Mededeling implementatie Richtlijn (EU) 2019/944 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (WJZ/36498048)

Betreft: Implementatie van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PbEU L158).

De Minister voor Klimaat en Energie deelt overeenkomstig aanwijzing 9.13 van de Aanwijzingen voor de regelgeving mede dat Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PbEU L158) (hierna: Richtlijn 2019/944) volledig is geïmplementeerd door middel van bestaande regelgeving.

In de transponeringstabel, welke als bijlage bij deze mededeling is opgenomen, is weergegeven op welke wijze de in artikel 71 van Richtlijn 2019/944 genoemde artikelen reeds zijn geïmplementeerd in bestaande regelgeving. Nederland werkt daarnaast aan een samenvoeging van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in een nieuwe Energiewet. Het voorgenomen wetsvoorstel voor de Energiewet zal naar verwachting op 1 januari 2025 in werking treden.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Transponeringstabel Richtlijn (EU) 2019/944 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU

Bepaling EU-regeling (Richtlijn 2019/944)

Bepaling in bestaande regeling; toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

2 (1)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen c en h, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet 1998).

Geen

 

2 (2)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel h, E-wet 1998.

Geen

 

2 (3)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel c, E-wet 1998.

Geen

 

2 (4)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel c, en 95a, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (5)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel c, en 95a, eerste lid, E-wet 1998. Het begrip “niet-huishoudelijke afnemer” valt onder het begrip “afnemer, niet zijnde een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid” van de E-wet 1998. Het begrip “afnemer” is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de E-wet 1998, waarvan onderdeel is de beschikking over een “aansluiting” op een systeem (artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet 1998). Een “afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” heeft een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 Ampère (doorgaans huishoudelijke afnemers). Een “afnemer, niet zijnde een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” heeft een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 Ampère (doorgaans niet-huishoudelijke afnemers).

Geen

 

2 (6)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel c, en 95a, eerste lid, E-wet 1998. Zie ook artikelen 95a tot en met 95f, en hoofdstuk 8, paragraaf 1, E-wet 1998. Het begrip “micro-onderneming” valt onder het begrip “afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” dat meermaals in de E-wet 1998 wordt gebruikt. Een “afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” is een afnemer met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 Ampère. Een micro-onderneming valt daar onder en zal geen grotere aansluiting hebben. Gelet op hoofdstuk 8, paragraaf 1a, (artikelen 95a t/m 95f) van de E-wet 1998 zijn daarmee aan ondernemingen die voldoen aan de definitie van “micro-onderneming” ook de materiële rechten en plichten toegekend die in de Richtlijn 2019/944, met name artikel 5, zesde lid, en artikel 14, eerste lid, zijn opgenomen.

Op grond van artikel 95b E-wet 1998 is voor micro-ondernemingen het recht bedoeld in artikel 5, zesde lid, Richtlijn 2019/944, geborgd (ingrijpen in de prijsregulering voor de levering van elektriciteit afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de E-wet 1998), waaronder micro-ondernemingen, die niet profiteren van overheidsgrijpen o.g.v. artikel 5, derde lid, Richtlijn 2019/944. In Nederland zien we dit ingrijpen ten behoeve van onder meer de micro-onderneming terug in de Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen voor kleinverbruikers 2022 (Staatscourant 2022, 28075) en in de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 (Staatscourant 2023, 34154). Binnen Nederland zijn voorts verschillende commerciële energieprijsvergelijkers actief die voor een ieder gratis te gebruiken zijn, zoals: www.independer.nl, www.gaslicht.com, www.consumentenbond.nl/energie-vergelijken, www.overstappen.nl/energie/vergelijken, www.pricewise.nl/energie-vergelijken. Daarmee is ook voor micro-ondernemingen geborgd dat zij gratis toegang hebben tot ten minste één instrument waarin het aanbod van leveranciers wordt vergeleken conform artikel 14, eerste lid, Richtlijn 2019/944.

Geen

 

2 (7)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel c, en 95a, eerste lid, E-wet 1998. Zie ook artikelen 24a, eerste lid, 95b, E-wet 1998 en artikelen 1, onderdeel a, 10 Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet. Het begrip “kleine onderneming” valt onder het begrip “afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” van de E-wet 1998. Een “afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” is een afnemer met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 Ampère. Een kleine onderneming valt daaronder omdat deze geen grotere aansluiting zal hebben. Gelet op artikel 24a, eerste lid, en artikel 95b, van de E-wet 1998 zijn daarmee voor ondernemingen die voldoen aan de definitie van “kleine onderneming” ook de materiële rechten en plichten toegekend die in de Richtlijn 2019/944, met name in artikel 12, tweede lid, en artikel 27 Richtlijn 2019/944 zijn opgenomen.

Dat een kleine onderneming conform artikel 12, tweede lid, Richtlijn 2019/944, geen overstapgerelateerde vergoeding hoeft te betalen is geborgd op grond van artikel 24a, eerste lid, van de E-wet 1998 en de daarop gebaseerde Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (Staatscourant 2004, 132). Artikel 10 van deze regeling bepaalt dat voor een kleinverbruiker geen kosten in rekening worden gebracht voor een wisseling van leverancier. Het begrip ‘kleinverbruiker’ is in artikel 1, onderdeel a, van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet gedefinieerd als een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de E-wet 1998.

Het recht op universele dienstverlening conform artikel 27 van de Richtlijn 2019/944 is geborgd op grond van artikel 95b van de E-wet 1998. Op grond van dit artikel heeft een “afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” recht op levering van elektriciteit door een leverancier met een vergunning als bedoeld in artikel 95a van de E-wet 1998 tegen redelijke tarieven en voorwaarden.

Geen

 

2 (8)

Artikelen 1, eerste lid, onderdelen c en g, 28, derde lid, 29, tweede lid, 31, eerste lid, onderdeel h, en 95a, eerste lid, E-wet 1998. Zie ook de artikelen 23, eerste lid, 24, eerste lid, 29, eerste lid, 31, eerste lid, 31c, 36, 86g, 95a, tweede lid, onderdeel d, van de E-wet 1998, artikelen 2.5, 2.16 en hoofdstuk 3 van de Netcode elektriciteit.

Alle eindafnemers (klein- en grootverbruikers) zijn vrij elektriciteit in te voeden en te verkopen. Het begrip “actieve afnemer’ valt onder het begrip afnemer zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de E-wet 1998. Vaak zal dit ook een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de E-wet zijn, te weten een afnemer met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 Ampère. In de artikelen 28, derde lid, 29, tweede lid, en 31, eerste lid, onderdeel h, van de E-wet 1998 wordt ook de beschrijving ‘afnemer die elektriciteit invoedt’ of ‘afnemer die producent is’ gebruikt.

Binnen het bestaande wettelijke kader kunnen Nederlandse afnemers zich zonder belemmering als actieve afnemer gedragen en worden aan hen ook de materiële rechten en plichten toegekend die in de Richtlijn 2019/944, met name in artikel 15 van de Richtlijn 2019/944, zijn opgenomen. Zie voor meer informatie, en de onderbouwing dat het begrip “actieve afnemer” is geïmplementeerd in nationale regelgeving, de toelichting op de implementatie van artikel 15 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Wellicht ten overvloede merkt de Nederlandse regering op dat er op grond van de E-wet 1998 geen barrières voor afnemers bestaan om actief te worden op het gebied van elektriciteitsproductie met het oog op eigen gebruik, opslag of verkoop. Dit kan bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit de artikelen 23, eerste lid, 24, eerste lid, 29, eerste lid, 31c en 86g van de E-wet 1998. Aan het installeren van zonnepanelen is – buiten de ingevolge Verordening 2016/631 geldende voorschriften inzake aansluitingen voor elektriciteitsproductie – geen voorwaarde verbonden (zie artikel 2.16 en hoofdstuk 3 van de Netcode elektriciteit). Ook groepen eindafnemers kunnen op hun gezamenlijke wooncomplexen zonnepanelen installeren en de elektriciteit daarvan gebruiken of verkopen.

Geen

 

2 (9)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (10)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel av, E-wet 1998.

Geen

 

2 (11)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen c en g, van de E-wet 1998, Titel 2 en Titel 3, en artikel 33 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek. Deelname aan een energiegemeenschap is open en vrijwillig, hiervoor zijn geen belemmeringen opgenomen. Het begrip “energiegemeenschap van burgers” valt onder het begrip afnemer, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de E-wet 1998. Dit kan ook een actieve afnemer zijn die elektriciteit produceert. Binnen het bestaande wettelijke kader functioneren vele afnemers collectief als energiegemeenschap van burgers, kunnen Nederlandse afnemers zich zonder belemmering als energiegemeenschap van burgers gedragen en worden aan hen ook de materiele rechten en plichten toegekend die in de Richtlijn 2019/944, met name in artikel 16, zijn uitgewerkt. Daarom wordt verwezen naar de toelichting op de implementatie van artikel 16 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (12)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen f en l, E-wet 1998.

Geen

 

2 (13)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (14)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (15)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel f, 95b, 95m, 95na en hoofdstuk 8, paragraaf 1a en 1c, E-wet 1998, de Gedragscode Consument en Energieleverancier 2020, en de Aanvullende verklaring dynamische energieleveranciers.

Het begrip “contract op basis van een dynamische elektriciteitsprijs” valt onder ‘leveren/levering van elektriciteit’ onder de E-wet 1998, zoals bijvoorbeeld is genoemd in artikel 1, eerste lid, onder f bij de begripsbepaling ‘leverancier: een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van elektriciteit’. De E-wet 1998 staat het leveren van elektriciteit op basis van dynamische elektriciteitsprijzen toe. Voor levering van elektriciteit aan “afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid,” van de E-wet 1998 (afnemers met een aansluiting met een doorlaatwaarde van maximaal 3*80 Ampère) of consumenten gelden wel enkele algemene voorwaarden en beperkingen die in acht moeten worden genomen. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 8, paragraaf 1a en 1c, van de E-wet 1998. Paragraaf 1a betreft ‘Vergunningen voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers’, paragraaf 1c betreft ‘Consumentenbescherming’.

Het begrip “contract op basis van een dynamische elektriciteitsprijs” is voorts gedefinieerd in de Gedragscode Consument en Energieleverancier 2020 en de Aanvullende verklaring dynamische energieleveranciers.1 Dit begrip is uitgewerkt op pagina 1 van deze Aanvullende verklaring: onder een leveringsovereenkomst met dynamische prijzen wordt (aansluitend op Richtlijn 2019/944) verstaan: “leveringsovereenkomst voor elektriciteit of gas waarbij de prijsbeweging op de spotmarkten wordt weerspiegeld. Voor elektriciteit is het interval hiervoor ieder uur, voor gas is het interval hiervoor 1 dag”. Verder wordt verwezen naar de toelichting op de implementatie van artikel 11 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (16)

Artikelen 1, eerste lid, en 95m, achtste lid, E-wet 1998, artikel 1, vijfde lid, Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders, artikel 1, achtste punt, Beleidsregel Redelijke opzegvergoedingen vergunninghouders 2023.

Het begrip “opzegvergoeding” is geïmplementeerd in artikel 95m, achtste lid, van de E-wet 1998 en omschreven als een vergoeding die bij het tussentijds beëindigen van een (leverings)overeenkomst is verschuldigd. Daarnaast is het begrip “opzegvergoeding” gedefinieerd in artikel 1, vijfde lid, van de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders2, en in artikel 1, achtste punt, van de Beleidsregel Redelijke opzegvergoedingen vergunninghouders 20233, die de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) mede gelet op artikel 95m, achtste lid, van de E-wet 1998 heeft vastgesteld; zie hiervoor Staatscourant 2023, 1492.

Geen

 

2 (17)

Artikelen 1, eerste lid, en 95m, achtste lid, E-wet 1998, artikel 10 van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet. Het begrip “overstapgerelateerde vergoeding” is geïmplementeerd in:

– artikel 10 van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (Staatscourant 2004, 132), namelijk: “Kleinverbruikers worden geen kosten in rekening gebracht voor een wisseling”, en dit wordt aldus omschreven als ‘kosten voor een wisseling (van leverancier)’; en

– artikel 95m, achtste lid, van de E-wet 1998 en valt onder de omschrijving van ‘vergoeding die bij het tussentijds beëindigen van een (leverings)overeenkomst is verschuldigd’.

Geen

 

2 (18)

Artikelen 1, eerste lid, onderdelen f, l en o, en 36 E-wet 1998, artikel 10.1, tweede lid, van de Netcode Elektriciteit.

Het begrip “aggregatie” valt onder de volgende begrippen in de E-wet 1998:

– ‘leveren / levering van elektriciteit’, zoals onder meer opgenomen in de definitie van ‘leverancier’ in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, en op vele plaatsen in de E-wet 1998;

– programmaverantwoordelijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel o van de E-wet 1998: “de verantwoordelijkheid van afnemers, niet zijnde afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, de netbeheerder van het net op zee en vergunninghouders om programma's met betrekking tot de productie, het transport en het verbruik van elektriciteit op te stellen of te doen opstellen ten behoeve van de netbeheerders en zich met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, te gedragen overeenkomstig die programma's”;

– balanceringsverantwoordelijkheid, zoals opgenomen in artikel 10.1, tweede lid, van de Netcode Elektriciteit (gebaseerd op artikel 36 van de E-wet 1998): “omvat dezelfde verantwoordelijkheid als bedoeld met het in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de E-wet 1998 gedefinieerde begrip programmaverantwoordelijkheid”.

Hierbij wordt het volgende opgemerkt. De Nederlandse elektriciteitsmarkt is een vergaand geliberaliseerde markt waarin alle afnemers (niet-huishoudelijk en huishoudelijk) vrij zijn om de belasting of de opgewekte elektriciteit van verschillende afnemers voor de verkoop, koop of veiling op een elektriciteitsmarkt te combineren. Het wettelijk stelsel is zodanig ingericht dat belemmeringen daarvoor worden weggenomen. Het institutionaliseren van een specifiek recht voor marktdeelnemers om deze activiteit uit te voeren is daardoor niet nodig omdat de materiële invulling van dit recht volgt uit de onbelemmerde vrijheid van afnemers om privaatrechtelijke afspraken te maken. Verder wordt verwezen naar de implementatie van artikel 17, evenals artikelen 13, tweede en derde lid, 15, tweede lid, onderdeel b, 16 en 31, achtste lid, van Richtlijn 2019/944.

Geen

 

2 (19)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen f, h en av, E-wet 1998, en de Netcode elektriciteit. Het begrip “onafhankelijke aankoopgroepering” valt onder de volgende begrippen in de E-wet 1998:

– leverancier, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel f: “een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het leveren van elektriciteit”;

– handelaar, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel h: “een organisatorische eenheid die zich bezighoudt met het sluiten van overeenkomsten betreffende de koop en verkoop van elektriciteit”;

– marktdeelnemer, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel av: “een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van verordening 1227/2011”;

– BRP (balanceringsverantwoordelijke) zoals opgenomen in de Netcode elektriciteit (gebaseerd op artikel 36 van de E-wet 1998).

Binnen het bestaande wettelijke kader kunnen marktpartijen zoals hierboven genoemd functioneren als onafhankelijke aankoopgroepering. De normen inzake de onafhankelijke aankoopgroepering, uitgewerkt in artikel 17 van Richtlijn 2019/944, zijn in Nederland functioneel van kracht. Daarom wordt verwezen naar de implementatie van artikel 17 van Richtlijn 2019/944.

Geen

 

2 (20)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel o, en 16, eerste lid, onderdeel c, E-wet 1998, en de Netcode elektriciteit (artikelen 2.4, twaalfde lid, 2.16, derde lid, onderdelen c en e, paragraaf 4.2, artikelen 5.7, 9.26, zevende lid, 10.1, tweede lid, 10.2, derde lid, paragrafen 10.2 en 10.3, en hoofdstuk 13). Het begrip “vraagrespons” valt onder de begrippen:

– “leveren van vraagsturing”, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c, E-wet 1998 en artikelen 2.4, twaalfde lid, 2.16, derde lid, onderdelen c en e, paragraaf 4.2, artikelen 5.7, en 9.26, zevende lid, en hoofdstuk 13 van de Netcode elektriciteit;

– “programmaverantwoordelijkheid” / “balanceringsverantwoordelijkheid”, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de E-wet 1998 en opgenomen in artikel 10.1, tweede lid, en paragraaf 10.2 van de Netcode elektriciteit: “de verantwoordelijkheid van afnemers, niet zijnde afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, de netbeheerder van het net op zee en vergunninghouders om programma's met betrekking tot de productie, het transport en het verbruik van elektriciteit op te stellen of te doen opstellen ten behoeve van de netbeheerders en zich met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, te gedragen overeenkomstig die programma's”; en

– “energieprogramma”, zoals opgenomen in artikel 10.2, derde lid, en paragraaf 10.3 van de Netcode Elektriciteit: “een door een BRP opgesteld en bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ingediend programma dat voor elke onbalansverrekeningsperiode in een etmaal bevat:

(i) de positie;

(ii) het intern commercieel handelsprogramma;

(iii) het extern commercieel handelsprogramma.”

Hierbij wordt het volgende opgemerkt. De Nederlandse elektriciteitsmarkt is een vergaand geliberaliseerde markt waarin alle afnemers (niet-huishoudelijk en huishoudelijk) vrij zijn om vraagrespons, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2019/944, in te zetten. Het wettelijk stelsel is zodanig ingericht dat belemmeringen daarvoor worden weggenomen. Het opnemen van een specifieke definitie hiervan is niet nodig omdat de materiële invulling van dit recht volgt uit de onbelemmerde vrijheid van afnemers om privaatrechtelijke afspraken te maken. Verder wordt verwezen naar de implementatie van artikel 17 van Richtlijn 2019/944; zie verder ook de reactie bij de artikelen 3, eerste lid, 13, tweede en derde lid, 15, 31, achtste lid, en 32, eerste lid, van Richtlijn 2019/944.

Geen

 

2 (21)

Artikel 1, eerste lid, hoofdstuk 8, paragraaf 1ba, E-wet 1998 (met name artikel 95lb, onderdeel e, en 95lc), en het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie (met name artikelen 3, tweede lid, 4, 6, 7, 10 en 11). Het begrip “factureringsinformatie” is opgenomen in hoofdstuk 8, paragraaf 1ba, van de E-wet 1998: “facturering en informatieverstrekking”, met name artikel 95lb, onderdeel e, en 95lc van de E-wet 1998 (“informatie die netbeheerders, leveranciers of handelaren verstrekken in (…) rekeningen (…)”) en is verder uitgewerkt in het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, met name de artikelen 3, tweede lid, 4, 6, 7, 10 en 11. De materiële eisen die worden gesteld aan facturen en factureringsinformatie, zoals opgenomen in artikel 18 en Bijlage I, zijn opgenomen in de Nederlandse regelgeving. Daarom wordt verwezen naar de implementatie van artikel 18 en Bijlage I van Richtlijn 2019/944.

Geen

 

2 (22)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel af, 26ae, tweede lid, onderdeel a, 26ae, elfde lid, 31, en 95ca E-wet 1998, artikel 11 Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, paragraaf 4.2.1 en afdeling 4.3 en 5.2 van de Meetcode Elektriciteit (onder andere artikel 4.2.1.1) in combinatie met de Begrippencode elektriciteit. Het begrip “conventionele meter” valt onder de begrippen:

– “meetinrichting”, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel af, van de E-wet 1998: “het gehele samenstel van apparatuur dat ten minste tot doel heeft de uitgewisselde elektriciteit te meten”;

– “bestaande meetinrichting” zoals opgenomen in artikel 26ae, tweede lid, onderdeel a, van de E-wet 1998 en artikel 11 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen; en

– “niet op afstand uitleesbare meetinrichting” zoals opgenomen in artikel 26ae, elfde lid, van de E-wet 1998 en afdeling 4.2.1 (“eisen aan niet op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichtingen”) van de Meetcode Elektriciteit in combinatie met de Begrippencode elektriciteit.

In artikel 4.2.1.1 van de Meetcode Elektriciteit staat dat de niet op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting tellerstanden weergeeft voor één of twee telwerken (enkeltelwerk respectievelijk normaaltelwerk en laagtelwerk) per energierichting met bijbehorende vermenigvuldigingsfactoren. Verder wordt verwezen naar de implementatie van artikel 22 van Richtlijn 2019/944.

Geen

 

2 (23)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel af, 26ae, 26af en 26ah, 31, eerste lid, onderdeel b, en 95la, eerste lid, E-wet 1998, Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (met name artikel 4), en artikel 2.3.1, afdeling 2.4, paragraaf 4.2.2 en afdeling 4.3 (paragraaf 4.3.4 en paragraaf 4.3.5) van de Meetcode elektriciteit, en artikel 1.1 van de Begrippencode Elektriciteit.

Het begrip ”slimme-metersysteem” valt onder de begrippen:

– “meetinrichting”, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel af, van de E-wet 1998: “het gehele samenstel van apparatuur dat ten minste tot doel heeft de uitgewisselde elektriciteit te meten”; en

– ”op afstand uitleesbare meetinrichting”, zoals opgenomen in de artikelen 26ae, 26af en 26ah, van de E-wet 1998, het op artikel 95la, eerste lid, van de E-wet 1998 gebaseerde Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (met name artikel 4), en afdeling 4.2.2. (“eisen aan op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichtingen”) van de op artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet 1998 gebaseerde Meetcode elektriciteit;

– “grootverbruikmeetinrichtingen”, zoals opgenomen in paragraaf 4.3 (“eisen aan grootverbruikmeetinrichtingen”) van de Meetcode elektriciteit (gebaseerd op artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet 1998).

Voor ‘kleinverbruikers’ (‘afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid’, van de E-wet 1998) zijn de eisen waar een ‘meetinrichting voor elektriciteit’ (= inclusief de ‘op afstand uitleesbare meetinrichting’) aan moet voldoen opgenomen in artikel 4 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen. Hierin is onder andere bepaald dat de meetinrichting in staat is om (i) invoeding en verbruik apart te registreren en (ii) dagelijks de kwartierwaarden op afstand met de netbeheerder uit te wisselen. In aanvulling hierop bevat artikel 1.1 van de Begrippencode Elektriciteit een definitie voor de ‘op afstand uitleesbare kleinverbruikmeetinrichting’, namelijk een meetinrichting die voldoet aan het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (zie hiervoor).

Voor grootverbruikers (‘afnemers, niet zijnde afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid', van de E-wet 1998) liggen alle voorschriften vast in de technische codes van de ACM, meer in het bijzonder paragraaf 4.3 van de Meetcode Elektriciteit (‘eisen aan de grootverbruikmeetinrichtingen’). De Begrippencode Elektriciteit in combinatie met de Meetcode Elektriciteit hanteert de volgende begrippen:

1. Telemetrie-grootverbruikmeetinrichting: een meetinrichting die voldoet aan de in afdeling 4.3.5 van de Meetcode elektriciteit genoemde eisen;

2. Profiel-grootverbruikmeetinrichting: een meetinrichting die voldoet aan de in afdeling 4.3.4 van de Meetcode elektriciteit genoemde eisen;

De ‘telemetrie-grootverbruikmeetinrichting’ registreert de energierichtingen (invoeding en verbruik) minstens per kwartier (par. 4.3.5) en wordt dagelijks op afstand uitgelezen (par. 5.3). De ‘profiel-grootverbruikmeetinrichting’ meet ook de energierichtingen en wordt op afstand uitgelezen, maar minder frequent (minstens 1x per maand, zie par. 5.2). Verder wordt verwezen naar de implementatie van de artikelen 19, 20 en 21 en bijlage II van Richtlijn 2019/944.

