TOELICHTING
Algemeen
Met ingang van 1 januari 2013 start de derde handelsperiode van het Europees systeem
van handel in broeikasgasemissierechten (EU-ETS). Het EU-ETS is in 2009 herzien en
sterk geharmoniseerd.1 Een onderdeel van deze harmonisering is het vaststellen van de twee verordeningen
ter uitvoering van de artikelen 14 en 15 van de herziene ETS-richtlijn: de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel2 en de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel.3
Deze twee verordeningen vervangen de nationale regels omtrent monitoring, rapportage
en verificatie die gebaseerd waren op de beschikking van de Commissie tot vaststelling
van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen
overeenkomstig richtlijn 2003/87.4 De verordeningen verzekeren een uniforme toepassing van monitorings-, rapportage-,
verificatie- en accreditatie-eisen in het EU-ETS. Betrouwbare monitoring en verificatie
van emissies zijn van fundamenteel belang voor de effectieve werking van het emissiehandelssysteem.
De Verordening monitoring en rapportage emissiehandel legt meer nadruk op de kwaliteit
en nauwkeurigheid van de monitoring. Zo schrijft deze verordening voor dat samen met
het monitoringsplan een onderbouwing van de behaalde onzekerheid en een risicoanalyse
moeten worden overgelegd. Ook nieuw is de in deze verordening opgenomen verplichting
om de monitoringsmethodiek regelmatig te toetsen en waar mogelijk te verbeteren.
Beide verordeningen borgen voorts dat in alle lidstaten een ton uitgestoten CO2 ook daadwerkelijk als een ton CO2 wordt gemonitoord en gerapporteerd. Verder worden eisen gesteld aan de verificatie
van emissieverslagen en aan de verificateur, die deze werkzaamheden verricht, en tenslotte
aan de accreditatie van verificateurs. Voor een nadere toelichting op beide verordeningen
wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie
van deze verordeningen.5
Aangezien Europese verordeningen rechtstreekse werking hebben in het Nederlandse rechtssysteem,
dient overlap tussen Europese en nationale regelgeving te worden voorkomen. Hiertoe
wordt aanvullend op de voornoemde wijziging van hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer
de Regeling monitoring handel in emissierechten gewijzigd.
Beide verordeningen (en dientengevolge ook deze regeling) brengen overigens geen ingrijpende
veranderingen voor Nederlandse bedrijven of verificateurs met zich mee:
-
– ten eerste vervallen veel bepalingen, die in de Regeling monitoring handel in emissierechten
waren opgenomen, doordat de betreffende onderwerpen worden geregeld via voorschriften
voor monitoring en verificatie in deze EU-verordeningen;
-
– ten tweede wordt een aantal bepalingen opgenomen die de uitvoering van de verordeningen vergemakkelijken
of verduidelijken, bijvoorbeeld door langs elektronische weg formulieren beschikbaar
te stellen;
-
– ten derde verduidelijkt de regeling de monitoringsmethodiek bij het gebruik van vloeibare biomassa
en biobrandstoffen (artikelen 10 en 26);
-
– ten vierde wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om een beperkte verbetering van de implementatie
van richtlijn nr. 2009/31/EG van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van
kooldioxide, de zogenaamde CCS-richtlijn6, door te voeren (in artikel 6 van deze regeling).
Tegelijk met de vervanging van de Regeling monitoring handel in emissierechten vindt
in deze regeling een bundeling plaats van verschillende ministeriële regelingen, die
in de loop der jaren ten behoeve van (het systeem voor) de handel in broeikasgasemissierechten
zijn vastgesteld. De (nieuwe) Regeling handel in emissierechten bundelt de volgende
regelingen:
-
– de Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten;7
-
– de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten;8
-
– de Regeling monitoring handel in emissierechten;9
-
– de Regeling register handel in emissierechten.10
De bovengenoemde regelingen worden ingetrokken. In deze bundeling zijn uitdrukkelijk
niet meegenomen de (onderdelen van) ministeriële regelingen die betrekking hebben
op het (nationale) systeem voor de handel in NOx-emissierechten, aangezien dit systeem met ingang van 1 januari 2014 zal worden beëindigd.11 Voor de handel in NOx-emissierechten blijft de (ingetrokken) Regeling monitoring handel in emissierechten
(in elk geval) gedurende het kalenderjaar 2013 van kracht (en zoveel langer als nodig
is, krachtens het overgangsrecht, zie artikel 59, tweede lid). Op deze wijze wordt
voorkomen dat de onderhavige nieuwe Regeling handel in emissierechten per 1 januari
2014 ingrijpend dient te worden gewijzigd in verband met de beëindiging van de handel
in NOx-emissierechten.
In deze bundeling is (nog) niet meegenomen de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten.
De periode waarop de emissiereductieverplichting onder het Protocol van Kyoto betrekking
heeft, loopt van 2008 tot en met 2012. Voor de periode daarna zijn nog geen definitieve
verplichtingen aangegaan. Hierover zijn nog internationale onderhandelingen gaande.
De omgang met de regels over het verlenen van instemming voor deelname aan Kyoto-projectactiviteiten
hangt af van de uitkomst van die onderhandelingen. Zodra de uitkomst van die onderhandelingen
bekend is, zal de Regeling instemming deelname aan Kyoto-projectactiviteiten alsnog
worden aangepast en opgenomen in de onderhavige regeling.
De administratieve en uitvoeringslasten worden door de komst van de beide nieuwe verordeningen
en door de bundeling van de diverse regelingen niet gewijzigd. De vaststelling van
deze nieuwe regeling in verband met de totstandkoming van de genoemde verordeningen
en ter vervanging van de vier bestaande regelingen leidt dus niet tot meer lasten,
zoals ook is toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie
van deze verordeningen.12
Omzettingstabel gebundelde regelingen in de Regeling handel in emissierechten
Regeling handel in emissierechten
|
Gebundelde regelingen
|
Artikelen 2 en 3
|
Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten
|
Hoofdstukken 2 en 3
|
Regeling monitoring handel in emissierechten
|
Artikel 4 Toepassingsbereik
|
Artikel 1a Toepassingsbereik
|
Artikel 5 Aanvraag vergunning
|
Artikel 3 Aanvraag vergunning, wijziging, aanvulling of intrekking
|
Artikel 6 Aanvraag vergunning voor CO2-transportactiviteiten
|
–
|
Artikel 7 Monitoringsplan
|
Artikel 3a Inhoud monitoringsplan algemeen
Artikel 4 Invulling monitoringsplan voor de CO2-installatie
|
Artikel 8 Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten
|
Artikel 3a Inhoud monitoringsplan algemeen
Artikel 4 Invulling monitoringsplan voor de CO2-installatie
|
Artikel 9 Emissiefactor voor aardgas
|
Artikel 8, tweede lid Bepaling emissiefactoren
|
Artikel 10 Duurzaamheid van vloeibare biomassa
|
Artikel 13 Overgedragen CO2
Artikel 14 Biomassa
|
Artikel 11 Bemonsteringsplan
|
–
|
Artikel 12 Laboratoria
|
Artikel 17a Eisen aan meetinstantie
|
Artikel 13 Melding parallelmeting
|
Artikel 21 Melding periodieke of parallelmeting
|
Artikel 14 Melding geen parallelmeting
|
Artikel 22 Melding indien geen gebruik wordt gemaakt van de meetresultaten
|
Artikel 15 Wijzigingen van het monitoringsplan
|
Artikel 33 Significante veranderingen monitoringsplan
|
Artikel 16 Tijdelijke wijzigingen van het monitorings- plan
|
Artikel 33a Tijdelijke afwijkingen van het monitoringsplan
|
