Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35955 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 35955 nr. 5 |
Vastgesteld 24 juni 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 15 februari 2022 over de reactie op verzoek commissie over de brief van de Actiegroep Stop Plunderen Duits Pensioenen (Kamerstuk 35 955, nr. 4).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 april 2022 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 9 juni 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en de leden van de CDA-fractie
De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 februari 2022. Deze leden constateren dat uit de eerdere brief van Staatssecretaris van Financiën Vijlbrief van 15 oktober 2021 (2021D39307) blijkt dat het mogelijk is «dat inwoners van Nederland die een klein Duits pensioen ontvangen in hun specifieke situatie een hogere belastingdruk ervaren dan het geval zou zijn geweest wanneer het oude Verdrag niet was vervangen» (pagina 2). Deze leden vragen of de Staatssecretaris bereid is om deze specifieke situatie(s) waarin sprake is van een «hogere belastingdruk» te concretiseren in enkele voorbeelden, aangezien de in het verslag van een schriftelijk overleg van 2 december 2021 gedeelde voorbeelden (Kamerstuk 35 955, nr. 3, bijlage I) alleen zien op een vergelijking tussen «Huidig verdrag» en «Wijzigingsprotocol».
Voorts vragen deze leden specifiek of voor deze voorbeelden ook de vergelijking met het «Oude verdrag» (uit 1957) kan worden toegevoegd. Deze leden vragen verder of het klopt dat deze groep potentieel circa 70.000 belastingplichtigen betreft.
De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris in zijn brief van 15 februari 2022 schrijft: «Als de grens van € 15.000 uit het Verdrag zou worden verwijderd zou dat inhouden dat er opnieuw een groep belastingplichtigen met negatieve inkomensgevolgen te maken krijgt (ten opzichte van de huidige situatie)» (pagina 3). Waarom is destijds voor het bedrag van 15.000 euro gekozen? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot het gemiddelde pensioen van de betrokkenen? Waarom is het verschil aangebracht van wanneer iemand met pensioen is gegaan (Kamerstuk 35 955, nr. 4, pagina 2, alinea 2)?
Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan beschrijven wat de gevolgen zouden zijn indien deze grens niet wordt verwijderd, maar wordt verlaagd naar bijvoorbeeld 5.000 euro. Deze leden vragen verder of de Staatssecretaris in zijn antwoord hierop kan meenemen de stelling dat het gemiddelde pensioen uit Duitslang 2.801 euro bedraagt. Deze leden vragen bovendien of een dergelijke wijziging zou betekenen dat het belastingverdrag met Duitsland opengebroken zou moeten worden.
De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie vragen of de Nederlandse insteek bij onderhandelingen prioriteit geeft aan eventuele uitvoeringskosten of de persoonlijke belangen van onze inwoners. Wat gaat dan voor? Kan de Staatssecretaris daarop uitgebreid reageren in het licht van deze casus?
De leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie vragen, gelet op de slepende discussie over dit onderwerp, welke proportionele en uitvoerbare mogelijkheden er zijn om de groep belastingplichtigen die door de verdragswijziging op dit specifieke punt een hogere belastingdruk ervaart, tegemoet te komen? En indien de Staatssecretaris hier geen mogelijkheden toe ziet, kan hij dit onderbouwen?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie en van de CDA-fractie of de Staatssecretaris kan reflecteren op deze situatie. Welke lessen worden hieruit getrokken voor toekomstige onderhandelingen? Hoe wordt dan omgegaan met de communicatie richting belanghebbenden zodat zij sneller duidelijkheid hebben over hun (financiële) situatie?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief die de regering heeft gestuurd naar aanleiding van de brief van de Actiegroep Stop Plunderen Duitse Pensioenen (hierna: de Actiegroep). Deze leden hebben hierbij nog een aantal vragen en opmerkingen.
De doelstelling van het belastingverdrag met Duitsland, om in principe belasting te heffen in het bronland tenzij de administratieve lasten niet opwegen tegen de heffing, kan over het algemeen op steun rekenen van de leden van de D66-fractie. Voorts begrijpen deze leden dat de rekenvoorbeelden slechts een indicatie hebben gegeven en dat de uiteindelijke verschillen afhangen van de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige.
De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris met de kennis van nu opnieuw zou stellen dat het verschil tussen het oude belastingverdrag en het nieuwe verdrag voor ontvangers van een Duitse rente van minder dan 15.000 euro «nihil» is.
Dat de belasting die ontvangers van een pensioen uit Duitsland nu ongeveer evenveel is als de belasting die ontvangers van een pensioen uit Nederland betalen vinden de leden van de D66-fractie logisch klinken. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen? Zo ja, heeft hij hierover gesproken met de leden van de Actiegroep? Wat is zijn reactie op de brief van de Actiegroep hierover?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris op de brief van de actiegroep Stop Plunderen Duitse Pensioenen en van de reactie van de actiegroep daar weer op. Deze brieven leiden bij de leden van de SP-fractie tot enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris te reageren op het overzicht van de actiegroep over de lusten en lasten van verschillende groepen.
Klopt het dat het aantal gedupeerden onder de 15.000 euro grens ligt op een slordige 70.000 personen en dat dit 95 procent bedraagt van het totaal aantal mensen met een Duits pensioen in Nederland? Zo nee, aan welk aantal denkt de Staatssecretaris?