Geen

 

2 (24)

Artikelen 1, eerste lid, 26ab, vierde en vijfde lid, en 31, eerste lid, onderdeel b, E-wet 1998, artikel 4, eerste lid, onderdeel h, en vierde lid, Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, artikel 2.4.1, paragraaf 4.3, artikel 2.6.3 Meetcode elektriciteit, paragraaf 9.1 Informatiecode Gas en Elektriciteit, artikel 6 Regeling gegevensbeheer en afdracht elektriciteit en gas. Het begrip “‘interoperabiliteit” is opgenomen in:

– artikel 4, vierde lid, van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen waarin is opgenomen dat de meetinrichting voor elektriciteit, waaronder de ‘op afstand uitleesbare meetinrichting’, geschikt is om “daarop applicaties aan te sluiten bij de afnemer en met die applicaties informatie op zodanige wijze uit te wisselen, dat die uitgewisselde informatie leesbaar en bruikbaar is voor degene die gerechtigd is tot het verwerken van die informatie.” Daarnaast bepaalt artikel 4, eerste lid, onderdeel h, dat het voor de netbeheerder mogelijk moet zijn om gegevens op afstand uit te wisselen, zodat hij ze kan lezen en gebruiken. Conform artikel 26ab, vierde en vijfde lid, van de E-wet 1998 kunnen deze meetgegevens ook op basis van toestemming met derden worden gedeeld;

– paragraaf 4.3 (‘eisen aan de grootverbruikmeetinrichtingen’) van de Meetcode elektriciteit (gebaseerd op artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet 1998). Grootverbruikers zijn wettelijk verplicht om een geschikte meetinrichting te hebben, dit zijn primair telemetrie-grootverbruikmeetinrichting (artikel 2.4.1 en paragraaf 4.3 Meetcode Elektriciteit). Voor het beheer en de metingen zelf dienen grootverbruikers een meetverantwoordelijke partij in huren (artikel 2.6.3 van de Meetcode Elektriciteit). Naast de wettelijke gereguleerde gegevensuitwisseling (op basis van de Meetcode Elektriciteit en Informatiecode Gas en Elektriciteit4) maken grootverbruikers dan individuele afspraken met hun meetverantwoordelijke partij (als ingehuurde dienstverlener) over data-toepassingen, data-analyse, etc. De grootverbruiker is hierbij zelf in de lead;

– Artikel 6 van de Regeling gegevensbeheer en afdracht elektriciteit en gas5 (“een open, uniforme standaard” voor de uitwisseling van en toegang tot gegevens), i.c.m. paragraaf 9.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas, met name ‘regels voor de elektronische uitwisseling van (meet)gegevens’, ‘procedures en specificaties van de te gebruiken communicatiesystemen’, ‘berichtspecificaties voor de (elektronische) gegevensuitwisseling’ en ‘communicatieprotocollen voor de gegevensuitwisseling’.

Verder wordt verwezen naar de implementatie van de artikelen 19 en 21 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (25)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel o, E-wet 1998 en hoofdstukken 9 en 10 Netcode elektriciteit.

Geen

 

2 (26)

Artikelen 1, eerste lid, en 26ab, vijfde lid, E-wet 1998, artikel 4, eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, artikel 4.3.5.1. Meetcode elektriciteit, paragraaf 13.3 Netcode Elektriciteit. Het begrip “bijna-realtime” in de context van slimme metersystemen is opgenomen in de volgende bepalingen:

– artikel 26ab, vijfde lid, van de E-wet 1998: “meetgegevens per kwartier”;

– artikel 4, eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen: ‘actuele meterstanden voor de verschillende tariefperioden’, ‘ten minste elk kwartier’ en ‘geschikt om applicaties aan te sluiten (…) en met die applicaties informatie op zodanige wijze uit te wisselen dat die uitgewisselde informatie leesbaar en bruikbaar is voor degene die gerechtigd is tot het verwerken van die informatie’; in de praktijk is dit de zogenaamde P1-poort waardoor middels een applicatie/dongel realtime data kan worden uitgelezen;

– artikel 4.3.5.1. van de Meetcode elektriciteit: ‘de onbalansverrekeningsperiode’; en

– onbalansverrekeningsperiode, zoals opgenomen in de Begrippencode elektriciteit: “de tijdseenheid waarmee de onbalansverrekening plaatsvindt, te weten 15 minuten, ofwel per klokkwartier”.

Daarnaast wordt verwezen naar paragraaf 13.3 van de Netcode Elektriciteit (‘realtimegegevens’). Verder wordt verwezen naar de implementatie van de artikelen 20 en 21 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (27)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998, artikel 6, eerste lid, van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, artikel 13.37 van de Netcode elektriciteit, artikelen 4.3.6.14, 4.3.6.15, 5.1.2, 5.2.9 en 5.3.6 en Bijlage 3 van de Meetcode elektriciteit.

Het begrip “beste beschikbare technieken” is opgenomen in de volgende bepalingen:

– artikel 6, eerste lid, van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen: “de internationale stand van de techniek”;

– artikel 13.37 van de Netcode elektriciteit (de van toepassing zijnde onderdelen van de internationale normreeks IEC 61850: ‘Communication networks and systems for power utility automation'); en

– artikelen 4.3.6.14, 4.3.6.15, 5.1.2, 5.2.9 en 5.3.6 en Bijlage 3 van de Meetcode elektriciteit.

Verder wordt verwezen naar de implementatie van artikel 20 en bijlage II van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (28)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen i, k en aq, E-wet 1998.

Geen

 

2 (29)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel k, en 10, negende lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (30)

Artikelen 1, eerste lid, 68, 95la, eerste lid, en 95lc E-wet 1998, de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie (met name artikelen 5 en 6), het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (met name artikel 4), en afdeling 4.2.2 en paragraaf 4.3 Meetcode elektriciteit.

De definitie van “energie-efficiëntie” is sinds de publicatie van Richtlijn 2012/27/EU in 2012 ongewijzigd gebleven en deze richtlijn (en de daarop volgende herschikkingen) is onder meer nationaal geïmplementeerd in de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, die per 23 juli 2021 is vervangen door de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie.6 Voor het begrip energie-efficiëntie wordt in officiële nationale documenten verwezen naar de EU-definitie. Een voorbeeld hiervan is de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet Implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie teneinde een grondslag op te nemen voor de energie-audit.

Zie met name artikel 6 i.c.m. artikel 5 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie in combinatie met:

– artikel 95lc van de E-wet 1998 en het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht; en

– artikel 95la, eerste lid, van de E-wet 1998 en het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (met name artikel 4), en afdeling 4.2.2 en paragraaf 4.3 van de Meetcode elektriciteit.

Daarnaast valt het begrip energie-efficiëntie onder de terminologie doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord gebruik van elektriciteit, zoals bedoeld in artikel 68 van de E-wet 1998. Verder wordt verwezen naar de implementatie van artikelen 15, tweede lid, onderdeel c, 19, 20, 32, en 40, vijfde lid, van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (31)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen t en u, E-wet 1998.

Geen

 

2 (32)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c, g en ah, E-wet 1998.

Geen

 

2 (33)

Artikelen 1, eerste lid, 95la en 95lb E-wet 1998, artikel 1, derde punt, van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen.

Het begrip “oplaadpunt” is geïmplementeerd in artikel 1, derde punt, van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen7. Dit Besluit is gebaseerd op artikelen 95la en 95lb van de E-wet 1998. Verder wordt verwezen naar de implementatie van artikel 33 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (34)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen i, j, en k, E-wet 1998.

Geen

 

2 (35)

Artikelen 1, eerste lid, onderdelen i, j, en k, en 10 E-wet 1998.

Geen

 

2 (36)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel c, E-wet 1998.

Geen

 

2 (37)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen g, o, en ah, E-wet 1998.

Geen

 

2 (38)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel g, E-wet 1998.

Geen

 

2 (39)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen as en at, E-wet 1998.

Geen

 

2 (40)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (41)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel ar, E-wet 1998.

Geen

 

2 (42)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (43)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998. Het begrip “kleinschalig verbonden systeem” is niet als aparte begripsbepaling opgenomen in de Nederlandse regelgeving omdat dergelijke systemen in Nederland niet bestaan en er geen materiële normen worden gesteld in Richtlijn 2019/944 inzake “kleinschalig verbonden systemen”. Alleen artikel 66 van Richtlijn 2019/944 noemt kleinschalig verbonden systemen, maar dit is niet van toepassing op Nederland.

Geen

 

2 (44)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel p, E-wet 1998, H9 Netcode elektriciteit.

Geen

 

2 (45)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel p, E-wet 1998, H10 Netcode elektriciteit.

Geen

 

2 (46)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel p, E-wet 1998, H10 Netcode elektriciteit.

Geen

 

2 (47)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel o, E-wet 1998.

Geen

 

2 (48)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel p, 31, eerste lid, onderdelen c, g en i, en 36 E-wet 1998, artikelen 6.3, eerste lid, 9.10, tweede lid, onderdeel f, 9.15, vijfde lid, 9.23, 9.28, tweede lid, 14.4, achtste lid, paragraaf 10.8, en bijlage 5 Netcode Elektriciteit. Het begrip “ondersteunende dienst” is onderdeel van de begrippen:

– balanceringsdiensten als bedoeld in paragraaf 10.8 van de Netcode Elektriciteit;

– blackstartmogelijkheden en blindstroominjecties als bedoeld in artikel 9.28, tweede lid, en bijlage 5 van de Netcode Elektriciteit;

– stationaire blindvermogenscompensatiemiddelen en levering of opname van blindvermogen als bedoeld in artikel 9.15, vijfde lid, van de Netcode Elektriciteit;

– kortsluitvermogen en kortsluittijd als bedoeld in artikelen 9.10, tweede lid, onderdeel f, en 14.4, achtste lid, van de Netcode Elektriciteit;

– leveren van synthetische inertie als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, van de Netcode Elektriciteit;

– initiële FCR-verplichting als bedoeld in artikel 9.23 van de Netcode Elektriciteit.

De materiële normen inzake deze definities, opgenomen in artikel 17 tweede lid, artikel 31, artikel 38, tweede lid, onderdeel a, en artikel 40 van Richtlijn 2019/944 zijn in de implementatie van deze artikelen uitgewerkt. Voor zover sprake is van ondersteunende diensten en niet-frequentiegerelateerde, ondersteunende diensten van DSB’s en TSB’s zijn deze uitgewerkt in methoden en voorwaarden die zijn voorgesteld door systeembeheerders en zijn goedgekeurd op grond van respectievelijk artikelen 31 en 36 van de E-wet 1998: de Netcode Elektriciteit.

Geen

 

2 (49)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel p, 31, eerste lid, onderdelen c en g, en 36 E-wet 1998, artikelen 6.3, eerste lid, 9.10, tweede lid, onderdeel f, 9.15, vijfde lid, 9.23, 9.28, tweede lid, 14.4, achtste lid, en bijlage 5 Netcode Elektriciteit. Zie voor het begrip “niet-frequentiegerelateerde ondersteunende dienst” de toelichting bij de implementatie van artikel 2 (48) van Richtlijn 2019/944, uitgezonderd balanceringsdiensten, in deze transponeringstabel.

Geen

 

2 (50)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (51)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998. Het begrip “volledig geïntegreerde netwerkcomponenten” is op dit moment nog niet als aparte begripsbepaling opgenomen in de Nederlandse regelgeving. Hier is geen noodzaak toe omdat deze term slechts relevant is voor zover sprake is van een ontheffing van de verplichting om niet-frequentiegerelateerde ondersteunende diensten volgens transparante, niet-discriminerende en marktgerichte procedures aan te kopen, wat niet van toepassing is in Nederland (zie artikel 31, zevende lid en artikel 40, zevende lid van Richtlijn 2019/944) en voor zover sprake is van afwijking van de verboden in artikel 36, eerste lid, of artikel 54, tweede lid, van Richtlijn 2019/944 waar nu niet voor gekozen wordt (artikel 36, tweede en vierde lid en artikel 54, tweede en vijfde lid van Richtlijn 2019/944).

Geen

 

2 (52)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (53)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (54)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998 en artikel 26 Mededingingswet.

Geen

 

2 (55)

Artikel 1, eerste lid, onderdeel r, E-wet 1998.

Geen

 

2 (56)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

2 (57)

Artikelen 1, eerste lid, onderdelen f, g, h, k, l en av, en 10b E-wet 1998. Het begrip “elektriciteitsbedrijf” is op dit moment nog niet als aparte begripsbepaling opgenomen in de Nederlandse regelgeving. Dit is niet nodig omdat materiële normen opgenomen in de Richtlijn 2019/944 op andere wijzen zijn geborgd of niet relevant zijn binnen het Nederlandse, juridische kader. De norm genoemd in artikel 10, derde lid, onderdeel h, geldt inzake leveranciers (zoals ook bedoeld in de aanhef van het derde lid van dit artikel). Voor toepasselijkheid van de norm opgenomen in artikel 13, eerste lid, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13 van de Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel. De normen opgenomen in artikelen 35 en 45 van Richtlijn 2019/944 zijn in Nederland niet relevant omdat de DSB’s en TSB’s in Nederland volledig eigendomsontvlochten zijn, per artikel 10b van de E-wet 1998.

Geen

 

2 (58)

Artikel 1, eerste lid, onderdelen ad en ae, E-wet 1998.

Geen

 

2 (59)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998, artikel 1.1 Begrippencode elektriciteit, de Netcode elektriciteit (waaronder artikel 2.16 en 9.32 van de Netcode elektriciteit). De definities van “energieopslag” en energieopslagfaciliteit zijn samen verwerkt in artikel 1.1 van de Begrippencode elektriciteit in het begrip “elektriciteitsopslageenheid” en komt terug in diverse bepalingen in de Netcode elektriciteit.

Geen

 

2 (60)

Artikel 1, eerste lid, E-wet 1998, artikel 1.1 van de Begrippencode elektriciteit, Netcode elektriciteit (waaronder artikel 2.16 en 9.32 van de Netcode elektriciteit).

De definities van energieopslag en “energieopslagfaciliteit” zijn samen verwerkt in artikel 1.1 van de Begrippencode elektriciteit in het begrip “elektriciteitsopslageenheid” en komt terug in diverse bepalingen in de Netcode elektriciteit.

Geen

 

3, eerste, derde en vierde lid

Artikelen 10Aa, 10b, 11, 11a, tweede lid, 16, eerste lid, onderdelen k en l, tweede lid, onderdelen c, g, h, i en k, zesde en elfde lid, 21, 23, 24, 24a, 31, eerste lid, 36, eerste lid, 79, tweede en derde lid, 86g, 95b, eerste lid, 95c, eerste lid, 95lb, 95lc, 95m, eerste en tweede lid, en 96 van de E-wet 1998, artikelen 8 tot en met 10a van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, en Meetcode elektriciteit.

Nederland heeft één van de meest geliberaliseerde energiemarkten van Europa. De basis hiervoor is gelegd in de E-wet 1998, maar veel is ook geregeld in nationale codes die door de ACM zijn vastgesteld. Deze regelgeving bevat geen onnodige belemmeringen voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (is volledig vrij), de consument kan kiezen uit een groot aantal leveranciers die concurrerende diensten aanbieden. Er zijn onafhankelijke aanbieders van vraagrespons. Er wordt veel geïnvesteerd in kleinschalige duurzame opwek en in energieopslag. Nederland heeft relatief veel elektrische auto’s en veel laadinfrastructuur. Dat geldt ook voor interconnectieverbindingen met ander landen.

Gelet op de veelheid aan onderwerpen gaat het te ver om artikelen te noemen bij al deze onderwerpen. In Nederland is al jaren sprake van een concurrerende op de consument gerichte, niet-discriminerende elektriciteitsmarkt. Daarmee voldoet Nederland aan de verplichting zoals opgenomen in het eerste, derde en vierde lid.

n.v.t.

 

3, tweede lid

Artikelen 10Aa, 10b, 11, 11a, tweede lid, 16, eerste lid, onderdelen k en l, tweede lid, onderdelen c, g, h, i en k, zesde en elfde lid, 21, 23, 24, 24a, 31, eerste lid, 36, eerste lid, 79, tweede en derde lid, 86g, 95b, eerste lid, 95c, eerste lid, 95lb, 95lc, 95m, eerste en tweede lid, en 96 van de E-wet 1998, artikelen 8 t/m 10a van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, en de Meetcode elektriciteit.

Het interconnectiestreefcijfer voor 2030 is gerealiseerd. In artikel 4, onder d), punt 1), van Verordening (EU) 2018/1999 is het interconnectiestreefcijfer voor elektriciteit van ten minste 15% in 2030 neergelegd. Nederland voldoet aan dit streefcijfer, zoals ook is vastgelegd in paragraaf 3.4.1 van het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK).8 In Nederlandse wet- en regelgeving hoeft dus niet apart worden opgenomen dat de regering bij ontwikkeling van nieuwe interconnectoren rekening moet houden met deze streefcijfers, aangezien dit geen effect sorteert.

n.v.t.

 

3, vijfde lid

Artikelen 1, vijfde lid, 10Aa, zesde en achtste lid, 10b, 17c, 73, 76, 77a, 86f, en 95k, vijfde lid, van de E-wet 1998, het Besluit uitvoering onafhankelijkheidseisen energierichtlijn9, artikelen 15, tweede lid, onderdeel c, en 17 van de Regeling afnemers monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, artikel 1.5 van de Netcode elektriciteit.

Behoeft geen implementatie in verband met het territorialiteitsbeginsel van wetgeving in Nederland. In het algemeen geldt dat de bepalingen in de E-wet 1998 een territoriale werkingssfeer hebben en van toepassing zijn op alle betreffende marktdeelnemers die activiteiten ontplooien op de Nederlandse elektriciteitsmarkt en dus ook voor marktdeelnemers uit derde landen. Bijvoorbeeld de verplichtingen voor leveranciers, handelaren en programma-/balanceringsverantwoordelijken gelden ongeacht hun vestigingsplaats ten aanzien van afnemers die in Nederland een aansluiting op het elektriciteitsnet hebben. Dat is niet expliciet bepaald maar volgt wel uit de aard en strekking van de E-wet 1998. Hetzelfde territorialiteitsbeginsel geldt voor de Nederlandse wetgeving betreffende milieu en veiligheidsbeleid en ruimtelijke ordening. Voor enkele specifieke situaties zijn voorts wel bijzondere bepalingen opgenomen:

– artikel 1, vijfde lid, E-wet 1998 (toepasselijkheid E-wet 1998 op netwerk en productie-installaties op zee);

– artikel 10Aa, zesde en achtste lid, E-wet 1998 en het Besluit uitvoering onafhankelijkheidseisen energierichtlijn10 (met betrekking tot zeggenschap over de eigenaar van een landsgrensoverschrijdend net of een interconnectorbeheerder en de werking en exploitatie van een landsgrensoverschrijdend net dat de grens met een derde land overschrijdt);

– artikelen 10b en 17c van de E-wet 1998 en het Besluit uitvoering onafhankelijkheidseisen energierichtlijn (beperkingen netbeheerder en met die netbeheerder in een groep verbonden rechtspersonen of vennootschappen voor activiteiten in Nederland);

– artikelen 73, 76 en 77a van de E-wet 1998 (met betrekking tot garanties van oorsprong);

– artikel 86f van de E-wet 1998 (met betrekking tot meldingsplicht wijziging zeggenschap productie-installaties);

– artikel 95k, vijfde lid, van de E-wet 1998 en artikelen 15, tweede lid, onderdeel c, en 17 van de Regeling afnemers monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (met betrekking tot opwekkingsgegevens van geïmporteerde en in Nederland verhandelde of geleverde elektriciteit);

– artikel 1.5 van de Netcode elektriciteit (met betrekking tot eisen aan materialen en producten uit andere EU-lidstaten of derde landen).

n.v.t.

 

4

Artikelen 86g E-wet 1998, en artikel 2.5 e.v. van de Netcode elektriciteit.

Geen

 

5, eerste lid

Artikel 95b, eerste lid, E-wet 1998 en de Mededingingswet.

Geen

 

5, tweede lid

Artikelen 16, achtste lid, en 95b, E-wet 1998, en de Regeling

afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas.

Geen

 

5, derde t/m tiende lid

Artikel 95b, tweede t/m zesde lid, E-wet 1998.

Lidstaten kunnen onder strikte

voorwaarden ingrijpen in de prijsstelling voor energiearme

of kwetsbare huishoudelijke afnemers.

De ACM heeft tot nog toe geen gebruik gemaakt van de bevoegdheden bedoeld in artikel 95b, derde t/m zesde lid, E-wet 1998.

6, tweede lid

Artikelen 24, tweede lid, 5, eerste lid, en 51, E-wet 1998.

Geen

 

6, derde lid

Artikel 7a E-wet 1998, artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking.

Artikel 6, derde lid, van Richtlijn 2019/944 is alleen van toepassing indien de lidstaat gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16, vierde lid, biedt om een energiegemeen-schap van burgers toe te staan distributienetten te beheren.

In Nederland is op grond van artikel 7a van de E-wet 1998 een aantal experimenten gestart waarbinnen een energie-gemeenschap van burgers op beperkte schaal een net kan beheren. Binnen deze experimenten moet derden-toegang en toegang tot geschillen-beslechting worden geborgd.

7, eerste lid

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel ar, en 9h, E-wet 1998.

Geen

 

7, eerste lid, punt b)

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel ar, en 9h, E-wet 1998. Op grond van artikel 9h van de E-wet 1998 is bevoorrading van individuele of collectieve afnemer(s) mogelijk. Het is echter aan de desbetreffende producent of leverancier om melding te maken van de directe lijn bij de toezichthouder. Voor implementatie van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn 2019/944 is niet noodzakelijk dat de melding gedaan wordt door de (collectieve) afnemer(s).

Geen

 

8, tweede lid, waaronder onderdelen j en l, en derde lid

Artikelen 3.26, 3.28, 3.33 en 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening, artikelen 9b, 9e, 16, eerste en tweede lid, van de E-wet 1998, artikelen 1.1, tweede lid, onderdelen a, b en c, 7.16 tot en met 7.20, H16 en H16a, en paragraaf 16.2.1.2 van de Wet milieubeheer, de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage: onderdeel D, punt 22.1 van het Besluit milieueffectrapportage, artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Waterwet en de Wet natuurbescherming, artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 2 van de Klimaatwet, het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan 2021–2030 ingevolge Verordening 2018/1999, en de regionale energiestrategieën (RES), ondersteund door het Nationaal Programma RES 11, en artikelen 2, 3 en 3a van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie.

