8 (2010) Nr. 1

A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;

(met Protocol)

’s-Gravenhage, 26 februari 2010

B. TEKST


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Zwitserse Bondsraad,

Geleid door de wens het huidige Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, met Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951, als aangevuld door het Aanvullend Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951 en als gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging en aanvulling van het Verdrag, ondertekend te Den Haag op 22 juni 1966, te vervangen door een nieuw verdrag;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1 Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

  • 2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

    • a. in Nederland:

      • de inkomstenbelasting;

      • de loonbelasting;

      • de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

      • de dividendbelasting;

      (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b. in Zwitserland:

      • de belastingen van de Bondsstaat, de kantons en de gemeenten naar het inkomen (gehele inkomen, opbrengst van arbeid, opbrengst van vermogen, nijverheids- en handelsvoordelen, vermogenswinsten en andere bestanddelen van het inkomen);

      (hierna te noemen: „Zwitserse belasting”).

  • 4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgevingen zijn aangebracht.

  • 5. Het Verdrag is niet van toepassing op belastingen geheven aan de bron ter zake van loterijprijzen.

HOOFDSTUK II BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3 Algemene begripsbepalingen
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

    • a. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of Zwitserland, naargelang de context vereist;

    • b. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent;

    • c. betekent de uitdrukking „Zwitserland” de Zwitserse Bondsstaat;

    • d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

    • e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;

    • g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;

    • h. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • i. in Nederland de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • ii. in Zwitserland de directeur van de Federale Belastingadministratie of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

    • i. betekent de uitdrukking „onderdaan”:

      • i. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;

      • ii. elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4 Inwoner
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.

  • 2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

    • a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

    • c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

    • d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5 Vaste inrichting
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

  • 2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b. een filiaal;

    • c. een kantoor;

    • d. een fabriek;

    • e. een werkplaats; en

    • f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

  • 4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:

    • a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

    • e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

    • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

  • 6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

  • 7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6 Inkomsten uit onroerende zaken
  • 1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.

  • 4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7 Winst uit onderneming
  • 1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

  • 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

  • 3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.

  • 4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

  • 5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

  • 6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.

  • 7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8 Zeevaart, binnenvaart en luchtvaart
  • 1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2. Voordelen uit de exploitatie van binnenschepen zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 3. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming of een binnenscheepvaartonderneming zich aan boord van een schip of binnenschip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip of het binnenschip is gelegen, of indien een dergelijke thuishaven er niet is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip of het binnenschip inwoner is.

  • 4. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9 Gelieerde ondernemingen
  • 1. Indien

    • a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of

    • b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.

  • 2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en de andere Verdragsluitende Staat ermee instemt dat deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10 Dividenden
  • 1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.

  • 3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam inwoner is, voor de door dat lichaam betaalde dividenden vrijstelling van belasting indien:

    • a. de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en dat onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt; of

    • b. de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een pensioenfonds is; of

    • c. wat Zwitserland betreft de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een socialezekerheidsregeling is.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.

  • 5. De bepalingen van het tweede en derde lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

  • 6. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.

  • 7. De bepalingen van het eerste, tweede, derde en negende lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.

  • 8. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

  • 9. Het eerste, tweede en achtste lid beletten Nederland niet op een natuurlijke persoon voordat deze persoon ophield inwoner van Nederland te zijn, zijn nationale belastingwetgeving met betrekking tot de zogenoemde conserverende aanslag die aan deze natuurlijke persoon is opgelegd, toe te passen in verband met een aanmerkelijk belang in een lichaam. De vorige zin is uitsluitend van toepassing voor zover het gehele bedrag van de aanslag of een deel ervan nog openstaat.

Artikel 11 Interest
  • 1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, is slechts in die andere Staat belastbaar.

  • 2. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid.

  • 3. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.

  • 4. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naar gelang van het geval, van toepassing.

  • 5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12 Royalty’s
  • 1. Royalty’s afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.

  • 2. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid.

  • 3. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 4. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.

  • 5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13 Vermogenswinsten
  • 1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt waarover een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat beschikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming) of van dat vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.

  • 3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en binnenschepen of van roerende goederen die worden gebruikt voor de exploitatie van deze schepen, luchtvaartuigen of binnenschepen, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 4. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen – niet zijnde aandelen genoteerd op een effectenbeurs zoals overeengekomen kan worden tussen de Verdragsluitende Staten – of van andere vennootschappelijke rechten in een lichaam waarvan de activa onmiddellijk of middellijk voor meer dan 50 percent bestaan uit onroerende zaken als bedoeld in artikel 6, mogen in de andere Verdragsluitende Staat worden belast. De bepalingen van de voorgaande zin zijn niet van toepassing indien:

    • a. de persoon die de voordelen verkrijgt, vóór de vervreemding minder dan 5 percent van de aandelen of andere vennootschappelijke rechten in het lichaam bezat; of

    • b. de voordelen voortvloeien uit een reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie; of

    • c. het lichaam de onroerende zaak gebruikt voor het uitoefenen van zijn bedrijf.

  • 5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 6. Het vijfde lid belet Nederland niet op een natuurlijke persoon, voordat deze persoon ophield inwoner van Nederland te zijn, zijn nationale belastingwetgeving met betrekking tot de zogenoemde conserverende aanslag die aan deze natuurlijke persoon is opgelegd, toe te passen in verband met een aanmerkelijk belang in een lichaam. De vorige zin is uitsluitend van toepassing voor zover het gehele bedrag van de aanslag of een deel ervan nog openstaat.

Artikel 14 Zelfstandige arbeid
  • 1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij beschikt over een dergelijk vast middelpunt, mogen de inkomsten in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.

  • 2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15 Niet-zelfstandige arbeid
  • 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18 en 19, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

  • 2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

    • a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en

    • b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

    • c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.

  • 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Artikel 16 Directeursbeloningen
  • 1. Directeursbeloningen, presentiegelden, vaste beloningen en andere vergoedingen ontvangen door leden van de raad van beheer of van de raad van commissarissen van een lichaam dat inwoner is van Zwitserland, in die hoedanigheid, mogen in Zwitserland worden belast.

  • 2. Directeursbeloningen, presentiegelden, vaste beloningen en andere vergoedingen door bestuurders of commissarissen in die hoedanigheid ontvangen van een lichaam dat inwoner is van Nederland, mogen in Nederland worden belast.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, zijn lonen en salarissen betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan zijn bestuurders die inwoner zijn van Zwitserland voor de helft onderworpen aan belasting in Nederland en voor de andere helft aan belasting in Zwitserland. Indien dergelijke lonen en salarissen worden ontvangen door bestuurders vanwege de uitoefening van hun werkzaamheden in die hoedanigheid bij een in Zwitserland gevestigde vaste inrichting van een lichaam dat inwoner is van Nederland en ten laste komen van de vaste inrichting, mogen deze in Zwitserland worden belast.

  • 4. Beloningen voor diensten die door personen als bedoeld in het eerste en tweede lid in een andere hoedanigheid daadwerkelijk worden ontvangen, zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 14 of 15 belastbaar.

  • 5. Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel betekenen de uitdrukkingen „bestuurders” en „commissarissen” onderscheidenlijk personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, en personen die zijn belast met het toezicht daarop.

Artikel 17 Artiesten en sportbeoefenaars
  • 1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.

  • 2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht, tenzij wordt vastgesteld dat noch de artiest of sportbeoefenaar noch met hen verbonden personen (ongeacht of zij inwoner zijn van die Staat) onmiddellijk of middellijk op enige wijze delen in de ontvangsten of voordelen van die andere persoon, met inbegrip van ontvangen uitgestelde beloningen, bonussen, vergoedingen, dividenden, uitdelingen van partnerships of andere uitdelingen.

  • 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van een of beide Verdragsluitende Staten, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 18 Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
  • 1. Pensioenen en andere soortgelijke beloningen alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat zijn slechts in die andere Staat belastbaar. Lijfrenten vanuit Nederland betaald aan inwoners van Zwitserland worden voor de Zwitserse belastingheffing behandeld als pensioenbetalingen.

  • 2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, een lijfrente of ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:

    • a. voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of de andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belasting is vrijgesteld, dan wel de met het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring; en

    • b. voor zover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente of dit pensioen of andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat niet in de Verdragsluitende Staat waarvan de genieter inwoner is, in de belastingheffing wordt betrokken tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief in Nederland voor inkomsten verkregen uit dienstbetrekking en het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief in Zwitserland voor inkomsten, dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente of uitkering voor minder dan 90 percent in de belastingheffing wordt betrokken; en

    • c. indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloning en lijfrenten en ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, die ingevolge de onderdelen a en b mogen worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit ze afkomstig zijn, in enig kalenderjaar een bedrag van 20.000 euro te boven gaat.

  • 3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag, indien dit pensioen of andere soortgelijke beloning geen periodiek karakter draagt, in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitbetaald en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop het pensioen ingaat, of indien in plaats van het recht op lijfrente vóór de datum waarop de lijfrente ingaat een afkoopsom wordt betaald, de betaling of deze afkoopsom ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, worden belast.

  • 4. Een pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.

  • 5. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid. Zij beslissen tevens welke gegevens de inwoner van een Verdragsluitende Staat ten behoeve van de juiste toepassing van het Verdrag in de andere Verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de voorwaarden als bedoeld in de onderdelen a, b en c van het tweede lid.

  • 6. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat en voor zover de aanspraak of de met de lijfrente samenhangende bijdrage in de Verdragsluitende Staat waaruit de lijfrente afkomstig is, in aanmerking is gekomen voor fiscale faciliëring.

Artikel 19 Overheidsfuncties
  • 1.

    • a. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, in die Staat worden belast.

    • b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:

      • i. onderdaan is van die Staat; of

      • ii. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

  • 2. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20 Studenten

Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 21 Overige inkomsten
  • 1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.

  • 2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een vast middelpunt aldaar, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naargelang van het geval, van toepassing.

HOOFDSTUK IV VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 22 Vermijding van dubbele belasting
  • 1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Zwitserland mogen worden belast.

  • 2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, artikel 14, eerste lid, artikel 15, eerste en derde lid, artikel 18, tweede lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a) en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Zwitserland mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

  • 3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 16, eerste lid, artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, derde lid, van dit Verdrag in Zwitserland mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen.

    Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Zwitserland over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

    Dit lid zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek op de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Zwitserland op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.

  • 4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een vermindering op de Nederlandse belasting voor de in Zwitserland betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Zwitserland mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 5. In het geval van Zwitserland wordt dubbele belasting als volgt vermeden:

    • a. Indien een inwoner van Zwitserland inkomsten verkrijgt, die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mogen worden belast, stelt Zwitserland, onder voorbehoud van de bepalingen van onderdeel b, deze inkomsten vrij van belasting, maar kan Zwitserland bij het berekenen van de belasting over de resterende inkomsten van die inwoner het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn geweest, indien de vrijgestelde inkomsten niet aldus waren vrijgesteld. Deze vrijstelling is evenwel slechts van toepassing op de voordelen en inkomsten bedoeld in artikel 13, vierde lid, en artikel 17, eerste en tweede lid, indien bewijs wordt overgelegd van de werkelijke belasting over deze voordelen en inkomsten in Nederland.

    • b. Indien een inwoner van Zwitserland dividenden of niet-periodieke pensioenuitkeringen verkrijgt die in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10 of artikel 18, derde lid, in Nederland mogen worden belast, verleent Zwitserland deze inwoner op verzoek een vermindering. De vermindering kan bestaan uit:

      • i. een aftrek op de belasting over het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in Nederland is geheven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10 of artikel 18, derde lid; deze aftrek is evenwel niet hoger dan het deel van de Zwitserse belasting berekend voordat de aftrek is verleend dat is toe te rekenen aan de inkomsten die in Nederland mogen worden belast; of

      • ii. een forfaitaire aftrek van de Zwitserse belasting; of

      • iii. een gedeeltelijke vrijstelling van de Zwitserse belasting van deze dividenden of niet-periodieke pensioenuitkeringen, die in elk geval bestaat uit ten minste een aftrek op het brutobedrag van de dividenden of niet-periodieke pensioenuitkeringen van de in Nederland geheven belasting.

    Zwitserland stelt de toepasselijke vermindering vast en past de procedure toe in overeenstemming met de Zwitserse voorschriften ter zake van de uitvoering van internationale verdragen van de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting.

HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 23 Werkzaamheden op het continentaal plat
  • 1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden op het continentaal plat van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.

  • 2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden op het continentaal plat” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in Nederland gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, in overeenstemming met het internationaal recht.

  • 3. Een onderneming van Zwitserland die in Nederland werkzaamheden op het continentaal plat verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in Nederland een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden op het continentaal plat in Nederland worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van minder dan 30 dagen beslaat of beslaan.

    Voor de toepassing van dit lid wordt:

    • a. indien een onderneming die in Nederland werkzaamheden op het continentaal plat verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden op het continentaal plat voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden bij elkaar opgeteld een tijdvak van ten minste 30 dagen beslaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak dat ten minste 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden beslaat;

    • b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de ene onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden op het continentaal plat” evenwel niet geacht te omvatten:

    • a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als bedoeld in artikel 5, vierde lid;

    • b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;

    • c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

  • 5. Een inwoner van Zwitserland die in het kader van een vrij beroep of andere werkzaamheden van zelfstandige aard in Nederland werkzaamheden op het continentaal plat verricht, wordt geacht die werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in Nederland, indien de desbetreffende werkzaamheden op het continentaal plat in een tijdvak van twaalf maanden een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.

  • 6. Niettegenstaande de tweede volzin van het eerste lid van dit artikel, mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van Zwitserland ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden op het continentaal plat die worden verricht door middel van een vaste inrichting in Nederland, voor zover de dienstbetrekking op het continentaal plat wordt uitgeoefend, in Nederland worden belast.

Artikel 24 Non-discriminatie
  • 1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

  • 2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.

  • 3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vijfde lid, of artikel 12, vijfde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.

  • 4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 5. Niets in dit artikel mag aldus worden uitgelegd, dat een Verdragsluitende Staat verplicht is aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die in een Verdragsluitende Staat een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is („het gastland”), worden betaald aan een in de andere Verdragsluitende Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling („het thuisland”), worden

    • a. voor het vaststellen van de door de natuurlijke persoon in het gastland verschuldigde belasting; en

    • b. voor het vaststellen van de winst van zijn werkgever die in het gastland mag worden belast;

    in die Staat op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en beperkingen behandeld als bijdragen die zijn betaald aan een pensioenregeling die in het gastland voor de belastingheffing erkend is, voor zover zij niet zo worden behandeld door het thuisland.

    Het voorgaande onderdeel is slechts van toepassing indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a. op de natuurlijke persoon is de wetgeving van het thuisland van toepassing in overeenstemming met de Overeenkomst over het vrije verkeer van personen tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, ondertekend op 21 juni 1999; en

    • b. de natuurlijke persoon was onmiddellijk voorafgaand aan het uitoefenen van de dienstbetrekking of zijn werkzaamheden als zelfstandige in het gastland geen inwoner van het gastland en nam deel in de pensioenregeling (of een andere soortgelijke pensioenregeling ter vervanging van de eerstgenoemde pensioenregeling); en

    • c. de pensioenregeling wordt door de bevoegde autoriteit van het gastland aanvaard als zijnde over het algemeen gelijkwaardig aan een door die Staat voor de belastingheffing als zodanig erkende pensioenregeling.

    Voor de toepassing van dit lid:

    • a. betekent de uitdrukking „pensioenregeling” een regeling waarin de natuurlijke persoon deelneemt teneinde pensioenuitkeringen veilig te stellen die hem verschuldigd zijn ter zake van de dienstbetrekking of werkzaamheden als zelfstandige bedoeld in dit lid;

    • b. wordt een pensioenregeling voor de belastingheffing in een Verdragsluitende Staat erkend, indien de bijdragen aan de regeling in die Staat in aanmerking komen voor een fiscale faciliëring en indien bedragen door de werkgever van de natuurlijke persoon betaald aan de regeling in die Staat niet worden beschouwd als belastbare inkomsten van de natuurlijke persoon.

  • 7. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 25 Regeling voor onderling overleg
  • 1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 24, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

  • 2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd ongeacht de eventuele termijnen in het nationale recht van de Verdragsluitende Staten.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

  • 5. Indien

    • a) een persoon uit hoofde van het eerste lid van dit artikel een zaak heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Staat omdat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, en

    • b) de bevoegde autoriteiten er binnen drie jaar nadat de zaak is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat niet in slagen overeenstemming te bereiken om deze zaak op te lossen overeenkomstig het tweede lid,

    worden onopgeloste kwesties die voortvloeien uit de zaak op verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. Deze onopgeloste kwesties worden evenwel niet voorgelegd voor arbitrage indien een rechterlijke instantie of administratiefrechtelijk lichaam van een van beide Staten er reeds over beslist heeft. Deze arbitrale uitspraak is bindend voor beide Verdragsluitende Staten en wordt ten uitvoer gelegd ongeacht de eventuele termijnen in het nationale recht van deze Staten, tenzij de rechtstreeks betrokken persoon de gezamenlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit lid.

    De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van dit lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van artikel 26.

Artikel 26 Uitwisseling van inlichtingen
  • 1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.

  • 2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen. Niettegenstaande het voorgaande mogen inlichtingen ontvangen door een Verdragsluitende Staat voor andere doeleinden worden gebruikt, indien deze inlichtingen krachtens de wetgeving van beide Staten voor deze andere doeleinden mogen worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de verstrekkende Staat een dergelijk gebruik toestaat.

  • 3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

    • a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale administratieve gang van zaken van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

    • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

  • 4. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.

  • 5. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. Teneinde dergelijke inlichtingen te verkrijgen, zullen de belastingautoriteiten van de aangezochte Verdragsluitende Staat bevoegd zijn de openbaarmaking te gelasten van inlichtingen waarop dit lid van toepassing is, niettegenstaande het derde lid of eventuele andere bepalingen in hun nationale wetgeving die strekken tot het tegendeel.

Artikel 27 Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
  • 1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.

  • 3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 28 Uitbreiding tot andere gebieden
  • 1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die buiten Europa zijn gelegen, indien de desbetreffende delen belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt tussen de beide Verdragsluitende Partijen bij diplomatieke notawisseling overeengekomen en wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden (daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging) nader vast te stellen bij deze diplomatieke notawisseling.

  • 2. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen tussen de Verdragsluitende Staten, leidt beëindiging van dit Verdrag tevens tot beëindiging van een eventuele uitbreiding van dit Verdrag tot elk deel van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Inwerkingtreding
  • 1. Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na ontvangst van de laatste kennisgeving waarbij de onderscheiden Verdragsluitende Staten elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.

  • 2. Niettegenstaande het eerste lid van dit artikel, zijn artikel 26 en artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag van toepassing op verzoeken gedaan op of na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag met betrekking tot inlichtingen die betrekking hebben op een datum op of na 1 maart na de datum van ondertekening van dit Verdrag.

