Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 augustus 2017, 2017-0000130261, tot wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 en de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de nadere uitwerking van enige kwaliteitseisen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 7, zesde lid, 9, 11, tweede lid, 12, derde lid, 14, tweede lid, en 15, tweede lid, van het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang, de artikelen 4, vijfde lid, 6, tweede en vierde lid, 7, negende lid, 13, vierde lid, 15, tweede en vierde lid, en 16, achtste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en artikel 4, vijfde lid, van het Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling wordt onder ‘besluit’ verstaan: Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang.

B

Paragraaf 2, inhoudende de artikelen 2 tot en met 10, vervalt.

C

Paragraaf 4 komt te luiden:

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 15. Gewijzigde grondslag

Deze regeling berust op de artikelen 7, zesde lid, 9, 11, tweede lid, 12, derde lid, 14, tweede lid, en 15, tweede lid, van het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang.

D

Paragraaf 5, inhoudende de artikelen 22 en 23, vervalt.

E

De bijlage behorende bij de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 vervalt.

ARTIKEL II

De Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 3 komt te luiden:

Paragraaf 3. Regels inzake registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

Artikel 5. Systeembeschrijving

De systeembeschrijving, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit registers, wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 6. Taak Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs wordt aangewezen als bewerker in de zin van artikel 4 van het Besluit registers.

B

Na paragraaf 3 worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3a. Opleidingseisen, kwalificatie eerste hulp aan kinderen en inzet beroepskrachten in opleiding en stagiairs in de dagopvang

Artikel 7. Opleidingseisen
  • 1. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor beroepskrachten worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

  • 2. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor pedagogisch beleidsmedewerkers worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

  • 3. Een beroepskracht beschikt over een bewijsstuk waaruit blijkt dat hij:

    • a. de Nederlandse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken beheerst op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen, of

    • b. de Nederlandse taal voor de mondelinge taalvaardigheid beheerst op ten minste niveau 3F als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

Artikel 8. Kwalificatie eerste hulp aan kinderen
  • 1. Voor de toepassing van artikel 4, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk worden door de minister bewijsstukken aangewezen in de vorm van geregistreerde certificaten inzake het met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval het verlenen van eerste hulp aan kinderen omvat.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, vindt alleen plaats indien het certificaat slechts wordt afgegeven aan een persoon die ten minste beschikt over:

    • a. aantoonbare kennis van en inzicht in de voor het verlenen van eerste hulp relevante fysieke verschillen tussen zuigelingen, oudere kinderen en volwassenen;

    • b. aantoonbare kennis van en inzicht in het gedrag van kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, bij ongeval en ziekte alsmede aantoonbare vaardigheid om daarop adequaat te reageren;

    • c. aantoonbare vaardigheid in het verlenen van eerste hulp aan kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, bij veelvuldig voorkomende stoornissen in de vitale functies en plaatselijke letsels;

    • d. aantoonbare kennis van en inzicht in de gevaren die in het bijzonder kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, bedreigen, en

    • e. aantoonbare kennis van en inzicht in de wijze waarop ongevallen bij kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, kunnen worden voorkomen.

  • 3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan alleen plaatsvinden indien naast de criteria met betrekking tot het afgeven van het certificaat, genoemd in het tweede lid, tevens door de certificerende instantie ten minste aan het volgende is voldaan:

    • a. zij is onafhankelijk;

    • b. zij verzorgt zelf geen onderwijs met betrekking tot het te verlenen certificaat;

    • c. zij biedt zelf geen onderwijs aan met betrekking tot het te verlenen certificaat;

    • d. zij schrijft geen onderwijsmethode en onderwijsmateriaal voor met betrekking tot het te verlenen certificaat;

    • e. zij geeft zelf het certificaat af voor maximaal twee jaar;

    • f. zij ziet zelf toe op de kwaliteit van het voor het verkrijgen van het certificaat af te leggen examen, en

    • g. zij registreert zelf de behaalde certificaten en de geldigheidsduur in een register.

Artikel 9. Inzet beroepskrachten in opleiding en stagiairs

De inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs, bedoeld in artikel 7, achtste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening, met dien verstande dat gedurende de dagopvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs.

Paragraaf 3b. Opleidingseisen, kwalificatie eerste hulp aan kinderen en inzet beroepskrachten in opleiding en stagiairs in de buitenschoolse opvang

Artikel 9a. Opleidingseisen
  • 1. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor beroepskrachten worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

  • 2. Een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang beschikt over een bewijsstuk waaruit blijkt dat hij de Duitse, Engelse of Franse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken beheerst op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen.

  • 3. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor pedagogisch beleidsmedewerkers worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 15, derde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

  • 4. Een beroepskracht en een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een bewijsstuk waaruit blijkt dat zij:

    • a. de Nederlandse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken beheersen op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen, of

    • b. de Nederlandse taal voor de mondelinge taalvaardigheid beheersen op ten minste niveau 3F als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

Artikel 9b. Kwalificatie eerste hulp aan kinderen
  • 1. Voor de toepassing van artikel 13, vierde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk worden door de minister bewijsstukken aangewezen in de vorm van geregistreerde certificaten inzake het met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval het verlenen van eerste hulp aan kinderen omvat.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, vindt alleen plaats indien het certificaat slechts wordt afgegeven aan een persoon die ten minste beschikt over:

    • a. aantoonbare kennis van en inzicht in de voor het verlenen van eerste hulp relevante fysieke verschillen tussen zuigelingen, oudere kinderen en volwassenen;

    • b. aantoonbare kennis van en inzicht in het gedrag van kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, bij ongeval en ziekte alsmede aantoonbare vaardigheid om daarop adequaat te reageren;

    • c. aantoonbare vaardigheid in het verlenen van eerste hulp aan kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, bij veelvuldig voorkomende stoornissen in de vitale functies en plaatselijke letsels;

    • d. aantoonbare kennis van en inzicht in de gevaren die in het bijzonder kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, bedreigen, en

    • e. aantoonbare kennis van en inzicht in de wijze waarop ongevallen bij kinderen, waaronder specifiek zuigelingen, kunnen worden voorkomen.