Artikel 17 Standaardformulier meldingen
|
Artikel 33b Formulier
|
Artikel 18 Emissieverslag
|
Artikel 34 Emissieverslag CO2
|
Artikel 19 Verificatierapport
|
–
|
Artikel 20 Niet afleggen bezoek aan een inrichting
|
–
|
Artikel 21 Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode
|
–
|
Artikel 22 Toepassingsbereik
|
Artikel 34c Toepassingsbereik
|
Artikel 23 Standaardformulier monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens
|
Artikel 34f Standaardformulier
|
Artikel 24 Indienen van bij het monitoringsplan
behorende documenten
|
Artikel 34g Inhoud monitoringsplan voor emissies
|
Artikel 25 Vereenvoudigde risicobeoordeling
|
Artikel 34i Inhoud monitoringsplan voor kleine emittenten
|
Artikel 26 Gebruik biobrandstof
|
Artikel 34o Bepaling biomassafractie
|
Artikel 27 Termijn goedkeuring monitoringsplan voor
emissies en tonkilometergegevens
|
Artikel 34am Termijn goedkeuring monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens
|
Artikel 28 Emissieverslag
|
Artikel 34an Emissieverslag
|
Artikel 29 Aanleveren tonkilometergegevens
|
Artikel 34ao Aanleveren tonkilometergegevens
|
Artikel 30 Verificatierapport en continue verbetering
|
–
|
Artikel 31 Aanwijzing veiler
|
Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten
|
§ 3.2 Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten behoeve van de kosteloze toewijzing
van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020 (artikelen 31 tot en met 41)
|
§ 2.1.14 Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten behoeve van de kosteloze
toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode 2013-2020 (artikelen 34bc
tot en met 34 bl)
|
§ 3.3 Toewijzing aan nieuwkomers (artikel 42)
|
Artikel 34b Toewijzing aan nieuwkomers
|
§ 3.4 Toepassing artikel 16.34a van de wet (artikel 43)
|
§ 2.1.9a Toepassing artikel 16.34a van de wet (artikel 33c)
|
§ 3.5 Wijzigingen broeikasgasinstallatie (artikel 44 tot en met 50)
|
§ 2.1.9b Wijzigingen broeikasgasinstallatie (artikelen 33d tot en met 33j)
|
Hoofdstuk 4 Register
|
Regeling register handel in emissierechten
|
Artikel 51 Vergoeding openen en onderhouden van een
rekening
|
Artikel 2, eerste en tweede lid
|
Artikel 52 Vergoeding dienstverlening aan rekeninghouder
|
Artikel 2, derde lid
|
Artikel 53 Aan te leveren informatie aan de nationale
administrateur
|
Artikel 3
|
Artikel 54 Weigering tegoedrekening
|
–
|
Artikel 55 Schorsing persoonstegoedrekening of
toegang tot de rekening
|
–
|
Artikel 56 Verplichtingen voor de houder van een exploitanttegoedrekening, de houder
van een vliegtuigexploitanttegoedrekening en de verificateur
|
Artikel 4
|
Artikel 57 Bevoegdheid tot opschorten storting
toegewezen emissierechten
|
–
|
Artikel 58 Inwerkingtreding
|
|
Artikel 59 Intrekking regelingen en overgangsrecht
emissiehandel NOx
|
|
Artikel 60 Citeertitel
|
|
Bijlage, behorend bij artikel 2
|
Bijlage, behorend bij artikel 2 Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel
in emissierechten
|
ARTIKELSGEWIJS
Vooropmerking
Aangezien deze regeling een bundeling van deels gewijzigde en deels ongewijzigde regelingen
betreft, zijn in onderstaande artikelsgewijze toelichting alleen de (inhoudelijke
of redactionele) wijzigingen ten opzichte van die eerdere regelingen toegelicht. Voor
zover bepalingen ongewijzigd zijn overgenomen uit de Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten,
de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten handel in emissierechten, de Regeling
monitoring handel in emissierechten en de Regeling register handel in emissierechten,
wordt kortheidshalve voor de toelichting op die bepalingen verwezen naar de eerder
in de Staatscourant geplaatste toelichtingen.
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 1 bundelt de begripsbepalingen afkomstig uit de vier oorspronkelijke regelingen.
Daarbij is een aantal begripsbepalingen komen te vervallen. Om wetstechnische redenen
zijn de begrippen ‘Kyotorekening’ en ‘rekeninghouder’ opgenomen. Deze begrippen hebben
alleen betekenis voor hoofdstuk 4 van deze regeling.
Artikelen 2 en 3 Interpretatie en reikwijdte emissiehandel luchtvaart
Met deze artikelen wordt uitvoering gegeven aan beschikking nr. 2009/450/EG van de
Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 2009 betreffende de nadere interpretatie
van de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad
genoemde luchtvaartactiviteiten (PbEU L 149). Deze artikelen vervangen de artikelen
2 en 3 van de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten. De bijbehorende bijlage
is ongewijzigd overgenomen uit die regeling (zie voor een nadere toelichting: Stcrt. 2010, nr. 2547).
Artikel 5 Aanvraag vergunning
Dit artikel regelt de aanvraag om een vergunning voor inrichtingen die onder het EU-ETS
vallen. Als onderdeel van de vergunning moet degene die een inrichting drijft een
monitoringsplan indienen bij het bestuur van de emissieautoriteit. Het indienen van
het monitoringsplan wordt in artikel 12 van de Verordening monitoring en rapportage
emissiehandel geregeld. De bepaling uit artikel 3 Regeling monitoring handel in emissierechten,
dat de aanvraag schriftelijk bij het bestuur van de emissieautoriteit wordt ingediend,
is komen te vervallen. Dit voorschrift volgt reeds uit artikel 4:1 van de Algemene
wet bestuursrecht.
Artikel 6 Aanvraag vergunning voor CO2-transportactiviteiten
Transportnetwerken die worden gebruikt om broeikasgasemissies over te dragen, zijn
vaak het gezamenlijke eigendom van meerdere rechtspersonen. Aangezien duidelijk moet
zijn wie verantwoordelijk is voor de naleving van de verplichtingen die voortvloeien
uit de vergunning en uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, is
artikel 6 opgenomen. Indien een aanvraag om een vergunning wordt ingediend voor het
vervoer van broeikasgasemissies via pijpleidingen met het oog op geologische opslag
van broeikasgasemissies op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG
een vergunning is verleend, moet deze aanvraag gegevens bevatten waaruit blijkt dat
de aanvrager van de vergunning degene is die een inrichting drijft en verantwoordelijk
is voor de verplichtingen die voortvloeien uit emissiehandel, zoals bijvoorbeeld de
verplichting om een monitoringsplan in te dienen, de verplichting om te monitoren
conform dat plan en de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel, en de verplichting
om een geverifieerd emissieverslag in te dienen.
Het tweede lid regelt de situatie waarbij de naam en de adresgegevens van de vergunninghouder veranderen.
In dat geval moet de melding eveneens gegevens bevatten waaruit blijkt dat de nieuwe
vergunninghouder degene is die de inrichting drijft en verantwoordelijk is voor de
verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel,
de Wet milieubeheer, deze regeling en de vergunning zelf.
Artikel 7 Monitoringsplan
Degene die een inrichting drijft, moet overeenkomstig artikel 12 van de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel een monitoringsplan ter goedkeuring aan het
bevoegd gezag voorleggen (eerste lid). Dit bevoegd gezag is het bestuur van de emissieautoriteit. Voor het indienen van
het monitoringsplan dient de exploitant het format te gebruiken dat door het bestuur
van de emissieautoriteit is vastgesteld en op de website is gepubliceerd. Dit standaardformulier
is gebaseerd op een Excel template dat door de Europese Commissie is opgesteld en gepubliceerd.
Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar
gestelde formulier bevat dezelfde gegevens als het template van de Europese Commissie. Slechts een aantal specifieke onderdelen is toegevoegd
in het Nederlandse standaardformulier. Een van deze onderdelen betreft een samenvatting
van de procedure (derde lid) die waarborgt dat inrichtingen kunnen voldoen aan de eisen van artikel 24, eerste
lid, van Beschikking 2011/278/EU13 waaraan in artikel 16.13a van de Wet milieubeheer en paragraaf 3.5 van deze regeling
een nadere invulling is gegeven. Deze procedure dient ertoe dat de exploitant regelmatig
controleert of informatie over wijzigingen van de capaciteit, het activiteitsniveau
en de werking van de inrichting relevant is voor toewijzing van emissierechten en
dat de exploitant die informatie elk jaar op tijd aan het bestuur van de emissieautoriteit
meedeelt. In die procedure moet de exploitant onder meer vastleggen hoe de gegevens
met betrekking tot het capaciteitsniveau en het activiteitenniveau worden geregistreerd
en bijgehouden.
Bij inrichtingen die voor het eerst deel gaan nemen aan het EU-ETS, kan ervoor worden
gekozen om de gegevens in de aanvraag voor de nieuwkomers per afzonderlijke broeikasgasinstallatie
binnen de inrichting te verstrekken (tweede lid).14 Indien een exploitant in het kader van deze aanvraag om kosteloze toewijzing van
emissierechten de keuze heeft gemaakt om gegevens per afzonderlijke broeikasgasinstallatie
binnen de inrichting te verstrekken, moet die exploitant eveneens het monitoringsplan
per afzonderlijke broeikasgasinstallatie verstrekken. Deze verplichting is tevens
van toepassing indien de exploitant ten behoeve van een kosteloze toewijzing van emissierechten,
de gegevens zoals die zijn aangewezen in Besluit 2011/278/EU met betrekking tot de
kalenderjaren 2005 tot en met 2010 en, voor zover relevant 2011, per afzonderlijke
broeikasgasinstallatie heeft verstrekt.
Artikel 8 Indienen van bij het monitoringsplan behorende documenten
Tezamen met het monitoringsplan moet de exploitant bepaalde documenten verstrekken
aan het bestuur van de emissieautoriteit (eerste en tweede lid). Deze documenten maken geen onderdeel uit van het monitoringsplan zelf, maar dienen
ter onderbouwing en toelichting van bepaalde onderdelen in het monitoringsplan. Het
betreft de volgende gegevens:
-
• gegevens voor elke bronstroom en emissiebron waaruit blijkt dat de onzekerheidsdrempels
voor activiteitsgegevens en berekeningsfactoren, indien van toepassing, worden nageleefd
voor de toepasselijke niveaus zoals omschreven in de bijlagen II en III bij de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel (artikel 12, eerste lid, onder a, van de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel). De Europese Commissie heeft guidance documenten ontwikkeld waarin is beschreven op welke wijze de exploitant de onderbouwing van
de onzekerheidsgegevens moet opstellen en omschrijven;
-
• het resultaat van een risicobeoordeling waarmee wordt aangetoond dat de voorgestelde
controleactiviteiten en procedures inzake controleactiviteiten in juiste verhouding
staan tot de vastgestelde inherente risico’s en controle risico’s (artikel 12, eerste
lid, onder b, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Met inherente
risico’s worden risico’s op materiële fouten in de gegevens zelf bedoeld, zoals bijvoorbeeld
het geval kan zijn bij een grote en complexe hoeveelheid bronstromen of het handmatig
invoeren van gegevens in interne systemen. Met controlerisico’s worden risico’s bedoeld
die gerelateerd zijn aan de controleactiviteiten en -procedures inzake de controleactiviteiten
zelf, namelijk dat deze activiteiten en procedures onvoldoende effectief zijn om de
risico’s in de gegevensstromen weg te nemen of te verminderen. De Europese Commissie
heeft guidance documenten ontwikkeld die de inrichtingen informatie bieden op welke wijze zij een dergelijke
risicobeoordeling moeten uitvoeren en opstellen;
-
• het bewijs dat een niet-geaccrediteerd laboratorium aan de eisen in artikel 34 van
de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel voldoet (tweede lid).
Op grond van artikel 33 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel
moet een exploitant voor de analyse van berekeningsfactoren een bemonsteringsplan
voor elke brandstof en elk materiaal aan het bestuur van de emissieautoriteit overleggen.
In afwijking van de bovengenoemde documenten, dient dit bemonsteringsplan door het
bestuur van de emissieautoriteit te worden goedgekeurd. Het plan dient een schriftelijke
procedure te zijn met informatie over de methoden voor het prepareren van monsters
met inbegrip van informatie over verantwoordelijkheden, locaties, frequenties en hoeveelheden,
alsmede methoden voor de opslag en het vervoer van monsters. In het eerste lid van
dit artikel is geregeld dat dit plan, evenals de bovengenoemde documenten, tezamen
met het monitoringsplan moet worden ingediend.
Het bestuur van de emissieautoriteit kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop
de documenten en het bemonsteringsplan worden aangeleverd. Zij kan bijvoorbeeld eisen
dat alle aanvullende documenten gebundeld dienen te worden verstrekt (derde lid). Verder kan het bestuur van de emissieautoriteit in bepaalde gevallen ook besluiten
dat de documenten of het bemonsteringsplan niet tezamen met het monitoringsplan worden
ingediend maar binnen een andere door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde
termijn (vierde lid).
Artikel 9 Emissiefactor voor aardgas
Inrichtingen die aardgas verbranden waarop onzekerheidsniveau 3 van toepassing is,
moeten in principe de emissiefactor bepalen overeenkomstig de artikelen 32 tot en
met 35 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel. Indien dit aardgas
binnen een landelijk of regionaal gasnetwerk wordt geleverd, levert het bepalen van
de emissiefactor per individuele inrichting niet een hogere nauwkeurigheid op dan
een jaarlijks door de Minister van Infrastructuur en Milieu te publiceren standaardemissiefactor.
De optie om een dergelijke standaardfactor toe te passen in plaats van een bedrijfsspecifieke
emissiefactor te bepalen, werd aan inrichtingen reeds in de tweede handelsperiode
(2008 tot en met 2012) geboden (zie artikel 8 van de Regeling monitoring handel in
emissierechten). Ook voor de derde handelsperiode (dus met ingang van 1 januari 2013)
mag de exploitant ervoor kiezen om voor aardgas dat binnen een landelijk of regionaal
gasnetwerk wordt gebruikt en geleverd, de standaardemissiefactor te hanteren die jaarlijks
door de Minister van Infrastructuur en Milieu wordt gepubliceerd. De standaardemissiefactor
is de uitkomst van een flowgewogen gemiddelde van de 38 gasgebieden in Nederland waarvoor
elk uur de CO2-emissie per m³ wordt bepaald, gecombineerd met de cijfers van het Zebra-gasnetwerk.
In tegenstelling tot de tweede handelsperiode hoeven exploitanten het gebruik van
deze emissiefactor niet van te voren te melden. Het verwijzen naar deze factor in
het monitoringsplan volstaat.
Artikel 10 Duurzaamheid van vloeibare biomassa
In artikel 38 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel is geregeld
dat de emissiefactor van biomassa nul is; dat betekent dat emissies die het gevolg
zijn van de inzet van biomassa niet hoeven te worden gecompenseerd door de inlevering
van emissierechten.