  • 3. Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, met Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951, als aangevuld door het Aanvullend Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951 en als gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging en aanvulling van het Verdrag, ondertekend te Den Haag op 22 juni 1966, wordt beëindigd bij de inwerkingtreding van dit Verdrag. De bepalingen van het eerstgenoemde Verdrag blijven evenwel van toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die verstrijken vóór het tijdstip waarop de bepalingen van dit Verdrag van toepassing worden.

Artikel 30 Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elk van beide Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te ’s-Gravenhage op 26 februari 2010, in de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Franse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

J. C. DE JAGER

Voor de Zwitserse Bondsstaat,

ALDER



Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

I. Algemeen

  • 1. In het geval dat een bestanddeel van het inkomen wordt verkregen van een Verdragsluitende Staat door tussenkomst van een lichaam dat fiscaal transparant is volgens de wetgeving van een van beide Verdragsluitende Staten en gevestigd is in een van de Verdragsluitende Staten of in een derde Staat, verleent de eerstgenoemde Staat de voordelen van het Verdrag met betrekking tot dat bestanddeel van het inkomen aan de persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat volgens de wetgeving van die andere Staat, indien en voor zover die persoon ter zake van dat bestanddeel van het inkomen wordt belast en voldoet aan de overige voorwaarden omschreven in het Verdrag.

  • 2. Niettegenstaande de bepaling van het eerste lid, verleent, in het geval dat een bestanddeel van het inkomen wordt verkregen uit een Verdragsluitende Staat door tussenkomst van een lichaam dat fiscaal niet transparant is volgens de wetgeving van die Staat en in die Staat gevestigd is, die Verdragsluitende Staat de voordelen van het Verdrag niet met betrekking tot dat bestanddeel van het inkomen.

  • 3. Niettegenstaande de bepaling van het eerste lid, verleent, in het geval dat een bestanddeel van het inkomen wordt verkregen uit een Verdragsluitende Staat door tussenkomst van een lichaam dat fiscaal transparant is volgens de wetgeving van die Staat en in die Staat of in een derde Staat gevestigd is, die Verdragsluitende Staat de voordelen van het Verdrag met betrekking tot dat bestanddeel van het inkomen aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mits dat bestanddeel volgens de wetgeving van die andere Staat van belasting zou zijn vrijgesteld, indien het onmiddellijk door die inwoner verkregen zou zijn en die inwoner voldoet aan de overige voorwaarden omschreven in het Verdrag.

II. Ad artikel 3, tweede lid, en artikel 25

Het is wel te verstaan dat, indien de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming binnen de context van het Verdrag een oplossing hebben bereikt voor gevallen waarin dubbele belasting of dubbele vrijstelling zou voorkomen:

  • a. als gevolg van de toepassing van artikel 3, tweede lid, met betrekking tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; of

  • b. als gevolg van verschillen in classificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon);

deze oplossing, na bekendmaking ervan door beide bevoegde autoriteiten, bij de toepassing van het Verdrag ook bindend zal zijn bij de toepassing van de bepalingen van het Verdrag in andere, gelijksoortige gevallen, zolang de bevoegde autoriteiten geen andere beslissing hebben bekendgemaakt.

III. Ad artikel 4, eerste lid

Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” tevens omvat een pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat.

IV. Ad artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip of binnenschip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip of het binnenschip zijn thuishaven heeft.

V. Ad artikelen 5, 6, 7, 13 en 23

Het is wel te verstaan dat wat Nederland betreft rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem – en de ondergrond daarvan – deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

VI. Ad artikel 5, derde lid

Voor ondernemingen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat en waarvan de werkzaamheden op een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden in de andere Verdragsluitende Staat zijn aangevangen vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag, wordt het bestaan of niet van een vaste inrichting in de andere Staat vastgesteld volgens de regels van het Verdrag van 12 november 1951, als aangevuld door het Aanvullend Protocol van 12 november 1951 en als gewijzigd bij de Overeenkomst van 22 juni 1966 tot wijziging en aanvulling van het Verdrag.

VII. Ad artikel 7, eerste en tweede lid

Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.

VIII. Ad artikel 10

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 10 niet van toepassing zijn, indien de verhouding tussen het lichaam dat de dividenden betaalt, en het lichaam dat ze ontvangt, voornamelijk in het leven is geroepen en in stand wordt gehouden teneinde te profiteren van de voordelen voorzien in dit artikel.

IX. Ad artikel 10, derde lid

  • 1. Het is wel te verstaan dat enerzijds als lichamen die inwoner zijn van Nederland en aanspraak hebben op de voordelen van artikel 10, derde lid, worden beschouwd in Nederland gevestigde belastingplichtigen in de zin van de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals eventueel gewijzigd of vervangen. Anderzijds zijn Zwitserse lichamen die aanspraak hebben op de voordelen van artikel 10, derde lid, de „société anonyme”, de „société à responsabilité limitée”, de „société en commandite par actions”, de „société coopérative” alsmede andere lichamen of eenheden die voor de heffing van de Zwitserse vennootschapsbelasting op dezelfde wijze worden behandeld als deze lichamen.

  • 2. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „pensioenfonds” in het geval van Zwitserland mede omvat pensioenregelingen op grond van de Federale Wet van 25 juni 1982 inzake verplichte ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars-, wezen- en invaliditeitsverzekeringen voor werknemers en zelfstandigen, niet-geregistreerde pensioenregelingen die beroepsgebonden pensioenregelingen bieden en de vormen van individuele erkende pensioenregelingen die vergelijkbaar zijn met de beroepsgebonden pensioenregelingen in overeenstemming met artikel 82 van voornoemde Federale Wet.

X. Ad artikel 10, zesde lid, en artikel 11, derde lid, en artikel 13

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, zesde lid, artikel 11, derde lid, en artikel 13, is het wel te verstaan dat betalingen in verband met een lening, met inbegrip van betalingen wegens waardeveranderingen van de lening, worden behandeld als dividend, voor zover deze betalingen krachtens de belastingwetgeving van de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de betalingen doet inwoner is, worden behandeld als een uitdeling.

XI. Ad artikel 10, negende lid

Wanneer een inwoner van Zwitserland dividenden ontvangt die in overeenstemming met artikel 10, negende lid, in Nederland mogen worden belast, verleent Nederland een teruggaaf. Het bedrag van deze teruggaaf is gelijk aan de in Zwitserland over deze inkomsten verschuldigde belasting, maar bedraagt in geen geval meer dan 10 percent van deze inkomsten.

XII. Ad artikelen 10, 11 en 12

Verzoeken om vrijstelling aan de bron of teruggaaf van te veel betaalde belasting moeten worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heft of heeft geheven, vergezeld van een officiële woonplaatsverklaring van de belastingautoriteiten van de andere Verdragsluitende Staat en in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving van de Staat die de belasting heft of heeft geheven.

XIII. Ad artikelen 10 en 13

  • 1. Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam, worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten. De verrekening van belasting geheven aan de bron wordt verleend voor het belastingtijdvak waarin de inkomsten zijn belast in de woonstaat.

  • 2. Het is wel te verstaan dat in geval van een aanslag als bedoeld in artikel 10, negende lid, en artikel 13, zesde lid, uitstel van betaling wordt verleend op voorwaarde dat een permanente zekerheid wordt gesteld.

XIV. Ad artikel 13, zesde lid

  • 1. Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 13, zesde lid, alleen van toepassing zijn op de waardevermeerdering van de aandelen waarop dat lid van toepassing is, gedurende een tijdvak waarin de natuurlijke persoon inwoner was van Nederland.

  • 2. Het is wel te verstaan dat, indien het uitstel van betaling van de openstaande aanslag wordt beëindigd door de vervreemding van de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen waarop artikel 13, zesde lid, van toepassing is, kwijtschelding van belasting wordt verleend, indien de marktwaarde van deze aandelen, bewijzen of vorderingen op het tijdstip van vervreemding gedaald is ten opzichte van hun waarde op het tijdstip van de emigratie, voor zover de waarde niet gedaald is door een uitdeling van de winst of terugstorting van gestort kapitaal. Het verleende bedrag van de kwijtschelding is gelijk aan 25 percent van het verschil tussen de marktwaarde van deze aandelen, bewijzen of vorderingen op het tijdstip van de vervreemding en hun waarde op het tijdstip van emigratie.

  • 3. Indien overeenkomstig het tweede lid kwijtschelding van belasting wordt verleend voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt de waarde van de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen op het tijdstip van emigratie verlaagd met viermaal het bedrag van de belasting die wordt kwijtgescholden.

XV. Ad artikel 25

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen, zo nodig in strijd met hun respectieve nationale wetgeving, ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 25, tevens overeenkomen dat de Staat, waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, bestuursrechtelijke boetes, interest en kosten zal opleggen, indien de andere Staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.

XVI. Ad artikel 26

  • a. Het is wel te verstaan dat uitsluitend om uitwisseling van inlichtingen zal worden verzocht nadat de verzoekende Verdragsluitende Staat alle beschikbare middelen heeft aangewend om inlichtingen te verkrijgen die beschikbaar zijn volgens de nationale belastingprocedure.

  • b. Het is wel te verstaan dat de belastingautoriteiten van de verzoekende Staat de volgende informatie verstrekken aan de belastingautoriteiten van de aangezochte Staat wanneer zij uit hoofde van artikel 26 van het Verdrag verzoeken om inlichtingen:

    • i. voldoende gegevens om de persoon of personen op wie de controle of het onderzoek betrekking heeft te identificeren, in het bijzonder diens naam en, voor zover bekend, adres, rekeningnummer en andere gegevens om de identificatie van die persoon of personen te vergemakkelijken, zoals geboortedatum, burgerlijke staat, fiscaal nummer;

    • ii. het tijdvak waarvoor om de inlichtingen wordt verzocht;

    • iii. een verklaring omtrent de gewenste inlichtingen, met inbegrip van de aard en de vorm waarin de verzoekende Staat de inlichtingen van de aangezochte Staat wenst te ontvangen;

    • iv. het fiscale doel waarvoor om inlichtingen wordt verzocht;

    • v. de naam, en voor zover bekend, het adres van personen die mogelijk beschikken over de gevraagde inlichtingen.

  • c. Doel van de verwijzing naar inlichtingen die voorzienbaar relevant zijn is uitwisseling van inlichtingen bij belastingzaken in de ruimst mogelijke mate te bewerkstelligen zonder de Verdragsluitende Staten toe te staan „fishing expeditions” te verrichten of te verzoeken om inlichtingen waarvan niet aannemelijk is dat deze relevant zijn voor de fiscale aangelegenheden van een bepaalde belastingplichtige. Onderdeel 2 bevat belangrijke procedurele vereisten waarmee beoogd wordt te verzekeren dat „fishing expeditions” zich niet voordoen; de punten i tot en met v dienen evenwel zodanig te worden uitgelegd dat een effectieve uitwisseling van inlichtingen niet wordt gedwarsboomd.

  • d. Artikel 26 van het Verdrag voorziet weliswaar niet in beperking van de mogelijke methoden voor het uitwisselen van inlichtingen, maar verplicht de Verdragsluitende Staten evenmin automatisch of spontaan inlichtingen uit te wisselen. De Verdragsluitende Staten verwachten elkaar inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bepalingen van het Verdrag.

  • e. Het is wel te verstaan dat in het geval van het uitwisselen van inlichtingen de administratieve procedures ten aanzien van de rechten van belastingbetalers voorzien in de aangezochte Verdragsluitende Staat van toepassing blijven voordat de inlichtingen aan de verzoekende Verdragsluitende Staat worden verzonden.

  • f. Het is wel te verstaan dat de tenuitvoerlegging van inkomensgerelateerde regelgeving in Nederland behoort tot de andere doeleinden bedoeld in de laatste zin van artikel 26, tweede lid.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te ’s-Gravenhage, op 26 februari 2010, in de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Franse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

J. C. DE JAGER

Voor de Zwitserse Bondsstaat,

ALDER



Convention entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu

Le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas

et

le Conseil fédéral Suisse,

Désireux de remplacer par une nouvelle convention, la Convention existant entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, et son Protocole, signés à La Haye le 12 novembre 1951, tels que complétés par le Protocole additionnel signé à La Haye le 12 novembre 1951 et modifiés par la Convention additionnelle signée à La Haye le 22 juin 1966,

Sont convenus des dispositions suivantes:

CHAPITRE I CHAMP D’APPLICATION DE LA CONVENTION

Article 1 Personnes visées

La présente Convention s’applique aux personnes qui sont des résidents d’un Etat contractant ou des deux Etats contractants.

Article 2 Impôts visés
  • 1. La présente Convention s’applique aux impôts sur le revenu perçus pour le compte d’un Etat contractant, de ses subdivisions politiques ou de ses collectivités locales, quel que soit le système de perception.

  • 2. Sont considérés comme impôts sur le revenu les impôts perçus sur le revenu total ou sur des éléments du revenu, y compris les impôts sur les gains provenant de l’aliénation de biens mobiliers ou immobiliers, les impôts sur le montant global des salaires payés par les entreprises, ainsi que les impôts sur les plus-values.

  • 3. Les impôts actuels auxquels s’applique la Convention sont notamment:

    • a) aux Pays-Bas:

      • l’impôt sur le revenu («de inkomstenbelasting»);

      • l’impôt sur les salaires («de loonbelasting»);

      • l’impôt sur les sociétés («de vennootschapsbelasting») y compris la part du Gouvernement dans les bénéfices nets tirés de l’exploitation de ressources naturelles prélevée en vertu de la Mijnbouwwet (l’Acte minier);

      • l’impôt sur les dividendes («de dividendbelasting»);

      (ci-après désignés par «impôt néerlandais»);

    • b) en Suisse:

      • les impôts fédéraux, cantonaux et communaux sur le revenu (revenu total, produit du travail, rendement de la fortune, bénéfices industriels et commerciaux, gains en capital et autres revenus);

      (ci-après désignés par «impôt suisse»).

  • 4. La Convention s’applique aussi aux impôts de nature identique ou analogue qui seraient établis après la date de signature de la Convention et qui s’ajouteraient aux impôts actuels ou qui les remplaceraient. Les autorités compétentes des Etats contractants se communiquent les modifications significatives apportées à leurs législations fiscales.

  • 5. La Convention ne s’applique pas aux impôts perçus à la source sur les gains faits dans les loteries.

CHAPITRE II DEFINITIONS

Article 3 Définitions générales
  • 1. Au sens de la présente Convention, à moins que le contexte n’exige une interprétation différente:

    • a) les expressions «un Etat contractant» et «l’autre Etat contractant» désignent selon le contexte le Royaume des Pays-Bas (les Pays-Bas) ou la Suisse;

    • b) l’expression «les Pays-Bas» désigne la partie du Royaume des Pays-Bas qui est située en Europe, y compris la mer territoriale, ainsi que toute zone située en dehors de la mer territoriale à l’intérieur de laquelle les Pays-Bas exercent leur juridiction ou leurs droits souverains conformément au droit international;

    • c) le terme «Suisse» désigne la Confédération suisse;

    • d) le terme «personne» comprend les personnes physiques, les sociétés et tous autres groupements de personnes;

    • e) le terme «société» désigne toute personne morale ou toute entité qui est considérée comme une personne morale aux fins d’imposition;

    • f) les expressions «entreprise d’un Etat contractant» et «entreprise de l’autre Etat contractant» désignent respectivement une entreprise exploitée par un résident d’un Etat contractant et une entreprise exploitée par un résident de l’autre Etat contractant;

    • g) l’expression «trafic international» désigne tout transport effectué par un navire ou un aéronef exploité par une entreprise dont le siège de direction effective est situé dans un Etat contractant, sauf lorsque le navire ou l’aéronef n’est exploité qu’entre des points situés dans l’autre Etat contractant;

    • h) l’expression «autorité compétente» désigne:

      • i) aux Pays-Bas, le Ministre des Finances ou son représentant autorisé;

      • ii) en Suisse, le Directeur de l’Administration fédérale des contributions ou son représentant autorisé.

    • i) le terme «national» désigne:

      • i) toute personne physique qui possède la nationalité d’un Etat contractant;

      • (ii) toute personne morale, société de personnes ou association constituée conformément à la législation en vigueur dans un Etat contractant.

  • 2. Pour l’application de la Convention à un moment donné par un Etat contractant, tout terme ou expression qui n’y est pas défini a, sauf si le contexte exige une interprétation différente, le sens que lui attribue, à ce moment, le droit de cet Etat concernant les impôts auxquels s’applique la Convention, le sens attribué à ce terme ou expression par le droit fiscal de cet Etat prévalant sur le sens que lui attribuent les autres branches du droit de cet Etat.

Article 4 Résident
  • 1. Au sens de la présente Convention, l’expression «résident d’un Etat contractant» désigne toute personne qui, en vertu de la législation de cet Etat, est assujettie à l’impôt dans cet Etat, en raison de son domicile, de sa résidence, de son siège de direction ou de tout autre critère de nature analogue et s’applique aussi à cet Etat ainsi qu’à toutes ses subdivisions politiques ou à ses collectivités locales. Toutefois, cette expression ne comprend pas les personnes qui ne sont assujetties à l’impôt dans cet Etat que pour les revenus de sources situées dans cet Etat.

  • 2. Lorsque, selon les dispositions du paragraphe 1, une personne physique est un résident des deux Etats contractants, sa situation est réglée de la manière suivante:

    • a) cette personne est considérée comme un résident seulement de l’Etat où elle dispose d’un foyer d’habitation permanent; si elle dispose d’un foyer d’habitation permanent dans les deux Etats, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat avec lequel ses liens personnels et économiques sont les plus étroits (centre des intérêts vitaux);

    • b) si l’Etat où cette personne a le centre de ses intérêts vitaux ne peut pas être déterminé, ou si elle ne dispose d’un foyer d’habitation permanent dans aucun des Etats, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat où elle séjourne de façon habituelle;

    • c) si cette personne séjourne de façon habituelle dans les deux Etats ou si elle ne séjourne de façon habituelle dans aucun d’eux, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat dont elle possède la nationalité;

    • d) si cette personne possède la nationalité des deux Etats ou si elle ne possède la nationalité d’aucun d’eux, les autorités compétentes des Etats contractants tranchent la question d’un commun accord.

  • 3. Lorsque, selon les dispositions du paragraphe 1, une personne autre qu’une personne physique est un résident des deux Etats contractants, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat où son siège de direction effective est situé.

Article 5 Etablissement stable
  • 1. Au sens de la présente Convention, l’expression «établissement stable» désigne une installation fixe d’affaires par l’intermédiaire de laquelle une entreprise exerce tout ou partie de son activité.

  • 2. L’expression «établissement stable» comprend notamment:

    • a) un siège de direction,

    • b) une succursale,

    • c) un bureau,

    • d) une usine,

    • e) un atelier et

    • f) une mine, un puits de pétrole ou de gaz, une carrière ou tout autre lieu d’extraction de ressources naturelles.