  • 3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan alleen plaatsvinden indien naast de criteria met betrekking tot het afgeven van het certificaat, genoemd in het tweede lid, tevens door de certificerende instantie ten minste aan het volgende is voldaan:

    • a. zij is onafhankelijk;

    • b. zij verzorgt zelf geen onderwijs met betrekking tot het te verlenen certificaat;

    • c. zij biedt zelf geen onderwijs aan met betrekking tot het te verlenen certificaat;

    • d. zij schrijft geen onderwijsmethode en onderwijsmateriaal voor met betrekking tot het te verlenen certificaat;

    • e. zij geeft zelf het certificaat af voor maximaal twee jaar;

    • f. zij ziet zelf toe op de kwaliteit van het voor het verkrijgen van het certificaat af te leggen examen, en

    • g. zij registreert zelf de behaalde certificaten en de geldigheidsduur in een register.

Artikel 9c. Inzet beroepskrachten in opleiding en stagiairs

De inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs, bedoeld in artikel 16, zevende lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk geschiedt overeenkomstig de voorwaarden opgenomen in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en

de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening, met dien verstande dat gedurende de buitenschoolse opvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, dat wordt gevormd door de optelsom van het op grond van artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke basisgroepen, bestaat uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs.

C

In de artikelen 10, 10a, 10b en 10d wordt ‘het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ telkens vervangen door: het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang.

D

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onder c, komt te luiden:

  • c. een afschrift van het veiligheids- en gezondheidsbeleid, bedoeld in de artikelen 4 en 13 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk,.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin van de aanhef wordt ‘Het tweede lid, onder a tot en met f’ vervangen door: Het tweede lid, onder a, b, en d tot en met f.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een komma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. een afschrift van de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 van de wet.

E

In het opschrift van bijlage 1 wordt ‘artikel 9b’ vervangen door: artikel 5.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I en artikel II, onderdelen A, B, met uitzondering van de artikelen 7, tweede en derde lid, en 9a, derde en vierde lid, en C tot en met E, treden in werking met ingang van 1 januari 2018.

  • 2. Artikel II, onderdeel B, voor zover het betreft de artikelen 7, tweede lid, en 9a, derde lid, treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

  • 3. Artikel II, onderdeel B, voor zover het betreft de artikelen 7, derde lid, en 9a, vierde lid, treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 augustus 2017

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

TOELICHTING

I. Algemeen

Hoofdstuk 1. Inleiding

Met het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Stb. 2017, 323) is uitwerking gegeven aan het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang1 en zijn de meeste kwaliteitseisen voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk op het niveau van de algemene maatregel van bestuur verankerd. Voor een aantal kwaliteitseisen is in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bepaald dat deze in een ministeriële regeling nader worden uitgewerkt. Het betreft de opleidingseisen voor beroepskrachten en beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang, de opleidingseisen voor pedagogisch beleidsmedewerkers, de benodigde kwalificatie voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen en de nadere regels met betrekking tot de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs. Aan de nadere uitwerking van deze kwaliteitseisen wordt invulling gegeven middels onderhavige ministeriële regeling. Evenals bij het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk heeft de uitwerking van de kwaliteitseisen in onderhavige ministeriële regeling in nauw overleg met alle bij het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang betrokken sectorpartijen plaatsgevonden.

Opgemerkt zij dat met de onderhavige ministeriële regeling geen eisen meer worden opgenomen voor het peuterspeelzaalwerk. De reden hiervoor is dat met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Stb. 2017, 252) het peuterspeelzaalwerk met ingang van 1 januari 2018 is omgevormd tot kinderopvang zodat voor het voormalige peuterspeelzaalwerk de eisen voor de dagopvang zijn gaan gelden.

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de hoofdlijnen van deze regeling uiteengezet. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de gevolgen van deze regeling. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de financiële gevolgen, de gevolgen voor de regeldruk en de gevolgen voor het toezicht en de handhaving. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitkomsten uit de uitvoeringstoetsen en de wijze waarop dit is verwerkt in de regeling. Tot slot wordt artikelsgewijs een toelichting gegeven.

Hoofdstuk 2. Hoofdlijnen van de regeling

Hieronder worden de uitgewerkte kwaliteitseisen in onderhavige regeling nader toegelicht.

2.1 Opleidingseisen beroepskrachten

In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is opgenomen dat beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding en dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de opleidingseisen waaraan beroepskrachten moeten voldoen.

In de onderhavige regeling wordt hier invulling aan gegeven. De opleidingseisen voor beroepskrachten vallen uiteen in beroepskwalificatie-eisen en eisen aan het minimum taalniveau van beroepskrachten.