Kan de Staatssecretaris voor de groep gedupeerden aangeven hoe groot het financiële verlies op jaarbasis is in vergelijking met het oude verdrag met Duitsland? Tot welk bedrag kan dit oplopen?
Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de bewering van de actiegroep dat de rekenvoorbeelden geen juiste voorstelling van zaken betreffen vanwege het niet openbaar maken van een aantal stukken?
De leden van de SP-fractie lezen in de reactie van de actiegroep dat de administratieve lasten in de praktijk blijken mee te vallen. De leden ontvangen hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.
Klopt het dat voor de desbetreffende groep het enige verschil tussen het oude en het nieuwe verdrag is dat de correctie voor dubbele belasting wordt weggenomen?
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met verbazing kennisgenomen van de reactie op de brief van de Actiegroep Stop Plunderen Duitse Pensioenen
Het lid van de BBB-fractie constateert dat de Staatssecretaris zich wel goed kan voorstellen dat de leden van de Actiegroep niet tevreden zijn met het pensioenartikel in het verdrag, maar de Staatssecretaris geeft ook aan dat de belastingdruk op pensioenuitkeringen voor inwoners van Nederland die een Duits pensioen van 15.000 euro of minder ontvangen niet anders is dan voor inwoners van Nederland die onder gelijke omstandigheden een gelijk bedrag aan Nederlands pensioen ontvangen.
De Staatssecretaris gaat er volgens het lid van de BBB-fractie echter aan voorbij dat het sluiten van een dergelijk verdrag ook kan leiden tot absurde situaties bij de uitvoering ervan. Er werden bijvoorbeeld forse bedragen met terugwerkende kracht opgeëist. In 2011 schreef Tubantia: „Stel je voor dat je als 94-jarige Amsterdamse weduwe opeens een dik pak formulieren en aanslagen van de Duitse belastingdienst krijgt, met een vertaalde begeleidende brief erbij, in net zulke ambtelijke taal. De post die sommige Duitsers van de Nederlandse fiscus krijgt doet daar overigens niks voor onder.»
Daarom vraagt het lid van de BBB-fractie aandacht voor de uitvoering bij het sluiten van verdragen en voor het vermijden van acties met terugwerkende kracht die burgers op deze manier overvallen. Vindt de Staatssecretaris ook dat hieruit lessen moeten worden getrokken en zo ja welke?
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de leden van de verschillende fracties zijn gesteld naar aanleiding van mijn brief van 15 februari 2022 met een reactie op een brief van de Actiegroep Stop Plunderen Duitse pensioenen (Kamerstuk 35 955, nr.4). Bij de beantwoording van de vragen is de volgorde van het verslag gevolgd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD en het CDA
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen om de situaties te concretiseren die zijn genoemd in de brief van mijn ambtsvoorganger van 15 oktober 2021 waarin onder het belastingverdrag met Duitsland uit 2012 («het Verdrag»)1 sprake is van een «hogere belastingdruk» ten opzichte van het belastingverdrag met Duitsland uit 1959 («het oude verdrag»).
De situaties waar mijn ambtsvoorganger in de brief van 15 oktober 2021 naar verwees, betreffen belastingplichtigen die naast een Duitse Rente een relatief hoger overig inkomen hebben. In Bijlage I zijn ter illustratie aanvullende rekenvoorbeelden opgenomen. Het eerste rekenvoorbeeld in Bijlage I gaat uit van de gemiddelde Duitse Rente (€ 2.862) en het gemiddelde overige inkomen (€ 20.778) dat in Nederland woonachtige ontvangers van een Duitse Rente van € 15.000 of minder op basis van de aangiftegegevens van de Belastingdienst in 2020 ontvingen. Voorbeeld twee tot en met vijf zijn ontleend aan de rekenvoorbeelden die in het kader van de ratificatieprocedure van het Verdrag met uw Kamer zijn gedeeld2, maar gaan daarbij uit van een substantieel hoger aanvullend inkomen uit Nederland, namelijk van € 35.000 of € 65.000. Dit is dus een aanmerkelijk hoger aanvullend overig (Nederlands) inkomen dan het gemiddelde.
De rekenvoorbeelden in Bijlage I vergelijken in kolom D voor belastingjaar 2021 de Nederlandse belastingdruk onder het Verdrag en de hypothetische situatie waarin het oude verdrag nog zou worden toegepast. In deze voorbeelden is de Nederlandse belastingdruk bij toepassing van het Verdrag logischerwijs hoger dan bij toepassing van het oude verdrag, omdat Nederland onder het oude verdrag een vrijstelling met progressievoorbehoud verleende voor de Duitse Rente. Daar staat tegenover dat Duitsland onder het Verdrag niet langer mag heffen over de Duitse Rente. Voor een volledige vergelijking van de inkomensgevolgen is daarom ook de hypothetische Duitse belastingheffing onder toepassing van het oude verdrag relevant. In kolom E is ter illustratie de Duitse belasting op de Duitse Rente overgenomen die in de eerdere rekenvoorbeelden3 was opgenomen bij een gelijk bedrag aan Duitse Rente.4 In kolom F is op basis hiervan een benadering opgenomen van het verschil in belastingdruk onder het Verdrag en het oude verdrag in deze rekenvoorbeelden. In rekenvoorbeelden twee tot en met vijf is sprake van een hogere belastingdruk variërend van € 91 tot € 802 per jaar. In het eerste voorbeeld is sprake van een hogere belastingdruk van ten hoogste € 41 per jaar.