De Nederlandse regering heeft de eerdere communicatie toegespitst op artikel 8, lid 2, onder j) en l), van Richtlijn 2019/944 omdat enkel die onderdelen zijn gewijzigd ten opzichte van Richtlijn 2009/73. Zoals ook blijkt uit artikel 71 van Richtlijn 2019/944, behoeven enkel de onderdelen j) en l) van artikel 8, tweede lid, omzetting in nationaal recht. Artikel 8 van Richtlijn 2019/944 draagt lidstaten op om bij het vaststellen van criteria voor vergunningverlening voor de bouw van nieuwe elektriciteitsproductiecapaciteit rekening te houden met een aantal belangen, waaronder de bijdrage van de productiecapaciteit aan het bereiken van het algemene streefcijfer van de Unie van een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van minstens 32% in het bruto eindverbruik van energie in de Unie in 2030 als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (onderdeel j) en de alternatieven voor de opbouw van nieuwe productiecapaciteit, zoals vraagresponsoplossingen en energieopslag (onderdeel l). Voor de realisatie van productiecapaciteit is een besluit voor de ruimtelijke inpassing en een omgevingsvergunning voor milieu nodig en – afhankelijk van het project – toestemmingen voor andere aspecten, zoals water en natuur. Onderdeel van de procedure is het opstellen van een milieueffectrapportage door de initiatiefnemer, waarin hij de ‘redelijkerwijs in beschouwing te nemen’ alternatieven voor zijn project dient te onderzoeken. Verder is een vergunning van de Nederlandse emissieautoriteit (NEa) nodig voor het exploiteren van een broeikasgasinstallatie.

Voor productiecapaciteit vanaf een bepaald vermogen vindt de ruimtelijke inpassing plaats met een Rijks- of provinciaal inpassingsplan, waarbij de Minister, of in voorkomend geval de provinciale staten (PS, het bestuur van de provincie), de coördinatie van alle benodigde besluiten (ruimtelijke inpassing én overige besluiten waaronder vergunningverlening) op zich neemt. Op dit moment zijn de inpassingsplannen en de coördinatie geregeld in artikelen 3.26, 3.28, 3.33 en 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening, in combinatie met artikelen 9b en 9e van de E-wet 1998. Onder de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 januari 2024) gaat deze besluitvorming plaatsvinden aan de hand van het projectbesluit (afdeling 5.2 Omgevingswet). De procedure voor de milieueffectrapportage is gebaseerd op artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de Wet milieubeheer, in combinatie met de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage: onderdeel D. punt 22.1 van het Besluit milieueffectrapportage. De benodigde vergunningen worden thans verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Waterwet en de Wet natuurbescherming, waarvan de hier relevante onderdelen ook zullen opgaan in de Omgevingswet (afdeling 5.1 Omgevingswet). De vergunning van de NEa wordt verleend op grond van paragraaf 16.2.1.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel blijft bestaan in de Wet milieubeheer en gaat niet op in de Omgevingswet.

Geen

 
 

De Minister of PS zullen nut en noodzaak van de inpassing van de bouw moeten motiveren bij de voorbereiding en vaststelling van het inpassingsplan. Op grond van artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is het bestuursorgaan verplicht om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren en weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af. Hieruit volgt dat de Minister en PS rekening moeten houden met nationaal klimaat- en energiebeleid, waaronder de doelstellingen voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en het beleid rond alternatieven voor aanleg of uitbreiding van productiecapaciteit. Dit beleid is onder meer neergelegd in het Klimaatplan als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Klimaatwet, het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan 2021–2030 ingevolge Verordening 2018/1999, en de regionale energiestrategieën (RES), ondersteund door het Nationaal Programma RES12. In artikel 2, tweede lid, van de Klimaatwet is vastgelegd dat Nederland streeft naar een volledige CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. Met de Kamerbrief van 26 april jl. heeft het Kabinet voor een scherpere doelstelling gekozen: namelijk een volledig klimaatneutrale elektriciteitssector in 2035 (zie Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming13).

Het toetsingskader voor de omgevingsvergunning voor milieu is neergelegd in artikel 2.14 van de Wabo. Op grond van dit artikel dient het bevoegd gezag bij de beoordeling van de aanvraag onder andere de volgende onderdelen/aspecten te betrekken: de gevolgen voor het milieu en de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu van de aangevraagde activiteit te voorkomen, dan wel zo veel mogelijk te beperken. Het begrip ‘gevolgen voor het milieu’ onder 2° en ‘bescherming van het milieu’ onder 3° en 5° moet ruim worden opgevat. Hieronder vallen de gevolgen voor het klimaat en gevolgen die verband houden met het verbruik van energie (zie artikel 1.1, tweede lid, onderdelen a en b, Wet milieubeheer). Onder ‘bescherming van het milieu’ wordt ook de zorg voor een zuinig gebruik van energie verstaan (zie artikel 1.1, tweede lid, onderdeel c, Wet milieubeheer). Het bevoegd gezag dient bij de beslissing op de aanvraag te motiveren op welke wijze deze aspecten de inhoud van het besluit hebben beïnvloed.

Voorts is er wetgeving die productie van elektriciteit met gebruikmaking van fossiele bronnen verbiedt en/of uitfaseert. Zie hiervoor de verboden in de artikelen 2, 3 en 3a van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie en het (Europese) EU ETS-systeem in hoofdstuk 16 en 16a van de Wet milieubeheer.

   

9, tweede en derde lid

Artikelen 16e, derde lid, en 95b, E-wet 1998. Behoeft geen implementatie; bepaling kadert artikel 106 VWEU nader in voor wat betreft openbare dienstverplichtingen aan elektriciteitsbedrijven.

Van deze optie is gebruik gemaakt in artikelen 16e, derde lid, en 95b van de E-wet 1998. Artikel 16e, derde lid, van de E-wet 1998 bevat de verplichting voor de netbeheerder van het net op zee om een net te ontwikkelen conform het door de Minister opgestelde ontwikkelkader voor het net op zee. De financiële vergoeding die de netbeheerder van het net op zee voor het netbeheer ontvangt is geregeld in artikel 42a, tweede en derde lid, van de E-wet 1998. Kort gezegd houdt dit in dat de netbeheerder voor het net op zee de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vastgestelde efficiënte kosten vergoed krijgt via een subsidie dan wel het restant na aftrek van de subsidie in rekening mag brengen bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Deze financiële vergoeding voor de netbeheerder van het net op zee is transparant en niet-discriminerend conform artikel 9, derde lid, van Richtlijn 2019/944 (zie hierover nader Kamerstukken II 2015/16, 34 401, nr. 3, paragraaf 3.4 en 4.214). Artikel 16e, derde lid, van de E-wet 1998 voldoet in die zin aan artikel 9, tweede lid, van Richtlijn 2019/944 dat deze bepaling betrekking heeft op de zekerheid en bescherming van het milieu, met name de voldoende beschikbaarheid van energie uit hernieuwbare bronnen en voorzieningszekerheid. De ontwikkeling en tijdige beschikbaarheid van een net op zee ondersteunt de ontwikkeling van windparken op zee en de beschikbaarheid van daarmee opgewekte elektriciteit uit een hernieuwbare bron voor de markt, waaronder afnemers in Nederland.

Artikel 95b van de E-wet 1998 bevat de verplichting voor leveranciers met een vergunning (houders van een vergunning) om aan kleinverbruikers te mogen leveren op een wijze die betrouwbaar is en waarbij tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorggedragen wordt voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers. Dit betreft aldus een bepaling die is opgesteld uit het oogpunt van consumentenbescherming, met name gelet op de introductie van marktwerking (concurrentie) op de kleinverbruikersmarkt. Consumenten moeten een leveringscontract aangeboden krijgen en zij worden beschermd tegen onredelijke voorwaarden of tarieven. De ACM ziet hierop toe. Artikel 95b van de E-wet 1998 voldoet in die zin aan artikel 9, tweede lid, van Richtlijn 2019/944 dat deze bepaling betrekking heeft op de zekerheid, met name voorzieningszekerheid en levering van elektriciteit tegen redelijke tarieven en voorwaarden voor huishoudens en andere kleinverbruikers.

Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2000/01, 27 250, nr. 27, p. 44–4515, en 27 250, nr. 20 16 en 27 250, nr. 30 17) blijkt dat de bepaling beoogt om een bijdrage te leveren aan een goede werking van de kleinverbruikersmarkt; met name dat alle kleinverbruikers profiteren van de marktwerking (concurrentie) op deze markt en niet alleen degenen die actief gebruik maken van de vrije leverancierskeuze. Daarbij gaat het met name om het niet onredelijk benadelen van kleinverbruikers die niet actief gebruik maken van de vrije leverancierskeuze ten opzichte van kleinverbruikers die dat wel doen, door de kosten voor aantrekkelijke aanbiedingen en welkomstgeschenken e.d. voor laatstbedoelde groep van kleinverbruikers af te wentelen op de eerstbedoelde groep van kleinverbruikers.

Voor het nakomen van deze verplichting in artikel 95b van de E-wet 1998 wordt geen financiële vergoeding verleend aan vergunninghoudende leveranciers, zodat artikel 9, derde lid, van Richtlijn 2019/944 niet relevant is. Voor wat betreft het verband met de prijsstelling voor levering van elektriciteit, bedoeld in de laatste zin van artikel 9, tweede lid, van Richtlijn 2019/944 (het nieuwe element t.o.v. Richtlijn 2009/72/EG), wordt het volgende opgemerkt. Artikel 95b van de E-wet 1998 bevat een instrument voor prijsinterventie door de ACM. Het gaat om een bevoegdheid voor de ACM om in te grijpen in de prijsstelling van een vergunninghoudende leverancier indien zij van oordeel is dat de tarieven voor bepaalde producten van een vergunninghoudende leverancier onredelijk zijn (zie o.a. artikel 95b, derde lid, E-wet 1998), met name in het perspectief van de hierboven vermelde bedoeling van de bepaling. Dit instrument is terughoudend en beperkt toegepast door de ACM. De ACM heeft twee keer een interventie in de prijsstelling van een vergunningplichtige leverancier gedaan; in 2017 en in 2020.18 Het besluit van de laatste interventie is later door de rechter vernietigd. Mede in het licht van het nieuwe element in artikel 9, tweede lid, van Richtlijn 2019/944 kan het instrument niet meer worden toegepast en is daarom ook niet meer opgenomen in het wetsvoorstel Energiewet dat de E-wet 1998 zal vervangen.

Geen

Van deze optie is gebruik gemaakt in artikel 16e, derde lid, en 95b E-wet 1998.

10, algemene opmerking

Onderstaande bepalingen ter omzetting van artikel 10 van Richtlijn 2019/944, bieden bescherming aan kleinverbruikers (aangeslotenen met een aansluiting tot maximaal 3x80 Ampère, waaronder huishoudens en grotere (bedrijfs)panden). Voor grootverbruikers (aangeslotenen met een aansluiting groter dan 3x80 Ampère, waaronder industriële eindafnemers), gelden de algemene bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek: zie artikelen 40 en 44 van Boek 3 Burgerlijk Wetboek en Afdeling 3a van Titel 3, en Afdeling 1 t/m 4 van Titel 5 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

10, tweede lid

Behoeft geen implementatie, betreft verwijzing naar

verplichtingen in derde tot en met twaalfde lid.

Geen

 

10, derde lid

Artikelen 95m, 95na, E-wet 1998, en artikelen 2 en 2a Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

Geen

 

10, derde lid, specifiek punt c

Artikelen 95m, eerste lid, en 95na, E-wet 1998, artikelen 2, sub b en c, en 2a, van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, artikelen 40 en 44 van Boek 3 Burgerlijk Wetboek, en Afdeling 3a van Titel 3, en Afdeling 1 t/m 4 van Titel 5 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Op grond van artikel 95m, eerste lid, van de E-wet 1998 dienen de voorwaarden, verbonden aan een leverings- of transportovereenkomst met een afnemer transparant, eerlijk en vooraf bekend te zijn. De voorwaarden worden in ieder geval voor het sluiten van de overeenkomst verstrekt en zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal.

Artikel 2, sub b en c, van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet bevat bepalingen waaruit blijkt dat in het contract tussen eindafnemers en de leverancier moet zijn opgenomen:

– een omschrijving van de te leveren goederen en diensten en de overeengekomen kwaliteitsniveaus daarvan, met inbegrip van de goederen en diensten die niet rechtstreeks in verband staan met de levering van elektriciteit of gas;

– de wijze waarop informatie kan worden verkregen over de geldende tarieven voor de levering van elektriciteit of gas en over de kosten van goederen en diensten die niet rechtstreeks in verband staan met de levering van elektriciteit of gas.

Eventuele onderhoudsdiensten zijn onderdeel van goederen en diensten die niet rechtstreeks in verband staan met de levering van elektriciteit of gas.

Geen

 

10, vierde lid

Artikel 95m, tweede en zevende lid, E-wet 1998, artikel 4 Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, Afdelingen 2 en 3 van Titel 5 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

10, vijfde lid

Artikel 95m, tweede lid, E-wet 1998, en Afdelingen 2 en 3 van Titel 5 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

10, zesde lid

Artikel 95m, tweede lid, E-wet 1998, artikel 5 Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, artikel 230k van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

10, zevende lid

Artikel 95m, tweede lid, E-wet 1998, artikel 5 Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet bekostiging financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving consumentenbescherming.

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Payment Services Directive (PSD2, Richtlijn (EU) 2015/2366) in Nederland op 19 februari 2019 mogen winkels, webshops en andere bedrijven geen toeslagen meer berekenen voor betalingen via automatische incasso of een overschrijving. PSD2 is in Nederland geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht, de Wet bekostiging financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving consumentenbescherming.

Geen

 

10, achtste lid

Artikel 95m, eerste en derde lid, E-wet 1998, en Afdeling 3 van Titel 5, en Afdeling 3A van Titel 3 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

10, negende lid

Artikel 95o, eerste lid, E-wet 1998, en artikel 2, onderdeel g, Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

Geen

 

10, tiende lid

Artikel 95m, negende lid, E-wet 1998, en artikel 7 Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

Geen

 

10, elfde lid

Artikel 95b, achtste t/m elfde lid, E-wet 1998, en artikel 2 t/m 4a Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas.

Geen

 

10, twaalfde lid

Artikel 95m, negende lid, E-wet 1998, en artikel 10a Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

Geen

 

11, eerste lid

Artikelen 95b, 95m en 95na E-wet 1998. Leveranciers zijn vrij contractvormen aan te bieden.

Geen

 

11, eerste lid, tweede zin

Artikelen 95b, 95m en 95na E-wet 1998. Op de Nederlandse markt is het gewenste aanbod van dynamische contracten aanwezig. Dit bieden leveranciers aan op grond van de contractvrijheid die zij hebben op grond van artikelen 95b, 95m en 95na van de E-wet 1998. Vanaf februari 2023 publiceert de ACM de Monitor Consumentenmarkt Energie ACM. In de Monitor van de maand juli zien we dat op 1 juni 2023 ca. 225.000 huishoudens dynamische contracten hadden, en op 1 augustus ca. 238.000 huishoudens.19 Het lijkt erop dat binnenkort ook grotere partijen, met meer dan 200.000 aansluitingen, dynamische contracten op de Nederlandse markt gaan aanbieden. Op dit moment worden er meer dan 80 dynamische energiecontracten aangeboden op de Nederlandse markt door 23 verschillende leveranciers. Dit is 12.3% van het totale aanbod van contracten voor nieuwe klanten.

Geen

 

11, tweede lid

Artikelen 5b en 95na E-wet 1998, en artikelen 193a en 193c van Boek 6

Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

11, derde lid

Artikelen 217, 230m, eerste lid, 230v, eerste lid, en 230m, eerste lid, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek, artikel 95m, eerste lid, E-wet 1998, en artikel 3, eerste lid, onder b, en tweede lid, van het Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers.

Artikel 95m, eerste lid, van de E-wet 1998 stelt dat de voorwaarden, verbonden aan een leverings- of transportovereenkomst met een afnemer als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn. De voorwaarden worden in ieder geval voor het sluiten van de overeenkomst verstrekt en zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal.

In artikel 3, eerste lid, onder b, van het Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers (Staatscourant 2018, 231) is opgenomen wat een leverancier die een vergunning aanvraagt bij de ACM moet opnemen in de leveringsovereenkomst met de kleinverbruiker. In het tweede lid staat dat dat de voorwaarden die gehanteerd worden redelijk zijn indien de leverancier duidelijke offertes en overeenkomsten hanteert, waarin de hoogte van de tarieven en de opbouw hiervan is aangegeven, een transparante en redelijke betalingsregeling hanteert, een transparante en redelijke regeling voor het opzeggen of ontbinden van overeenkomsten hanteert en in staat is klachten en geschillen op een adequate wijze te behandelen.

In de Nederlandse regelgeving is in artikel 230m, eerste lid, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek opgenomen welke informatie voor het sluiten van de overeenkomst op afstand op voldoende duidelijke en begrijpelijke wijze aan de consument moet worden verstrekt. Artikel 230v, eerste lid, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek bevat voor overeenkomst op afstand nadere regels over de wijze en het moment waarop de informatie zoals genoemd in artikel 230m, eerste lid, Boek 6 Burgerlijk Wetboek moet worden verstrekt. Elke eindafnemer moet dus op voorhand goed zijn geïnformeerd voordat een leveringsovereenkomst gesloten wordt, ook over de leveringsvorm die middels de leveringsovereenkomst wordt afgesloten. Dynamische contracten vallen ook onder een leveringsovereenkomst.

Geen

 

11, vierde lid

Artikel 5b E-wet 1998. In artikel 5b van de E-wet 1998 is vastgelegd dat de ACM het volgen van de doelstellingen van de regeling nauwlettend monitort. De regulerende instantie ACM monitort tevens het aanbod en de ontwikkeling van dynamische contracten.20 Daarnaast brengt de ACM jaarlijks de energiemonitor voor consumenten uit, waar in 2023 ook dynamische contracten in zijn opgenomen (Energiemonitor 2023 Consumentenonderzoek energiemarkt, p. 44 en 49).

Geen

 

12, eerste lid

Artikel 24a E-wet 1998, artikelen 8 en 9 van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, artikelen 2 en 74, en Afdeling 3 van Titel 5, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

12, tweede lid

Artikel 24a, tweede lid, E-wet 1998, en artikel 10 van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

Geen

 

12, derde lid

Artikelen 2 en 74, en Afdeling 3 van Titel 5, van Boek 6 Burgerlijk

Wetboek.

Geen

 

12, vierde lid

Artikel 24a E-wet 1998, artikelen 8 t/m 10 van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, artikel 2 en 74, en Afdeling 3 van Titel 5, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

In de artikelen 8 tot en met 10 van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (op basis van artikel 24a van de E-wet 1998), zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het overstappen door een afnemer. In deze regeling wordt de term ‘wisselen’ gebruikt in plaats van overstappen. Het onbelemmerd contracten aangaan, het kunnen opzeggen en overstappen wordt bestreken door het algemeen contractenrecht, met name Titel 5, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek. Uit de genoemde regeling blijkt dat afnemers kunnen overstappen tussen verschillende leveranciers.

Geen

 

12, vijfde lid

Titel 5, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek, Collectieve overstapregelingen kunnen vrij worden overeengekomen met inachtneming van artikel 95m E-wet 1998. Er zijn geen regelgevings- of administratieve belemmeringen voor collectief overstappen. Het wettelijk kader (Titel 5, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek) is hier in algemene zin op ingericht. In Nederland zijn dan ook verschillende consumentenorganisaties waarbij het belang van de consument centraal staat actief die collectief overstappen aanbieden, zoals de Consumentenbond21 en Vereniging Eigen Huis22.

Geen

 

13, eerste lid

Afnemers kunnen onafhankelijk van hun elektriciteitsleverancier energiebesparingsdiensten afnemen. Onafhankelijke flexibiliteitsdiensten komen nu ook al (beperkt) voor. Op basis van artikel 2.5 van de Netcode elektriciteit kan een apart allocatiepunt worden aangevraagd, waarmee het in beginsel ook mogelijk wordt om zelf opgewekte elektriciteit te verkopen aan een onafhankelijke marktdeelnemer (aggregator). In de praktijk wordt hier nog vrijwel geen gebruik van gemaakt.

Geen

 

13, tweede, derde lid

Artikelen 95m, eerste lid, en 95lc E-wet 1998, artikelen 2 (eisen van redelijkheid en billijkheid), 227b, 227c, en afdeling 2a, en Titel 3, afdeling 3a, en Titel 5, afdeling 2a, 2b en 3 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek, artikelen 4, eerste lid, (met name onderdelen f en g), 6, eerste lid, 7, eerste lid, en 9 t/m 14 van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, de Netcode elektriciteit, de Meetcode elektriciteit, de Informatiecode.

Voor onafhankelijke vraagrespons of aggregatie is geen toestemming van de zittende leverancier vereist. In leveringscontracten wordt in de praktijk ook geen onderscheid gemaakt tussen afnemers die wel of niet aan vraagrespons en of onafhankelijke aggregatie doen.

Volledig informeren van afnemers over voorwaarden van contracten die worden aangeboden:

– artikel 95m, eerste lid, van de E-wet 1998 bepaalt dat voor contracten met consumenten de voorwaarden transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn en voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst moeten worden verstrekt;

– voor afnemers (consumenten en niet-consumenten) gelden de algemene bepalingen van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek die waarborgen dat volledige informatie over de voorwaarden van contracten wordt verstrekt; zie met name artikelen 2 (eisen van redelijkheid en billijkheid), 227b en 227c (informatieverstrekking bij overeenkomsten die langs elektronische weg tot stand komen), en afdeling 2a (informatie over dienstverrichters en hun diensten naar aanleiding van de dienstenrichtlijn) van Boek 6 Burgerlijk Wetboek;

– voor consumenten geldt daarnaast Titel 3, afdeling 3a, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (bepalingen ter bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken, met name artikelen 193b t/m 193g) en Titel 5, afdeling 2b (bepalingen voor overeenkomsten tussen handelaren en consumenten; met name artikelen 230l, 230m, 230t en 230v) van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Vraagresponsgegevens of gegevens over geleverde en verkochte elektriciteit moeten aan eindafnemers worden verstrekt:

– Artikel 95lc E-wet 1998 in combinatie met het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht; zie met name artikelen 4, eerste lid, (met name onderdelen f en g), 6, eerste lid, 7, eerste lid, en 9 t/m 14 van dit Besluit;

– Voor afnemers, niet zijnde afnemers als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de E-wet 1998 (‘grootverbruikers’) geldt dat zij ofwel zelf op basis van eigen meetsystemen of in de hoedanigheid van aanbieder van diensten of op basis van overeenkomsten met door hen ingehuurde dienstverleners over genoemde gegevens kunnen beschikken; zie onder meer de Netcode Elektriciteit, paragrafen 9.9 (congestiemanagementdiensten) en 10.8 (balanceringsdiensten), de Meetcode Elektriciteit, met name paragrafen 4.3, 5.2 en 5.3, (eisen meetinrichting en meetgegevensverzameling) en de Informatiecode, met name hoofdstukken 6 en 7 (meetgegevensprocessen, allocatie en reconciliatie).

Geen

 

13, vierde lid

Artikel 95lc E-wet 1998, artikel 4, eerste lid, Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, artikel 2, en afdeling 3a van Titel 3, afdeling 2a, 2b en 3 van Titel 5, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek. Voor onafhankelijke vraagrespons of aggregatie is geen toestemming van de zittende leverancier vereist. In leveringscontracten wordt in de praktijk ook geen onderscheid gemaakt tussen afnemers die wel of niet aan vraagrespons en of onafhankelijke aggregatie doen.