Beroepskwalificatie-eisen

In de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk 2012 wordt op dit moment naar de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao) kinderopvang verwezen voor de beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken waarmee kan worden aangetoond dat een beroepskracht in de kinderopvang beschikt over een passende beroepskwalificatie. Voor het peuterspeelzaalwerk wordt hiertoe nu verwezen naar de meest recent aangevangen cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening. In overleg met de betrokken sectorpartijen is besloten om voor de beroepskwalificatie-eisen voor beroepskrachten met ingang van 1 januari 2018 zowel naar de meest recent aangevangen cao kinderopvang als naar de meest recent aangevangen cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening te verwijzen. Dit wordt geregeld middels onderhavige regeling. Bij de gekozen constructie geldt als belangrijke voorwaarde dat de lijsten met kwalificerende opleidingen in beide cao’s toekomstig identiek aan elkaar zullen zijn en zullen blijven. Op dit moment verschillen de lijsten met kwalificerende opleidingen in de cao kinderopvang en de cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening nog op onderdelen van elkaar. Met cao-partijen is afgesproken dat zij tijdig voor 1 januari 2018 afspraken maken over de gelijkschakeling van de lijsten met kwalificerende opleidingen.

Daarnaast is in het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang afgesproken dat beroepskrachten die met baby’s werken specifieke scholing ontvangen gericht op kennis van de ontwikkeling van baby’s en vaardigheden die voor de babyopvang van belang zijn. Voor deze afspraak wordt verondersteld dat deze toekomstig onderdeel uitmaakt van de kwalificatie-eisen, waarvoor in onderhavige ministeriële regeling wordt verwezen naar de meest recent aangevangen cao kinderopvang en de meest recent aangevangen cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening. Een deel van de beoogde verhoging van de maximum uurprijs voor de dagopvang per 1 januari 2018 (zoals nader toegelicht in paragraaf 3.1 van deze toelichting) is voor dit doel gereserveerd. De verhoging van de maximum uurprijs wordt middels een wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag vormgegeven. Vanzelfsprekend is de totstandkoming van cao-afspraken op dit punt uit het akkoord voorwaardelijk voor de toekenning van de extra middelen die hiervoor gereserveerd zijn. Het is aan cao-partijen om op een goede wijze invulling aan deze akkoordafspraak te geven. Het bovenstaande geldt overeenkomstig voor de akkoordafspraak dat kindercentra en peuterspeelzalen moeten beschikken over een opleidingsplan.

Minimum taalniveau beroepskrachten

Een goede ontwikkeling van taalvaardigheden vormt voor kinderen een belangrijke basis voor een soepele start in het primair onderwijs. Voor de ontwikkeling van de taalvaardigheid van kinderen is een taalrijke omgeving cruciaal. De taalvaardigheid van beroepskrachten vormt een belangrijke voorwaarde voor het creëren van een taalrijke omgeving voor kinderen.

In onderhavige regeling wordt daarom geregeld dat een beroepskracht beschikt over een bewijsstuk, bijvoorbeeld een certificaat of diploma, waaruit blijkt dat hij de mondelinge Nederlandse taalvaardigheid op ten minste niveau 3F of B2 beheerst. Mondelinge taalvaardigheid bestaat uit de deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken. Deze vaardigheden worden relevant geacht bij het aanbieden van een taalrijke omgeving voor kinderen binnen de kinderopvang. Niveau 3F verwijst naar het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en niveau B2 verwijst naar het Europees Referentiekader voor Talen. Er wordt naar zowel niveau 3F als naar B2 verwezen, omdat beide niveaus gehanteerd worden in de praktijk en er nagenoeg geen verschillen bestaan tussen niveau 3F en B2 op het gebied van mondelinge taalvaardigheid. De eisen aan het minimum taalniveau voor beroepskrachten treden in werking met ingang van 1 januari 2023. Voor deze ruime invoeringstermijn is gekozen zodat organisaties voldoende tijd hebben om alle beroepskrachten te toetsen en eventueel scholing te bieden en zodat initiële opleidingen voor de kinderopvang de gelegenheid hebben om het hoger taalniveau te verweven in de opleidingsstructuur.

2.2 Nadere eisen met betrekking tot de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs

In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is vastgelegd dat er in de kinderopvang bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs rekening wordt gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden. Daarnaast is bepaald dat er bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs en dat daarbij kan worden bepaald dat en onder welke voorwaarden beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden meegeteld bij de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten. Hier wordt met onderhavige regeling nadere invulling aan gegeven. In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang is afgesproken dat toekomstig maximaal 33% van het totaal aantal benodigde beroepskrachten volgens de beroepskracht-kindratio mag bestaan uit stagiairs en beroepskrachten in opleiding. Deze afspraak is gemaakt vanuit het perspectief dat kinderopvang een vak is en dat het ongewenst is als er binnen een kindercentrum teveel stagiairs of beroepskrachten in opleiding tegelijkertijd worden ingezet. Deze akkoordafspraak wordt met onderhavige regeling verankerd in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zal per 1 januari 2018 in werking treden. Daarnaast is er in onderhavige regeling in overleg met alle sectorpartijen voor gekozen om per 1 januari 2018 naar de meest recent aangevangen cao kinderopvang en cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening te verwijzen voor de nadere voorwaarden voor de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs. Evenals voor de beroepskwalificatie-eisen voor beroepskrachten geldt voor deze constructie de voorwaarde dat afspraken over de inzet van stagiairs en beroepskrachten in opleiding in beide cao’s toekomstig identiek aan elkaar zullen zijn en zullen blijven. Op dit moment verschillen de afspraken over de inzet van stagiairs en beroepskrachten in opleiding in de cao kinderopvang en de cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening nog op onderdelen van elkaar. Met cao-partijen is afgesproken dat zij tijdig voor 1 januari 2018 afspraken maken over de gelijkschakeling van deze verschillen.

2.3 Opleidingseisen pedagogisch beleidsmedewerkers

Met het oog op een verhoging van de pedagogische kwaliteit is in het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang met alle sectorpartijen afgesproken om toekomstig eisen te stellen aan de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers die beroepskrachten kunnen coachen tijdens hun werk op de groep en een bijdrage kunnen leveren aan het pedagogisch beleid in de kindercentra. Met de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (Stb. 2017, 251) is een grondslag gecreëerd om nadere eisen te stellen aan de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn nadere eisen gesteld aan de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers. Tevens is in het besluit opgenomen dat pedagogisch beleidsmedewerkers beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding en dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers moeten voldoen.