In de genoemde verordening is aansluiting gezocht bij de Richtlijn hernieuwbare energie
(2009/28/EG). Dit betekent dat de drijver van de inrichting de vloeibare biomassa
alleen als emissieloos kan beschouwen, indien wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria
zoals die zijn gesteld in die richtlijn. Indien niet aan de criteria wordt voldaan,
mag de drijver de vloeibare biomassa niet als emissieloos beschouwen en dient hij
voor de samenhangende emissies emissierechten in te leveren. De drijver moet de duurzaamheid
van de vloeibare biomassa bij voorkeur aantonen door middel van een certificaat dat
is uitgegeven krachtens een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem.
Indien dit niet mogelijk is, moet de drijver door middel van de overlegging van een
certificaat of andere toereikende documenten op grond van een geaccepteerd nationaal
systeem bewijzen dat wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria. In een guidance document
15 van de Europese Commissie is nader uitgewerkt hoe de duurzaamheid van de ingezette
vloeibare biomassa kan worden aangetoond.
In het tweede lid is geregeld dat de exploitant tevens dient aan te tonen hoeveel
biomassa er is geleverd en op welke partij de biomassa betrekking heeft.
Artikel 11 Bemonsteringsplan
Het bemonsteringsplan dat de exploitant opstelt overeenkomstig artikel 33 van de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel moet worden goedgekeurd door het bestuur van
de emissieautoriteit. Deze goedkeuring mag alleen worden onthouden indien het bemonsteringsplan
niet aan de eisen voldoet die ter zake in die verordening zijn opgenomen.
Artikel 12 Laboratoria
Dit artikel vervangt de artikelen 17 en 17a van de Regeling monitoring handel in emissierechten.
Deze bepaling heeft betrekking op een laboratorium dat in het kader van de uitvoering
van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel de volgende werkzaamheden
verricht:
-
– analyses voor de bepaling van berekeningsfactoren in het kader van de standaard berekeningsmethode
zoals emissiefactor, biomassafractie, oxidatiefactor en conversiefactor. Dergelijke
analyses moeten worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 34 van de Verordening monitoring
en rapportage emissiehandel;
-
– metingen, kalibraties en beoordelingen van relevante apparatuur in het kader van continue
emissiemeetsystemen.
Een laboratorium dat deze werkzaamheden verricht, moet zijn geaccrediteerd conform
EN ISO 17025. Slechts onder bepaalde voorwaarden mag degene die een inrichting drijft
een niet-geaccrediteerd laboratorium gebruiken voor de hierboven genoemde werkzaamheden
(artikel 34, tweede lid en derde lid, van die verordening).
Artikel 13 Melding parallelmeting
Voor een goede en efficiënte uitvoering van de verplichtingen, die uit de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel voortvloeien met betrekking tot het uitvoeren
van parallelmetingen bij continue emissiemetingen, wordt vastgehouden aan een aantal
artikelen overgenomen uit de voormalige Regeling monitoring handel in emissierechten.
Het betreft de artikelen met betrekking tot het melden van parallelle metingen en
het melden van situaties waarin parallelle metingen geen doorgang vinden. Voor dergelijke
meldingen moet de exploitant een standaardformulier gebruiken dat door het bestuur
van de emissieautoriteit is vastgesteld en gepubliceerd op de website.
Artikel 14 Melding geen parallelle meting
Wanneer de resultaten van parallelle metingen in het kader van continue emissiemetingen
afwijken van eerder uitgevoerde metingen, mogen deze meetgegevens niet zomaar terzijde
worden geschoven. Daarom moet aan het bestuur van de emissieautoriteit worden gemeld,
wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van de resultaten van een parallelle meting
en waarom daarvan geen gebruik wordt gemaakt. Ook worden bij die melding de meetresultaten
bijgevoegd. Deze bepaling was reeds opgenomen in de voormalige Regeling monitoring
handel in emissierechten en wordt ook nu noodzakelijk geacht ter uitvoering van de
bepalingen in de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel met betrekking
tot continue emissiemetingen en het transparantiebeginsel dat in artikel 6, tweede
lid, van die verordening is opgenomen. Ook voor dergelijke meldingen wordt gebruikgemaakt
van een door het bestuur van de emissieautoriteit vastgesteld en elektronisch beschikbaar
gesteld standaardformulier.
Artikel 15 Wijzigingen van het monitoringsplan
Op grond van artikel 15 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel
moet de exploitant het bestuur van de emissieautoriteit onverwijld in kennis stellen
van veranderingen in het monitoringsplan. De verordening maakt een onderscheid tussen
significante en niet-significante wijzigingen van het monitoringsplan. Significante
wijzigingen behoeven de goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit. In het
derde lid van artikel 15 van die verordening zijn wijzigingen van het monitoringsplan
opgenomen die in ieder geval significant zijn. Deze lijst is niet limitatief. Dit
blijkt uit het guidance document dat de Europese Commissie heeft opgesteld ter interpretatie van de Verordening monitoring
en rapportage emissiehandel. Daarin wordt expliciet gesteld dat zich meer significante
wijzigingen kunnen voordoen dan die in het derde lid van artikel 15 van de verordening
zijn genoemd. Daarom is in het eerste lid een aanvullende bepaling opgenomen over
wat een significante wijziging van het monitoringsplan inhoudt. Het betreft veranderingen
van de wijze waarop activiteitsgegevens en berekeningsfactoren worden bepaald. Als
een bedrijf bijvoorbeeld gebruikmaakt van een bepaling van het brandstofgebruik door
middel van facturen en wil overstappen naar het meten van dit brandstofgebruik met
behulp van eigen meters, dan is dit een significante wijziging van het monitoringsplan
dat ter goedkeuring aan het bestuur van de emissieautoriteit moet worden voorgelegd.
In dat geval moet worden vastgesteld dat aan de eisen in de verordening met betrekking
tot het meten van brandstofgebruik en de bijbehorende onzekerheidseisen is voldaan.
Een ander voorbeeld van een dergelijke wijziging is het geval dat een bedrijf in plaats
van het hanteren van een standaardemissiefactor deze wil gaan bepalen aan de hand
van eigen analyses. In dat geval moet worden vastgesteld dat de analyses op een juiste
en nauwkeurige wijze plaatsvinden. Goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit
is in deze situaties essentieel.
Wijzigingen van het monitoringsplan die niet significant zijn, hoeven alleen aan het
bestuur van de emissieautoriteit te worden gemeld. artikel 15, eerste lid, van de
Verordening monitoring en rapportage emissiehandel biedt de bevoegde autoriteit de
mogelijkheid om de exploitant toestemming te geven de wijzigingen in het monitoringsplan
die niet significant zijn, uiterlijk 31 december van datzelfde jaar waarin de wijziging
zich heeft voorgedaan, te melden. In het tweede lid is van deze mogelijkheid gebruikgemaakt,
en worden exploitanten verplicht om alle niet-significante wijzigingen uiterlijk 31
december bij het bestuur van de emissieautoriteit te melden.
Artikel 16 Tijdelijke wijziging van het monitoringsplan
Als het om technische redenen tijdelijk niet haalbaar is om het onzekerheidsniveau
in het monitoringplan toe te passen voor de activiteitsgegevens of voor elke berekeningsfactor
van een brandstof- of materiaalstroom zoals goedgekeurd door het bestuur van de emissieautoriteit,
moet de exploitant het hoogst haalbare niveau toepassen totdat de toepassingsvoorwaarden
van het niveau die in het monitoringplan werden goedgekeurd, zijn hersteld (artikel
23 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Deze tijdelijke wijzigingen
dienen aan het bestuur van de emissieautoriteit te worden gemeld. De termijn waarbinnen
deze melding moet geschieden, is in het eerste en tweede lid geregeld: binnen vijf
dagen na het ontstaan van de tijdelijke wijziging of iedere maand in een overzicht
van alle tijdelijke wijzigingen.