Geen

 

14, eerste lid

Artikel 2, tweede, derde en vierde lid, Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet ACM), en de Wet handhaving consumentenbescherming (met name hoofdstukken 2 en 8).

De ACM heeft onder meer tot taak om, binnen het kader van haar taken met betrekking tot het toezicht op elektriciteitsmarkten en consumentenbescherming, voorlichting te geven over de rechten en plichten van consumenten en om uit eigen beweging marktonderzoeken te doen of rapportages te maken die nuttig zijn voor de uitvoering van haar taken (zie artikel 2, derde en vierde lid, i.c.m. het tweede lid, van de Instellingswet ACM). In dit kader publiceert de ACM vanaf 1 februari 2023 maandelijks de Monitor Consumentenmarkt Energie. Deze monitor schat de kosten die consumenten voor nieuwe energiecontracten betalen per maand, per jaar of per KWh voor elektriciteit. Ook wordt informatie gegeven over vaste contracten vanaf één jaar en het aanbod van dynamische contracten. Daarnaast geeft de monitor inzicht in de markt door bijvoorbeeld het overstapgedrag van klanten weer te geven en de ontwikkeling van de maandelijkse kosten in vergelijking met de vorige maanden. Zie het nieuwsbericht van de ACM van 1 februari 202323 en de Monitor Consumentenmarkt Energie.24

De ACM houdt daarnaast (onder andere) toezicht op de regels omtrent oneerlijke handelspraktijken (zie artikel 2, tweede lid, van de Instellingswet ACM in combinatie met de Wet handhaving consumentenbescherming (met name hoofdstukken 2 en 8)). In dat kader heeft de ACM in mei 2023 onderzocht of vergelijkingssites voldoende transparant waren over specifiek het prijsplafond. Vergelijkingssites die hier niet voldoende duidelijk over waren zijn hier op aangesproken door de ACM en hebben dit op hun website verduidelijkt. Zie het nieuwsbericht van de ACM hierover.25

Binnen Nederland zijn verschillende commerciële energieprijsvergelijkers actief die gratis te gebruiken zijn, zoals: www.independer.nl, www.gaslicht.com, www.consumentenbond.nl/energie-vergelijken, www.overstappen.nl/energie/vergelijken, www.pricewise.nl/energie-vergelijken. Een deel van deze prijsvergelijkers heeft dynamische contracten opgenomen in de vergelijking. Ook zijn er prijsvergelijkers die zich enkel richten op het vergelijken van dynamische contracten, zoals Dynamisch-tarief.nl.26 Deze sites worden intensief gebruikt door afnemers die overstappen.

Bestaande prijsvergelijkers, zoals in ieder geval Independer, nemen alle producten waarvan zij de premies en voorwaarden kennen mee in de vergelijking waardoor een compleet aanbod te zien is, ook van de partijen waarmee Independer niet samenwerkt. Daarnaast voeren prijsvergelijkers vergelijkingen uit waarbij de opgevraagde persoonlijke gegevens strikt beperkt blijft tot gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de vergelijking, dit vloeit immers voort uit de bestaande AVG-regels.

Geen

 

14, tweede lid

Binnen Nederland zijn verschillende gratis toegankelijke energievergelijkers actief, zoals www.independer.nl, www.gaslicht.com, www.consumentenbond.nl/energie-vergelijken, www.overstappen.nl/energie/vergelijken, www.pricewise.nl/energie-vergelijken. Deze sites worden intensief gebruikt door afnemers die overstappen. Het gaat meestal om commerciële prijsvergelijkers. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de implementatie van artikel 14, eerste lid, Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

14, derde en vijfde lid

Artikelen 2, derde lid, en 6b Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, artikelen 5b, onderdelen b en c, en 95m, eerste lid, E-wet 1998, afdeling 3a van Titel 3 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek, en de Monitor Consumentenmarkt Energie.

Op dit moment is in de Nederlandse regelgeving een toezichthoudende instantie nog niet aangewezen om op aanvraag van de energieleverancier een certificaat af te geven. Desalniettemin zijn consumentenrechten geborgd doordat de ACM als onafhankelijke toezichthouder toezicht houdt op de markt voor de levering van elektriciteit. Zo heeft zij een monitoringsverplichting ten aanzien van het niveau van transparantie op de markt en het niveau en de doeltreffendheid van openstelling van de markt en de mededinging op groot- en kleinverbruikersniveau (artikel 5b, onderdelen b en c, E-wet 1998). Indien nodig kan de ACM bij leveranciers de informatie opvragen die voor deze taak nodig is (artikel 6b Instellingswet ACM).

De ACM houdt ook toezicht op de naleving van de regels omtrent oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van Titel 3 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek). Hier valt misleidende informatie onder, zoals een verkeerde indruk geven over de aard van het product (energie), maar ook onduidelijkheid over de prijs hiervan, looptijd/duur van het contract, onduidelijke informatie waardoor de consument niet de juiste informatie heeft om tot een aankoopbeslissing over te kunnen gaan en onduidelijkheid over de identiteit van de aanbieder. De ACM ziet ook toe op artikel 95m, eerste lid, van de E-wet 1998, dat bepaalt dat voor contracten met consumenten de voorwaarden transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn en voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst moeten worden verstrekt. Ook ziet de ACM erop toe dat energieleveranciers energie leveren tegen tarieven die aanvaardbaar zijn. Zo publiceert de ACM de Monitor Consumentenmarkt Energie27 zodat consumenten zelf maandelijks na kunnen gaan wat de tariefverschillen zijn tussen de energieleveranciers, maar ook de verschillen tussen verschillende contracten bij dezelfde leverancier. De ACM heeft daarnaast op grond van artikel 2, derde lid, Instellingswet ACM een informatieloket voor consumenten, waaronder consumenten die willen overstappen.28

Geen

 

14, vierde lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Lidstaten kunnen eisen dat de instrumenten vergelijkingscriteria bevatten die verband houden met aard van diensten

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid.

14, zesde lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Lidstaten kunnen vertrouwenskenmerk achterwege laten indien een overheidsinstantie een vergelijkingsinstrument ter beschikking stelt.

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid.

15, eerste lid

Artikelen 27, tweede lid, onderdeel g, 29, tweede lid, 31, eerste lid, 36, 95c (recht om elektriciteit te produceren) en 95a, tweede lid, onderdeel d, (geen vergunning nodig als niet bedrijfsmatig wordt geleverd) E-wet 1998, artikelen 2.5 (recht apart allocatiepunt aan te vragen; geldt ook voor invoeding) en 2.16, eerste lid, en hoofdstuk 3 van de Netcode elektriciteit (aansluitvoorwaarden).

Een eindafnemer is vrij binnen zijn installatie elektriciteit te produceren, op te slaan of te verbruiken. Voor invoeding (door actieve afnemers) gelden geen extra / aparte nettarieven; aansluit- en transporttarief zijn gekoppeld aan (verbruiks)capaciteit en onafhankelijk van invoeding. Op grond van de E-wet 1998 bestaan er geen barrières voor eindafnemers om actief te worden op het gebied van elektriciteitsproductie met het oog op eigen gebruik, opslag of verkoop. Aan het installeren van zonnepanelen zijn – buiten de ingevolge Verordening 2016/631 geldende voorschriften inzake aansluitingen voor elektriciteitsproductie – geen voorwaarden verbonden. Ook kunnen groepen eindafnemers op hun gezamenlijke wooncomplexen zonnepanelen installeren en de elektriciteit daarvan gebruiken of verkopen. In de meeste gevallen is geen omgevingsvergunning vereist (artikel 2.1, derde lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2, zesde lid, en Bijlage II Besluit omgevingsrecht).

Geen

 

(15, tweede lid, onderdelen a en b)

Artikelen 31, eerste lid, 31c, 36, en 95a, tweede lid, onderdeel d, E-wet 1998 (eindafnemer kleinverbruiker, waaronder huishoudelijke afnemers en micro-ondernemingen), artikel 2.5 Netcode elektriciteit.

Alle eindafnemers (klein- en grootverbruikers) zijn vrij elektriciteit in te voeden en te verkopen. Op basis van artikel 2.5 van de Netcode elektriciteit kan een apart allocatiepunt worden aangevraagd, waarmee het in beginsel ook mogelijk wordt om zelf opgewekte elektriciteit te verkopen aan een onafhankelijke marktdeelnemer (aggregator).

Geen

 

15, tweede lid, onderdeel b

Artikelen 31, eerste lid, 31c, 36, 95a, eerste lid en tweede lid, onderdeel d, en 95c, E-wet 1998, artikelen 1.4, en 2.4 tot en met 2.9 Netcode Elektriciteit (eindafnemer kleinverbruiker, waaronder huishoudelijke afnemers en micro-ondernemingen). Alle eindafnemers (klein- en grootverbruikers) zijn vrij elektriciteit in te voeden en te verkopen.

Vooropgesteld: de Nederlandse elektriciteitsmarkt is een vergaand geliberaliseerde markt waarin alle afnemers (niet-huishoudelijk en huishoudelijk) vrij zijn elektriciteit in te voeden en te verkopen. Het wettelijk stelsel is zodanig ingericht dat belemmeringen daarvoor worden weggenomen. Het institutionaliseren van een specifiek recht voor actieve afnemers om hun elektriciteit te verkopen, is daardoor niet nodig omdat de materiële invulling van dit recht volgt uit de onbelemmerde vrijheid van afnemers om privaatrechtelijke afspraken te maken. Wel is voor afnemers met een aansluiting kleiner dan 3*80 Ampère (niet-huishoudelijke afnemers), ter bescherming van deze afnemers, ingekaderd hoe compensatie van ingevoede elektriciteit moet plaatsvinden. Dit volgt uit artikelen 31c en 95a, tweede lid, onderdeel d, van de E-wet 1998. Artikel 31c E-wet 1998 regelt hoe de leverancier het verbruik berekent als er sprake is van op het net ingevoegde elektriciteit. Het eerste lid van artikel 95a E-wet 1998 stelt een verbod om zonder vergunning elektriciteit te leveren aan afnemers die beschikken over een aansluiting op een net met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 A, waarbij het tweede lid uitzonderingen maakt op dit verbod en onderdeel d specificeert dat het verbod niet geldt indien de elektriciteit anders dan bedrijfsmatig wordt geleverd. Via deze weg vindt verkoop van ingevoede elektriciteit plaats aan de gecontracteerde leverancier van de afnemer.

Op grond van 31, eerste lid, en 36 van de E-wet 1998 is daarnaast in artikel 2.5 van de Netcode elektriciteit uitgewerkt dat afnemers (waaronder afnemers met en aansluiting kleiner dan 3*80 Ampere) een apart allocatiepunt kunnen aanvragen, waarmee het in beginsel ook mogelijk wordt om zelf opgewekte elektriciteit te verkopen aan een andere leverancier of onafhankelijke marktdeelnemer (aggregator). Dit volgt uit artikel 1.4, in samenhang met artikelen 2.4 tot en met 2.9 van de Netcode Elektriciteit.

Ingevolge artikel 95c van de E-wet 1998 zijn bepalingen die zijn opgenomen in overeenkomsten inzake levering van elektriciteit aan afnemers die beschikken over een aansluiting op het net met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80A en die tot doel hebben de opwekking van duurzame elektriciteit te verbieden onverbindend. Ook is in dat artikel geregeld dat een leverancier verplicht is een aanbod van een afnemer tot teruglevering van door hem geproduceerde duurzame elektriciteit te aanvaarden.

Op grond van bovenstaande hebben in Nederland actieve afnemers aldus het recht om door henzelf opgewekte elektriciteit te verkopen, ook door middel van stroomafnameovereenkomsten, waardoor artikel 15, tweede lid, onderdeel b van Richtlijn 2019/944 is geïmplementeerd.

Geen

 

15, tweede lid, onderdeel c

Artikelen 31, eerste lid, en 36 E-wet 1998, artikelen 1.4, 2.4 tot en met 2.9, 2.16, 4.9, 9.31, 9.32, 13.3, 13.4, 13.13, 13.14 en 13.24, bijlage 11, bijlage 12, en bijlage 13, Netcode Elektriciteit. Afnemers kunnen onafhankelijk van hun elektriciteitsleverancier energie-besparingsdiensten afnemen. Onafhankelijke flexibiliteitsdiensten komen nu ook al (beperkt) voor. In de Netcode elektriciteit zijn diverse bepalingen opgenomen om vraagsturing te faciliteren.

Vooropgesteld: de Nederlandse elektriciteitsmarkt is een vergaand geliberaliseerde markt waarin alle afnemers (niet-huishoudelijk en huishoudelijk) vrij zijn deel te nemen aan regelingen die een elektriciteitsbedrijf hen aanbiedt, inclusief flexibiliteits- en energie-efficiëntieregelingen. Het wettelijk stelsel is zodanig ingericht dat belemmeringen daarvoor worden weggenomen. Het institutionaliseren van een specifiek recht voor actieve afnemers om deel te nemen aan dergelijke regelingen is daardoor niet nodig omdat de materiële invulling van dit recht volgt uit de onbelemmerde vrijheid van afnemers om privaatrechtelijke afspraken te maken.

Wanneer het voor contractering van een dergelijke dienst noodzakelijk wordt geacht om een tweede leverancier of marktdeelnemer te contracteren, kan dat op grond van de artikelen 31, eerste lid, en 36 van de E-wet 1998 en de daaruit volgende uitwerking in de Netcode elektriciteit. Op grond daarvan kunnen afnemers (waaronder afnemers met en aansluiting kleiner dan 3*80 ampère) een apart allocatiepunt aanvragen. Dit volgt uit artikel 1.4, in samenhang met artikelen 2.4 tot en met 2.9 van de Netcode Elektriciteit. Op grond van bovenstaande hebben in Nederland actieve afnemers aldus het recht om deel te nemen aan flexibiliteits- en energie-efficiëntieregelingen. Enkele voorbeelden van flexibiliteitsdiensten die uitgewerkt zijn in de Netcode Elektriciteit zijn opgenomen in de artikelen 9.31, 9.32 en 4.9, 13.3, 13.4, 13.13, 13.14 en 13.24, bijlage 11, bijlage 12, bijlage 13.

Geen

 

15, tweede lid, onderdeel d

Artikel 1, eerste lid, onderdeel i, E-wet 1998, artikel 400, eerste lid, van Boek 7 Burgerlijk Wetboek.

Uit de begripsbepaling van “net” opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de E-wet 1998 volgt eveneens dat de installatie van een afnemer tot zijn eigen verantwoordelijkheid behoort, niet die van de netbeheerder. Een afnemer beschikt zelf over de installatie en kan daarmee alle rechten uitoefenen die normaliter uitgeoefend kunnen worden over bezit. Op grond van Boek 7, titel 7, van het Burgerlijk Wetboek kan het beheer van een installatie aan een derde worden opgedragen. Het beheer van een installatie valt immers onder de omschrijving van een overeenkomst van opdracht, zoals bedoeld in artikel 400, eerste lid, van Boek 7 Burgerlijk Wetboek. Op grond van bovenstaande hebben in Nederland actieve afnemers aldus het recht om het beheer van de installaties die nodig zijn voor hun activiteiten aan een derde te delegeren.

Geen

 

15, tweede lid, onderdeel e

Artikelen 27, tweede lid, onderdeel g, en 29, tweede lid, E-wet 1998. In Nederland geldt een periodiek aansluittarief (voor beheer en onderhoud van de aansluiting) dat afhankelijk is van de aansluitcapaciteit (artikel 27, tweede lid, onderdeel g, E-wet 1998). De aangeslotene kan deze aansluiting zowel voor afname/verbruik als voor invoeding gebruiken. Het transporttarief is afhankelijk van de verbruikscapaciteit en niet van invoeding (artikel 29, tweede lid, E-wet 1998). Dit borgt dat aan een eindafnemer die tevens elektriciteit produceert, elektriciteit opslaat binnen zijn installatie, of flexibiliteit inzet, geen dubbele nettarieven in rekening worden gebracht. Omdat het aansluittarief en transporttarief worden vastgesteld op basis van uitsluitend de aansluitcapaciteit respectievelijk uitsluitend het onttrokken vermogen, vindt ook geen verrekening van het aansluit- of transporttarief plaats met op het net ingevoede elektriciteit.

Geen

 

15, tweede lid, onderdeel f

Paragraaf 10.2 van de Netcode elektriciteit (o.a. artikelen 10.2 en 10.4). De financiële verantwoordelijkheid van actieve afnemers is in Nederland geregeld in artikelen 10.2 en 10.4, tweede lid, van de Netcode Elektriciteit: “Een aangeslotene die de balanceringsverantwoordelijkheid voor zijn aansluiting niet zelf uitoefent, draagt die balanceringsverantwoordelijkheid over aan een BRP”. Een actieve afnemer is een aangeslotene. Hieruit volgt dat een actieve afnemer zelf de balanceringsverantwoordelijke partij moet worden, of dit moet delegeren aan een (erkende) BRP. Hierdoor zijn actieve afnemers financieel verantwoordelijk.

Geen

 

15, derde lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Lidstaten mogen onderscheid maken tussen individuele actieve afnemers en groepen actieve afnemers.

Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

15, vierde lid

Aanpassing van artikel 26aa, nieuw tweede lid, E-wet 1998 met wetsvoorstel afbouw salderingsregeling, en artikelen 27, tweede lid, onderdeel g, en 29, tweede lid E-wet 1998.

In Nederland geldt een periodiek aansluittarief (voor beheer en onderhoud van de aansluiting) dat afhankelijk is van de aansluitcapaciteit (artikel 27, tweede lid, onderdeel g, E-wet 1998). De aangeslotene kan deze aansluiting zowel voor afname/verbruik als voor invoeding gebruiken. Het transporttarief is afhankelijk van de verbruikscapaciteit en niet van invoeding (artikel 29, tweede lid, E-wet 1998). Dit borgt dat aan een eindafnemer die tevens elektriciteit produceert, elektriciteit opslaat binnen zijn installatie, of flexibiliteit inzet, geen dubbele nettarieven in rekening worden gebracht. Omdat het aansluittarief en transporttarief worden vastgesteld op basis van uitsluitend de aansluitcapaciteit respectievelijk uitsluitend het onttrokken vermogen, vindt ook geen verrekening van het aansluit- of transporttarief plaats met op het net ingevoede elektriciteit.

Het wetsvoorstel afbouw salderingsregeling ligt ter behandeling in de Eerste Kamer en is dus in een vergevorderd stadium.29 Door dit wetsvoorstel wordt de salderingsregeling geleidelijk afgebouwd tot nul. De afbouw betekent dat de invoeding van kleinverbruikers vanaf 1 januari 2025 niet langer tegen hun afname van elektriciteit van een net wordt gesaldeerd. In lijn met artikel 15, vierde lid, van Richtlijn 2019/944 is in dit wetsvoorstel opgenomen dat een kleinverbruiker de verplichting krijgt om een meter te laten installeren die zijn afname en invoeding op het systeem apart registreert (aanpassing van artikel 26aa, nieuw tweede lid, van de E-wet 1998). Daarnaast noemt artikel 15, vierde lid van Richtlijn 2019/944 een deadline van 31 december 2023, waardoor de Nederlandse aanpassing nog op planning ligt.

Geen

 

15, vijfde lid, onderdeel a

Artikelen 23, 31, eerste lid, en 36 E-wet 1998, paragraaf 2.1 Netcode elektriciteit. Recht op aansluiting geldt ook voor energieopslagfaciliteit; geen uitzondering voor een aansluiting voor een energieopslagfaciliteit.

Geen

 

15, vijfde lid, onderdeel b

Artikelen 27, tweede lid, onderdeel g, en 29, tweede lid, E-wet 1998, en artikel 3.4.1 Tarievencode elektriciteit. Voor invoeding (door actieve afnemers) gelden geen extra / aparte nettarieven; aansluit- en transporttarief zijn gekoppeld aan (verbruiks)capaciteit en onafhankelijk van invoeding.

In Nederland worden transporttarieven betaald door afnemers op grond van de afname van het net (niet de invoeding op het net). Voor invoeding op het net zijn geen transporttarieven verschuldigd. Dit is vastgelegd in artikel 3.4.1 van de Tarievencode elektriciteit. Voor afnemers die elektriciteit opslaan wordt dus in geen enkele situatie dubbele transporttarieven aangerekend. Er zijn geen andere tarieven binnen de scope van artikel 15, vijfde lid, onderdeel b, van Richtlijn 2019/944. Voor de volledigheid wordt vermeld dat voor opslag van elektriciteit opgewekt in de eigen installatie, en opgeslagen in de eigen installatie geen (apart) transporttarief is verschuldigd. Hierdoor krijgen actieve afnemers met een energieopslagfaciliteit geen dubbele tarieven aangerekend.

Geen

 

15, vijfde lid onderdeel c

Een eindafnemer is vrij om conform de regelgeving inzake het omgevingsrecht elektriciteit op te slaan. Er gelden geen specifieke eisen voor opslag van elektriciteit. De E-wet 1998 kent ook geen voorwaarden of vergoedingen voor opslag van elektriciteit.

Geen

 

15, vijfde lid, onderdeel d

Artikelen 31, eerste lid, en 36 E-wet 1998, artikelen 1.4, 2.4 tot en met 2.9 Netcode Elektriciteit.

Vooropgesteld: De Nederlandse elektriciteitsmarkt is een vergaand geliberaliseerde markt waarin alle afnemers (niet-huishoudelijk en huishoudelijk) gelijktijdig verschillende diensten kunnen aanbieden. Het wettelijk stelsel is zodanig ingericht dat belemmeringen daarvoor worden weggenomen. Het institutionaliseren van een specifiek recht voor actieve afnemers om gelijktijdig verschillende diensten aan te bieden is daardoor niet nodig omdat de materiële invulling van dit recht volgt uit de onbelemmerde vrijheid van afnemers om privaatrechtelijke afspraken te maken. Wanneer het voor contractering van een dergelijke dienst noodzakelijk wordt geacht om een tweede leverancier of marktdeelnemer te contracteren, kan dat op grond van de artikelen 31, eerste lid, en 36 van de E-wet 1998 en de daaruit volgende uitwerking in de Netcode elektriciteit. Op grond daarvan kunnen afnemers (waaronder afnemers met een aansluiting kleiner dan 3*80 Ampere) een apart allocatiepunt aanvragen. Dit volgt uit artikelen 1.4, 2.4 tot en met 2.9 van de Netcode Elektriciteit. Er zijn nergens belemmeringen opgenomen voor het gelijktijdig aanbieden van diensten. Hieruit volgt dat actieve afnemers met een energieopslagfaciliteit gelijktijdig verschillende diensten mogen verlenen.

Geen

 

16, aanhef

Er zijn meer dan 600 energiegemeenschappen actief in Nederland die elektriciteit produceren, opslaan in buurtbatterijen, verkopen of leveren. Aan enkele energiegemeenschappen is ontheffing verleend op grond van artikel 7a van de E-wet 1998 en het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking. Zie voor het overzicht van projecten: Besluiten ontheffingen Experimenten Elektriciteitswet van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op RVO.nl.30 De Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking biedt een stimuleringskader voor energiecoöperaties.