In de onderhavige regeling wordt hier invulling aan gegeven. De opleidingseisen van pedagogisch beleidsmedewerkers bestaan enkel uit beroepskwalificatie-eisen. In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang is afgesproken dat de opleiding voor pedagogisch beleidsmedewerkers minimaal hbo-niveau moet hebben en gericht moet zijn op pedagogiek. In overleg met de betrokken sectorpartijen is besloten om voor de beroepskwalificatie-eisen voor pedagogisch beleidsmedewerkers net als voor beroepskrachten (zie paragraaf 2.1.) middels de onderhavige regeling naar de meest recent aangevangen cao kinderopvang en de meest recent aangevangen cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening te verwijzen. Evenals de eisen aan de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers, zoals verankerd in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, zullen de beroepskwalificatie-eisen in onderhavige regeling per 1 januari 2019 in werking treden. Bij de gekozen cao-constructie geldt tevens dezelfde belangrijke voorwaarde dat de lijsten met kwalificerende opleidingen in beide cao’s toekomstig identiek aan elkaar zullen zijn en zullen blijven. Met cao-partijen is afgesproken dat zij tijdig voor 1 januari 2019 afspraken maken over de kwalificerende opleidingen.

2.4 Kwalificatie voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen

In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang is afgesproken dat er gedurende de kinderopvang altijd een volwassene met een geldig en erkend kinder-EHBO certificaat aanwezig dient te zijn. Dit wordt noodzakelijk geacht om in het geval van incidenten adequaat te kunnen handelen. In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is deze akkoordafspraak verankerd. Daarnaast is in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld aan de kwalificatie voor het verrichten van eerste hulp aan kinderen. Hier wordt met onderhavige regeling invulling aan gegeven. In overleg met betrokken sectorpartijen is er in de vormgeving van de nadere regels voor gekozen om aansluiting te zoeken bij de geldende eisen voor de gastouderopvang, waarvoor reeds nadere regels zijn opgesteld voor een passende kwalificatie voor het verlenen van EHBO aan kinderen. De nadere eisen aan de kwalificatie voor het verrichten van eerste hulp aan kinderen in onderhavige regeling zullen, evenals de bepalingen in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk die zich richten op het kinder-EHBO certificaat, in werking treden met ingang van 1 januari 2018.

Hoofdstuk 3. Gevolgen

3.1 Financiële gevolgen

Twee maatregelen die voortvloeien uit deze regeling en waarover afspraken zijn gemaakt in het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang, namelijk het minimum taalniveau voor beroepskrachten en de scholing van medewerkers die werken met baby’s, hebben financiële gevolgen voor de kosten van dagopvang en buitenschoolse opvang. De gevolgen van deze maatregelen voor dagopvang en buitenschoolse opvang worden hieronder toegelicht. Op de financiële consequenties voor het tot kinderopvang omgevormde peuterspeelzaalwerk wordt hier niet ingegaan. Hier is reeds bij stilgestaan in de memorie van toelichting bij de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang.

Het stellen van een eis aan de mondelinge taalvaardigheid van beroepskrachten leidt tot extra kosten voor toetsing en scholing van medewerkers. De kostenpost is geraamd op jaarlijks circa € 7 mln. voor de dagopvang en jaarlijks circa € 5 mln. voor de buitenschoolse opvang, gedurende vijf jaren. De termijn van vijf jaar hangt samen met de verwachting dat de scholing van medewerkers niet volledig in één jaar plaatsvindt, maar verspreid over verschillende jaren (totale kosten ruim € 60 mln.). Bij de bepaling van de kosten is aangenomen dat alle beroepskrachten getoetst worden. Dit leidt tot toetskosten en vervangingskosten. Daarnaast is aangenomen dat een gedeelte van de medewerkers een cursus zal moeten volgen om de toets te halen. Voor deze groep is ook rekening gehouden met cursuskosten en (opnieuw) vervangingskosten.

Daarnaast zijn kosten geraamd voor de scholing van beroepskrachten die met baby’s werken. De kostenpost is geraamd op jaarlijks circa € 3 mln. voor de dagopvang, gedurende vijf jaren. De termijn van vijf jaren hangt opnieuw samen met de verwachting dat de scholing gespreid over meerdere jaren plaatsvindt. De kosten worden bepaald door het aantal beroepskrachten dat werkt met baby’s te vermenigvuldigen met cursuskosten, toetskosten en vervangingskosten voor zowel cursusuren als toetsuren.

De maatregelen uit deze regeling zijn onderdeel van een breder pakket aan maatregelen. In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn de financiële consequenties van dit bredere pakket, inclusief de dekking van deze consequenties, toegelicht.

3.2 Gevolgen voor de regeldruk

In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is uiteengezet wat de regeldrukeffecten zijn van de maatregelen uit het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang. In die uiteenzetting zijn ook de effecten van de maatregelen uit de ministeriële regeling meegenomen, omdat deze samen met de maatregelen uit de algemene maatregel van bestuur onderdeel vormen van het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang. In het onderstaande wordt ingegaan op de effecten die een gevolg zijn van de maatregelen uit de onderhavige ministeriële regeling.

De maatregelen uit de ministeriële regeling hebben geen regeldrukeffecten voor burgers. Wat betreft de regeldrukeffecten voor organisaties geldt dat er variatie is in het aantal uren dat per kindercentrum voor de desbetreffende activiteit nodig is. Bij de berekening is daarom telkens uitgegaan van een gemiddeld aantal uren.