Ter volledigheid merk ik op dat de exacte gevolgen van het Verdrag ten opzichte van het oude verdrag afhankelijk zijn van de precieze feiten en omstandigheden van de individuele belastingplichtige. De rekenvoorbeelden bieden dus geen uitputtend overzicht van alle mogelijke inkomensgevolgen. In dat kader merk ik ook op dat in de rekenvoorbeelden, naast de gemiddelde Duitse Rente van € 2.862, steeds is uitgegaan van een Duitse Rente van € 2.500 of € 5.000. Voorbeelden met een hogere Duitse Rente (bijvoorbeeld € 10.000) zijn niet doorgerekend. De achtergrond hiervan is dat van bedragen van € 2.500 of € 5.000 ook werd uitgegaan in de rekenvoorbeelden die bij de Nota naar aanleiding van het Verslag waren gevoegd. Daarvan zijn derhalve inschattingen van de theoretisch verschuldigde Duitse belasting onder het oude verdrag beschikbaar. Voor andere bedragen zijn deze schattingen niet beschikbaar. Daarnaast is het waarschijnlijk dat belastingplichtigen met een hogere Duitse Rente ook hoger ander Duits inkomen hebben dat meetelt voor de € 15,000-grens, waardoor sprake zal zijn van Duitse bronstaatheffing. Individuele belastingplichtigen die een hogere Duitse Rente ontvangen, kunnen te maken hebben met een groter verschil in belastingdruk dan in de rekenvoorbeelden in Bijlage I. Uit cijfers van de Belastingdienst blijkt overigens dat van de Nederlandse inwoners die een Duitse Rente genieten, 77% een rente ontvangt van € 5.000 of minder.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA merken op dat de in het verslag van een schriftelijk overleg van 2 december 2021 gedeelde rekenvoorbeelden alleen een vergelijking maken tussen het Verdrag voor en na toepassing van het in 2021 ondertekende Wijzigingsprotocol5 en vragen of aan deze rekenvoorbeelden ook de vergelijking met het oude verdrag kan worden toegevoegd. Voor socialezekerheidsuitkeringen gold onder het oude verdrag onverkort een bronstaatheffing.6 Zodra het in 2021 ondertekende Wijzigingsprotocol van toepassing wordt, is dat voor socialezekerheidsuitkeringen opnieuw het geval, zónder toepassing van een inkomensgrens. Voor rekenvoorbeelden van de heffing over socialezekerheidsuitkeringen onder het oude verdrag kan dus worden uitgegaan van de rekenvoorbeelden die betrekking hebben op de situatie na het van toepassing worden van het Wijzigingsprotocol. Het Wijzigingsprotocol maakt onderscheid tussen socialezekerheidsuitkeringen zoals het Duitse «Krankengeld» (waarvoor geen inkomensgrens geldt) en socialezekerheidspensioenen zoals Duitse Renten (waarvoor nog wel een inkomensgrens geldt). De rekenvoorbeelden waarnaar wordt verwezen zien op de situatie waarin een inwoner van Duitsland, respectievelijk een inwoner van Nederland, een socialezekerheidsuitkering van € 15.000 of minder uit het andere land ontvangt. Deze berekeningen geven dus geen inzicht in de belastingheffing over Duitse Rente (een socialezekerheidspensioen).
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen of de groep inwoners van Nederland die een Duitse Rente ontvangt circa 70.000 belastingplichtigen omvat. Volgens de beschikbare gegevens van de Belastingdienst voor 2020 ontvingen ongeveer 61.600 inwoners van Nederland een Duitse Rente.7 Ruim 4.000 daarvan ontvingen een Duitse Rente van meer dan € 15.000 per jaar. In deze gevallen is de € 15.000-grens altijd overschreden en geldt er een bronstaatheffing (heffing in Duitsland). In 2020 ontvingen zo’n 57.500 inwoners van Nederland een Duitse Rente van € 15.000 of minder. Voor deze groep kan onder het Verdrag een woonstaatheffing (heffing in Nederland) gelden. Of voor individuele belastingplichtigen in deze groep een woonstaatheffing geldt, hangt af van de vraag of er nog ander Duits inkomen (lijfrente, pensioen of socialezekerheidsuitkering) is dat meetelt voor de € 15.000-grens.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen waarom er destijds voor een grens van € 15.000 is gekozen. Het doel van de € 15.000-grens was om administratieve lasten voor ontvangers van relatief kleinere pensioenen te voorkomen. Met ingang van 1 januari 2005 is de Duitse belastingwetgeving aangepast en wordt een Duitse Rente in Duitsland als belastbaar inkomen aangemerkt. De aanpassing ziet op zowel de belastingheffing van in Duitsland als in andere landen wonende Duitse Rentegenieters en heeft dus ook gevolgen voor inwoners van Nederland. Inwoners van Nederland die een (kleine) Duitse Rente ontvingen kregen daardoor te maken met administratieve lasten. Inwoners van het ene land die pensioen-, lijfrente- en socialezekerheidsuitkeringen van in totaal € 15.000 of minder per jaar uit het andere land ontvangen, worden door de grens van € 15.000 belast in de woonstaat en hoeven dan geen aangifte te doen in de bronstaat.