  • 3. Un chantier de construction ou de montage ne constitue un établissement stable que si sa durée dépasse douze mois.

  • 4. Nonobstant les dispositions précédentes du présent article, on considère qu’il n’y a pas «établissement stable» si:

    • a) il est fait usage d’installations aux seules fins de stockage, d’exposition ou de livraison de marchandises appartenant à l’entreprise;

    • b) des marchandises appartenant à l’entreprise sont entreposées aux seules fins de stockage, d’exposition ou de livraison;

    • c) des marchandises appartenant à l’entreprise sont entreposées aux seules fins de transformation par une autre entreprise;

    • d) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins d’acheter des marchandises ou de réunir des informations, pour l’entreprise;

    • e) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins d’exercer, pour l’entreprise, toute autre activité de caractère préparatoire ou auxiliaire;

    • f) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins de l’exercice cumulé d’activités mentionnées aux lettres a) à e), à condition que l’activité d’ensemble de l’installation fixe d’affaires résultant de ce cumul garde un caractère préparatoire ou auxiliaire.

  • 5. Nonobstant les dispositions des paragraphes 1 et 2, lorsqu’une personne – autre qu’un agent jouissant d’un statut indépendant auquel s’applique le paragraphe 6 – agit pour le compte d’une entreprise et dispose dans un Etat contractant de pouvoirs qu’elle y exerce habituellement lui permettant de conclure des contrats au nom de l’entreprise, cette entreprise est considérée comme ayant un établissement stable dans cet Etat pour toutes les activités que cette personne exerce pour l’entreprise, à moins que les activités de cette personne ne soient limitées à celles qui sont mentionnées au paragraphe 4 et qui, si elles étaient exercées par l’intermédiaire d’une installation fixe d’affaires, ne permettraient pas de considérer cette installation comme un établissement stable selon les dispositions de ce paragraphe.

  • 6. Une entreprise n’est pas considérée comme ayant un établissement stable dans un Etat contractant du seul fait qu’elle y exerce son activité par l’entremise d’un courtier, d’un commissionnaire général ou de tout autre agent jouissant d’un statut indépendant, à condition que ces personnes agissent dans le cadre ordinaire de leur activité.

  • 7. Le fait qu’une société qui est un résident d’un Etat contractant contrôle ou est contrôlée par une société qui est un résident de l’autre Etat contractant ou qui y exerce son activité (que ce soit par l’intermédiaire d’un établissement stable ou non) ne suffit pas, en lui-même, à faire de l’une quelconque de ces sociétés un établissement stable de l’autre.

CHAPITRE III IMPOSITION DES REVENUS

Article 6 Revenus immobiliers
  • 1. Les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire de biens immobiliers (y compris les revenus des exploitations agricoles ou forestières) situés dans l’autre Etat contractant, sont imposables dans cet autre Etat.

  • 2. L’expression „biens immobiliers” a le sens que lui attribue le droit de l’Etat contractant où les biens considérés sont situés. L’expression comprend en tous cas les accessoires, le cheptel mort ou vif des exploitations agricoles et forestières, les droits auxquels s’appliquent les dispositions du droit privé concernant la propriété foncière, l’usufruit des biens immobiliers et les droits à des paiements variables ou fixes pour l’exploitation ou la concession de l’exploitation de gisements minéraux, sources et autres ressources naturelles; les navires, bateaux et aéronefs ne sont pas considérés comme des biens immobiliers.

  • 3. Les dispositions du paragraphe 1 s’appliquent aux revenus provenant de l’exploitation directe, de la location ou de l’affermage, ainsi que de toute autre forme d’exploitation de biens immobiliers.

  • 4. Les dispositions des paragraphes 1 et 3 s’appliquent également aux revenus provenant des biens immobiliers d’une entreprise ainsi qu’aux revenus des biens immobiliers servant à l’exercice d’une profession indépendante.

Article 7 Bénéfices des entreprises
  • 1. Les bénéfices d’une entreprise d’un Etat contractant ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que l’entreprise n’exerce son activité dans l’autre Etat contractant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé. Si l’entreprise exerce son activité d’une telle façon, les bénéfices de l’entreprise sont imposables dans l’autre Etat mais uniquement dans la mesure où ils sont imputables à cet établissement stable.

  • 2. Sous réserve des dispositions du paragraphe 3, lorsqu’une entreprise d’un Etat contractant exerce son activité dans l’autre Etat contractant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, il est imputé, dans chaque Etat contractant, à cet établissement stable les bénéfices qu’il aurait pu réaliser s’il avait constitué une entreprise distincte exerçant des activités identiques ou analogues dans des conditions identiques ou analogues et traitant en toute indépendance avec l’entreprise dont il constitue un établissement stable.

  • 3. Pour déterminer les bénéfices d’un établissement stable, sont admises en déduction les dépenses exposées aux fins poursuivies par cet établissement stable, y compris les dépenses de direction et les frais généraux d’administration ainsi exposés, soit dans l’Etat où est situé cet établissement stable, soit ailleurs.

  • 4. S’il est d’usage, dans un Etat contractant, de déterminer les bénéfices imputables à un établissement stable sur la base d’une répartition des bénéfices totaux de l’entreprise entre ses diverses parties, aucune disposition du paragraphe 2 n’empêche cet Etat contractant de déterminer les bénéfices imposables selon la répartition en usage; la méthode de répartition adoptée doit cependant être telle que le résultat obtenu soit conforme aux principes contenus dans le présent article.

  • 5. Aucun bénéfice n’est imputé à un établissement stable du fait qu’il a simplement acheté des marchandises pour l’entreprise.

  • 6. Aux fins des paragraphes précédents, les bénéfices à imputer à l’établissement stable sont déterminés chaque année selon la même méthode, à moins qu’il n’existe des motifs valables et suffisants de procéder autrement.

  • 7. Lorsque les bénéfices comprennent des éléments de revenu traités séparément dans d’autres articles de la présente Convention, les dispositions de ces articles ne sont pas affectées par les dispositions du présent article.

Article 8 Navigation maritime, intérieure et aérienne
  • 1. Les bénéfices provenant de l’exploitation, en trafic international, de navires ou d’aéronefs ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.

  • 2. Les bénéfices provenant de l’exploitation de bateaux servant à la navigation intérieure ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.

  • 3. Si le siège de direction effective d’une entreprise de navigation maritime ou intérieure est à bord d’un navire ou d’un bateau, ce siège est considéré comme situé dans l’Etat contractant où se trouve le port d’attache de ce navire ou de ce bateau, ou à défaut de port d’attache, dans l’Etat contractant dont l’exploitant du navire ou du bateau est un résident.

  • 4. Les dispositions du paragraphe 1 s’appliquent aussi aux bénéfices provenant de la participation à un pool, une exploitation en commun ou un organisme international d’exploitation.

Article 9 Entreprises associées
  • 1. Lorsque

    • a) une entreprise d’un Etat contractant participe directement ou indirectement à la direction, au contrôle ou au capital d’une entreprise de l’autre Etat contractant, ou que

    • b) les mêmes personnes participent directement ou indirectement à la direction, au contrôle ou au capital d’une entreprise d’un Etat contractant et d’une entreprise de l’autre Etat contractant,

    et que, dans l’un et l’autre cas, les deux entreprises sont, dans leurs relations commerciales ou financières, liées par des conditions convenues ou imposées, qui diffèrent de celles qui seraient convenues entre des entreprises indépendantes, les bénéfices qui, sans ces conditions, auraient été réalisés par l’une des entreprises mais n’ont pu l’être en fait à cause de ces conditions, peuvent être inclus dans les bénéfices de cette entreprise et imposés en conséquence. Toutefois, il est entendu que le fait que des entreprises associées aient conclu des accords, tels que des accords de répartition des coûts ou des accords généraux de services, en vue de, ou basés sur, l’attribution de dépenses de direction, de dépenses d’administration générale, de dépenses techniques et commerciales, de dépenses de recherche et développement et d’autres dépenses similaires, ne constitue pas en soi une condition visée par la phrase précédente.

  • 2. Lorsqu’un Etat contractant inclut dans les bénéfices d’une entreprise de cet Etat – et impose en conséquence – des bénéfices sur lesquels une entreprise de l’autre Etat contractant a été imposée dans cet autre Etat et que l’autre Etat contractant admet que les bénéfices ainsi inclus sont des bénéfices qui auraient été réalisés par cette entreprise du premier Etat mentionné si les conditions convenues entre les deux entreprises avaient été celles qui auraient été convenues entre des entreprises indépendantes, alors cet autre Etat procède à un ajustement approprié du montant de l’impôt qui y a été perçu sur ces bénéfices. Pour déterminer cet ajustement, il est tenu compte des autres dispositions de la présente Convention et, si c’est nécessaire, les autorités compétentes des Etats contractants se consultent.

Article 10 Dividendes
  • 1. Les dividendes payés par une société qui est un résident d’un Etat contractant à un résident de l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat.

  • 2. Toutefois, ces dividendes sont aussi imposables dans l’Etat contractant dont la société qui paie les dividendes est un résident, et selon la législation de cet Etat, mais si le bénéficiaire effectif des dividendes est un résident de l’autre Etat contractant, l’impôt ainsi établi ne peut excéder 15 pour cent du montant brut des dividendes.

  • 3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, l’Etat contractant dont la société est un résident ne prélève pas d’impôts sur les dividendes payés par cette société si:

    • a) le bénéficiaire effectif des dividendes est une société qui est un résident de l’autre Etat contractant et qui détient directement au moins 10 pour cent du capital de la société qui paie les dividendes; ou

    • b) le bénéficiaire effectif des dividendes est un fonds de pension; ou

    • c) en ce qui concerne la Suisse, le bénéficiaire effectif des dividendes est une institution d’assurances sociales.

  • 4. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent d’un commun accord les modalités d’application des paragraphes 2 et 3.

  • 5. Les dispositions des paragraphes 2 et 3 n’affectent pas l’imposition de la société au titre des bénéfices qui servent au paiement des dividendes.

  • 6. Le terme «dividendes» employé dans le présent article désigne les revenus provenant d’actions, actions ou bons de jouissance, parts de mine, parts de fondateur ou autres parts bénéficiaires à l’exception des créances, ainsi que les revenus d’autres parts sociales soumis au même régime fiscal que les revenus d’actions par la législation de l’Etat dont la société distributrice est un résident.

  • 7. Les dispositions des paragraphes 1, 2, 3 et 9 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des dividendes, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant dont la société qui paie les dividendes est un résident, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que la participation génératrice des dividendes s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.

  • 8. Lorsqu’une société qui est un résident d’un Etat contractant tire des bénéfices ou des revenus de l’autre Etat contractant, cet autre Etat ne peut percevoir aucun impôt sur les dividendes payés par la société, sauf dans la mesure où ces dividendes sont payés à un résident de cet autre Etat ou dans la mesure où la participation génératrice des dividendes se rattache effectivement à un établissement stable ou à une base fixe situés dans cet autre Etat, ni prélever aucun impôt, au titre de l’imposition des bénéfices non distribués, sur les bénéfices non distribués de la société, même si les dividendes payés ou les bénéfices non distribués consistent en tout ou en partie en bénéfices ou revenus provenant de cet autre Etat.

  • 9. Les paragraphes 1, 2 et 8 ne limitent pas les Pays-Bas en ce qui concerne l’application à une personne physique de leur propre législation fiscale relative à «la taxation conservatoire» («conserverende aan slag») effectuée, avant que cette personne physique ait cessé d’être un résident des Pays-Bas, s’agissant d’une participation substantielle dans une société. La phrase précédente ne s’applique que dans le cas où la taxation ou une partie de la taxation est encore pendante.

Article 11 Intérêts
  • 1. Les intérêts provenant d’un Etat contractant et dont le bénéficiaire effectif est un résident de l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans cet autre Etat.

  • 2. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent d’un commun accord les modalités d’application du paragraphe 1.

  • 3. Le terme «intérêts» employé dans le présent article désigne les revenus des créances de toute nature, assorties ou non de garanties hypothécaires ou d’une clause de participation aux bénéfices du débiteur, et notamment les revenus des fonds publics et des obligations d’emprunts, y compris les primes et lots attachés à ces titres. Les pénalisations pour paiement tardif ne sont pas considérées comme des intérêts au sens du présent article.

  • 4. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des intérêts, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant d’où proviennent les intérêts, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que la créance génératrice des intérêts s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.

  • 5. Lorsque, en raison de relations spéciales existant entre le débiteur et le bénéficiaire effectif ou que l’un et l’autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des intérêts, compte tenu de la créance pour laquelle ils sont payés, excède celui dont seraient convenus le débiteur et le bénéficiaire effectif en l’absence de pareilles relations, les dispositions du présent article ne s’appliquent qu’à ce dernier montant. Dans ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable selon la législation de chaque Etat contractant et compte tenu des autres dispositions de la présente Convention.

Article 12 Redevances
  • 1. Les redevances provenant d’un Etat contractant et dont le bénéficiaire effectif est un résident de l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans cet autre Etat.

  • 2. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent d’un commun accord les modalités d’application du paragraphe 1.

  • 3. Le terme «redevances» employé dans le présent article désigne les rémunérations de toute nature payées pour l’usage ou la concession de l’usage d’un droit d’auteur sur une œuvre littéraire, artistique ou scientifique, y compris les films cinématographiques, d’un brevet, d’une marque de fabrique ou de commerce, d’un dessin ou d’un modèle, d’un plan, d’une formule ou d’un procédé secrets et pour des informations ayant trait à une expérience acquise dans le domaine industriel, commercial ou scientifique.

  • 4. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des redevances, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant d’où proviennent les redevances, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que le droit ou le bien générateur des redevances s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.

  • 5. Lorsque, en raison de relations spéciales existant entre le débiteur et le bénéficiaire effectif ou que l’un et l’autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des redevances, compte tenu de la prestation pour laquelle elles sont payées, excède celui dont seraient convenus le débiteur et le bénéficiaire effectif en l’absence de pareilles relations, les dispositions du présent article ne s’appliquent qu’à ce dernier montant. Dans ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable selon la législation de chaque Etat contractant et compte tenu des autres dispositions de la présente Convention.

Article 13 Gains en capital
  • 1. Les gains qu’un résident d’un Etat contractant tire de l’aliénation de biens immobiliers visés à l’article 6, et situés dans l’autre Etat contractant, sont imposables dans cet autre Etat.

  • 2. Les gains provenant de l’aliénation de biens mobiliers qui font partie de l’actif d’un établissement stable qu’une entreprise d’un Etat contractant a dans l’autre Etat contractant, ou de biens mobiliers qui appartiennent à une base fixe dont un résident d’un Etat contractant dispose dans l’autre Etat contractant pour l’exercice d’une profession indépendante, y compris de tels gains provenant de l’aliénation de cet établissement stable (seul ou avec l’ensemble de l’entreprise) ou de cette base fixe, sont imposables dans cet autre Etat.

  • 3. Les gains provenant de l’aliénation de navires ou aéronefs exploités en trafic international, de bateaux servant à la navigation intérieure ou de biens mobiliers affectés à l’exploitation de ces navires, aéronefs ou bateaux, ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.

  • 4. Les gains qu’un résident d’un Etat contractant tire de l’aliénation d’actions – autres que des actions cotées sur un marché boursier reconnu par les Etats contractants – ou d’autres parts sociales dans une société dont les actifs sont constitués, directement ou indirectement, pour plus de 50 pour cent de biens immobiliers visés à l’article 6 sont imposables dans l’autre Etat. Les dispositions de la phrase précédente ne sont pas applicables si:

    • a) a personne qui reçoit les gains détient moins que 5 pour cent des actions ou autres parts sociales dans la société avant l’aliénation; ou

    • b) les gains proviennent d’une réorganisation, fusion, scission ou opération semblable; ou

    • c) les biens immobiliers sont utilisés par une société pour ses propres activités industrielles ou commerciales.

  • 5. Les gains provenant de l’aliénation de tous biens autres que ceux visés aux paragraphes 1, 2, 3 et 4 ne sont imposables que dans l’Etat contractant dont le cédant est un résident.

  • 6. Le paragraphe 5 ne limite pas les Pays-Bas en ce qui concerne l’application à une personne physique de leur propre législation fiscale relative à «la taxation conservatoire» («conserverende aanslag») effectuée, avant que cette personne physique ait cessé d’être un résident des Pays-Bas, s’agissant d’une participation substantielle dans une société. La phrase précédente ne s’applique que dans le cas où la taxation ou une partie de la taxation est encore pendante.

Article 14 Professions indépendantes
  • 1. Les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire d’une profession libérale ou d’autres activités de caractère indépendant ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que ce résident ne dispose de façon habituelle dans l’autre Etat contractant d’une base fixe pour l’exercice de ses activités. S’il dispose d’une telle base fixe, les revenus sont imposables dans l’autre Etat mais uniquement dans la mesure où ils sont imputables à cette base fixe.

  • 2. L’expression «profession libérale» comprend notamment les activités indépendantes d’ordre scientifique, littéraire, artistique, éducatif ou pédagogique, ainsi que les activités indépendantes des médecins, avocats, ingénieurs, architectes, dentistes et comptables.

Article 15 Professions dépendantes
  • 1. Sous réserve des dispositions des articles 16, 18 et 19, les salaires, traitements et autres rémunérations similaires qu’un résident d’un Etat contractant reçoit au titre d’un emploi salarié ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que l’emploi ne soit exercé dans l’autre Etat contractant. Si l’emploi y est exercé, les rémunérations reçues à ce titre sont imposables dans cet autre Etat.

  • 2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, les rémunérations qu’un résident d’un Etat contractant reçoit au titre d’un emploi salarié exercé dans l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans le premier Etat si:

    • a) le bénéficiaire séjourne dans l’autre Etat pendant une période ou des périodes n’excédant pas au total 183 jours au cours de l’année fiscale considérée, et

    • b) les rémunérations sont payées par un employeur ou pour le compte d’un employeur qui n’est pas un résident de l’autre Etat, et

    • c) la charge des rémunérations n’est pas supportée par un établissement stable ou une base fixe que l’employeur a dans l’autre Etat.

  • 3. Nonobstant les dispositions précédentes du présent article, les rémunérations reçues au titre d’un emploi salarié exercé à bord d’un navire ou d’un aéronef exploité en trafic international, ou à bord d’un bateau servant à la navigation intérieure, sont imposables dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.

Article 16 Tantièmes
  • 1. Les tantièmes, jetons de présence, indemnités fixes et autres allocations reçus en qualité de membre du conseil d’administration ou de surveillance d’une société qui est un résident de Suisse, sont imposables en Suisse.

  • 2. Les tantièmes, jetons de présence, indemnités fixes et autres allocations reçus en qualité de «bestuurders» ou «commissarissen» d’une société qui est un résident des Pays-Bas, sont imposables aux Pays-Bas.