Organisaties moeten eenmalig kosten maken om kennis te nemen van de wijzigingen in de regelgeving. Daarnaast is afgesproken in het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang dat cao-partijen zich gaan inzetten om te zorgen dat alle houders een opleidingsplan hebben. Bovendien worden organisaties door deze regeling verplicht bij de inroostering van beroepskrachten rekening te houden met de eis dat er altijd een volwassene aanwezig is met een geldig kinder-EHBO certificaat.

De diverse aspecten van het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang leiden tot zowel toename als afname van de regeldruk. In totaal leidt het pakket (maatregelen uit het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en onderhavige ministeriële regeling) per saldo tot een toename van de structurele regeldruk met € 0,5 mln. per jaar.

3.3 Gevolgen voor het toezicht en de handhaving

De wijzigingen in de kwaliteitseisen, zoals deze worden doorgevoerd met onderhavige regeling hebben voor het toezicht en de handhaving directe consequenties. Het toezicht en de handhaving moet achtereenvolgens per 1 januari 2018, per 1 januari 2019 en per 1 januari 2023 (de inwerkingtredingsdata voor de nieuwe eisen) werken met de nieuwe eisen.

GGD GHOR Nederland bereidt GGD’en en gemeenten voor op veranderingen in het toezicht en de handhaving als gevolg van de maatregelen uit het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de onderhavige regeling. GGD GHOR Nederland past het toezichtinstrumentarium aan op de wijzigingen en zorgt voor de communicatie hierover en de implementatie hiervan bij de GGD’en en gemeenten. Daarnaast worden de wijzigingen in de kwaliteitseisen verwerkt in de ondersteunende toezichtinstrumenten.

Wat betreft de kosten voor toezicht en handhaving is de inschatting dat de gewijzigde kwaliteitseisen en kwalificatie-eisen niet zullen leiden tot extra kosten, omdat de toezichthouder al controleert of aan de kwalificatie-eisen wordt voldaan.

Hoofdstuk 4. Resultaten uitvoeringstoetsen

Uitvoeringstoetsen zijn uitgebracht door GGD GHOR NL, de VNG, de Inspectie van het Onderwijs (Inspectie) en DUO. Hieronder worden de uitkomsten van deze uitvoeringstoetsen geschetst en wordt aangegeven wat er met de aanbevelingen uit de uitvoeringstoetsen is gedaan.

GGD GHOR NL en VNG

GGD GHOR NL en VNG achten onderhavige regeling uitvoerbaar. GGD GHOR NL en VNG geven in hun uitvoeringstoetsen een aantal algemene aandachtspunten en een aantal artikelsgewijze opmerkingen mee. Hieronder wordt nader ingegaan op de meest belangrijke aandachtspunten en opmerkingen van de toezichtpartijen. De verdere (veelal tekstuele) opmerkingen van partijen zijn zoveel mogelijk verwerkt.

GGD GHOR NL en VNG adviseren beide om ten aanzien van de maximering van de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs te verhelderen of deze maximering geldt per groep of per kindercentrum. De regeling is hierop aangepast, waarbij verduidelijkt is hoe de berekening dient te worden uitgevoerd: maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten mag bestaan uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs. Het totaal minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op het kindercentrum wordt gevormd door de optelsom van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de verschillende groepen van het kindercentrum. GGD GHOR NL stelt tevens de vraag over welke tijdvak de berekening plaats dient te vinden. Ook dit is verhelderd in onderhavige regeling: Er is in de betreffende bepalingen opgenomen dat de maximering gedurende de opvang geldt. Daarmee wordt benadrukt dat de maximering niet over een bepaald tijdvak berekend dient te worden, maar op elk tijdstip van de opvang geldt.

Voorts constateert de VNG dat de nadere uitwerking van de opleidingseisen berust op cao-afspraken die nog moeten worden gemaakt. De VNG vraagt wat de gevolgen zijn indien de cao-partijen niet tijdig tot gelijkluidende afspraken over de kwalificatie-eisen komen. In reactie hierop wordt allereerst benadrukt dat ervan wordt uitgegaan dat het de cao-partijen lukt om hier tijdig afspraken over te maken. Mocht dit onverhoopt toch niet lukken, zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het belang van duidelijke eisen zelf besluiten op welke manier de opleidingseisen worden gelijkgeschakeld.

GGD GHOR NL constateert dat in de huidige cao kinderopvang voor de pedagogisch beleidsmedewerker nog niet bepaald is welke hbo-opleidingen als passende kwalificatie worden aangemerkt. GGD GHOR NL adviseert daarom om in onderhavige regeling op te nemen dat een pedagogisch beleidsmedewerker minimaal een pedagogische opleiding heeft afgerond. In reactie hierop wordt aangegeven dat over het opleidingsniveau van de pedagogisch beleidsmedewerker reeds afspraken zijn gemaakt in het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang. De lijst met kwalificerende opleidingen voor de functie van de pedagogisch beleidsmedewerker in de cao moet nog worden uitgewerkt door de cao-partijen. Er wordt op dit moment geen noodzaak gezien om de beroepskwalificatie-eisen voor pedagogisch beleidsmedewerkers nader in te kaderen via onderhavige regeling door op te nemen dat het een pedagogische opleiding moet betreffen.

Tevens adviseert GGD GHOR NL om ook op het terrein van schrijf- en leesvaardigheid van beroepskrachten minimum taaleisen te stellen. Dit advies is niet overgenomen. In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang is afgesproken om enkel minimum eisen te stellen aan de mondelinge taalvaardigheid van beroepskrachten, omdat deze vaardigheid binnen het taaldomein het belangrijkst is voor het stimuleren van de taalontwikkeling bij jonge kinderen.