Aan de hoogte van de € 15.000-grens ligt geen uitgebreide analyse ten grondslag. Wel kan worden opgemerkt dat ten tijde van het sluiten van het Verdrag er in meerdere verdragen een vergelijkbare grens voorkwam. Zo is in het pensioenartikel in het belastingverdrag met België (2001) een grens van € 25.000 opgenomen. In het pensioenartikel in het belastingverdrag met Zwitserland (2010) was aanvankelijk een grens van € 20.000 opgenomen.8 In het belastingverdrag tussen Duitsland en Turkije van 2011 is in het pensioenartikel een grens van € 10.000 opgenomen.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen hoe de grens van € 15.000 zich verhoudt tot de gemiddelde Duitse Rente van de betrokkenen. De gemiddelde ontvangen Duitse Rente binnen de totale groep van ruim 61.600 ontvangers van een Duitse Rente is € 4.041. Binnen de groep van ongeveer 57.500 inwoners van Nederland die een Duitse Rente ontvangen van € 15.000 of minder bedraagt de gemiddelde Duitse Rente € 2.862. Het gemiddelde overige inkomen naast een Duitse Rente bedroeg binnen deze laatste groep € 20.778. De onderstaande tabel geeft verder inzicht in het aantal belastingplichtigen dat een Duitse Rente ontvangt binnen een bepaalde bandbreedte en het overige inkomen dat deze belastingplichtigen gemiddeld naast een Duitse Rente ontvangen.
Duitse Rente |
Aantal (2020) |
Gemiddeld inkomen naast Duitse Rente1 |
---|---|---|
Kleiner dan of gelijk aan € 1.000 |
20.152 |
€ 20.942 |
€ 1.001 t/m € 2.500 |
16.954 |
€ 22.044 |
€ 2.501 t/m € 5.000 |
10.189 |
€ 21.318 |
€ 5.001 t/m € 10.000 |
6.870 |
€ 18.137 |
€ 10.001 t/m € 15.000 |
3.350 |
€ 17.159 |
Meer dan € 15.000 |
4.070 |
€ 7.730 |
Het overige inkomen naast de Duitse Rente kan Nederlands of buitenlands pensioen zijn, maar ook bijvoorbeeld winst uit een onderneming.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen waarom er verschil is aangebracht, afhankelijk van wanneer iemand met pensioen is gegaan. In de antwoorden in het verslag van een schriftelijk overleg van 2 december 2021 (Kamerstuk 35 955, nr. 3) is aangegeven welke factoren een rol spelen bij een vergelijking van de situatie onder het Verdrag en het oude verdrag. Om te bepalen of een inwoner van Nederland met een Duitse Rente van € 15.000 of minder gunstiger af zou zijn als het oude verdrag niet was vervangen, dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de huidige situatie (heffingsrecht over Duitse Rente voor Nederland en belastingheffing in Nederland) en de hypothetische situatie waarin het oude verdrag nog zou gelden (heffingsrecht over Duitse Rente voor Duitsland). Hiervoor is dus zowel de Nederlandse als de Duitse belastingdruk relevant. Voor dit laatste is ook van belang in welk jaar een belastingplichtige met pensioen is gegaan. Afhankelijk van het jaar waarin iemand met pensioen is gegaan, wordt in Duitsland namelijk een bepaald deel van de Duitse Rente in de belastinggrondslag betrokken (oplopend van 50% in 2005 tot 100% in 2040). Het betreft hier dus een onderscheid dat wordt gemaakt in de Duitse wetgeving. Nederland maakt dit onderscheid niet. Bij het maken van een vergelijking tussen de totale belastingdruk onder het Verdrag en onder het oude verdrag heeft dit onderscheid dat Duitsland maakt dus invloed op eventuele verschillen in het netto-inkomen.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen wat de gevolgen zouden zijn indien de € 15.000-grens wordt verlaagd naar bijvoorbeeld € 5.000. Zij vragen daarbij mee te nemen wat de gemiddelde Duitse Rente is. Zoals blijkt uit de hiervoor opgenomen tabel, bedraagt bijna 77% van de Duitse Renten € 5.000 of minder. Als de € 15.000-grens zou worden verlaagd naar € 5.000 zouden er voor de groep inwoners van Nederland die een Duitse Rente van € 5.000 of minder ontvangt (ongeveer 77% van alle Duitse Rentegenieters) in beginsel geen gevolgen zijn.9 Als de € 5.000-grens niet overschreden wordt, zou nog altijd woonstaatheffing gelden.