  • 3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, les traitements et salaires payés par une société qui est un résident des Pays-Bas à ses «bestuurders» résidents de Suisse sont imposables par moitié aux Pays-Bas et en Suisse. Toutefois, les traitements et salaires reçus par les «be stuurders» en raison de l’exercice de telles activités dans un établissement stable situé en Suisse d’une société qui est un résident des Pays-Bas et qui sont supportés par cet établissement stable sont imposables en Suisse.

  • 4. Les rémunérations en raison de services que les personnes désignées aux paragraphes 1 et 2 reçoivent effectivement à un autre titre sont imposables conformément aux articles 14 ou 15.

  • 5. Aux fins du paragraphe 2 du présent article, les termes «bestuurders» et «commissarissen» désignent respectivement les personnes qui sont chargées de la direction générale de la société ainsi que les personnes qui sont chargées de la surveillance de celle-ci.

Article 17 Artistes et sportifs
  • 1. Nonobstant les dispositions des articles 14 et 15, les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire de ses activités personnelles exercées dans l’autre Etat contractant en tant qu’artiste du spectacle, tel qu’un artiste de théâtre, de cinéma, de la radio ou de la télévision, ou qu’un musicien, ou en tant que sportif, sont imposables dans cet autre Etat.

  • 2. Lorsque les revenus d’activités qu’un artiste du spectacle ou un sportif exerce personnellement et en cette qualité sont attribués non pas à l’artiste ou au sportif lui-même mais à une autre personne, ces revenus sont imposables, nonobstant les dispositions des articles 7, 14 et 15, dans l’Etat contractant où les activités de l’artiste ou du sportif sont exercées. Les dispositions du présent paragraphe ne s’appliquent pas s’il est établi que ni l’artiste du spectacle ou le sportif, ni des personnes qui lui sont associées (qu’elles soient des résidents ou non de cet Etat), ne participent directement ou indirectement aux recettes ou bénéfices de cette personne de quelque manière que ce soit, y compris en recevant des rémunérations différées, des bonus, des honoraires, des dividendes, des distributions de sociétés de personnes ou d’autres distributions.

  • 3. Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne sont pas applicables aux revenus tirés par un résident d’un Etat contractant d’activités exercées dans l’autre Etat contractant si la visite dans cet Etat est entièrement ou principalement financée par des fonds publics d’un ou des deux Etats contractants ou de leurs subdivisions politiques ou collectivités locales ou bien si la visite est réalisée dans le cadre d’un accord culturel entre les Gouvernements des Etats contractants. Dans ce cas, le revenu n’est imposable que dans l’Etat contractant dont l’artiste du spectacle ou le sportif est un résident.

Article 18 Pensions, rentes et allocations de sécurité sociale
  • 1. Les pensions et autres rémunérations similaires, ainsi que les rentes, payées à un résident d’un Etat contractant, ne sont imposables que dans cet Etat. Les pensions et autres paiements versés, au titre des dispositions relatives au système de sécurité sociale d’un Etat contractant, à un résident de l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans cet autre Etat. Les rentes provenant des Pays-Bas payées à des résidents de Suisse sont traitées comme des paiements de pensions aux fins de l’imposition suisse sur le revenu.

  • 2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, une pension ou autre rémunération similaire, une rente, ou toute pension et autre paiement versés au titre des dispositions relatives au système de sécurité sociale d’un Etat contractant, sont imposables dans l’Etat contractant d’où ils proviennent, conformément à la législation de cet Etat:

    • a) dans la mesure où le droit à cette pension ou autre rémunération similaire ou rente est exempté d’impôt dans l’Etat contractant d’où il provient, ou que les cotisations relatives à cette pension ou autre rémunération similaire ou rente versées à un régime de retraites ou à une société d’assurance, ont été déduites par le passé lors de la détermination du revenu imposable dans cet Etat ou ont été prises en compte pour l’octroi d’un autre allègement fiscal dans cet Etat; et

    • b) dans la mesure où cette pension ou autre rémunération similaire ou rente ou autre paiement ou pension versé au titre des dispositions relatives au système de sécurité sociale d’un Etat contractant n’est pas imposé, dans l’Etat contractant dont le bénéficiaire est un résident, au taux généralement applicable aux revenus du travail aux Pays-Bas et au taux généralement applicable en Suisse en matière d’impôt sur le revenu, ou que moins que 90 pour cent du montant brut de la pension ou autre rémunération similaire ou rente ou paiement est imposé; et

    • c) si le montant brut total des pensions, autres rémunérations similaires, rentes et autres paiements et pensions versés au titre des dispositions relatives au système de sécurité sociale d’un Etat contractant qui est imposable, conformément aux lettres a) et b), dans l’Etat contractant d’où proviennent ces éléments de revenu, excède dans une année civile la somme de 20 000 euros.

  • 3. Nonobstant les dispositions des paragraphes 1 et 2, lorsque la pension concernée ou une autre rémunération similaire n’a pas un caractère périodique, qu’elle est versée dans l’autre Etat contractant et qu’elle est payée avant la date à laquelle cette pension devrait prendre cours, ou si une prestation en capital est effectuée à la place du droit à une rente avant la date à laquelle cette rente devrait prendre cours, le paiement ou la prestation en capital en question sont aussi imposables dans l’Etat contractant d’où ils proviennent.

  • 4. Une pension ou autre rémunération similaire ou rente est considérée comme provenant d’un Etat contractant dans la mesure où les cotisations ou paiements relatifs à cette pension ou autre rémunération similaire ou rente, ou les droits reçus à ce titre, sont pris en compte pour un allègement fiscal dans cet Etat. Le passage d’une pension provenant d’un fonds de pension ou d’une société d’assurance d’un Etat contractant à un fonds de pension ou une société d’assurance dans un autre Etat ne limite en aucune manière le droit d’imposition du premier Etat mentionné dans le présent article.

  • 5. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent d’un commun accord les modalités d’application du paragraphe 2. Elles déterminent en même temps les données à fournir par un résident d’un Etat contractant aux fins d’une application correcte de la Convention dans l’autre Etat contractant, notamment en vue d’établir si les conditions définies aux lettres a), b) et c) du paragraphe 2 sont remplies.

  • 6. Le terme «rente» désigne une somme prédéterminée, payable périodiquement à échéances fixes, la vie durant ou pendant un laps de temps déterminé ou déterminable, en vertu d’un engagement d’effectuer les paiements en échange d’une pleine et adéquate contre-valeur en argent ou son équivalent, à condition que le droit ou la cotisation associée à la rente ait été prise en considération pour un allégement fiscal dans l’Etat contractant d’où provient la rente.

Article 19 Fonctions publiques
  • 1.

    • a) Sous réserve de l’article 18, les salaires, traitements et autres rémunérations similaires payés par un Etat contractant ou l’une de ses subdivisions politiques ou collectivités locales à une personne physique, au titre de services rendus à cet Etat ou à cette subdivision ou collectivité, sont imposables dans cet Etat.

    • b) Toutefois, ces salaires, traitements et autres rémunérations similaires ne sont imposables que dans l’autre Etat contractant si les services sont rendus dans cet Etat et si la personne physique est un résident de cet Etat qui:

      • (i) possède la nationalité de cet Etat, ou

      • (ii) n’est pas devenu un résident de cet Etat à seule fin de rendre les services.

  • 2. Les dispositions des articles 15, 16 et 17 s’appliquent aux salaires, traitements et autres rémunérations similaires payés au titre de services rendus dans le cadre d’une activité industrielle ou commerciale exercée par un Etat contractant ou l’une de ses subdivisions politiques ou collectivités locales.

Article 20 Etudiants

Les sommes qu’un étudiant ou un stagiaire qui est, ou qui était immédiatement avant de se rendre dans un Etat contractant, un résident de l’autre Etat contractant et qui séjourne dans le premier Etat à seule fin d’y poursuivre ses études ou sa formation, reçoit pour couvrir ses frais d’entretien, d’études ou de formation ne sont pas imposables dans cet Etat, à condition qu’elles proviennent de sources situées en dehors de cet Etat.

Article 21 Autres revenus
  • 1. Les éléments du revenu d’un résident d’un Etat contractant, d’où qu’ils proviennent, qui ne sont pas traités dans les articles précédents de la présente Convention ne sont imposables que dans cet Etat.

  • 2. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas aux revenus autres que les revenus provenant de biens immobiliers tels qu’ils sont définis au paragraphe 2 de l’article 6, lorsque le bénéficiaire de tels revenus, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que le droit ou le bien générateur des revenus s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.

CHAPITRE IV ELIMINATION DES DOUBLES IMPOSITIONS

Article 22 Elimination des doubles impositions
  • 1. Les Pays-Bas peuvent, lors de l’imposition de leurs résidents, inclure dans la base imposable pour le calcul du montant de l’impôt, les éléments du revenu qui, conformément aux dispositions de la présente Convention, sont imposables en Suisse.

  • 2. Toutefois, lorsqu’un résident des Pays-Bas reçoit des éléments de revenu qui sont imposables en Suisse conformément aux paragraphes 1, 3 et 4 de l’article 6, au paragraphe 1 de l’article 7, au paragraphe 7 de l’article 10, au paragraphe 4 de l’article 11, au paragraphe 4 de l’article 12, aux paragraphes 1, 2 et 4 de l’article 13, au paragraphe 1 de l’article 14, aux paragraphes 1 et 3 de l’article 15, au paragraphe 2 de l’article 18, au paragraphe 1 (lettre a) de l’article 19 et au paragraphe 2 de l’article 21 de la présente Convention, et qui sont compris dans la base imposable visée au paragraphe 1, les Pays-Bas exemptent ces éléments de revenu en accordant une réduction de leur impôt. Cette réduction est calculée conformément aux dispositions de la législation néerlandaise visant à éviter la double imposition. A cette fin, les éléments de revenu précités sont censés être compris dans les éléments de revenu qui sont exemptés d’impôt néerlandais en vertu de ces dispositions.

  • 3. Les Pays-Bas accordent en outre, sur l’impôt néerlandais ainsi calculé, une déduction pour les éléments de revenu qui sont imposables en Suisse conformément au paragraphe 2 de l’article 10, au paragraphe 1 de l’article 16, aux paragraphes 1 et 2 de l’article 17 et au paragraphe 3 de l’article 18 de la présente Convention, dans la mesure où ces éléments de revenus sont compris dans la base imposable visée au paragraphe 1. Le montant de cette déduction est égal à l’impôt payé en Suisse sur ces éléments de revenu, mais ne peut en aucun cas, si les dispositions de la législation néerlandaise en vue d’éviter la double imposition le prévoient ainsi, excéder le montant de la déduction qui serait accordée si les éléments de revenus inclus ainsi étaient les seuls éléments de revenus exemptés de l’impôt néerlandais conformément aux dispositions de la législation néerlandaise en vue d’éviter la double imposition.

    Le présent paragraphe ne limite pas les allègements actuels ou futurs accordés par les dispositions de la législation néerlandaise en vue d’éviter la double imposition mais seulement dans la mesure où le calcul du montant de la déduction de l’impôt néerlandais est concerné par l’addition de revenus provenant de plus qu’un seul pays ainsi que par le report sur les années suivantes de l’impôt payé en Suisse sur les éléments de revenus en question.

  • 4. Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, les Pays-Bas accordent, au titre de l’impôt payé en Suisse sur les éléments de revenu qui sont imposables en Suisse conformément au paragraphe 1 de l’article 7, au paragraphe 7 de l’article 10, au paragraphe 4 de l’article 11, au paragraphe 4 de l’article 12 et au paragraphe 2 de l’article 21 de la présente Convention et dans la mesure où ces éléments de revenu sont compris dans la base imposable visée au paragraphe 1, une déduction sur l’impôt néerlandais, si et dans la mesure où les Pays-Bas, en vertu de la législation néerlandaise visant à éviter la double imposition, accordent une déduction sur l’impôt néerlandais au titre de l’impôt perçu dans un autre pays sur ces éléments de revenu. Pour le calcul de cette déduction, les dispositions du paragraphe 3 du présent article s’appliquent mutatis mutandis.

  • 5. En ce qui concerne la Suisse, la double imposition est évitée de la manière suivante:

    • a) Lorsqu’un résident de Suisse reçoit des revenus qui, conformément aux dispositions de la présente Convention, sont imposables aux Pays-Bas, la Suisse exempte de l’impôt ces revenus, sous réserve des dispositions de la lettre b), mais peut, pour calculer le montant de l’impôt sur le reste des revenus de ce résident, appliquer le même taux que si les revenus en question n’avaient pas été exemptés. Toutefois, cette exemption ne s’applique aux gains et revenus visés au paragraphe 4 de l’article 13 et aux paragraphes 1 et 2 de l’article 17 qu’après justification de l’imposition de ces gains aux Pays-Bas.

    • b) Lorsqu’un résident de Suisse reçoit des dividendes ou des paiements de pension non périodiques qui, conformément aux dispositions de l’article 10 ou de l’article 18, paragraphe 3 sont imposables aux Pays-Bas, la Suisse accorde un dégrèvement à ce résident à sa demande. Ce dégrèvement consiste:

      • i) en l’imputation de l’impôt payé aux Pays-Bas conformément aux dispositions de l’article 10 ou de l’article 18, paragraphe 3 sur l’impôt qui frappe les revenus de ce résident; la somme ainsi imputée ne peut toutefois excéder la fraction de l’impôt suisse, calculé avant l’imputation, correspondant aux revenus imposables aux Pays-Bas, ou

      • ii) en une réduction forfaitaire de l’impôt suisse, ou

      • iii) en une exemption partielle des dividendes ou des paiements de pension non périodiques en question de l’impôt suisse, mais au moins en une déduction de l’impôt payé aux Pays-Bas du montant brut des dividendes ou des paiements de pension non périodiques.

    La Suisse déterminera le genre de dégrèvement et réglera la procédure selon les prescriptions suisses concernant l’exécution des conventions internationales conclues par la Confédération en vue d’éviter les doubles impositions.

CHAPITRE V DISPOSITIONS SPÉCIALES

Article 23 Activités sur le plateau continental
  • 1. Les dispositions du présent article s’appliquent nonobstant toute autre disposition de la présente Convention. Toutefois, le présent article ne s’applique pas lorsque les activités exercées sur le plateau continental par une personne constituent pour cette personne un établissement stable selon les dispositions de l’article 5 ou une base fixe selon les dispositions de l’article 14.

  • 2. Dans le présent article, l’expression «activités sur le plateau continental» désigne les activités exercées en mer qui ont trait à la prospection ou à l’exploitation du lit de la mer, de son sous-sol et de leurs ressources naturelles situés aux Pays-Bas, conformément au droit international.

  • 3. Une entreprise de Suisse qui exerce des activités sur le plateau continental aux Pays-Bas est, sous réserve du paragraphe 4 du présent article, considérée en ce qui concerne ces activités, comme exerçant une activité industrielle ou commerciale aux Pays-Bas par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, à moins que ces activités sur le plateau continental ne soient exercées aux Pays-Bas pendant une période ou des périodes n’excédant pas au total 30 jours durant toute période de douze mois.

    Pour l’application du présent paragraphe:

    • a) lorsqu’une société exerce des activités sur le plateau continental aux Pays-Bas et qu’elle est associée à une autre entreprise, laquelle autre entreprise poursuit dans le cadre du même projet les mêmes activités sur le plateau continental que celles qui sont ou qui étaient exercées par la première société mentionnée, et que la durée cumulée des activités précitées exercées par les deux sociétés excède une période de 30 jours, chaque société est considérée comme exerçant ses activités pendant une période excédant 30 jours durant toute période de douze mois;

    • b) une entreprise est considérée comme associée à une autre entreprise si une des entreprises détient directement ou indirectement au moins un tiers du capital de l’autre entreprise ou si une personne détient directement ou indirectement au moins un tiers du capital de chacune des entreprises.

  • 4. Toutefois, on considère, pour l’application du paragraphe 3 du présent article, que l’expression «activités sur le plateau continental» ne comprend pas:

    • a) une, ou une combinaison, des activités visées par le paragraphe 4 de l’article 5;

    • b) les activités de remorquage ou de mouillage effectuées par des navires principalement conçus à cette fin, ainsi que les autres activités effectuées par ces navires;

    • c) le transport, en trafic international, d’avitaillement ou de personnel par des navires, des bateaux ou des aéronefs.

  • 5. Un résident de Suisse qui, dans le cadre d’une profession libérale ou d’autres activités de caractère indépendant, exerce des activités sur le plateau continental aux Pays-Bas est considéré comme exerçant ces activités au moyen d’une base fixe située aux Pays-Bas si ces activités sur le plateau continental sont exercées pendant une période ininterrompue d’au moins 30 jours durant toute période de douze mois.

  • 6. Nonobstant la seconde phrase du paragraphe 1 du présent article, les salaires, traitements et autres rémunérations similaires qu’un résident de Suisse reçoit au titre d’un emploi salarié se rapportant à des activités sur le plateau continental exercées par l’intermédiaire d’un établissement stable ou d’une base fixe situés aux Pays-Bas sont imposables aux Pays-Bas dans la mesure où l’emploi est exercé sur leur plateau continental et supporté par cet établissement stable ou cette base fixe.

Article 24 Non-discrimination
  • 1. Les nationaux d’un Etat contractant ne sont soumis dans l’autre Etat contractant à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celles auxquelles sont ou pourront être assujettis les nationaux de cet autre Etat qui se trouvent dans la même situation, notamment au regard de la résidence. La présente disposition s’applique aussi, nonobstant les dispositions de l’article 1, aux personnes qui ne sont pas des résidents d’un Etat contractant ou des deux Etats contractants.

  • 2. L’imposition d’un établissement stable qu’une entreprise d’un Etat contractant a dans l’autre Etat contractant n’est pas établie dans cet autre Etat d’une façon moins favorable que l’imposition des entreprises de cet autre Etat qui exercent la même activité.

  • 3. A moins que les dispositions du paragraphe 1 de l’article 9, du paragraphe 5 de l’article 11 ou du paragraphe 5 de l’article 12 ne soient applicables, les intérêts, redevances et autres dépenses payés par une entreprise d’un Etat contractant à un résident de l’autre Etat contractant sont déductibles, pour la détermination des bénéfices imposables de cette entreprise, dans les mêmes conditions que s’ils avaient été payés à un résident du premier Etat.

  • 4. Les entreprises d’un Etat contractant, dont le capital est en totalité ou en partie, directement ou indirectement, détenu ou contrôlé par un ou plusieurs résidents de l’autre Etat contractant, ne sont soumises dans le premier Etat à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celles auxquelles sont ou pourront être assujetties les autres entreprises similaires du premier Etat.

  • 5. Le présent article ne peut être interprété comme obligeant un Etat contractant à accorder aux résidents de l’autre Etat contractant les déductions personnelles, abattements et réductions d’impôt en fonction de la situation familiale ou des charges de famille qu’il accorde à ses propres résidents.