Voorts adviseert GGD GHOR NL om de regels omtrent de mate van inzetbaarheid van stagiairs en beroepskrachten in opleiding op te nemen in onderhavige regeling. Dit advies is niet overgenomen. Het is aan de cao-partijen om te bepalen op welke wijze stagiairs en beroepskrachten in opleiding op een verantwoorde manier ingezet kunnen worden binnen de kinderopvang.

Ten aanzien van de benodigde voorbereiding van het toezicht en de handhaving op het werken met de gewijzigde kwaliteitseisen geven GGD GHOR NL en VNG aan een half jaar voorbereidingstijd wenselijk te achten. Aangezien een deel van de kwaliteitseisen in onderhavige regeling per 1 januari 2018 in werking treedt, zou het wenselijk zijn om onderhavige regeling uiterlijk 1 juli 2017 te publiceren. In reactie hierop wordt aangegeven dat een publicatie per 1 juli 2017 niet haalbaar is gebleken. Met GGD GHOR NL en VNG vindt reeds overleg plaats over de wijze waarop de implementatie van de nieuwe kwaliteitseisen in het toezicht en de handhaving binnen een korter tijdsbestek kan plaatsvinden.

Inspectie

De Inspectie geeft aan vanuit onderhavige regeling geen knelpunten te voorzien voor haar toezicht op gemeenten. Voorts geeft de Inspectie aan positief te staan tegenover de inzet van onderhavige regeling. In het algemeen vraagt de Inspectie aandacht voor de verdere uitwerking van de nieuwe regelgeving in de ondersteunende systemen voor het toezicht en de handhaving (LRKP, GIR-I en GIR-H) zodat de Inspectie effectiviteitsanalyses kan uitvoeren indien dit gewenst is. In reactie hierop wordt aangegeven dat de nieuwe regelgeving conform de standaardprocedures zal worden opgenomen in de ondersteunende systemen voor het toezicht en de handhaving.

Evenals de VNG constateert de Inspectie dat de nadere uitwerking van de opleidingseisen berust op cao-afspraken die nog moeten worden gemaakt. Ook de Inspectie vraagt hoe hiermee omgegaan wordt op het moment dat het de cao-partijen niet tijdig lukt om afspraken te maken. Voor de reactie op dit punt wordt verwezen naar de paragraaf waarin gereageerd wordt op de uitvoeringstoetsen van de VNG en GGD GHOR NL.

Voorts merkt de Inspectie op dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de eisen voor de dagopvang en buitenschoolse opvang waar het gaat om de inhoud van een certificaat voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen. De Inspectie constateert hierbij dat een dergelijk onderscheid niet gemaakt wordt voor de gastouderopvang en doet de suggestie om op dit punt ook geen onderscheid te maken tussen de eisen voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang. Deze suggestie is overgenomen. De eisen aan de inhoud van een certificaat voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen voor de dagopvang en de buitenschoolse zijn gelijkgeschakeld, waarmee volledig aansluiting is gezocht bij de eis die reeds geldt voor de gastouderopvang. Ter verduidelijking wordt nog gewezen op een onjuiste veronderstelling in de uitvoeringstoets van de Inspectie. De Inspectie veronderstelt dat er volstaan kan worden met de inzet van één volwassene die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen indien een kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvangorganisatie op een locatie zijn gevestigd. Deze veronderstelling is onjuist omdat de eis per kindercentrum geldt, ook indien twee kindercentra op dezelfde locatie zijn gevestigd.

Ten aanzien van de eisen aan het minimum taalniveau voor beroepskrachten merkt de Inspectie op dat een invoeringstermijn van 5 jaar vrij lang is. In reactie hierop wordt aangegeven dat er om verschillende redenen voor een lange invoeringstermijn is gekozen. Dit is ten eerste in het belang van een zorgvuldig proces van toetsing en eventuele bijscholing voor beroepskrachten. Een tweede motief is dat kindercentra bij een langere invoeringstermijn de mogelijkheid hebben om de benodigde investeringen over meerdere jaren te spreiden. Ten derde is voor een ruime invoeringstermijn gekozen zodat de initiële opleidingen voor de kinderopvang het minimum taalniveau kunnen verwerken in hun opleidingsprogramma’s.

De Inspectie plaatst tot slot nog een aantal artikelsgewijze opmerkingen, welke zoveel mogelijk zijn verwerkt in onderhavige regeling.

DUO

DUO geeft aan niet te verwachten dat er op basis van onderhavige regeling noemenswaardige proces- en systeemtechnische aanpassingen van toepassing zijn. DUO acht onderhavige regeling derhalve uitvoerbaar.

Ten aanzien van de taaleis constateert DUO dat er in onderhavige regeling aan het Europees referentiekader wordt gerefereerd. DUO merkt hierbij op dat resultaten in het MBO worden vastgesteld op basis van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. DUO stelt de vraag waarom ervoor is gekozen om in onderhavige regeling naar het Europees referentiekader te verwijzen. In reactie hierop wordt aangegeven dat in onderhavige regeling zowel naar het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen als naar het Europees referentiekader wordt verwezen. De constatering dat de toetsing van het taalniveau in het MBO is gebaseerd op het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen wordt gevolgd. Andere aanbieders van taaltrainingen en taaltoetsen hanteren echter soms het Europees referentiekader. Daarom is in onderhavige regeling tevens omschreven welke minimum taaleis geldt indien het Europees referentiekader bij de toetsing is gehanteerd.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Met het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Stb. 2017, 323) zijn de kwaliteitseisen voor de dagopvang, de buitenschoolse opvang en het peuterspeelzaalwerk herijkt ten opzichte van de kwaliteitseisen zoals deze voorafgaand aan de inwerkingtreding van genoemd besluit golden op grond van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012. Met het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is een nieuwe structuur in de verankering van de kwaliteitseisen ontstaan nu de kwaliteitseisen middels genoemd besluit vrijwel volledig zijn opgenomen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Slechts op onderdelen worden met artikel II van de onderhavige ministeriële regeling nog kwaliteitseisen op het niveau van een ministeriële regeling opgenomen. Daarbij gaat het met name om opleidingseisen. Deze opleidingseisen worden echter niet langer opgenomen in de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012, maar in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. In laatstgenoemde regeling zijn momenteel ook de opleidingseisen opgenomen die gelden voor gastouders.