Voor de groep mensen die een Duitse Rente van meer dan € 5.000 en maximaal € 15.000 ontvangt, zou in alle gevallen bronstaatheffing gelden (zij overschrijden dan immers altijd de grens).10 Of dit leidt tot inkomensgevolgen en, zo ja, wat de exacte inkomensgevolgen hiervan zouden zijn voor de groep die een Duitse Rente ontvangt van meer dan € 5.000 en maximaal € 15.000, zal per individueel geval verschillen. Naast mogelijke inkomensgevolgen zou de groep die nu de € 15.000-grens niet overschrijdt, maar wel de grens van € 5.000 overschrijdt, te maken krijgen met administratieve verplichtingen in twee landen.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen of voor een verlaging van de € 15.000-grens een aanpassing van het Verdrag nodig zou zijn. De grens van € 15.000 is opgenomen in artikel 17, tweede lid, van het Verdrag. Een aanpassing van deze grens zou derhalve een aanpassing van deze bepaling van het Verdrag vergen.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen in het licht van deze casus of Nederland bij onderhandelingen prioriteit geeft aan eventuele uitvoeringskosten of de persoonlijke belangen van onze inwoners. Het hoofddoel van de belastingverdragen is het vermijden van dubbele belasting, waarbij tevens het ontgaan van belasting wordt voorkomen. Dit is in het belang van onze inwoners. Dubbele belasting kan veelal op verschillende manieren (namelijk door een verschillende toewijzing van heffingsrechten) worden opgelost. Hoe dit in een specifiek verdrag gebeurt, is een resultaat van een (soms lang) onderhandelingsproces en kan van geval tot geval verschillen. Elke verdragsonderhandeling komt uiteindelijk immers neer op maatwerk in verband met de verschillende nationale fiscale wetgevingen en de posities en wensen van de (potentiële) verdragspartner. De Nederlandse inzet bij deze onderhandelingen is daarbij primair gebaseerd op de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020. Daarin wordt een beleidsmatige uiteenzetting gegeven voor de onderhandelingsinzet op hoofdlijnen. Ook uitvoeringsaspecten in Nederland en de andere verdragsstaat, zowel voor burgers als voor de Belastingdienst (alsmede voor de belastingadministratie van de andere verdragsstaat), kunnen worden meegenomen bij het bepalen van de onderhandelingsinzet. Zo is in dit specifieke geval, met de grens van € 15.000, een oplossing gezocht voor administratieve lasten die door belastingplichtigen werden ervaren.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen welke proportionele en uitvoerbare mogelijkheden er zijn om de groep belastingplichtigen die door de verdragswijziging op dit specifieke punt een hogere belastingdruk ervaart, tegemoet te komen.
Het pensioenartikel in het Verdrag (artikel 17) voorkomt op adequate wijze dubbele belasting en administratieve lasten. Ook is de belastingdruk op pensioenuitkeringen voor inwoners van Nederland die een Duits pensioen van € 15.000 of minder ontvangen niet anders dan voor inwoners van Nederland die onder gelijke omstandigheden een gelijk bedrag aan Nederlands pensioen ontvangen. Ik zie daarom geen aanleiding om te voorzien in een tegemoetkoming voor belastingplichtigen die onder het Verdrag een hogere belastingdruk ervaren dan zij zouden hebben ervaren als het oude verdrag nog van toepassing was geweest.
Zou desondanks voor een tegemoetkoming worden gekozen, bijvoorbeeld op basis van de suggesties die door de actiegroep zijn gedaan, stuiten deze op bezwaren. Zo zou kunnen worden overwogen om de grens van € 15.000 in het Verdrag af te schaffen. Als de grens van € 15.000 uit het Verdrag zou worden verwijderd, zou dat echter inhouden dat administratieve lasten voor de hele groep toenemen (ook als zij nu geen negatieve inkomensgevolgen ondervinden) en dat er een (andere) groep belastingplichtigen met (negatieve) inkomensgevolgen te maken krijgt (ten opzichte van de huidige situatie).
Door de actiegroep is eerder geopperd dat Nederland, ook al is het heffingsrecht op grond van het Verdrag aan Nederland toegewezen, ontvangen Duitse Renten unilateraal vrijstelt. Een unilaterale vrijstelling (waarbij in beide landen geen belasting zou worden geheven over de Duitse Rente) in situaties waarin het heffingsrecht over Duitse Rente aan Nederland wordt toegewezen, zou leiden tot dubbele niet-heffing.
De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen welke lessen voor toekomstige onderhandelingen er worden getrokken uit deze kwestie en hoe wordt omgegaan met de communicatie richting belanghebbenden zodat zij sneller duidelijkheid hebben over hun (financiële) situatie. Het zal vrijwel nooit mogelijk zijn om de potentiële financiële gevolgen op individueel niveau in kaart te hebben als wordt gesproken over de wijziging van een belastingverdrag. Daar komt bij dat een verdragsaanpassing een verschuiving van het heffingsrecht teweeg kan brengen en daarmee tot inkomensgevolgen kan leiden. Op het moment dat er een belastingverdrag wordt gesloten of een bestaand belastingverdrag wordt aangepast waarbij wordt verwacht dat dit invloed zal hebben op het netto-inkomen van belastingplichtigen, zal moeten worden bezien hoe zo goed en tijdig mogelijk informatie beschikbaar kan worden gemaakt over de mogelijke gevolgen.