Bij de melding moet de exploitant de volgende informatie aangeven:
-
• de redenen waarom van het onzekerheidsniveau wordt afgeweken;
-
• een uitvoerige beschrijving van de monitoringmethode die de exploitant intussen gebruikt
om de emissies te bepalen totdat de toepassingsvoorwaarden van het onzekerheidsniveau
in het monitoringplan zijn hersteld;
-
• de maatregelen die de exploitant neemt om de toepassingsvoorwaarden van het onzekerheidsniveau
in het monitoringplan dat door het bestuur van de emissieautoriteit is goedgekeurd,
te herstellen;
-
• de voorziene datum waarop het niveau als goedgekeurd door het bestuur van de emissieautoriteit
opnieuw zal worden toegepast.
Artikel 18 Emissieverslag
Elke exploitant moet een emissieverslag opstellen en laten verifiëren. Het geverifieerde
emissieverslag dient ieder jaar uiterlijk 31 maart aan het bestuur van de emissieautoriteit
te worden gestuurd (artikel 67, eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage
emissiehandel). Bijlage X bij die verordening bevat eisen waaraan het emissieverslag
moet voldoen. Voor het indienen van het emissieverslag moet de exploitant gebruik
maken van een format dat door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en
gepubliceerd (eerste lid). Dit format is gebaseerd op het Excel template dat door de Europese Commissie is vastgesteld. Het door het bestuur van de emissieautoriteit
vastgestelde standaardformulier bevat in ieder geval dezelfde gegevens als het Excel
template van de Europese Commissie. Evenals voor het monitoringsplan is voor emissieverslagen
een bepaling opgenomen voor inrichtingen die ervoor hebben gekozen bij de nieuwkomersaanvraag
of het verstrekken van gegevens overeenkomstig Besluit 2011/278/EU de informatie per
afzonderlijke broeikasgasinstallatie te verstrekken. In die gevallen moet het emissieverslag
eveneens per broeikasgasinstallatie worden ingediend (tweede lid). Dit betekent ook
dat de emissieverslagen per afzonderlijke broeikasgasinstallatie moeten worden geverifieerd
en dat bij elk van deze emissieverslagen een bijbehorend verificatierapport wordt
gevoegd. Het feit dat ieder afzonderlijk emissieverslag een corresponderend verificatierapport
dient te hebben, volgt uit artikel 27, tweede lid, van de Verordening verificatie
en accreditatie emissiehandel.
Artikel 19 Verificatierapport
Aan het einde van de verificatie stelt de verificateur op basis van zijn bevindingen
en de verzamelde informatie gedurende de verificatie een verificatierapport op. Het
verificatierapport moet aangeven of het emissieverslag of tonkilometerverslag als
bevredigend of niet bevredigend is geverifieerd. Van een bevredigend verslag is sprake
indien:
-
• het verslag geen materiële onjuistheden bevat;
-
• het toepassingsgebied van verificatie niet te beperkt is en de verificateur voldoende
bewijsmateriaal kon verwerven om een verificatieadvies met redelijke mate van zekerheid
uit te brengen dat het verslag geen materiële onjuistheden bevat;
-
• er zich geen non-conformiteiten met het monitoringsplan voordoen die afzonderlijk
of in combinatie met andere non-conformiteiten, onvoldoende duidelijkheid verschaffen
en de de verificateur verhinderen om met een redelijke mate van zekerheid te stellen
dat het verslag van de exploitant of vliegtuigexploitant geen materiële onjuistheden
bevat.
Overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Verordening verificatie en accreditatie
emissiehandel moet bij elk verslag een bijbehorend verificatierapport worden geleverd.
Nadat de verificateur het verificatierapport aan de exploitant of vliegtuigexploitant
heeft verstrekt, moet deze het verificatierapport tezamen met het geverifieerde verslag
aan het bestuur van de emissieautoriteit zenden. Voor het opstellen van het verificatierapport
moet de verificateur gebruikmaken van een
format dat door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en gepubliceerd
(eerste lid). Dit format is gebaseerd op het Excel template dat door de Europese Commissie is vastgesteld op basis van de eisen die in artikel 27,
derde en vierde lid, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel
zijn neergelegd. Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch
beschikbaar gestelde standaardformulier bevat in ieder geval dezelfde gegevens als
het Excel template van de Europese Commissie.
Artikel 20 Niet afleggen van een bezoek aan een broeikasgasinstallatie
In principe moet een verificateur tijdens de verificatie één of meer bezoeken afleggen
aan de broeikasgasinstallatie die hij moet verifiëren. Onder bepaalde voorwaarden
kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Deze voorwaarden zijn neergelegd in artikel 31
van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel. De beslissing om geen
bezoek aan de broeikasgasinstallatie af te leggen moet gerechtvaardigd zijn op basis
van het resultaat van de risico analyse van de verificateur. Alle relevante gegevens
moeten op afstand toegankelijk zijn en aan alle door de Commissie vastgestelde voorwaarden
om bezoeken ter plaatse niet uit te voeren, dient te zijn voldaan. Deze door de Commissie
vastgestelde voorwaarden zijn vastgelegd in een guidance document dat door de Europese Commissie is gepubliceerd.
Verder staat vast dat een verificateur in ieder geval een bezoek moet afleggen, indien:
-
• het emissieverslag van een exploitant voor de eerste keer door de verificateur wordt
geverifieerd;
-
• een verificateur geen bezoek ter plaatse heeft afgelegd in twee verslagperioden die
onmiddellijk voorafgaan aan de huidige verslagperiode;
-
• zich tijdens de verslagperiode significante wijzigingen van het monitoringplan hebben
voorgedaan zoals die in artikel 15, derde lid, van de Verordening monitoring en rapportage
emissiehandel zijn genoemd en in artikel 15, eerste lid, van deze regeling.
De exploitant dient bij het bestuur van de emissieautoriteit een aanvraag in om de
beslissing van de verificateur om het bezoek ter plaatse niet uit te voeren, goed
te laten keuren. artikel 31, eerste lid, van de Verordening verificatie en accreditatie
emissiehandel regelt welk bewijsmateriaal een exploitant bij deze aanvraag dient te
verstrekken. Het guidance document van de Europese Commissie geeft een nadere invulling van de informatie, die bij zo’n
aanvraag moet worden verstrekt.
Artikel 20 regelt in welke gevallen deze goedkeuring kan worden onthouden. Het bestuur
van de emissieautoriteit is gerechtigd om geen goedkeuring te verlenen, indien de
exploitant niet ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit heeft aangetoond
dat aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 31 van die verordening, is voldaan.
Artikel 21 Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode
Artikel 69 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel verplicht degene
die een inrichting drijft of vliegtuigexploitant (hierna: exploitant) periodiek te
controleren of de toegepaste monitoringsmethode kan worden verbeterd. Daartoe dient
de exploitant bij het bestuur van de emissieautoriteit ter goedkeuring een verslag
in te dienen waarin staat beschreven op welke wijze de monitoringsmethodiek wordt
verbeterd. Dit verslag moet ook de volgende situaties adresseren:
-
• wanneer de exploitant niet ten minste de vereiste onzekerheidsniveaus toepast, dient
het verslag te motiveren waarom het toepassen van de vereiste onzekerheidsniveaus
technisch niet haalbaar is of tot onredelijk hoge kosten leidt;
-
• wanneer de exploitant een fall-backmonitoringmethode zoals bedoeld in artikel 22 van
de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel toepast, moet de exploitant
verantwoorden waarom een toepassing van ten minste niveau 1 voor een of meer grote
of kleine bronstromen technisch niet haalbaar is of tot onredelijk hoge kosten zou
leiden;
-
• wanneer een verificateur afwijkingen of aanbevelingen voor verbeteringen in het verificatierapport
heeft gemeld, moet de exploitant in het verslag beschrijven hoe en wanneer hij de
door de verificateur vastgestelde afwijkingen heeft verholpen of gaat verhelpen en
de door de verificateur aanbevolen verbeteringen heeft uitgevoerd of gaat uitvoeren.