  • 6. Les cotisations payées par ou pour le compte d’une personne physique, exerçant une activité dépendante ou indépendante dans un Etat contractant («Etat d’accueil»), au titre d’un régime de retraites reconnu fiscalement dans l’autre Etat contractant («Etat d’origine») sont aux fins de:

    • (a) la détermination de l’impôt dû par cette personne physique dans l’Etat d’accueil; et de

    • (b) la détermination des bénéfices de son employeur qui sont imposables dans l’Etat d’accueil;

    traitées dans cet Etat de la même manière et soumises aux mêmes conditions et restrictions que les cotisations faites à un régime de retraites reconnu fiscalement dans l’Etat d’accueil, dans la mesure où elles ne sont pas traitées ainsi par l’Etat d’origine.

    Le précédent sous-paragraphe ne s’applique que si les conditions suivantes sont remplies:

    • (a) la personne physique est assujettie à la législation de l’Etat d’origine conformément à l’Accord sur la libre circulation des personnes signé le 21 juin 1999 entre la Confédération suisse, d’une part, et la Communauté européenne et ses Etats membres, d’autre part; et

    • (b) la personne physique n’était pas un résident de l’Etat d’accueil, et participait au régime de retraites (ou à un autre régime de retraites similaire qui a remplacé le premier régime de retraite mentionné), immédiatement avant le début de l’exercice de son activité dépendante ou indépendante dans l’Etat d’accueil; et

    • (c) le régime de retraites est reconnu par l’autorité compétente de l’Etat d’accueil comme correspondant généralement à un régime de retraites reconnu fiscalement comme tel par cet Etat.

    Aux fins de ce paragraphe:

    • (a) l’expression «régime de retraites» désigne un plan auquel participe la personne physique en vue de s’assurer des paiements de retraites au titre de l’activité dépendante ou indépendante visée par le présent paragraphe;

    • (b) un régime de retraites est reconnu fiscalement dans un Etat contractant si les cotisations à ce régime peuvent bénéficier des allégements fiscaux dans cet Etat et si les paiements versés au régime par l’employeur de la personne physique ne sont pas considérés dans cet Etat comme étant un revenu imposable de cette personne physique.

  • 7. Les dispositions du présent article s’appliquent, nonobstant les dispositions de l’article 2, aux impôts de toute nature ou dénomination.

Article 25 Procédure amiable
  • 1. Lorsqu’une personne estime que les mesures prises par un Etat contractant ou par les deux Etats contractants entraînent ou entraîneront pour elle une imposition non conforme aux dispositions de la présente Convention, elle peut, indépendamment des recours prévus par le droit interne de ces Etats, soumettre son cas à l’autorité compétente de l’Etat contractant dont elle est un résident ou, si son cas relève du paragraphe 1 de l’article 24, à celle de l’Etat contractant dont elle possède la nationalité. Le cas doit être soumis dans les trois ans qui suivent la première notification de la mesure qui entraîne une imposition non conforme aux dispositions de la Convention.

  • 2. L’autorité compétente s’efforce, si la réclamation lui paraît fondée et si elle n’est pas elle-même en mesure d’y apporter une solution satisfaisante, de résoudre le cas par voie d’accord amiable avec l’autorité compétente de l’autre Etat contractant, en vue d’éviter une imposition non conforme à la Convention. L’accord est appliqué quels que soient les délais prévus par le droit interne des Etats contractants.

  • 3. Les autorités compétentes des Etats contractants s’efforcent, par voie d’accord amiable, de résoudre les difficultés ou de dissiper les doutes auxquels peuvent donner lieu l’interprétation ou l’application de la Convention. Elles peuvent aussi se concerter en vue d’éliminer la double imposition dans les cas non prévus par la Convention.

  • 4. Les autorités compétentes des Etats contractants peuvent communiquer directement entre elles en vue de parvenir à un accord comme il est indiqué aux paragraphes précédents.

  • 5. Lorsque:

    • a) en vertu de paragraphe 1, une personne a soumis un cas à l’autorité compétente d’un Etat contractant en se fondant sur le fait que les mesures prises par un Etat contractant ou par les deux Etats contractants ont entraîné pour cette personne une imposition non conforme aux dispositions de cette Convention, et que

    • b) les autorités compétentes ne parviennent pas à un accord permettant de résoudre ce cas en vertu du paragraphe 2 dans un délai de trois ans à compter de la présentation du cas à l’autorité compétente de l’autre Etat contractant,

    les questions non résolues soulevées par ce cas doivent être soumises à arbitrage si la personne en fait la demande. Ces questions non résolues ne doivent toutefois pas être soumises à arbitrage si une décision sur ces questions a déjà été rendue par un tribunal judiciaire ou administratif de l’un des Etats. A moins qu’une personne directement concernée par le cas n’accepte pas l’accord amiable par lequel la décision d’arbitrage est appliquée, cette décision lie les deux Etats contractants et doit être appliquée quels que soient les délais prévus par le droit interne de ces Etats. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent par accord amiable les modalités d’application de ce paragraphe.

    Les Etats contractants peuvent communiquer à la commission d’arbitrage, établie conformément aux dispositions du présent paragraphe, les informations qui sont nécessaires à l’exécution de la procédure d’arbitrage. S’agissant des informations communiquées, les membres de la commission d’arbitrage sont soumis aux règles de confidentialité décrites au paragraphe 2 de l’article 26.

Article 26 Echange de renseignements
  • 1. Les autorités compétentes des Etats contractants échangent les renseignements vraisemblablement pertinents pour appliquer les dispositions de la présente Convention ou pour l’administration ou l’application de la législation interne relative aux impôts de toute nature ou dénomination perçus pour le compte des Etats contractants, de leurs subdivisions politiques ou de leurs collectivités locales dans la mesure où l’imposition qu’elle prévoit n’est pas contraire à la Convention. L’échange de renseignements n’est pas restreint par les articles 1 et 2.

  • 2. Les renseignements reçus en vertu du paragraphe 1 par un Etat contractant sont tenus secrets de la même manière que les renseignements obtenus en application de la législation interne de cet Etat et ne sont communiqués qu’aux personnes ou autorités (y compris les tribunaux et organes administratifs) concernées par l’établissement ou le recouvrement des impôts mentionnés au paragraphe 1, par les procédures ou poursuites concernant ces impôts, par les décisions sur les recours relatifs à ces impôts, ou par le contrôle de ce qui précède. Ces personnes ou autorités n’utilisent ces renseignements qu’à ces fins. Elles peuvent révéler ces renseignements au cours d’audiences publiques de tribunaux ou dans des jugements. Nonobstant ce qui précède, les renseignements reçus par un Etat contractant peuvent être utilisés à d’autres fins lorsque cette possibilité résulte des lois des deux Etats et lorsque l’autorité compétente de l’Etat qui fournit les renseignements autorise cette utilisation.

  • 3. Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne peuvent en aucun cas être interprétées comme imposant à un Etat contractant l’obligation:

    • a) de prendre des mesures administratives dérogeant à sa législation et à sa pratique administrative ou à celles de l’autre Etat contractant;

    • b) de fournir des renseignements qui ne pourraient être obtenus sur la base de sa législation ou dans le cadre de sa pratique administrative normale ou de celles de l’autre Etat contractant;

    • c) de fournir des renseignements qui révéleraient un secret commercial, industriel, professionnel ou un procédé commercial ou des renseignements dont la communication serait contraire à l’ordre public.

  • 4. Si des renseignements sont demandés par un Etat contractant conformément à cet article, l’autre Etat contractant utilise les pouvoirs dont il dispose pour obtenir les renseignements demandés, même s’il n’en a pas besoin à ses propres fins fiscales. L’obligation qui figure dans la phrase précédente est soumise aux limitations prévues au paragraphe 3 sauf si ces limitations sont susceptibles d’empêcher un Etat contractant de communiquer des renseignements uniquement parce que ceux-ci ne présentent pas d’intérêt pour lui dans le cadre national.

  • 5. En aucun cas les dispositions du paragraphe 3 ne peuvent être interprétées comme permettant à un Etat contractant de refuser de communiquer des renseignements uniquement parce que ceux-ci sont détenus par une banque, un autre établissement financier, un mandataire ou une personne agissant en tant qu’agent ou fiduciaire ou parce que ces renseignements se rattachent aux droits de propriété d’une personne. Aux fins de l’obtention des renseignements mentionnés dans le présent paragraphe, nonobstant le paragraphe 3 ou toute disposition contraire du droit interne, les autorités fiscales de l’Etat contractant requis disposent ainsi des pouvoirs de procédure qui leur permettent d’obtenir les renseignements visés par le présent paragraphe.

Article 27 Membres des missions diplomatiques et postes consulaires
  • 1. Les dispositions de la présente Convention ne portent pas atteinte aux privilèges fiscaux dont bénéficient les membres des missions diplomatiques ou postes consulaires en vertu soit des règles générales du droit international, soit des dispositions d’accords particuliers.

  • 2. Aux fins de la Convention, les membres des missions diplomatiques ou des postes consulaires d’un Etat contractant accrédités dans l’autre Etat contractant ou dans un Etat tiers, qui ont la nationalité de l’Etat accréditant, sont réputés être des résidents dudit Etat s’ils y sont soumis aux mêmes obligations, en matière d’impôts sur le revenu, que les résidents de cet Etat.

  • 3. La Convention ne s’applique pas aux organisations internationales, à leurs organes ou à leurs fonctionnaires, ni aux personnes qui sont membres d’une mission diplomatique ou d’un poste consulaire d’un Etat tiers, lorsqu’ils se trouvent sur le territoire d’un Etat contractant et ne sont pas traités comme des résidents de cet Etat en matière d’impôts sur le revenu.

Article 28 Extension territoriale
  • 1. La présente Convention peut être étendue, telle quelle ou avec les modifications nécessaires à toute partie du Royaume des Pays-Bas qui est située hors de l’Europe, si les parties territoriales concernées perçoivent des impôts de nature analogue à ceux auxquels s’applique la Convention. Une telle extension sera convenue entre les deux Etats contractants dans un échange de notes par voie diplomatique et prend effet à partir de la date et sous réserve des modifications et conditions (y compris les conditions de dénonciation) spécifiées dans cet échange de notes.

  • 2. A moins que les deux Etats n’en soient convenus autrement, la dénonciation de la présente Convention mettra aussi fin à l’extension de la Convention à toute partie du Royaume des Pays-Bas à laquelle elle a été prévue par le présent article.

CHAPITRE VI DISPOSITIONS FINALES

Article 29 Entrée en vigueur
  • 1. La présente Convention entre en vigueur trente jours après la date de réception de la dernière notification par laquelle les Etats contractants se sont respectivement confirmé que les formalités constitutionnelles requises dans chaque Etat ont été remplies et ses dispositions seront applicables aux années et périodes fiscales commençant le 1er janvier de l’année civile suivant celle au cours de laquelle la Convention est entrée en vigueur, ou après cette date.

  • 2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1 du présent article, l’article 26 et l’article XVI du Protocole de la Convention seront applicables à des demandes de renseignements déposées à la date de l’entrée en vigueur de cette Convention ou à une date ultérieure pour des renseignements qui se rapportent à toute période débutant le 1er mars qui suit immédiatement la date de signature de cette Convention ou à une date ultérieure.

  • 3. La Convention entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, et son Protocole, signés à La Haye le 12 novembre 1951, tels que complétés par le Protocole additionnel signé à La Haye le 12 novembre 1951 et modifiés par la Convention additionnelle signée à La Haye le 22 juin 1966, est abrogée à la date d’entrée en vigueur de la présente Convention. Toutefois, les dispositions de la première Convention mentionnée continueront de s’appliquer aux années et périodes fiscales qui ont pris fin avant la date à laquelle les dispositions de la présente Convention deviennent applicables.

Article 30 Dénonciation

La présente Convention demeurera en vigueur tant qu’elle n’aura pas été dénoncée par un Etat contractant. Chaque Etat contractant peut dénoncer la Convention par voie diplomatique avec un préavis minimum de six mois avant la fin de chaque année civile. Dans ce cas, la Convention cessera d’être applicable aux années et périodes fiscales commençant après la fin de l’année civile au cours de laquelle le préavis de dénonciation a été donné.

EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment autorisés, ont signé la présente Convention.

FAIT à La Haye, le 26 février 2010, en deux exemplaires, en langues néerlandaise, française et anglaise, chaque texte faisant également foi. En cas d’interprétation divergente entre les textes néerlandais et français le texte anglais prévaut.

Pour le Royaume des Pays-Bas:

J. C. DE JAGER

Pour la Confédération suisse:

ALDER



Protocole

Lors de la signature ce jour de la Convention en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu conclue entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse les soussignés sont convenus des dispositions suivantes qui font partie intégrante de cette Convention.

I. En général

  • 1. S’agissant d’un élément de revenu provenant d’un Etat contractant par l’intermédiaire d’une entité qui est fiscalement transparente selon la législation de l’un des Etats contractants, et qui est constituée dans l’un des Etats contractants ou dans un Etat tiers, le premier Etat accordera les avantages de la Convention par rapport à cet élément de revenu à la personne qui est un résident de l’autre Etat contractant selon la législation de cet autre Etat, dans la mesure ou cette personne est imposée sur cet élément de revenu et remplit les autres conditions prévues dans la Convention.

  • 2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, s’agissant d’un élément de revenu provenant d’un Etat contractant par l’intermédiaire d’une entité qui n’est pas considérée comme fiscalement transparente selon la législation de cet Etat et qui est constituée dans cet Etat, cet Etat contractant n’accordera pas les avantages de la Convention par rapport à cet élément de revenu.

  • 3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, s’agissant d’un élément de revenu provenant d’un Etat contractant par l’intermédiaire d’une entité qui est fiscalement transparente selon la législation de cet Etat et qui est constituée dans cet Etat ou dans un Etat tiers, cet Etat contractant accordera les avantages de la Convention par rapport à cet élément de revenu à un résident de l’autre Etat contractant, dans la mesure où cet élément de revenu aurait été exempté de l’impôt selon la législation de cet autre Etat, s’il avait été directement reçu par ce résident, et dans la mesure où ce résident remplit les autres conditions prévues dans la Convention.

II. Ad article 3, paragraphe 2 et article 25

Il est entendu que si les autorités compétentes des Etats contractants ont trouvé une solution amiable, dans le cadre de la Convention, concernant des cas où des doubles impositions ou des doubles exonérations surgiraient

  • a) suite à l’application du paragraphe 2 de l’article 3 en ce qui concerne l’interprétation d’un terme non défini par la Convention; ou

  • b) suite à des divergences de qualification (par exemple d’un élément de revenu ou d’une personne),

cette solution, après sa publication par les deux autorités compétentes, sera également contraignante pour l’application de la Convention à d’autres cas similaires d’application de la Convention tant que les autorités compétentes n’auront pas publié une décision différente.

III. Ad article 4, paragraphe 1

Il est entendu que l’expression «résident d’un Etat contractant» comprend un fond de pension reconnu et contrôlé conformément aux prescriptions d’un Etat contractant et dont les revenus sont généralement exemptés d’impôt dans cet Etat.

IV. Ad article 4

Une personne physique qui vit à bord d’un navire ou d’un bateau sans aucun domicile effectif dans l’un des Etats contractants est considérée comme un résident de l’Etat contractant dans lequel le navire ou le bateau a son port d’attache.

V. Ad articles 5, 6, 7, 13 et 23

Il est entendu, en ce qui concerne les Pays-Bas, que les droits de prospection ou d’exploitation de ressources naturelles sont considérés comme des biens immobiliers situés dans l’Etat contractant au lit de la mer – et son sous-sol – duquel ces droits s’appliquent, et que ces droits sont considérés comme des actifs d’un établissement stable dans cet Etat. En outre, il est entendu que les droits précités comprennent les droits portant sur des intérêts dans cette prospection ou exploitation, ou sur des bénéfices tirés d’actifs provenant de cette prospection ou exploitation.

VI. Ad article 5, paragraphe 3

S’agissant des entreprises qui sont un résident d’un Etat contractant et qui ont débuté leurs activités sur un chantier de construction ou de montage dans l’autre Etat contractant avant l’entrée en vigueur de la présente nouvelle Convention, la constitution ou non d’un établissement stable dans l’autre Etat est déterminée conformément aux règles de la Convention du 12 novembre 1951, complétée par le Protocole additionnel signé à La Haye le 12 novembre 1951, et modifiée par la Convention additionnelle signée à La Haye le 22 juin 1966.

VII. Ad article 7, paragraphes 1 et 2

Eu égard aux paragraphes 1 et 2 de l’article 7, il est entendu que lorsqu’une entreprise d’un Etat contractant vend des marchandises ou exerce une activité industrielle ou commerciale dans l’autre Etat contractant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, les bénéfices de cet établissement stable ne sont pas déterminés sur la base du montant total reçu par l’entreprise, mais sur la seule base de la part des revenus de l’entreprise qui est imputable à l’activité réelle de l’établissement stable pour ces ventes ou cette activité. En particulier, dans le cas de contrats d’études, de fourniture, de montage ou de construction d’équipements ou de locaux industriels, commerciaux ou scientifiques, ou de travaux publics, lorsque l’entreprise a un établissement stable, les bénéfices de cet établissement stable ne sont pas déterminés sur la base du montant total du contrat, mais sur la seule base de la part du contrat qui est effectivement exécutée par l’établissement stable dans l’Etat contractant où l’établissement stable est situé. Les bénéfices afférents à la part du contrat exécutée par le siège principal de l’entreprise ne sont imposables que dans l’Etat contractant dont l’entreprise est un résident.

VIII. Ad article 10

Il est entendu que les dispositions de l’article 10 ne s’appliquent pas si la relation entre la société qui paie les dividendes et la société qui reçoit les dividendes a été établie ou maintenue avec pour objectif principal de profiter des avantages prévus dans cet article.

IX. Ad article 10, paragraphe 3

  • 1. Il est entendu que, d’une part, sont considérées comme des sociétés qui sont des résidents des Pays-Bas et qui peuvent bénéficier des avantages prévus au paragraphe 3 de l’article 10, les contribuables qui sont des résidents au sens de la loi néerlandaise d’impôt de 1969 sur les bénéfices de sociétés («Wet op de vennootschapsbelasting 1969»), telle qu’elle peut être modifiée ou remplacée. D’autre part, les sociétés suisses qui peuvent bénéficier des avantages prévus au paragraphe 3 de l’article 10 sont les sociétés anonymes, sociétés à responsabilité limitée, sociétés en commandite par actions, sociétés coopératives de même que toute société ou entité qui est traitée comme ces sociétés aux fins de l’imposition suisse des sociétés.