Tijdens de goedkeuringsprocedure met betrekking tot het Verdrag is door uw Kamer gevraagd naar de inkomensgevolgen voor gepensioneerden. In dat kader is toen een aantal rekenvoorbeelden aan uw Kamer gestuurd. In deze rekenvoorbeelden, die uitgingen van een aantal voorbeeldsituaties, deed zich geen inkomensachteruitgang voor. De exacte gevolgen zijn echter afhankelijk van de precieze feiten en omstandigheden van de individuele belastingplichtige, zoals de hoogte van het eventuele overige inkomen. Naar aanleiding van vragen uit uw Kamer hebben mijn ambtsvoorgangers later aangegeven dat de exacte gevolgen afhankelijk zijn van de precieze feiten en omstandigheden van de individuele belastingplichtige en dat het mogelijk is dat inwoners van Nederland die een klein Duits pensioen ontvangen een hogere belastingdruk ervaren dan wanneer het oude verdrag niet vervangen zou zijn. Een dergelijke verduidelijking zou in de toekomst in een vergelijkbare situatie direct gegeven kunnen worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de fractie van D66 vragen of ik met de kennis van nu opnieuw zou stellen dat het verschil tussen het oude verdrag en het Verdrag voor ontvangers van een Duitse Rente van € 15.000 of minder «nihil» is. In de rekenvoorbeelden bij de nota naar aanleiding van het verslag is in een aantal voorbeeldsituaties een belastingdruk (na invoering van het Verdrag) van nihil opgenomen. Dat was (op basis van de toen geldende wet- en regelgeving) juist in de gegeven voorbeelden. In de nota naar aanleiding van het verslag en de daarbij gevoegde rekenvoorbeelden had wel explicieter kunnen worden gesteld dat de voorbeelden nooit een uitputtend beeld van iedere persoonlijke situatie kunnen geven en dat ook andere inkomensgevolgen mogelijk waren.
De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat inwoners van Nederland met een pensioen van € 15.000 evenveel belasting betalen als inwoners van Nederland met een gelijk pensioen uit Nederland. Verder vragen deze leden of ik hierover gesproken heb met leden van de actiegroep Stop Plunderen Duits Pensioen (»de actiegroep»). Het klopt dat de belastingdruk op pensioenuitkeringen voor inwoners van Nederland die een Duitse Rente van € 15.000 of minder ontvangen waarover Nederland belasting mag heffen niet anders is dan voor inwoners van Nederland die (onder overigens gelijke omstandigheden) een gelijk bedrag aan Nederlands pensioen ontvangen. Er heeft een bespreking plaatsgevonden tussen leden van de actiegroep en ambtenaren van het Ministerie van Financiën, waarin is gesproken over (de totstandkoming van) het Verdrag en de ervaringen met het Verdrag van de leden van de actiegroep.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris op de brief van de actiegroep en van de reactie van de actiegroep daar weer op. Deze brieven leiden bij de leden van de fractie van de SP tot enkele vragen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de lusten en lasten voor verschillende groepen. Het belangrijkste voordeel voor belastingplichtigen is dat het Verdrag voorkomt dat in twee landen belasting moet worden betaald. Het pensioenartikel regelt dit voor pensioen-, lijfrente- en socialezekerheidsuitkeringen. Bij de vormgeving van dat artikel is, zoals eerder is aangegeven, ook rekening gehouden met het verminderen van administratieve lasten. Inwoners van de ene staat die pensioen-, lijfrente- en socialezekerheidsuitkeringen van in totaal € 15.000 of minder per jaar uit de andere staat ontvangen worden belast in de woonstaat en hoeven dan geen aangifte te doen in de bronstaat.
De leden van de fractie van de SP vragen of het aantal inwoners van Nederland met een Duitse Rente onder de € 15.000-grens dat een inkomensachteruitgang heeft ondervonden ongeveer 70.000 is en of dit ongeveer 95% van alle inwoners van Nederland die een Duitse Rente ontvangen is. Zoals is aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden van de fracties van de VVD en het CDA hiervoor, volgt uit gegevens van de Belastingdienst dat in 2020 ongeveer 61.600 inwoners van Nederland een Duitse Rente ontvingen, waarvan ongeveer 57.500 (ongeveer 93%) een Duitse Rente van € 15.000 of minder ontving. De (mogelijke) inkomensgevolgen, positief of negatief, zijn niet voor de gehele groep hetzelfde. Of zich inkomensgevolgen voordoen en de omvang daarvan hangen af van de individuele situatie van iedere belastingplichtige en zullen niet voor deze gehele groep hetzelfde zijn.
Een hogere belastingdruk dan onder het oude verdrag kan zich vooral voordoen in de situatie waarbij een inwoner van Nederland een Duits (socialezekerheids)pensioen van € 15.000 of minder ontvangt en daarnaast een (substantiëler) Nederlands inkomen heeft. Voor een aantal rekenvoorbeelden van dergelijke situaties, verwijs ik naar Bijlage I.