Artikel 69 van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel bevat termijnen
waarbinnen een dergelijk verslag moet worden ingediend en verdere eisen waaraan het
verslag dient te voldoen. In het guidance document dat door de Europese Commissie is vastgesteld, wordt een nadere toelichting op artikel 69
van de verordening gegeven.
Artikel 21 regelt wanneer het bestuur van de emissieautoriteit de goedkeuring van
het verslag kan onthouden. Dit is het geval als het verslag niet aan de eisen van
de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel voldoet.
Artikel 24 Indienen bij het monitoringsplan behorende documenten
Vliegtuigexploitanten moeten overeenkomstig artikel 12, eerste lid, van de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel behalve het monitoringsplan bepaalde additionele
documenten verstrekken aan het bestuur van de emissieautoriteit. Het indienen van
deze documenten dient tezamen met het monitoringsplan te geschieden (eerste lid). Deze documenten maken geen onderdeel uit van het monitoringsplan zelf maar dienen
wel ter onderbouwing en toelichting van bepaalde onderdelen in het monitoringsplan.
Het betreft de volgende gegevens:
-
• gegevens voor elke bronstroom en emissiebron waaruit blijkt dat de onzekerheidsdrempels
voor activiteitsgegevens en berekeningsfactoren, indien van toepassing, worden nageleefd
voor de toepasselijke niveaus zoals omschreven in bijlage III bij de Verordening monitoring
en rapportage emissiehandel (artikel 12, eerste lid, onder a, van die verordening).
De Europese Commissie heeft guidance documenten ontwikkeld waarin is beschreven op welke wijze de vliegtuigexploitant de onderbouwing
van de onzekerheidsgegevens moet opstellen en omschrijven;
-
• het resultaat van een risicobeoordeling waarmee wordt aangetoond dat de voorgestelde
controleactiviteiten en procedures inzake controleactiviteiten in juiste verhouding
staan tot de vastgestelde inherente risico’s en controle risico’s (artikel 12, eerste
lid, onder b, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). De betekenis
van inherente risico’s en controle risico’s is dezelfde als de definitie die bij de
artikelsgewijze toelichting van artikel 7 van deze regeling voor inrichtingen is gegeven.
Het bestuur van de emissieautoriteit kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop
de documenten en het bemonsteringsplan worden aangeleverd. Zij kan bijvoorbeeld eisen
dat alle aanvullende documenten gebundeld dienen te worden verstrekt (tweede lid). Verder kan het bestuur van de emissieautoriteit in bepaalde gevallen ook besluiten
dat de documenten niet tezamen met het monitoringsplan worden ingediend maar binnen
een andere door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde termijn (derde lid).
Artikel 25 Vereenvoudige risicobeoordeling
Het door het bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar
gestelde standaardformulier komt kleine emittenten tegemoet die in de loop van drie
opeenvolgende perioden van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren
of waarvan de vluchten resulteren in een totale uitstoot van minder dan 25 000 ton
CO2 per jaar. Ze hoeven bepaalde onderdelen van het monitoringsplan niet in te vullen
en maken daardoor in feite gebruik van een vereenvoudigd monitoringsplan. Voor deze
kleine emittenten voert het bestuur van de emissieautoriteit een vereenvoudigde risicobeoordeling
uit om vast te stellen of het gebruik van een dergelijk vereenvoudigd monitoringsplan
gerechtvaardigd is. Deze kleine emittenten hoeven dan niet zelf een dergelijke risicobeoordeling
op te stellen. artikel 13, tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage
emissiehandel biedt het bestuur van de emissieautoriteit wel de mogelijkheid om in
voorkomende gevallen deze kleine emittenten te verplichten om een eigen risicobeoordeling
op te stellen. Kleine emittenten hebben niet alleen een vereenvoudigd monitoringsplan.
In veel gevallen kunnen ze ook volstaan met een vereenvoudigde verificatie. In artikel 32
van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel is geregeld dat de verificatie
van emissieverslagen van kleine emittenten die de Eurocontrol Support Facility gebruiken om de emissies te bepalen en waarbij gerapporteerde gegevens met behulp
van dit instrument onafhankelijk van enig eigen inbreng van de vliegtuigexploitant
uit het systeem worden gegenereerd, eenvoudiger kan verlopen. Op basis van een door
de verificateur uitgevoerde analyse van de risico’s kan deze besluiten bepaalde verplichte
activiteiten niet uit te voeren.
Artikel 26 Gebruik biobrandstof
Uit de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel volgt dat de emissiefactor
van biobrandstoffen nul is; dit betekent dat emissies die het gevolg zijn van de inzet
van biobrandstoffen niet hoeven te worden gecompenseerd door de inlevering van emissierechten.
In artikel 53 van genoemde verordening is aansluiting gezocht bij de Richtlijn hernieuwbare
energie (2009/28/EG). Dit betekent dat de vliegtuigexploitant de biobrandstoffen alleen
als emissieloos kan beschouwen, als wordt voldaan aan de duurzaamheidscriteria zoals
die zijn gesteld in die richtlijn. Indien niet aan de criteria wordt voldaan, mag
de vliegtuigexploitant de biobrandstoffen niet als emissieloos beschouwen en dient
hij voor de samenhangende emissies emissierechten in te leveren. De vliegtuigexploitant
moet de duurzaamheid van de biobrandstoffen op dezelfde manier aantonen als degene
die een inrichting drijft. Dezelfde verplichtingen zijn dan ook van toepassing (zie
verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10). In een guidance document van de Europese Commissie is nader uitgewerkt hoe de duurzaamheid van de ingezette
brandstoffen kan worden aangetoond.16
Artikel 27 Termijn goedkeuring monitoringsplan voor emissies en tonkilometergegevens
Deze bepaling is met een kleine redactionele aanvulling (een verwijzing naar artikel 12,
eerste lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel) overgenomen
uit de Regeling monitoring handel in emissierechten. Kortheidshalve wordt verwezen
naar de toelichting bij artikel 34am van die regeling (Stcrt. 2010, 2489).
Artikel 28 Emissieverslag
Elke vliegtuigexploitant moet een emissieverslag opstellen en laten verifiëren. Het
geverifieerde emissieverslag dient ieder jaar uiterlijk 31 maart aan het bestuur van
de emissieautoriteit te worden gestuurd (artikel 67, eerste lid, van de Verordening
monitoring en rapportage emissiehandel). Bijlage X bij die verordening bevat eisen
waaraan het emissieverslag moet voldoen.
Voor het indienen van het emissieverslag moet de vliegtuigexploitant gebruikmaken
van een format dat door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en gepubliceerd
(eerste lid). Dit format is gebaseerd op het Excel template dat door de Europese Commissie is vastgesteld. Het door het bestuur van de emissieautoriteit
vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde standaardformulier bevat in ieder
geval dezelfde gegevens als het Excel template van de Europese Commissie.
Artikel 29 Aanleveren tonkilometergegevens
Indien een vliegtuigexploitant in aanmerking wil komen voor kosteloze toewijzing van
emissierechten, moet deze voor 31 maart van het kalenderjaar volgend op het monitoringsjaar
als bedoeld in artikel 3, sexies en septies, van de ETS-richtlijn 2003/87 een geverifieerd
ton-kilometerverslag bij het bestuur van de emissieautoriteit indienen (artikel 67,
tweede lid, van de Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Bijlage X
bij die verordening bevat eisen waaraan het emissieverslag moet voldoen. Voor het
indienen van het emissieverslag moet de exploitant gebruik maken van een format dat
door het bestuur van de emissieautoriteit is opgesteld en gepubliceerd. Het door het
bestuur van de emissieautoriteit vastgestelde en elektronisch beschikbaar gestelde
standaardformulier bevat in ieder geval dezelfde gegevens als het Excel template van de Europese Commissie.