Artikel I van de onderhavige ministeriële regeling wijzigt de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012. Met artikel I, onderdeel B, vervalt paragraaf 2 ‘Kwaliteitseisen kindercentra’, inhoudende de artikelen 2 tot en met 10. De huidige paragraaf 4 ‘Kwaliteitseisen peuterspeelzalen’, inhoudende de artikelen 15 tot en met 21, komt eveneens te vervallen doordat met artikel I, onderdeel C, een nieuwe paragraaf 4 wordt vastgesteld met daarin de slotbepalingen. De huidige paragraaf 5, inhoudende de artikelen 22 en 23, komt hierdoor te vervallen. Met het nieuwe artikel 15 van paragraaf 4 wordt duidelijk gemaakt dat de regeling enkel nog berust op artikelen van het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang. Het in artikel I, onderdeel C, opgenomen artikel 16 wijzigt de citeertitel van de regeling in Regeling kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang. Artikel I, onderdeel A, stelt artikel 1 opnieuw vast waarbij de begrippen die enkel zien op dagopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk, komen te vervallen. Met artikel I, onderdeel E, vervalt de bij de regeling behorende bijlage.

Artikel II

Onderdelen A (paragraaf 3) en E (bijlage 1)

Artikel II, onderdeel A, stelt paragraaf 3 van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen opnieuw vast waarbij de huidige artikelen 9b en 9c worden opgenomen in de artikelen 5 en 6. De huidige artikelen 9b en 9c worden daarbij inhoudelijk niet gewijzigd. Artikel II, onderdeel E, wijzigt het opschrift van bijlage 1 zodat verwezen wordt naar artikel 5 in plaats van artikel 9b.

Onderdeel B (nieuwe paragrafen 3a en 3b)

Met artikel II, onderdeel B, worden twee paragrafen ingevoegd (voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang) die zien op de opleidingseisen, de kwalificatie-eisen voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen en de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs.

Opgemerkt zij dat in verband met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Stb. 2017, 252) het peuterspeelzaalwerk met ingang van 1 januari 2018 is omgevormd tot kinderopvang. Met het Besluit van 23 augustus 2017 tot wijziging van diverse besluiten in verband met de harmonisatie van de regelgeving met betrekking tot kindercentra en peuterspeelzalen (Stb. 2017, 324) wordt het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zodanig gewijzigd dat de artikelen die zien op peuterspeelzaalwerk (hoofdstuk 2a, inhoudende de artikelen 19a tot en met 19i) komen te vervallen. De inwerkingtredingsdatum van het in de vorige zin genoemde besluit is eveneens 1 januari 2018. Om die reden zijn in de onderhavige regeling geen artikelen meer opgenomen voor peuterspeelzaalwerk.

Nieuwe paragraaf 3a
Artikel 7

Artikel 6, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bepaalt dat beroepskrachten dienen te beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding. In het onderhavige artikel 7 wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk dat bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels aan de opleidingseisen worden gesteld. De opleidingseisen vallen uiteen in beroepskwalificatie-eisen en taaleisen. Het onderhavige artikel 7, eerste lid, bepaalt dat de beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor beroepskrachten worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. In de huidige Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (die met artikel I van de onderhavige ministeriële regeling wordt gewijzigd) wordt voor de beroepskwalificatie-eisen eveneens verwezen naar de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang. In verband met de gelijkschakeling van de kwaliteitseisen voor kindercentra en peuterspeelzalen wordt in het onderhavige artikel 7, eerste lid, zowel naar de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang als de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening verwezen. Voor de beroepskwalificatie-eisen voor pedagogisch beleidsmedewerkers is een soortgelijke bepaling opgenomen in artikel 7, tweede lid. Met artikel 7, derde lid, wordt een taaleis geïntroduceerd voor beroepskrachten voor de mondelinge taalvaardigheid. Gelet op het feit dat er in praktijk twee voornaamste vergelijkingsinstrumenten worden gehanteerd om taalniveaus aan te wijzen, te weten het Europees Referentiekader voor Talen en het referentiekader zoals opgenomen in het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, wordt naar beide kaders verwezen. Bij het Europees Referentiekader voor Talen wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende vaardigheden: luisteren, lezen, gesprekken voeren, spreken en schrijven. De niveaus zijn onderverdeeld in: A1, A2, B1, B2, C1 en C2. De taaleis voor beroepskrachten wordt in de onderhavige ministeriële regeling voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, luisteren en spreken vastgesteld op niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen. Dit komt overeen met het niveau 3F voor de mondelinge vaardigheid, bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.2