De leden van de fractie van de SP vragen om aan te geven hoe groot de negatieve inkomensgevolgen op jaarbasis in vergelijking met het oude verdrag kunnen zijn. Ik kan niet voor de hele groep van Duitse Rente-ontvangers die inwoner van Nederland zijn aangeven of er inkomensgevolgen zijn en wat die dan zouden zijn. Dit hangt namelijk af van de specifieke omstandigheden van elk individueel geval. Mijn ambtsvoorganger is eerder ingegaan op de factoren die een rol spelen bij de vergelijking.11 In de Bijlage bij deze beantwoording zijn enkele rekenvoorbeelden opgenomen. Deze rekenvoorbeelden geven voor die specifieke situaties aan wat het verschil in de belastingdruk is tussen de situatie waarin het oude verdrag nog van toepassing zou zijn en onder het Verdrag. De grootste toename in deze voorbeelden doet zich voor bij een relatief hoger overig inkomen (naast de Duitse Rente). In de rekenvoorbeelden in Bijlage I is het verschil tussen de belastingheffing onder het Verdrag en onder het oude verdrag het grootst bij een Duitse Rente van € 5.000 en een overig inkomen van € 74.000 (totaal inkomen € 79.000). Het verschil in belasting tussen het oude verdrag en het Verdrag bedraagt in deze situatie bij benadering € 802 per jaar. De eerste voorbeeldsituatie in Bijlage I gaat uit van de gemiddelde Duitse Rente van € 15.000 of minder (€ 2.862) en het gemiddelde overige inkomen naast een Duitse Rente van € 15.000 of minder (€ 20.778). In die situatie is het verschil tussen de belastingheffing onder het Verdrag en onder het oude verdrag ten hoogste € 41 per jaar.
De leden van de fractie van de SP vragen om te reageren op de stelling dat de rekenvoorbeelden geen juiste voorstelling van zaken betreffen vanwege het niet openbaar maken van een aantal stukken. De rekenvoorbeelden waar de actiegroep naar verwijst zijn opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag bij de goedkeuringswet van het Verdrag.12 Die rekenvoorbeelden betreffen een beperkt aantal situaties met in totaal (inclusief de Duitse Rente van € 15.000 of minder) een relatief beperkt pensioeninkomen. Situaties waarbij sprake is van een relatief hoger Nederlands inkomen gecombineerd met een Duits pensioen van € 15.000 of minder zijn destijds niet doorgerekend en zijn dus ook niet opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag. Hoewel uiteraard nog altijd niet uitputtend, geven de rekenvoorbeelden in Bijlage I een aanvulling op de rekenvoorbeelden bij de nota naar aanleiding van het verslag.
De leden van de fractie van de SP vragen om een reactie op de stelling van de actiegroep dat de administratieve lasten in de praktijk meevallen. Het kan goed zijn dat de leden van de actiegroep weinig moeite hadden met het voldoen aan de verplichtingen in beide landen onder het oude verdrag. Rond de totstandkoming van het Verdrag waren er echter geluiden over de administratieve lasten die ontstonden doordat inwoners van Nederland met een Duitse Rente onder het oude verdrag te maken kregen met de met ingang van 2005 in Duitsland ingevoerde belastingplicht voor ontvangers van een Duitse Rente. Ook in uw Kamer is hier eerder aandacht voor gevraagd.13 Met de grens in het Verdrag zijn dergelijke administratieve lasten voorkomen.
De leden van de fractie van de SP vragen of voor de betreffende groep het enige verschil tussen het oude en het nieuwe verdrag is dat de correctie voor dubbele belasting wordt weggenomen. Onder het oude verdrag waren socialezekerheidspensioenen zoals de Duitse Rente per definitie ter belastingheffing toegewezen aan de bronstaat. In de woonstaat werd de Duitse Rente in de grondslag betrokken, maar werd vervolgens een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend ter voorkoming van dubbele belasting. Onder het huidige verdrag zijn pensioen, lijfrente- en socialezekerheidsuitkeringen van tezamen € 15.000 of minder per jaar ter belastingheffing toegewezen aan de woonstaat. Dubbele belasting wordt nu voorkomen doordat de bronstaat niet mag heffen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie van de BBB
Het lid van de fractie van de BBB vraagt of ik van mening ben dat er lessen getrokken moeten worden uit de situatie die in Tubantia (2011) beschreven wordt. Het stuk in Tubantia waarnaar verwezen wordt, ziet op administratieve lasten die zich voordeden onder het oude verdrag. Deze administratieve lasten vormen de aanleiding voor de grens in het pensioenartikel van het Verdrag. Met deze grens wordt voorkomen dat ontvangers met pensioen-, lijfrente- en socialezekerheidsuitkeringen van tezamen € 15.000 of minder in twee landen aangifte moeten doen. In zijn algemeenheid dienen (voormalige) grensarbeiders en geëmigreerde gepensioneerden er echter wel rekening mee te houden dat ze te maken kunnen krijgen met de belastingstelsels van twee landen en dus ook met de belastingdiensten van twee landen. Dit kan in heel veel situaties niet voorkomen worden. Ik vind het daarom van groot belang dat grensarbeiders zo goed mogelijk geïnformeerd worden. De Belastingdienst spant zich dan ook in om ook deze doelgroep zo goed mogelijk van dienst te zijn. Grensarbeiders en gepensioneerden kunnen met hun vragen terecht bij de BelastingTelefoon Buitenland. Verder is het team grensoverschrijdend wonen en werken (team GWO) beschikbaar voor vragen van belastingplichtigen. In dit team zijn medewerkers van de Belastingdiensten van Nederland, Duitsland en België vertegenwoordigd. Tot slot is er in de grensregio’s een netwerk van zogenoemde grensinfopunten beschikbaar. Deze grensinfopunten worden gefinancierd door centrale overheden en regionale en lokale partijen en beantwoorden vragen van grensarbeiders en gepensioneerden over onder andere sociale zekerheid en hun fiscale positie.