Artikel 30 Verificatierapport en continue verbetering
De artikelen 19 (Verificatierapport) en 21 (Periodiek verslag verbetering van de monitoringsmethode) zijn van overeenkomstige toepassing op luchtvaartactiviteiten. Voor een nadere uitleg
wordt verwezen naar de toelichting bij deze artikelen.
Artikel 31 Aanwijzing veiler
Paragraaf 3.1 bevat als enige bepaling het (ongewijzigd) overgenomen artikel I uit
de Regeling aanwijzing veiler broeikasgasemissierechten. Voor de derde handelsperiode
(2013-2020) is veilen de primaire wijze van verdeling van broeikasemissierechten in
het EU-ETS. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt kortheidshalve verwezen
naar Stcrt. 2012, nr. 11952.
Artikelen 32 tot en met 40 (§ 3.2 Verstrekken en kwaliteitsborging van gegevens ten
behoeve van de kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de periode
2013-2020)
Deze artikelen vervangen § 2.1.14 van de Regeling monitoring handel in emissierechten.
Voor een toelichting op deze paragraaf wordt verwezen naar Stcrt. 2010, nr. 15372.
Artikel 41 Eisen aan verificateur
De eisen aan de verificateur waren opgenomen in artikel 34bl van de Regeling monitoring
handel in emissierechten. Vanwege de inwerkingtreding van de Verordening verificatie
en accreditatie emissiehandel zijn deze eisen op een aantal punten aangepast en aangevuld.
In genoemde verordening zijn de activiteiten waarvoor een verificateur zich kan accrediteren
uitgebreid met activiteitengroep 98. Dit betreft activiteiten die verband houden met
de verificatie van gegevens die inrichtingen aanleveren met het oog op de toewijzing
van emissierechten. In Europees verband streven de nationale accreditatie-instanties
naar de uitwerking van de bij activiteitengroep 98 horende accreditatie-eisen. Accreditatie
voor de verificatie van gegevens die ten grondslag liggen aan de toewijzing van emissierechten
is nu echter nog niet mogelijk.
In het eerste lid is om die reden vooralsnog geregeld dat een verificateur die geaccrediteerd
is voor de verificatie van emissiegegevens, de verificatie kan verzorgen van gegevens
als bedoeld in artikel 33 en het methodologieverslag voor inrichtingen die activiteiten
verrichten waarvoor de verificateur is geaccrediteerd. Accreditatie van deze verificateur
dient te zijn uitgevoerd door een nationale accreditatie-instantie die voldoet aan
de eisen van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel. Een verificateur
mag de in artikel 33 bedoelde gegevens en het methodologieverslag van een inrichting
niet verifiëren indien de verificateur niet voor de activiteiten die binnen die inrichting
worden uitgevoerd is geaccrediteerd volgens de Verordening verificatie en accreditatie
emissiehandel (tweede lid). Om de kwaliteit van verificateurs te waarborgen en gelijke
eisen te creëren tussen verificateurs die benchmarkgegevens verifiëren en verificateurs
die emissiegegevens verifiëren, is een aantal bepalingen van de Verordening verificatie
en accreditatie emissiehandel van overeenkomstige toepassing verklaard. Het betreft
de eisen die in hoofdstuk 3 van die verordening zijn neergelegd: onder meer de eisen
met betrekking tot onpartijdigheid, competentie en procedures die een verificateur
moet implementeren. Ook de eisen in bijlage II bij die verordening worden van overeenkomstige
toepassing verklaard. Dit betekent dat verificateurs aan de eisen in EN ISO 14065
moeten voldoen. Nationale accreditatie-instanties gebruiken deze norm, naast de specifieke
bepalingen in de verordening, om te toetsen of de verificateurs competent zijn en
aan alle eisen voldoen. De norm bevat onder meer eisen rond de juridische verantwoordelijkheid
van een verificateur, additionele eisen met betrekking tot de onpartijdigheid en competentie
van een verificateur alsmede eisen inzake procedures en het behandelen van klachten.
Artikel 42 Toewijzing aan nieuwkomers
Paragraaf 3.3 vervangt paragraaf 2.1.12 (artikel 34b) van de Regeling monitoring handel
in emissierechten. Voor een toelichting wordt verwezen naar Stcrt. 2010, nr. 2489.
Artikelen 43 tot en met 50 (paragrafen 3.4 en 3.5)
Deze paragrafen vervangen de paragrafen 2.1.9a (artikel 33c) en 2.1.9b (artikelen
33d – 33j) van de Regeling monitoring handel in emissierechten.
In paragraaf 3.5 is de meldingsplicht geregeld voor wijzigingen van de inrichting
die gevolgen hebben voor de toewijzing van emissierechten. Deze wijzigingen hebben
op grond van Besluit 2011/278/EU gevolgen voor de toewijzing in het jaar volgend op
het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden. In de artikelen is een aantal wijzigingen
doorgevoerd om te bewerkstelligen dat tijdig – voor de verlening van de rechten in
februari van het volgende jaar – een melding wordt gedaan. Op deze manier wordt bewerkstelligd
dat er geen rechten worden verleend waarop de inrichting geen aanspraak kan maken.
Om die reden is in artikel 44, tweede lid, geregeld dat de melding dat een broeikasgasinstallatie
in december is gesloten uiterlijk op 20 januari van het daarop volgende kalenderjaar
wordt gedaan. Een gedeeltelijke sluiting moet op grond van artikel 45 eveneens uiterlijk
op 20 januari worden gemeld. In artikel 46 is de melding van een aanzienlijke vermindering
van de capaciteit van een broeikasgasinstallatie geregeld. Deze melding moet worden
gedaan binnen zes weken nadat de gewijzigde capaciteit is vastgesteld. Om ervoor te
zorgen dat het bestuur van de emissieautoriteit tijdig op de hoogte is van een op
handen zijnde capaciteitsvermindering, is aan artikel 46 toegevoegd dat ook het voornemen
tot een aanzienlijke capaciteitsvermindering zo spoedig mogelijk moet worden gemeld.
De melding geeft het bestuur van de emissieautoriteit de bevoegdheid om – vooruitlopend
op de besluitvorming over de wijziging van het toewijzingsbesluit – de nationale registeradministrateur
te verzoeken de verlening van het aantal toegewezen emissierechten op te schorten
(artikel 57 van deze regeling).
Voor een nadere toelichting op deze paragrafen wordt kortheidshalve verwezen naar
Stcrt. 2012, nr. 11815.
Hoofdstuk 4 Register
Algemeen
Dit hoofdstuk bevat de gewijzigde inhoud van de Regeling register handel in emissierechten.
Een deel van de wijzigingen hangt rechtstreeks samen met de vervanging per 1 januari
2013 (de start van de nieuwe handelsperiode) van Verordening nr. 920/201017 door Verordening nr. 1193/2011.18 In de Wet milieubeheer wordt met het oog op die vervanging de begripsomschrijving
van het begrip ‘EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten’ geactualiseerd.
Verordening nr. 920/2010 blijft wel van belang voor de afwikkeling van de tweede handelsperiode
en Kyoto-zaken.
Ook is de naam van die verordening gewijzigd (artikel 89 van Verordening 1193/2011).19
Voor hoofdstuk 4 zijn dus beide genoemde verordeningen van belang:
-
– Verordening nr. 1193/2011 ten aanzien van het rekeningbeheer in het Unieregister (1193/2011)
voor de nieuwe handelsperiode met ingang van 1 januari 2013;
-
– Verordening nr. 920/2010 voor de voor de handelsperiode 2008-2012 en voor de uit het
Protocol van Kyoto voortvloeiende verplichtingen.