Geen

 

16, eerste lid, onderdeel a

Titel 2 en Titel 3, en artikel 33 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek. Deelname aan een energiegemeenschap is open en vrijwillig, hiervoor zijn geen belemmeringen opgenomen. Er is geen specifiek artikel dat dit regelt, deze vrijheid volgt uit het gebrek aan wettelijke belemmeringen en de vrijheid die aangeslotenen hebben om privaatrechtelijke afspraken met elkaar te maken. De meeste energiegemeenschappen zijn coöperaties. De coöperatie als juridische entiteit is uitgewerkt in Titel 3 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek. Wat betreft toetreding zijn de regels van artikel 33 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

Geen

 

16, eerste lid, onderdeel b

Zie onder andere artikelen 35 en 36 (opzegging vereniging) en 60 en 62 (coöperatie) van Boek 2 Burgerlijk Wetboek.

Geen

 

16, eerste lid, onderdeel c

Artikelen 1, eerste lid, onderdeel f, 95a, tweede lid, onderdeel a, 95c, eerste lid, 95cb, 95lb, 95lc, 95m, en 95o E-wet 1998, of artikel 7a E-wet 1998 in combinatie met artikel 10 Besluit decentrale duurzame elektriciteitsopwekking. Als een energiegemeenschap van burgers levert is deze een leverancier en zijn de bepalingen voor leveranciers van toepassing.

Leden van een energiegemeenschap zijn zelf ook afnemers en aangeslotenen. In de E-wet 1998 is geen uitzondering opgenomen voor leden van een energiegemeenschap voor de artikelen die handelen over hun rechten of verplichtingen van een aangeslotene als consument of actieve afnemer, zoals de artikelen 95c, 95m en 95o van de E-wet 1998. Dit betekent dat leden van een energiegemeenschap hun rechten en verplichtingen als huishoudelijke afnemers of actieve afnemers niet verliezen.

Geen

 

16, eerste lid, onderdeel d

Artikel 24 E-wet 1998. Transport met het oog op elektriciteitsoverdracht binnen een energiegemeenschap valt binnen de reguliere transporttaak van distributiesysteembeheerders. Voor energieoverdracht binnen energiegemeenschap is geen bijzondere medewerking van de distributiesysteembeheerder nodig. Er gelden geen beperkingen.

Geen

 

16, eerste lid, onderdeel e

Artikelen 23, 24, 27, tweede lid, onderdeel g, 29, tweede lid, en 95a, tweede lid, onderdeel a, en hoofdstuk 3, paragraaf 5, E-wet 1998. Een energiegemeenschap van burgers die produceert/invoedt betaalt hiervoor geen extra / aparte nettarieven; aansluit- en transporttarief zijn gekoppeld aan (verbruiks)capaciteit en onafhankelijk van invoeding. Zie verder de implementatie van artikel 15, tweede lid, onderdeel e, en vierde lid, van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

16, tweede lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Lidstaten kunnen bepalen dat energiegemeenschappen van burgers: a) open staan voor grensoverschrijdende deelname, b) distributienetten mogen beheren, c) een ontheffing kunnen krijgen als gesloten distributiesysteem.

Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheden.

16, derde lid, onderdelen a b en d

Artikelen 16, zesde lid, 26a, eerste lid, 27, 28, derde lid, 31, eerste lid, onderdelen a, b, g en i, 36, en 95a, tweede lid, onderdeel b, E-wet 1998, en de Tarievencode elektriciteit.

Op grond van artikel 31, eerste lid, onderdelen a en b, van de E-wet 1998 zijn systeembeheerders verplicht om voorstellen aan de ACM te doen inzake de aansluit- en transportvoorwaarden en op grond van onderdelen g en i de voorwaarden inzake balanceringsmarkten. De ACM stelt deze voorstellen vast op grond van artikel 36 van de E-wet 1998. Op grond van het tweede lid moet de ACM zich er daarbij van vergewissen dat de voorwaarden niet-discriminatoir zijn; alleen als aan deze eis is voldaan kan de ACM de voorwaarden vaststellen. De artikelen 26a, eerste lid, 27, derde lid, 28, derde lid, en 16, zesde lid, van de E-wet 1998, verplichten voorts dat al deze voorwaarden redelijk, objectief en niet discriminerend zijn. Dat betekent eveneens dat (aangeslotenen die behoren tot) energiegemeenschappen op dezelfde voorwaarden als andere marktpartijen toegang hebben tot markten en niet-discriminatoir behandeld worden, zoals vereist door artikel 16, derde lid, onderdelen a en b van Richtlijn 2019/944. De nettarieven in Nederland zijn daarnaast gerelateerd aan de doorlaatwaarde van de aansluiting of de maximum belasting. Dit is uitgewerkt in de Tarievencode elektriciteit, die wordt voorgesteld door systeembeheerders op grond van artikel 27 van de E-wet 1998 en vastgesteld door ACM op grond van artikel 36 van de E-wet 1998, met inachtneming van de eis opgenomen in artikel 26a, eerste lid, en artikel 36, tweede lid, E-wet 1998, dat deze tariefstructuren redelijk, objectief en niet discriminerend zijn. Dat houdt ook in dat voor een aangeslotene het voor de nettarieven niet uitmaakt of deze is aangesloten bij een energiegemeenschap of niet.

Het staat de energiegemeenschap van burgers vrij om zelf opgewekte elektriciteit te leveren aan haar leden. Een energiegemeenschap van burgers heeft als producent toegang tot alle energiemarkten. Dit kan ook via een partij die aan aggregatie doet. Een energiegemeenschap van burgers is als producent of eindafnemer van elektriciteit tevens aangeslotene (artikel 1, onderdeel c, (afnemer) van de E-wet 1998) en wordt binnen het systeem van de E-wet 1998 behandeld als elke andere marktdeelnemer die produceert of levert.

Geen

 

16, derde lid, onderdeel c

Artikelen 1, onderdeel o, 31, tweede lid, en 36 E-wet 1998, paragraaf 10.2 Netcode elektriciteit (artikelen 10.2 en 10.4), en artikel 5 van Verordening 2019/943 (Elektriciteitsverordening).

De programma-/balanceringsverantwoordelijkheid (artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de E-wet 1998) van energiegemeenschappen is hetzelfde als voor alle andere aangeslotenen/ marktdeelnemers. De voorwaarden met betrekking tot programma-/balanceringsverantwoordelijkheid worden op grond van artikelen 31, tweede lid, en 36 van de E-wet 1998 vastgesteld door de ACM. De financiële verantwoordelijkheid van actieve afnemers is in Nederland geregeld in artikelen 10.2 en 10.4, tweede lid, van de Netcode Elektriciteit: “Een aangeslotene die de balanceringsverantwoordelijkheid voor zijn aansluiting niet zelf uitoefent, draagt die balanceringsverantwoordelijkheid over aan een BRP”. Een energiegemeenschap bestaat uit meerdere aangeslotenen. Hieruit volgt dat leden afzonderlijk balanceringsverantwoordelijke kunnen dragen maar ook dat zij gezamenlijk deze verantwoordelijkheid kunnen delegeren aan een (erkende) BRP. De verantwoordelijkheid voor balancering volgt ook uit artikel 5 van Verordening 2019/943.

Geen

 

16, derde lid, onderdeel e

Artikelen 95a, tweede lid, onder a, 95c, eerste lid, 95cb, 95lb, 95lc, 95m, en 95o E-wet 1998, of artikel 7a E-wet 1998 en artikel 10 Besluit decentrale duurzame elektriciteitsopwekking.

Voor nettarieven bij delen: zie artikelen 28, derde lid, 29, eerste tot en met derde lid, 31, eerste lid, onderdeel h, en 36, eerste en tweede lid, van de E-wet 1998. In Richtlijn 2019/944 ontbreekt een definitie van delen van elektriciteit. Onder de E-wet 1998 wordt het delen van elektriciteit binnen een energiegemeenschap van burgers gezien als leveren aan ‘afnemers die beschikken over een aansluiting op een net met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 Ampère’ (kleinverbruikers) van elektriciteit die is opgewekt met een installatie die voor rekening en risico van de afnemer, alleen of, voor een evenredig deel, tezamen met andere afnemers, in werking wordt gehouden en de afnemers de elektriciteit verbruiken. Voor het leveren aan kleinverbruikers is normaal op grond van artikel 95a, eerste lid, van de E-wet 1998 een leveringsvergunning vereist. In artikel 95a, tweede lid, onderdeel a, van de E-wet 1998 is geregeld dat er geen vergunning nodig is “indien de elektriciteit is opgewekt met een installatie die voor rekening en risico van de afnemers, alleen of, voor een evenredig deel tezamen met andere afnemers, in werking wordt gehouden en de afnemer de geleverde elektriciteit verbruikt”. Dit geldt voor levering binnen energiegemeenschappen. Voor de levering van elektriciteit binnen een energiegemeenschap is daarom (doorgaans) geen leveringsvergunning vereist. De rechten en verplichtingen van de leden van de energiegemeenschap van burgers als eindafnemer blijven in deze situatie gehandhaafd. De artikelen 95c, eerste lid, 95cb, 95lb, 95lc, 95m, en 95o, van de E-wet 1998, of artikel 7a van de E-wet 1998 i.c.m. artikel 10 van het Besluit decentrale duurzame elektriciteitsopwekking zijn onverminderd van toepassing in de situatie van levering zonder vergunning als bedoeld in artikel 95a, tweede lid, onderdeel a, van de E-wet 1998.

Ook aan de geldende nettarieven, heffingen en vergoedingen wordt geen afbreuk gedaan; voor de leden van de energiegemeenschap van burgers gelden dezelfde tarieven en voorwaarden als voor andere aangeslotenen of afnemers en deze moeten objectief, evenredig en niet-discriminatoir zijn. Zie met name de artikelen 28, derde lid, 29, eerste tot en met derde lid, 31, eerste lid, onderdeel h, en 36, eerste en tweede lid, van de E-wet 1998.

Geen

 

16, vierde lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

De lidstaat kan een energiegemeenschap de ruimte worden gegeven om distributiesystemen te beheren.

Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt.

17, eerste lid

Artikelen 16, eerste lid (met name onderdelen a, b, c en l), tweede lid, onderdeel a, en zesde lid, 26a, 31, eerste lid (met name onderdelen a, c, e, en h), en 36 E-wet 1998, artikelen 2.4, 2.16, 4.9, 10.37, 13.3, 13.4, 13.13, 13.14 en 13.24 en paragraaf 4.2 Netcode elektriciteit. Onafhankelijke vraagrespons is toegestaan in Nederland en komt ook voor. In de Netcode elektriciteit zijn diverse bepalingen opgenomen om vraagsturing te faciliteren.

Alle eindafnemers kunnen meedoen aan vraagrespons, zoals gedefinieerd in artikel 2 (20) van Richtlijn 2019/944. De Nederlandse elektriciteitsmarkt is een vergaand geliberaliseerde markt waarin alle afnemers (niet- huishoudelijk en huishoudelijk) vrij zijn om de belasting of de opgewekte elektriciteit van verschillende afnemers voor de verkoop, koop of veiling op een elektriciteitsmarkt te combineren. Het wettelijk stelsel is zodanig ingericht dat belemmeringen daarvoor worden weggenomen. Het institutionaliseren van een specifiek recht voor marktdeelnemers om deze activiteit uit te voeren is daardoor niet nodig omdat de materiële invulling van dit recht volgt uit de onbelemmerde vrijheid van afnemers om privaatrechtelijke afspraken te maken. In de methoden en voorwaarden uitgewerkt op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 36 van de E-wet 1998, zijn hierover enkele bepalingen opgenomen (§4.2. van de Netcode elektriciteit, “Nadere voorwaarden voor verbruiksinstallaties die vraagsturing leveren aan een netbeheerder”). Non-discriminatoire deelname volgt uit het feit dat het wettelijk kader op geen enkel punt geen onderscheid maakt tussen enerzijds producenten en anderzijds eindafnemers die aan vraagrespons doen. Het non-discriminatoire karakter van voorschriften uitgewerkt in de Netcode Elektriciteit is geborgd via de eis opgenomen in artikel 26a van de E-wet 1998.

Geen

 

17, tweede lid

Artikelen 16, zesde lid, 26a, 31, eerste lid, en 36 E-wet 1998, paragrafen 9.2 (met name artikel 9.10), 9.3 (met name artikel 9.15), 9.4 (met name artikel 9.15) en 9.6 (met name artikel 9.28) en artikelen 10.37, 13.13 en 13.14 en Bijlage 5 van de Netcode elektriciteit.

In de praktijk worden vraagresponsdiensten juist veelal aangeboden aan systeembeheerders. Het wettelijk kader maakt geen onderscheid tussen vraagresponsaanbieders en andere typen marktdeelnemers die balanceringsdiensten of non-frequentiegerelateerde ondersteunende diensten aanbieden. Dit is uitgewerkt in de methoden en voorwaarden op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 36 van de E-wet 1998. Een dergelijk onderscheid zou in strijd zijn met de eisen neergelegd in artikel 26a van de E-wet 1998. Dit blijkt ook uit de omschrijving van de deelname aan balanceringsdiensten na kwalificatie als een BSP, uitgewerkt in onder andere artikel 10.37 van de Netcode elektriciteit en de omschrijving van de productspecificaties voor de blackstartvoorziening in Bijlage 5 van de Netcode Elektriciteit. Deze omschrijvingen zijn techniekneutraal en maken geen onderscheid tussen producenten, vraagresponsaanbieders of andere potentiële aanbieders van deze diensten.

Geen

 

17, derde lid, onderdelen a en b

Artikel 16, zesde lid, en 36 E-wet 1998, paragrafen 9.1, 9.2, 9.9, 9. 10, 9.11 en 10.8 en hoofdstuk 13 Netcode elektriciteit.

(a) Voor het aanbieden van onafhankelijke vraagresponsdiensten is geen toestemming nodig van andere marktdeelnemers. Elke marktdeelnemer (direct of via aggregatie) heeft toegang tot de elektriciteitsmarkten. Het wettelijk stelsel is zodanig ingericht dat belemmeringen daarvoor worden weggenomen. Nergens in het wettelijk stelsel is sprake van een noodzaak van “goedkeuring” van andere marktdeelnemers om toe te treden. Het is niet mogelijk om hiervoor naar een specifiek artikel te verwijzen, omdat de materiële invulling van Richtlijn 2019/944 plaatsvindt door geen regels te stellen.

(b) Binnen het Nederlandse wettelijke stelsel wordt veelal gebruikgemaakt van algemene wettelijke kaders, zoals het Burgerlijk Wetboek voor privaatrechtelijke verhoudingen. In combinatie met het hierboven toegelichte uitgangspunt van een vrije markt is elke afnemer en elke partij die vraagresponsdiensten wil aanbieden vrij om dit te doen. Het is het niet nodig expliciet te bepalen welke partij mag deelnemen aan vraagrespons, of wie een dergelijke dienst mag aanbieden. Voor de belangrijkste benodigde processen, zoals informatie-uitwisseling of balancering biedt de E-wet 1998 de grondslag voor netcodes. De regels in de netcodes zijn non-disciminatoir en transparant. Zie voor een uitgebreidere reactie op specifieke processen de toelichting bij de overige onderdelen van artikel 17 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Geen

 

17, derde lid, onderdeel c

De vraagresponsaanbieder kan nu als ODA (onafhankelijke dienstenaanbieder) deelnemen aan het berichtenverkeer. Artikelen 54 en 55 E-wet 1998, Hoofdstuk 9 (met name artikelen 9.1.5 t/m 9.1.7) Informatiecode elektriciteit.

Geen

 

17, derde lid, onderdeel d

Artikelen 1, onderdeel o, en 31, tweede lid, en 36 E-wet 1998, Hoofdstuk 10 Netcode elektriciteit (artikelen 10.2 en 10.4) en artikel 5 van Verordening 2019/943 (Elektriciteitsverordening). De balanceringsverantwoordelijkheid van marktdeelnemers die aan aggregatie doen is hetzelfde als voor alle andere aangeslotenen/ marktdeelnemers. De financiële verantwoordelijkheid van actieve afnemers is in Nederland geregeld in artikelen 10.2 en 10.4, tweede lid, van de Netcode elektriciteit: “Een aangeslotene die de balanceringsverantwoordelijkheid voor zijn aansluiting niet zelf uitoefent, draagt die balanceringsverantwoordelijkheid over aan een BRP”.

Geen

 

17, derde lid, onderdeel e

Artikel 95lc E-wet 1998, artikel 4, eerste lid, Besluit factuur,

verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie.

Geen

 

17, derde lid, onderdeel f

Artikelen 5, eerste lid, 31, eerste lid, 36, 51, 54 E-wet 1998, paragraaf 10.2 (met name artikelen 10.3, derde lid, en 10.9, tweede lid), paragraaf 10.4 (met name artikelen 10.16, tweede lid, 10.19 en 10.24), paragraaf 10.8, artikel 13.36, paragraaf 13.5, Netcode elektriciteit, artikel 7 Regeling gegevensbeheer en afdracht elektriciteit en gas, en paragrafen 3.14, 4.16, 5.5 en 6.3.2b Informatiecode elektriciteit en gas.

Voor zover het gaat om marktdeelnemers die balanceringsdiensten aanbieden, wordt verwezen naar procedures voor het corrigeren of herzien van gegevens die zijn vastgelegd in paragraaf 10.2 (met name artikelen 10.3, derde lid, en 10.9, tweede lid), en par. 10.4 (met name artikelen 10.16, tweede lid, 10.19 en 10.24) van de Netcode elektriciteit en de bewijsregel in het kader van het berichtenverkeer opgenomen in artikel 13.36 van de Netcode elektriciteit.

Daarnaast, en voor wat betreft marktdeelnemers die vraagrespons aanbieden, wordt verwezen naar paragraaf 13.5 van de Netcode elektriciteit (beheer en organisatie van het berichtenverkeer ten behoeve van gegevensuitwisseling) en artikel 54 van de E-wet 1998 in combinatie met artikel 7 van de Regeling gegevensbeheer en afdracht elektriciteit en gas en de Informatiecode elektriciteit en gas, paragrafen 3.14 (correctieprocessen op kleinverbruikaansluitingen), 4.16 (correctieprocessen op grootverbruikaansluitingen), 5.5 (dispuutproces meetgegevens kleinverbruikaansluitingen)) en 6.3.2b (controleren en reclameren door de programmaverantwoordelijke). Marktdeelnemers (leveranciers, programma-/balanceringsverantwoordelijken en meetbedrijven) hebben voor het aanbieden van hun diensten de beschikking nodig over meetgegevens van netbeheerders (DSB’s) en meetverantwoordelijke partijen. Daarover kunnen geschillen ontstaan waarvoor in de Informatiecode elektriciteit en gas processen zijn vastgesteld. De ACM kan toezien op de naleving hiervan (zie artikel 5, eerste lid, van de E-wet 1998).

Geen

 

17, vierde lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Lidstaten kunnen regels stellen

inzake vergoedingen bij activering van vraagrespons.

 

17, vijfde lid

Artikelen 31, eerste lid, en 36 E-wet 1998, artikelen 2.4, 2.16, 4.9, 13.3, 13.4, 13.13, 13.14 en 13.24 Netcode elektriciteit. In de door ACM vastgestelde aansluitvoorwaarden voor installaties zijn voorwaarden ten behoeve van vraagsturing opgenomen.

Geen

 

18, eerste en tweede lid

Artikelen 95lb en 95lc E-wet, artikelen 3, 10, eerste lid, 12 en 14 Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie.

Geen

 

18, derde en vierde lid

Artikelen 95lb, 95lc en 95m, tiende lid, E-wet 1998, artikelen 3, 10, eerste lid, 12 en 14 Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4 Regeling afsluitbeleid, artikel 4 en 5 Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, artikel 114 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.

Met betrekking tot de flexibele regelingen voor de feitelijke betaling van de facturen wordt gewezen op artikel 5 van de Regeling afnemers en monitoring E-wet 1998 en Gaswet, waarin is geregeld dat leveranciers en netbeheerders kleinverbruikers een ruime keuze bieden uit betalingswijzen. Daarnaast wordt gewezen op de algemene bepaling in artikel 114 van Boek 6 Burgerlijk Wetboek waarin een recht om giraal te betalen is vastgelegd (mits de schuldeiser een rekening bestemd voor girale betaling heeft in Nederland). Verder biedt de Regeling afsluitbeleid (artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4) flexibiliteit bij betalingsachterstand. De vergunninghoudende leverancier moet de afnemer een betalingsregeling aanbieden om (verdere) betalingsachterstanden te voorkomen. Voorts volgt uit Kamerstukken II 2019/2020, 35 292, nr. 3, paragraaf 2.3 (bijlage bij Bijlage I) dat er flexibele regelingen voor feitelijke betaling moeten worden aangeboden. Dit voorschrift sluit aan bij de Nederlandse praktijk, waarbij afnemers maandelijks een overwegend gelijkmatig voorschot betalen en de eindafrekening jaarlijks achteraf plaatsvindt op basis van daadwerkelijk verbruik.

Met betrekking tot artikel 18, vierde lid, van Richtlijn 2019/944: Op grond van artikel 4 van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in combinatie met artikel 95m, tiende lid, van de E-wet 1998 stellen leveranciers en netbeheerders afnemers rechtstreeks in kennis van elke stijging van de tarieven voor de levering en het transport van elektriciteit en wijzen zij afnemers daarbij op hun rechten.

Geen

 

18, vijfde lid

Behoeft geen implementatie, betreft feitelijk handelen van de lidstaat. Wijzigingen van het Besluit factuur verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie worden, net als voorstellen die het consumentenbelang raken, doorgaans besproken en informeel getoetst bij consumentenorganisaties, zoals de Consumentenbond (www.consumentenbond.nl) en Vereniging Eigen Huis (www.eigenhuis.nl).

Geen

 

18, zesde lid

Artikelen 95lb en 95lc E-wet, en het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie.

Geen

 

19, eerste lid

Behoeft geen implementatie, gaat om voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld.

Geen

 

19, tweede lid

– Met betrekking tot kleinverbruikers: artikelen 26ae, 26af, 31 en 95la van de E-wet 1998 en artikel 2.3.1 Meetcode Elektriciteit.

– Met betrekking tot grootverbruikers: Artikel 31 van de E-wet 1998 en paragraaf 2.4 Meetcode Elektriciteit.

Er kan voor invoering een kosten-baten-beoordeling worden gevraagd.

Nederland kiest ervoor kosten-batenbeoordeling niet te doen. Invoering slimme metersystemen is al vanaf 2015 ingezet (kleine aansluitingen). Bij grote aansluitingen ook ingevoerd.

19, derde lid

– Met betrekking tot kleinverbruikers: artikel 95la E-wet 1998, artikel 4 Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen, en paragraaf 4.2 Meetcode Elektriciteit. Netbeheer NL publiceert de ‘Dutch Smart Meter Requirements’, dit zijn de technische eisen waar de op afstand uitleesbare meetinrichtingen aan voldoen.31

– Met betrekking tot grootverbruikers: artikel 31 E-wet 1998 en paragraaf 4.3 Meetcode Elektriciteit.

Geen

 

19, vierde lid

– Kleinverbruikers: artikelen 30a en 40a E-wet 1998 en Regeling meettarieven.

– Grootverbruikers: artikel 31 E-wet 1998 en paragraaf 2.4 Meetcode elektriciteit.

De meetinrichting is onderdeel van de dienstverlening door de commerciële meetverantwoordelijke partij die daarvoor kosten in rekening brengt bij de aangeslotene.

Geen

 

19, vijfde lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Bepaling is van toepassing indien een kosten-batenbeoordeling als bedoeld in lid 2 wordt gedaan.

Nederland kiest ervoor kosten-batenbeoordeling niet te doen.

19, zesde lid

Er zijn geen bepalingen bij of krachtens de E-wet 1998 die een uitzondering maken voor nog te plaatsen meters; alle nieuwe meters moeten voldoen aan de eisen genoemd bij het derde lid van dit artikel. Er zijn enkele overgangsbepalingen voor meetinrichtingen die zijn geplaatst vóór 1 januari 2012, maar deze lopen vóór 5 juli 2031 af (zie onder andere artikel 26af van de E-wet 1998 en hoofdstuk 5 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen).

Geen

 

20, onderdeel a

Functionele en technische eisen aan meetinrichtingen: zie de toelichting bij de implementatie van artikel 19, derde lid, van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel.

Artikel 26ab, vierde en vijfde lid, E-wet 1998, artikel 12a Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, paragraaf 6.7 Informatiecode (kleinverbruikers; gevalideerde gegevens), artikel 4 Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (data toegankelijk via P1-poort op meetinrichting) (kleinverbruikers; niet-gevalideerde gegevens), artikel 5.3.5 Meetcode Elektriciteit; gegevensverstrekking is onderdeel van de overeenkomst met het commerciële meetbedrijf (grootverbruikers).

Geen

 

20, onderdeel b

Artikel 6 Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen en paragrafen 5.1.2 (kleinverbruikers), 5.2.9, en 5.3.6 Meetcode Elektriciteit (grootverbruikers).

Geen

 

20, onderdeel c

Behoeft geen implementatie, het betreffende Unierecht, dan wel omzettingswetgeving, is van toepassing.

Geen

 

20, onderdeel d

Artikel 4 Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (kleinverbruikers), paragraaf 4.3.4 en 4.3.5 Meetcode Elektriciteit (grootverbruikers).

Geen

 

20, onderdeel e

Zie onderdeel a hiervoor; dit geldt ook voor invoeding.

Geen

 

20, onderdeel f

Artikel 26ae, veertiende lid, E-wet 1998 (kleinverbruikers) en artikelen 2 en 248, en Afdelingen 2 en 2a van Titel 5 Boek 6 Burgerlijk Wetboek. De meetinrichting is onderdeel van de dienstverlening door het meetbedrijf aan grootverbruikers.

Geen

 

20, onderdeel g

Artikel 26ab, vijfde lid, E-wet 1998 en artikel 4 Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (kleinverbruikers) en paragrafen 5.2.9, en 5.3.6 Meetcode Elektriciteit (grootverbruikers).

Geen

 

21

Behoeft geen implementatie, bepaling is niet van toepassing.

Artikel is alleen van toepassing bij negatieve kosten-batenanalyse.

Invoering slimme metersystemen is vanaf 2015 ingezet.

22

– Kleinverbruikers: artikel 95ca E-wet 1998 en paragraaf 4.2.1 Meetcode Elektriciteit.

– Grootverbruikers: artikel 31 E-wet 1998 en paragrafen 4.3 en 5.2 Meetcode Elektriciteit.

Geen

 

23, eerste lid

Artikelen 16, eerste lid, onderdeel l, 53, 54 en 55 E-wet 1998, de Regeling gegevensbeheer en afdracht elektriciteit en gas, en de Informatiecode elektriciteit en gas.

De Informatiecode elektriciteit en gas regelt de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens, onder andere voor overstappen naar een andere leverancier (zie paragrafen 3.1 en 4.1), maar ook voor tal van andere diensten (processen), waaronder:

– Inzage en correctie (paragraaf 10.1);

– In- en uithuizingen (paragrafen 3.2, 3.3, 4.2 en 4.3);

– Switchen van BRP (paragrafen 3.5, 4.5, 4.14);

– Wisselen van meetinrichtingen of manier van uitlezen (paragrafen 3.11, 3.13);

– Wisselen van meetverantwoordelijke partij (paragraaf 4.8);

– Offerteaanvraag t.b.v. nieuwe levering (paragrafen 2.2b-2.2d);

– Opvragen van historische meetgegevens (paragraaf 6.7);

– Informatie-uitwisseling t.b.v. het leveranciersmodel bij kleinverbruikers (hoofdstuk 8).

Daarnaast: artikel 26ab, tweede tot en met vijfde lid, van de E-wet 1998, artikel 10a van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie (toegang tot gegevens kleinverbruikers) en artikel 5.3.5 van de Meetcode elektriciteit (toegang tot gegevens grootverbruikers). Real-time gegevens kan de eindafnemer/kleinverbruiker zelf ter beschikking stellen via de lokale consumentenpoort van de meetinrichting (niet op afstand uitleesbaar in verband met privacy). Grootverbruikers hebben op grond van artikel 5.3.5 van de Meetcode elektriciteit toegang tot hun gegevens. De vorm van gegevensverstrekking of gegevensverstrekking aan derden is onderdeel van de overeenkomst tussen de grootverbruiker en de meetverantwoordelijke partij. Dit kan ook vraagresponsgegevens omvatten.

Geen

 

23, tweede lid

Hoofdstuk 9 (met name paragraaf 9.1 en 9.1a en artikel 9.1.11) van de Informatiecode elektriciteit en gas, artikelen 4 en 6 Regeling gegevensbeheer en afdracht elektriciteit en gas.

Het gegevensbeheermodel is gebaseerd op gestandaardiseerde elektronische uitwisseling van gegevens. De Informatiecode elektriciteit en gas bevat onder meer eisen aan gegevensbescherming, autorisatie en derdentoegang. Dit borgt non-discriminatoire toegang en openbaarmaking procedures.

Geen

 

23, derde lid

Behoeft geen implementatie, betreft verwijzing naar

andere Europeesrechtelijke kaders.

n.v.t.

 

23, vierde lid

Artikelen 5, 54 en 55 E-wet 1998 en paragraaf 9.1.3 Informatiecode elektriciteit en gas.

Lidstaten kunnen (1) machtigen en certificeren of (2) toezicht houden Lidstaten kunnen benoeming nalevingsfunctionaris eisen.

Keuze voor toezicht houden door ACM. Keuze om dit achterwege te laten, Verordening (EU) 2016/679 dekt dit voldoende af.

23, vijfde lid

Artikelen 26ab, vijfde lid, 30a, 40a en 95lb E-wet 1998, paragrafen 3.2.2, aanhef en onder b, en 3.10.3 Tarievencode elektriciteit, de Regeling meettarieven en artikel 14 Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie.

Er is geen afzonderlijk/extra tarief verschuldigd voor de verwerking van meetgegevens door de netbeheerder als bedoeld in hoofdstuk 5 en 6 van de Informatiecode elektriciteit en gas of de uitwisseling van systeemgerelateerde gegevens tussen aangeslotenen, marktdeelnemers en netbeheerders. Kleinverbruikers betalen een algemeen periodiek meettarief voor de door de netbeheerder ter beschikking gestelde meetinrichting (zie artikel 16, eerste lid, onderdelen n en o, van de E-wet 1998), dat mede ziet op het verschaffen van toegang tot meetgegevens door de netbeheerder aan leveranciers. Grootverbruikers hebben op grond van artikel 5.3.5 van de Meetcode Elektriciteit toegang tot hun gegevens. De gegevensverstrekking en eventuele kosten daarvoor zijn onderdeel van de overeenkomst met de meetverantwoordelijke partij. Dit is verder niet gereguleerd.

Geen

 

24, eerste lid

Artikelen 53, 54 en 55 E-wet 1998, artikel 6 Regeling gegevensbeheer en

afdracht elektriciteit en gas, en paragraaf 9.1 Informatiecode elektriciteit en gas (uniforme standaarden).

Geen

 

24, tweede en derde lid

Behoeft geen implementatie, er zijn namelijk nog geen uitvoeringsvoorschriften vastgesteld. Dit betreft de uitvoeringshandelingen inzake interoperabiliteitsvoorschriften en procedures voor toegang die de Commissie ingevolge artikel 24, tweede lid, zelf dient vast te stellen (niet die van Nederland). De ontwikkeling van de ‘Implementing Regulation on metering and consumption data‘32 door de Commissie is pas recent afgerond en vastgesteld (6 juni 2023). Deze is op 15 juni gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.33 Afgezien van het direct werkende karakter van deze ‘uitvoeringshandelingen’ van de Commissie geldt conform artikel 14 daarvan dat lidstaten 18 maanden na inwerkintreding aan het referentiemodel (artikel 3) moeten voldoen. Dit zal pas eind 2024 of begin 2025 zijn. Dan hoeft dus ook pas aan het derde lid van artikel 24 van Richtlijn 2019/944 te zijn voldaan.

Geen

 

26, eerste en derde lid

Artikel 95d, tweede lid, E-wet 1998, artikelen 2, tweede lid, onderdeel f, en 3, tweede lid, onderdeel b, Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers, artikel 16 Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten, en Erkenningsregeling geschillencommissies consumentenklachten 1997.

Erkend zijn: Geschillencommissie Energie (voor consumenten) en de Geschillencommissie Energie zakelijk (voor zakelijke kleinverbruikers) in Den Haag.

Geen

 

26, tweede lid

Artikel 15, eerste lid, Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten,34 welke bepaalt dat de betrokken Minister de samenwerking tussen de instanties tot buitengerechtelijke geschillenbeslechting bevordert en de nationale instanties belast met de handhaving van rechtshandelingen van de Unie inzake consumentenbescherming. Het tweede lid van artikel 15 van de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten regelt nader wat deze samenwerking omvat. Daarnaast heeft de ACM een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Stichting Geschillencommissie voor consumentenzaken (‘Samenwerkingsprotocol tussen de Autoriteit Consument en Markt en Stichting Geschillencommissies voor consumentenzaken’). Door deze samenwerking wordt een eenvoudige, eerlijke, transparante, onafhankelijke, doeltreffende en efficiënte buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsmechanisme geboden.

Geen

 

28

Artikel 95b, zevende en achtste lid, E-wet 1998, en Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Daarnaast generiek armoedebeleid en sociale zekerheid.

Geen

 

29

Behoeft geen implementatie, wordt door feitelijk handelen ingevuld. In 2022 heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat het onderzoeksbureau Centraal Bureau voor de Statistiek de opdracht gegeven om een jaarlijkse Monitor Energiearmoede (Monitor energiearmoede in Nederland, 2019 en 2020)35 te ontwikkelen, met als basis het onderzoek van het onafhankelijk onderzoeksinstituut TNO.36 In de monitor zijn indicatoren voor energiearmoede van huishoudens in Nederland opgenomen. Er wordt gesproken over energiearmoede als een huishouden te maken heeft met een laag inkomen in combinatie met een te hoge energierekening en/of een woning van (zeer) slechte energetische kwaliteit.

Op basis van de drie dimensies (betaalbaarheid energie, energetische kwaliteit van de woning en de mogelijkheid om mee te doen aan de verduurzaming) zijn de volgende vier indicatoren ontwikkeld om energie-armoede te meten:

– HEQ (hoge energiequote als deel van het inkomen dat besteed wordt aan energiekosten);

– LIHE (laag inkomen met een hoge energierekening, waarmee met een laag inkomen tot 130 procent van de lage-inkomensgrens is bedoeld);

– LILEK (laag inkomen gecombineerd met een lage energetische kwaliteit van de woning); en

– LEKWI (laag inkomen gecombineerd van lage energetische kwaliteit van de woning en weinig investeringsmogelijkheden).

In 2023 publiceerde TNO een nieuwe studie37 over energiearmoede waarin het criterium “hoogte van de energierekening als percentage van het inkomen” wordt losgelaten als enige indicator voor energiearmoede, aangezien het veel huishoudens omvat met een (relatief) hoog inkomen die er vermoedelijk vrijelijk voor kiezen om een relatief hoog percentage van hun inkomen aan energie te besteden. Op basis van deze indicatoren blijkt uit het onderzoek dat ongeveer 7,4% van de Nederlandse huishoudens in 2022 te maken heeft met energiearmoede.

De Minister voor Klimaat en Energie heeft dit jaar de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerbrief bij aanbieding Monitor Energiearmoede in Nederland)38 over de uitkomsten van deze onderzoeken en het gebruik van de in het TNO-onderzoek geschetste indicatoren bevestigd.

Geen

 

31, eerste lid

Artikel 16, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, j en q, E-wet 1998.

Geen

 

31, tweede lid

Artikelen 16, zesde lid, 17b, 23, derde lid, 26a, eerste lid, en 79, tweede lid, E-wet 1998.

Geen

 

31, derde lid

Artikelen 16, eerste lid, onderdeel l, en 79, derde lid, E-wet 1998.

Geen

 

31, vierde lid

Behoeft geen implementatie, betreft optionele bepaling.

Lidstaten kunnen producenten van hernieuwbare elektriciteit voorrang geven bij het inschakelen.

Nederland kiest ervoor om niet te implementeren. Deze bepaling is niet relevant in Nederland omdat in Nederland sprake is van zelfdispatch. Systeembeheerders schakelen productie-installaties niet in.

31, vijfde lid

Artikelen 16, zesde lid, 31, eerste lid, 36, eerste en tweede lid, E-wet 1998, paragraaf 9.4 (spanning en blindvermogen) en 9.8 (nood en herstel) Netcode elektriciteit.

Geen

 

31, zesde en zevende

Artikelen 16, eerste lid, onderdeel b, en zesde lid, 31, eerste lid, onderdelen a, c en e, 33, 36, tweede lid, 37, en 38, tweede en derde lid, E-wet 1998, paragrafen 9.2 (congestie), 9.4 (spanning en blindvermogen), en 9.8 (nood en herstel), en artikel 9.22 (belasting-frequentieregeling en reserve) Netcode elektriciteit. Distributiesysteembeheerders kopen geen andere niet-frequentiegerelateerde diensten en geen balanceringsdiensten aan.

Geen

 

31, achtste lid

Artikelen 27, eerste lid, 31, eerste lid, onderdelen a, c, e en f, 32, 33, 34, 36 en 37 E-wet 1998, artikelen 9.8, 9.32, 9.33 en 10.37 Netcode elektriciteit.

Op grond van artikel 27, eerste lid, en 31, eerste lid, onderdeel a, en aanvullend onderdelen c, e en f van de E-wet 1998 zijn distributiesysteembeheerders verplicht om voorstellen aan de ACM te doen inzake de “aankoop van producten en diensten die nodig zijn voor een efficiënt betrouwbaar en veilig beheer van het distributiesysteem”, inclusief de voorwaarden waaronder die aankoop moet plaatsvinden (wijzigingen van bestaande voorwaarden vindt plaats op grond van de artikelen 32 en 34 van de E-wet 1998). De ACM stelt deze voorstellen vast op grond van artikel 36 of artikel 37 van de E-wet 1998. Via artikel 16, zesde lid, en 26a, eerste lid, van de E-wet 1998, welke de distributiesysteembeheerder verplicht om een transparante, niet-discriminatoire en marktconforme procedure voor inkoop en voorwaarden die “redelijk, objectief en niet discriminerend” zijn te hanteren, is geborgd dat “alle in aanmerking komende marktdeelnemers, waaronder marktdeelnemers die energie uit hernieuwbare bronnen aanbieden, marktdeelnemers die aan vraagrespons doen, exploitanten van energieopslagfaciliteiten en marktdeelnemers die aan aggregatie doen” kunnen meedingen. Ook de ACM moet hier bij de vaststelling van de voorwaarden op toezien en het belang van een objectieve, transparante en niet-discriminatoire handhaving van de energiebalans in acht nemen (zie met name artikel 36, eerste lid, onderdeel f, en tweede lid, van de E-wet 1998). Zie in dit verband ook artikel 9.32 van de Netcode elektriciteit over congestiemanagementdienstverleners, de artikelen 9.8 en 9.33 van de Netcode elektriciteit die publicatieverplichtingen bevatten en artikel 10.37 van de Netcode elektriciteit over balanceringsdienstverleners. Hieruit volgt vanzelfsprekend dat bij het opstellen van eventuele regels voor inkoop van systeemgerelateerde diensten, ook de bovengenoemde partijen in acht moeten worden genomen. Overigens voeren distributiesysteembeheerders in Nederland geen systeemgerelateerde diensten uit zoals beschreven in artikel 32, zesde en achtste lid, van Richtlijn 2019/944. Als dit in de toekomst gebeurt, dan zijn de netbeheerders conform de voorgenoemde artikelen verplicht deze uit te werken in de voorwaarden, waaronder ook valt de technische vereisten voor deelname aan deze markten. De ACM moet dit voorstel ook toetsen op onder andere objectiviteit en non-discriminatie (artikel 36, tweede lid) en vaststellen met inachtneming van Richtlijn 2019/944 (artikel 36, eerste lid, onderdeel h). “Nauwe samenwerking” is geborgd via artikel 33, eerste lid van de E-wet 1998.

Geen

 

31, negende lid

Artikelen 16, eerste lid, onderdelen j, k en p, tweede lid, onderdeel g, en 31, eerste lid, onderdelen a, c, e en f, en tweede lid, E-wet 1998.

De tweede volzin van artikel 31, negende lid, van Richtlijn 2019/944 behoeft geen implementatie, omdat het bepaalde is vereist op grond van genoemde verordeningen.

Geen

 

31, tiende lid

Artikelen 17 en 17a E-wet 1998. De ACM adviseert over het concept van een algemene maatregel van bestuur.

Geen

 

32, eerste lid

Het regelgevend kader voor de inkoop van flexibiliteitsdiensten is neergelegd in artikel 16, eerste lid, onderdelen a, b en c, en zesde lid, met aanvullend artikelen 23, eerste lid, en 24 eerste lid, E-wet 1998. Het kader is in detail uitgewerkt in de Netcode elektriciteit, primair paragrafen 9.1, 9.2 en 9.9 tot en met 9.11. De Netcode elektriciteit is bij besluit van de ACM van 24 mei 2022 gewijzigd, waarbij de paragrafen 9.1, 9.2 volledig zijn vervangen en de paragrafen 9.9 t/m 9.11 en bijlagen 11 en 12 zijn toegevoegd; zie Staatscourant 2022, 14201. De vaststelling van de Netcode elektriciteit is gebaseerd op artikelen 31, eerste lid, en 36, eerste lid, onderdelen a, c, e en f van de E-wet 1998.

Flexibiliteitsdiensten worden op grond van artikel 9.31 van de Netcode elektriciteit ingekocht via redispatch, biedingen overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, onderdeel a, en bijlage 11 van de Netcode, via een capaciteitsbeperking overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, onderdeel b, en bijlage 12 van de Netcode elektriciteit, of als niet-marktgebaseerde redispatch overeenkomstig het tweede lid van dit artikel. Voor de volledigheid wordt gewezen op het derde lid van artikel 9.31 van de Netcode elektriciteit, waaruit blijkt dat dergelijke diensten ook voor langere termijn kunnen worden gecontracteerd. Daarbij is geborgd dat deze diensten conform Richtlijn 2019/944 ingekocht kunnen worden bij “aanbieders van gedistribueerde productie, vraagrespons of energieopslag”. Zie in dit verband ook artikel 9.32 van de Netcode elektriciteit over congestiemanagementdienstverleners en artikelen 9.8 en 9.33 van de Netcode elektriciteit die publicatieverplichtingen bevatten, waarmee is geborgd dat deze typen partijen op gelijke voet mee kunnen dingen aan deze diensten. Dit volgt ook uit de inhoud van paragrafen 9.1, 9.2 en 9.9 tot en met 9.11, die techniekneutraal zijn opgesteld en geen enkel type marktdeelnemer uitsluiten. Hieruit volgt eveneens het transparante en niet-discriminerende karakter van de procedures. De marktgebaseerdheid van de procedures volgt uit bijlagen 11 en 12 van de Netcode elektriciteit, op grond waarvan deelname aan deze diensten gebeurt op basis van door marktdeelnemers voorgestelde prijzen en biedingen, en het derde lid van artikel 9.31 van de Netcode elektriciteit. Een ontheffing van de hierboven genoemde verplichtingen kan de ACM afgeven op grond van de artikelen 37a, eerste en tweede lid, en 58 van de E-wet 1998. Hierover heeft de ACM tevens de Beleidsregel ontheffingen codes energie opgesteld: Staatscourant 2021, 1549.

Geen

 

32, tweede lid

De Netcode elektriciteit is bij besluit van de ACM van 24 mei 2022 gewijzigd, waarbij de paragrafen 9.1, 9.2 volledig zijn vervangen en de paragrafen 9.9 tot en met 9.11 en bijlagen 11 en 12 zijn toegevoegd; zie Staatscourant 2022, 14201.

De taak valt onder de generieke taak voor distributiesysteembeheerders uitgewerkt in artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b, van de E-wet 1998. De betreffende specificaties zijn uitgewerkt in paragrafen 9.1, 9.2 en 9.9 tot en met 9.11 en bijlagen 11 en 12 van de Netcode Elektriciteit. De verplichting om deze uit te werken volgt uit artikel 31, eerste lid, onderdeel a, en aanvullend onderdelen c, e en f, van de E-wet 1998. Op grond hiervan, en op grond van artikelen 32 en 34 van de E-wet 1998 voor zover het slechts een wijziging betreft, zijn distributiesysteembeheerders verplicht om voorstellen aan de ACM voor te leggen; de ACM stelt deze voorstellen vast op grond van artikel 36 of artikel 37 van de E-wet 1998. Betrokkenheid van alle potentiële systeemgebruikers en transmissiesysteembeheerders is daarbij geborgd via artikel 33, eerste lid, van de E-wet 1998. Effectieve en niet-discriminerende deelname van alle marktdeelnemers is geborgd via artikelen 16, zesde lid, en 26a, eerste lid, van de E-wet 1998, welke de distributiesysteembeheerder verplicht om een transparante, niet-discriminatoire en marktconforme procedure voor inkoop en voorwaarden “redelijk, objectief en niet discriminerend” zijn te hanteren. Daar hoort vanzelfsprekend bij dat deze typen partijen op gelijke voet mee kunnen dingen aan deze diensten. Ook de ACM moet hier bij de vaststelling van de voorwaarden op toezien en het belang van een objectieve, transparante en niet-discriminatoire handhaving van de energiebalans in acht nemen (zie met name artikel 36, eerste lid, onderdeel f, en tweede lid, van de E-wet 1998). Zie in dit verband ook artikelen 9.32 (congestiemanagementdienstverleners), 9.8 en 9.33 (publicatieverplichtingen), en 10.37 van de Netcode elektriciteit (balanceringsdienstverleners). Informatie-uitwisseling tussen distributiesysteembeheerders en de transmissiesysteembeheerder is onderdeel van de wijze waarop systeembeheerders zich jegens elkaar gedragen en onderdeel van de voorstellen die systeembeheerders moeten doen op grond van artikel 31, in het bijzonder het eerste lid, onderdeel a. Dit is in het bijzonder uitgewerkt in de Samenwerkingscode elektriciteit (met name artikelen 2 en 9), en in artikel 9.43, achtste lid van de Netcode Elektriciteit. Vergoeding voor de aankoop van dergelijke diensten volgt uit paragraaf 6 van de E-wet 1998, in het bijzonder artikelen 41b en 16, eerste lid, onderdelen a en b. Als zijnde onderdeel van de wettelijke taak van distributiesysteembeheerders, moeten de kosten voor uitvoering van die taak ook betrokken worden in de reguleringsmethode uitgewerkt in artikel 41b, eerste lid, van de E-wet 1998, welke terugverwijst nar de taken uitgewerkt in artikel 16, eerste lid, van de E-wet 1998.

Geen

 

32, derde lid

Artikel 21 E-wet 1998.

Geen

 

32, vierde lid

Artikelen 21 en 22 E-wet 1998.

Geen

 

32, vijfde lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Lidstaten kunnen ervoor kiezen het netontwikkelingsplan niet voor te schrijven voor geïntegreerde bedrijven met minder dan 100.000 aangeslotenen of die kleine geïsoleerde systemen bedienen.

Nederland kiest niet voor implementatie; situatie doet zich in Nederland niet voor.

33, eerste lid

In Nederland bevordert het regelgevingskader de aansluiting van alle nieuwe beoogde aangeslotenen en geldt een universeel recht op aansluiting op een elektriciteitssysteem. Dit universele recht is vastgelegd in artikelen 16, eerste lid, onderdeel e, en 23, eerste lid, van de E-wet 1998, waarin is opgenomen dat aansluiting moet gebeuren conform de tarieven en voorwaarden die zijn voorgesteld op grond van onder andere artikelen 27, eerste lid, en 31, eerste lid, van de E-wet 1998. In dit laatste artikellid zijn onderdelen van dit recht op aansluiting nader gespecificeerd. De ACM moet deze tarieven en voorwaarden vaststellen op grond van artikel 36 van de E-wet 1998. Dit aansluitrecht geldt ook voor de aansluiting van alle openbaar toegankelijke en particuliere oplaadpunten en vormt daarmee implementatie van artikel 33, eerste lid, van Richtlijn 2019/944. Voor de voorwaarden rondom het toekennen van een aansluiting geldt een eis van non-discriminatie, op grond van artikel 26a, eerste lid, van E-wet 1998, en eveneens toetst de ACM op de voorwaarde van non-discriminatie, op grond van artikel 36, tweede lid. Op deze wijze is gewaarborgd dat distributiesysteembeheerders oplaadpunten op niet-discriminerende basis aansluiten en wordt aansluiting van openbaar toegankelijke en particuliere oplaadpunten op de distributienetten bevorderd.

Geen

 

33, tweede lid

Artikel 17, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

33, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie, betreft optionele bepaling.

Lidstaten kunnen ervoor kiezen om DSB’s onder voorwaarden toe te staan laaddiensten aan te bieden, beheren en ontwikkelen.

Nederland kiest ervoor om niet toe te staan activiteiten rond laadinfrastructuur te verrichten. Het aanbieden, beheren en ontwikkelen van laaddiensten is een activiteit waar marktpartijen in Nederland reeds actief in zijn.

34

Artikelen 26ab, 54, 55 en 79, E-wet 1998, hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 7 en 8 Informatiecode elektriciteit en gas, en paragrafen 10.4 en 10.5 Netcode elektriciteit.

Geen

 

35

Behoeft geen implementatie, situatie is in Nederland niet van toepassing.

Artikelen zijn van toepassing indien een distributie-systeembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf.

In Nederland maken de distributie-systeembeheerders geen deel uit van een verticaal geïntegreerd bedrijf.

36, eerste lid

Artikelen 16 en 17 E-wet 1998.

Geen

 

36, tweede t/m vierde lid

Behoeft geen implementatie, betreft optionele bepaling.

Tweede t/m vierde lid biedt de mogelijkheid bezit van energieopslag-faciliteiten door DSB’s toe te staan.

Van deze optie is geen gebruik gemaakt.

38, tweede lid

Artikel 15, vierde, vijfde, zesde, achtste en negende lid, E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, onderdeel a

Artikelen 16, eerste en tweede lid, 21 en 22 E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, onderdeel b

Artikelen 10b, 11a, 17c, 18a, 41 en 93a E-wet 1998, en het Besluit financieel beheer netbeheerder.

Geen

 

40, eerste lid, onderdeel c

Artikel 16, eerste en tweede lid, E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, onderdeel d

Artikel 16, eerste en tweede lid, E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, onderdeel e

Artikel 16, tweede lid, onderdeel g, E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, f

Artikelen 16, veertiende lid, 23, derde lid, 24, derde lid, 26a, 36, tweede lid, 79, tweede lid, E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, g

Artikel 16, eerste lid, onderdeel l, E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, h

Artikel 16, eerste lid, onderdeel f, en tweede lid, onderdeel j, E-wet 1998.

Geen

 

40, eerste lid, i

Artikelen 16, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdelen a, b en d, vierde, vijfde, en tiende lid, 31, eerste lid, en 36 E-wet 1998, paragrafen 9.4, 9.7, en 9.8 Netcode elektriciteit.

Geen

 

40, eerste lid, j

Artikel 16, eerste lid, onderdeel p, E-wet 1998, artikelen 34, eerste lid, en 35, eerste lid, van Verordening 2019/943 (Elektriciteitsverordening).

Geen

 

40, eerste lid, k

Artikel 16, eerste lid, onderdeel p, E-wet 199, artikel 20 van Verordening 2019/943 (Elektriciteitsverordening).

Geen

 

40, eerste lid, l

Artikelen 16, eerste lid, onderdeel b, 31 en 36 E-wet 1998, paragraaf 13.5 Netcode Elektriciteit, paragraaf 2.4 Meetcode elektriciteit.

Geen

 

40, eerste lid, m

Artikelen 16, eerste lid, onderdelen b en q, 36, 54, 55 en 79 E-wet 1998, hoofdstuk 10 en paragraaf 13.5 Netcode elektriciteit, hoofdstukken 2, 4, 9 en 10 Informatiecode elektriciteit en gas, paragraaf 2 Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen, en artikel 2 Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen.

Geen

 

40, tweede lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Lidstaten kunnen ervoor kiezen om een of meer taken van de TSB te beleggen bij een andere TSB.

Van deze mogelijkheid maakt Nederland geen gebruik.

40, derde lid

Artikel 16, eerste lid, onderdeel p, E-wet 1998, artikel 34 en verder van Verordening 2019/943 (Elektriciteitsverordening).

Geen

 

40, vierde lid

Op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel i, E-wet 1998 is de transmissiesysteembeheerder verplicht om voorstellen aan de ACM te doen inzake de handhaving van de energiebalans, inclusief de balanceringsdiensten. Dit is onderdeel van de taak van de transmissiesysteembeheerder inzake technische voorzieningen en systeemdiensten en de inkoop daarvan (artikel 16, tweede lid, onderdelen a en b, en zesde lid, E-wet 1998). De ACM stelt deze voorstellen vast op grond van artikel 36 van de E-wet 1998. Op grond van artikel 36, tweede lid, moet de ACM zich er daarbij van vergewissen dat de voorwaarden niet-discriminatoir zijn; alleen als aan deze eis is voldaan kan de ACM de voorwaarden vaststellen. Artikelen 26a, eerste lid, 27, derde lid, 28, derde lid, en 16, zesde lid, van de E-wet 1998, verplichten de transmissiesysteembeheerder om tarieven en voorwaarden te hanteren die redelijk, objectief en niet discriminerend zijn. De ACM moet dit voorstel ook toetsen op onder andere objectiviteit en non-discriminatie (artikel 36, tweede lid, E-wet 1998) en vaststellen met inachtneming van Verordening 2019/943 en Richtlijn 2019/944. Daarmee is eveneens deelname van alle in aanmerking komende marktdeelnemers geborgd, dat is een essentieel aspect van de voorwaarde van non-discriminatie. Betrokkenheid van alle marktdeelnemers is daarbij geborgd via artikel 33, eerste lid, van de E-wet 1998. De desbetreffende procedures zijn uitgewerkt in de Netcode elektriciteit, in het bijzonder paragraaf 10.8, artikel 10.36 en bijlagen 8, 9, 10 en 13 van de Netcode elektriciteit.

Daarnaast wordt gewezen op artikel 16, eerste lid, onderdeel p, van de E-wet 1998 waarin is vastgelegd dat netbeheerders de taken moeten vervullen die voortvloeien uit Verordening 2019/943, waaronder taken met betrekking tot balanceringsdiensten en de inkoop daarvan.

Geen

 

40, vijfde lid

Op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel i, E-wet 1998 is de transmissiesysteembeheerder (TSB) verplicht om voorstellen aan de ACM te doen inzake ondersteunende diensten, waaronder niet-frequentiegerelateerde diensten (of wijziging via de artikelen 32 en 34). De ACM stelt deze voorstellen vast op grond van artikel 36 of artikel 37 E-wet 1998. Daarvoor gelden eveneens de artikelen 16, zesde lid, 26a, eerste lid, en 36, eerste lid, onderdeel f, E-wet 1998 op grond waarvan de TSB verplicht is om voorwaarden te hanteren die redelijk/evenredig, objectief en niet discriminerend zijn. De ACM moet dit voorstel ook toetsen op onder andere objectiviteit en non-discriminatie (artikel 36, tweede lid, E-wet 1998) en vaststellen met inachtneming van Verordening 2019/943 en Richtlijn 2019/944. Daarmee is de transparantie en het niet-discriminatoire en marktgebaseerde karakter van de procedures inzake niet-frequentiegerelateerde ondersteunende diensten geborgd. Daarmee is eveneens deelname van alle in aanmerking komende marktdeelnemers geborgd, dat een essentieel aspect is van de voorwaarde van non-discriminatie. Diverse van deze diensten zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 9 van de Netcode elektriciteit, zoals bijvoorbeeld voorwaarden met betrekking tot spannings- en blindvermogenshuishouding in paragraaf 9.4, voorwaarden met betrekking tot belasting-frequentieregelingen en reserves en voorwaarden met betrekking tot nood- en hersteltoestand zoals de blackstartvoorziening in paragraaf 9.8 (zie met name artikel 9.28 en Bijlage 5). Een ontheffing van de hierboven genoemde verplichtingen kan de ACM afgeven op grond van artikelen 37a, eerste en tweede lid, en 58 van de E-wet 1998. Hiervoor heeft de ACM tevens een beleidsregel opgesteld (Staatscourant 2021, 1549).

Geen

 

40, zesde lid

De betreffende specificaties zijn uitgewerkt in de Netcode elektriciteit. De verplichting om deze uit te werken volgt uit artikel 31, eerste lid, onderdeel a, en aanvullend onderdelen c, e en f, van de E-wet 1998. Op grond hiervan zijn distributiesysteembeheerders (DSB’s) verplicht om voorstellen aan de ACM te verzenden; ACM stelt deze voorstellen vast op grond van artikel 36 of artikel 37 E-wet 1998. Betrokkenheid van alle potentiële systeemgebruikers en transmissiesysteembeheerders is daarbij geborgd via artikel 33, eerste lid, E-wet 1998. Effectieve en niet-discriminerende deelname van alle marktdeelnemers is geborgd via artikel 26a, eerste lid, E-wet 1998, welke de distributiesysteem-beheerder verplicht dat al haar voorwaarden “redelijk, objectief en niet discriminerend” zijn. Daar hoort vanzelfsprekend bij dat deze typen partijen op gelijke voet mee kunnen dingen aan deze diensten. Informatie-uitwisseling tussen DSB en de TSB is onderdeel van de wijze waarop systeembeheerders zich jegens elkaar gedragen en onderdeel van de voorstellen die systeembeheerders moeten doen op grond van artikel 31, in het bijzonder het eerste lid, onderdeel a. Dit is in het bijzonder uitgewerkt in artikelen 2 en 9 van de Samenwerkingscode elektriciteit, en artikel 9.43, achtste lid, van de Netcode Elektriciteit. Vergoeding voor de aankoop van dergelijke diensten volgt uit paragraaf 6 van de E-wet 1998, in het bijzonder artikel 41b en artikel 16, eerste lid, onderdelen a en b. Als zijnde onderdeel van de wettelijke taak van DSB’s moeten de kosten voor uitvoering van die taak ook betrokken worden in de reguleringsmethode uitgewerkt in artikel 41b E-wet 1998.

Geen

 

40, zevende lid

Artikelen 16, tweede lid, onderdeel a, en zesde lid, 31, eerste lid, onderdelen a, c en f, 36 en 41, eerste lid, E-wet 1998, paragrafen 9.4 (spanning en blindvermogen) en 9.8 (nood en herstel) Netcode elektriciteit. En daarnaast artikel 16, eerste lid, onderdeel p, E-wet 1998, Verordening 2017/2196 en artikel 70 van Verordening 2019/943.

Geen

 

40, achtste lid

Artikelen 17 en 17a E- wet 1998. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid wordt getoetst door ACM; noodzakelijkheid wordt in de praktijk informeel voorgelegd aan ACM.

Geen

 

42, eerste lid

Artikelen 23, eerste, tweede en derde lid, 26a en 31, eerste lid, onderdeel a, en 36 E-wet 1998.

Geen

 

42, tweede lid

Artikelen 23, eerste, tweede en derde lid, 24, 26a, 31, eerste lid, onderdeel a, en 36 E-wet 1998. Geen optie voor de TSB om aansluiting te weigeren of gegarandeerde aansluitcapaciteit te beperken of aansluiting met operationele beperkingen aan te bieden. De TSB kan wel transport weigeren indien deze (op het moment van de aanvraag) redelijkerwijs geen transportcapaciteit ter beschikking heeft.

Geen

 

42, derde lid

Artikelen 23, eerste, tweede en derde lid, 26a, 31, eerste lid, onderdeel a, en 36 E-wet 1998. Geen optie voor TSB om aansluiting te weigeren.

Geen

 

46, tweede lid, onderdeel d

Behoeft geen implementatie, artikel 46 van Richtlijn 2019/944 is niet relevant voor Nederland. In Nederland zijn sinds 2010 het netbeheer en het transport van elektriciteit volledig gesplitst van de productie, handel en levering (artikelen 10b, 11, 16, derde lid, en 17 E-wet 1998). De markten van productie, levering en handel hebben dus geen enkele concurrentie te dulden van netbeheerders en functioneren onafhankelijk. Bovendien zijn netbeheerders ingevolge artikel 11b E-wet 1998 gehouden hun werkzaamheden non-discriminatoir en transparant uit te voeren.

n.v.t.

 

51

Behoeft geen implementatie, artikel 51 van de richtlijn is niet relevant voor Nederland. Zie toelichting bij artikel 46, tweede lid, onderdeel d van Richtlijn 2019/944.

n.v.t.

 

54, eerste lid

Artikelen 16 en 17 E-wet 1998.

Geen

 

54, tweede t/m vijfde lid

Behoeft geen implementatie, facultatieve bepaling.

Mogelijkheid om bezit energieopslag-faciliteit door TSB onder voorwaarden toe te staan.

Van deze optie is geen gebruik gemaakt.

57, eerste lid

Artikel 5, tweede lid, E-wet 1998.

Keuze wie aan te wijzen als nationale regulerende instantie.

Gekozen is voor de ACM.

57, tweede lid

Behoeft geen implementatie, facultatieve bepaling.

Mogelijkheid om op regionaal niveau meerdere regulerende instanties aan te wijzen.

In Nederland niet gekozen voor toezichthouders op regionaal niveau.

57, derde lid

Behoeft geen implementatie, situatie doet zich in Nederland niet voor.

Mogelijkheid om voor geografisch afgezonderde netten een andere regulerende instantie aan te wijzen.

In Nederland is geen sprake van geografisch afgezonderde netten.

57, vierde lid

Artikel 5 E-wet 1998 en Instellingswet ACM (met name artikelen 2 en 9).

Geen

 

57, vijfde lid

Instellingswet ACM.

Geen

 

57, vijfde lid, onderdeel c

Artikelen 2, eerste lid, 3, eerste lid, 5, eerste lid, en 6 Instellingswet ACM, artikel 25 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, artikel 2 Relatiestatuut ACM en Ministers 2015 (Staatscourant 2016, 41918).

De ACM is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) dat bestaat uit drie leden, onder wie de voorzitter (zie artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van de Instellingswet ACM). De Minister stelt ten behoeve van de uitvoering van de aan de ACM opgedragen taken personeel ter beschikking (artikel 5, eerste lid, van de Instellingswet ACM). Zodoende is er het ZBO ACM (het bestuur van de ACM) en de ACM-organisatie (de organisatie van het personeel). In administratief opzicht is de ACM-organisatie een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) zonder wettelijke verplichting voor een zelfstandige jaarrekening. De ACM-organisatie voert een kas- en verplichtingenadministratie binnen de administratie van het Ministerie van EZK. Ook het ZBO ACM voert een eigen kas- en verplichtingenadministratie binnen de administratie van het Ministerie van EZK, dit blijkt onder andere uit het jaarverslag van de ACM, zie het jaarverslag 2022.39 Daarmee is er een afzonderlijke jaarlijkse begrotingstoewijzing voor het ZBO ACM en de ACM-organisatie. Er is tevens autonomie bij de uitvoering van de toegewezen begroting. Over de totstandkoming van de begroting en verantwoording van de uitvoering is het volgende geregeld.

Ingevolge artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen dient het ZBO ACM jaarlijks voor 1 april aan de Minister een ontwerpbegroting voor het daarop volgende jaar toe te zenden. In het Relatiestatuut ACM en Ministers 2015 is onder meer afgesproken dat de ACM-organisatie deelneemt aan de begrotings- en verantwoordingscyclus, de managementcyclus, de toezicht- en controlecyclus en het bedrijfsvoeringsoverleg van het ministerie (zie artikel 2). De ZBO ACM stelt jaarlijks een jaarverslag op waarin de taakuitoefening en het gevoerde beleid wordt beschreven. Dit verslag bevat ook het bedrag aan middelen dat in het desbetreffende jaar is toegewezen en eventuele veranderingen in dit bedrag in vergelijking met voorgaande jaren. Het jaarverslag wordt aan de Minister toegezonden en aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Zie hiervoor artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen in combinatie met artikel 6 van de Instellingwet ACM. Door bovenstaande wordt voldaan aan artikel 57, vijfde lid, onderdeel c, van Richtlijn 2019/944 en heeft de ACM een afzonderlijke jaarlijkse begrotingstoewijzing en autonomie bij de uitvoering van de toegewezen begroting.

Geen

 

57, vijfde lid, onderdeel g

Art. 12, tweede lid, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en artikel 3, zevende en achtste lid, Instellingswet ACM. Artikel 3, zevende en achtste lid, van de Instellingwet ACM moet worden gelezen in combinatie met artikel 12 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Zoals blijkt uit bovenstaande (en uit artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van de Instellingswet ACM) bestaat de ACM uit drie leden, waaronder de voorzitter. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kan een lid van een zelfstandig bestuursorgaan slechts worden geschorst of ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ook kan ontslag op eigen verzoek plaatsvinden. Daarnaast bepaalt artikel 3, zevende lid, van de Instellingswet ACM dat de Minister een besluit tot ontslag publiceert in de Staatscourant en dat de redenen van het ontslag openbaar worden gemaakt indien de betrokkene daarom verzoekt. Daarmee zijn de ‘geldende transparante criteria’ voor ontslag vastgelegd. Dit zijn de (enige) geldende en transparante criteria voor schorsing ontslag.

Door bovenstaande wordt voldaan aan artikel 57, vijfde lid, onderdeel g, van Richtlijn 2019/944 en kunnen de leden van het bestuur van de ACM uitsluitend op basis van geldende transparante criteria worden ontslagen. Voorts vindt nog een nadere uitwerking hiervan plaats bij ministeriële regeling, zoals artikel 3, achtste lid, van de Instellingswet ACM bepaalt. Deze uitwerking is echter nog niet volledig afgerond en moet nog worden vastgesteld en gepubliceerd. Deze ministeriële regeling zal nog een nadere invulling geven, maar kan de criteria niet uitbreiden of veranderen. Ook zonder die nadere invulling is dus aan de implementatieverplichting voldaan (met de bepaling in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen). De ministeriële regeling zal hier nog nader invulling aan geven, maar kan de criteria niet veranderen of uitbreiden (dat kan ook niet gelet op de grondslag in artikel 3, zevende lid, van de Instellingswet ACM).

Geen

 

57, zesde lid

Hoofdstuk 4 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Keuze om te voorzien in controle achteraf van de jaarrekeningen van de regulerende instantie door onafhankelijke auditor.

Gekozen is voor controle van de begroting (vooraf).

57, zevende lid

Behoeft geen implementatie, betreft verplichting Europese Commissie.

n.v.t.

 

58

Artikelen 5, derde lid, en 5b E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel a

Artikelen 24Aa, 40 (en 41 tot en met 41d) en 42a (en 42b tot en met 42e) E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel b

Artikel 5 E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel c

Artikel 5, vierde lid, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel d

Artikelen 31, eerste lid, onderdeel c, 32, tweede lid en 36 E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel e

Artikelen 5 en 39 E-wet 1998, en het Besluit uitvoering van Europese verordeningen betreffende de interne energiemarkt.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel f

Artikel 5, vierde lid, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel g

Artikel 5, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel h

Artikel 5, eerste lid, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel i

Artikel 5c E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel j

Behoeft geen implementatie, door overige bepalingen kan kruissubsidie niet plaatsvinden.

n.v.t.

 

59, eerste lid, onderdeel k

Artikel 5b, onderdeel a, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel l

Artikelen 5, 16, eerste lid, onderdeel c, 22, eerste lid, 31, eerste lid, onderdeel a, f, h, 32, tweede lid, 36, eerste lid, onderdeel e, 41, eerste lid, onderdeel a en b, 42b, eerste lid, E-wet 1998, paragraaf 13.5 Netcode elektriciteit, paragraaf 2.4 Meetcode elektriciteit, en artikel 2, vierde lid, Instellingswet ACM.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel m

Artikelen 5, 31, eerste lid, 32, tweede lid, en 36 E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel n

Artikel 5b, onderdeel b, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel o

Artikel 5b, onderdeel c, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel p

Artikel 5b, onderdeel d, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel q

Artikelen 5, 16, eerste lid, onderdeel j, 23 en 31, eerste lid, onderdeel f, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel r

Artikel 5 E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel s

Artikel 95b, twaalfde lid, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel t

Artikelen 5 en 95lb E-wet 1998, en het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel u

Artikel 5 E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel v

Artikel 5b, onderdeel e, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel w

Artikel 5b, onderdeel f, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel x

Artikel 5, vijfde lid, E-wet 1998.

Geen

 

59, eerste lid, onderdeel y en z

(y): artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, Instellingswet ACM, de Regeling gegevensuitwisseling ACM en Ministers (waaronder artikel 6).

(z): artikelen 5, eerste en tweede lid, 5a, 36, derde en vierde lid, 37, eerste lid, 77h en 77i E-wet 1998, Hoofdstuk 3 Instellingswet ACM.

Artikel 59, lid 1, punt y) is omgezet in artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, van de Instellingswet ACM. Op grond hiervan stelt de ACM jaarlijks een energiemonitor voor consumenten vast en besteedt daarin aandacht aan het overstapgedrag van consumenten, het gebruik van vergelijkingssites daarbij en de tevredenheid daarover. Het toezicht op marktspelers wat betreft vergelijkingsinstrumenten, het gebruik van zelfopgewekte elektriciteit en energiegemeenschappen van burgers valt onder de breder geformuleerde toezichtstaak, opgenomen in artikel 2, vijfde lid, van de Instellingswet ACM. De ACM stelt jaarlijks een energiemonitor voor consumenten vast en besteedt daarin aandacht aan het overstapgedrag van consumenten, het gebruik van vergelijkingssites daarbij en de tevredenheid daarover. Zie onder meer de Monitor Consumentenmarkt Energie (onder wervingsactiviteiten) en de Energiemonitor Klantbeleving (onder overstappen).40 Naast deze actieve toezichtstaak kan worden gewezen op de betrokkenheid van de ACM bij de totstandkoming van regelgeving (ook regelgeving van andere departementen), waarbij de ACM de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgeving toetst. Zij kan daarbij wijzen op eventuele (onbedoelde) belemmerende effecten voor actieve afnemers of energiegemeenschappen. De toetsende rol voor de ACM is opgenomen in de Regeling gegevensuitwisseling ACM en Ministers, waaronder artikel 6 dat toeziet op een uitvoeringstoets. Bij voorgenomen regelingen van andere Ministers die zo’n invloed kunnen hebben, moet dat ook aan een andere Minister worden verzocht.

Artikel 59, lid 1, punt z) is omgezet in artikel 36, derde en vierde lid, 37, eerste lid, van de E-wet 1998. Op basis daarvan kan de ACM bewerkstelligen dat de belangen van actieve afnemers en energiegemeenschappen worden meegenomen in de totstandkoming of wijziging van voorwaarden en methoden die systeembeheerder hanteren jegens hun klanten. Bij de toelichting op de implementatie van artikelen 15 en 16 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel zijn diverse artikelen benoemd ter implementatie van de verplichtingen rond actieve afnemers en energiegemeenschappen. Voorbeelden hiervan zijn het recht om duurzame elektriciteit op te wekken (artikel 95c E-wet 1998) en de zogenoemde salderingsregeling (artikel 31c E-wet 1998). Ter facilitering van de afnemer die elektriciteit invoedt op het systeem zijn voorwaarden opgenomen in de Netcode elektriciteit. Op de naleving van deze bepalingen en netcodes houdt de ACM toezicht, op grond van artikel 5, eerste en tweede lid, van de E-wet 1998. In de artikelen 5a, 77h en 77i van de E-wet 1998 en in Hoofdstuk 3 van de Instellingswet ACM zijn bevoegdheden opgenomen voor het toezicht op de naleving en de handhaving van deze artikelen.

Geen

 

59, tweede lid

Behoeft geen implementatie, betreft facultatieve bepaling.

Mogelijkheid om vast te leggen dat toezichtstaken onder verant-woordelijkheid van de regulerende instantie door anderen uit worden gevoerd.

In Nederland wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

59, derde lid

Artikelen 5 en 5a, en Hoofdstuk 5A E-wet 1998, Hoofdstuk 3 Instellingswet ACM, en Hoofdstuk 5 Algemene wet bestuursrecht.

Geen

 

59, vierde lid

Behoeft geen implementatie, ENTSB en EU-DSB-entiteit zijn beide niet in Nederland gevestigd.

Geen

 

59, vijfde en zesde lid

Behoeft geen implementatie, artikel 59, vijfde en zesde lid, van Richtlijn 2019/944 is niet relevant voor Nederland. Zie toelichting bij artikel 46, tweede lid, onderdeel d van Richtlijn 2019/944.

n.v.t.

 

59, zevende lid

Artikelen 36, 40 (tarieven aansluiten en transport), 24Aa en 42a E-wet 1998 (tarieven net op zee), en hoofdstuk 3, paragraaf 5, E-wet 1998 (overige voorwaarden).

Geen

 

59, achtste lid

Artikelen 38, tweede lid, en 42, derde lid, E-wet 1998, artikel 4 Bekendmakingswet, en artikel 12w Instellingswet ACM.

Geen

 

59, negende lid

Artikelen 41 en 41a E-wet, artikel 12w Instellingswet ACM. De ACM maakt het methodebesluit en inkomstenbesluit t.b.v. de tariefvaststelling openbaar, met uitzondering van bedrijfsvertrouwelijke informatie; de ACM publiceert deze besluiten op de eigen website en doet een mededeling in de Staatscourant.

Geen

 

59, tiende lid

Artikelen 5, zesde lid, 10Aa, derde lid, en 16, vijftiende lid, E-wet 1998.

Geen

 

61, eerste, tweede en vierde lid

Artikel 5, vierde lid, E-wet 1998, en artikel 7, vierde lid, Instellingswet ACM.

Geen

 

61, derde lid

Behoeft geen implementatie, mogelijkheid om regelingen aan te gaan behoeft geen wettelijke grondslag naast bovenstaande.

Geen

 

61, vijfde lid

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie (betreft handelen Europese Commissie).

Geen

 

62, tweede lid

Artikelen 5, 5a en 7 E-wet 1998, artikelen 2, tweede lid, en 6b, en hoofdstuk 3, paragraaf 1, Instellingswet ACM en Titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht.

Geen

 

62, derde lid

Artikel 5a en hoofdstuk 5A E-wet 1998 en hoofdstuk 3, paragraaf 3, Instellingswet ACM.

Geen

 

63

Artikel 7 E-wet 1998, artikel 7, derde lid, Instellingswet ACM. Behoeft voor het overige naar de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft feitelijk handelen van de regulerende instantie en handelen van de Europese Commissie en ACER.

Geen

 

70

Wijziging van Richtlijn 2012/27, artikelen 9, 10 en 11, betreft de verplaatsing van bepalingen inzake meten, factureren en informeren inzake elektriciteit en aardgas van die richtlijn naar Richtlijn 2019/944. Zie voor artikelen inzake meten, factureren, informeren inzake elektriciteit de toelichting bij de implementatie van artikelen 18 tot en met 22 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel. Zie voor artikelen inzake meten, factureren, informeren inzake gas artikelen 13e, 42a en 42b van de Gaswet, het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, en het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen.

Geen

 

Bijlage I

Artikelen 95lb en 95lc E-wet 1998, artikelen 3, 4, 5, eerste en tweede lid, 10, eerste, tweede en vijfde lid, 11, en 12a Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, artikel 35a Wet op de omzetbelasting 1968, artikel 2, derde lid, Instellingwet ACM.

Bijlage I, algemeen & punt 1.1: artikelen 95lb en 95lc E-wet 1998, Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie.

Punt 1.2, a) In artikel 4, eerste lid, onder a en b, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie staat dat op de factuur de periode moet worden opgenomen en de hoeveelheid afgenomen energie in die betreffende periode. Conform artikel 12a worden de gegevens over het verbruik van elektriciteit per dag, week, maand en jaar beschikbaar gesteld aan de eindafnemer over een periode van ten minste de voorgaande 24 maanden of over de periode sinds de aanvang van het leveringscontract. Ook artikel 10, eerste lid, onder c, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie bepaalt dat het standaard jaarverbruik wordt vermeld. De toelichting van het Besluit beschrijft dit nader: “Dit besluit legt ook vast dat de verbruiksgegevens en de kosten voor het energieverbruik op de factuur moeten staan. De verbruiksgegevens bestaan uit de periode waar het overzicht betrekking op heeft, de totale hoeveelheid afgenomen en eventueel de teruggeleverde energie met bijbehorende prijs en de kosten voor de afgenomen energie.” (bron: toelichting bij Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie in Staatsblad 2015, 190, paragraaf 2).

Punt 1.2, b) De voorschriften in het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht zijn aanvullend op de bepalingen die in de Wet op de omzetbelasting 1968 staan. In artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting 1968 staat welke gegevens verplicht op de factuur moeten staan. Hier valt onder andere de contactgegevens van de leverancier onder. Namelijk eerste lid, onder c: ‘het btw-identificatienummer waaronder de ondernemer de goederenleveringen of de diensten heeft verricht’. En eerste lid, onder e: ‘de volledige naam en het volledige adres van de ondernemer en zijn afnemer’. Ook moet op elk verbruiks- en kostenoverzicht conform artikel 10, eerste lid, onder f, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht contactinformatie te vinden zijn van consumentenorganisaties die een eindafnemer kunnen adviseren.

Punt 1.2, c) In artikel 4, onder d en e, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie is geregeld dat een factuur de verbruiksafhankelijke kosten voor de afgenomen energie in de betreffende periode alsmede de verbruiksonafhankelijke kosten voor de afname van energie in de betreffende periode bevat. De toelichting van het Besluit beschrijft dit nader: “Dit besluit legt ook vast dat de verbruiksgegevens en de kosten voor het energieverbruik op de factuur moeten staan. De verbruiksgegevens bestaan uit de periode waar het overzicht betrekking op heeft, de totale hoeveelheid afgenomen en eventueel de teruggeleverde energie met bijbehorende prijs en de kosten voor de afgenomen energie. De verbruiksafhankelijke energiekosten bestaan onder andere uit de variabele leveringskosten, de btw die hierover wordt betaald en de verbruiksafhankelijke overheidsheffingen (zoals energiebelasting en Opslag Duurzame Energie). De verbruiksonafhankelijke kosten bestaan uit bijvoorbeeld de vaste leveringskosten en de netbeheerkosten. De weergave van het verbruik wordt weergegeven in de juiste meeteenheid, zoals vastgelegd in de Metrologiewet, zodat het eigen verbruik gemakkelijker met bijvoorbeeld verbruikersprofielen of aanbiedingen van andere leveranciers te vergelijken is. Door beter inzicht in het eigen verbruik is het voor consumenten gemakkelijker om energie te besparen.” (bron: toelichting bij Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie in Staatsblad 2015, 190, paragraaf 2). Dit laat zien dat de kosten op de factuur worden aangeduid met een eigen tariefnaam.

Bij punt 2c is gekozen voor het geschatte verbruik.

In artikel 95lb E-wet 1998 is neergelegd dat bij of krachtens AmvB (een besluit) regels gesteld kunnen worden over facturen en het verstrekken van gegevens en informatie. Artikel 95lc E-wet 1998 bepaalt dat regels gesteld worden over de informatie die netbeheerders, leveranciers of handelaren verstrekken in contracten. Op grond van 4, eerste en tweede lid van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie is een energieleverancier of een doorleverancier verplicht om bepaalde informatie te vermelden op de factuur die aan de afnemer verzonden wordt.

 

Punt 1.2, d) In artikel 3, tweede en derde lid van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie is opgenomen dat op verzoek van de eindafnemer/ doorleverancier/ eindgebruiker nadere uitleg over de totstandkoming van de factuur wordt verstrekt. Dit kan dus ook de einddatum van het contract bevatten, indien van toepassing.

Punt 1.2, e) Artikel 10, eerste lid, onder e, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie bepaalt dat op het kostenoverzicht de contactinformatie en de internetadressen van consumentenorganisaties of soortgelijke organisaties staat die informatie verstrekken over energiebesparende maatregelen, over vergelijkende verbruiksprofielen of over objectieve technische specificaties van energieverbruikende apparatuur. Hier kunnen consumenten informatie vinden over de mogelijkheid en de voordelen van overstappen. Daarnaast: als de totstandkoming of de inhoud van de factuur onduidelijk is, geeft de energieleverancier hier op verzoek van de eindafnemer nadere uitleg over, zoals is bepaald in artikel 3 van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie. Dit zorgt ervoor dat eindafnemers beter inzicht hebben in hun energieverbruik en ze deze gegevens beter kunnen vergelijken met het aanbod van een andere energieleverancier (bron: toelichting bij Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie in Staatsblad 2015, 190, paragraaf 2).

Punt 1.2, f) Uit de toelichting bij het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie blijkt dat de eindafnemer door het verbruiks- en kostenoverzicht “zijn eigen verbruik en kosten voor energie [kan] vergelijken met een aanbieding van een andere leverancier op bijvoorbeeld een prijsvergelijkingssite of op de website van een energieleverancier. In Nederland heeft een eindafnemer hiervoor zijn postcode en zijn jaarlijkse energieverbruik nodig.” Dit kan worden gezien als de unieke code die de afnemer nodig heeft om te kunnen vergelijken of overstappen (bron: toelichting bij Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie in Staatsblad 2015, 190, paragraaf 3). Artikel 35a van de Wet op de omzetbelasting regelt dit ook: onder d staat ‘het btw-identificatienummer van de afnemer’ genoemd.

Punt 1.2, h) In artikel 2, derde lid, van de Instellingwet ACM is geregeld dat de ACM tot taak heeft om voorlichting te geven over de rechten en plichten van consumenten. Zij maakt daarbij gebruik van een informatieloket. ACM ConsuWijzer is het informatieloket van de overheid voor consumenten. De ACM voorziet tevens in het geven van onafhankelijke en betrouwbare informatie over rechten en plichten van de consumenten via Consuwijzer.41 Dit valt aldus onder artikel 10, eerste lid, onder f, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie, waardoor consumentenorganisaties of soortgelijke organisaties staan genoemd op het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht. Daarnaast is een van de bezigheden van de ACM het traject «informatievoorziening op de consumentenmarkt voor energie» (bron: toelichting bij Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie in Staatsblad 2015, 190, paragraaf 7).

Punt 1.2, i) Zoals is beschreven in de toelichting op de implementatie van artikel 14 van Richtlijn 2019/944 in deze transponeringstabel, zijn er binnen Nederland verschillende commerciële energie prijsvergelijkers actief die gratis te gebruiken zijn, zoals: www.independer.nl, www.gaslicht.com, www.consumentenbond.nl/energie-vergelijken, www.overstappen.nl/energie/vergelijken, www.pricewise.nl/energie-vergelijken. Op basis van artikel 10, eerste lid, onder f, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie worden op de factuur de contactinformatie en de internetadressen van consumentenorganisaties verstrekt.

Punt 2, b) Het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie heeft aparte regels voor afnemers met een wel op afstand uitleesbare meter, zoals artikel 7 of artikel 11. Dit laat zien dat de andere artikelen binnen dit Besluit die niet spreken over wel of geen op afstand leesbare meter betrekking hebben op beide groepen. Zo laat artikel 10, eerste lid zien dat een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht één keer per jaar kan worden verstrekt, maar het tweede lid geeft aan dat dit ook meer dan één keer per jaar kan. Daarnaast verklaart de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiëntie (Kamerstukken II 2019/2020, 35 292, nr. 3, paragraaf 2.3) als volgt: “dat eindafnemers ten minste eenmaal per jaar een factuur ontvangen en dat de verbruiksinformatie ieder kwartaal beschikbaar wordt gesteld indien de eindafnemer dat vraagt en bij elektronische facturering, en anders in elk geval tweemaal per jaar.”

Punt 2, c) Deze mogelijkheid bestaat reeds, namelijk in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie. Zie een uitleg in Besluit van 15 september 2020, houdende wijziging van enkele besluiten in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie-efficiëntie, Staatsblad 2020, 367, pagina 17: “Deze mogelijkheid bestaat reeds, waarbij is gekozen voor het geschatte verbruik. Zie verder §2.3 van het algemeen deel van de toelichting van de Wet tot wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2018/2002/EU betreffende energie efficiëntie (Kamerstukken II 2019/2020, 35 292, nr. 3 42).” En Kamerstukken II 2019/2020, 35 292, nr. 3, paragraaf 2.343.

   
 

Punt 3: In artikel 4, onder d en e, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie is geregeld dat een factuur de verbruiksafhankelijke kosten voor de afgenomen energie in de betreffende periode alsmede de verbruiksonafhankelijke kosten voor de afname van energie in de betreffende periode bevat. De verbruiksafhankelijke energiekosten bestaan onder andere uit de variabele leveringskosten, de btw die hierover wordt betaald en de verbruiksafhankelijke overheidsheffingen (zoals energiebelasting en Opslag Duurzame Energie). De verbruiksonafhankelijke kosten bestaan uit bijvoorbeeld de netbeheerkosten of de vaste leveringskosten. (bron: toelichting bij Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie in Staatsblad 2015, 190, paragraaf II, Artikel 4 en paragraaf 2).

Punt 4, a) Op grond van artikel 10, eerste lid, onder e, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie wordt een vergelijking gemaakt met gegevens uit dezelfde periode uit het voorgaande jaar. En artikel 12a van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie. En artikel 11 van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie.

Punt 5: Artikel 10, vijfde lid, onder a en onder e, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie: informatie over de gebruikte brandstofmix en informatie over het jaarlijkse aandeel door de leverancier geleverde energie uit hernieuwbare bronnen. Daarnaast verklaart ook Kamerstukken II 2019/2020, 35 292, nr. 3, paragraaf 2.3 als volgt: “Een nieuwe eis uit bijlage VIIbis, derde lid, van de richtlijn is onder andere dat de eindgebruiker als minimuminformatie bij de factuur informatie krijgt over de gebruikte brandstofmix en de bijbehorende jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen Hierdoor is voldaan aan dit vereiste over de frequentie van facturering.”

   

Bijlage II

Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft het kunnen uitvoeren van een evaluatie. Artikel 26ae E-wet 1998, artikelen 2.4.1 en 2.4.2 Meetcode Elektriciteit, en artikel 2 Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen.

Grootverbruik – Grootverbruikers zijn wettelijk verplicht om een geschikte meetinrichting te hebben, dit zijn primair telemetrie-grootverbruikmeetinrichting (artikel 2.4.1 van de Meetcode Elektriciteit). Er zijn enkele specifieke uitzonderingen op deze hoofdregel (zie artikel 2.4.2) waarvan een uitzondering eind 2025 niet meer is toegestaan. Naar schatting is momenteel meer dan 90% van alle grootverbruikers voorzien van een telemetrie-grootverbruikmeetinrichting.

Kleinverbruik – Artikel 26ae van de E-wet 1998 is de basis voor de zogeheten ‘uitrol’ van meetinrichtingen die voldoen aan de eisen van eerst Richtlijn 2009/72 en nu Richtlijn 2019/944. Uitgangspunt is de plaatsing van een ‘op afstand uitleesbare meetinrichting’ (zie lid 11). Er is enkele jaren ervaring opgedaan met de ‘kleinschalige uitrol’ (tot eind 2013), waarna vanaf 2015 de ‘grootschalige uitrol’ van start is gegaan. Artikel 2 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen verplicht de netbeheerders om uiterlijk 31 december 2020 alle kleinverbruikers een geschikte meetinrichting aan te bieden. Dit alles heeft ertoe geleid dat inmiddels meer dan 80% van alle kleinverbruikers beschikt over een ‘slimme meter’ zoals Richtlijn 2019/944 dat formuleert.

Geen

 
 

Ten overvloede: in lijn met de verplichtingen uit Richtlijn 2009/73 heeft Nederland in 2010 reeds een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd met het oog op de introductie van de ‘slimme meter’. Uit deze analyse kwam een positief resultaat van EUR 770 miljoen, waarna de kleinschalige uitrol is gestart (zie hierboven). Zie: Brief van de Minister van Economische Zaken, Kamerstukken II, 2007/08, 31 374, nr. 37 44 en Rapport KEMA, ‘Intelligente meters in Nederland; herziene financiële analyse en adviezen voor beleid’, juni 2010.

   
X Noot
1

Gedragscode Consument en Energieleverancier 2020 en de Aanvullende verklaring dynamische energieleveranciers, https://www.energie-nederland.nl/leden/gedragscode/.

X Noot
2

Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders, https://wetten.overheid.nl/BWBR0033394/2013-04-01.

X Noot
3

Beleidsregel Redelijke opzegvergoedingen vergunninghouders 2023, https://wetten.overheid.nl/BWBR0047788/2023-06-01.

X Noot
4

Informatiecode Gas en Elektriciteit, https://wetten.overheid.nl/BWBR0037934/2023-06-28.

X Noot
5

Regeling gegevensbeheer en afdracht elektriciteit en gas https://wetten.overheid.nl/BWBR0030116/2013-08-01.

X Noot
6

Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie, https://wetten.overheid.nl/BWBR0029672.

X Noot
7

Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen, https://wetten.overheid.nl/BWBR0039567/2021-07-01.

X Noot
9

Besluit uitvoering onafhankelijkheidseisen energierichtlijn, https://wetten.overheid.nl/BWBR0031810/2014-08-01.

X Noot
10

Besluit uitvoering onafhankelijkheidseisen energierichtlijn, https://wetten.overheid.nl/BWBR0031810/2014-08-01.

X Noot
11

Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (RES), https://www.regionale-energiestrategie.nl/default.aspx.

X Noot
12

Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (RES), https://www.regionale-energiestrategie.nl/default.aspx.

X Noot
19

Autoriteit Consument en Markt (ACM) Energiemotors, https://www.acm.nl/nl/energiemonitor (Via “Naar de Monitor Consumentenmarkt Energie”, onder “Marktontwikkelingen” – “Huidige klanten per contracttype”, is een grafiek te vinden met het aantal leveringscontracten per contracttype, waaronder het dynamische contract).

X Noot
20

Autoriteit Consument en Markt (ACM) Energiemotors, https://www.acm.nl/nl/energiemonitor (Via “Naar de Monitor Consumentenmarkt Energie”, onder “Marktontwikkelingen” – “Aanbod per contracttype”, zijn grafieken te vinden met het aantal contracten per contracttype.

X Noot
23

ACM Publicatie, ‘Tarieven energieleveranciers dalen maar verschillen flink, aanbod moeilijk vindbaar’, https://www.acm.nl/nl/publicaties/tarieven-energieleveranciers-dalen-maar-verschillen-flink-aanbod-moeilijk-vindbaar.

X Noot
24

Monitor Consumentenmarkt Energie, https://www.acm.nl/nl/energiemonitor.

X Noot
25

ACM Publicatie, ‘Nieuwe regels ACM stimuleren aanbod vaste contracten, weer ruime keuze voor consument’, https://www.acm.nl/nl/publicaties/nieuwe-regels-acm-stimuleren-aanbod-vaste-contracten-weer-ruime-keuze-voor-consument.

X Noot
29

Wetsvoorstel afbouw salderingsregeling, https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/35594_afbouw_salderingsregeling.

X Noot
30

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Besluiten ontheffingen Experimenten Elektriciteitswet, https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/experimenten-elektriciteitswet-2015-2018/besluiten-experimenten.

X Noot
32

Implementing Regulation on interoperability requirements and non-discriminatory and transparent procedures for access to metering and consumption data, 6 juni 2023, https://energy.ec.europa.eu/publications/implementing-regulation-interoperability-requirements-and-non-discriminatory-and-transparent_en.

X Noot
33

Commission Implementing Regulation (EU) 2023/1162 of 6 June 2023 on interoperability requirements and non-discriminatory and transparent procedures for access to metering and consumption data, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/en/TXT/?uri=CELEX:32023R1162.

X Noot
34

Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten https://wetten.overheid.nl/BWBR0036550/2018-09-19.

X Noot
38

Kamerbrief bij aanbieding Monitor Energiearmoede in Nederland, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2023/01/27/monitor-energiearmoede-in-nederland.

X Noot
40

ACM, Energiemonitor, https://www.acm.nl/nl/energiemonitor.

X Noot
43

Kamerstukken II, 2019–2020, 35 292, nr. 3, paragraaf 2, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35292-3.html.

Naar boven