet worden gedaan met het uitbreiden van het aantal dieren. Als referentie voor het maximum aantal dieren is aangesloten bij het aantal dieren op basis waarvan AERIUS Check is ingevuld. De reden daarvoor is dat dit het aantal dieren is op basis waarvan is geconstateerd dat de subsidieontvanger behoort tot de doelgroep veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting en in aanmerking komt voor subsidie in het kader van deze openstelling. Hiermee wordt ook aangesloten bij de uitgangspunten van andere regelingen binnen de aanpak piekbelasting. Om tegemoet te komen aan het risico dat de veehouder niet kan inzetten op het houden van meer dieren, om daarmee zijn eigen investeringskosten terug te verdienen, is bij deze openstelling gekozen voor een hoog subsidiepercentage van 80% (zie paragraaf 3.4.1).

Het wel of niet naleven van deze instandhoudingsverplichting kan RVO controleren aan de hand van de gegevens over het aantal dieren die de veehouder in zijn administratie bijhoudt. Om dit mogelijk te maken, is in het vijfde lid van artikel 2.2.34a de verplichting opgenomen dat de veehouder op verzoek een kopie van de administratie verstrekt, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Op deze wijze wordt erop toegezien dat het aantal dieren op de veehouderijlocatie van de veehouderijonderneming niet toeneemt na het doen van de investering. Als een subsidieontvanger zich niet aan deze verplichtingen houdt, kan de minister op grond van artikel 4:48 of 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht besluiten de subsidie in te trekken of in het nadeel van de subsidieontvanger te wijzigen.

Onderhoudscontract met real-time gegevensdeling

In het tweede lid van dit artikel is een verplichting opgenomen specifiek voor nageschakelde technieken, de luchtwassers. Het gaat erom dat de subsidieontvanger in dat geval een overeenkomst heeft met een ter zake deskundige, waarin is opgenomen dat de met het elektronisch monitoringssysteem geregistreerde gegevens real-time worden gedeeld met die ter zake deskundige. Dit is een aanvulling op de in het Besluit activiteiten leefomgeving gestelde eisen. Artikel 4.827 bepaalt dat het luchtwassysteem ten minste één maal per jaar door een ter zake deskundige wordt onderhouden en gecontroleerd op de deugdelijkheid van het functioneren van het systeem. Daarnaast bepaalt artikel 4.829 dat er maatregelen worden getroffen om de werking van het luchtwassysteem te waarborgen, als uit monitoring blijkt dat de parameters buiten de bandbreedtes van de opleveringsverklaring of systeembeschrijving vallen. Deze te treffen maatregelen worden in een werkinstructie opgenomen, waarin tevens de werkwijze bij controle en schoonmaak wordt beschreven (artikel 4.829, tweede lid, en 4.827 Besluit activiteiten leefomgeving). Door te zorgen dat de gegevens real-time worden gedeeld met de ter zake deskundige, kan sneller gepast onderhoud worden gepleegd dan wel maatregelen worden getroffen als uit de monitoring blijkt dat er parameters buiten een bepaalde bandbreedte vallen. Dit zorgt voor een betere borging van het werkingsprincipe van de luchtwasser. Deze aanvullende verplichting is dus van belang om de effectiviteit van de luchtwasser te borgen en daarmee te voldoen aan de aanbeveling van WUR dat negatieve effecten op kwetsbare natuurgebieden alleen kunnen worden uitgesloten als er effectief gebruik wordt gemaakt van een elektronisch monitoringssysteem.

Ontwerp en functioneren en reiniging van luchtwassers, luchtkanalen en sprinklersysteem