Onderstaand worden de relevante wijzigingen toegelicht.
Vergoeding openen en onderhouden van een rekening (artikel 51)
Dit artikel vervangt artikel 2, eerste en tweede lid, van de Regeling register handel
in emissierechten.
De nieuwe registerverordening (nr. 1193/2011, voluit: EU-verordening register handel
in broeikasgasemissierechten) introduceert de handelsrekening (artikel 16). Deze nieuwe
rekening is vergelijkbaar met de persoonstegoedrekening, maar kent een iets andere
technische functionaliteit waardoor het eenvoudiger is om snel broeikasgasemissierechten
over te boeken. De vereisten voor het openen van de rekening en de overige bepalingen
in de verordening zijn voor beide rekeningen hetzelfde (bijlagen II, II en VII bij
Verordening nr. 1193/2011). Het is overigens al sinds oktober van 2012 mogelijk om
zo’n Handelsrekening te openen.
Terwijl de lidstaten voorheen een register hadden dat zowel het VN- als het EU-handelssysteem
ondersteunde, hebben ze na de transitie van de EU-registers naar het Unieregister
twee registers, te weten een nationaal gedeelte in het Unieregister voor het EU-handelssysteem
en een Kyotoregister voor het VN-handelssysteem. Deze transitie heeft bijgevolg een
nieuw type rekening met zich mee gebracht, namelijk de Kyotorekening. Ook deze rekening
is vergelijkbaar met de persoonstegoed- rekening: dezelfde technische functionaliteit
en dezelfde vereisten voor het openen. De Kyotorekening wordt overigens niet expliciet
genoemd in de nieuwe registerverordening (nr. 1193/2011). Vandaar ook dat in de begripsbepaling
voor ‘Kyotorekening’ (artikel 1) wordt verwezen naar de oude registerverordening (nr.
920/2010), zij het met een nieuwe naam (zie noot 19).
Aan te leveren informatie aan de nationale administrateur (artikel 53)
De emissieautoriteit is verplicht om een uittreksel uit het strafregister te eisen
van alle personen die toegang krijgen tot een rekening en van de directeur van het
bedrijf dat een persoonstegoed- of handelsrekening aanvraagt (bijlagen III en VII
van Verordening nr. 1193/2011). De enige manier waarop de emissieautoriteit aan deze
plicht kan voldoen, is door een Verklaring omtrent Gedrag Natuurlijke Personen of
een soortgelijk buitenlands document te vragen. Directe inzage in het strafregister
heeft de emissieautoriteit of de aanvrager immers niet in Nederland.
Weigeringsgrond verzoek openen rekening (artikel 54)
De emissieautoriteit ontvangt enkele keren per jaar een rekeningaanvraag die aan alle
formele vereisten voldoet, maar die de emissieautoriteit toch niet wil goedkeuren.
Het gaat dan om aanvragen waar verschillende vreemde omstandigheden zich opstapelen:
de aanvraag is afkomstig uit een land waar veel corruptie voorkomt, met rekeningbevoegden
uit verschillende andere landen of van bedrijven zonder website, die gebruik maken
van gratis e-mailproviders die niet telefonisch bereikbaar zijn en waarmee het contact
vreemd verloopt, of van bedrijven uit een branche die doorgaans niets met emissiehandel
te maken heeft. Gezien de fraude die voorheen binnen het EU-ETS heeft plaatsgevonden,
krijgt de emissieautoriteit de mogelijkheid om aanvragen die zij om dergelijke gegronde
redenen niet vertrouwt, af te wijzen.
Uit de (nieuwe) EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten (nr. 1193/2011)
is op te maken dat een aanvraag niet zondermeer goedgekeurd moet worden als aan alle
vereisten is voldaan. De emissieautoriteit kan een aanvraag afwijzen als de verstrekte
gegevens en documenten onvolledig, verouderd of anderszins onnauwkeurig of vals zijn,
als de aanvrager eerder veroordeeld is voor fraude of als de verwachting bestaat dat
de rekening daarvoor gebruikt gaat worden of om in de nationale wetgeving genoemde
redenen (artikel 20). Deze bepaling in de EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten
geeft de emissieautoriteit te weinig houvast bij het afwijzen van een aanvraag. Met
artikel 54 wordt invulling geven aan de mogelijkheid in de EU-verordening register
handel in broeikasgasemissierechten om een nationale afwijzingsgrond te creëren.
Schorsing persoonstegoedrekening of toegang tot de rekening (artikel 55)
Met ingang van 2013 gaat de emissieautoriteit verplicht samenwerken met fiscale, financiële
en criminele opsporingdiensten in de strijd tegen witwassen en de financiering van
terrorisme (artikel 72 van EU-verordening register handel in broeikasgasemissierechten
(nr. 1193/2011). Deze opsporingsdiensten hebben de bevoegdheid om inzage in registerinformatie,
met inbegrip van transactiegegevens (artikel 83 van die verordening), te verzoeken.
Deze diensten hebben tevens de bevoegdheid om de opschorting van een rekeninghouder
tot zijn rekening (artikel 31 van die verordening) of de blokkering van bepaalde emissierechten
of Kyoto-eenheden (artikel 71 van die verordening) te verzoeken, maar alleen indien
nationale wetgeving die mogelijkheid verschaft. artikel 55 van deze regeling voorziet
in die bevoegdheid.
Bevoegdheid tot opschorten storting toegewezen emissierechten (artikel 57)
In artikel 16.35c van de Wet milieubeheer wordt aan het bestuur van de emissieautoriteit
de bevoegdheid verleend om onverschuldigd verleende emissierechten terug te vorderen.
Aanvullend wordt met artikel 57 van deze regeling de emissieautoriteit de bevoegdheid
verleend om een verlening van rechten op te schorten, indien een inrichting meldt
dat zij een ingrijpende wijziging voorziet die gevolgen heeft voor de hoogte van de
toewijzing. Op deze manier worden onnodige werkzaamheden voorkomen in het geval de
melding aanleiding geeft te vermoeden dat het aantal toegewezen emissierechten significant
verlaagd zal worden.
Artikel 58 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Dat is de datum waarop
beide EU-ETS-verordeningen gaan gelden binnen de Nederlandse rechtsorde. De wettelijke
grondslagen voor deze regeling in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer worden aan
de beide verordeningen aangepast. In het daartoe strekkende wetsvoorstel (Kamerstuk
33 466) is voorzien in een inwerkingtredingsbepaling met terugwerkende kracht tot op 1 januari
2013.20
Artikel 59 Intrekking regelingen en overgangsrecht emissiehandel NOx
Al de in deze regeling gebundelde ministeriële regelingen worden ingetrokken. Dit
geldt ook voor de Regeling monitoring handel in emissierechten. Deze laatste regeling
blijft evenwel gedurende het kalenderjaar 2013 van kracht voor de handel in NOx-emissierechten.21
Het voornemen tot intrekking van de handel in NOx-emissierechten per 1 januari 2014 is beschreven in het algemeen deel van de memorie
van toelichting bij het voorstel van wet tot Wijziging van de Wet milieubeheer en
de Wet op de economische delicten ten behoeve van de intrekking van het stelsel van
handel in NOx-emissierechten.22
Bijlage, behorend bij artikel 2
Deze bijlage is ongewijzigd overgenomen uit de Regeling interpretatie luchtvaartactiviteiten
handel in emissierechten.23 De bijlage is inhoudelijk geheel identiek aan de bijlage bij beschikking 2009/450
(zie de toelichting bij artikel 2).
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld.