35 955 Protocol tot wijziging van het Verdrag van 12 april 2012 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen zoals gewijzigd door het Protocol van 11 januari 2016; ‘s-Gravenhage, 24 maart 2021

Nr. 4 BRIEF VAN DE VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 2022

Hierbij stuur ik u de door de vaste commissie voor Financiën van uw Kamer gevraagde reactie op de brief van de Actiegroep Stop Plunderen Duits Pensioenen («de Actiegroep»). De Actiegroep heeft door middel van zijn brief een reactie gegeven op het verslag van een schriftelijk overleg met betrekking tot de wijziging van het belastingverdrag met Duitsland.1

In zijn reactie wijst de Actiegroep opnieuw op de rekenvoorbeelden die in 2013 in het kader van goedkeuringsprocedure met betrekking tot het nieuwe belastingverdrag met Duitsland («het Verdrag») aan uw Kamer zijn gestuurd.2 De Actiegroep is van mening dat de inkomensgevolgen voor diverse groepen belanghebbenden onvoldoende in beeld zijn gebracht. Verder vindt de Actiegroep de onderbouwing voor de vormgeving van het pensioenartikel in het Verdrag (voorkomen van administratieve lasten voor ontvangers van kleine Duitse pensioenen) onvoldoende. De Actiegroep stelt voor het pensioenartikel aan te passen (terug naar het oude verdrag) en om in de tussentijd Duitse pensioenen te belasten zoals het in Duitsland het geval zou zijn geweest en tot die tijd de Nederlandse belastingheffing op te schorten.

Pensioenartikel

In het in 2012 gesloten Verdrag is opgenomen dat als een inwoner van Nederland of Duitsland pensioen-, lijfrente- of socialezekerheidsuitkeringen uit het andere land ontvangt die in een kalenderjaar bij elkaar € 15.000 of minder bedragen, het woonland deze uitkeringen mag belasten en niet het bronland. Deze bepaling voorkomt daarmee dubbele belastingheffing en voorkomt eveneens dat inwoners die genoemde uitkeringen tot en met € 15.000 uit het andere land ontvangen, in dat andere land aangifte moeten doen.

Rekenvoorbeelden

De afgelopen jaren zijn verschillende van mijn ambtsvoorgangers ingegaan op de door de Actiegroep aangehaalde rekenvoorbeelden uit 2013. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de goedkeuringswet over het Verdrag waarbij deze berekeningen aan uw Kamer zijn verstrekt, is destijds aangegeven dat inwoners van Nederland die een klein Duits pensioen (€ 15.000 of minder) ontvangen, er volgens die rekenvoorbeelden niet op achteruit zouden gaan. Naar aanleiding van vragen uit uw Kamer is later door mijn ambtsvoorgangers aangegeven dat de exacte gevolgen afhankelijk zijn van de precieze feiten en omstandigheden van de individuele belastingplichtige en dat het mogelijk is dat inwoners van Nederland die een klein Duits pensioen ontvangen een hogere belastingdruk ervaren dan wanneer het oude belastingverdrag niet vervangen zou zijn.3 Daarbij speelt een aantal factoren met betrekking tot de Nederlandse en Duitse belastingheffing een rol. Voor de berekening van de Duitse belasting die verschuldigd zou zijn, is bijvoorbeeld van belang in welk jaar een belastingplichtige met pensioen is gegaan. Afhankelijk van het jaar waarin iemand met pensioen is gegaan, wordt een bepaald deel van het pensioen in de Duitse belastinggrondslag betrokken (oplopend van 50% in 2005 tot 100% in 2040). In Nederland is de belastingdruk bijvoorbeeld afhankelijk van de hoogte van eventueel ander inkomen dat de belastingplichtige geniet (progressieve tarieven) en de voorkoming van dubbele belasting door toepassing van de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud.

Administratieve lasten

Zoals de Actiegroep opmerkt, zet Nederland als hoofdregel in op een bronstaatheffing over pensioenen. Het pensioenartikel in het Verdrag wijkt hier voor pensioenen van € 15.000 of minder vanaf. De rechtvaardiging daarvoor is gelegen in de administratieve lasten die werden ondervonden bij het doen van aangifte in Duitsland. Deze administratieve lasten ontstonden doordat inwoners van Nederland met een Duits socialezekerheidspensioen (Duitse Rente) onder het oude Verdrag uit 1959 te maken kregen met de in 2005 in Duitsland ingevoerde belastingplicht voor ontvangers van een Duitse Rente. Ook in uw Kamer is hier eerder aandacht voor gevraagd.4 Deze administratieve lasten zijn voor inwoners van Nederland met een Duitse Rente van € 15.000 of minder in beginsel niet meer aan de orde onder het huidige Verdrag.

Tot slot

De leden van de Actiegroep geven aan dat het Verdrag voor hen minder gunstig uitvalt dan het oude verdrag. Het pensioenartikel in het Verdrag leidt voor hen, zo schrijven zij, tot een hogere belastingheffing dan voorheen. Ik kan me goed voorstellen dat de leden van de Actiegroep daarom niet tevreden zijn met het pensioenartikel in het Verdrag. Daarom heb ik er ook begrip voor dat zij liever op basis van het voor hen gunstigere pensioenartikel uit het oude verdrag in de heffing zouden worden betrokken. Desondanks geeft de brief van de Actiegroep voor mij geen aanleiding tot een andere conclusie dan de conclusie die mijn ambtsvoorgangers hebben getrokken. Het pensioenartikel in het Verdrag voorkomt op adequate wijze dubbele belasting en administratieve lasten. Het maken van nieuwe afspraken over de verdeling van heffingsrechten tussen landen kan voor belastingplichtigen naar zijn aard leiden tot inkomensgevolgen, omdat belastingplichtigen bij een nieuwe verdeling te maken kunnen krijgen met een ander belastingstelsel dan eerder het geval was. Helaas voor de leden van de Actiegroep is voor hen sprake geweest van een inkomensachteruitgang als gevolg van het gewijzigde Verdrag. Als de grens van € 15.000 uit het Verdrag zou worden verwijderd zou dat inhouden dat er opnieuw een groep belastingplichtigen met negatieve inkomensgevolgen te maken krijgt (ten opzichte van de huidige situatie). Ook is de belastingdruk op pensioenuitkeringen voor inwoners van Nederland die een Duits pensioen van € 15.000 of minder ontvangen niet anders dan voor inwoners van Nederland die onder gelijke omstandigheden een gelijk bedrag aan Nederlands pensioen ontvangen.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Kamerstuk 35 955, nr. 3.

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstuk 33 615, nr. 5. De onderliggende stukken zijn vorig jaar, naar aanleiding van een Wob-verzoek, openbaar gemaakt, zie https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/documenten/wob-verzoeken/2021/08/10/besluit-op-wob-verzoek-inzake-belastingverdrag-nederland-duitsland.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2714 en Kamerstuk 34 785, nr. 78. Zie tevens de Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 19 oktober 2021Z18261 en Kamerstuk 35 955, nr. 3.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 129. Zie ook https://www.tubantia.nl/overig/domper-uit-het-buitenland-op-de-mat.

Naar boven