  • 2. Il est entendu que le terme «fonds de pension» comprend, dans le cas de la Suisse, les institutions de prévoyance selon la loi fédérale du 25 juin 1982 sur la prévoyance professionnelle vieillesse, survivants et invalidité, les institutions de prévoyance non enregistrées qui offrent de la prévoyance professionnelle et d’autres formes reconnues de prévoyance assimilées à la prévoyance professionnelle selon l’article 82 de la loi fédérale précité.

X. Ad article 10, paragraphe 6, article 11, paragraphe 3 et article 13

Nonobstant les dispositions du paragraphe 6 de l’article 10, du paragraphe 3 de l’article 11 et de l’article 13, il est entendu que les paiements au titre d’un prêt, y compris les paiements au titre des variations de valeur du prêt, sont considérés comme des dividendes dans la mesure où ces paiements ont été traités comme des distributions selon la législation fiscale de l’Etat contractant dont la société qui procède à ces paiements est un résident.

XI. Ad article 10, paragraphe 9

Lorsqu’un résident de Suisse reçoit des dividendes qui sont imposables aux Pays-Bas conformément au paragraphe 9 de l’article 10, les Pays-Bas accordent un remboursement. Le montant de ce remboursement est égal à l’impôt dû en Suisse sur ces revenus mais ne peut excéder en aucun cas dix pour cent de ces revenus.

XII. Ad articles 10, 11 et 12

Les demandes de dégrèvement à la source ou de remboursement du montant d’impôt excédentaire doivent être présentées à l’autorité compétente de l’Etat qui prélève ou a prélevé l’impôt, assorties d’une attestation officielle de résidence apposée par les autorités fiscales de l’autre Etat contractant et conformément à la législation interne ainsi qu’aux prescriptions de l’Etat qui prélève ou a prélevé l’impôt.

XIII. Ad articles 10 et 13

  • 1. Il est entendu que les revenus perçus en relation avec la liquidation (totale ou partielle) d’une société ou le rachat de ses propres actions par une société sont traités comme des revenus d’actions et non pas comme des gains en capital. Le crédit de l’impôt à la source est accordé pour la période fiscale au cours de laquelle les revenus sont imposés dans l’Etat de résidence.

  • 2. Il est entendu que, lors d’une taxation mentionnée au paragraphe 9 de l’article 10 et au paragraphe 6 de l’article 13, le report de paiement est accordé sous réserve des garanties données.

XIV. Ad article 13, paragraphe 6

  • 1. Il est entendu que les dispositions du paragraphe 6 de l’article 13 ne s’appliquent qu’à une augmentation de la valeur des actions pour lesquelles ce paragraphe s’applique au cours de la période pendant laquelle la personne physique était un résident des Pays-Bas.

  • 2. Il est entendu que, lorsque le report de paiement de la taxation pendante prend fin en raison de la cession des actions, bons de jouissance ou créances auxquels le paragraphe 6 de l’article 13 s’applique, une remise d’impôt est accordée si au moment de la cession, la valeur de marché de ces actions, bons ou créances a baissé par rapport à leur valeur au moment de l’émigration, dans la mesure où la baisse n’a pas été provoquée par une distribution de bénéfices ou un remboursement du capital versé. Le montant de remise accordé est égal à 25 pour cent de la différence entre la valeur de marché de ces actions, bons ou créances au moment de la cession et leur valeur au moment de l’émigration.

  • 3. Lorsqu’une remise d’impôt est accordée, selon le paragraphe 2, aux fins de la «Wet inkomstenbelasting 2001», la valeur des actions, bons de jouissance ou créances au moment de l’émigration est diminuée par quatre fois le montant de l’impôt remis.

XV. Ad article 25

Les autorités compétentes des Etats contractants peuvent aussi convenir, s’agissant d’une solution amiable au sens de l’article 25, si nécessaire à l’encontre de leurs législations internes respectives, que l’Etat, dans lequel il y a un redressement d’impôt consécutif à la solution amiable précitée, n’imposera pas de hausses, surcharges, intérêts et frais en ce qui concerne ce redressement, si l’autre Etat, dans lequel la réduction correspondante d’impôt résultant de cette solution a lieu, se dispense du paiement d’intérêts concernant cette réduction d’impôt.

XVI. Ad article 26

  • a) Il est entendu que l’Etat requérant formule ses demandes de renseignements uniquement après avoir utilisé tous les moyens de procédure habituels prévus par son droit interne aux fins d’obtenir ces renseignements.

  • b) Il est entendu que les autorités fiscales de l’Etat requérant fournissent les informations suivantes aux autorités fiscales de l’Etat requis lorsqu’elles formulent une demande de renseignements fondée sur l’article 26 de la Convention:

    • (i) des informations suffisantes pour l’identification de la personne ou des personnes faisant l’objet d’un contrôle ou d’une enquête, en particulier le nom et, si disponibles, l’adresse, le compte bancaire et tout autre élément de nature à faciliter l’identification de la personne, comme la date de naissance, l’état-civil, le numéro de contribuable;

    • (ii) la période visée par la demande;

    • (iii) une description des renseignements recherchés, y compris leur nature et la forme dans laquelle l’État requérant souhaite recevoir les renseignements de l’État requis;

    • (iv) le but fiscal pour lequel les renseignements sont demandés;

    • (v) le nom et, dans la mesure où elle est connue, l’adresse de toute personne en possession des renseignements demandés.

  • c) La référence aux renseignements vraisemblablement pertinents a pour but d’assurer un échange de renseignements en matière fiscale qui soit le plus large possible, sans qu’il soit pour autant loisible aux Etats contractants de procéder à une «pêche aux renseignements» ou de demander des renseignements dont il est peu probable qu’ils soient pertinents pour élucider les affaires fiscales d’un contribuable déterminé. Si le paragraphe b prévoit des critères de procédure importants et ayant pour but d’éviter «la pêche aux renseignements», les sous-paragraphes (i) à (v) doivent être toutefois interprétés de façon à ne pas empêcher l’échange effectif de renseignements.

  • d) Bien que l’article 26 de la Convention ne limite pas les diverses méthodes possibles pour l’échange de renseignements, les Etats contractants ne sont pas tenus de procéder à un échange de renseignements automatique ou spontané. Les Etats contractants entendent échanger les renseignements nécessaires pour l’application des dispositions de la Convention.

  • e) Il est entendu qu’en cas d’échange de renseignements, les règles de procédure administrative relatives aux droits du contribuable prévues dans l’Etat contractant requis demeurent applicables avant que les renseignements soient transmis à l’Etat contractant requérant.

  • f) Il est entendu que l’application de la règlementation des Pays-Bas se rapportant aux revenus constitue l’une des «autres fins» au sens de la dernière phrase du paragraphe 2 de l’article 26.

EN FOI DE QUOI les soussignés, dûment autorisés, ont signé le présent Protocole.

FAIT à La Haye, le 26 février 2010, en deux exemplaires, en langues néerlandaise, française et anglaise, chaque texte faisant également foi. En cas d’interprétation divergente entre les textes néerlandais et, français le texte anglais prévaut.

Pour le Royaume des Pays-Bas:

J. C. DE JAGER

Pour la Confédération suisse:

ALDER



Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income

The Government of the Kingdom of the Netherlands

and

the Swiss Federal Council,

Desiring to replace by a new convention the existing Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income and on capital, with Protocol, signed at The Hague on 12 November, 1951, as supplemented by the Supplementary Protocol signed at The Hague on 12 November, 1951, and as amended by the Supplementary Convention signed at The Hague on 22 June, 1966;

Have agreed as follows:

CHAPTER I SCOPE OF THE CONVENTION

Article 1 Persons covered

This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the Contracting States.

Article 2 Taxes covered
  • 1. This Convention shall apply to taxes on income imposed on behalf of a Contracting State or of its political subdivisions or local authorities, irrespective of the manner in which they are levied.

  • 2. There shall be regarded as taxes on income all taxes imposed on total income, or on elements of income, including taxes on gains from the alienation of movable or immovable property, taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises, as well as taxes on capital appreciation.

  • 3. The existing taxes to which the Convention shall apply are in particular:

    • a) in the Netherlands:

      • income tax (de inkomstenbelasting);

      • wages tax (de loonbelasting);

      • company tax (de vennootschapsbelasting) including the Government share in the net profits of the exploitation of natural resources levied pursuant to the Mijnbouwwet (the Mining Act);

      • dividend tax (de dividendbelasting);

      (hereinafter referred to as “Netherlands tax”);

    • b) in Switzerland:

      • the federal, cantonal and communal taxes on income (total income, earned income, income from capital, industrial and commercial profits, capital gains and other items of income);

      (hereinafter referred to as “Swiss tax”).

  • 4. The Convention shall apply also to any identical or substantially similar taxes that are imposed after the date of signature of the Convention in addition to, or in place of, the existing taxes. The competent authorities of the Contracting States shall notify each other of any significant changes that have been made in their taxation laws.

  • 5. The Convention shall not apply to taxes withheld at source on prizes in a lottery.

CHAPTER II DEFINITIONS

Article 3 General definitions
  • 1. For the purposes of this Convention, unless the context otherwise requires:

    • a) the terms “a Contracting State” and ”the other Contracting State” mean the Kingdom of the Netherlands (the Netherlands) or Switzerland, as the context requires;

    • b) the term “the Netherlands” means the part of the Kingdom of the Netherlands that is situated in Europe, including its territorial sea, and any area beyond the territorial sea within which the Netherlands, in accordance with international law, exercises jurisdiction or sovereign rights;

    • c) the term “Switzerland” means the Swiss Confederation;

    • d) the term “person” includes an individual, a company and any other body of persons;

    • e) the term “company” means any body corporate or any entity that is treated as a body corporate for tax purposes;

    • f) the terms “enterprise of a Contracting State” and “enterprise of the other Contracting State” mean respectively an enterprise carried on by a resident of a Contracting State and an enterprise carried on by a resident of the other Contracting State;

    • g) the term “international traffic” means any transport by a ship or aircraft operated by an enterprise that has its place of effective management in a Contracting State, except when the ship or aircraft is operated solely between places in the other Contracting State;

    • h) the term “competent authority” means:

      • (i) in the Netherlands the Minister of Finance or his authorised representative;

      • (ii) in Switzerland the Director of the Federal Tax Administration or his authorised representative;

    • i) the term “national” means:

      • (i) any individual possessing the nationality of a Contracting State;

      • (ii) any legal person, partnership or association deriving its status as such from the laws in force in a Contracting State.

  • 2. As regards the application of the Convention at any time by a Contracting State, any term not defined therein shall, unless the context otherwise requires, have the meaning that it has at that time under the law of that State for the purposes of the taxes to which the Convention applies, any meaning under the applicable tax laws of that State prevailing over a meaning given to the term under other laws of that State.

Article 4 Resident
  • 1. For the purposes of this Convention, the term “resident of a Contracting State” means any person who, under the laws of that State, is liable to tax therein by reason of his domicile, residence, place of management or any other criterion of a similar nature, and also includes that State and any political subdivision or local authority thereof. This term, however, does not include any person who is liable to tax in that State in respect only of income from sources in that State.

  • 2. Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both Contracting States, then his status shall be determined as follows:

    • a) he shall be deemed to be a resident only of the State in which he has a permanent home available to him; if he has a permanent home available to him in both States, he shall be deemed to be a resident only of the State with which his personal and economic relations are closer (centre of vital interests);

    • b) if the State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, or if he has not a permanent home available to him in either State, he shall be deemed to be a resident only of the State in which he has an habitual abode;

    • c) if he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident only of the State of which he is a national;

    • d) if he is a national of both States or of neither of them, the competent authorities of the Contracting States shall settle the question by mutual agreement.

  • 3. Where by reason of the provisions of paragraph 1 a person other than an individual is a resident of both Contracting States, then it shall be deemed to be a resident only of the State in which its place of effective management is situated.

Article 5 Permanent establishment
  • 1. For the purposes of this Convention, the term “permanent establishment” means a fixed place of business through which the business of an enterprise is wholly or partly carried on.

  • 2. The term “permanent establishment” includes especially:

    • a) a place of management;

    • b) a branch;

    • c) an office;

    • d) a factory;

    • e) a workshop, and

    • f) a mine, an oil or gas well, a quarry or any other place of extraction of natural resources.

  • 3. A building site or construction or installation project constitutes a permanent establishment only if it lasts more than twelve months.

  • 4. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, the term “permanent establishment” shall be deemed not to include:

    • a) the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;

    • b) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;

    • c) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;

    • d) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise or of collecting information, for the enterprise;

    • e) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of carrying on, for the enterprise, any other activity of a preparatory or auxiliary character;

    • f) the maintenance of a fixed place of business solely for any combination of activities mentioned in subparagraphs a) to e), provided that the overall activity of the fixed place of business resulting from this combination is of a preparatory or auxiliary character.

  • 5. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, where a person – other than an agent of an independent status to whom paragraph 6 applies – is acting on behalf of an enterprise and has, and habitually exercises, in a Contracting State an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, that enterprise shall be deemed to have a permanent establishment in that State in respect of any activities which that person undertakes for the enterprise, unless the activities of such person are limited to those mentioned in paragraph 4 which, if exercised through a fixed place of business, would not make this fixed place of business a permanent establishment under the provisions of that paragraph.

  • 6. An enterprise shall not be deemed to have a permanent establishment in a Contracting State merely because it carries on business in that State through a broker, general commission agent or any other agent of an independent status, provided that such persons are acting in the ordinary course of their business.

  • 7. The fact that a company which is a resident of a Contracting State controls or is controlled by a company which is a resident of the other Contracting State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.

CHAPTER III TAXATION OF INCOME

Article 6 Income from immovable property
  • 1. Income derived by a resident of a Contracting State from immovable property (including income from agriculture or forestry) situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 2. The term “immovable property” shall have the meaning which it has under the law of the Contracting State in which the property in question is situated. The term shall in any case include property accessory to immovable property, livestock and equipment used in agriculture and forestry, rights to which the provisions of general law respecting landed property apply, usufruct of immovable property and rights to variable or fixed payments as consideration for the working of, or the right to work, mineral deposits, sources and other natural resources; ships, boats and aircraft shall not be regarded as immovable property.

  • 3. The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of immovable property.

  • 4. The provisions of paragraphs 1 and 3 shall also apply to the income from immovable property of an enterprise and to income from immovable property used for the performance of independent personal services.

Article 7 Business profits
  • 1. The profits of an enterprise of a Contracting State shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on business as aforesaid, the profits of the enterprise may be taxed in the other State but only so much of them as is attributable to that permanent establishment.

  • 2. Subject to the provisions of paragraph 3, where an enterprise of a Contracting State carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein, there shall in each Contracting State be attributed to that permanent establishment the profits which it might be expected to make if it were a distinct and separate enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions and dealing wholly independently with the enterprise of which it is a permanent establishment.

  • 3. In determining the profits of a permanent establishment, there shall be allowed as deductions expenses which are incurred for the purposes of the permanent establishment, including executive and general administrative expenses so incurred, whether in the State in which the permanent establishment is situated or elsewhere.

  • 4. Insofar as it has been customary in a Contracting State to determine the profits to be attributed to a permanent establishment on the basis of an apportionment of the total profits of the enterprise to its various parts, nothing in paragraph 2 shall preclude that Contracting State from determining the profits to be taxed by such an apportionment as may be customary; the method of apportionment adopted shall, however, be such that the result shall be in accordance with the principles contained in this Article.

  • 5. No profits shall be attributed to a permanent establishment by reason of the mere purchase by that permanent establishment of goods or merchandise for the enterprise.

  • 6. For the purposes of the preceding paragraphs, the profits to be attributed to the permanent establishment shall be determined by the same method year by year unless there is good and sufficient reason to the contrary.

  • 7. Where profits include items of income which are dealt with separately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.

Article 8 Shipping, inland waterways and air transport
  • 1. Profits from the operation of ships or aircraft in international traffic shall be taxable only in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 2. Profits from the operation of boats engaged in inland waterways transport shall be taxable only in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 3. If the place of effective management of a shipping enterprise or of an inland waterways transport enterprise is aboard a ship or boat, then it shall be deemed to be situated in the Contracting State in which the home harbour of the ship or boat is situated, or, if there is no such home harbour, in the Contracting State of which the operator of the ship or boat is a resident.

  • 4. The provisions of paragraph 1 shall also apply to profits from the participation in a pool, a joint business or an international operating agency.

Article 9 Associated enterprises
  • 1. Where

    • a) an enterprise of a Contracting State participates directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of the other Contracting State, or

    • b) the same persons participate directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of a Contracting State and an enterprise of the other Contracting State,

    and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which would, but for those conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly. It is understood, however, that the fact that associated enterprises have concluded arrangements, such as cost sharing arrangements or general services agreements, for or based on the allocation of executive, general administrative, technical and commercial expenses, research and development expenses and other similar expenses, is not in itself a condition as meant in the preceding sentence.

  • 2. Where a Contracting State includes in the profits of an enterprise of that State – and taxes accordingly – profits on which an enterprise of the other Contracting State has been charged to tax in that other State and the other Contracting State agrees that the profits so included are profits which would have accrued to the enterprise of the first-mentioned State if the conditions made between the two enterprises had been those which would have been made between independent enterprises, then that other State shall make an appropriate adjustment to the amount of the tax charged therein on those profits. In determining such adjustment, due regard shall be had to the other provisions of this Convention and the competent authorities of the Contracting States shall if necessary consult each other.

Article 10 Dividends
  • 1. Dividends paid by a company which is a resident of a Contracting State to a resident of the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 2. However, such dividends may also be taxed in the Contracting State of which the company paying the dividends is a resident and according to the laws of that State, but if the beneficial owner of the dividends is a resident of the other Contracting State, the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount of the dividends.

  • 3. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the Contracting State of which the company is a resident shall exempt the dividends paid by that company if:

    • a) the beneficial owner of the dividends is a company which is a resident of the other Contracting State and which holds directly at least 10 per cent of the capital of the company paying the dividends; or

    • b) the beneficial owner of the dividends is a pension fund; or

    • c) as far as Switzerland is concerned, the beneficial owner of the dividends is a social security scheme.

  • 4. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraphs 2 and 3.

  • 5. The provisions of paragraphs 2 and 3 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.

  • 6. The term “dividends” as used in this Article means income from shares, “jouissance” shares or “jouissance” rights, mining shares, founders’ shares or other rights, not being debt-claims, participating in profits, as well as income from other corporate rights which is subjected to the same taxation treatment as income from shares by the laws of the State of which the company making the distribution is a resident.

  • 7. The provisions of paragraphs 1, 2, 3 and 9 shall not apply if the beneficial owner of the dividends, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State, of which the company paying the dividends is a resident, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 8. Where a company which is a resident of a Contracting State derives profits or income from the other Contracting State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company, except insofar as such dividends are paid to a resident of that other State or insofar as the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with a permanent establishment or a fixed base situated in that other State, nor subject the company’s undistributed profits to a tax on the company’s undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.