In het derde lid van artikel 2.2.34a is de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger ervoor zorgdraagt dat de luchtwasser zo wordt geïnstalleerd dat de concentraties van ammoniak en koolstofdioxide de grenswaarde van respectievelijk 20 ppm en 3.000 ppm in de stal niet overschrijden (onderdeel a). Deze voorwaarde wordt gesteld om te borgen dat het stalklimaat en daarmee het dierenwelzijn niet verslechteren als gevolg van een luchtwasser. Luchtwassers hoeven namelijk geen verandering teweeg te brengen aan het stalklimaat als de referentiesituatie een mechanisch geventileerde (gesloten) stal betreft. Met deze bepaling is aansluiting gezocht bij artikel 2.57 van het Besluit houders van dieren waarin een soortgelijke bepaling (voor specifieke vleeskuikens) is opgenomen. In onderdeel b van dit artikel is opgenomen dat de subsidieontvanger ervoor zorgt dat het ventilatiekanaal, ventilatoren en, indien van toepassing, het sprinklersysteem in de stal, regelmatig gereinigd wordt en ook stofvrij wordt gehouden. Dit is van belang om ervoor te zorgen dat, mocht er brand ontstaan, een snellere verspreiding van de rook en vuur wordt voorkomen. Zie hierover meer in paragraaf 3.2.2 onder mitigerende maatregelen voor nageschakelde technieken.

3.9 Aanvraag subsidievaststelling (artikel 2.2.36)

Artikel I, onderdeel O, voert een wijziging door in artikel 2.2.36. Voor de RNES (waaronder ook de Sbv valt) zijn de verplichtingen over de subsidievaststelling opgenomen in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Bij de invoering van de investeringsmodule is er evenwel voor gekozen om deze verplichtingen in artikel 2.2.36 nader in te vullen met documenten die bij de aanvraag voor subsidievaststelling moesten worden meegestuurd. In de praktijk blijkt deze opsomming van documenten echter geen meerwaarde te hebben. De documenten zoals deze zijn opgenomen in artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies blijken namelijk toereikend om te kunnen bezien of de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, het gewenste eindresultaat behaald is (het aanschaffen en het gebruiksklaar maken van de investeringen) en dat bepaalde betalingen zijn gedaan. Dat is anders als sprake is van een investering in een nageschakelde techniek uit tabel 1. Om te bezien of de subsidieontvanger in dat geval heeft voldaan aan de verplichting een onderhoudscontract te sluiten waarin is opgenomen dat het elektronische monitoringssysteem de gegevens real-time levert aan de deskundige (de verplichting bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid), is aanvullende informatie bij de aanvraag voor subsidievaststelling nodig. Daarom bepaalt dit artikel voortaan dat de aanvraag tot subsidievaststelling een kopie van het onderhoudscontract, bedoeld in artikel 2.2.34a, tweede lid bevat.

3.10 Gegevensverwerking (artikel 2.2.36a)

Artikel I, onderdeel P, voegt een nieuw artikel 2.2.36a toe met bepalingen over de verwerking van gegevens. Zie paragraaf 6 Persoonsgegevens van deze toelichting voor meer informatie hierover.

4 Openstelling investeringsmodule

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules van de RNES zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt. Artikel II van deze wijzigingsregeling voegt de openstelling van de Sbv voor veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting aan deze tabel toe. Aanvragen kunnen worden ingediend tussen 21 oktober 2024 tot en met 8 januari 2025, 17:00 uur. Het subsidieplafond wordt vastgesteld op € 60.000.000. Dit beschikbare bedrag wordt verdeeld op basis van loting tussen de aanvragen die vóór 8 januari 2025, 17:00 uur zijn ontvangen, zie hierover meer in paragraaf 3.3.

5 Staatssteun

De Sbv-investeringsmodule bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd door artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw (zie artikel 2.2.37 van de RNES). De groepsvrijstellingsverordening landbouw is per 1 januari 2023 herzien en is nu te vinden onder Verordening (EU) nr. 2022/2472 (tot die datum was de groepsvrijstellingsverordening landbouw te vinden in Verordening (EU) nr. 702/2014). Deze herziening heeft gevolgen voor een aantal onderdelen van deze subsidiemodule. Op 8 juli 2023 is de RNES, waaronder de subsidiemodule Sbv, reeds in overeenstemming gebracht met dit gewijzigde Europese steunkader (Stcrt. 2023, nr. 18285).21

De openstelling van de investeringsmodule voor veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting en bijbehorende aanpassingen van de Sbv heeft geen gevolgen voor de staatssteunaspecten, omdat binnen de toepasselijke staatssteunintensiteiten, subsidiabele kosten, drempelbedragen en overige randvoorwaarden van de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gebleven.

Van de aanpassing en openstelling van de investeringsmodule zal een kennisgeving aan de Europese Commissie worden gedaan, conform artikel 9, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Als een subsidie die op grond van de investeringsmodule wordt verleend, staatssteun bevat die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de minister op grond van artikel 1.8, derde lid, van de RNES binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw; en

  • b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • 1°. € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie; of

    • 2°. € 100.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

Hierbij gaat het om onder andere de volgende gegevens: identificator van de begunstigde, soort onderneming, steunelement (uitgedrukt in hele bedragen), steuninstrument, datum van toekenning, doel van de steun en de steunverlenende autoriteit.

6 Persoonsgegevens

Bij de uitvoering van deze regeling worden persoonsgegevens verwerkt in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Dit is het gevolg van het feit dat veehouders hun bedrijf veelal voeren in de vorm van een eenmansbedrijf, een maatschap of een vennootschap onder firma. Gegevens over een dergelijk bedrijf zijn gemakkelijk te herleiden tot de natuurlijke persoon die het bedrijf voert. Bij de behandeling van subsidieaanvragen van veehouders worden bijgevolg persoonsgegevens verwerkt. Hieronder worden de effecten van deze gegevensverwerking naar aanleiding van deze wijzigingsregeling voor betrokkenen in kaart gebracht door het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA). De hoofdpunten van deze DPIA zijn in deze paragraaf opgenomen.

De verwerking van persoonsgegevens betreft ten eerste het opslaan en het verwerken door RVO van gegevens die door de subsidieaanvrager worden verstrekt, in het kader van de uitvoering van de regeling door RVO. Ook vindt gegevensverwerking plaats in het kader van de toetsing door RVO of de bij de aanvraag gebruikte of overlegde gegevens overeenkomen met de gegevens waarover RVO uit andere hoofde al beschikt. Het gaat daarbij in het bijzonder om gegevens die door veehouders zijn verstrekt op grond van de Wet dieren, de Meststoffenwet, de Landbouwwet en twee Europese verordeningen betreffende diergezondheid (in het bijzonder de identificatie en registratie van dieren). Het gaat bijvoorbeeld om de toetsing van de voor de berekening van de stikstofdepositie gebruikte gegevens over dieraantallen en huisvestingssystemen en over de opgave van de veehouder over het aantal dieren dat op veehouderijlocatie in 2021 gemiddeld is gehouden.

Het doel van de gegevensverwerkingen is gelegen in de uitvoering van de regeling en daarmee het reduceren van de ammoniakemissie en stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden. Met het oog daarop moet effectief worden toegezien dat wordt voldaan aan de voorwaarden. De grondslag voor de gegevensverwerking door RVO is gelegen in een taak van algemeen belang, te weten de uitvoering van deze subsidiemodule ter vermindering van stikstofdepositie door veehouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting op overbelaste Natura 2000-gebieden. In de regeling is sprake van hergebruik van gegevens die voor een ander doel zijn verzameld, waarvoor een aparte grondslag is opgenomen (artikel 2.2.36a, eerste lid). Overigens kan worden opgemerkt dat de hier bedoelde opnieuw te gebruiken gegevens alle betrekking hebben op de bedrijfsvoering en verwant zijn aan de gegevens die op grond van deze regeling aan RVO moeten worden verstrekt. Niet alle persoonsgegevens in het kader van de Wet dieren, de Meststoffenwet, de Landbouwwet en twee Europese verordeningen betreffende diergezondheid (in het bijzonder de identificatie en registratie van dieren) worden verwerkt in deze regeling. Het betreft alleen de gegevens met betrekking tot dieraantallen.

Daarnaast is sprake van gegevensverwerking in het kader van de uitvoering van de Omgevingsregeling betreffende de opname van depositieruimte in het AERIUS Register (hoofdstuk 17a van de Omgevingsregeling) en van het monitoren van en rapporten over de effecten van deze regeling. Oogmerk van deze openstelling in het kader van de aanpak piekbelasting is immers mede om, daar waar mogelijk, de vermindering van stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-natuur te gebruiken voor het legaliseren van PAS-melders. Zoals vermeld in paragraaf 2.3 kan daartoe de stikstofdepositievermindering die het gevolg is van de investering waarvoor met deze openstelling subsidie wordt verstrekt, worden benut om het AERIUS Register te vullen. Om in een concreet geval te kunnen bepalen welke depositieruimte in het AERIUS Register kan worden opgenomen, moeten de bedrijfsgegevens (mogelijkerwijs ook persoonsgegevens) van de betreffende veehouders, gebruikt kunnen worden. Hiervoor is in artikel 2.2.36a, tweede lid, onderdeel a, een aparte grondslag opgenomen. In artikel 2.2.36a, tweede lid, onderdeel b, is daarnaast een grondslag opgenomen voor de verwerking van de in het kader van deze regeling verstrekte gegevens ten behoeve van de monitoring van en rapportage over de wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie, het Programma stikstofreductie en natuurverbetering en het Legalisatieprogramma PAS-meldingen.

Ten slotte worden, bij toepassing van luchtwassystemen, ook persoonsgegevens verwerkt bij het real-time delen van gegevens van de luchtwasser met de ter zake deskundige met wie een onderhoudscontract is gesloten (artikel 2.2.34a, tweede lid). Het gaat hierbij om technische gegevens, namelijk de met het elektronisch monitoringssysteem geregistreerde parameters, zoals beschreven in artikel 4.829 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Deze gegevens moeten op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving al gedeeld worden in het kader van het onderhoud om de werking van het luchtwassysteem te controleren en waarborgen (artikel 4.827). Aanvullend hierop is dat de parameters real-time worden gedeeld. Zoals aanbevolen door WUR, is het delen van deze gegevens nodig voor een effectief gebruik van het elektronisch monitoringssysteem waarbij negatieve effecten op kwetsbare natuurgebieden kunnen worden uitgesloten.

De noodzaak voor de bedoelde gegevensverwerkingen is gelegen in de aard van de regeling. Er is ook sprake van proportionaliteit. Bij de opstelling van de regeling is gekeken welke bepaalde gegevens wezenlijk zijn voor het doel van de regeling en of er niet een minder belastend alternatief is. Uit de analyse bleek dat hier echter juridische beperkingen aanzitten als gevolg van de wijze waarop veehouderijen worden gereguleerd. Gelet op het voorgaande staat het doel dat wordt nagestreefd in verhouding tot het feit dat daarvoor persoonsgegevens moeten worden verwerkt, waarmee een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen wordt gemaakt. Het genoemde doel van de regeling kan niet op een andere, voor betrokkenen minder ingrijpende wijze worden bereikt. Het is niet mogelijk om geen of minder persoonsgegevens te verwerken op grond van de regeling. De benodigde verwerkingen van persoonsgegevens, en de verificatie van persoonsgegevens, is vereist omdat anders niet kan worden geborgd dat de subsidieverstrekking doelmatig en effectief is.

Ingeschat wordt dat de gegevensverwerkingen op grond van deze regeling slechts beperkte risico’s voor de betrokken veehouders opleveren. Betrokkenen maken zelf de keuze om deel te nemen aan de subsidieregeling, met inbegrip van de hieraan verbonden verplichtingen en desbetreffende voorwaarden, en zij zullen hoe dan ook aan derden kenbaar moeten maken dat zij hun veehouderij gaan aanpassen. Dat neemt niet weg dat betrokkene goed moet worden geïnformeerd over de gegevensverwerking en er rekening moet worden gehouden met de positie van betrokkene en diens belang bij bescherming van zijn persoonsgegevens.

7 Regeldruk

Deze wijzigingsregeling bevat aanpassingen van de Sbv-investeringsmodule ten behoeve van de openstelling hiervan voor varkens-, melkvee-en vleeskalverhouderijondernemingen met een veehouderijlocatie met piekbelasting. Hiermee is de doelgroep aangepast ten opzichte van de vorige openstellingen van de investeringsmodule specifiek voor pluimveehouderijondernemingen.

Veehouderijondernemingen die gebruik willen maken van de Sbv-investeringsmodule moeten administratieve handelingen verrichten om in aanmerking te komen voor een subsidie en, in geval een subsidie wordt toegekend, om verantwoording af te leggen over de verplichtingen die verbonden zijn aan de subsidie. Ten behoeve van de vaststelling van de administratieve lasten die voortvloeien uit de regeling, heeft RVO een inschatting gemaakt van de regeldruk en administratieve lasten. Verwacht wordt dat deze regeldruk en administratieve lasten toenemen.

Voor het vaststellen van de administratieve lasten voor het doen van een subsidieaanvraag die voortvloeien uit de regeling wordt uitgegaan van 300 subsidieaanvragen gedurende deze openstelling van de investeringsmodule. Omdat dit aantal aanvragen onzeker is, zijn de administratieve lasten in deze paragraaf zowel voor het totaal van 300 aanvragen als voor een individuele subsidieaanvraag weergegeven (tabel 3).

De verwachting is dat er, met het beschikbare subsidiebudget van € 60.000.000, aan ongeveer 200 veehouderijondernemingen subsidie kan worden verleend. De administratieve lasten die voortvloeien uit de verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden zijn weergegeven per subsidieontvanger en voor dit aantal van 200 subsidieverleningen (tabel 4).

Tabel 3: Administratieve lasten verbonden aan de aanvraag van een investeringssubsidie, per aanvraag en in totaal, onder de aanname van 300 aanvragen.

Handeling/verplichting

Uitgangspunt berekening

Administratieve last per aanvraag

Administratieve last bij 300 aanvragen

Kennisneming/ zich op de hoogte stellen van de verplichting

4 uur * € 60

€ 240

€ 72.000

Gegevens verkrijgen

6 uur * € 60

€ 360

€ 108.000

Formulieren invullen, tabelleren, classificeren

2,5 uur * € 60

€ 150

€ 45.000

Totaal per aanvraag

€ 750

Totaal per 300 aanvragen

€ 225.000

Tabel 4: Administratieve lasten na verlening van een investeringssubsidie, per aanvraag en in totaal, onder de aanname van 200 subsidieverleningen.

Handeling/verplichting

Uitgangspunt berekening

Administratieve lasten per verlening

Administratieve lasten bij 200 verleningen

Formulieren invullen, tabelleren, classificeren

4 uur * € 60

€ 240

€ 48.000

Controleverklaring1

(subsidie > € 125.000)

€ 3.000 per stuk

€ 2.400

€ 480.000

Totaal per aanvraag

€ 2.640

Totaal per 200 aanvragen

€ 528.000

X Noot
1

Gebaseerd op de aanname dat 80% van de subsidieverleningen een omvang heeft van > € 125.000, en een controleverklaring bij de vaststelling vereist is. Dat betekent dat de gemiddelde kosten per subsidieverlening 80% van € 3.000 (0,8 x 3.000 =) € 2.400 bedragen.

De totale administratieve lasten die voortvloeien uit de regeling, onder de aanname van 300 aanvragen en 200 toegekende subsidies, worden daarmee ingeschat op € 753.000.

Het indienen van een subsidieaanvraag ‘kost’ € 750. Indien de aanvraag wordt goedgekeurd moet er (voor de vaststelling) nog eens € 2.640 aan kosten gemaakt worden. De totale administratieve lasten voor een aanvrager bedragen daarmee € 3.390. Er is een budget van € 60.000.000 en daarmee kunnen ongeveer 200 projecten worden gefinancierd. Dat betekent een gemiddeld subsidiebedrag van € 300.000. De verhouding tussen de administratieve last ten opzichte van de verkregen subsidie is daarmee 1,13%. Aanvragen die worden afgewezen hebben dus wel kosten gemaakt van € 750.

Nalevingskosten zijn de kosten die veehouderijondernemingen moeten maken om te voldoen aan inhoudelijke eisen uit wet- en regelgeving. Aan deze regeling zijn nauwelijks nalevingskosten verbonden. RVO kan tot en met 5 jaar na subsidievaststelling informatie aan de begunstigden vragen over het aantal gehouden dieren.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR) toetst nieuwe wet- en regelgeving. Ook deze regeling is voorgelegd aan de ATR. Het college ATR heeft naar aanleiding van de verstrekte informatie besloten om geen formeel advies uit te brengen over de voorgelegde wijzigingsregeling.

8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant. Hiermee wordt afgeweken van het beleid van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn. Dat is in dit geval gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden om spoedig subsidieaanvragen in te dienen.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma


X Noot
1

Zie Kamerstukken II 2017/2018, 28 973, nr. 200, Kamerstukken II 2017/18, 34 700, nr. 34 en de bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr. 342.

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstukken II, 2023/24, 28 973, nr. 254: Notitie WUR Mogelijkheden voor uitsluiten emissie gerelateerde negatieve effecten bij omschakeling stalsysteem.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 34 682, nr. 108.

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 30 252, nr. 34.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/23, 30 252, nr. 96.

X Noot
6

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20).

X Noot
7

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206).

X Noot
9

Kamerstukken II 2020/21, 28 286, nr. 1162 (motie lid Futselaar) en 2022/23, 36 200 XIV, nr. 67 (motie lid Vestering)

X Noot
10

Zie hierover ook hoofdstuk 3 van de toelichting bij deze wijziging van de Sbv-innovatiemodule (Stcrt. 2021, 43895, p 10).

X Noot
11

Zie Kamerstukken II, 2023/24, 35 334, nr. 285.

X Noot
12

Schatting van stikstofverliezen uit stallen op basis van de stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde mest, Groenestein, K., Goedhart, P.W., van Bruggen, C. de Jonge, I. Ogink, N. en Notitie verhouding Rav-emissiefactor en gemeten waarden volièrehuisvesting leghennen, Ellen, H., Ogink, N., Winkel, A. (voor beide documenten zie bijlagen bij Kamerstukken II, 2022/23, 29 383, nr. 406).

X Noot
13

Bijlage bij Kamerstukken II, 2023/24, 28 973, nr. 254: Notitie WUR Mogelijkheden voor uitsluiten emissie gerelateerde negatieve effecten bij omschakeling stalsysteem.

X Noot
14

Bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 28 973, nr. 254: Notitie WUR Mogelijkheden voor uitsluiten emissie gerelateerde negatieve effecten bij omschakeling stalsysteem.

X Noot
15

Wageningen University & Research (2023) Sectoranalyse melkvee – Fase 1: Overzicht integraal duurzame stalsystemen ten behoeve van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv); Wageningen University & Research (2023) Sectoranalyse varkens om implementatie van emissiearme systemen via een investeringsregeling te stimuleren); Wageningen University & Research (2023) Sectoranalyse NH3 pluimveehouderij – deskstudie naar ontwikkelingen ten aanzien van de emissie van ammoniak en mogelijkheden voor reductie; Wageningen University & Research (2023) Analyse beschikbare technieken voor integrale emissiereductie in vleeskalverstallen.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2022/23, 36 200 XIV, nr. 67 (motie lid Vestering).

X Noot
17

Wageningen University & Research (2023) Vergroten overlevingskans landbouwhuisdieren bij brand; Kamerstukken II 2023/24, 36 410-XIV, nr. 23.

X Noot
18

Zie hierover ook artikel 2.11 (zorgplicht) in het Besluit activiteiten leefomgeving en de artikelen 4.817, 4.826 t/m 4.830, en artikel 4.5 en 4.9 in de Omgevingsregeling.

X Noot
19

Wageningen University & Research (2022) Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk: Inventarisatie, analyse kritische factoren en advies voor verbetering van toepassing van ammoniak reducerende technieken; Wageningen University & Research (2023) Schatting van stikstofverliezen uit stallen op basis van de stikstof-fosfaat verhouding in afgevoerde mest: Evaluatie van de NP-methode en effect van staltype.

X Noot
20

Kamerstuk II 2020/21, 28 286, nr. 1162 (motie lid Futselaar).

X Noot
21

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 3 juli 2023, nr. WJZ/ 27530373, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 in verband met herziene EU staatssteunkaders.

Naar boven