A |
B |
C |
D |
E |
F |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Inkomen |
NL belasting oude verdrag |
NL belasting Verdrag |
Verschil NL belasting |
Verschil DUI belasting |
Verschil belasting totaal |
|
1 |
Duitse Rente € 2.862* Nederlands pensioen € 20.778 Totaal € 23.640 |
€ 439 |
€ 710 |
+ € 271 |
Tussen –/– € 230 en –/– € 5211 |
≤ +€ 41 |
2 |
Duitse Rente € 5.000* Duits bedrijfspensioen € 9.000 Nederlands pensioen € 35.000 Totaal € 49.000 |
€ 7.278 |
€ 8.142 |
+ € 864 |
–/– € 521 |
+ € 343 |
3 |
Duitse Rente € 5.000* Duits bedrijfspensioen € 9.000 Nederlands pensioen € 65.000 Totaal € 79.000 |
€ 19.573 |
€ 20.896 |
+ € 1.323 |
–/– € 521 |
+ € 802 |
4 |
Duitse Rente € 2.500* Duits bedrijfspensioen € 2.500 Nederlands pensioen € 35.000 Totaal € 40.000 |
€ 3.681 |
€ 4.002 |
+ € 321 |
–/– € 230 |
+ € 91 |
5 |
Duitse Rente € 2.500* Duits bedrijfspensioen € 2.500 Nederlands pensioen € 65.000 Totaal € 70.000 |
€ 15.853 |
€ 16.441 |
+ € 588 |
–/– € 230 |
+ € 358 |
Voorbeeld één sluit niet aan bij de eerdere rekenvoorbeelden (zoals voorbeeld twee tot en met vijf) waaraan de Duitse belasting is ontleend. Op basis van voorbeeld twee tot en met vijf zou de Duitse belasting ergens tussen de € 230 en € 521 bedragen.
Toelichting bij de tabel
– De bedragen waar een * bij staat zouden onder het oude verdrag aan Duitsland ter heffing zijn toegewezen en worden onder het Verdrag aan Nederland ter heffing toegewezen.
– De kolom «Verschil NL belasting» laat zien hoeveel Nederlandse belasting er meer is verschuldigd onder het verdrag ten opzichte van de situatie waarbij het oude verdrag nog toegepast zou worden. Het percentage drukt de toename van de Nederlandse belastingdruk op de Duitse Rente uit.
– Ter illustratie is in de kolom «Verschil DUI belasting» voor voorbeeld twee tot en met vijf de belasting weergegeven die volgens de eerdere berekeningen14 in Duitsland verschuldigd zou zijn over de Duitse Rente. Hier is geen herberekening van gemaakt, de daadwerkelijke Duitse belasting kan hier dus van afwijken.
– Bovenstaande berekeningen gaan uit van de volgende situatie:
○ Belastingjaar: 2021
○ Status: alleenstaand
○ Geboortejaar: 1950
– De eerste voorbeeldsituatie gaat uit van de gemiddelde Duitse Rente van € 15.000 of minder en het gemiddelde overige inkomen van Duits Rente-genieter met een Duitse Rente van € 15.000 of minder.
– De tweede tot en met het vijfde voorbeeldsituatie sluiten aan bij de inkomenssamenstelling uit de eerdere voorbeelden15, maar gaan uit van hoger Nederlands inkomen.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Trb. 2012, nr. 123.
Bijlage bij Kamerstuk 33 615, nr. 5, tabel 4, eerste en tweede voorbeeld. Deze eerdere voorbeelden gingen uit van gelijke bedragen Duitse Rente, maar van een ander overig inkomen.
Er zijn geen actuele berekeningen van de hypothetische Duitse belastingdruk onder het oude verdrag gemaakt. Dit vereist actuele kennis van het Duitse belastingrecht en toegang tot Duitse berekeningsprogrammatuur die niet voorhanden is. De hypothetische Duitse belasting op basis van het huidige Duitse belastingrecht zou daarom kunnen afwijken van de in de voorbeeldberekeningen opgenomen Duitse belasting.
De in deze antwoorden gebruikte aantallen zijn gebaseerd op de beschikbare data uit de aangifte- en aanslagsystemen van de Belastingdienst. Hoewel er daarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij Duitse data, wijken de hier genoemde aantallen af van de aantallen uit Duitse systemen die eerder openbaar zijn gemaakt naar aanleiding van een WOB-verzoek (zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2022/02/22/besluit-wob-verzoek-inkomstenbelasting-over-opgebouwde-rechten-in-duitsland). Mogelijke oorzaak is dat de Duitse data niet altijd te herleiden is tot het in een aangifte opgenomen buitenlands pensioen. Volgens de eerder openbaargemaakte Duitse data (2019) ontvingen ongeveer 74.000 inwoners van Nederland een Duitse Rente.
Ervan uitgaande dat zij geen ander(e) Duits pensioen, Duitse lijfrente of Duitse socialezekerheidsuitkeringen ontvangen die meetellen voor de berekening van grens.
Of dit leidt tot een overgang van het heffingsrecht hangt ervan af of de mensen in deze groep naast hun Duitse Rente ook ander inkomen ontvangen dat meetelt voor de € 15.000-grens waardoor zij nu al boven de € 15.000-grens uitkomen.
Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 129. Zie ook https://www.tubantia.nl/overig/domper-uit-het-buitenland-op-de-mat~aafb1334/.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35955-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.