  • 9. Paragraphs 1, 2 and 8 shall not prevent the Netherlands from applying its domestic tax law to an individual in respect of the so-called “preservative tax assessment” (“conserverende aanslag”) that has been issued to that individual, before that person ceased to be a resident of the Netherlands, with respect to a substantial interest in a company. The preceding sentence shall only apply insofar the assessment or a part thereof is still outstanding.

Article 11 Interest
  • 1. Interest arising in a Contracting State and beneficially owned by a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State.

  • 2. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 1.

  • 3. The term “interest” as used in this Article means income from debt-claims of every kind, whether or not secured by mortgage and whether or not carrying a right to participate in the debtor’s profits, and in particular, income from government securities and income from bonds or debentures, including premiums and prizes attaching to such securities, bonds or debentures. Penalty charges for late payment shall not be regarded as interest for the purpose of this Article.

  • 4. The provisions of paragraph 1 shall not apply if the beneficial owner of the interest, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the interest arises, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the debt-claim in respect of which the interest is paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 5. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the interest, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 12 Royalties
  • 1. Royalties arising in a Contracting State and beneficially owned by a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State.

  • 2. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 1.

  • 3. The term “royalties” as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including cinematograph films, any patent, trade mark, design or model, plan, secret formula or process, or for information concerning industrial, commercial or scientific experience.

  • 4. The provisions of paragraph 1 shall not apply if the beneficial owner of the royalties, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the royalties arise, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the right or property in respect of which the royalties are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

  • 5. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the royalties, having regard to the use, right or information for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 13 Capital gains
  • 1. Gains derived by a resident of a Contracting State from the alienation of immovable property referred to in Article 6 and situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 2. Gains from the alienation of movable property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State or of movable property pertaining to a fixed base available to a resident of a Contracting State in the other Contracting State for the purpose of performing independent personal services, including such gains from the alienation of such a permanent establishment (alone or with the whole enterprise) or such fixed base may be taxed in that other State.

  • 3. Gains from the alienation of ships or aircraft operated in international traffic, boats engaged in inland waterways transport or movable property pertaining to the operation of such ships, aircraft or boats, shall be taxable only in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 4. Gains derived by a resident of a Contracting State from the alienation of shares – other than shares which are quoted on a stock exchange as may be agreed by the Contracting States – or other corporate rights in a company the assets of which consist directly or indirectly for more than 50 per cent of immovable property referred to in Article 6 may be taxed in the other Contracting State. The provisions of the preceding sentence shall not apply if:

    • a) the person who derives the gains owns less than 5 per cent of the shares or other corporate rights in the company prior to the alienation; or

    • b) the gains are derived in the course of a corporate reorganisation, amalgamation, division or similar transaction; or

    • c) the immovable property is used by a company for its own business.

  • 5. Gains from the alienation of any property other than that referred to in paragraphs 1, 2, 3 and 4 shall be taxable only in the Contracting State of which the alienator is a resident.

  • 6. Paragraph 5 shall not prevent the Netherlands from applying its domestic tax law to an individual in respect of the so-called “preservative tax assessment” (“conserverende aanslag”) that has been issued to that individual, before that person ceased to be a resident of the Netherlands, with respect to a substantial interest in a company. The preceding sentence shall only apply insofar the assessment or a part thereof is still outstanding.

Article 14 Independent personal services
  • 1. Income derived by a resident of a Contracting State in respect of professional services or other activities of an independent character shall be taxable only in that State unless he has a fixed base regularly available to him in the other Contracting State for the purpose of performing his activities. If he has such a fixed base, the income may be taxed in the other State but only so much of it as is attributable to that fixed base.

  • 2. The term “professional services” includes especially independent scientific, literary, artistic, educational or teaching activities as well as the independent activities of physicians, lawyers, engineers, architects, dentists and accountants.

Article 15 Dependent personal services
  • 1. Subject to the provisions of Articles 16, 18 and 19, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other Contracting State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.

  • 2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment exercised in the other Contracting State shall be taxable only in the first-mentioned State if:

    • a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in the fiscal year concerned, and

    • b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and

    • c) the remuneration is not borne by a permanent establishment or fixed base which the employer has in the other State.

  • 3. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, remuneration derived in respect of an employment exercised aboard a ship or aircraft operated in international traffic, or aboard a boat engaged in inland waterways transport, may be taxed in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

Article 16 Directors’ fees
  • 1. Directors’ fees, attendance fees, fixed remunerations and other payments received by the members of a board of directors or supervisory board in that capacity from a company resident in Switzerland may be taxed in Switzerland.

  • 2. Directors’ fees, attendance fees, fixed remunerations and other payments received by “bestuurders” or “commissarissen” in that capacity from a company resident in the Netherlands may be taxed in the Netherlands.

  • 3. Notwithstanding the provision of paragraph 2, wages and salaries paid by a company resident in the Netherlands to its “bestuurders” resident in Switzerland shall be liable to tax in respect of one half in the Netherlands and in respect of the other half in Switzerland. However, such wages and salaries received by “bestuurders” by reason of the exercise of his activities in that capacity in a permanent establishment situated in Switzerland of a company resident in the Netherlands and which are borne by the permanent establishment may be taxed in Switzerland.

  • 4. Remunerations for services actually received by persons referred to in paragraphs 1 and 2 in another capacity shall be taxable in accordance with the provisions of Articles 14 or 15.

  • 5. For the purposes of paragraph 2 of this Article, the terms “be stuurders” and “commissarissen” mean respectively persons who are charged with the general management of the company and persons who are charged with the supervision thereof.

Article 17 Entertainers and sportspersons
  • 1. Notwithstanding the provisions of Articles 14 and 15, income derived by a resident of a Contracting State as an entertainer, such as a theatre, motion picture, radio or television artiste, or a musician, or as a sportsperson, from his personal activities as such exercised in the other Contracting State, may be taxed in that other State.

  • 2. Where income in respect of personal activities exercised by an entertainer or a sportsperson in his capacity as such accrues not to the entertainer or sportsperson himself but to another person, that income may, notwithstanding the provisions of Articles 7, 14 and 15, be taxed in the Contracting State in which the activities of the entertainer or sportsperson are exercised, unless it is established that neither the entertainer or sportsperson nor persons related thereto (whether or not residents of that State) participate directly or indirectly in the receipts or profits of that other person in any manner, including the receipt of deferred remuneration, bonuses, fees, dividends, partnership distributions, or other distributions.

  • 3. The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply to income derived by a resident of a Contracting State from activities exercised in the other Contracting State, if the visit to that other State is wholly or mainly supported by public funds of one or both of the Contracting States or political subdivisions or local authorities thereof, or takes place under a cultural agreement between the Governments of the Contracting States. In such a case, the income shall be taxable only in the Contracting State of which the entertainer or sportsperson is a resident.

Article 18 Pensions, annuities and social security payments
  • 1. Pensions and other similar remuneration as well as annuities paid to a resident of a Contracting State, shall be taxable only in that State. Any pension and other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State to a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State. Annuities paid from the Netherlands to residents of Switzerland are treated as pension payments for Swiss income taxation.

  • 2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, a pension or other similar remuneration, annuity, or any pension and other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State, may be taxed in the Contracting State from which it is derived, in accordance with the laws of that State:

    • a) insofar as the entitlement to this pension or other similar remuneration or annuity is exempt from tax in the Contracting State from which it is derived, or the contributions associated with the pension or other similar remuneration or annuity made to the pension scheme or insurance company were deducted in the past when calculating taxable income in that State or qualified for other tax relief in that State; and

    • b) insofar as this pension or other similar remuneration or annuity or this pension or other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State is not taxed in the Contracting State of which the recipient thereof is a resident at the generally applicable rate for income derived from employment in the Netherlands and the generally applicable income tax rate in Switzerland, or less than 90 per cent of the gross amount of the pension or other similar remuneration or annuity or payment is taxed; and

    • c) if the total gross amount of the pensions and other similar remuneration and annuities, and any pension and other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State that according to subparagraphs a) and b) may be taxed in the Contracting State from which it is derived, in any calendar year exceeds the sum of 20.000 Euro.

  • 3. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, if this pension or other similar remuneration is not periodic in nature, is paid in the other Contracting State and is paid out before the date on which the pension commences, or if a lump sum payment is made in lieu of the right to an annuity before the date on which the annuity commences, the payment or this lump sum may also be taxed in the Contracting State from which it is derived.

  • 4. A pension or other similar remuneration or annuity is deemed to be derived from a Contracting State insofar as the contributions or payments associated with the pension or other similar remuneration or annuity, or the entitlements received from it qualified for tax relief in that State. The transfer of a pension from a pension fund or an insurance company in a Contracting State to a pension fund or an insurance company in another State shall not restrict in any way the taxing rights of the first-mentioned State under this Article.

  • 5. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraph 2. They shall also decide what details the resident of a Contracting State must submit for the purpose of the proper application of the Convention in the other Contracting State, in particular so that it can be established whether the conditions referred to in subparagraphs a), b) and c) of paragraph 2 have been met.

  • 6. The term “annuity” means a stated sum payable periodically at stated times during life or during a specified or ascertainable period of time under an obligation to make the payments in return for adequate and full consideration in money or money’s worth and to the extent that the entitlement or the contribution associated with the annuity qualified for tax relief in the Contracting State from which the annuity is derived.

Article 19 Government service
  • 1.

    • a) Subject to the provisions of Article 18, salaries, wages and other similar remuneration paid by a Contracting State or a political subdivision or a local authority thereof to an individual in respect of services rendered to that State or subdivision or authority may be taxed in that State.

    • b) However, such salaries, wages and other similar remuneration shall be taxable only in the other Contracting State if the services are rendered in that State and the individual is a resident of that State who:

      • (i) is a national of that State; or

      • (ii) did not become a resident of that State solely for the purpose of rendering the services.

  • 2. The provisions of Articles 15, 16 and 17 shall apply to salaries, wages and other similar remuneration in respect of services rendered in connection with a business carried on by a Contracting State or a political subdivision or a local authority thereof.

Article 20 Students

Payments which a student or business apprentice who is or was immediately before visiting a Contracting State a resident of the other Contracting State and who is present in the first-mentioned State solely for the purpose of his education or training receives for the purpose of his maintenance, education or training shall not be taxed in that State, provided that such payments arise from sources outside that State.

Article 21 Other income
  • 1. Items of income of a resident of a Contracting State, wherever arising, not dealt with in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.

  • 2. The provisions of paragraph 1 shall not apply to income, other than income from immovable property as defined in paragraph 2 of Article 6, if the recipient of such income, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the right or property in respect of which the income is paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.

CHAPTER IV ELIMINATION OF DOUBLE TAXATION

Article 22 Elimination of double taxation
  • 1. The Netherlands, when imposing tax on its residents, may include in the basis upon which such taxes are imposed the items of income which, according to the provisions of this Convention, may be taxed in Switzerland.

  • 2. However, where a resident of the Netherlands derives items of income which according to paragraphs 1, 3 and 4 of Article 6, paragraph 1 of Article 7, paragraph 7 of Article 10, paragraph 4 of Article 11, paragraph 4 of Article 12, paragraphs 1, 2 and 4 of Article 13, paragraph 1 of Article 14, paragraphs 1 and 3 of Article 15, paragraph 2 of Article 18, paragraph 1 (subparagraph a) of Article 19 and paragraph 2 of Article 21 of this Convention may be taxed in Switzerland and are included in the basis referred to in paragraph 1, the Netherlands shall exempt such items of income by allowing a reduction of its tax. This reduction shall be computed in conformity with the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation. For that purpose the said items of income shall be deemed to be included in the amount of the items of income which are exempt from Netherlands tax under those provisions.

  • 3. Further, the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax so computed for the items of income which according to paragraph 2 of Article 10, paragraph 1 of Article 16, paragraphs 1 and 2 of Article 17 and paragraph 3 of Article 18 of this Convention may be taxed in Switzerland to the extent that these items are included in the basis referred to in paragraph 1. The amount of this deduction shall be equal to the tax paid in Switzerland on these items of income, but shall, in case the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation provide so, not exceed the amount of the deduction which would be allowed if the items of income so included were the sole items of income which are exempt from Netherlands tax under the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation.

    This paragraph shall not restrict allowance now or hereafter accorded by the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation, but only as far as the calculation of the amount of the deduction of Netherlands tax is concerned with respect to the aggregation of income from more than one country and the carry forward of the tax paid in Switzerland on the said items of income to subsequent years.

  • 4. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax for the tax paid in Switzerland on items of income which according to paragraph 1 of Article 7, paragraph 7 of Article 10, paragraph 4 of Article 11, paragraph 4 of Article 12 and paragraph 2 of Article 21 of this Convention may be taxed in Switzerland to the extent that these items are included in the basis referred to in paragraph 1, insofar as the Netherlands under the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation allows a deduction from the Netherlands tax of the tax levied in another country on such items of income. For the computation of this deduction the provisions of paragraph 3 of this Article shall apply accordingly.

  • 5. In the case of Switzerland, double taxation shall be avoided as follows:

    • a) Where a resident of Switzerland derives income which, in accordance with the provisions of this Convention, may be taxed in the Netherlands, Switzerland shall, subject to the provisions of subparagraph b), exempt such income from tax but may, in calculating tax on the remaining income of that resident, apply the rate of tax which would have been applicable if the exempted income had not been so exempted. However, such exemption shall apply to gains and income referred to in paragraph 4 of Article 13 and paragraphs 1 and 2 of Article 17 only if actual taxation of such gains and income in the Netherlands is demonstrated.

    • b) Where a resident of Switzerland derives dividends or non periodic pension payments which, in accordance with the provisions of Article 10 or Article 18, paragraph 3, may be taxed in the Netherlands, Switzerland shall allow, upon request, a relief to such resident. The relief may consist of:

      • (i) a deduction from the tax on the income of that resident of an amount equal to the tax levied in the Netherlands in accordance with the provisions of Article 10 or Article 18, paragraph 3; such deduction shall not, however, exceed that part of the Swiss tax, as computed before the deduction is given, which is appropriate to the income which may be taxed in the Netherlands; or

      • (ii) a lump sum reduction of the Swiss tax; or

      • (iii) a partial exemption of such dividends or non periodic pension payments from Swiss tax, in any case consisting at least of the deduction of the tax levied in the Netherlands from the gross amount of the dividends or non periodic pension payments.

    Switzerland shall determine the applicable relief and regulate the procedure in accordance with the Swiss provisions relating to the carrying out of international conventions of the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation.

CHAPTER V SPECIAL PROVISIONS

Article 23 Continental shelf activities
  • 1. The provisions of this Article shall apply notwithstanding any other provisions of this Convention. However, this Article shall not apply where continental shelf activities of a person constitute for that person a permanent establishment under the provisions of Article 5 or a fixed base under the provisions of Article 14.

  • 2. In this Article the term “continental shelf activities” means activities which are carried on offshore in connection with the exploration or exploitation of the seabed and its subsoil and their natural resources, situated in the Netherlands, in accordance with international law.

  • 3. An enterprise of Switzerland which carries on continental shelf activities in the Netherlands shall, subject to paragraph 4 of this Article, be deemed to carry on, in respect of those activities, business in the Netherlands through a permanent establishment situated therein, unless the continental shelf activities in question are carried on in the Netherlands for a period or periods of less than in the aggregate 30 days in any twelve month period.

    For the purposes of this paragraph:

    • a) where an enterprise carrying on continental shelf activities in the Netherlands is associated with another enterprise and that other enterprise continues, as part of the same project, the same continental shelf activities that are or were being carried on by the first-mentioned enterprise, and the aforementioned activities carried on by both enterprises – when added together – constitute a period of at least 30 days, then each enterprise shall be deemed to carry on its activities for a period of at least 30 days in any twelve month period;

    • b) an enterprise shall be regarded as associated with another enterprise if one holds directly or indirectly at least one third of the capital of the other enterprise or if a person holds directly or indirectly at least one third of the capital of both enterprises.

  • 4. However, for the purposes of paragraph 3 of this Article the term “continental shelf activities” shall be deemed not to include:

    • a) one or any combination of the activities mentioned in paragraph 4 of Article 5;

    • b) towing or anchor handling by ships primarily designed for that purpose and any other activities performed by such ships;

    • c) the transport of supplies or personnel by ships, boats or aircraft in international traffic.

  • 5. A resident of Switzerland who carries on continental shelf activities in the Netherlands which consist of professional services or other activities of an independent character, shall be deemed to perform those activities from a fixed base in the Netherlands if the continental shelf activities in question last for a continuous period of 30 days or more in any twelve month period.

  • 6. Notwithstanding the second sentence of paragraph 1 of this Article, salaries, wages and other similar remunerations derived by a resident of Switzerland in respect of an employment connected with continental shelf activities carried on through a permanent establishment or a fixed base in the Netherlands may, to the extent that the employment is exercised on its continental shelf and borne by that permanent establishment or a fixed base, be taxed in the Netherlands.

Article 24 Non-discrimination
  • 1. Nationals of a Contracting State shall not be subjected in the other Contracting State to any taxation or any requirement connected therewith, which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances, in particular with respect to residence, are or may be subjected. This provision shall, notwithstanding the provisions of Article 1, also apply to persons who are not residents of one or both of the Contracting States.

  • 2. The taxation on a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State shall not be less favourably levied in that other State than the taxation levied on enterprises of that other State carrying on the same activities.

  • 3. Except where the provisions of paragraph 1 of Article 9, paragraph 5 of Article 11, or paragraph 5 of Article 12, apply, interest, royalties and other disbursements paid by an enterprise of a Contracting State to a resident of the other Contracting State shall, for the purpose of determining the taxable profits of such enterprise, be deductible under the same conditions as if they had been paid to a resident of the first-mentioned State.

  • 4. Enterprises of a Contracting State, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of the other Contracting State, shall not be subjected in the first-mentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of the first-mentioned State are or may be subjected.

  • 5. Nothing contained in this Article shall be construed as obliging a Contracting State to grant to residents of the other Contracting State any personal allowances, reliefs and reductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.

  • 6. Contributions made by or on behalf of an individual who exercises employment or self-employment in a Contracting State (“the host state”) to a pension scheme that is recognised for tax purposes in the other Contracting State (“the home state”) shall, for the purposes of:

    • a) determining the individual’s tax payable in the host state; and

    • b) determining the profits of his employer which may be taxed in the host state;

    be treated in that State in the same way and subject to the same conditions and limitations as contributions made to a pension scheme that is recognised for tax purposes in the host state, to the extent that they are not so treated by the home state.

    The precedent subparagraph applies only if the following conditions are met:

    • a) the individual is subject to the legislation of the home state in accordance with the Agreement on Freedom of the Movement of Persons signed on 21 June 1999, between the Swiss Confederation on one side and the European Community and its Member States on the other side; and

    • b) the individual was not a resident of the host state, and was participating in the pension scheme (or in another similar pension scheme for which the first-mentioned pension scheme was substituted), immediately before he began to exercise employment or self-employment in the host state; and

    • c) the pension scheme is accepted by the competent authority of the host state as generally corresponding to a pension scheme recognised as such for tax purposes by that State.