Artikel 8

Artikel 4, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bepaalt dat de houder er zorg voor draagt dat er gedurende de dagopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van een eerste hulp aan kinderen. Tevens bepaalt artikel 4, vijfde lid, van genoemd besluit dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld aan de kwalificatie. Het onderhavige artikel 8 geeft hier invulling aan. Artikel 8 is vormgegeven overeenkomstig het huidige artikel 10d van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. In dat artikel worden eisen gesteld aan de bewijsstukken die voor gastouders kwalificeren voor het met goed gevolg afgesloten onderricht dat in elk geval eerste hulp aan kinderen bij ongevallen omvat. Het onderhavige artikel 8, tweede lid, bepaalt dat een bewijsstuk door de minister alleen als geregistreerd certificaat kan worden aangewezen indien het certificaat slechts wordt afgegeven indien aan de in het lid genoemde inhoudelijke criteria wordt voldaan. In artikel 8, derde lid, zijn de processuele criteria opgenomen. De criteria in artikel 8, derde lid, onder a tot en met d, hebben betrekking op de onafhankelijke waarborging van de kwaliteit van het certificaat teneinde belangenverstrengeling te voorkomen. De processuele criteria in artikel 8, derde lid, onder e tot en met g, hebben betrekking op de verantwoordelijkheid van de certificerende instelling voor het certificaat en de mogelijkheid voor derden om de geldigheid van het certificaat te controleren. De minister zal in de Staatscourant bekendmaken welke EHBO-certificaten volstaan.

Artikel 9

Artikel 7, achtste lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bepaalt dat bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs rekening wordt gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden. Artikel 7, negende lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs en dat daarbij kan worden bepaald dat en onder welke voorwaarden beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden meegeteld bij de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van dat artikel. Het onderhavige artikel 9 regelt dat de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs geschiedt conform de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012, wordt voor de inzet van beroepskrachten in opleiding momenteel eveneens naar de collectieve arbeidsovereenkomst verwezen. In het onderhavige artikel 9 is als randvoorwaarde opgenomen dat gedurende de dagopvang maximaal een derde deel van het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten mag bestaan uit beroepskrachten in opleiding of stagiairs. Het totaal minimaal aantal op het kindercentrum in te zetten beroepskrachten wordt daarbij berekend door het op grond van artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op de afzonderlijke stamgroepen bij elkaar op te tellen.

Nieuwe paragraaf 3b

Voor een toelichting op paragraaf 3b (artikelen 9a tot en met 9c) wordt verwezen naar de toelichting op paragraaf 3a (artikelen 7 tot en met 9). Op dit punt wordt nog stilgestaan bij artikel 9a. Dit artikel bevat eveneens de opleidingseisen voor de beroepskracht meertalige buitenschools opvang. Met de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (Stb. 2015, 452) is met ingang van 1 september 2016 meertalige buitenschoolse opvang mogelijk gemaakt voor kinderen in de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan. In artikel 15, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk3 is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de opleidingseisen waaraan beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang moeten voldoen. In het onderhavige artikel 9a zijn voor de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang de opleidingseisen opgenomen zoals deze met ingang van 1 september 2016 in de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 zijn opgenomen.4

Onderdeel C (artikelen 10, 10a, 10b en 10d)

Met het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is de citeertitel van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen gewijzigd in Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang. Artikel II, onderdeel C, wijzigt de artikelen 10, 10a, 10b en 10d zodat naar het Besluit kwaliteit gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang wordt verwezen.

Onderdeel D (artikel 11)

In het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is in de artikelen 4 en 13 een verplichting voor de houder opgenomen tot het hanteren van een veiligheids- en gezondheidsbeleid. Dit is in de plaats gekomen van de verplichting tot het jaarlijks inventariseren van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s van de kinderopvang. In verband hiermee wordt artikel 11 (dat zien op de inrichting van de administratie van kindercentra) aangepast. Artikel 11, tweede lid, onder c, wordt daarbij zodanig gewijzigd dat wordt geregeld dat de administratie van een kindercentrum een afschrift van het veiligheids- en gezondheidsbeleid, bedoeld in de artikelen 4 en 13 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk dient te bevatten. Tevens wordt artikel 11, derde lid, aangepast zodat blijft gelden dat de administratie van een gastouderbureau een afschrift van de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen dient te bevatten. De kwaliteiteisen voor gastouderopvang zijn niet gewijzigd met het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

Artikel III

De technische aanpassingen die samenhangen met het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de nieuwe structuur voor de verankering van de kwaliteitseisen (de artikelen I en II, onderdelen A, en C tot en met E) treden in werking met ingang van 1 januari 2018, zijnde de inwerkingtredingsdatum van (het overgrote deel van) de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang (Stb. 2017, 251) en het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Stb. 2017, 323). Artikel II, onderdeel B, voor zover het betreft de artikelen 7, eerste lid, en 9a, eerste en tweede lid (welke zien op de beroepskwalificatie-eisen voor beroepskrachten en de beroepskwalificatie-eisen en de eisen aan de Duitse, Engelse of Franse taal voor beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang), treedt eveneens met ingang van 1 januari 2018 in werking. De artikelen omtrent de verplichte inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers, zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, treden in werking met ingang van 1 januari 2019. Gelet daarop treedt artikel II, onderdeel B, van de onderhavige regeling, voor zover het betreft de artikelen 7, tweede lid, en 9a, derde lid, eveneens in werking met ingang van 1 januari 2019. De eis aan de mondelinge taalvaardigheid van beroepskrachten (artikel II, onderdeel B, voor zover het betreft de artikelen 7, derde lid, en 9a, vierde lid) treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstukken II 2015/16, 31 322, nr. 303.

X Noot
2

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Referentieniveaus taal en rekenen in het mbo: een vergelijking op hoofdlijnen, ’s-Hertogenbosch: Cinop 2010.

X Noot
3

Voorheen artikel 3a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

X Noot
4

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 augustus 2016 tot wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 in verband met het stellen van regels voor de opleidingseisen waaraan een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet (Stcrt. 2016, 44097).

Naar boven