    For the purposes of this paragraph:

    • a) the term “a pension scheme” means an arrangement in which the individual participates in order to secure retirement benefits payable in respect of the employment or self-employment referred to in this paragraph;

    • b) a pension scheme is recognised for tax purposes in a Contracting State if the contributions to the scheme would qualify for tax relief in that State and if payments made to the scheme by the individual’s employer are not deemed in that State to be taxable income of the individual.

  • 7. The provisions of this Article shall, notwithstanding the provisions of Article 2, apply to taxes of every kind and description.

Article 25 Mutual agreement procedure
  • 1. Where a person considers that the actions of one or both of the Contracting States result or will result for him in taxation not in accordance with the provisions of this Convention, he may, irrespective of the remedies provided by the domestic law of those States, present his case to the competent authority of the Contracting State of which he is a resident or, if his case comes under paragraph 1 of Article 24, to that of the Contracting State of which he is a national. The case must be presented within three years from the first notification of the action resulting in taxation not in accordance with the provisions of the Convention.

  • 2. The competent authority shall endeavour, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at a satisfactory solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other Contracting State, with a view to the avoidance of taxation which is not in accordance with the Convention. Any agreement reached shall be implemented notwithstanding any time limits in the domestic laws of the Contracting States.

  • 3. The competent authorities of the Contracting States shall endeavour to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of the Convention. They may also consult together for the elimination of double taxation in cases not provided for in the Convention.

  • 4. The competent authorities of the Contracting States may communicate with each other directly, for the purpose of reaching an agreement in the sense of the preceding paragraphs.

  • 5. Where

    • a) under paragraph 1, a person has presented a case to the competent authority of a Contracting State on the basis that the actions of one or both of the Contracting States have resulted for that person in taxation not in accordance with the provisions of this Convention, and

    • b) the competent authorities are unable to reach an agreement to resolve that case pursuant to paragraph 2 within three years from the presentation of the case to the competent authority of the other Contracting State,

    any unresolved issues arising from the case shall be submitted to arbitration if the person so requests. These unresolved issues shall not, however, be submitted to arbitration if a decision on these issues has already been rendered by a court or administrative tribunal of either State. Unless a person directly affected by the case does not accept the mutual agreement that implements the arbitration decision, that decision shall be binding on both Contracting States and shall be implemented notwithstanding any time limits in the domestic laws of these States. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of this paragraph.

    The Contracting States may release to the arbitration board, established under the provisions of this paragraph, such information as is necessary for carrying out the arbitration procedure. The members of the arbitration board shall be subject to the limitations on disclosure described in paragraph 2 of Article 26 with respect to information so released.

Article 26 Exchange of information
  • 1. The competent authorities of the Contracting States shall exchange such information as is foreseeably relevant for carrying out the provisions of this Convention or to the administration or enforcement of the domestic laws concerning taxes of every kind and description imposed on behalf of the Contracting State, or of their political subdivisions or local authorities, insofar as the taxation thereunder is not contrary to the Convention. The exchange of information is not restricted by Articles 1 and 2.

  • 2. Any information received under paragraph 1 by a Contracting State shall be treated as secret in the same manner as information obtained under the domestic laws of that State and shall be disclosed only to persons or authorities (including courts and administrative bodies) concerned with the assessment or collection of, the enforcement or prosecution in respect of, the determination of appeals in relation to the taxes referred to in paragraph 1, or the oversight of the above. Such persons or authorities shall use the information only for such purposes. They may disclose the information in public court proceedings or in judicial decisions. Notwithstanding the foregoing, information received by a Contracting State may be used for other purposes when such information may be used for such other purposes under the laws of both States and the competent authority of the supplying State authorises such use.

  • 3. In no case shall the provisions of paragraphs 1 and 2 be construed so as to impose on a Contracting State the obligation:

    • a) to carry out administrative measures at variance with the laws and administrative practice of that or of the other Contracting State;

    • b) to supply information which is not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other Contracting State;

    • c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial or professional secret or trade process, or information the disclosure of which would be contrary to public policy (ordre public).

  • 4. If information is requested by a Contracting State in accordance with this Article, the other Contracting State shall use its information gathering measures to obtain the requested information, even though that other State may not need such information for its own tax purposes. The obligation contained in the preceding sentence is subject to the limitations of paragraph 3 but in no case shall such limitations be construed to permit a Contracting State to decline to supply information solely because it has no domestic interest in such information.

  • 5. In no case shall the provisions of paragraph 3 be construed to permit a Contracting State to decline to supply information solely because the information is held by a bank, other financial institution, nominee or person acting in an agency or a fiduciary capacity or because it relates to ownership interests in a person. In order to obtain such information, the tax authorities of the requested Contracting State shall therefore have the power to enforce the disclosure of information covered by this paragraph, notwithstanding paragraph 3 or any contrary provisions in its domestic laws.

Article 27 Members of diplomatic missions and consular posts
  • 1. Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of members of diplomatic missions or consular posts under the general rules of international law or under the provisions of special agreements.

  • 2. For the purposes of the Convention, an individual who is a member of a diplomatic mission or consular post of a Contracting State in the other Contracting State or in a third State and who is a national of the sending State shall be deemed to be a resident of the sending State if he is subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.

  • 3. The Convention shall not apply to international organisations, organs and officials thereof and members of a diplomatic mission or consular post of a third State, being present in a Contracting State, if they are not subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.

Article 28 Territorial extension
  • 1. This Convention may be extended, either in its entirety or with any necessary modifications, to the parts of the Kingdom of the Netherlands situated outside Europe, if the parts concerned impose taxes substantially similar in character to those to which the Convention applies. Any such extension shall be agreed upon between the two Contracting Parties in an exchange of notes through diplomatic channels and shall take effect from such date and subject to such modifications and conditions (including conditions as to termination) as shall be specified therein.

  • 2. Unless otherwise expressly agreed upon between the Contracting States, the termination of this Convention shall also terminate any extension of the Convention to any part of the Kingdom of the Netherlands to which it has been extended under this Article.

CHAPTER VI FINAL PROVISIONS

Article 29 Entry into force
  • 1. This Convention shall enter into force on the thirtieth day after receipt of the last notification by which the respective Contracting States have informed each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective States have been complied with, and its provisions shall have effect for taxable years and periods beginning on or after the first day of January in the calendar year following that in which the Convention has entered into force.

  • 2. Notwithstanding paragraph 1 of this Article, Article 26 and Article XVI of the Protocol to the Convention shall have effect for requests made on or after the date of entry into force of this Convention regarding information that relates to any date beginning on or after the first day of March following the date of signature of this Convention.

  • 3. The Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income and on capital, with Protocol, signed at The Hague on 12 November, 1951, as supplemented by a Supplementary Protocol signed at The Hague on 12 November, 1951, and as amended by the Supplementary Convention signed at The Hague on 22 June, 1966, shall terminate upon the entry into force of this Convention. However, the provisions of the first-mentioned Convention shall continue to have effect for taxable years and periods which are expired before the time at which the provisions of this Convention shall be effective.

Article 30 Termination

This Convention shall remain in force until terminated by a Contracting State. Either Contracting State may terminate the Convention, through diplomatic channels, by giving notice of termination at least six months before the end of any calendar year. In such event the Convention shall cease to have effect for taxable years and periods beginning after the end of the calendar year in which the notice of termination has been given.

IN WITNESS whereof the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Convention.

DONE at The Hague, this 26th day of February 2010, in duplicate, in the Netherlands, French and English languages, the three texts being equally authentic. In case there is any divergence of interpretation between the Netherlands and French texts, the English text shall prevail.

For the Kingdom of the Netherlands,

J. C. DE JAGER

For the Swiss Confederation,

ALDER



Protocol

At the moment of signing the Convention for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income, this day concluded between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation, the undersigned have agreed that the following provisions shall form an integral part of the Convention.

I. General

  • 1. In case an item of income is derived from a Contracting State through an entity that is fiscally transparent under the laws of either Contracting State and is organised in one of the Contracting States or in a third State, the first-mentioned State shall grant the benefits of the Convention with respect to that item of income to the person that is a resident of the other Contracting State according to the laws of that other State, to the extent that that person is taxed for that item of income and satisfies any other conditions specified in the Convention.

  • 2. Notwithstanding the provision of paragraph 1, in case an item of income is derived from a Contracting State through an entity that is fiscally not transparent under the laws of that State and is organised in that State, that Contracting State shall not grant the benefits of the Convention with respect to that item of income.

  • 3. Notwithstanding the provision of paragraph 1, in case an item of income is derived from a Contracting State through an entity that is fiscally transparent under the laws of that State and is organised in that State or in a third State, that Contracting State shall grant the benefits of the Convention with respect to that item of income to a resident of the other Contracting State, provided that item would have been exempt from tax under the laws of that other State, if it had been directly derived by that resident, and that resident satisfies any other conditions specified in the Convention.

II. Ad Article 3, paragraph 2, and Article 25

It is understood that, if the competent authorities of the Contracting States by mutual agreement have reached a solution, within the context of the Convention, for cases in which double taxation or double exemption would occur:

  • a) as a result of the application of paragraph 2 of Article 3 with respect to the interpretation of a term not defined in the Convention; or

  • b) as a result of differences in classification (for example of an element of income or of a person);

this solution, after publication thereof by both competent authorities, shall for the application of the Convention also be binding in other similar cases in the application of the Convention as long as the competent authorities have not published a different decision.

III. Ad Article 4, paragraph 1

It is understood that the term “resident of a Contracting State” includes a pension fund that is recognised and controlled according to the statutory provisions of a Contracting State and of which the income is generally exempt from tax in that State.

IV. Ad Article 4

An individual living aboard a ship or a boat without any real domicile in either of the Contracting States shall be deemed to be a resident of the Contracting State in which the ship or the boat has its home harbour.

V. Ad Articles 5, 6, 7, 13 and 23

It is understood that with respect to the Netherlands, rights to the exploration and exploitation of natural resources shall be regarded as immovable property located in the Contracting State to whose seabed – and subsoil thereof – these rights apply, and that these rights are regarded as assets of a permanent establishment in that State. Furthermore, it is understood that the aforementioned rights include rights to interests in, or benefits from assets that arise from, that exploration or exploitation.

VI. Ad Article 5, paragraph 3

For enterprises resident of a Contracting State and having started their activities on a building site or construction or installation project in the other Contracting State before the entry into force of the new Convention, the existence or not of a permanent establishment in the other State is determined according to the rules of the Convention of November 12, 1951, as supplemented by a Supplementary Protocol of November 12, 1951, and as amended by the Supplementary Convention of June 22, 1966.

VII. Ad Article 7, paragraphs 1 and 2

In respect of paragraphs 1 and 2 of Article 7, where an enterprise of a Contracting State sells goods or merchandise or carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein, the profits of that permanent establishment shall not be determined on the basis of the total amount received by the enterprise, but shall be determined only on the basis of that portion of the income of the enterprise that is attributable to the actual activity of the permanent establishment in respect of such sales or business. Specifically, in the case of contracts for the survey, supply, installation or construction of industrial, commercial or scientific equipment or premises, or of public works, when the enterprise has a permanent establishment, the profits attributable to such permanent establishment shall not be determined on the basis of the total amount of the contract, but shall be determined only on the basis of that part of the contract that is effectively carried out by the permanent establishment in the Contracting State where the permanent establishment is situated. The profits related to that part of the contract which is carried out by the head office of the enterprise shall be taxable only in the Contracting State of which the enterprise is a resident.

VIII. Ad Article 10

It is understood that the provisions of Article 10 shall not apply, if the relation between the company paying the dividends and the receiving company has been established or maintained mainly for purposes of taking advantage of the benefits provided for in this Article.

IX. Ad Article 10, paragraph 3

  • 1. It is understood that, on the one hand, there shall be regarded as companies which are residents of the Netherlands and are entitled to the benefits of paragraph 3 of Article 10, the resident taxpayers within the meaning of the Netherlands Corporate Income Tax Act 1969 (“Wet op de vennootschapsbelasting 1969”), as it may be amended or replaced. On the other hand, Swiss companies which are entitled to the benefits of paragraph 3 of Article 10 are the “société anonyme”, the “société à responsabilité limitée”, the “société en commandite par actions”, the “société coopérative”, as well as any other company or entity that is treated as these companies for the purpose of Swiss corporate taxation.

  • 2. It is understood that the term “pension fund” includes, in the case of Switzerland, the pension schemes according to the Federal Act on old age, widows/widowers and orphans and invalidity insurance payable in respect of employment or self-employment of 25 June 1982, the non registered pension schemes which offer professional pension plans and the forms of individual recognised pension schemes comparable with the professional pension plans in accordance with Article 82 of the above-mentioned Federal Act.

X. Ad Article 10, paragraph 6, Article 11, paragraph 3, and Article 13

Notwithstanding the provisions of paragraph 6 of Article 10, paragraph 3 of Article 11 and Article 13, it is understood that payments on a loan, including payments on value changes of the loan, shall be treated as a dividend insofar as these payments are treated as a distribution by the tax laws of the Contracting State of which the company making the payments is a resident.

XI. Ad Article 10, paragraph 9

Where a resident of Switzerland receives dividends that may be taxed in the Netherlands in accordance with paragraph 9 of Article 10, the Netherlands shall grant a refund. The amount of this refund shall be equal to the tax due in Switzerland on this income but shall in no case exceed 10 per cent of this income.

XII. Ad Articles 10, 11 and 12

Applications for relief at source or the refund of the excess amount of tax have to be lodged with the competent authority of the State levying or having levied the tax, based on an official certificate of residence from the tax authorities of the other Contracting State and in conformity with the national laws and regulations of the State levying or having levied the tax.

XIII. Ad Articles 10 and 13

  • 1. It is understood that income received in connection with the (partial) liquidation of a company or a purchase of own shares by a company is treated as income from shares and not as capital gains. The credit for tax at source shall be granted for the tax period in which the income is taxed in the State of residence.

  • 2. It is understood that in case of an assessment as mentioned in paragraph 9 of Article 10 and paragraph 6 of Article 13, postponement of payment shall be granted under the condition that standing security be given.

XIV. Ad Article 13, paragraph 6

  • 1. It is understood that the provisions of paragraph 6 of Article 13 shall only apply to an accrual of the value of the shares to which that paragraph applies during a period in which the individual was a resident of the Netherlands.

  • 2. It is understood that, where the postponement of payment of the outstanding assessment is ended due to the alienation of the shares, “jouissance” rights or debt-claims to which paragraph 6 of Article 13 applies, a remission of tax is given if at the moment of alienation the market value of these shares, rights or claims has decreased in comparison to their value at the moment of emigration, insofar as the decrease was not caused by a distribution of profits or a refund of paid-up capital. The given amount of remission is equal to 25 per cent of the difference between the market value of these shares, rights or claims at the moment of alienation and their value at the moment of emigration.

  • 3. When according to paragraph 2 remission of tax is given for the purpose of the Wet inkomstenbelasting 2001, the value of the shares, “jouissance” rights or debt-claims at the moment of emigration shall be decreased by four times of the amount of tax that is remitted.

XV. Ad Article 25

The competent authorities of the Contracting States may also agree, with respect to any agreement reached as a result of a mutual agreement procedure as meant in Article 25, if necessary contrary to their respective national legislation, that the State in which there is an additional tax charge as a result of the aforementioned agreement shall not impose any increases, surcharges, interest and costs with respect to this additional tax charge, if the other State in which there is a corresponding reduction of tax as a result of the agreement refrains from the payment of any interest due with respect to such a reduction of tax.

XVI. Ad Article 26

  • a) It is understood that an exchange of information will only be requested once the requesting Contracting State has pursued all means available to obtain information available under the internal taxation procedure.

  • b) It is understood that the tax authorities of the requesting State shall provide the following information to the tax authorities of the requested State when making a request for information under Article 26 of the Convention:

    • (i) information sufficient to identify the person(s) under examination or investigation, in particular name, and, to the extent known, address, account number, and other particulars facilitating that persons identification, such as date of birth, marital status, tax identification number;

    • (ii) the period of time for which the information is requested;

    • (iii) a statement of the information sought including its nature and the form in which the requesting State wishes to receive the information from the requested State;

    • (iv) the tax purpose for which the information is sought;

    • (v) the name and, to the extent known, address of any person in possession of the requested information.

  • c) The purpose of referring to information that may be foreseeable relevant is intended to provide for exchange of information in tax matters to the widest possible extent without allowing the Contracting States to engage in “fishing expeditions” or to request information that is unlikely to be relevant to the tax affairs of a given taxpayer. While paragraph b contains important procedural requirements that are intended to ensure that fishing expeditions do not occur, subparagraphs (i) through (v) nevertheless need to be interpreted with a view not to frustrate effective exchange of information.

  • d) Although Article 26 of the Convention does not restrict the possible methods for exchanging information, it shall not commit a Contracting State to exchange information on an automatic or spontaneous basis. The Contracting States expect to provide information to one another necessary for carrying out the provisions of the Convention.

  • e) It is understood that in case of an exchange of information, the administrative procedural rules regarding taxpayers’ rights provided for in the requested Contracting State remain applicable before the information is transmitted to the requesting Contracting State.

  • f) It is understood that the carrying out of the income-related regulations in the Netherlands is typically another purpose as meant in the last sentence of paragraph 2 of Article 26.

IN WITNESS whereof the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Protocol.

DONE at The Hague, this 26th day of February 2010, in duplicate, in the Netherlands, French and English languages, the three texts being equally authentic. In case there is any divergence of interpretation between the Netherlands and French texts, the English text shall prevail.

For the Kingdom of the Netherlands,

J. C. DE JAGER

For the Swiss Confederation,

ALDER


D. PARLEMENT

Het Verdrag, met Protocol, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag, met Protocol, kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag, met Protocol, zullen ingevolge artikel 29, eerste lid, in werking treden dertig dagen na ontvangst van de laatste kennisgeving waarbij de onderscheiden verdragsluitende staten elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld, dat de in hun onderscheiden staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld.

J. VERWIJZINGEN

Verbanden

Het Verdrag, met Protocol, dient ter vervanging van:

Titel

:

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen;

’s-Gravenhage, 12 november 1951

Tekst

:

Trb. 1951, 148 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1966, 296

     

Titel

:

Overeenkomst tot wijziging en aanvulling van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, ondertekend te ’s-Gravenhage op 12 november 1951;

’s-Gravenhage, 22 juni 1966

Tekst

:

Trb. 1966, 177 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 1966, 297

Overige verwijzingen

Titel

:

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen;

Luxemburg, 21 juni 1999

Tekst

:

Trb. 2000, 16 (Nederlands)

Trb. 2000, 86 (aanvulling Nederlands)

Trb. 2005, 289 (correctie)

Laatste Trb.

:

Trb. 2009, 199

Uitgegeven de vierentwintigste maart 2010.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven