34 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2015

Nr. 18 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 21 november 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 20 oktober 2014 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Bij brief van 20 november 2014 zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Vraag 11.

Op welke manier wordt er anders geteld en wat is er anders aan die telling bij de prognose strafzaken bij de rechtbanken (misdrijven) die een daling aangeeft van 7% in de periode 2014 tot en met 2019?

Een vonnis waarbij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling wordt uitgesproken, omdat de dader zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit (=een overtreding van de algemene voorwaarde), wordt niet meer als aparte zaak geteld. De werklast hiervan is verdisconteerd in de prijzen.

Vraag 12.

Kan een verklaring worden gegeven voor het volume dagvaardingszaken na 2015 en de verwachte dalende werkloosheid?

Gebleken is dat er een negatief verband bestaat tussen de ontwikkeling van de werkloosheid en het aantal dagvaardingszaken: naarmate de werkloosheid daalt, neemt het aantal dagvaardingszaken toe. Het werkloosheidscijfer is een indicatie van de economische ontwikkeling. Naarmate de economische ontwikkeling gunstiger is, neemt het aantal economische interacties (overeenkomsten zoals koop) toe. En naarmate het aantal economische interacties toeneemt, neemt het aantal potentiële geschillen daarover toe.

Vraag 13.

Kan een verklaring worden gegeven voor de verwachte stijging van het aantal belastingzaken in hoger beroep na 2016?

Het aantal belastingzaken in hoger beroep volgt (met enige vertraging vanwege de doorlooptijd) de ontwikkeling van belastingzaken in eerste aanleg. De verwachting is dat het aantal belastingzaken tegen lagere overheden zal blijven toenemen, in lijn met de trendmatige ontwikkeling tot nu toe.

Vraag 14.

Zijn er andere oorzaken, behalve het hoge geprognosticeerde percentage inwilligingen op asielaanvragen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de daling van de vreemdelingenbewaringscapaciteit, voor de daling van het aantal vreemdelingenzaken?

Nee. De daling van het aantal vreemdelingenzaken bij de rechtbanken tot en met het jaar 2017 is gebaseerd op de aanname dat de komende jaren minder inbewaringstellingen plaats zullen vinden en prognoses over het percentage inwilligingen op asielaanvragen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Vraag 15.

Is in de prognose «Bijdrage voor gerechtskosten» rekening gehouden met het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg?

De Bijdrage voor gerechtskosten zoals hier is vermeld heeft alleen betrekking op de gerechtskosten in het kader van civiele zaken en bestuursrechtzaken. Er is hier dus geen verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg.

Vraag 16.

Wat is de oorzaak van het tekort van 0,3 miljoen euro dat naar verwachting zal ontstaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven? Wat zijn de zogenaamde huidige inzichten?

Het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft zich de laatste jaren ontwikkeld tot een rechter van markten: mededinging op markten in het algemeen en op meer specifieke markten zoals die van telecommunicatie, elektriciteit, gas, financiële markten en de gezondheidszorg. Daarmee is het College steeds meer een rechter tussen markt en overheid geworden. Het College is in die zin bijzonder en is met geen andere organisatie binnen de Rechtspraak vergelijkbaar.

Mede door de toegenomen instroom van zaken in 2009 en 2010, maar ook de complexiteit van de te behandelen zaken, is het de afgelopen jaren noodzakelijk gebleken dat de formatie van het CBb moest worden uitgebreid. Dit heeft ertoe geleid dat de gerealiseerde kosten zijn toegenomen en sinds 2013 liggen de gerealiseerde kosten rond de € 6,6 mln.

Per 2015 zal de formatie deels worden afgebouwd omdat achterstanden zijn weggewerkt en de instroom zich lijkt te stabiliseren.

Vraag 17.

Hoe wordt het verschil verklaard tussen benodigde bijdrage die voor het uitvoeringsjaar 2014 18 miljoen euro lager uitkomt dan nu beschikbaar en de verwachting dat in 2014 de kosten van de rechtspraak groter zullen zijn dan de nu geraamde kosten?

De instroomontwikkelingen blijken mede als gevolg van de economische crisis uiterst moeilijk voorspelbaar. Deze onzekerheid, alsmede de financiële mogelijkheden van het kabinet, heeft ertoe geleid dat de ingediende begroting van de Raad voor de rechtspraak die uitgaat van het Prognosemodel Justitiële Ketens, niet volledig is gehonoreerd. Dit geldt met name voor de jaren 2014 en 2015. In deze jaren wordt, indien het geraamde aantal zaken zich voordoet, daarom een beroep gedaan op de reserves bij de Raad om eventuele tekorten op te vangen. Daarnaast zijn door de Raad voor de rechtspraak extra kosten in 2014 voorzien voor de ontwikkeling en implementatie van het programma Kwaliteit en Innovatie.

Vraag 18.

Wat is de stand van zaken van de administratie op het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zijn alle knelpunten opgelost? Zijn er nog externen bij de administratie betrokken vanwege de problematiek?

In 2013 zijn grote stappen gezet om het financieel beheer te verbeteren. De prioriteiten lagen bij het orde brengen van de verplichtingenadministratie, het inhalen van achterstanden en een juiste en volledige verantwoording. Deze doelen zijn gehaald.

In 2014 wordt gewerkt aan de structurele borging van het financieel beheer, met name aan het autorisatiebeheer en het correct gebruik van de financiële administratie. Het streven is om de knelpunten aan het einde van 2014 te hebben opgelost. Hierbij zijn ook externe specialisten betrokken. De inzet van externe inhuur is gedurende 2014 afgebouwd.

Vraag 19.

Wat is het overschot dat het departement over voorgaande jaren heeft behaald? Op welke manier wordt dit overschot gebruikt voor de begroting over 2015?

Voor het opvangen van hoeveelheidsfluctuaties in de vreemdelingeketen houdt het Ministerie van Veiligheid en Justitie een begrotingsreserve aan bij het Ministerie van Financiën. Het bedrag van de onderuitputting over 2013 (€ 47,1 mln) op het beleidsterrein Vreemdelingenzaken is in 2014 ingezet voor de de uitvoering 2014 van het vreemdelingenbeleid. Het overige bedrag van de onderuitputting 2013 (€ 27,8 mln) is in 2014 ingezet voor de VenJbrede problematiek.

Vraag 20.

Kan per beleidsartikel worden aangegeven welk gedeelte niet-juridisch verplicht is? Kan dit cijfermatig worden toegelicht en daarbij onderbouwd worden in hoeverre de bedragen al zijn gereserveerd en met welk doel?

In de VenJ begroting 2015 is per beleidsartikel aangegeven in welke mate het budget binnen VenJ juridisch verplicht is. Het juridische en niet-juridische deel wordt per beleidsartikel nader toegelicht onder het kopje «budgetflexibiteit». Het niet-juridisch deel van het budget bestaat voornamelijk uit meerjarige (project) subsidies en bijdragen aan organisaties die formeel nog niet juridisch gebonden zijn maar waarmee al bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan.

Vraag 21.

Kan per begrotingsartikel worden aangeven welke onderdelen wel of niet juridisch verplicht zijn en in welke mate?

Zie het antwoord op vraag 20.

Vraag 22.

Bij welke prestatie-indicatoren heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) nog wel een rol? Op welke wijze wordt deze rol ingevuld nu is aangegeven dat conform de regels van verantwoord begroten de Minister geen uitvoerende rol meer heeft bij een aantal prestatie-indicatoren, waaronder de kengetallen van risico- en probleemspelers bij kansspelverslaving, het aantal slachtoffer-dadergesprekken en het aantal slachtoffers met ondersteuning vanuit Slachtofferhulp Nederland (SHN)?

Sinds de begroting van 2013 is rijksbreed de begrotingsopzet «verantwoord begroten» ingevoerd. Onderdeel daarvan is dat bij de beschrijving van de rol en verantwoordelijkheid van de Minister per beleidsterrein een keuze gemaakt moet worden uit vier typologieën, zijnde stimuleren, financieren, regisseren en (doen) uitvoeren. Vaak hebben bewindslieden op een bepaald beleidsterrein verschillende rollen. In dat geval wordt een keuze gemaakt voor degene die het meest van toepassing is. De Rijksbegrotingsvoorschriften, die ieder jaar door de Minister van Financiën worden vastgesteld, schrijven voor dat in de regel het opnemen van prestatie-indicatoren alleen gewenst is wanneer de Minister een uitvoerende rol heeft. Immers, de Minister heeft alleen dan direct invloed op de resultaten van het gevoerde beleid.

Vraag 23.

Waarom wordt het aantal slachtoffer-dadergesprekken voortaan niet meer genoemd? Kan dat alsnog gebeuren?

Op 20 april 2011 is de aanpassing van de presentatie van de Rijksbegroting onder de naam «Verantwoord Begroten» door uw Kamer behandeld (TK 31 865, nr. 26). Deze nieuwe presentatie van de Rijksbegroting heeft als uitgangspunt dat niet langer alle prestatie-indicatoren en kengetallen worden opgenomen, waaronder het aantal slachtoffer-dadergesprekken. In deze begroting zijn alle begrotingsartikelen ingevuld volgens deze voorschriften.

Vraag 24.

Uit welke feiten en cijfers blijkt dat Nederland veiliger is geworden sinds het aantreden van het kabinet-Rutte II in 2012?

Een eenduidige verklaring van de dalende trend in de criminaliteit is niet te geven, er is altijd sprake van een combinatie van maatschappelijke factoren en beleidsmaatregelen. Tot 2002 was sprake van een forse criminaliteitsstijging. Dat blijkt zowel uit enquêtes waarin burgers is gevraagd of ze te maken kregen met criminaliteit als uit wat de politie aan delicten registreert. Vanaf 2002 tekent zich een omslag af: het afgelopen decennium daalde de criminaliteit met zo’n 30%. Sinds het aantreden van het kabinet-Rutte I in 2010 heeft deze daling van de criminaliteit zich stevig voortgezet, zoals blijkt uit figuur 1 in de Bijlage (Bron: Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013).

De daling van de criminaliteit kan goed geïllustreerd worden door specifieker in te zoomen op straatroof, woninginbraak en overvallen; drie zogenaamde «high impact crimes». Van 2006 tot en met 2009 nam het aantal overvallen toe. Het gaat hierbij om overvallen op bedrijven en op woningen. Inmiddels is het aantal overvallen weer fors gedaald. Landelijke cijfers van de politie laten in 2013 een daling met 18 procent zien ten opzichte van het jaar daarvoor. Deze daling zet zich in 2014 voort. Vergeleken met het jaar 2009 is het aantal overvallen bijna gehalveerd. Ook het aantal straatroven laat een dalende trend zien. In 2013 is sprake van een daling van 14% ten opzichte van 2012. Ten opzichte van het jaar 2005 bedraagt de daling ruim 40%.

Het geregistreerde aantal woninginbraken laat sinds 2007 een stijgende lijn zien. Sinds 2012 is sprake van een omslag, de stijgende trend is omgezet in een dalende trend. In 2013 daalt het aantal geregistreerde woninginbraken met 5% ten opzichte van 2012 (zie figuur 2 in de Bijlage).

Vraag 25.

Kan een jaarlijks overzicht worden gegeven van de criminaliteitscijfers vanaf 2004 tot heden? Kan een overzicht uitgesplitst per soort delict sinds 2010 worden gegeven?

De jaarlijkse publicatie «Criminaliteit en rechtshandhaving (C&R)» (http://wodc.nl/onderzoek/cijfers-en-prognoses/index.aspx#paragraph1) geeft een systematisch overzicht van de ontwikkelingen in en samenhangen tussen criminaliteit en rechtshandhaving. C&R is bedoeld als statistisch naslagwerk. De meest recente editie van november 2014 beschrijft de ontwikkelingen 2005/2007 tot en met 2013. Op de websites van het WODC en het CBS worden in aparte Excel-tabellen ook gegevens van jaren vóór 2007 weergegeven.

De editie van C&R 2013 geeft in de tabellen l 4.2 en 4.3 op p. 352–354 een overzicht van geregistreerde misdrijven naar soort delict van 2007 tot en met 2013.

Vraag 26.

Zijn de dalende cijfers omtrent criminaliteit direct te verklaren door het kabinetsbeleid of spelen andere maatschappelijke factoren hier een rol in?

Voor dit thema wordt binnen VenJ voor zover benodigd via herprioritering geld en capaciteit beschikbaar gesteld.

Een «harde» eenduidige verklaring van de dalende trend in de criminaliteit is niet te geven, er is altijd sprake van een combinatie van maatschappelijke factoren en beleidsmaatregelen. Sinds het aantreden van het kabinet-Rutte I in 2010 heeft de daling van de criminaliteit zich stevig voortgezet.

Een vergelijking van beschikbare wetenschappelijke studies maakt duidelijk dat de daling van veel vormen van criminaliteit niet los gezien kan worden van de toegenomen inzet van preventieve maatregelen. Er is een algemene (internationale) toename waarneembaar in de preventiebereidheid door burgers, overheden en bedrijven. We zijn auto’s, fietsen, woningen, bedrijven en bedrijfsterreinen beter gaan beveiligen, door preventieve maatregelen van burgers (startonderbrekers, inbraakpreventieve maatregelen) en door de inzet van private beveiligingsbedrijven (o.a. met criminaliteitseffectrapportages). Hierdoor zijn de mogelijkheden tot het plegen van dit type criminaliteit duidelijk afgenomen. Een dergelijke aanpak, gericht op het opwerpen van drempels tegen criminaliteit en het ingrijpen in criminele gelegenheidsstructuren, wordt de afgelopen jaren steeds breder toegepast, ook bij ondermijnende criminaliteit zoals fraude, cybercrime en georganiseerde misdaad.

Een andere factor is dat, mede onder invloed van een toenemende morele afkeuring in de samenleving van agressie en criminaliteit, het overheidsoptreden hiertegen veel krachtiger is geworden. Dat is ook terug te zien in het feit dat het Openbaar Ministerie en de rechter veel meer en ook consequenter reageren op veel vormen van criminaliteit. Hiervan is een krachtig signaal uitgegaan dat criminaliteit en agressie niet getolereerd worden en een steviger aanpak verdienen, zoals de afgelopen jaren ook is gebeurd bijvoorbeeld bij «veelplegers» en geweld tegen functionarissen met een publieke taak.

Vooral een goede mix van onderling samenhangende repressieve én preventieve maatregelen blijkt succesvol, zoals bij de probleemgerichte en integrale aanpak waarin partijen als politie, OM, gemeenten en het bedrijfsleven samenwerken aan het voorkómen en bestrijden van criminaliteit en onveiligheid. Het kabinet heeft deze aanpak sterk bevorderd. Er zijn onder meer speciale zogenaamde High Impact Crime teams geformeerd bij politie en het OM. De heterdaadkracht en ook de kwaliteit van de opsporing zijn en worden verbeterd. Met het bedrijfsleven wordt intensief samengewerkt om meer en betere preventieve maatregelen in te zetten. En ook de hulp van burgers is ingeroepen om vaker verdachte situaties te melden en om bijvoorbeeld het elektronisch betalen te stimuleren. Het ingezette kabinetsbeleid heeft bij bovenstaande verklaringen dus zeker een voorwaardenscheppende en stimulerende rol gespeeld.

Vraag 27.

Wat is de trend in andere EU-landen? Zijn deze landen ook de afgelopen landen veiliger geworden?

De geobserveerde daling van de criminaliteit in Nederland zien we ook in andere landen. In veel EU-landen landen zien we een daling van de door burgers ondervonden vermogenscriminaliteit en een geringere daling van ondervonden geweldscriminaliteit. Dit blijkt onder meer uit de internationale slachtofferenquête (International Crime Victim Survey) en afzonderlijke slachtofferenquêtes die in verschillende EU-landen worden afgenomen. Ook met betrekking tot de geregistreerde criminaliteit is het beeld in veel EU- landen hetzelfde als in Nederland: een daling van de geregistreerde vermogenscriminaliteit, en in mindere mate een daling in de sfeer van het aantal geweldsdelicten (Bron: Trends in crime and criminal justice, 2010). Opvallend is de daling van het aantal moorden in de meerderheid van het aantal EU-landen. In de recent verschenen overzichtsbundel «The International Crime Drop: New Directions in Research» wordt door een twintigtal internationale experts de (internationale) daling van de criminaliteit beschreven, waaronder die in EU-landen.

Vraag 29.

Welk aanvullend budget en welke aanvullende capaciteit horen bij de aanvullende maatregelen omtrent radicalisering en terrorisme?

Voor dit thema wordt binnen VenJ voor zover benodigd via herprioritering geld en capaciteit beschikbaar gesteld.

Vraag 34.

Hoe verhoudt de aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit als topprioriteit zich tot het feit dat de politie slechts wietplantages vernietigt en niet achter de grote vissen aangaat?

Politie-inzet is gericht op zowel het opsporen en het ontmantelen van hennepkwekerijen als op het opsporen van ondermijnende criminaliteit, waaronder de grootschalige productie van synthetische drugs en het telen van hennep., maar ook mensensmokkel en andere activiteiten. Door het opsporen en ontmantelen worden de activiteiten van de georganiseerde bendes verstoord en ontwricht, en wordt voorkomen dat andere criminele activiteiten worden gefinancierd met het geld dat verdiend wordt met hennepteelt. Daarbij bevinden kwekerijen zich vaak in woonwijken, hetgeen reëel (brand)gevaar oplevert voor omwonenden. Politie-inzet op het ontmantelen van kwekerijen is dus zeer gewenst. Daarnaast worden ook «de grote vissen» aangepakt. Uit de verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit, die op 16 juli 2014 aan uw Kamer is verzonden (Kamerstukken 29 911 nr. 92), blijkt dat in 2013 106 projectmatige en reguliere onderzoeken zijn uitgevoerd op het gebied van de grootschalige hennepteelt. Ook zijn er vele tientallen onderzoeken gedaan naar cocaïne, heroïne en synthetische drugs. Daarnaast wordt in het Jaarverslag RIEC’s-LIEC 2013, dat met dezelfde brief aan uw Kamer is verzonden, weergegeven hoeveel casussen er op integrale wijze zijn aangepakt. Zoals bekend wordt er sinds 1 oktober 2014 bovendien nog extra geïnvesteerd in de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland, waar de georganiseerde hennepcriminaliteit nadrukkelijk deel van uitmaakt. In de Veiligheidsagenda 2015 – 2018 wordt de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit als een landelijke prioriteit aangemerkt.

Vraag 35.

Wat wordt bedoeld moet de opmerking dat de burgemeesters de capaciteit krijgen die nodig is om de drugscriminaliteit aan te pakken? Gaat het om de capaciteit die burgemeesters nodig achten of die de regering nodig acht?

De burgemeester geeft aan of de politie moet worden ingezet voor de bestrijding van drugscriminaliteit. In afstemming met de politie (en OM) (de lokale driehoek) wordt vervolgens bepaald welke politiecapaciteit daarvoor nodig is. Als meer capaciteit nodig is – zoals bijvoorbeeld in Zuid-Nederland waar vier eenheden gezamenlijk zorgen voor extra inzet – is dat op verzoek van het gezag met de Nationale Politie goed te realiseren.

Vraag 36.

Wat leveren de afspraken met Duitsland over grensoverschrijdende drugscriminaliteit concreet op? Is er extra capaciteit vrijgemaakt om het dumpen van drugsafval op te sporen? Waarom wordt de flexibele capaciteit die zou ontstaan in de robuuste teams niet ingezet in de provincie Noord-Brabant, waar veel drugslabs en wietschuren staan?

Begin oktober 2014 vond een eerste bespreking plaats met vertegenwoordigers van Federaal Duitsland en de deelstaten Nedersaksen en Noordrijn Westfalen. Afgesproken is nauwer te gaan samenwerken op de terreinen hennepteelt, mobiele bendes en motorbendes. Naar het zich laat aanzien zal de samenwerking resulteren in een verdere verbetering van de uitwisseling van operationele, tactische en analytische informatie en de uitwisseling van best practices en waar nodig het uitvoeren van gezamenlijke onderzoeken.

Het opsporen van het dumpen van drugsafval maakt onderdeel uit van de aanpak van synthetische drugs en dat is een van de prioriteiten binnen de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland. De intensivering geschiedt door prioritering binnen de bestaande capaciteit van de regionale eenheden in Zuid-Nederland en de Landelijke Eenheid. De drie politie-eenheden leveren ieder 25 medewerkers en de Landelijke Eenheid levert 50 medewerkers. Dit komt neer op een totaal van 125 medewerkers welke vanuit vaste ondermijningsteams gaan opereren. Naast deze aanpak aan de voorkant loopt in Noord-Brabant een project gericht op de aanpak van dumpingen. Diverse partners werken daarin samen om de gevolgen van de drugsdumpingen en de daarmee gepaard gaande opruimkosten te beperken.

Vraag 37.

Op welke manier zal de effectiviteit van de aanpak van samenwerkingsverbanden in kaart worden gebracht? Hoe wordt daarbij invulling gegeven aan en rekening gehouden met de ingezette capaciteit, het aantal aangehouden verdachten, de inbeslaggenomen goederen en geld en het aantal zaken waarin vervolging wordt ingesteld?

Met de geïntegreerde aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit zoals die met name in de RIECs plaatsvindt, ontwrichten we criminele samenwerkingsverbanden en criminele processen en zitten we criminelen op alle fronten dwars met strafrechtelijke, bestuurlijke en fiscale interventies. In het ene geval wordt dat gedaan door de volledige criminele organisatie, inclusief de top, op te rollen. In het andere geval kan ontwrichting van de groepering of het criminele proces juist worden gerealiseerd door gerichte acties: sleutelfiguren worden uit het criminele proces getrokken, bijvoorbeeld wanneer door ingrijpen van de overheid een cruciale facilitator zijn diensten niet meer levert. Om de kern van de georganiseerde criminaliteit zo effectief mogelijk te raken wordt ook actief ingezet op het ontnemen van crimineel vermogen: hun criminele investeringskapitaal wordt weggenomen. De resultaten van de RIECs slaan neer in de hun individuele jaarverslagen; onder verantwoordelijkheid van de regionale samenwerkende organisaties. Het LIEC bundelt vervolgens die informatie van de 10 RIECs zodat we een totaal beeld krijgen. Met de Verantwoording georganiseerde criminaliteit leggen de leiding van OM en van politie verantwoording af over de resultaten van de strafrechtelijke aanpak. Deze beide rapportages geven een goed beeld van de resultaten ten aanzien van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit.

Vraag 38.

Op welke manier is Nederland leidend op het dossier cybersecurity?

Nederland vervult internationaal gezien een voortrekkersrol op het terrein van cybersecurity, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de Nationale Cybersecurity Strategieën en de doorontwikkeling van het Nationaal Cyber Security Centrum. Daarom organiseert Nederland onder andere in 2015 de Global Conference on Cyber Space, waarbij cybersecurity en cybercrime belangrijke thema’s zullen zijn. Cybersecurity en cybercrime zijn ook binnen Veiligheid en Justitie als prioritaire thema’s voor het Nederlandse EU voorzitterschap in 2016 aangemerkt.

Vraag 39.

Welke concrete maatregelen zijn de afgelopen twee jaar getroffen ter bestrijding van cybercrime?

De bestrijding van cybercrime is in de afgelopen twee jaren vooral vorm gegeven door het TeamHigh Tech Crime (THTC) van de politie. Het THTC is de afgelopen jaren sterk uitgebreid en is in 2015 119 fte groot. Het team heeft, vaak samen met andere landen, zware onderzoeken naar cybercrime uitgevoerd en daarbij voldaan aan de beleidsdoelstellingen. In het jaar 2013 heeft het THTC 15 onderzoeken uitgevoerd en voor 2014 is de verwachting dat er 20 onderzoeken worden uitgevoerd. De geformuleerde doelstelling voor 2015–2018 betreft een wijziging ten opzichte van de jaren 2013 en 2014, waarin enkel de complexe onderzoeken door het Team High Tech Crime werden geregistreerd.

Daarnaast heb ik het wetsvoorstel Computercriminaliteit III in voorbereiding. Het wetsvoorstel creëert onder meer een nieuwe bevoegdheid voor de daartoe aangewezen opsporingsambtenaren om een geautomatiseerd werk op afstand heimelijk binnen te dringen voor de opsporing van ernstige strafbare feiten.

Vraag 40.

Welke extra stappen zullen er gezet worden om cybercriminaliteit aan te pakken? Welke aandachtsgebieden hebben hierbij prioriteit en hoeveel mensen zijn of worden extra aangenomen? Zal de extra prioritering leiden tot extra investeringen? Zo ja, hoeveel en waar wordt dat geld vandaan gehaald?

In 2015 is het Team High Tech Crime (THTC) op sterkte en zal het team zoals aangegeven in de Veiligheidsagenda 2015–2018 de high tech crime-zaken oppakken, conform het huidige toewijzingskader. De overige zaken worden bij de regionale eenheden uitgevoerd. Daarbij kan het ook om relatief complexe zaken gaan. In het Inrichtingsplan van de Nationale Politie is een totale capaciteit voor digitale opsporing en ter bestrijding van cybercrime van 743 fte voorzien.

De intensivering van de bestrijding van cybercrime leidt tot een toename van het totaal aantal cybercrime-onderzoeken van 200 in 2015 naar 360 in 2018. Het THTC zal jaarlijks tenminste 20 complexe onderzoeken uitvoeren. Het gaat hier om cybercrime in enge zin waarbij ICT als doelwit geldt. Het betreft hier veelal een samenstel van specifieke delicten, waaronder computervredebreuk, websiteaanvallen, botnets, DDos-aanvallen en phishing met gebruik van malware. Voor de organisatorische implicaties verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 41 en 65.

Vraag 42.

Kunnen cijfers of percentages worden gegeven van de toe- of afname van de criminaliteit gespecificeerd per type misdrijf naar aanleiding van de grote asielinstroom? Kunnen ook cijfers of percentages van een toe- of afname van de criminaliteit worden gegeven gespecificeerd per misdrijf in een bepaalde gemeente in geval van de komst een asielzoekerscentrum in de betreffende gemeente?

Er bestaan geen betrouwbare informatiebronnen of gegevensbestanden waarin zowel gegevens over asielmigranten als gegevens over verdachten zijn geregistreerd.

Uit het onderzoek «Asielmigratie en criminaliteit» uit 2006 kwam naar voren dat de criminaliteitsgraad van onrechtmatig in Nederland verblijvende asielzoekers aanzienlijk hoger is dan die van asielzoekers in procedure. Op hun beurt komen asielzoekers in procedure weer vaker in aanraking met de politie dan asielmigranten die beschikken over een geldige verblijfsvergunning. Er is dus een samenhang tussen de verblijfsstatus en de mate waarin asielzoekers zijn betrokken bij criminele activiteiten, aldus de onderzoekers.

De conclusies uit het rapport Asielzoekers & Criminaliteit van 17 januari 2007 zijn met uw Kamer gedeeld in de brief aan uw Kamer met kenmerk 2006–2007, 19 637, nr. 1153 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie.

Vraag 44.

Wat zijn de kernpunten van de afspraken die met Frankrijk, België en Luxemburg gemaakt worden over grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van (drugs)criminaliteit en mobiel banditisme?

De nadruk in de samenwerking met Frankrijk, België en Luxemburg ligt op het bestrijden van de georganiseerde criminaliteit, met name in het ontmantelen van criminele samenwerkingsverbanden van drugscriminaliteit en mobiele bendes. Dit zal vooral plaats gaan vinden door het versterken van de uitwisseling van analytische informatie tussen de vier landen, verbetering van de justitiële samenwerking zoals bijvoorbeeld het opzetten van meer Joint Investigation Teams en de verbetering van de confiscatie van crimineel vermogen.

Vraag 45.

Wordt bij het vrijmaken van capaciteit voor drugsbestrijding en andere grensgerelateerde problematiek ook een afspraak gemaakt over het samenwerken met Duitsland, Frankrijk en België?

Criminaliteit is vaak een grensoverschrijdend fenomeen. Nederland neemt dan ook zeer actief deel aan de negen EU EMPACT-projecten tegen georganiseerde criminaliteit en dringt daarbij steeds aan op een integrale aanpak. We zetten daarnaast ook actief in op samenwerking met buurlanden als België, Frankrijk, Luxemburg en Duitsland. Deze samenwerking gebeurt vooral op de thema’s Outlaw Motorcycle Gangs, hennep en Oost-Europese bendes.

Vraag 46.

Is de samenwerking tussen alle relevante partijen, te weten het Openbaar Ministerie (OM), de nationale politie, de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), de Koninklijke Marechaussee (KMar), burgemeesters en gemeenten zo goed dat de verwevenheid tussen boven- en onderwereld succesvol doorbroken zal worden?

Voorop staat dat het bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit niet alleen gaat om het draaien van veel zaken: we moeten de criminele industrie duurzaam ontwrichten en de verwevenheid tussen onder- en bovenwereld met alle mogelijke middelen terugdringen.

We liggen op koers met de aanpak. Er zijn meer dan 900 criminele samenwerkingsverbanden aangepakt via strafrechtelijke projectmatige onderzoeken, er zijn meer dan 450 vrijheidsstraffen opgelegd en in RIEC-verband zijn integraal 930 casussen behandeld. We zetten hard door op deze ingeslagen weg: in de Veiligheidsagenda 2015–2018 heb ik met OM, regioburgemeesters en politie afgesproken dat in 2015 verder wordt geïnvesteerd in de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Er wordt gericht ingezet op effectievere interventies, door sleutelfiguren en facilitators aan te pakken. Ook het afpakken van crimineel vermogen blijft een kernpunt in de aanpak. Het motto blijft: misdaad mag niet lonen. In 2011 is € 44 mln strafrechtelijk afgepakt, in 2013 bijna € 89 mln (dat was mede als gevolg van een hoge ontnemingsschikking), voor 2014 is als doel geformuleerd: 70 mln en vanaf 2016 loopt dat op tot ruim 100 mln. De resultaten spreken voor zich; ondermijnende criminaliteit kan alleen duurzaam worden bestreden door een langdurige en volhardende aanpak.

Vraag 47.

Hoeveel criminele samenwerkingsverbanden worden nu per jaar strafrechtelijk aangepakt?

Zie het antwoord op vraag 46.

Vraag 48.

In hoeveel van de 950 criminele samenwerkingsverbanden die jaarlijks minimaal strafrechtelijk worden aangepakt zal de volledige criminele organisatie, inclusief de top, worden ontbonden en aangepakt? Wat wordt verstaan onder «aangepakt»?

Het doel van de geïntegreerde aanpak is om de criminele samenwerkingsverbanden en criminele processen te ontwrichten en op alle fronten dwars te zitten. Per jaar moeten 950 criminele samenwerkingsverbanden worden aangepakt door middel van strafrechtelijk onderzoek. Deze onderzoeken resulteren in samenwerking met de partners in een combinatie van strafrechtelijke, bestuurlijke en fiscale interventies. In het ene geval wordt ingezet op het oprollen van de volledige criminele organisatie, inclusief de top. In het andere geval kan ontwrichting van de groepering of het criminele proces juist worden gerealiseerd door gerichte acties: sleutelfiguren worden uit het criminele proces getrokken, bijvoorbeeld wanneer door ingrijpen van de overheid een cruciale facilitator zijn diensten niet meer levert. Denk bijvoorbeeld aan een financieel adviseur die niet langer kan helpen witwasconstructies op te zetten. Om de kern van de georganiseerde criminaliteit zo effectief mogelijk te raken wordt daarnaast actief ingezet op het ontnemen van crimineel vermogen: hun criminele investeringskapitaal wordt weggenomen. OM, politie en de partners in de geïntegreerde aanpak beoordelen per geval welke interventie het grootste effect sorteert. Al deze interventies dragen bij aan de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden. «Aanpakken» betekent in dit verband dan ook dat een gerichte interventie is gepleegd die daadwerkelijk bijdraagt aan het in de eerste zin van dit antwoord geformuleerde doel. In de verantwoordingsrapportage aanpak georganiseerde criminaliteit van het Openbaar Ministerie en de politie wordt dit inzichtelijk gemaakt.

Vraag 53.

Hoe wordt de samenwerking tussen alle relevante partijen in de strijd tegen ondermijnende criminaliteit verder geïntensiveerd? Hoeveel geld en welke extra maatregelen worden ingezet?

In onder andere het jaarverslag RIEC/LIEC 2013 ziet u dat we voortgang boeken met de integrale samenwerking: er worden steeds meer zaken integraal opgepakt. Maar het kan en moet nog beter. Het loslaten van de eigen organisatiebelangen ten behoeve van het optreden als één overheid gaat nog niet overal even snel. Hier is continue aandacht voor en waar mogelijk jagen we de samenwerking aan en bieden we ondersteuning. Zo bevat de Veiligheidsagenda 2015–2018 concrete afspraken met de regioburgemeesters, College van Procureurs-generaal en korpsleiding Nationale Politie over verdere verbetering van de kwaliteit van de aanpak om zo de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit terug te dringen en te beheersen. Ook bezien we de mogelijkheden om de informatie-uitwisseling te verbeteren. Samen met mijn collega-bewindspersonen voer ik een Verkenning uit naar een kaderwet voor gegevensuitwisseling. Deze Verkenning verwacht ik dit jaar aan uw Kamer te sturen. Tot slot vindt intensief contact plaats vanuit het ministerie met alle landelijke diensten en met de diensten in de regio’s over de gezamenlijke aanpak van ondermijning. Doel daarvan is om knelpunten die men in de uitvoering ervaart, snel op de juiste tafel te krijgen en op te lossen.

In de begroting is opgenomen dat het OM er in 2015 € 5 miljoen bijkrijgt en dit loopt op tot 20 miljoen vanaf 2017. Dit bedrag is bedoeld voor de aanpak van internationale criminaliteit en dus ook voor de aanpak van de georganiseerde misdaad die veelal internationaal van aard is. De politie krijgt er volgende jaar 10 miljoen bij. Dit bedrag loopt op tot 98 miljoen in 2017. Dit geld wordt onder meer ingezet voor de intensiveringen zoals die genoemd staan in de Veiligheidsagenda. Daar maakt de aanpak van ondermijning een wezenlijk onderdeel vanuit.

Hiernaast dragen we financieel bij aan de samenwerking bij de aanpak van ondermijning zoals die plaatsvindt in de RIECs. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt maximaal 50% bij in de kosten van de jaarlijkse begroting van de RIEC’s, met een maximum van € 735.000 per jaar. Ook leveren we nog een financiële bijdrage aan het werk van de TaskForce Brabant Zeeland. Voor 2014 is dat een bedrag van € 500.000. Voor het werk van het integraal afpakteam in Brabant en Zeeland leveren we in 2014 afzonderlijk hiervan nog eens een bijdrage van € 750.000. Al met al wordt hiermee een substantiële bijdrage geleverd aan een krachtige aanpak van ondermijning.

Vraag 54.

Hoeveel is de financiële bijdrage aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Brabant en Zeeland?

Zie het antwoord op vraag 53.

Vraag 55.

Wat zijn de kosten van de Taskforce Brabant Zeeland?

Sinds begin dit jaar is het werk van de TaskForce B5 verbreed naar heel Brabant en Zeeland.

Het doel van de TaskForce is om de criminele industrie effectiever te verstoren. Hierbij ligt de focus op concrete acties op de dominante thema’s hennep, synthetische drugs en outlaw motorcycle gangs. Naast het versterken van de integrale informatiepositie wordt vooral ingezet op het vergroten van de operationele integrale slagkracht. De voorlopige resultaten in 2014 (januari tot en met oktober) zijn als volgt: er zijn 23 criminele samenwerkingsverbanden aangepakt (2013: 21, 2012: 11) en er is door het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland beslag op bezittingen gelegd ter waarde van € 8,3 mln (2013: € 12 mln, 2012: € 6 mln). Verder blijft het aantal hennepruimingen constant (2013: 911, 2012: 1.122) maar zijn wel meer planten geruimd en zijn er 3 vrijplaatsen massief integraal aangepakt (2013: 6, 2012: 4). Daarnaast komen de interventies die het bestuur pleegt, steeds beter in beeld. Zo weten we op basis van navraag bij 20 gemeenten, dat in de periode januari 2014 tot en met oktober 2014 meer dan 99 sluitingen van panden hebben plaatsgevonden op basis van de Opiumwet en dat deze gemeenten 340 keer Bibob hebben toegepast. De TaskForce BZ gaat deze bestuurlijke interventies de komende tijd nog scherper in beeld brengen. Begin december zal de TaskForce BZ met een uitgebreid overzicht van haar resultaten naar buiten komen.

Vraag 56.

Betekent het feit dat de ervaringen die de Taskforce in Brabant en Zeeland opdoet worden verbonden aan landelijke ontwikkelingen dat een Taskforce eventueel ook in andere provincies kan worden ingezet?

De samenwerking bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit vindt in alle regio’s plaats via de structuur van de RIEC’s. Dat is een bewuste keuze van de samenwerkende organisaties. In 2011 heb ik, op verzoek van het lokale bestuur in Brabant, de TaskForce B5 opgericht en deze heb ik begin dit jaar voortgezet onder de naam TaskForce Brabant Zeeland (BZ). De specifieke situatie in die regio’s vroeg in 2011 om extra aandacht en deze structuur en vraagt dit nog steeds. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een dergelijke TaskForce ook in te stellen in andere regio’s. De structuur van de RIEC’s is stevig en ontwikkelt zich sterk. De ervaringen van de TaskForce BZ bij de geïntegreerde aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit zijn waardevol voor de andere regio’s in het land. Dit geldt ook andersom: ervaringen in andere regio’s kunnen ook waardevol zijn voor het werk van de TaskForce BZ. Via onder meer het Landelijk Platform Geïntegreerde aanpak Ondermijnende Criminaliteit (GOC) worden deze ervaringen gedeeld. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de roadshow van dit Platform waarbij de top van de landelijke organisaties (OM, Nationale Politie, Ministerie van Financiën/ Belastingdienst, LIEC, burgemeesters van Tilburg en Leeuwarden en het Ministerie van Veiligheid en Justitie) het gesprek met de samenwerkende diensten in alle regio’s aangaat om te spreken over de samenwerking bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit en de knelpunten die zij daarbij ervaren en waarbij ook ondersteuning en facilitering aangeboden wordt.

Vraag 57.

Wat zijn de concrete resultaten van de Taskforce Brabant Zeeland sinds de oprichting tot nu toe?

Zie antwoord op vraag 55.

Vraag 60.

Wordt bij het afpakken van crimineel vermogen ook nadrukkelijk aandacht besteed aan het bestrijden van jeugdbendes en criminele jongeren? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan vormgegeven en wordt het succes van afpakken bij jongeren ook apart geregistreerd en gemeten?

Uitgangspunt is dat bij iedere strafzaak met financieel gewin wordt bekeken welke sancties en maatregelen kunnen worden opgelegd om het ten onrechte genoten voordeel ongedaan te maken en schade van slachtoffers te compenseren door verhaal op de daders. Verhaal op de daders om de schade van slachtoffers te compenseren komt daarbij op de eerste plaats. Dit vergt maatwerk in iedere strafzaak, ook bij zaken tegen jeugdige daders. Het Openbaar Ministerie staat een breed arsenaal aan maatregelen en sancties ter beschikking om aan dit beleid uitvoering te geven. Het differentiëren in leeftijdscategorieën bij het registreren van de resultaten van het afpakken zal geen goed beeld opleveren van de inspanningen en geboekte successen bij de aanpak van jeugdbendes en criminele jongeren. De registratiesystemen zijn hier ook niet op ingericht.

Vraag 61.

Waaruit blijkt het hoge niveau van de bestrijding van hightech crime?

Zowel nationaal als internationaal blijkt dat de onderzoeken die het Team High Tech Crime aanpakt een hoge mate van technische kennis en specialistische vaardigheden vragen, die op dit moment slechts door enkele grote landen kunnen worden geboden. Voorbeelden hiervan zijn onderzoeken in het deep web en darknet, onder meer op zogenoemde online handelsplaatsen in hidden services waar illegale handel plaatsvindt van drugs, wapens en malware. Nederland heeft internationaal doorslaggevende bijdragen aan technisch complexe, internationale onderzoeken geleverd.

Vraag 64.

Wordt in de onderzoeken het hacken van Pacemakers ook meegenomen (waarvoor Europol recentelijk heeft gewaarschuwd)?

Vooralsnog zie ik geen aanleiding om specifiek op dit punt extra te investeren. Mochten er concrete aanwijzingen zijn dat dit onderwerp in Nederland speelt, dan zal er zeker aandacht aan worden geschonken.

Vraag 66.

Wordt het Bureau Financieel Toezicht (BFT), dat integraal toezicht houdt op het notariaat, ook begrepen onder de organisaties belast met toezicht, handhaving, opsporing en vervolging die in de toekomst systematischer worden uitgevraagd? Zo ja, op welke manier wordt het BFT uitgevraagd? Betekent dit ook dat BFT cliëntgegevens op basis van de Wet op het Notarisambt mag doorspelen naar derden?

In het kader van de rijksbrede aanpak van fraude is afgesproken dat bij de toetsing van nieuwe wet- en regelgeving op frauderisico’s een belangrijkere rol is weggelegd voor organisaties belast met toezicht, handhaving, opsporing en vervolging. Het Bureau Financieel Toezicht is een met toezicht belaste organisatie, en zal bij relevante voorstellen voor wet- en regelgeving worden verzocht om vooraf een beoordeling te geven van mogelijke frauderisico’s. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat er in het kader van de zogeheten fouten- en misbruiksignalering wordt gevraagd naar eventuele fraudesignalen als een voorstel eenmaal in werking is getreden. Zie het antwoord op vraag 70 voor een nadere beschrijving van de manier van toetsen.

Bij het doorgeven van fraudesignalen is geen sprake van het delen van cliënt- of overige persoonsgegevens aan derden. Het gaat om een beschrijving op fenomeen-niveau die alleen gedeeld wordt met overheidspartijen, zoals dat ook gebeurt bij de zogeheten bestuurlijke signalen.

Vraag 67.

Wat is de totale schade van frauduleuze handelingen? Kan dat worden uitgesplitst naar horizontale en verticale fraude en voorts naar de diverse soorten fraude (faillissements- acquisitie-, datefraude etc.)?

Het is niet mogelijk om de totale schade van frauduleuze handelingen vast te stellen. De schade die fraude aanricht is niet alleen in financiële termen te meten, maar uit zich bijvoorbeeld ook in een aangetast vertrouwen in de overheid en financiële instellingen. Ervaringen van publieke en private partijen, in binnen- en buitenland leren dat van de totale omvang van fraude niet meer dan zeer globale inschattingen gemaakt kunnen worden. Dit is ook in het Verenigd Koninkrijk het geval gebleken bij ervaringen met de Annual Fraud Indicator. Van steeds meer afzonderlijke vormen van fraude worden wel schattingen gemaakt van de omvang. De wijze waarop een schatting van de omvang gemaakt kan worden en of dat überhaupt kan, verschilt aanzienlijk per fraudevorm. Een optelsom van inschattingen, afkomstig van diverse partijen, die op uiteenlopende wijze tot stand zijn gekomen, heeft daarom weinig toegevoegde waarde en leent zich nadrukkelijk niet om de effectiviteit van de aanpak van fraude te meten. Juist resultaten en het treffen van effectieve maatregelen zijn voor het kabinet van belang. Daarom investeert het Kabinet vooral in het verder verbeteren van zicht op risico’s, het afdichten van die risico’s en inzicht in resultaten van maatregelen tegen fraude. In de voortgangsrapportage over de Rijksbrede aanpak van fraude die uw Kamer volgende maand ontvangt, wordt hier verder op ingegaan.

Vraag 68.

Wordt de werkwijze van de organisatie 1Overheid overgenomen met betrekking tot het tegengaan van fraude? Zo ja, op welke wijze en op welke aspecten van deze aanpak/werkwijze?

Het initiatief 1-Overheid tegen fraude in Amsterdam sluit goed aan bij de ambities van het kabinet zoals neergelegd in de brief over de Rijksbrede aanpak van fraude van december 2013 en waarover uw Kamer volgende maand een voortgangsrapportage ontvangt. Het Kabinet stuurt op meer samenhang in de fraudeaanpak, informatie-uitwisseling te verbeteren, belemmeringen in de samenwerking weg te nemen en concrete fenomenen doelgericht aan te pakken. Er is daarom intensieve samenwerking met de gemeente Amsterdam en het initiatief «initiatief 1 overheid». Sinds de start van het initiatief is door een aantal leden van het kabinet periodiek en constructief overleg gevoerd met de initiatiefnemers, de burgemeester van Amsterdam en vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en andere direct betrokken diensten.

In Amsterdam is in samenwerking met het initiatief gestart met concrete pilots. Er is bijvoorbeeld een pilot Basisregistratie Personen waarmee adresfraude, schijnverhuizingen en hypotheekrentefraude worden aangepakt. De pilot wordt aangestuurd vanuit het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) en allerlei betrokken overheidsdiensten werken eraan mee. Daarnaast is er een pilot faillissementsfraude. Bovendien wordt intensief samengewerkt op terrein van faillissementsfraudebestrijding, onder meer in een pilot in samenwerking met de gemeente Amsterdam en de Kamer van Koophandel en wordt in samenhang met de initiatiefnemers bezien hoe het handelsregister nog meer dan nu ingezet kan worden tegen fraude. Tot slot zijn diverse departementen in gesprek met leden van het initiatief op terrein van het verbeteren van gegevensuitwisseling tussen bij de fraudebestrijding betrokken organisaties en diensten.

Vraag 69.

Hoeveel en welke fraudehelpdesken/meldpunten zijn er? Worden deze gesubsidieerd? Wordt onderzoek naar de effectiviteit hiervan gedaan?

Burgers en bedrijven die te maken krijgen met fraude kunnen terecht bij onder meer het Meldpunt internet oplichting (onderdeel van en bekostigd door het Korps Nationale Politie), Meld Misdaad Anoniem (gesubsidieerd door onder meer de Ministeries van Veiligheid en Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (onderdeel van en bekostigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), de Fraudehelpdesk (gesubsidieerd door de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Economische Zaken) en Consuwijzer (onderdeel van en bekostigd door de Autoriteit Consument en Markt).

Daarnaast kunnen slachtoffers van fraude zich ook melden bij Slachtofferhulp Nederland voor psycho-sociale ondersteuning, praktische hulp en juridisch advies (gesubsidieerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Fonds Slachtofferhulp, gemeenten en particulieren).

Tijdens het op 15 mei 2014 gehouden debat over fraude heb ik toegezegd fraudemeldpunten zo veel mogelijk bij elkaar te brengen en te professionaliseren en een onderzoek te laten uitvoeren naar de synergie van de bestaande meldpunten (TK 2013–2014, 83 101, 83). Ter uitvoering van die toezegging laat ik samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken een onderzoek uitvoeren. Bij dit onderzoek zal ook de effectiviteit van de meldpunten worden betrokken. In vervolg op dit onderzoek zal worden bepaald of en zo ja welke maatregelen nodig zijn. Hierover zal ik u medio 2015 infomeren.

Vraag 70.

Op welke manier wordt bestaande en toekomstige regelgeving getoetst op fraudebestendigheid?

Dit gebeurt allereerst door in een vroeg stadium van het besluitvormingstraject expliciete keuzes te maken ten aanzien van geconstateerde frauderisico’s. Door actualisatie van het Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving kunnen beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen met beoogde uitvoerders en handhavers beter inschatten in hoeverre hun voorstel zal worden nageleefd en welke frauderisico’s kleven aan het voorstel. De uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets is een verplichte toets uit het Integraal Afwegingskader. Deze toets is uitgebreid met vragen die in het bijzonder zien op de fraudebestendigheid van het voorstel. In het kader van de wetgevingskwaliteitstoets worden wetsvoorstellen en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur vervolgens beoordeeld op rechtstatelijke en bestuurlijke kwaliteit. Op dat moment komt ook aan de orde of het departement waarvan de voorgenomen regelgeving afkomstig is de aangevulde uitvoerings- en handhavingstoets adequaat heeft uitgevoerd en wordt de weergave hiervan in de toelichting bij het voorstel beoordeeld.

Frauderisico’s worden bovendien beter gesignaleerd en opgevolgd in het kader van een zogeheten fouten- en misbruiksignalering. Na invoering van nieuwe wet- en regelgeving waarbij door het verantwoordelijke departement getaxeerd is dat er mogelijke risico’s op fouten en misbruik resteren zal het binnen een vastgestelde termijn bij de uitvoering en vanuit de domeinen opsporing en toezicht signalen hierover uitvragen. Tot slot zijn begin 2014 rond het opstellen en de opvolging van zogenaamde bestuurlijke signalen de procedures aangescherpt en verduidelijkt.

Vraag 71.

Hoe zal bestaande regelgeving in 2015 steviger getoetst worden op fraudebestendigheid?

Het is belangrijk om bij bestaande regelingen in te kunnen spelen op onvoorziene omstandigheden en gelegenheden om met een regeling te frauderen. Om die reden zijn begin 2014 de procedures aangescherpt en verduidelijkt rond het opstellen en de opvolging van zogenaamde bestuurlijke signalen. Deze worden door een handhavings- of opsporingsdienst opgesteld om een signaal over misbruik door te geven aan andere bestuursorganen, zodat kan worden besloten over het treffen van beheersmaatregelen. In mijn brief van 20 december 2013 over de rijksbrede aanpak van fraude heb ik aangegeven dat het kabinet streeft naar een nieuwe balans tussen gerechtvaardigd vertrouwen, goede dienstverlening en fraudebestrijding. In de afgelopen periode heeft dat onder meer geleid tot wijzigingen van de uitbetalingen van toeslagen en het persoonsgebonden budget. Het kabinet blijft alert op nieuwe kwetsbaarheden en rapporteert voor het einde van dit jaar over de voortgang van de maatregelen en over eventuele nieuw geconstateerde frauderisico’s.

Vraag 72.

Wat is de aanleiding en het doel van de verkenning Kaderwet Gegevensuitwisseling?

De aanleiding voor de verkenning naar een kaderwet gegevensuitwisseling is gelegen in de brief die het kabinet op 20 december jl. aan de Tweede Kamer heeft gezonden over de aanpak van fraude. In die brief heeft het kabinet aangegeven dat het met deze verkenning wil bezien of met een kaderwet generieke knelpunten met betrekking tot de gegevensuitwisseling in de bestaande wetgeving kunnen worden opgelost in plaats van het aanbrengen van afzonderlijke wijzigingen in specifieke wetten (Kamerstukken II 2013–2014, 17 050, nr. 450, blz. 7–8). Het kabinet verwacht dat de verkenning – conform planning – voor het eind van 2014 gereed is en vergezeld van een kabinetsstandpunt naar de kamer kan worden gezonden.

Vraag 73.

Wat behelst de genoemde innovatieve subjectgerichte aanpak van het OM om beroepsfraudeurs tegen te gaan?

De ontwikkeling van een subjectgerichte aanpak van beroepsfraudeurs is een project binnen de rijksbrede aanpak van fraude. Dit project kent twee sporen. Ten eerste worden veelplegers van fraude integraal – dat wil zeggen door alle deelnemende overheidspartners – aangepakt, door onder meer het combineren van gegevens van verschillende instanties, uitwisselen van kennis en expertise en het inzetten van verschillende fiscale, bestuurs- en strafrechtelijke instrumenten.

Daarnaast worden de ervaringen uit de operationele aanpak en de reeds bij organisaties beschikbare informatie over beroepsfraudeurs gebruikt om de zogenaamde profiling te verbeteren, een methodiek om mogelijke (beroeps)fraudeurs beter te identificeren, alsmede hun relaties en gedrag. Beoogd wordt de beroepsfraudeur al in een vroeg stadium te signaleren, waardoor maatregelen kunnen worden genomen en verdere fraude kan worden voorkomen. De opbrengsten van dit tweede spoor kunnen door alle deelnemende organisaties worden ingezet.

Voor het eind van het jaar wordt de Kamer per brief nader bericht over de voortgang van de rijksbrede aanpak fraude, inclusief de subjectgerichte aanpak.

Vraag 74.

Hoe staat het met de uitwerking van het voorstel van de leden van de VVD-fractie om ondernemers meer mogelijkheden te geven om te verifiëren in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) of klantgegevens juist zijn, gelet op het feit dat dit nader zou worden besproken in het Nationaal Platform Criminaliteitsbestrijding (NPC)?

Zoals uw Kamer is toegezegd zal ik dit voorstel van de VVD-fractie bespreken in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing overlegt halfjaarlijks. Ik zal dit punt dan ook bespreken tijdens de eerstvolgende NPC vergadering op 1 december 2015. In voorbereiding hierop ben ik met mijn collega van BZK, als verantwoordelijke voor het BPR, in gesprek over de voor- en nadelen van het voorstel van de VVD. Ik zal u over de resultaten van dit gesprek informeren in de brede fraudebrief die u eind van dit jaar ontvangt.

Vraag 75.

Wat was de doelstelling van het OM als het gaat om het aantal strafzaken bij regionale eenheden? In hoeveel van deze zaken is daadwerkelijk vervolging ingesteld en hoeveel mensen zijn daarbij ingezet?

Voor 2014 heeft het OM afspraken gemaakt met de regionale eenheden over het minimum aantal zaken horizontale fraude, deze tellen op tot landelijk 1.500 zaken. Voor de komende jaren zijn in de Veiligheidsagenda nadere afspraken gemaakt, oplopend tot 2.300 zaken in 2018. Dit betekent een intensivering van de aanpak met 50% in 2018 ten opzichte van 2014.

Er zijn op dit moment geen precieze cijfers over het aantal vervolgingen in deze zaken. De intensivering loopt daarmee vooruit op de ontwikkeling van de monitoring. De inzet wordt al geleverd, het OM heeft daar voor het lopende jaar ook een positief beeld bij.

Het OM ontwikkelt op dit moment, in samenspraak met de politie, een fraudemonitor. Medio 2015 wordt de eerste versie opgeleverd. Onderdeel van deze monitor is een kwantitatief overzicht van de afdoeningsbeslissingen OM in gevallen van horizontale fraude.

De capaciteitsbehoefte in opsporing en vervolging wordt door het gezag (OM) per zaak bepaald. De inzet wordt echter niet als zodanig geregistreerd.

Vraag 76.

Waaruit bestaat de verdere intensivering ten aanzien van de aanpak van mensenhandel?

Één van de belangrijkste ontwikkelingen in het kader van de intensivering van de aanpak van mensenhandel, is dat er een nationaal verwijsmechanisme voor slachtoffers van mensenhandel wordt ontwikkeld. Het doel van dit mechanisme is onder meer om een betere verbinding tussen de zorg-, vreemdelingen- en strafrechtketen tot stand te brengen. Dit moet bijdragen aan meer maatwerk voor slachtoffers van mensenhandel. Begin 2014 is bovendien de Task Force Mensenhandel verlengd met een derde termijn. Hierbij zijn een aantal aandachtsgebieden benoemd. Ik licht er hier een paar uit. Zo zal er worden geïnvesteerd in de aanpak van arbeidsuitbuiting. Het doel is meer zicht te krijgen op de aard, locatie en – zo mogelijk – omvang van arbeidsuitbuiting binnen en buiten de bekende arbeidssectoren, alsmede in andere fenomenen van arbeidsuitbuiting (zoals gedwongen bedelen). Dit zal o.a. gebeuren door het draaien – en voor de rechter brengen – van zoveel mogelijk onderzoeken naar arbeidsuitbuiting. Daarnaast wordt er ingezet op bewustwording en training van – en training in – de omgang met signalen van overige uitbuiting. Ook zullen er in samenwerking met diverse publieke en private partners barrières worden opgeworpen en zal er gezocht worden naar alternatieve en innovatieve interventies teneinde overige uitbuiting tegen te gaan.

Daarnaast is de bescherming en opvang van minderjarige slachtoffers van mensenhandel een belangrijk aandachtsgebied tijdens de derde termijn van de TF mensenhandel. De focus in dit kader ligt de komende tijd op het doorvoeren van verbeteringen op het gebied van signalering en registratie van slachtoffers. De ontwikkeling van het nationaal verwijzingsmechanisme draagt hieraan bij. In het kader van het verwijsmechanisme zal ook de aansluiting worden gezocht met de resultaten van de commissie Azough, die de opdracht heeft de hulpverlening aan minderjarige slachtoffers van mensenhandel in jeugdzorginstellingen te verbeteren. Ook wordt geïnvesteerd in de aanpak van loverboyproblematiek door de rijksbrede aanpak loverboyproblematiek in 2015 voort te zetten. Daarnaast zullen de komende tijd de aanpak van misstanden in de prostitutiebranche; de handhaving en opsporing op internet en de bestuurlijke aanpak van mensenhandel een prominente plek innemen in de aanpak van mensenhandel.

Vraag 77.

Hoeveel zaken worden er in 2015 meer aangepakt op basis van de geïntensiveerde aanpak van mensenhandel?

In de periode 2009 tot en met 2014 wordt een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden gerealiseerd, waaronder samenwerkingsverbanden die zich schuldig maken aan mensenhandel. Deze doelstelling heeft ertoe geleid dat het aantal projectmatige onderzoeken naar mensenhandel is gestegen van 80 in 2009 naar 174 in 2013. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 heb ik met OM, regioburgemeesters en politie afgesproken dat in 2015 verder wordt geïnvesteerd in de aanpak van ondermijnende criminaliteit, waaronder mensenhandel. In deze periode wordt primair ingezet op een kwalitatieve intensivering, waarbij ook bij mensenhandel intensiever zal worden ingezet op sleutelfiguren en facilitators die de verschillende vormen van uitbuiting mogelijk maken. In deze periode wordt niet zozeer ingezet op het doen van meer zaken, als wel op het aanpakken van betere zaken die de mensenhandel duurzaam terugdringen, door het opwerken van effectieve barrières en het ontwrichten van het criminele proces. Daarnaast moet het aantal handhavingsacties stijgen, zoals in 2013 bijvoorbeeld plaatsvond in het prostitutiegebied de Achterdam in Alkmaar. Ook hiermee wordt mensenhandel effectief teruggedrongen.

Vraag 78.

Welk voordeel zullen de slachtoffers van mensenhandel ervaring als gevolg van het nationaal verwijzigingsmechanisme?

Het doel van het nationaal verwijsmechanisme is om meer maatwerk te kunnen bieden aan slachtoffers van mensenhandel, door middel van een betere verbinding tussen de zorg-, vreemdelingen- en strafrechtketen. Signalering en bescherming van het slachtoffer staat hierbij centraal. Het verwijsmechanisme maakt onder andere transparant waar slachtoffers van mensenhandel aanspraak op kunnen maken. Het verwijsmechanisme is verder van belang voor de opsporing en vervolging van daders, wat in belangrijke mate bijdraagt aan het voorkomen van nieuwe slachtoffers. Goede bescherming kan immers bijdragen aan de aangiftebereidheid van slachtoffers en daarmee aan een succesvolle vervolging van mensenhandelaren.

Door overzicht en transparantie te bieden, en door de rolverdeling tussen de verschillende partijen te formaliseren, maakt het verwijsmechanisme voor betrokken professionals beter inzichtelijk hoe zij de beste hulp aan slachtoffers kunnen bieden. De activiteiten van de betrokken partijen worden beter op elkaar afgestemd, waarbij het belang van het slachtoffer centraal wordt gesteld. Zo wordt voorkomen dat partijen langs elkaar heen werken, of niet de juiste partijen betrekken, waardoor het slachtoffer niet de optimale hulp krijgt. Dit alles dient ertoe, dat slachtoffers van mensenhandel betere en meer op hun situatie toegespitste zorg, ondersteuning en begeleiding krijgen.

Vraag 79.

In hoeverre werken Nederlandse Internet Service Providers mee aan het blokkeren van websites die kinderporno aanbieden?

Nederlandse providers werken niet mee aan het blokkeren van websites die kinderporno aanbieden. In een samenwerkingsproject van politie, meldpunt kinderporno op internet en verschillende pilots is in het verleden onderzocht of zo een blokkade vorm kon worden gegeven en wat het effect zou zijn op de beschikbaarheid van kinderporno via het internet. Op basis van evaluatie van dat samenwerkingsproject heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer laten weten in 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86) dat de in het project opgestelde zwarte lijst echter dusdanig klein van omvang is dat dit tot de conclusie leidt dat het blokkeren van websites met kinderporno via een dergelijke lijst een voorziening is die thans niet meer als een probaat en effectief instrument kan dienen. Daarbij kwam dat voor het filteren en blokkeren partijen inspanningen moeten verrichten en middelen ter beschikking dienden te stellen die niet in verhouding staan tot het te verwachten effect.

Bovendien blijkt de vrijwillige medewerking van providers aan notificatie-afspraken met de politie en het Openbaar Ministerie, de Notice en Take down procedure die sinds 2008 is ingevoerd, goed te werken. Uit ervaring is bekend dat ongeveer 95 procent van de internetbedrijven doet aan «notice-and-take-down» van illegale afbeeldingen of uitingen via het internet. Overige providers worden projectmatig door de politie gemonitord.

Vraag 80.

Wat moet het Plan van Aanpak Kindersekstoerisme opleveren?

Het plan van aanpak kindersekstoerisme moet een algehele verbetering van de aanpak van kindersekstoerisme opleveren. Dit door:

  • 1. Meer inzet op preventie en daarmee het meer voorkomen van seksueel misbruik van minderjarigen in het buitenland door Nederlanders.

  • 2. Meer inzet op opsporing en vervolging en de verbetering van de informatiepositie van politie en justitie. Dit moet leiden tot meer zicht op Nederlandse kindersekstoeristen en bijdragen aan de verbetering van de opsporing en vervolging van Nederlandse kindersekstoeristen in pleeglanden en in Nederland.

  • 3. Meer samenwerking nationaal en internationaal, zowel met andere landen als private partijen (waaronder ngo’s).

Vraag 81.

Hoeveel geld wordt uitgetrokken voor de bestrijding van kindersekstoerisme?

De bestrijding van kindersekstoerisme kan en gebeurt binnen het bestaande budgettair kader van politie en justitie. Hiervoor is geen aparte begroting opgemaakt en ook niet nodig.

Vraag 83.

Krijgt het afpakken van goederen en vermogen ook prioriteit in de genoemde systeemaanpak voor criminele jeugd?

Ja. Afpakken van geld en goederen wordt vooral ingezet in de aanpak van zware criminaliteit. Bij de aanpak van criminele jeugdgroepen wordt dit middel ook steeds meer ingezet. Er vindt steeds meer samenwerking plaats tussen gemeenten, politie en OM inzake het afpakken. Ook gemeenten hebben bestuurlijke mogelijkheden. Denk aan het korten, terugvorderen of intrekken van bijstand, het opleggen van dwangsommen en het onteigenen van panden.

Momenteel lopen er pilots in de steden Rotterdam, Zoetermeer, Ede en Roosendaal om de toepassing van conservatoir beslag bij jeugdigen ten behoeve van slachtoffers te beproeven. Ik verwacht u in de loop van 2015 te kunnen informeren over de resultaten van deze pilots.

Vraag 84.

Op welke wijze krijgt het verhogen van de pakkans van daders van High Impact Crimes vorm? Waarom wordt dit niet als prioriteit genoemd?

In de landelijke prioriteiten voor de politie 2011–2014 is onder meer neergelegd dat de pakkans voor alle High Impact Crimes tezamen (overvallen, straatroven, woninginbraken en geweld) in 2014 met 25% moet zijn verhoogd ten opzichte van 2009. Als prestatie-indicator voor de pakkans wordt de zogenoemde verdachtenratio gehanteerd. De verdachtenratio is als volgt gedefinieerd: het aantal in een verslagjaar afgehandelde verdachten (o.b.v. politieadministratie) gedeeld door het aantal in datzelfde jaar registreerde misdrijven x 100. De verdachtenratio voor High Impact Crimes lag in 2009 op 30 en deze moet dit jaar uitkomen op minimaal 37,5. Thans ligt de verdachtenratio op 47. Daarmee wordt voornoemde doelstelling ruimschoots gehaald.

In de begroting van het ministerie voor 2015 is in het kader van de bestrijding van de High Impact Crimes aangegeven dat de focus onder meer ligt op het verhogen van het ophelderingspercentage. Het ophelderingspercentage betreft het aantal in een verslagjaar opgehelderde misdrijven gedeeld door het aantal in datzelfde jaar geregistreerde misdrijven x 100%. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 zijn naast de streefwaarden voor de aantallen ook ophelderingspercentages met betrekking tot High Impact Crimes te vinden.

Vraag 86.

Wordt met het hanteren van een maximum voor straatroven van 6723 en overvallen van 1648 voor 2015 bedoeld dat een maximum ophelderingspercentage wordt gehanteerd? Zo ja, waarom wordt een maximum en geen minimum gehanteerd?

Nee, er wordt geen maximum ophelderingspercentage bedoeld. De genoemde cijfers zijn de maximale absolute aantallen straatroven en overvallen voor 2015

Vraag 87.

Waaruit bestaan de aanscherpingen van de aanpak van problematische jeugdgroepen?

De aanpak van problematische jeugdgroepen is aangescherpt door bij de leden van die groepen intensiever in te zetten op bijvoorbeeld vroegtijdig schoolverlaten, schoolverzuim, schuldhulpverlening, nazorg en samenwerking met sociale wijkteams. Gemeenten worden in hun regierol ondersteund met praktische kennis en tools.

Doel is om vroegtijdig problemen te signaleren en aan te pakken, te voorkomen dat jongeren doorgroeien naar zwaardere vormen van overlast, te voorkomen dat broertjes, zusjes en vriendjes het criminele pad op gaan en te zorgen dat de kans op recidive afneemt. Gemeenten die dat willen worden «hands on» en op maat ondersteund door het Ministerie van Veiligheid en Justitie met praktische kennis, tools en ondersteuning op maat.

Daarnaast worden er de komende periode verschillende pilots gestart waar de focus wordt gelegd op jongvolwassen veelplegers van High Impact Crimes (zie de brief over de Eindrapportage onderzoek verkenning uitvoeringspraktijk ISD voor jongvolwassenen d.d. 16 oktober 2014, kenmerk 534177).

Vraag 88.

Kan bij voortgangsrapportages over afpakken voortaan per leeftijdscategorie worden gerapporteerd over inspanningen en geboekte successen?

Uitgangspunt is dat bij iedere strafzaak met financieel gewin bekeken wordt welke sancties en maatregelen kunnen worden opgelegd om het ten onrechte genoten voordeel ongedaan te maken en schade van slachtoffers te compenseren door verhaal op de daders. Het Openbaar Ministerie staat een breed arsenaal aan maatregelen en sancties ter beschikking om aan dit beleid uitvoering te geven. Het afpakinstrumentarium is daar onderdeel van. Bij het uitvoeren van dit beleid wordt niet gedifferentieerd in leeftijdscategorieën. Het differentiëren in leeftijdscategorieën bij het rapporteren over afpakken zal geen goed beeld opleveren van de inspanningen en geboekte successen bij de aanpak van criminaliteit die wordt gepleegd door daders in bepaalde leeftijdscategorieën. De registratiesystemen zijn hier ook niet op ingericht.

Vraag 89.

Wordt met de investering in de strafrechtketen, die oploopt tot 20 miljoen euro in 2018, gedoeld op de eerder aangekondigde investering in het OM? Met hoeveel euro zou het incassoresultaat stijgen als helemaal niet wordt bezuinigd op het OM?

Met de investering van 20 miljoen euro wordt gedoeld op de investering vanaf 2011 oplopend tot een bedrag van 20 miljoen euro per jaar vanaf 2013 in de strafrechtketen ter versterking van het afpakken van crimineel vermogen. Deze investering moet leiden tot een stijging van het incassoresultaat op dit terrein tot ruim 100 miljoen euro vanaf 2016. De investering is gepleegd vanaf 2011. De latere bezuinigingen op het OM raken niet de begrote afpakdoelstellingen.

Vraag 90.

Hoeveel subsidie wordt er verstrekt aan het Internationaal Centrum Kinderontvoeringen (ICKO)? Wanneer is deze voor het laatst herijkt? Hoe verhoudt deze subsidie zich tot de toegenomen prestaties, arbeidskosten en kapitaallasten van het ICKO in verband met het oplossen van kinderontvoeringen vanuit en naar Nederland?

De subsidie van het Centrum Internationale Kinderontvoering (Centrum IKO) wordt jaarlijks herijkt op basis van het ingediende jaarplan. Ik heb het CIKO in 2014 een subsidie beschikbaar gesteld van € 345.000,– en daarnaast een projectsubsidie ten behoeve van het Mediation bureau van € 36.650,– en een projectsubsidie ten behoeve van crossborder mediation derden van € 25.920,–.

Gelet op de gestegen lasten in de afgelopen 7 jaar heb ik recent voor 2014 een aanvullende subsidie verstrekt aan het Centrum IKO van € 100.000,–, waarmee de totale subsidie voor 2014 € 507.570,– bedraagt.

Op basis van het recent ingediende jaarplan 2015 ben ik – zoals ieder jaar – in overleg getreden met het Centrum IKO. Dit heeft geleid tot overeenstemming over de totale subsidie voor 2015 van € 560.000. Met dit bedrag is het Centrum IKO in staat zijn taken op een goede wijze te kunnen continueren.

Vraag 91.

Hoeveel kinderontvoeringen zijn er jaarlijks? Welk deel daarvan wordt er opgelost? Bij welk deel daarvan speelt ICKO een rol? Kan hiervoor een prestatie-indicator worden ontwikkeld?

Bij de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (verder CA IKA) zijn in 2012 166 zaken aangemeld en in 2013 167 zaken. Daarbij gaat het om inkomende en uitgaande verzoeken tot teruggeleiding als om inkomende als uitgaande verzoeken tot vaststelling van een internationale omgangsregeling.

In 2012 ging het daarbij om 239 kinderen die betrokken waren bij de bij de CA IKA aangemelde zaken en in 2013 ging het om 248 kinderen.

Deze cijfers zijn niet compleet aangezien er geen verplichting is opgenomen in het Verdrag betreffende burgerrechtelijke aspecten van internationale Kinderontvoering (ook wel Haags Kinderontvoeringsverdrag genoemd), die betrokkenen verplicht om de Ca over de uitkomst van een zaak te informeren. De CA IKA is afhankelijk van de informatie die zij ontvangt van de betrokkenen bij een verzoek. Het ontwikkelen van een prestatie-indicator is daarom ook niet mogelijk.

Eveneens wordt door de CA niet bijgehouden of CIKO een rol speelt in de zaak.

Het staat ouders vrij op elk moment in de procedure al dan niet het CIKO te benaderen voor hulp en advies.

Vraag 92.

Op welke manier wordt informatie in de grensregio’s met de Duitse en Belgische lokale besturen en autoriteiten gedeeld, zoals informatie uit het project Bestuurlijke Informatie Voorziening Justitiabelen (BIJ) over zeden- en zware geweldsdelinquenten?

Behoudens afspraken op individueel niveau, vindt er op dit moment nog geen structurele uitwisseling plaats met Duitse en Belgische lokale besturen en autoriteiten in de grensregio’s over zeden- en zware geweldsdelinquenten. Belangrijkste reden hiervoor is dat er geen eenduidige afspraken zijn gemaakt tussen Europese lidstaten over de signalering van deze doelgroep, en de opvolging daarvan. In het belang van deze structurele informatievoorziening steunt Nederland het SOMEC (Serious Offending by Mobile European Criminals) project. Dit project is gericht op het bevorderen dat Europese lidstaten proactief good practices en informatie uitwisselen over een selecte groep daders van ernstige zeden- en geweldsdelicten die zich na het uitzitten van hun straf aan het toezicht kunnen onttrekken door zich naar een andere lidstaat te begeven. Hiertoe zal ultimo 2014 een set van aanbevelingen worden opgeleverd voor de Europese Commissie.

Wel verplicht de Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie alle EU lidstaten (dus niet alleen uit de grensregio’s) justitiële gegevens via het European Criminal Records Information System (ECRIS) op verzoek te verstrekken ten behoeve van een procedure die verband houdt met het aannemen van personeel dat regelmatig contact heeft met kinderen.

In Nederland wordt deze relevante justitiële informatie van een EU-onderdaan die met kinderen wil gaan werken door de dienst Justis betrokken bij de aanvraag van de VOG. Sinds oktober 2012 heeft Justis ruim 9000 van dit soort verzoeken om informatie uitgezet (waaronder met België en Duitsland). In een aantal gevallen heeft dit ook geleid tot de weigering van een VOG.

Vraag 93.

Is de huidige wetgeving voldoende om de opkomende digitale wereld te reguleren en de privacy van burgers te beschermen?

«De opkomende digitale wereld heeft zowel voor de overheid als voor de particuliere sector een hoog groeipotentieel. Dit groeipotentieel maakt dat een zekere terughoudendheid met regulering aan de dag moet worden gelegd om te voorkomen dat de ontwikkeling van de digitale economie en de digitale overheid achterblijft.

Dat neemt natuurlijk niet weg dat het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toeneemt als gevolg van die digitalisering. Wat de wetgeving voor dat terrein betreft menen wij dat de algemene beginselen en de hoofdstructuur van de bestaande richtlijn 95/46/EG en de Wet bescherming persoonsgegevens nog altijd voldoen. Het is geen toeval dat die structuren in de nieuwe Algemene verordening gegevensbescherming duidelijk herkenbaar terugkeren. Het is echter ook duidelijk dat ontwikkelingen als ««big data»«, sommige aspecten van het gebruik van sociale netwerksites en cloudcomputing vragen om aanvullende regels om de algemene beginselen voor deze contexten nader uit te werken. Daaraan wordt op Europees niveau hard gewerkt. Gestreefd wordt naar spoedige afronding van de Algemene verordening gegevensbescherming. Ook op het terrein van de rechtshandhaving is er behoefte aan uitwerking van de genoemde beginselen in nieuwe regelgeving. Zo wordt in de EU gewerkt aan een richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging en is ook op nationaal vlak de behoefte aan herschikking van de wetgeving voor de bescherming van persoonsgegevens op strafrechtelijk terrein onderkend. Daarnaast geldt dat gegevensbescherming een aspect behoort te zijn van de wetgeving van alle ministeries, wanneer die wetgeving aanleiding geeft tot de verwerking van persoonsgegevens. Er wordt door ons ministerie in het kader van de wetgevingstoetsing en het integraal afwegingskader op toegezien dat die wetgeving in overeenstemming met het geldende algemene gegevensbeschermingsrecht is.

Vraag 94.

Wat wordt bedoeld met digitale brandweer?

Met digitale brandweer wordt gerefereerd aan het leveren van ICT-respons bij incidenten in het digitale domein. In de tweede Nationale Cyber Security Strategie is toegezegd om in 2015 een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheid voor de accreditering van bedrijven die als digitale brandweer kunnen worden ingeschakeld door andere bedrijven. In dit licht is het van belang om aan te merken dat informatiebeveiliging en daarmee de respons op ICT-incidenten primair een eigen verantwoordelijkheid betreft.

Vraag 95.

Worden de meerjarige doelstellingen voor waterveiligheid en overstromingen, nucleaire veiligheid en continuïteit en veerkracht van de samenleving aan de veiligheidsregio’s vanuit het Rijk opgelegd? Wat zijn deze meerjarige doelstellingen?

Deze doelstellingen worden niet opgelegd, maar heb ik gezamenlijk met het Veiligheidsberaad vastgesteld. Er wordt naar gestreefd deze doelstellingen vanuit een intrinsieke gezamenlijke motivatie en inspanning te bereiken. De doelstellingen zijn er op gericht om de huidige risicobeheersing en voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing gericht op overstromingen, uitval van vitale processen, producten of diensten en stralingsincidenten te optimaliseren door een effectieve samenwerking tussen veiligheidsregio's, het rijk en crisispartners op basis van complementaire verantwoordheden, resulterend in een adequate aanpak bij een incident. Deze hoofddoelstelling wordt op dit moment per thema uitgewerkt in daarvoor benodigde deelresultaten en activiteiten. Deze uitwerking wordt op 20 maart ter besluitvorming aan het Veiligheidsberaad voorgelegd. Hieraan vooraf vindt een internsief consultatietraject op rijks- en regionaal niveau plaats gericht op het verkrijgen van het benodigde draagvlak.

Vraag 96.

Liggen er indicatoren ten grondslag aan de verdere professionalisering van de bevolkingszorg en het vergroten van inzicht in en onderlinge vergelijkbaarheid van prestaties door de veiligheidsregio’s? Zo ja, welke?

Ja er liggen indicatoren ten grondslag aan de verdere professionalisering van de bevolkingszorg. Het Veiligheidsberaad heeft met vaststelling van het visiedocument «Bevolkingszorg op Orde 2.0» richting gegeven aan de verdere professionalisering van de bevolkingszorg processen. Er zijn op basis van een aantal uitgangspunten prestatie indicatoren opgesteld. In het Veiligheidsberaad is afgesproken om begin 2015 te inventariseren in hoeverre de veiligheidsregio’s met de implementatie van de visie en prestatie indicatoren zijn gevorderd.

Met betrekking tot het vergroten van inzicht in en onderlinge vergelijkbaarheid van prestaties van veiligheidsregio’s maakt de wijze waarop dit kan worden vormgegeven deel uit van het door het Veiligheidsberaad ingestelde project «kwaliteit en vergelijkbaarheid van de veiligheidsregio’s».

Vraag 97.

Vindt herhaaldelijk (jaarlijks) een onderzoek plaats naar de beoordeling of de Nederlandse vitale infrastructuur en belangen in voldoende mate zijn beschermd tegen uitval?

Ja, jaarlijks wordt gekeken naar de mate van bescherming van de vitale infrastructuur. Periodiek zal, in samenspraak met de verantwoordelijke partijen, een diepgaander onderzoek plaatsvinden naar de stand van zaken in een vitale sector.

Vraag 98.

Wie beoordeelt of de Nederlandse vitale infrastructuur en belangen in voldoende mate zijn beschermd tegen uitval? Als dit niet het geval is, aan welke aanvullende maatregelen wordt dan gedacht?

Het verantwoordelijke vakministerie stelt het ambitieniveau vast, al dan niet in samenspraak met de sector. In sommige gevallen staat dit al vastgelegd in wet- en regelgeving. Te denken valt aan eisen met betrekking tot externe veiligheid of waterveiligheid.

Vraag 99.

Wanneer zijn de Nederlandse vitale infrastructuur en belangen in voldoende mate beschermd tegen uitval? Wat is de norm? Wat wordt in dit verband bedoeld met belangen?

De Nederlandse vitale infrastructuur en belangen zijn voldoende beschermd wanneer voldaan wordt aan de normen als gesteld door het verantwoordelijke departement. Deze volgen uit wet- en regelgeving en/of vigerend beleid. Vitale belangen zijn de economische, territoriale, fysieke, ecologische veiligheid en sociaal maatschappelijke stabiliteit, als gedefinieerd in de strategie Nationale Veiligheid.

Vraag 100.

Wat wordt bedoeld met het investeren door de Veiligheidsregio’s in de verdere professionalisering van de bevolkingszorg en het vergroten van inzicht in en onderlinge vergelijkbaarheid van prestaties?

Het Veiligheidsberaad heeft een «strategische agenda versterking Veiligheidsregio’s» vastgesteld. Uit deze agenda zijn het versterken van de bevolkingszorg en het vergroten van de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de veiligheidsregio’s tot prioritaire thema’s benoemt. Op dit moment worden deze door het Veiligheidsberaad uitgewerkt in projectplannen, welke in maart 2015 ter besluitvorming aan het Veiligheidsberaad worden voorgelegd.

Vraag 105.

Kan worden aangegeven hoeveel zaken in 2013 en de eerste helft van 2014 zijn afgedaan en zullen worden afgedaan door middel van de ZSM-werkwijze?

In 2013 zijn iets minder dan 185.000 zaken ingestroomd bij ZSM. Ongeveer 66% werd afgedaan op ZSM, de overige zaken werden doorgezonden naar het parket voor afdoening.

In de eerste helft van 2014 zijn ongeveer 90.000 zaken ingestroomd bij ZSM. Ongeveer 75% wordt afgedaan op ZSM, de overige zaken worden doorgezonden naar het parket voor afdoening.

Vraag 106.

Kan bij benadering worden aangegeven hoe groot de besparingen per zaak zijn bij afdoening volgens de ZSM-werkwijze?

De ZSM-werkwijze is ingevoerd met als doel om strafzaken bij «veel voorkomende criminaliteit» snel, selectief en zorgvuldig te routeren en af te handelen. Zo kan het bijvoorbeeld op termijn leiden tot minder rechtbankzaken en tegelijkertijd tot een intensivering van de slachtofferzorg. Pas nadat ZSM «uitontwikkeld» zal duidelijk zijn of er netto sprake is van een besparing per zaak.

Vraag 107.

Waaraan zullen de eventuele besparingen worden besteed die het gevolg zijn van de ZSM-werkwijze?

Als er sprake is van besparingen dan kunnen deze worden gebruikt om de strafrechtketen verder te optimaliseren en voor het opvangen van taakstellingen.

Vraag 108.

Wordt op korte termijn een afname verwacht in het aantal politierechterzittingen als gevolg van de invoer van ZSM? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?

De verwachting is niet dat het aantal PR-zittingen op korte termijn zal gaan dalen, omdat er landelijk – vooral bij de politierechterzittingen – nog een voorraad aan zaken is die nog op zitting moeten worden afgedaan.

Daarnaast zien we het dagvaardingspercentage door de jaren heen slechts gering dalen van 54% in 2008 naar 51% op dit moment (2014). Weliswaar is er een kleine verschuiving te zien tussen de fora, maar dat concentreert zich vooral op de kinderrechterzittingen die in aantal afnemen door daling in het aantal jeugdzaken en de MK-zittingen die in verhouding toenemen (zie onderstaande tabel).

Vraag 109.

Wat is de stand van zaken van de samenwerking tussen het OM en de advocatuur in de ZSM-werkwijze? Wanneer zal de evaluatie plaatsvinden?

Vanaf 3 november start gefaseerd de pilot «ZSM en rechtsbijstand». Hierin participeren het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de Raad voor Rechtsbijstand en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast is de advocatuur op lokaal niveau bij de pilot betrokken. Hierin krijgen aangehouden meerderjarige verdachten voorafgaand aan het eerste politieverhoor altijd een advocaat te spreken. Ook als de officier van justitie besluit een strafbeschikking op te leggen, kan de verdachte een beroep doen op rechtsbijstand.

Vraag 111.

Is het nieuwe beleid bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ook gericht op die veroordeelden die wel willen betalen maar dat niet kunnen?

In mijn brief van 1 juli 2014 (2013–2014, 29 279, nr. 202) ben ik ingegaan op de tenuitvoerlegging van financiële sancties. Hierin heb ik aangegeven voorzieningen te zullen treffen voor mensen die hun boete op grond van de Wet administratiefrechtelijk handhaving verkeersvoorschriften, ofwel de Wet Mulder, wel willen, maar niet kunnen betalen. In dit kader is nog dit jaar een voorziening getroffen om op beperkte schaal termijnbetalingen voor Mulderbeschikkingen mogelijk te maken om evident onredelijke situaties zoveel mogelijk te voorkomen. Dit betekent dat zaken van personen waarbij sprake is van (ernstige) schuldenproblematiek in een multidisciplinair team bij het CJIB worden besproken en waar nodig en mogelijk maatwerk wordt verricht. Daarnaast is een onderzoek gestart naar de vraag of en zo ja hoe een meer generieke vorm van termijnbetaling voor Mulderbeschikkingen kan bijdragen aan het zoveel mogelijk voorkomen van betalingsproblemen. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Het laat zien dat burgers behoefte hebben aan gespreide betaling, vooral bij beschikkingen van 225 euro of hoger. Door de mogelijkheid in termijnen te betalen neemt de betalingsbereidheid en het inningspercentage toe. Bovendien kan hierdoor de inzet van dwangmiddelen de burger worden bespaard. Gezien de uitkomsten van dit onderzoek achten de Minister en ik het wenselijk om termijnbetalingen mogelijk te maken voor Mulderbeschikkingen van 225 euro of hoger. Hiertoe wordt de Wet Mulder aangepast. In mijn brief van 20 november 2014 over termijnbetalingen Wahv-beschikkingen licht ik dit verder toe.

Voor veroordeelden die een strafrechtelijke financiële sanctie opgelegd hebben gekregen voorzien wet en beleid al onder voorwaarden in gespreide betaling.Voor veroordeelden die een financiële sanctie opgelegd hebben gekregen voorzien wet en beleid al onder voorwaarden in gespreide betaling.

Vraag 118.

Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel over de Politieacademie tegemoet zien?

Het wetsvoorstel over de Politieacademie wordt voor het kerstreces aan de Tweede Kamer aangeboden.

Vraag 122.

Wat wordt bedoeld met de mededeling dat rechtsbijstand aan slachtoffers verder wordt versterkt in 2015? Wat gaat er dan precies veranderen?

Per januari 2015 start de eerste jaargang van de specialisatie-opleiding slachtofferadvocatuur bij het Willem Pompe Institituut van de Universiteit Utrecht in samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het Ministerie van VenJ heeft voor de aanloopfase een subsidie toegekend aan de opleiding, met als voornaamste doel het geven van een kwalitatieve impuls aan de rechtsbijstand aan slachtoffers. Nog in 2015 zal de eerste lichting advocaten die de opleiding heeft voltooid slachtoffers kunnen bijstaan.

Vraag 123.

In hoeveel gevallen heeft herstelbemiddeling geleid tot het voorkomen van vervolging, een mildere OM-afdoening of een lagere opgelegde straf? Hebben daders wel eens strafvermindering of een minder strenge afdoening gekregen omdat ze bereid waren mee te werken aan herstelbemiddeling, ondanks dat deze niet heeft plaatsgevonden omdat het slachtoffer dit niet wilde?

In het najaar van 2013 zijn er vijf innovatieve pilots met herstelbemiddeling in en rond het strafrecht van start gegaan. Deze pilots worden geëvalueerd. De evaluatie is naar verwachting in de zomer van 2015 gereed. Op dit moment kan ik nog niet vooruitlopen op de resultaten van het onderzoek.

Vraag 124.

Krijgen andere herstelbemiddelingsbureaus of de rechtbanken ook extra geld om herstelbemiddeling beter in het rechtssysteem te verankeren?

In het najaar van 2013 zijn er vijf innovatieve pilots met herstelbemiddeling in en rond het strafrecht van start gegaan. Deze pilots worden geëvalueerd. De evaluatie is naar verwachting in de zomer van 2015 gereed. Op basis van de evaluatie zal in het najaar van 2015 beslist worden of en op welke wijze herstelbemiddeling voortgezet zal worden. Hierbij wordt ook de besluitvorming over het budget meegenomen.

Vraag 125.

Wat was de aanleiding om in 2013 de sociaaleconomische Raad advies te vragen over het arbeidsmigratiebeleid? Wanneer kan de Kamer dit advies tegemoet zien?

Het kabinet heeft de SER om advies gevraagd, omdat de komst van arbeidsmigranten uit de Midden- en Oost-Europese landen een nieuwe dimensie toegevoegd aan het arbeidsmigratiebeleid. Daarnaast blijkt Nederland nog niet voldoende wervende kracht te hebben voor kennismigranten om hier te komen werken. Tot slot is het de vraag welke bijdrage arbeidsmigratie kan leveren in aanvulling op de inzet van het onbenutte arbeidspotentieel in Nederland.

Het kabinet is daarom benieuwd naar de visie van de SER over de mogelijke bijdrage van arbeidsmigratie aan de Nederlandse economie en onder welke voorwaarden arbeidsmigranten op de Nederlandse arbeidsmarkt het beste tot hun recht komen. Het kabinet heeft daarom in juli 2013 de SER om advies gevraagd. Het advies wordt eind 2014 verwacht

Vraag 126.

Aan welke vreemdelingrechtelijke en administratieve voorwaarden moeten kennismigranten, startende ondernemers en andere bedrijven voldoen om zich in Nederland te kunnen vestigen? Hoeveel kennismigranten, starters, en andere economische migranten hebben afgelopen jaren een verblijfsvergunning gekregen? Hoeveel migranten zijn naar Nederland gekomen op basis van de Europese blauwe kaart?

Kennismigranten uit derde landen die in Nederland willen komen werken en wonen moeten een arbeidsovereenkomst met een werkgever in Nederland hebben en zij moeten een (naar Nederlandse maatstaven) marktconform salaris verdienen. Er zijn drie bedragen van toepassing (de genoemde bedragen zijn bruto per maand exclusief vakantiegeld):

  • € 4.048 voor kennismigranten van 30 jaar of ouder;

  • € 2.968 voor kennismigranten jonger dan 30 jaar en

  • € 2.127 voor kennismigranten die na afstuderen (al dan niet met een zoekjaar) een baan vinden als kennismigrant.

Daarnaast moet de werkgever bij wie de kennismigrant in dienst treedt erkend referent zijn. Bedrijven die dat nog niet zijn kunnen hiertoe een verzoek indienen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De IND toetst het bedrijf op solvabiliteit, continuïteit en betrouwbaarheid. Erkende referenten hebben een informatie-, administratie- en zorgplicht. Dit houdt in dat zij verplicht zijn relevante wijzigingen met betrekking tot de vreemdeling door te geven aan de IND (bijvoorbeeld als de kennismigrant bij een ander bedrijf gaat werken). Daar staat tegenover dat erkende referenten toegang hebben tot de snelle procedure, waarbij de IND binnen twee weken een beslissing neemt op de aanvraag om een verblijfsvergunning als kennismigrant, mits er sprake is van een volledige aanvraag.

Startende ondernemers uit derde landen die in Nederland een onderneming willen opstarten, kunnen naar verwachting vanaf 1 januari 2015 een aanvraag bij de IND indienen op grond van de nieuwe toelatingsregeling voor startende ondernemers. Deze regeling houdt in dat de startende ondernemer een jaar de tijd krijgt om een onderneming op te starten en een ondernemingsplan te schrijven. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor deze nieuwe verblijfsvergunning is dat de startende ondernemer een betrouwbare begeleider heeft en in eigen levensonderhoud kan voorzien. Na dat jaar kan de vreemdeling doorstromen in de zelfstandigenregeling.

Startende ondernemers kunnen ook een aanvraag onder de huidige zelfstandigenregeling indienen, waarbij wordt getoetst met behulp van een puntensysteem of met de onderneming een voldoende wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Voor deze aanvraag is o.a. een ondernemingsplan nodig. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken geeft advies in de aanvragen onder de toelatingsregeling voor startende ondernemers en de zelfstandigenregeling.

Het aantal verleende verblijfsvergunningen voor arbeid als kennismigrant, houder van een Europese Blauwe kaart, starters, en vreemdelingen die voor een ander arbeidsgerelateerd verblijfsdoel in de afgelopen jaren toelating tot Nederland hebben verkregen, treft u hieronder aan.

Aantal verleende eerste verblijfsvergunningen met het verblijfsdoel arbeid als kennismigrant

2012: 5.800

2013: 7.320

Aantal verleende eerste verblijfsvergunningen met het verblijfsdoel Europese Blauwe Kaart

2012: <10

2013: <10

Aantal verleende verblijfsvergunningen Regulier (VVR) aan starters (zelfstandigen, behorend tot het verblijfscluster Kennis & Talent):

2012: 230

2013: 150

Aantal verleende verblijfsvergunningen voor het gehele verblijfscluster Kennis & Talent (kennismigranten, zelfstandigen, potentiële kennismigranten (zoekjaar) en wetenschappelijk onderzoekers)

2012: 7.780

2013: 9.970

De in dit antwoord genoemde aantallen betreft het aantal verleende verblijfsvergunningen bij eerste toelating. Het zoekjaar afgestudeerde en de regeling Hoogopgeleiden (potentiele kennismigranten) wordt echter vaak via een wijziging beperking aangevraagd. Daarom wordt hieronder voor de beide zoekjaren het aantal verleende verblijfsvergunningen weergegeven die via een wijziging beperking zijn aangevraagd:

Vreemdelingen die wijziging van hun beperking vragen naar «zoekjaar afgestudeerde»

2012: 1.910

2013: 1.970

Vreemdelingen die wijziging van de beperking van hun verblijfsvergunning vragen naar «Zoekjaar hoogopgeleide»

2012: 110

2013: 120

Daarnaast zijn in de afgelopen jaren verblijfsvergunningen verleend op grond van verblijfsdoelen behorend tot de verblijfsclusters Arbeid tijdelijk en Arbeid regulier.

Aantal verleende eerste verblijfsvergunningen Regulier (VVR) Arbeid tijdelijk

2012: 410

2013: 530

Aantal verleende eerste verblijfsvergunningen Regulier (VVR) Arbeid regulier

2012: 2.080

2013: 1.430

Vraag 127.

Welke maatregelen is het kabinet de komende periode voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat Nederland aantrekkelijker wordt voor kennismigranten?

Het bevorderen van de kenniseconomie is van groot belang voor de Nederlandse concurrentiepositie. Migranten die een bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie moeten snel en eenvoudig kunnen worden toegelaten.

De afgelopen periode heb ik drie wijzigingen in gang gezet:

  • Er komt een nieuwe toelatingsregeling voor startende ondernemers, die naar verwachting per 1 januari 2015 in werking treedt.

  • De doelgroep van het zoekjaar voor afgestudeerden wordt uitgebreid, zodat meer potentiële kennismigranten de mogelijkheid krijgen om een baan in Nederland te vinden als kennismigrant;

  • Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt gewijzigd om vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben in een andere Schengenlidstaat en via een erkend referent naar Nederland komen (kennismigranten, wetenschappelijk onderzoekers, studenten), vrij te stellen van het mvv-vereiste.

Het kabinet heeft aan de SER gevraagd hoe Nederland ook op langere termijn aantrekkelijk blijft voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten (dat maakt onderdeel uit van de SER-adviesaanvraag over het arbeidsmigratiebeleid). Het advies wordt eind 2014 verwacht.

In 2015 komt het kabinet met aanvullende maatregelen om Nederland aantrekkelijker te maken. Het kabinet komt dan ook met een voorstel om de toegang van kennismigranten tot Nederland soepeler en goedkoper te maken.

Vraag 128.

Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van het start-up initiatief? Welke invulling heeft deze inmiddels gekregen?

Ik heb het ontwerpbesluit ter aanpassing van het Vreemdelingenbesluit 2000 in september 2014 ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. Ik verwacht het advies spoedig te ontvangen. De uitvoerende organisaties van de start-up-regeling, te weten de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, bereiden zich voor op implementatie. Ik verwacht het Vreemdelingenbesluit 2000, het Voorschrift Vreemdelingen en de Vreemdelingencirculaire uiterlijk in december 2014 te kunnen publiceren in het Staatsblad en Staatscourant. De regeling treedt dan naar verwachting op 1 januari 2015 in werking.

Vraag 129.

Wanneer kan de Kamer de evaluatie van de toelatingsregeling voor vermogende vreemdelingen tegemoet zien? Wat zijn de te verwachten uitkomsten?

Ik verwacht de evaluatie toe te zenden vóór de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie in de Tweede Kamer. Daarop vooruitlopend kan ik u meedelen dat het aantal aanvragen, dat op grond van de toelatingsregeling is ingediend, slechts één bedraagt. Deze aanvraag is afgewezen omdat de benodigde documenten door de aanvrager niet zijn overgelegd.

Ik wil dan ook begin 2015, wanneer het Europees Migratie Netwerk een uitgebreide inventarisatie van de toelatingsregelingen voor vermogende vreemdelingen/buitenlandse investeerders in de EU=lidstaten publiceert, bezien op welke wijze ik de regeling wil aanpassen.

Vraag 130.

Op welke wijze zet Nederland zich in voor de Europese samenwerking die zal moeten leiden tot het gelijke speelveld binnen Europa? Doen andere lidstaten dit ook en hoe wordt voorkomen in het kader van het vrij verkeer binnen Schengen dat asielzoekers niet toch binnen Schengen doorreizen?

In deze fase, nu de wetgeving voltooid is en geïmplementeerd moet worden, richt Nederland zich met name op praktische samenwerking tussen de lidstaten om tot een gelijk speelveld te komen. Een zeer belangrijke rol hierin speelt het Europees Asiel Ondersteuningsbureau (EASO). EASO brengt lidstaten samen, verzamelt en deelt informatie, organiseert «twinnings» etc. Ook door de andere EU lidstaten wordt zeer actief deelgenomen aan EASO-activiteiten. Naast EASO, spelen natuurlijk ook andere (soms informele) contactmomenten tussen beleidsmakers en uitvoerders van de verschillende lidstaten een rol.

Asielzoekers mogen tijdens de eerste vijf jaar dat zij een vergunning hebben slechts beperkt gebruik maken van het circulatierecht binnen het Schengengebied: zij mogen dit slechts doen binnen hun vrije termijn. Zij kunnen zich dus niet vestigen in een andere lidstaat of daar een beroep doen op publieke middelen

Vraag 131.

Hoe verloopt het selectieproces in het kader van hervestiging? Hoe zijn de verantwoordelijkheden verdeeld tussen UNHCR en de Nederlandse overheid? Welke invloed heeft NL bij de verdeling van de beschikbare aantallen over de verschillende gebieden? Is het gebruikelijk dat de Nlse overheid zelf voordrachten doet van concrete dossiers? Op welke gronden kan NL afwijken van de voordrachten die UNHCR doet?

De verantwoordelijkheden tussen Nederland en UNHCR zijn als volgt verdeeld bij het proces van hervestiging. UNHCR doet voordrachten aan Nederland. Nederland toetst de voordrachten onder meer op basis van haar eigen asielbeleid. Nederland kan de voordrachten afwijzen, bijvoorbeeld omdat zij niet in lijn zijn met het Nederlandse asielbeleid of omdat er indicaties zijn dat sprake is van gedragingen als bedoeld in 1 F van het Vluchtelingenverdrag. Nederland kan bepalen op welke wijze zij de aantallen vluchtelingen binnen het quotum verdeelt. De UNHCR global resettlement needs zijn daarbij leidend. Daarbij is het voor NL belangrijk dat de quota over verschillende delen van de wereld zijn verdeeld. Nederland werkt daarbij met hervestigingsmissies waarbij tussen de 80 en 100 personen worden geselecteerd. Uiteraard is NL ook afhankelijk van de capaciteit van UNHCR om in voordrachten te voorzien en hervestigingsmissies te ontvangen.

Vraag 132.

Hoeveel budget er is voor het medisch steunbewijs? Waar komen deze middelen vandaan?

Er is nog geen budget vastgesteld omdat nog bezien wordt hoe dit onderzoek ingericht zal worden zodat voldaan wordt aan hetgeen de Procedurerichtlijn daarover stelt. De dekking is derhalve ook nog niet bepaald.

Vraag 133.

Hoe zal de nieuwe werkwijze voor het medisch onderzoek in asielprocedures vormgegeven worden?

Dit onderwerp is nog volop in ontwikkeling. De IND heeft de marktconsultatie naar een geschikte onafhankelijke organisatie ten behoeve van het uitvoeren van het medisch onderzoek inmiddels afgerond. Momenteel wordt bezien hoe de IND dit medisch onderzoek verder zal inrichten. Hierbij wordt onder andere bekeken aan welke voorwaarden de betreffende organisatie moet voldoen en met welke waarborgen het onderzoek moet worden omkleed.

Vraag 134.

Zal stichting iMMO betrokken zijn bij de procedures voor het medisch steunbewijs?

De stichting iMMO is bevraagd tijdens de marktconsultatie en heeft daarbij – net als andere organisaties die een rol kunnen hebben in het uitvoeren van forensisch medisch onderzoek- input geleverd op vragen van de IND. Gelet op het verloop van dit proces kan ik nu nog niet melden of de stichting daadwerkelijk betrokken zal zijn bij de procedures voor het medisch steunbewijs.

Vraag 135.

Hoe kan het dat de afdrachten aan goede doelen minimaal gelijk blijven, wanneer het afdrachtspercentage van de goede doelen loterijen met 10% daalt?

Door de beoogde verlaging van het verplichte afdrachtpercentage krijgen de goede doelen loterijen meer ruimte voor productinnovatie, zodat zij een aantrekkelijker spelaanbod kunnen verzorgen dat beter inspeelt op de wensen van het publiek. Dit leidt naar verwachting tot een zodanige omzetgroei dat de afdracht aan de goede doelen minimaal gelijk kan blijven. De beoogde verlaging kan op steun van het Goede Doelen Platform rekenen.

Vraag 136.

Waarom zijn de gehanteerde indicatoren voor High Impact Crimes, Ondermijnende en financieel-economische criminaliteit, cybercrime en kinderporno gewijzigd? Kunnen alsnog voor deze indicatoren de realisatie van 2013 en de doelstelling voor 2014 worden gegeven?

De gehanteerde indicatoren ten aanzien van High Impact Crimes, Ondermijnende en financieel-economische criminaliteit, cybercrime en kinderporno zijn niet gewijzigd. In onderstaand overzicht de vastgestelde doelen en de realisatie in 20131:

Vraag 138.

In hoeverre is in de geprognotiseerde stijging van het aantal aan het OM aan te leveren zaken in het kader van de aanpak van horizontale fraude over de komende jaren meegenomen de aanpak van acquisitiefraude zoals wordt voorgesteld in het voorstel van wet van de leden Gesthuizen en Van Oosten tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het tegengaan van acquisitiefraude door het doen van misleidende mededelingen jegens diegenen die handelen in de uitoefening van hun beroep, bedrijf of organisatie en wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van acquisitiefraude (Kamerstuk 33 712)?

De aanpak van horizontale fraude is één van de prioritaire thema’s in de Veiligheidsagenda 2015–2108. Voor politie en OM betekent dit dat zij haar aanpak intensiveren en dat het aantal zaken horizontale fraude vanuit de regionale eenheden stijgt van 1500 zaken in 2014 naar 2300 zaken in 2018. Dit betekent een intensivering van de aanpak met 50% in 2018 ten opzichte van 2014. Horizontale fraude kent vele verschijningsvormen. De aanpak van acquisitiefraude is binnen het prioritaire thema horizontale fraude benoemd als één van de fraudevormen waar het dan om gaat en zit dus verdisconteerd in de geprognosticeerde stijging.

Vraag 139.

In hoeverre wordt er naast opsporing geïnvesteerd in preventie, waardoor het aantal onderzoeken ook af kan nemen in de toekomst, gelet op de prestatie-indicatoren met betrekking tot aantallen onderzoeken in interventies die gelijkblijvende of zelfs stijgende aantallen laten zien?

Politie en OM blijven acties gericht op preventie van kinderpornografie en kindersekstoerisme intensiveren. De resultaatgerichte inspanning zoals geformuleerd in de veiligheidsagenda ziet op het aanleveren van verdachten door politie aan het OM. De afgelopen jaren was dit ook reeds het geval, waarbij de politie-inzet tussentijds is verdubbeld en een nieuwe landelijk werkende organisatie is opgebouwd. Voor de periode 2010 – 2014 zijn de doelstellingen gerealiseerd. De verwachting is dat eind 2014 25% meer verdachten bij het OM zijn aangebracht ten opzichte van het aantal in 2010. Voor de periode 2015 – 2018 blijft het aantal politieambtenaren dat wordt ingezet voor de aanpak van kinderporno gelijk en zal er dus sprake zijn van een minder scherpe stijging van het aantal interventies. Kernpunt is dat nog meer dan voorheen za worden ingezet op de aanpak van «zwaardere zaken». In de reguliere voortgangsrapportages aanpak kinderpornografie en kindersekstoerisme wordt verslag gedaan van de resultaatgerichte, repressief gerichte inspanningen en van de inspanningen ter voorkoming van seksueel misbruik van kinderen.

Vraag 140.

Is er al zicht op de vraag of het hernieuwde Wetboek van Strafvordering zal leiden tot verhoging dan wel verlaging van de kosten van de strafrechtspleging bij politie, OM en rechterlijke macht?

Nee, er is nog geen zicht op de vraag welke financiële consequenties de herziening van het Wetboek van Strafvordering (WSv) zal hebben voor de betrokken organisaties in de strafrechtketen.

Vanwege de complexiteit en omvang van dit traject is het van belang dat in een vroeg stadium aandacht wordt besteed aan de gevolgen voor de werkprocessen, de bedrijfsvoering én de financiën. Daarom zijn ook de ketenpartners gevraagd om actief mee te denken in het wetgevingstraject, om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de gevolgen van deze modernisering. Waar mogelijk worden nu reeds scenario’s doorgerekend in termen van volume-effecten en andere werklastgevolgen. Uiteindelijk zullen de financiële consequenties, zoals gebruikelijk, worden opgenomen in de memories van toelichting bij de wetsvoorstellen die betrekking hebben op deze modernisering.

Uitgangspunt voor de hele operatie is dat het budgettair neutraal is

Vraag 141.

Zijn de kosten voor herziening van het Wetboek van Strafvordering al in kaart gebracht? Zo ja, op welke bedragen zijn deze begrotingen uitgekomen?

Nee, er is nog geen zicht op de vraag welke financiële consequenties de herziening van het Wetboek van Strafvordering (WSv) zal hebben voor de betrokken organisaties in de strafrechtketen.

Vanwege de complexiteit en omvang van dit traject is het van belang dat in een vroeg stadium aandacht wordt besteed aan de gevolgen voor de werkprocessen, de bedrijfsvoering én de financiën. Daarom zijn ook de ketenpartners gevraagd om actief mee te denken in het wetgevingstraject, om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de gevolgen van deze modernisering. Waar mogelijk worden nu reeds scenario’s doorgerekend in termen van volume-effecten en andere werklastgevolgen. Uiteindelijk zullen de financiële consequenties, zoals gebruikelijk, worden opgenomen in de memories van toelichting bij de wetsvoorstellen die betrekking hebben op deze modernisering.

Uitgangspunt voor de hele operatie is dat het budgettair neutraal is.

Vraag 142.

Over welke periode zullen de kosten voor herziening gemaakt worden?

De voorlopige planning van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (WSv) gaat uit van plaatsing in het Staatsblad van de wetsvoorstellen in 2018 en inwerkingtreding enkele jaren daarna, afhankelijk van de periode die nodig is om de veranderingen in de strafrechtketen adequaat te implementeren.

In de periode vóór inwerkingtreding kan er sprake zijn van een noodzakelijke investering (implementatiekosten). Voor de structurele situatie zullen de financiële consequenties nog beeld worden gebracht.

Uitgangspunt voor de hele operatie is dat het meerjarig budgettair neutraal is, waarbij mogelijk de kost voor de baat uit gaat.

Vraag 143.

Kan nader worden toegelicht waaruit het bedrag van 25 miljoen euro per jaar aan Tbs-kliniek Veldzicht is opgebouwd, meer specifiek ook met betrekking tot het behoud van 250 fte in de regio (Kamerstuk 24 583, nr. 603, p.2)?

Middels Kamerstuk 24 587, nr. 567 van 5 november 2013 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de nieuwe bestemming van Veldzicht per 2016 en het behoud van specifieke werkgelegenheid in de regio. Veldzicht biedt in de nieuwe hoedanigheid plaats aan vier verschillende doelgroepen met een totale capaciteit van 134 tot 154 bedden. Hierbij kan 250 fte werkgelegenheid behouden blijven in Balkbrug. Op basis van deze capaciteit en personele formatie is een raming gemaakt van de jaarlijkse exploitatiekosten en -opbrengsten. De 25 mln die beschikbaar is voor het openhouden van FPC Veldzicht is opgedeeld in de volgende componenten: personeelskosten, huisvestingskosten, materiele kosten en afschrijvingskosten. Meer dan de helft van de beschikbare middelen (15,7 mln) betreffen personele kosten (salarissen, VT, EJU, sociale lasten etc.), gericht op het behoud van de werkgelegenheid van 250 FTE.

Vraag 149.

Wat wordt ermee bedoeld dat om uitvoering te kunnen geven aan de gemeenschappelijke veiligheidsagenda de middelen uit de RA-intensiveringsenveloppe Veiligheid worden overgeheveld van de aanvullende post naar de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor de jaren 2015 tot en met 2017?

Middelen op de aanvullende post – vaak aangeduid als intensiveringsenveloppes – worden beheerd door het Ministerie van Financiën en staan (nog) niet ter beschikking van het beleidsdepartement. Om uitvoering te kunnen geven aan de beleidsplannen moeten de middelen dan ook eerst worden overgeheveld naar de betreffende begroting. Zo is door het kabinet onlangs besloten de middelen t.b.v. de veiligheidsagenda over te hevelen van de aanvullende de post naar de begroting van VenJ, zodat uitvoering kan worden gegeven aan de veiligheidsagenda.

Vraag 150.

Kan er een uitsplitsing gegeven worden naar minder uitgaven rechtspraak en meer griffiekosten? Heeft dit effect op de doorlooptijden?

Op basis van de meest recente uitkomsten van het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ), worden zowel de geraamde uitgaven van de rechtspraak als de griffieontvangsten naar beneden bijgesteld.

In de tabel op pagina 23 (nr. 4) en in de tabel op pagina 28 (nr. 1) staat respectievelijk de daling van de uitgaven van de rechtspraak en de daling van de griffierechtontvangsten als gevolg van deze bijstelling van PMJ vermeld.

De daling van de uitgaven en van de griffierechtontvangsten hebben geen invloed op de doorlooptijden van rechtszaken.

Vraag 151.

Waarom wordt de stimuleringsregeling aan gemeenten voor het uitschrijven van processen-verbaal (de PV-vergoeding) beëindigd? Wat heeft dat voor gevolgen voor het uitschrijven van processen-verbaal in die gemeenten?

Bij de start van de regeling werd beoogd een regeling in te stellen ter stimulering van het realiseren van een infrastructuur voor handhaving op gemeentelijk niveau. Dit doel is bereikt aangezien inmiddels 86% van de gemeenten deelneemt. Dit gegeven rechtvaardigt het besluit om in het kader van financiële keuzes de stimulering te stoppen.

De vergoeding dekt slechts een klein deel van de kosten voor het handhavingsapparaat (gemiddeld rond de 12%). De vergoeding heeft nooit beoogd kostendekkend te zijn. Gemeenten hebben zelf de zorgplicht om handhavend op te treden.

Vraag 152.

Waardoor is over 2013 een onderuitputting van het budget op veiligheid en justitie ontstaan? Is over 2014 een soortgelijke onderuitputting te verwachten?

Het niet volledig tot besteding komen van het budget in 2013 heeft diverse oorzaken. De belangrijkste posten hebben daarbij betrekking op een meevaller bij de verbeurd verklaarde gelden (€ 26,9 mln.) en meevaller op het beleidsterrein van Asiel (€ 47,1 mln). Naast deze twee specifiek benoemde posten bestaat de onderuitputting uit een veelheid aan mee- en tegenvallers op de uitgaven- én de ontvangstenbegroting. In de slotwet 2013 (33 930 VI 3) is per artikel een uiteenzetting opgenomen met de mee- en tegenvallers die leiden tot de totale bedrag van de onderbesteding

Vraag 153.

Wat kost het de totale overheid om alle huurcontracten voortijdig open te breken?

De Minister voor Wonen en Rijksdienst is verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid voor zover dat kantoren betreft van het Rijk die binnen het rijkshuisvestingsstelsel vallen. Per 1 januari 2016 treedt het nieuwe Rijkshuisvestingstelsel in werking. Dit leidt ertoe dat alle huurcontracten van de rijksoverheid voortijdig worden opengebroken en dat uiterlijk 31 december 2015 de egalisatieschuld van departementen op de Rijksgebouwendienst afgelost moet zijn. Het Kabinet heeft besloten dat departementen deze kosten door middel van een overboeking aan het Ministerie van BZK mogen voldoen vanaf VJN 2014 maar uiterlijk bij NJN 2015. Alle overboekingen vinden plaats binnen het kader van de Rijksbegroting en zijn per saldo nul. De hoogte van de overboekingen per departement is nog niet te geven, omdat de definitieve afrekening plaatsvindt ultimo 2015.

Vraag 154.

Waarvoor wordt loon- en prijsbestelling gebruikt? Ter dekking van welke budgettaire problematiek wordt dit ingezet?

Loon- en prijsbijstelling wordt gebruikt voor het opvangen van stijgingen in de kosten van lonen en prijzen. Indien hierna nog loon- en prijsbijstelling resteert, kan deze worden gebruikt voor het oplossen van tegenvallers cq budgettaire problematiek elders op de begroting.

Vraag 155.

Heeft de doelmatige strafrechtketen vorig jaar tot problemen geleid?

De in Regeerakkoord opgenomen bezuiniging op de strafrechtketen heeft niet tot problemen geleid. Door een betere aansluiting van de te onderscheiden schakels (politie, OM en ZM) worden in de strafrechtketen efficiëntiewinsten gerealiseerd.

Vraag 156.

Wat wordt bedoeld met het punt dat de intensiveringsmiddelen van 40 miljoen euro bij de begroting 2014 worden ingezet ter dekking van de VenJ-brede problematiek?

VenJ heeft in 2013 uitvoering gegeven aan intensiveringen op veiligheid, terwijl nog niet alle hiervoor benodigde middelen waren overgeboekt van de aanvullende post naar de begroting van VenJ. Het bedrag dat VenJ daardoor uit eigen middelen moest «voorschieten» was 40 mln. In 2014 zijn deze middelen alsnog uitgekeerd van de aanvullende post naar de begroting van VenJ en door VenJ gebruikt om de begroting sluitend te maken, ofwel ter oplossing van VenJ-brede problematiek; problematiek die niet direct binnen het beleidsterrein waar de problematiek zich voordoet, kan worden opgelost.

Vraag 157.

Hoe moeten de tegenvallende griffierechten worden gelezen in relatie tot de volumeontwikkeling rechtspraak?

De volumeontwikkelingen bij de rechtspraak op het terrein van civiel en bestuur zoals wordt geprognosticeerd door het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) worden ook als input gebruikt om de raming van de griffierechtontvangsten bij te stellen. De hoogte van de griffierechtontvangsten hangen immers samen met het aantal zaken waarbij een griffierecht wordt geheven.

Vraag 158.

Kan met zekerheid worden gesteld dat het wetsvoorstel verhoging griffierechten in 2015 wordt ingevoerd? Zo ja, kan worden aangegeven wanneer dit zal plaatsvinden? Hoeveel besparingsverlies zal de matiging van de aanpassing van de griffierechten omvatten?

In de begroting van Veiligheid en Justitie is rekening gehouden met invoering per 1 juli 2015. In de tabel op pagina 28 staat de tegenvaller opgenomen als gevolg van de vertraging van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten (nr. 3). De tegenvallers voor 2014 en 2015 bedragen respectievelijk € 38 mln. en € 19 mln. Deze tegenvallers zijn binnen de totale begroting van Veiligheid en Justitie opgevangen.

Vraag 159.

Waar kan het besparingsverlies van de tegenvallende griffierechten op de begroting worden teruggevonden?

In de tabel op pagina 28 staan de tegenvallers bij de griffierechtontvangsten als gevolg van de meest recente uitkomsten van het Prognosemodel Justitiële Ketens (nr.1), de vertraging van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten (nr. 3) en de matiging van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten (nr. 4).

In de tabel op pagina 41 staan de geraamde griffierechtontvangsten in totaal. Deze zijn inclusief de bovengenoemde tegenvallers.

Vraag 160.

Welke extra tegenvaller voor 2015 kan verwacht worden als het wetsvoorstel griffierechten niet per 1 januari 2015 van kracht wordt? Hoe en waar binnen de begroting wordt die extra tegenvaller opgevangen?

In de tabel op pagina 28 staat de tegenvaller opgenomen als gevolg van de vertraging van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten (nr. 3). Hierbij is ervan uitgegaan dat het wetsvoorstel per 1 juli 2015 in werking zal treden. De tegenvaller voor 2015 bedraagt € 19 mln. Deze tegenvaller is dus reeds binnen de totale begroting van Veiligheid en Justitie opgevangen.

Overigens staat in bovengenoemde tabel abusievelijk een bedrag van € 19 mln. in plaats van – € 19 mln.: het betreft immers een tegenvaller in plaats van een meevaller.

Vraag 161.

Hoe groot is de financiële tegenvaller wegens het niet volgens schema invoeren van de verhogingen van de griffierechten? Hoe wordt die tegenvaller gedekt? Waar komt dat geld vandaan?

In de tabel op pagina 28 staat de tegenvaller opgenomen als gevolg van de vertraging van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten (nr. 3). Hierbij is ervan uitgegaan dat het wetsvoorstel per 1 juli 2015 in werking zal treden. De tegenvaller voor 2014 en 2015 bedragen respectievelijk € 38 mln. en € 19 mln. Deze tegenvaller is binnen de totale begroting van Veiligheid en Justitie opgevangen.

Overigens staat in bovengenoemde tabel abusievelijk een bedrag van € 19 in plaats van – € 19 mln.: het betreft immers een tegenvaller in plaats van een meevaller.

Vraag 162.

Wat is de reden van de vertraging van de invoering van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten waardoor een tegenvaller van 19 miljoen euro wordt verwacht?

De vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld naar aanleiding van dit wetsvoorstel zijn beantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag in januari van dit jaar. Het wetsvoorstel is daarna niet plenair behandeld in de Tweede Kamer. Bij het opstellen van de begroting van Veiligheid en Justitie heb ik de financiële ruimte gevonden voor matiging van het wetsvoorstel met € 13 mln. Inmiddels wordt hiervoor een nota van wijziging voorbereid.

Vraag 163.

Op welke manier zal de voorgestelde verlaging van de griffierechten met 13 miljoen euro naar een bezuiniging van 38 miljoen euro binnen de begroting worden opgevangen? Indien dit nog niet bekend is, wanneer wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?

De matiging van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten is binnen de totale begroting van Veiligheid en Justitie opgevangen. Er wordt een nota van wijziging voorbereid voor de matiging van het wetsvoorstel.

Vraag 164.

Hoe wordt de 13 miljoen euro waarmee de griffierechtenverhoging wordt getemperd, ingevuld? Welk deel van het wetsvoorstel wordt gematigd? Welke rechtzoekenden hebben hier op welke wijze en in welke mate profijt van?

In de begroting van Veiligheid en Justitie heb ik aangekondigd de gevolgen van het wetsvoorstel aanpassing griffierechten te matigen met € 13 mln. Hiervoor zal ik een nota van wijziging indienen bij de Tweede Kamer. In die nota zal ik uiteenzetten welke tarieven uit het wetsvoorstel aanpassing griffierechten gematigd zullen worden. Die nota wordt voorbereid en zal op de kortst mogelijke termijn aan uw Kamer worden toegestuurd.

Vraag 165.

Waarom is voor een matiging van de verhoging van de griffierechten gekozen?

Uw kamer heeft veel vragen gesteld over het wetsvoorstel aanpassing griffierechten. Die vragen zijn beantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag in januari van dit jaar. De Eerste Kamer heeft tijdens het Staat voor de rechtsstaat debat van 11 maart jl. voorstellen gedaan tot wijziging van het wetsvoorstel. Ik heb de opmerkingen ter harte genomen en bij het opstellen van de begroting van Veiligheid en Justitie de financiële ruimte gevonden om de gevolgen van het wetsvoorstel te matigen.

Vraag 166.

Kan de tegenvaller in inkomsten op griffierechten volledig worden opgevangen met de daling van kosten aan de uitgavenkant? Zo nee, wat is het verschil en hoe en waar binnen de begroting wordt het restant precies opgevangen?

De tegenvaller op de griffierechtontvangsten en de daling van de uitgaven als gevolg van de volumeontwikkelingen bij de rechtspraak lopen niet volledig synchroon. Niet alle volumeontwikkelingen bij de rechtspraak hebben impact op de griffierechtontvangsten: bij bijvoorbeeld strafzaken en asielzaken worden geen griffierechten geheven.

Voor zover de daling van de uitgaven als gevolg van de volumeontwikkelingen de tegenvaller op de griffierechtontvangsten niet kan opvangen, is dit binnen de totale begroting van Veiligheid en Justitie opgevangen.

Vraag 167.

Wanneer kan de Kamer een nota van wijziging op het wetsvoorstel inzake de griffierechten tegemoet zien?

De nota van wijzing op het wetsvoorstel inzake de griffierechten wordt voorbereid en zal op de kortst mogelijke termijn aan uw Kamer worden toegestuurd.

Vraag 168.

Welke stappen worden gezet om de door de Raad voor de rechtspraak voorgestelde flexibilisering van griffierechten te onderzoeken en in hoeverre kan dat voorstel van invloed zijn op het wetsvoorstel griffierechten?

Er wordt in kaart gebracht op welke wijze flexibilisering van de griffierechten vorm kan krijgen en wat daarvan de organisatorische en financiële consequenties zijn. Afhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek kan flexibilisering van griffierechten een plaats krijgen in het wetsvoorstel.

Vraag 169.

Wat is de oorzaak van de lagere instroom van civiele zaken waardoor een tegenvaller op griffierechten is ingeboekt op de begroting van 2015?

Oorzaken voor de mutaties in de instroom- zowel stijgingen als dalingen – zijn niet altijd vast te stellen. Alleen bij grote mutaties of mutaties die zich over een langere termijn manifesteren, is het soms mogelijk verbanden te leggen tussen de instroom en een specifieke oorzaak. Het is op dit moment niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen welke factoren in welke mate van invloed zijn geweest op de daling van de instroom in de afgelopen jaren.

De daling van voorgaande jaren werkt door in de prognose voor de komende jaren. Hierdoor is het aantal geprognosticeerde zaken voor het jaar 2015 op lager niveau dan de prognose in voorgaande jaren voor dit jaar.

Vraag 170.

Kan worden aangegeven welke zaken het betreft die leiden tot een lagere instroom van civiele zaken waardoor een tegenvaller op griffierechten is ontstaan?

De huidige daling van de griffierechtontvangsten hangt met name samen met de daling van het aantal handelszaken bij de kantonrechter.

Vraag 171.

Hoeveel bedraagt de tegenvaller op griffierechten door een lagere instroom van civiele zaken?

Voor de griffierechtontvangsten geldt in zijn algemeenheid dat deze voor meer dan 95% samenhangen met de instroom van civiele zaken (inclusief kanton).

De tegenvaller zoals deze staat vermeld op pagina 28 van de begroting hangt dan ook vrijwel volledig samen met de lagere instroom van civiele zaken.

Vraag 172.

Kan in absolute aantallen en in percentages worden aangeven met hoeveel de eenvoudige kantonzaken in 2014 zijn afgenomen?

Op dit moment is het aantal kantonzaken dat in 2014 is ingestroomd niet bekend. Ook is er geen eenduidige definitie van «eenvoudige» kantonzaken.

Door het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) is het aantal kantonzaken voor het jaar 2014 geprognosticeerd op ruim 1.067.000 zaken. Dat is ruim 52.000 kantonzaken meer dan in 2013 (+5%), maar ruim 58.000 kantonzaken minder dan bij de PMJ-raming in de vorige begroting was geprognosticeerd voor het jaar 2014 (-5%).

Vraag 173.

Waarop is de verwachting gebaseerd dat er voor de komende jaren de helft minder inkomsten van boetes en transacties wordt verwacht?

De opbrengst uit boetes en transacties is een afgeleide van de wijze waarop de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten is georganiseerd en wordt uitgevoerd. Vooral in de verkeershandhaving – waar de meeste sancties opgelegd worden in de vorm van een boete – doen zich jaarlijks ontwikkelingen voor die direct van invloed zijn op de ontvangsten. Samen met de betrokken organisaties worden de ontwikkelingen op het verkeersdossier gemonitord. Hierdoor ontstaat een goed beeld van de effecten van deze ontwikkelingen op de inkomsten en kan dit zo nodig worden verwerkt in de begroting. Dit wordt de herijking van de raming voor ontvangsten uit boetes en transacties genoemd.

Zoals in tabel 33.1 is weergegeven loopt de raming van de opbrengsten uit boetes en transacties op van € 960 mln. in 2014 naar circa € 1 mld. vanaf 2018; er is dus geen sprake van een halvering van de inkomsten. De toename van € 40 mln. komt voort uit een doorgevoerde herijking (€ 20 mln.), de aanpassing van de raming aan de indexering 2015 (€ 10 mln.) en de beoogde effecten van de Cross Border richtlijn (€ 10 mln.).

Vraag 174.

Kan het verschil tussen 2014 en opvolgende jaren in de ontvangsten uit boetes en transacties worden toegelicht? Wat wordt bedoeld als gesproken wordt over herijking van de raming voor ontvangsten uit boetes en transacties?

Zie het antwoord op vraag 173.

Vraag 175.

Kan worden aangegeven in hoeverre er sprake is van een tegenvaller van 80 miljoen wegens tegenvallende inkomsten uit boetes zoals eerder duidelijk werd uit berichtgeving? Hoe wordt deze tegenvaller exact opgevangen?

Recente ontwikkelingen in de verkeershandhaving leiden vermoedelijk tot tegenvallende opbrengsten in 2014 van circa € 70 mln. Zo vindt dit jaar en volgend jaar een grootschalige vervanging plaats van trajectcontrolesystemen, flitspalen en mobiele radarapparatuur. Met als gevolg tijdelijk verminderde beschikbaarheid van handhavingsinstrumenten en derhalve minder gecontroleerde passanten en minder geconstateerde overtredingen. De effecten hiervan zijn hoger dan vooraf werd ingeschat. Op basis van de huidige inzichten wordt verwacht dat, nadat de trajectcontrolesystemen, flitspalen en radarsets zijn vervangen, de ontvangsten weer in evenwicht komen met de raming Daarnaast wordt in 2014 een tekort verwacht door een vertraging bij de invoering van de Cross Border Enforcement-richtlijn, waardoor het nog niet mogelijk is om buitenlandse kentekenhouders uit bepaalde andere landen dan die momenteel al verwerkt worden (België, Duitsland en Zwitserland) te beboeten voor geflitste verkeersovertredingen. In de raming was hier wel vanuit gegaan.

De tegenvaller in 2014 wordt opgevangen door meer opbrengsten die volgens de meest actuele ramingen gerealiseerd worden in de jaren 2018 en 2019.

Vraag 176.

Zijn de Nederlandse systemen inmiddels geschikt gemaakt voor het herkennen van Franse kentekenplaten, zodat Nederland flitsboetes kan incasseren van Fransen zoals Frankrijk dat wel al bij Nederlanders doet?

De recent aangeschafte handhavingsmiddelen beschikken inmiddels over software om de Franse kentekenplaten te herkennen. Ook in de rest van de keten worden de systemen en processen gereed gemaakt. De voorbereiding in de keten bevindt zich op dit moment in de testfase. Dat past bij mijn inzet (die ik aan uw Kamer meldde op 14 augustus jl, in antwoord op schriftelijke vragen van de leden De Rouwe en Oskam) om nog dit jaar geflitste overtredingen gepleegd met voertuigen met Franse kentekens te verwerken en beschikkingen uit te sturen naar Franse kentekenhouders.

Vraag 230.

Hoe groot is de verwachte extra besparing op de gefinancierde rechtsbijstand als gevolg van de bijgestelde verwachting over de poortwachter functie van het juridisch loket van aanvankelijk 10% minder verstrekte toevoegingen, naar inmiddels 30% minder verstrekte toevoegingen? Waarop is de extra daling van het aantal toevoegingen gebaseerd?

De in de vraag genoemde percentages staan niet in de begroting voor 2015 vermeld, maar zien op de door mij beoogde vernieuwing van het stelsel van rechtsbijstand per 1 januari 2016. Tijdens het VSO rechtsbijstand van 30 september jl. heb ik opgemerkt dat uit de uitgevoerde pilots is gebleken dat gemiddeld voor 30% van de aan de eerste lijn voorgelegde juridische problemen die naar huidig recht toevoegwaardig zijn, in de toekomst geen toevoeging nodig is, omdat hun juridische problemen in de eerste lijn verholpen konden worden.

Uit de pilots blijkt dat, uitgemiddeld over deze rechtsterreinen, het aantal geschillen dat in de eerste lijn kan worden opgelost groter is dan aanvankelijk verwacht. Tegelijkertijd heeft het evaluatierapport aanleiding gegeven de kosten opnieuw tegen het licht te houden. Per saldo wordt uitgegaan van de reeds eerder gecommuniceerde begrote besparing.

Vraag 231.

Hoe verhoudt deze verwachting zich tot de toekomstige verplichting van rechtzoekenden om eerst langs het Juridisch Loket te gaan alvorens zij recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand?

Het aantal toevoegingen neemt af doordat geschillen naar tevredenheid van de rechtzoekende in of via de eerste lijn kunnen worden opgelost. De vergroting van het probleemoplossend vermogen in de eerste lijn zal gevonden moeten worden in de verbreding van de competenties en verdieping van de inhoudelijke juridische kennis van de medewerkers. Tevens wordt het instrumentarium van de eerste lijn uitgebreid met de eenvoudige behandeling. Om een afname van het aantal toevoegingen te bereiken is nodig dat rechtzoekenden in beginsel hun geschil aan de eerste lijn voorleggen, voordat zij van verdere gesubsidieerde rechtsbijstand gebruik kunnen maken. De verplichte route vormt derhalve een voorwaarde om het aantal geschillen in de eerste lijn op te lossen en daardoor een afname van het aantal toevoegingen te realiseren.

Vraag 232.

Op welke manier zal het Juridisch Loket de extra taken kunnen opvangen en waarom is daar geen investering voor begroot?

De maatregelen in het kader van de door mij beoogde vernieuwing van het stelsel van rechtsbijstand per 1 januari 2016 brengen extra kosten mee voor de uitvoering door het juridisch loket. Zo zal het juridisch loket als gevolg van de verplichte gang langs haar voorziening meer rechtzoekenden te woord moeten staan. Ook kunnen de kosten toenemen doordat in voorkomende gevallen rechtzoekenden een uitgebreidere vorm van rechtsbijstand zal worden geboden. De extra kosten voor het juridisch loket zijn verdisconteerd in de verwachte opbrengst van de maatregelen. Op welke wijze dit in de subsidie aan het juridisch loket doorwerkt, wordt nog bezien.

Vraag 233.

Kan een overzicht worden gegeven waarin staat met welk bedrag de vergoedingen voor gefinancierde rechtsbijstand zijn verlaagd en de wijze waarop de vergoedingen zijn geïndexeerd tussen 2010 en nu?

In onderstaande tabel zijn de wijzigingen in de basisvergoeding vanaf 2010 weergegeven.

Datum

Basisbedrag

Wijziging

01-07-08 t/m 30-06-2009

€ 107,02

 

01-07-09 t/m 30-06-2010

€ 110,29

Geïndexeerd met 3,1%

01-07-10 t/m 30-06-2011

€ 111,82

Geïndexeerd met 1,4%

01-07-11 t/m 31-12-2011

€ 112,94

Geïndexeerd met 1%

01-01-12 t/m 31-12-2012

€ 106,23

Verlaagd met 5,9%

01-01-13 t/m 30-09-2013

€ 106,99

Geïndexeerd met 0,7%

01-10-13 t/m 31-12-2013

€ 104,85

Verlaagd met 2%

01-01-14 t/m 31-12-2014

€ 105,96

Geïndexeerd met 1,1%

Vraag 234.

Op basis van welke feiten wordt een lagere instroom van rechtzoekenden verwacht vanwege de stelselherziening rechtsbijstand? Hoe verhoudt deze verwachting zich tot de huidige praktijk waarbij 50% van de rechtzoekenden niet bij het Juridisch Loket komt maar rechtstreeks naar een advocaat gaat en deze groep in de nieuwe situatie van de stelselherziening verplicht langs het Juridisch Loket dient te gaan?

Uit de monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2013 van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat op 35% van de reguliere toevoegingen geen korting op de eigen bijdrage is toegepast. In deze gevallen heeft de rechtzoekende zich voorafgaand aan de aanvraag van de toevoeging niet door het juridisch loket laten adviseren. Op nog eens 19% van de toevoegingen is de korting niet toegepast, omdat de rechtzoekenden geen eigen bijdrage verschuldigd was. Het gaat hier om bijvoorbeeld ambtshalve- en asieltoevoegingen. Wordt uitsluitend gekeken naar het aantal toevoegingen waarin een korting op grond van «diagnose en triage» mogelijk was, dan bedroeg in 2013 het niet-gebruik van de regeling 43%.

Invoering van de verplichte route heeft tot gevolg dat ook rechtzoekenden die nu via een advocaat een toevoeging aanvragen zonder voorafgaand de eerste lijn te raadplegen, in de toekomst in beginsel de eerste lijn als ingang moeten gebruiken als zij van de voorzieningen van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gebruik willen maken. Hierdoor kan ook van geschillen die nu nog aan het zicht van de eerste lijn zijn onttrokken, een beoordeling worden gemaakt van wat nodig is om deze geschillen op te lossen. Daarbij is het uitgangspunt dat in de versterkte eerste lijn zaken worden afgedaan waar dat mogelijk is, en zaken doorstromen naar de tweede lijn waar dat noodzakelijk is. Uit de pilots in de eerste lijn is gebleken dat een substantieel deel van de geschillen in de eerste lijn kan worden opgelost. De kwaliteit van de eerste lijn wordt versterkt door verbreding van de competenties en verdieping van de inhoudelijke juridische kennis van de medewerkers. Hierdoor wordt het probleemoplossend vermogen van de eerste lijn verder vergroot. Ook wordt het instrumentarium van de eerste lijn uitgebreid met de eenvoudige behandeling.

Ik beoog de wijziging van de Wrb die de vernieuwing van de eerstelijns rechtsbijstand mogelijk maakt in 2016 in werking te laten treden. Het wetsvoorstel heb ik inmiddels in consultatie gegevens.

Vraag 235.

Tot hoeveel extra kosten zal het leiden dat 50% van de rechtzoekenden in de huidige situatie niet terecht komt bij het Juridisch Loket en in de toekomst door de bezuinigingsplannen juist wel?

Vanwege de verplichte gang langs haar voorziening zal het juridisch loket meer rechtzoekenden te woord moeten staan. De extra kosten voor het juridisch loket zijn verdisconteerd in de verwachte opbrengst van de maatregel. Op welke wijze dit in de subsidie aan het juridisch loket doorwerkt, wordt nog bezien.

Vraag 236.

Waarom is geen investering begroot voor het Juridisch Loket om de vernieuwing van de eerstelijns rechtsbijstand te kunnen realiseren?

Vanwege de verplichte gang langs haar voorziening zullen de werkzaamheden van het juridisch loket toenemen. De extra kosten voor het juridisch loket zijn verdisconteerd in de verwachte opbrengst van de maatregel. Op welke wijze dit in de subsidie aan het juridisch loket doorwerkt, wordt nog bezien.

Vraag 237.

Hoeveel extra geld zal het Juridisch Loket erbij krijgen als gevolg van de extra bezuinigingsplannen, de inrichtingsplannen, de inrichtingskosten en het extra personeel? Waar komt dat extra budget vandaan?

Deze extra kosten die aan de zijde van het juridisch loket gemaakt moeten worden, zijn verdisconteerd in de verwachte opbrengst van de maatregelen. Op welke wijze dit in de subsidie aan het juridisch loket doorwerkt, wordt nog bezien.

Vraag 238.

Hoeveel klachten zijn van 2010 tot en met nu binnengekomen bij de Raad voor Rechtsbijstand naar aanleiding van de afwijzing van toevoegingsaanvragen? Kan daarbij worden aangegeven hoeveel procent van die zaken uiteindelijk grond zijn verklaard?

In onderstaande tabellen is voor de jaren 2010 tot en met 2013 het aantal bij de raad voor rechtsbijstand ingediende bezwaren tegen de afwijzing van de toevoegaanvraag weergegeven, alsmede het deel van deze bezwaren dat gegrond is verklaard. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen afwijzingen die zijn gelegen in het inkomen en vermogen van de rechtzoekende, afwijzingen met een zaaksinhoudelijke aanleiding, en afwijzingen van het verzoek tot peiljaarverlegging. Dit onderscheid wordt hier gemaakt omdat zich onder bezwaren die zich richten tegen de afwijzing van het verzoek tot peiljaarverlegging, zich zowel verzoeken bevinden die verband houden met het verkrijgen van een toevoeging, als verzoeken die verband houden met het verkrijgen van een lagere eigen bijdrage. Een eventuele uitsplitsing van de categorie peiljaarverlegging vergt nader onderzoek.

Vraag 239.

Kan een overzicht worden gegeven waarin niet alleen de komende maatregelen ten aanzien van de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand staan vermeld, maar óók de bezuinigingsmaatregelen die vanaf 2010 zijn genomen met daarbij de toelichting in hoeverre deze al zijn uitgevoerd? Kan tevens worden aangegeven wat de beoogde besparingen waren en of deze hoger dan wel lager uitvallen dan eerder begroot?

In onderstaande lijst zijn de maatregelen op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand vanaf 2010 opgenomen die een besparing beoogden, of waarvan een besparing werd verwacht. Eveneens zijn opgenomen de maatregelen in het kader van de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, voor zover zij mede een besparingsdoelstelling hebben of naar verwachting tot een besparing zullen leiden.

Maatregelen rechtsbijstand

  • Taakstelling op raad voor rechtsbijstand en juridisch loket (Taakstelling volgend uit regeerakkoord Rutte-Verhagen)

  • Generieke verlaging vergoeding rechtsbijstandverleners

  • Aanpassing indexering (Taakstelling volgend uit regeerakkoord Rutte-Verhagen)

  • Generieke verhoging eigen bijdrage

  • Het verhogen van de eigen bijdrage voor toevoegingen die verband houden met beëindiging van de relatie

  • Het heffen van een eigen bijdrage bij tweede of volgend deskundigenoordeel

  • Het heffen van een eigen bijdrage in bewerkelijke zaken

  • Beëindiging anticumulatieregeling

  • Verlaging vergoeding rechtsbijstandverleners (Taakstelling volgend uit regeerakkoord Rutte-Verhagen)

  • Besluit aanpassing vergoeding tweede of volgende aanvragen vreemdelingen (Volgend uit regeerakkoord Rutte-Verhagen)

  • Taakstelling raad voor rechtsbijstand (Taakstelling volgend uit regeerakkoord Rutte-Verhagen)

  • Taakstelling op raad voor rechtsbijstand en juridisch loket (Uitwerking taakstelling begroting 2014)

  • Verlaging vergoeding rechtsbijstandverleners

  • Tijdelijke uitschakeling indexatie vergoeding en eigen bijdrage tot 1 januari 2019

  • Aanpassing enkele puntenvergoedingen strafrecht

  • Beperkte verlaging vergoeding in bewerkelijke zaken in het strafrecht (Uitwerking stelselvernieuwing)

  • Versterking van de eerste lijn, inclusief selectie aan de poort, verhoging minimaal financieel belang, vervallen korting diagnose en triage, en vervallen administratieve vergoeding advocatuur

  • Besparing op de uitvoeringskosten van de raad voor rechtsbijstand en het juridisch loket

  • Het mogelijk maken van administratieve echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek zonder minderjarige kinderen («echtscheiding zonder rechter»), in te voeren bij afzonderlijk wetsvoorstel

  • Echtscheiding op basis van gezinsinkomen

  • Aanpassing alimentatiestelsel (aangekondigd initiatiefwetsvoorstel Van der Steur/Recourt)

  • Beperking ambtshalve toevoeging verdachten

  • Clawback (verhaal kosten rechtsbijstand op rechtzoekende na financieel resultaat in een zaak)

  • Generieke verlaging basisvergoeding rechtsbijstandverleners (Uitwerkingstelselvernieuwing)

De eerdere maatregelen zijn allen in uitvoering. In het Besluit aanpassingen eigen bijdrage en vergoeding rechtsbijstandverleners (Staatsblad 2013 345) was ook de maatregel van een lagere vergoeding bij kennelijke afdoening opgenomen. Deze maatregel is ingetrokken per 15 februari jl.

Het duurt veelal enige tijd na invoering van een maatregel voordat de besparingen volledig gerealiseerd kunnen worden. Het is op dit moment nog te vroeg om alle effecten te kunnen overzien van de veranderingen, vooral als het om veranderingen gaat die niet bij de afgifte, maar bij het vaststellen van een toevoeging pas merkbaar worden. Vergoedingen die in 2014 zijn vastgesteld hebben slechts ten dele betrekking op toevoegingen die na 1 oktober 2013 zijn afgegeven, zodat de verlaging van de vergoeding per die datum vooralsnog niet tot de volledige besparing heeft kunnen leiden.

Bij sommige maatregelen is het bovendien de vraag of op een later moment exact kan worden bepaald of de betreffende maatregel ook de beoogde besparing exact heeft opgeleverd. Immers, mutaties in volume of kosten – zowel stijgingen als dalingen – kunnen meerdere oorzaken hebben, waardoor het aandeel dat een specifieke maatregel aan die mutatie heeft geleverd vaak niet kan worden vastgesteld. Alleen bij grote mutaties of mutaties die zich over een langere termijn manifesteren, is het soms mogelijk verbanden te leggen tussen de genomen maatregel en het effect daarvan op het volume of de kosten.

Niettemin hecht ik er aan om, voor zover mogelijk, te bezien in hoeverre de verschillende maatregelen tot de daarvan verwachte besparing hebben geleid. Ik heb daarom de raad voor rechtsbijstand verzocht te bezien in hoeverre in zijn monitor gesubsidieerde rechtsbijstand de effecten van de maatregelen die na 2010 zijn genomen in kaart te brengen.

Vraag 240.

Op welke wijze dient de besparing door verlaging van het budget van de Raad voor Rechtsbijstand met bijna een kwart in 2016 gerealiseerd te worden in het licht van de stelselherziening?

Zowel het aantal bezwaren als het aandeel daarvan dat gegrond is verklaard is in recente jaren sterk gedaald. Deze ontwikkeling kan worden verklaard uit de door de raad voor rechtsbijstand gehanteerde proactieve aanpak. In deze aanpak wordt ingezet op informele oplossing van het bezwaar in de voorfase, waarbij een betere afweging plaatsvindt voorafgaand aan doorgeleiding van het bezwaar naar de bezwarencommissie.

Vraag 241.

Wat betekent de aangenomen motie-Kox cs. over een beleidsdebat over de bezuinigingen op rechtshulp en de toegang tot het recht en de rechter (EK Kamerstuk, 34 000, E) voor de door per 1 januari 2015 voorziene besparing op rechtsbijstand als gevolg van de invoering van het besluit stelselherziening rechtsbijstand?

Uiteraard wacht ik het debat met de Eerste Kamer af voordat verdere stappen worden gezet. Zoals bekend is mijn streven de AMvB stelselvernieuwing rechtsbijstand I op 1 januari 2015 in werking te laten treden. Deze AMvB geeft uitvoering aan een besparing van € 13,3 miljoen die voor het jaar 2015 is begroot, en tot en met 2018 oploopt tot een besparing van € 26,1.

Vraag 242.

Kan een toelichting worden gegeven op de oplopende kosten en uitgaven van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) de komende jaren?

In 2013 is het mogelijk gebleken om in het kader van het woonakkoord extra middelen te genereren. Dit heeft er in geresulteerd dat vanaf 2014 aan het budget van het Cbp structureel een bedrag van C 0,75 mln. is toegevoegd. Met dit bedrag is invulling gegeven aan de motie Schouw en is het Cbp toegerust om ook in de toekomst adequaat aan al haar taken uitvoering te geven.

Vraag 243.

Welk bedrag van het niet-juridische verplichte gedeelte is gereserveerd voor toezicht en onderzoek, bijvoorbeeld op het terrein van de rechtspraak, schuldsanering, rechtsbijstand en rechtspleging? Kunnen hier voorbeelden voor gegeven worden?

Het bedrag wat niet juridisch verplicht is en gereserveerd staat voor toezicht en onderzoek bedraagt € 3.182.000,–

Dit bedrag bestaat uit € 2.408.000,– voor het Bureau Financieel Toezicht en € 774.000,– voor de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak.

Vraag 244.

Wat is het bedrag dat per 2015 bezuinigd moet worden door de herijking van enkele strafrechtelijke forfaitaire vergoedingen?

Herijking van enkele strafrechtelijke vergoedingen levert vanaf 2015 een structurele besparing van € 6,7 miljoen op.

Vraag 245.

Wat is het bedrag dat per 2015 bezuinigd moet worden door de verlaging van de vergoeding voor bewerkelijke strafzaken?

Verlaging van de vergoeding voor bewerkelijke strafzaken levert vanaf 2015 een structurele besparing van € 1,4 miljoen op.

Vraag 246.

Wat is het bedrag dat per 2015 bezuinigd moet worden door de generieke verlaging van het tarief voor sociale advocaten?

Mijn streven is de basisvergoeding per 1 januari 2015 met € 0,35 te verlagen. Deze verlaging levert vanaf 2015 een structurele besparing van € 1,1 miljoen op.

Vraag 247.

Wat is het bedrag dat per 2015 bezuinigd moet worden door de tijdelijke uitschakeling van de indexeringen?

Tijdelijke uitschakeling van de indexeringen levert per 2015 een besparing op van € 4,2 miljoen, oplopend tot € 16,9 miljoen in 2018.

Vraag 248.

Waarom is er geen vermindering in de uitgaven opgenomen voor toevoegingen op licht advies met het oog op de procedure van de eenvoudige behandeling?

De keuze om voor de oplossing van geschillen in de eerste lijn gebruik te maken van het instrument eenvoudige behandeling, maakt deel uit van de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De financiële effecten van dit onderdeel van de stelselvernieuwing zijn in de begroting per 2016 verwerkt. Naar verwachting zal met de invoering van de versterkte eerste lijn een deel van de huidige lichte adviestoevoegingen naar de eenvoudige behandeling verschuiven. Dit effect is in de voorliggende begroting niet afzonderlijk zichtbaar, omdat ik ten tijde van het opstellen van deze begroting nog geen besluit over invoering van de eenvoudige behandeling had genomen.

Vraag 249.

Wat zijn de verwachtingen van de rol van het CBP in de toekomst in het kader van de te verwachten totstandkoming van de Algemene verordening gegevensbescherming?

De rol van het College bescherming persoonsgegevens zal na inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming grotendeels dezelfde blijven. Ik zie in ieder geval in de verordening geen redenen om het door de wetgever bij het Cbp belegde takenpakket te veranderen. De verordening zal echter wel zorgen voor twee andere accenten. In de eerste plaats zal het Cbp in Europees verband nog meer moeten gaan samenwerken met andere toezichthouders dan het nu al doet. Het Cbp zal in de European Data Protection Board mee moeten werken aan de eenvormige toepassing en uitleg van de verordening in de EU. In de tweede plaats krijgt het Cbp krachtens de verordening de bevoegdheid om boetes op te leggen bij overtredingen van de verordening. Hoewel wij zelf wetgeving in voorbereiding hebben om deze bevoegdheid ook op nationaal niveau, vooruitlopend op de totstandkoming van de verordening te introduceren, vergt de boeteoplegging in Europees kader ook de nodige afstemming met andere toezichthouders in de EU, wanneer het grensoverschrijdende zaken betreft.

Vraag 250.

Kan cijfermatig worden toegelicht wat wordt bedoeld met de uitspraak dat dit kabinet de uitgaven voor veiligheid intensiveert? Kunnen daar de besparingen tegenover worden gezet?

Door het kabinet is besloten twee veiligheidsintensiveringen aan de VenJ begroting 2015 toe te voegen. In de eerste plaats is besloten de middelen uit de Regeer Akkoord-investeringsenveloppe Veiligheid over te hevelen van de aanvullende post naar de begroting van VenJ voor de jaren 2015 t/m 2017. Voor deze jaren wordt respectievelijk € 10,2 mln., € 90,0 mln. en € 97,8 mln. aan de politiebegroting toegevoegd. Deze middelen dragen bij aan de uitvoering van de veiligheidsagenda 2015–2018. In de tweede plaats is in het kader van de begrotingsonderhandelingen 2015 tussen het Kabinet en de fracties van SGP, D66 en CU is besloten tot een intensivering van € 20 mln. voor het OM. De middelen kunnen ingezet worden om de aanpak van criminaliteit met een internationale dimensie te versterken, zoals jihadisme, kinderporno, en internationaal afpakken. Deze middelen worden ingezet om te zorgen dat het OM meer, en kwalitatief betere zaken voor de rechter brengt. Voor de jaren 2015 t/m 2017 gaat het om respectievelijk € 5,0 mln., € 10,0 mln. en meerjarig € 20,0 mln.

Deze intensiveringen staan los van de besparingen die door VenJ gerealiseerd moeten worden.

Vraag 251.

Klopt het dat er voor de uitvoering van de «Veiligheidsagenda 2015–2018» 10 miljoen euro in 2015 tot 98 miljoen euro in 2017 wordt uitgetrokken? Zo ja, weegt deze investering op tegen het totaal aan bezuinigingen op het OM, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de rechtspraak, de politie en de reclassering over de jaren 2015 tot 2018? Kan dit cijfermatig worden toegelicht?

Het klopt dat voor de uitvoering van de «Veiligheidsagenda 2015–2018» 10 miljoen euro in 2015 tot 98 miljoen euro in 2017 wordt uitgetrokken. Dit is in overeenstemming met het besluit van het kabinet om uitvoering te kunnen geven aan de gemeenschappelijke veiligheidsagenda.

De investering in de veiligheidsagenda is gericht op meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing. Daarnaast ligt de focus op het verder ontwikkelen van de aanpak van bovenstaande fenomenen, (mede door) het verbeteren van de kwaliteit van de opsporing en de effectiviteit en efficiency van het gehele ketenproces.

De bezuinigingen op het OM, het Nederlands Forensisch Instituut, de rechtspraak, de politie en de reclassering over de jaren 2015 tot 2018 staan los van de investeringsenveloppe. De bezuinigingen zijn onder meer het gevolg van efficiencyafspraken, digitalisering en volumedaling. Er is geen cijfermatige relatie tussen relatie tussen de intensivering en de bezuinigen op de hiervoor genoemde organisaties.

Vraag 252.

Hoeveel gemeenten ontvangen de PV-vergoeding en kan per gemeente worden aangegeven welk bedrag zij mislopen door de beëindiging van de tijdelijke stimuleringsmaatregel?

Van de 403 gemeenten die Nederland kent maken er momenteel 357 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren.

Het uitvoeringsjaar 2013 geeft het meest volledige beeld. Over dat jaar betrof het een totale vergoeding van € 12.789,680. Het totaal bedrag aan parkeerfeiten betrof € 11.441.000. Het totaalbedrag aan overlastfeiten betrof € 1.348.680. Een uitsplitsing naar gemeenten over dat jaar vindt u in bijgevoegd bestand2.

Vraag 253.

Wat is de beoordeling ten aanzien van de samenwerking in de bestrijding van mobiel banditisme binnen de Gemeenschappelijke Informatie Organisatie (GIO)?

De pilot GIO loopt formeel gedurende het jaar 2014. Door alle betrokken partijen is uitgesproken dat de samenwerking positief is en meerwaarde heeft.

Vraag 254.

Op welk moment zal de pilot GIO aflopen en hoe zal deze worden geëvalueerd?

De pilot GIO loopt formeel gedurende het jaar 2014. Door alle betrokken partijen is inmiddels uitgesproken dat een formele evaluatie niet gewenst is, maar dat de algemene beoordeling is dat de samenwerking positief is en meerwaarde heeft. Er is daarom voor gekozen geen evaluatie uit te voeren, maar direct te bezien hoe de pilot concreet een vervolg kan krijgen.

Vraag 255.

Op welke manier zal de GIO worden voortgezet na afloop van de pilot en welke financiële middelen zijn beschikbaar om de GIO voort te zetten?

In de beantwoording van vraag 254 gaf ik ook al aan dat door alle betrokken partijen is uitgesproken dat de pilot niet afzonderlijk wordt geëvalueerd, maar dat de samenwerking als positief wordt beoordeeld en meerwaarde heeft. Op basis van de beoordeling ten aanzien van de juridische haalbaarheid is in gezamenlijkheid besloten de informatie-uitwisseling op een andere wijze te organiseren. Dit houdt in dat het georganiseerde bedrijfsleven in 2015 onderlinge gegevensuitwisseling met een register dat bij het College Bescherming Persoonsgegevens wordt aangemeld, regelt. Als hierin is voorzien, zal de informatie uitwisseling tussen dit register en de politie in een convenant worden vastgelegd. Dit heeft ook consequenties voor eventuele financiering, welke nog in kaart worden gebracht.

Vraag 256.

Kan een limitatieve opsomming worden gegeven van alle programmaonderdelen van het OM van 2014, alsmede een bijbehorend overzicht van de hoeveelheid fte die per onderdeel hiervoor beschikbaar is gesteld?

Binnen het OM zijn drie programmaonderdelen, Gerechtskosten, Verkeershandhaving OM en Afpakken. Voor geen enkel van deze genoemde programma’s worden fte’s gefinancierd noch beschikbaar gesteld. Het betreffen ketenregiegelden of bijzondere uitgaven.

Vraag 257.

Kan een nadere specificatie worden gegeven van de uitgaven in 2014 binnen het onderdeel «Verkeershandhaving OM» alsmede hoeveel personen binnen het OM zich hiermee hebben beziggehouden?

Binnen het verkeersbudget OM 2014 wordt rekening gehouden met de geraamde kosten van aanschaf, beheer en onderhoud van de trajectcontrolesystemen (2014 € 9 mln.) en de (digitale) flitspalen (2014 € 17,4 mln.). Daarnaast wordt door het OM de tijdelijke meerkosten van de zaakbehandeling (in casu beroepen tegen boetes) van het CVOM geraamd. Deze meerkosten worden met name veroorzaakt door een tijdelijke toename van het aantal beroepen als gevolg van de invoering van 30 WAM en de inwerkingtreding van de nieuwe trajectcontrolesystemen. De gezags-/regierol op het verkeersdossier voert het OM uit binnen de beschikbare formatie.

Vraag 258.

Wat is de reden van de stijging van het budget voor 2015 ten opzichte van 2014 van het OM ten behoeve van het programmaonderdeel verkeershandhaving?

De stijging van het budget hangt samen met de kosten die gemaakt worden voor de aanschaf, beheer en onderhoud van de trajectcontrolesystemen en de (digitale) flitspalen. Zo worden er bijvoorbeeld in 2015 digitale flitspalen geplaatst en worden een aantal trajectcontrolesystemen vervangen.

Vraag 259.

Wat is de reden dat de uitgaven ten aanzien van onrechtmatige detentie niet dalen de komende jaren?

Het budget voor onrechtmatige detentie is een open-einde regeling waarbij op basis van ervaringsgegevens het budget structureel is vastgesteld op € 11,2 mln.

Vraag 260.

Kan een overzicht gegeven worden van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht waar het OM géén prioriteit aangeeft ten behoeve van de opsporing en vervolging?

Nee, een dergelijk beleid van posterioritering voert het OM niet. Wel worden binnen het opsporings- en vervolgingsbeleid prioriteiten gesteld, lokaal in de driehoeken en landelijk in de Veiligheidsagenda.

Vraag 261.

Wat wordt verstaan onder de post «overig opsporing en vervolging»?

Dit betreft een verzamelbudget dat aan diverse projectsubsidies wordt besteed zoals o.a. Stichting Maatschappelijke Veiligheid Politie, Meldpunt Discriminatie Internet, Meldpunt Kinderporno, Fraude helpdesk, sektensignaal, mensenhandel en vuurwerkbeleid

Vraag 262.

Waarom daalt het begrote bedrag voor «schadeloosstellingen» in 2015, om in de jaren daarna weer te stijgen naar het niveau van 2014?

Schadeloosstellingen betreft een open-einde regeling waarbij vooraf niet geraamd kan worden wat het beroep is dat wordt gedaan op het budget. Bij de technische conversie van VBTB naar Verantwoord Begroten is er in de begrotingsjaren 2013 en 2015 een begrotingsmutatie doorgevoerd op het begrote bedrag schadeloosstellingen.

Vraag 263.

Kan per betreffende partij in de strafrechtsketen inzichtelijk worden gemaakt hoeveel aan afgepakt crimineel vermogen wordt ontvangen?

Nee. De partijen in de strafrechtketen die zich bezig houden met afpakken hebben allemaal een eigen taak in het proces van afpakken. Van beslaglegging tot incasso. De partijen dragen allemaal bij aan het realiseren van de doelstellingen.

Vraag 264.

Kan een overzicht gegeven worden van de uitgaven van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) ten behoeve van criminaliteitspreventie en veiligheid?

Het CCV ontvangt een subsidie van ruim 4,7 miljoen Euro ten behoeve van criminaliteitspreventie en veiligheid, die inhoudelijk onder te brengen is bij begrotingsartikel 33.2 (1,6 miljoen Euro), artikel 33.3 (ruim 900.000 Euro, in de begroting niet als afzonderlijke post opgenomen maar als onderdeel van een verzamelpost) en bij artikel 34 (ruim 2,2 miljoen Euro). Daarnaast begeleidt het CCV een groot deel van de trajecten die leiden tot een Keurmerk Veilig Ondernemen, hetgeen apart is begroot onder artikel 33.2. Voor meer informatie over de activiteiten van het CCV ten behoeve van criminaliteitspreventie en veiligheid verwijzen wij u naar de jaarprogramma’s en jaarverslagen van het CCV.

Vraag 265.

Waaruit bestaat de post «Overig bestuur, informatie en technologie»?

Dit betreft een verzamelbudget dat aan diverse projecten wordt besteed zoals Auditteam voetbal, Bestuurlijk aanpak en Reductie van overlast en onveiligheidsgevoel.

Vraag 266.

Waaraan is de structurele intensivering van 20 miljoen euro te vinden of is hier sprake van een minder sterke bezuiniging?

Deze intensivering (oplopend van € 5 mln in 2015 tot € 20 mln vanaf 2017) wordt ingezet om de aanpak van criminaliteit met een internationale dimensie te versterken, zoals jihadisme, kinderporno en internationaal afpakken. Deze middelen worden niet gebruikt om taakstellingen in te vullen. Er is dus geen sprake van een minder sterke bezuiniging.

Vraag 267.

Waaraan wordt het verschil in opbrengsten tussen 2014 en 2015 van het afpakken van crimineel verkregen vermogen besteed? Wordt het uitgegeven aan het voortzetten van verkeershandhaving OM en het afpakken van crimineel verkregen vermogen? Kan het antwoord

De inkomsten van het afpakken vloeien terug in de algemene middelen en worden niet aangewend voor het bekostigen van enig specifiek doel.

Vraag 268.

Klopt het dat het aantal sepots door het OM in 2013 is opgelopen tot 20%? Zo ja, wat is de reden daarvan? Zo nee, hoe hoog was in 2013 het percentage sepots? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal sepots tussen 2010 en 2014?

In de CBS-publicatie «Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013» is een overzicht opgenomen van het aantal misdrijfzaken en het aantal sepots in de afgelopen jaren. Hieruit blijkt dat bij het totaal aantal misdrijfzaken in de jaren 2010 tot en met 2013 schommelde tussen de 209.000 en 231.000 en dat het aantal sepots is gestegen van ruim 28.000 in 2010 tot ruim 49.000 in 2013. Een belangrijke reden hiervan is dat voorheen de politie de behandeling van een zaak – waarbij een verdachte was geïdentificeerd – zelf kon beëindigen indien er bijvoorbeeld onvoldoende bewijs was om de zaak aan het OM door te sturen. Mede naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer «Prestaties in de strafrechtketen» uit 2012 is nu duidelijk vastgelegd dat in alle zaken waarin een verdachte is geïdentificeerd alleen het OM – en dus niet de politie – kan seponeren. Dit heeft tot gevolg gehad dat zaken met een verdachte waarbij voorheen de politie bepaalde dat ze verder niet in behandeling werden genomen nu eerst formeel aan het OM worden voorgelegd. Hierdoor stijgt dus om formele reden het aantal sepots bij het OM.

Daarnaast speelt de komst van ZSM een rol. In deze aanpak van lokale veelvoorkomende criminaliteit kijkt het OM met ketenpartners zoals de reclassering en de Raad voor Kinderbescherming naar een passende interventie. Het strafrecht wordt in ZSM niet altijd toegepast, als een alternatieve interventie effectiever is. Een voorbeeld: een verdachte vergoed ter plekke de schade. De zaak wordt vervolgens op basis van een beleidssepot onvoorwaardelijk geseponeerd. Ook dit draagt bij aan de stijging van het aantal sepots.

Vraag 269.

Kan uitgebreid worden toegelicht welke specifieke maatregelen er op welke manier voor zullen zorgen dat de opbrengsten voor strafrechtelijk afpakken stijgen naar 115,6 miljoen euro in 2018?

Vanaf 2011 is er geïnvesteerd in de strafrechtketen, oplopend tot een bedrag van € 20 miljoen per jaar vanaf 2013 op basis van een return on investment van 1:3. Verschillende organisaties in de strafrechtketen zijn versterkt om het afpakken te intensiveren. De politie is uitgebreid met 60 fte, de bijzondere opsporingsdiensten met 60 fte, de KMAR met 10 fte, het OM met 40 fte en het CJIB met 4 fte. De rechtspraak wordt langs de lijn van het Prognosemodel Justitiële Ketens gefinancierd. Aan de investering van € 20 miljoen per jaar is een oplopende reeks doelstellingen verbonden oplopend tot ruim € 100 miljoen per jaar vanaf 2016. De afgelopen jaren is er een stijgende lijn te zien van het afpakresultaat. In 2013 is bijna € 90 miljoen euro aan crimineel vermogen afgepakt.

Vraag 270.

Kan uiteen worden gezet hoeveel jaarlijks op het OM wordt bezuinigd? Kan hiervan een overzicht vanaf 2010 worden gegeven? Hoe worden deze bezuinigingen opgevangen en uitgevoerd?

Het huidig kabinet heeft het OM een taakstelling opgelegd van € 52 mln structureel; € 20 mln in 2016, € 20 mln in 2017 en € 12 mln per 2018. De beoogde efficiencybesparingen zijn niet alleen gericht op geld. Het heeft ook ten doel om slimmer te werken. Hiermee wordt bereikt dat het OM steeds beter in staat is om interventies op maat te plegen (niet alleen strafzaken, maar ook ZSM, OM-afdoening) en dat doorlooptijden worden teruggedrongen. Het OM zal de bezuinigingen realiseren op het gebied van huisvesting en digitalisering. Indien zich onverhoopt problemen voordoen in het tempo van de besparingen zullen – in overleg met het College – hiervoor oplossingsrichtingen gevonden worden.

Vraag 271.

Hoe heeft het OM 2013 budgettair afgesloten? Was er sprake van een tekort, een volledige uitputting van het budget of een positief resterend saldo?

Uit Slotwet 2013 (kamerstuk 33 930 VI 2) blijkt dat het OM in 2013 een overschrijding had van het budget met € 18 mln. Dit is in het geheel van de mee- en tegenvallers van VenJ opgelost.

Vraag 272.

Ligt het OM op koers met de digitaliseringsslag waar de efficiencybezuiniging op gebaseerd is? Zo ja, waar blijkt uit dat het OM op koers ligt en zich geen vertraging voor doet in de implementatie?

In 2013 heeft de GalanGroep bezien op welke wijze het OM de totale taakstelling kan realiseren zonder dat dit risico’s oplevert voor het primaire proces. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat succesvolle ketendigitalisering en -informatisering hiervoor een cruciale randvoorwaarde is. Het gaat bijvoorbeeld om de digitale aanlevering van processen verbaal door de politie, het digitaal werken met omvangrijke zaakdossiers en het stroomlijnen van de ketenprocessen. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de departementale programma DWS (digitaal werken in het strafrechtproces) en VPS (Versterking Prestaties Strafrechtketen). Deze programma’s hebben als doel om in 2016 de processtukken tussen de betrokken ketenpartners (politie, OM, rechtspraak en advocatuur) digitaal uit te wisselen en uiteindelijke de gehele strafrechtketen correct, effectief, zorgvuldig en transparant te laten functioneren. Ik heb in mijn brief van 2 juli 2014 aan u gemeld dat deze programma’s op koers liggen: de kwaliteit van de ketenprestaties is fors verbeterd, er zijn concrete stappen gezet in het kader van de digitalisering van de keten, het zicht op de prestaties van de keten is aanmerkelijk verbeterd en er zijn diverse wetsvoorstellen in ontwikkeling of al aan uw Kamer aangeboden. Dit moet ertoe leiden dat het OM tijdig in staat wordt gesteld om de opgelegde taakstelling te realiseren zonder dat dit risico’s oplevert voor het primaire proces.

Vraag 273.

Wanneer kan de Kamer een overzicht van de resultaten van het OM met betrekking tot de doorlooptijd verwachten?

In mijn VPS-voortgangsbrief van 2 juli 2014 (TK 2013–2014, 29 279, 204) heb ik u de resultaten van een nulmeting van de doorlooptijden van strafzaken over 2013 toegelicht. In de nulmeting is de tijd gemeten waarbinnen een standaardzaak met een strafbeschikking, een sepot, reprimande, HALT-verwijzing, transactie of een vonnis of voeging als eerste inhoudelijke beslissing in een zaak werd afgedaan. Uit de nulmeting blijkt dat in 2013 40% van de strafzaken binnen een maand werd afgehandeld. U ontvangt nog voor de begrotingsbehandeling een voortgangsrapport VPS.

Vraag 274.

Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de toezegging om de langdurige archivering bij het OM te verbeteren zodat deals met criminelen langdurig en wanneer nodig in detail uit het archief terug te halen zijn?

Bij brief aan uw Kamer van 3 oktober 2014 heb ik ten aanzien van mijn tijdens het wetgevingsoverleg van 26 juni 2014 over het jaarverslag 2013 van het Ministerie van VenJ gedane toezegging om de documenten over deals tussen het OM en criminelen langdurig te archiveren uw Kamer laten weten dat ik het OM opdracht heb gegeven om te onderzoeken op welke wijze aan de toezegging uitvoering kan worden gegeven. Tevens heb ik u toen laten weten dat ik uw Kamer naar verwachting voor het einde van dit jaar over de stand van zaken kan informeren. Nu het hiervoor genoemde onderzoek van het OM nog steeds gaande is, blijft deze verwachting ongewijzigd.

Vraag 275.

Hoeveel procent van de beschikbare 2 miljoen euro voor het uitbesteden van forensisch onderzoek is hiervoor in 2013 daadwerkelijk ingezet?

In 2013 is in totaal € 1.5 mln. beschikbaar gesteld aan het OM en politie voor uitbesteding van forensisch onderzoek aan particuliere instituten. Besteding van het budget was afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de ingediende aanvragen. Om in aanmerking te komen voor uitbesteding, moest een onderzoek aan minimaal één van de volgende criteria voldoen: extra gewenste snelheid, benodigde expertise waarover het NFI niet beschikte, onvoldoende capaciteit bij het NFI voor het betreffende onderzoek of aanvraag van contra-expertise. Van de € 1.5 mln. die beschikbaar is gesteld voor forensisch onderzoek in 2013, is € 1.2 mln. (80%) ook daadwerkelijk uitgegeven. Met ingang van 2014 is voor een periode van drie jaar een bedrag van € 2 mln. per jaar beschikbaar gesteld voor uitbesteding van forensisch onderzoek.

Vraag 276.

Klopt het dat het NFI te maken zal krijgen met een capaciteitstekort door de voorgenomen taakstelling en toenemende werklast na het invoeren van het verbod op cannabis met meer dan 15% tetrahydrocannabinol (THC)? Zo nee, waarom niet?

Voor het eerste deel van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 450. Met betrekking tot de invoering van het verbod op cannabis met meer dan 15% tetrahydrocannabinol (THC) geldt dat op dit moment nog onduidelijk is hoeveel monsters het NFI per jaar aangeboden zal krijgen voor onderzoek. Hiervoor is een impactanalyse uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van 41.500 monsters per jaar die onderzocht zouden moeten worden. Deze impactanalyse heeft uw Kamer ontvangen als bijlage bij het wetsvoorstel. Over de daadwerkelijke instroom vindt momenteel nog overleg plaats tussen mijn departement en de Politie, het OM en het NFI.

Vraag 277.

In hoeverre is de doelstelling voor het actualiseren van de balans tussen veiligheid en privacy binnen de Keten Informatie Management gerealiseerd en hoe is de daling vanaf 2015 van de middelen te verklaren?

Als onderdeel van Keten Informatie Management is onderzoek gedaan naar het toepassen van de privacy by design principes in de registers en indexen die betrekking hebben op persoonsgegevens in de strafrechtsketen. De uitkomsten hiervan zijn gebruikt bij aanpassingen van een aantal gemeenschappelijke voorzieningen en de voorbereiding van verdere vernieuwing van het systeemlandschap. De daling van de middelen was voorzien omdat vanaf 2015 alleen de beheerkosten zijn begroot.

Vraag 278.

Op welke artikelonderdeel zijn de budgettaire consequenties van de eigen bijdrageregeling voor verblijf en strafproces terug te vinden?

De budgettaire consequenties van de eigen bijdrageregeling kosten strafproces zijn terug te vinden op artikelonderdeel 32.3 «Optimale randvoorwaarden voor een doelmatig en doeltreffend rechtsbestel». De eigen bijdrageregeling voor verblijf is verantwoord op artikelonderdeel 34.3 «tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties en vreemdelingenbewaring»

Vraag 279.

Hoe worden de opbrengsten van 60 miljoen euro uit het wetsvoorstel voor een eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting samen met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van het strafproces binnen V&J besteed? Kunnen deze opbrengsten worden doorgeschoven naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)?

De eigen bijdrage voor verblijf en de bijdrage van veroordeelden aan de kosten van het strafproces vloeien voort uit het Regeerakkoord «Bruggen slaan» en hebben tot doel om de kosten die door de overheid hiervoor worden gedragen te verlichten. De opbrengsten zijn derhalve reeds op de Rijksbegroting ingeboekt en worden dus niet voor een andere besteding aangewend. Om die reden kunnen de opbrengsten ook niet worden doorgeschoven naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).

Vraag 280.

Hoe wordt in geval van niet tijdige invoering van de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting het besparingsverlies van 7 miljoen euro opgevangen?

In de begroting is al rekening gehouden met aanloopverliezen. Indien als gevolg van niet tijdige invoering nog additionele incidentele besparingsverliezen optreden, dan zullen die ook binnen de VenJ-begroting van dekking worden voorzien.

Vraag 281.

Betekent de subsidieverhoging bij SHN dat in de toekomst herstelbemiddeling alleen via SHN kan lopen?

Op dit moment worden vijf pilots met herstelbemiddeling in en rond het strafproces uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van deze pilots, die naar verwachting medio 2015 beschikbaar komen, vindt besluitvorming over structurele inbedding van herstelbemiddeling vanaf 2016 plaats.

De subsidieverhoging voor Slachtofferhulp Nederland houdt verband met de investering in de participatie van SHN in het werkproces ZSM. Als gevolg van deze investering kan SHN volwaardig participeren in het werkproces van ZSM en daarmee slachtofferdiensten aanbieden aan 100.000 slachtoffers van veel voorkomende criminaliteit, een doelgroep die tot voor kort nog niet door Slachtofferhulp Nederland werd bediend. De verhoging houdt derhalve geen verband met de inzet op herstelbemiddeling dan wel de rol van SHN daarin.

Vraag 282.

Waaruit bestaat de post «vrijwilligerswerk gedetineerden»?

In 2013 bedroeg het vrijwilligersbudget € 1.700.000 in 2013. Het budget voor de uitvoering van vrijwilligerswerk is op basis van de motie Van der Staaij verhoogd met een bedrag van € 1.500.000. Van dit bedrag is € 750.000,– geoormerkt voor subsidie voor vrijwilligersorganisaties met cofinanciering. Ik hecht aan het idee van co-financiering, omdat dit aansluit op mijn visie dat er op dit terrein niet alleen een taak en verantwoordelijkheid is weggelegd voor de overheid, maar ook voor de samenleving zelf. Dit in de vorm van burgers die zich als vrijwilliger inzetten en van maatschappelijke partijen, zoals kerken, fondsen, loterijen en grote bedrijven en particulieren (middels de donatie van giften) die bereid zijn dit vrijwilligerswerk financieel te ondersteunen.

Het voorgaande betekent dat er ongeveer € 3.200.000 beschikbaar is voor de uitvoering van vrijwilligerswerk.

Op basis van het subsidiekader «Vrijwilligerswerk bij de sanctietoepassing» verstrekt het Ministerie aan de vrijwilligersorganisaties subsidie om de volgende activiteiten te verrichten.

  • Het afleggen van individuele of groepsbezoeken aan justitieel ingeslotenen tijdens hun detentie/behandeling/bewaring.

  • Het ondersteunen van diensten en vieringen en het deelnemen aan gespreksgroepen die door de geestelijke verzorging worden georganiseerd in de inrichtingen en instellingen.

  • Het ondersteunen van groepsbijeenkomsten in het kader van vrijetijdsbesteding.

  • Het regelen van praktische zaken voor justitieel ingeslotenen.

  • Het begeleiden en ondersteunen van justitieel ingeslotenen bij hun terugkeer in de samenleving.

  • Het begeleiden en ondersteunen van justitieel ingeslotenen na hun terugkeer in de samenleving in de periode tot 6 maanden na afloop van hun verblijf in de inrichting.

  • Het verzorgen van cursussen voor justitieel ingeslotenen.

  • Het begeleiden van ingesloten ouders in hun relatie met hun kinderen tijdens insluiting en bij het hervatten van hun opvoedingstaken na insluiting tot 6 maanden na afloop van hun verblijf in de inrichting.

  • Het ondersteunen van het gezinssysteem van ingeslotenen, waaronder het begeleiden van kinderen van ingesloten ouders

Vraag 283.

Hoe verloopt de inkoop van 24-uurs nazorg aan gedetineerden door de betrokken organisaties?

Sinds 1 januari dit jaar wordt de zorg die wordt geleverd door de instellingen Door, Exodus, Moria en Ontmoeting ingekocht door de Directie Forensische Zorg van de DJI. Deze zorg valt onder het segment «beschermd wonen». Daarnaast wordt bij een aantal van de instellingen ambulante zorg ingekocht. Beschermd wonen wordt niet alleen door deze vier instellingen geleverd, maar ook door andere zorgaanbieders zoals het Leger des Heils. Op dit moment is er veel vraag naar dit type zorg (beschermd wonen). Er is vorig jaar bij de begrotingsbehandeling structureel drie miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor deze vorm van zorg. Dit heeft het onder meer mogelijk gemaakt om halverwege het jaar bij de betreffende zorgaanbieders, waaronder de vier genoemde instellingen, extra plaatsen in te kopen. Daarmee is het budget voor het segment beschermd wonen structureel op een hoger peil gebracht.

Vraag 284.

Waarom zijn er na 2015 nog middelen opgenomen onder Garanties Faillissementscuratoren als uit tabel 34.1 blijkt dat de herziening van de Garantiestellingregeling de risico’s voor de begroting zal dekken?

De middelen zijn nog opgenomen omdat de herziening van de Garantiestellingregeling die de risico’s voor de begroting afdekt, nog niet is doorgevoerd. Dit geschiedt naar verwachting in de loop van 2015. De herziening betekent dat voor de GSR-regeling een begrotingsreserve wordt gecreëerd die middels kostendekkende premieheffing wordt gedekt.

Vraag 285.

Hoeveel geld wordt in 2015 aan preventieve veiligheidsmaatregelen besteed? Hoeveel geld is jaarlijks sinds 2004 aan preventiemaatregelen uitgegeven? Aan welke activiteiten en programma’s wordt dit geld precies aan besteed?

Vanaf 2005 heeft het Ministerie van (Veiligheid en) Justitie binnen het preventiebeleid gekozen voor drie beleidsthema’s, waarover tot en met 2011 ieder jaar in de begroting en de jaarverslagen is gerapporteerd:

  • voorkomen van geweld, met inbegrip van huiselijk geweld

  • voorkomen van criminaliteit tegen bedrijven

  • bevorderen van de integriteit van natuurlijke personen en rechtspersonen.

In de beleidsdoorlichting Preventie Maatregelen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 199, nr. 2) is een overzicht weergegeven van de gerealiseerde uitgaven over de periode 2005–2011. Vanaf 2004 tot en met 2014 is het budget toegenomen van ca. € 10 tot ca. € 22 mln.

In 2015 wordt ca. € 16 mln. besteed aan preventie maatregelen waaronder subsidieregelingen voor het bedrijfsleven, een bijdrage aan de activiteiten van het Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), en de aanpak van high impact crimes. Het verschil tussen 2014 en 2015 van € 6 mln. laat zich als volgt verklaren:

  • Een bezuiniging op het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid van € 1 mln.;

  • Een bedrag van € 2 mln. dat binnen VenJ van andere begrotingsartikelen nog moet worden overgeheveld naar het preventiebudget;

  • Een bedrag van € 3 mln. vanwege het feit dat Regeerakkoordmiddelen tot en met 2014 beschikbaar zijn.

Vraag 286.

Welke preventieprogramma’s en maatregelen zijn sinds 2004 gestopt of afgeschaft? Waarom? Hoeveel geld is hieraan bezuinigd?

Er is geen sprake van afschaffing van programma’s en maatregelen op preventie sinds 2004. In de beleidsdoorlichting Preventie Maatregelen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 199, nr. 2) is uitgebreid beschreven welke preventieprogramma’s en maatregelen hierop achtereenvolgend zijn ingezet. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 285 voor de verklaring van het verschil tussen 2014 en 2015 van € 6 mln.

Vraag 287.

Welke preventieve maatregelen worden ingezet op het gebied van veiligheid en criminaliteitsbestrijding, jeugd, contraterrorisme, nationale veiligheid en crisisbeheersing?

Op het gebied van contraterrorisme worden preventieve maatregelen ingezet om te voorkomen dat radicaliseringsprocessen verder doorgaan richting gewelddadig extremisme. Religieuze gemeenschappen wordt gevraagd een bijdrage te leveren aan de kanalisatie van emoties en aan het voorkomen dat kwetsbare personen ontsporen. Ook andere personen in de omgeving kunnen een rol spelen in de begeleiding van jongeren die mogelijk vatbaar zijn voor radicalisering: naast de familie en vrienden kunnen onderwijspersoneel, jongerenwerkers en hulpverleners ook een positieve invloed hebben in het kanaliseren van idealisme, het herkennen en duiden van emoties, het tegenspreken van complottheorieën en het nuanceren van extreme (politieke of religieuze) interpretaties. Samen met sleutelfiguren uit de islamitische gemeenschap, kunnen lokale professionals bijdragen aan het creëren van een ontmoedigend klimaat dat extremisme ontmoedigt. Het is dan ook van belang dat er lokale netwerken en samenwerkingsverbanden zijn waarin ambtenaren, professionals en sleutelfiguren aandacht geven aan dit onderwerp. Uit deze samenwerking dienen passende interventies voort te vloeien, die de voedingsbodem voor radicalisering verminderen en verdere doorradicalisering voorkomen.

Op het gebied van nationale veiligheid wordt op grond van de strategie Nationale Veiligheid op structurele basis gekeken naar wat de dreigingen zijn voor Nederland en welke maatregelen genomen kunnen worden om deze dreigingen te voorkomen of de gevolgen te beperken. Daar hoort bij dat er expliciet gekeken wordt naar maatregelen op het terrein van preventie en van crisisbeheersing. Zo zorgt het Ministerie van Veiligheid en Justitie, als coördinerend ministerie, ervoor dat alle relevante organisaties voorbereid zijn op calamiteiten, te denken valt aan planvorming en opleiden, trainen en oefenen. In het kader van dit laatste heeft mijn ministerie de Nationale Academie voor Crisisbeheersing opgericht.

Er is een robuuste structuur van crisisbeheersing paraat.

Op vele gebieden die bij escalatie een gevaar voor de nationale veiligheid kunnen betekenen, treffen de daarvoor verantwoordelijke ministeries, waaronder mijn ministerie, preventieve maatregelen ter voorkoming van calamiteiten en aantasting van de nationale veiligheid. Ook kan worden gewezen op de versterking van NL-Alert, als een belangrijk middel om de zelfredzaamheid van burgers bij incidenten en rampen te vergroten.

Tenslotte is er ook een structuur ingericht om inbreuk op de nationale veiligheid te voorkomen als gevolg van het verwerven van invloed door staten of niet-statelijke entiteiten, zoals terroristische groeperingen of ongewenste personen, op een in Nederland gevestigde vitale onderneming.

Vraag 288.

Welke afstemming vindt plaats met de Minister van Binnenlandse Zaken vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid voor integriteit? Hoe wordt dubbel werk voorkomen bij het bewaken van een integer handelende overheid?

In reactie op uw vraag wijs ik uw Kamer op het onderscheid tussen de stelselverantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur van de Minister van Binnenlandse Zaken (BZK) en mijn verantwoordelijkheid voor de evenwichtige inzet van screeningsinstrumenten door de Dienst Justis om integriteitsrisico’s binnen kwetsbare sectoren, bedrijven en organisaties te beperken. Deze screeningsinstrumenten van de Dienst Justis leveren ook een belangrijke bijdrage aan een integer handelende overheid. Om er voor te zorgen dat de verantwoordelijkheden goed op elkaar aansluiten en dubbel werk wordt voorkomen, vindt er ambtelijke afstemming plaats over beleid en uitvoering met verantwoordelijke beleidsafdeling en met het Bureau Integriteit Openbaar Bestuur van BZK.

Vraag 289.

Kan een overzicht worden gegeven van alle preventiemaatregelen en programma’s die in 2015 lopen en hoeveel budget jaarlijks in totaal beschikbaar was/is voor preventie in 2013, 2014, 2015, 2016, met welke doelstelling en wat de concrete resultaten zijn over 2013 en 2014?

Voor een overzicht van de preventiemaatregelen en programma’s verwijs ik u naar de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 VI, nr. 2) In de begroting waren/zijn de volgende bedragen opgenomen voor preventie.

Jaar

2013

2014

2015

2016

Budget € mln.

21

22

16

14,5

De daling na 2014 laat zich onder meer verklaren door een bezuiniging op het CCV en het wegvallen van extra Regeerakkoord middelen. Daarbij wordt opgemerkt dat een deel van de activiteiten ook wordt gefinancierd uit andere artikelen binnen de VenJ-begroting of de begrotingen van andere ministeries. De uitgaven die onder operationele doelstelling art. 34.2 zijn gerealiseerd, worden onverdeeld in garanties, uitgaven voor de Dienst Justis en subsidies en opdrachten voor preventiemaatregelen.

De resultaten en effecten van deze maatregelen kunnen niet in elk geval worden gekwantificeerd. Bij de volgende preventiemaatregelen kan in ieder geval een substantiële voortgang in de ontwikkeling en invoering van maatregelen en instrumenten worden geconstateerd. Ten aanzien van High Impact Crimes (overvallen, straatroven, woninginbraken en geweld) is in samenwerking met onder meer het bedrijfsleven, politie en de lokale overheden een groot aantal preventieve maatregelen genomen gericht op het terugdringen van het aantal HIC op hotspots, hottimes en onder hotvictims. Er zijn maatregelen getroffen in onder meer de volgende sectoren c.q. branches: horeca, benzinestations en juweliers. Mede hierdoor zijn in voornoemde sectoren c.q. branches de aantallen overvallen in 2013 met respectievelijk 25%, 37%, 14% gedaald ten opzichte van 2012. In de eerste negen maanden van 2014 zijn de overvallen in de genoemde sectoren c.q. branches verder gedaald met respectievelijk 24%, 8% en 55% ten opzichte van dezelfde periode in 2013. Ook de op preventie gerichte acties die met verschillende ouderenorganisaties zijn ondernomen om het aantal woningovervallen op senioren terug te dringen werpen hun vruchten af: in 2013 is het aantal woningovervallen op deze doelgroep met 12% gedaald ten opzichte van 2012 en in de eerste negen maanden van 2014 betrof de daling 19% ten opzichte van dezelfde periode het jaar daarvoor. Preventieve maatregelen, waaronder campagnes als`Ben jij het waard om beroofd te worden» en «Hier waak ik», die zijn ingezet om het aantal straatroven en woninginbraken tegen te gaan zijn eveneens succesvol: het aantal straatroven daalde met 12% en het aantal woninginbraken met 5% in 2013 ten opzichte van het jaar daarvoor. Ook deze daling zet zich in 2014 voort: 19% minder staatroven en 17% minder woninginbraken in de eerste negen maanden van 2014 ten opzichte van de eerste negen maanden van 2013.

Met betrekking tot vervoer- en transportcriminaliteitcriminaliteit is het volgende gerealiseerd. Doelstelling voor de aanpak autokraak is een daling van 20% van het aantal aangiften in 2014 t.o.v. 2011. In 2013 is een daling van 15,5% gerealiseerd en de verwachting is dat in 2014 de daling van 20% wordt gehaald. Het aantal autodiefstallen is het afgelopen halfjaar 4,4% lager dan in het eerste halfjaar van 2013. In de eerste 6 maanden van dit jaar zijn 5.492 personenauto’s gestolen, 254 minder dan een jaar geleden in dezelfde periode. De geïntensiveerde samenwerking in de strijd tegen autodieven lijkt succesvol. Gestolen auto’s worden sneller internationaal gesignaleerd, de beveiligingsmogelijkheden van auto’s verbeteren en ook importeurs nemen maatregelen om diefstal van hun merk tegen te gaan.

Het aantal gestolen vrachtwagens is in de eerste helft van 2014 15% minder dan in de eerste helft van 2013. Daar waar we in 2013 een stijging van het aantal aangiften van (pogingen tot) ladingdiefstallen constateerden; van 287 aangiften in 2012 naar 432 in 2013, waarvan 189 pogingen tot ladingdiefstal, zien we voor 2014 over de eerste 6 maanden een daling in het aantal (pogingen tot) ladingdiefstallen.

Met behulp van de Actie Koperslag is samen met ProRail, de politie, het Openbaar Ministerie, en Metaal Recycling Federatie en TenneT ingezet op het bestrijden van het toenemende probleem van koperdiefstal met gevaarzetting. Het doel van Actie Koperslag om het aantal koperdiefstallen met gevaarzetting te halveren is ruimschoots bereikt. In 2011 werden gemiddeld 49 van zulke koperdiefstallen per maand gepleegd; in 2013 lag dat aantal op iets meer dan 20.

Vraag 290.

Tussen welke kassen wordt bij DJI precies geschoven om de meerjarige budgettaire problematiek van 23,7 miljoen euro in 2015 op te lossen?

Dit betreft een technische verwerking om de problematiek en oplossingen (o.a. de zogenaamde Breukelenmaatregelen) zoals gepresenteerd in de Kamerbrief (zie TK 24 587, nr. 588) op elkaar aan te sluiten. Een kasschuif betekent niet het schuiven van budget tussen verschillende kassen, maar het schuiven van budget in de tijd («intertemporeel») binnen één kas. Actuele inzichten leiden tot aanpassing van de wijze waarop het budget over de jaren wordt verdeeld. Meerjarig is het effect altijd nul.

Vraag 291.

Hoe wordt in de begroting van 2015 het budgettaire gat van 16 miljoen euro gedekt nu elektronische detentie binnen het gevangeniswezen geen doorgang kan vinden? Vindt dekking van het extra besparingsverlies plaats binnen de begroting van DJI of vanuit de overige begroting van veiligheid en justitie? Zo ja waar precies?

Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (blz. 14) was het oorspronkelijke voornemen 800 plaatsen voor elektronische detentie te realiseren, waarvan 425 plaatsen de penitentiaire programma’s zouden vervangen en 375 plaatsen intramurale capaciteit in het gevangeniswezen vervangen. De beoogde besparing van € 16 mln. zou worden gerealiseerd door het sluiten van intramurale capaciteit. Ten opzichte van de – vervanging van de – penitentiaire programma’s zou geen besparing worden gerealiseerd (zie ook de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel, blz. 33). Als gevolg van de onderbezetting in het gevangeniswezen kon het sluiten van genoemde intramurale capaciteit worden gerealiseerd, los van de invoering van elektronische detentie. Hiermee wordt de besparing van € 16 mln. gerealiseerd. Vanwege de lagere capaciteitsbehoefte is in de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2015 de taakstelling voor elektronische detentie verlaagd van 800 naar 400 plaatsen op jaarbasis vanaf 2015 (tabel 01.11, blz. 95). Nu het wetsvoorstel inzake onder meer de invoering van elektronische detentie niet is aanvaard, blijven de huidige penitentiaire programma’s vooralsnog bestaan. Deze hebben een vergelijkbare kostprijs als elektronische detentie. Er is derhalve geen sprake van een budgettair gat van € 16 mln.

Ten aanzien van de overige onderwerpen die onderdeel waren van het wetsvoorstel wordt momenteel bezien op welke wijze hieraan alsnog uitvoering kan worden gegeven. Het gaat hierbij met name om de invoering van het promoveren/degraderen, het niet aanbieden van arbeid aan arrestanten en bij slecht gedrag, en de invoering van het persoonsgebonden verlof. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal hier nader op ingaan bij de beantwoording van de schriftelijke vragen die de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie heeft gesteld naar aanleiding van zijn brief inzake de personele gevolgen van de definitieve cijfers in het kader van het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) en de aanvullende besparingsmaatregelen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) (Kamerstuk 24 587, nr. 603) en over het feit dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstuk 33 745) in de Eerste Kamer is verworpen. Het voornemen is deze brief voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de begroting aan uw Kamer toe te zenden.

Vraag 292.

Wat wordt bedoeld met VenJ brede problematiek waarnaar wordt verwezen bij besteding van de intensivering veiligheid enveloppe?

Het betreft budgettaire problematiek die niet direct binnen het beleidsterrein waar de problematiek zich voordeed, kon worden opgelost. Er is voor deze problematiek binnen het totale VenJ-brede budgettaire beeld ruimte gezocht om deze problematiek op te lossen.

Vraag 294.

Op welke manier wordt de reclassering tegemoetgekomen naar aanleiding van de extra taken, waaronder die voortvloeiend uit het wetsvoorstel langdurig toezicht op zware gewelds- en zedendelinquenten (Kamerstuk 33 816)? Waar kan dit teruggevonden worden in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over het jaar 2015?

De extra taken van de Reclassering bij langdurig toezicht betreffen met name de verlengde looptijd van toezichten op bepaalde personen en het uitbrengen van (tussentijdse) adviezen. Het is daarmee een uitbreiding van al bestaande werkzaamheden.

Uit de impactanalyse blijkt dat de kosten voor deze uitbreiding, voortvloeiend uit het wetsvoorstel langdurig toezicht op zware gewelds- en zedendelinquenten oplopen van 2 miljoen in 2016, tot ten hoogste 10 miljoen in 2027.

Aangezien het van belang is dat de wet daadwerkelijk kan worden uitgevoerd, is tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Langdurig Toezicht in de Tweede Kamer d.d. 4 september 2014, de toezegging gedaan dat in de begroting voor 2016 zal worden gekomen met een financiële oplossing voor de uitvoering van dit wetsvoorstel. Derhalve is de post in 2015 nog niet in de begroting opgenomen.

In 2015 worden de reclasseringsorganisaties gecompenseerd voor de beperkte implementatiekosten van € 100.000,– bij de Reclassering van het wetsvoorstel. Hiervoor is dekking gevonden binnen begrotingsartikel 34.3.59 overige sanctietoepassing.

Vraag 295.

Wat is de reden dat de reclassering niet langer per 2017 maar per 2018 ongeveer 21 miljoen euro moet hebben bezuinigd?

Eind 2012 is aan de drie reclasseringsorganisaties medegedeeld dat de taakstelling in de periode 2013–2017 van 8,9% op de beleidsbudgetten van het gehele departement Veiligheid en Justitie in gelijke mate op het beschikbare budgettair kader van de Reclassering van toepassing is.

Als vertrekpunt is het bedrag genomen dat in 2013 voor onder meer reclasseringswerkzaamheden structureel beschikbaar was. Dit was een bedrag van € 234.858.000, hetgeen betekent dat de reclasseringsorganisaties gezamenlijk in 2017 een structurele taakststelling van € 20.902.362 dienen in te vullen. Deze dient in 2017 en dus voor 1 januari 2018 te zijn gerealiseerd.

Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Jaar

Bedrag

Cumulatief

t/m 2013

€ 10.000.000

€ 10.000.000

tranche 2014

€ 2.000.000

€ 12.000.000

tranche 2015

€ 6.000.000

€ 18.000.000

tranche 2016

€ 2.000.000

€ 20.000.000

tranche 2017

€ 902.362

€ 20.902.362

Vraag 296.

Waarom wordt de administratiekostenvergoeding van 7 euro per boete ontvangen op de begroting van VenJ, terwijl deze door het CJIB geïnd wordt en dient ter dekking van de kosten van administratie van het CJIB?

De administratiekostenvergoeding van 7 euro wordt geïnd gelijktijdig met de boete en deze worden als ontvangsten geboekt op de begroting van VenJ (conform comptabele regelgeving). De ontvangen administratiekostenvergoeding wordt als bijdrage gebruikt om het CJIB te financieren. De administratiekostenvergoeding als zodanig is geen ontvangst voor het CJIB zelf.

Vraag 297.

Welke keuze ligt eraan ten grondslag de inkomsten van de administratiekostenvergoeding van het CJIB niet als «omzet derden» te verantwoorden in de Agentschapsparagraaf van het CJIB?

De ontvangen administratiekostenvergoeding wordt door VenJ ingezet als bijdrage om het CJIB te financieren en wordt als ontvangsten geboekt op de begroting van VenJ. (conform comptabele regelgeving) Voor het CJIB is het hiermee geen »omzet derden». De administratiekostenvergoeding wordt door het Bestuursdepartement VenJ als bijdrage gebruikt om het CJIB te financieren.

Vraag 298.

Wat is het causaal verband tussen vrijwilligerswerk van gedetineerden en het terugdringen van de recidive?

De inzet van vrijwilligers ten behoeve van (de resocialisatie van) gedetineerden past goed binnen de persoonsgerichte aanpak van het kabinet. Het aanbod van vrijwilligers vormt een waardevolle aanvulling op beroepskrachten doordat het persoonlijk contact er meer centraal staat en de (ex-) gedetineerde sociale contacten kan onderhouden of opbouwen. Vrijwilligers kunnen langs deze weg een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van motivatie van (ex-)gedetineerden voor hun re-integratie. Gedetineerden raken op deze wijze minder geïsoleerd en zullen eerder een positieve levensstijl aanleren en daardoor beter maatschappelijk re-integreren. Alhoewel geen hard causaal verband aan te tonen is, zijn er wel aanwijzingen in de wetenschap dat het versterken van sociale banden, de kans op recidive verkleint.

Vraag 299.

Wanneer kan de Kamer de resultaten van het WODC-onderzoek naar recidivecijfers tegemoet zien? Worden in dit onderzoek de recidivecijfers voor jeugdigen apart uitgelicht?

De Kamer heeft het WODC-onderzoek met de recidivecijfers op 19 november ontvangen. De vijf vaste daderpopulaties die het WODC opneemt in de Recidiveberichten, waaronder jeugdigen, zullen hierin opgenomen zijn.

Vraag 300.

Wat zijn de geraamde opbrengsten van de verplichte bijdrage van veroordeelden ten behoeve van de slachtofferzorg en waar zijn deze in de begroting terug te vinden?

De opbrengsten van de verplichte bijdrage van veroordeelden ten behoeve van de slachtofferzorg worden geraamd op structureel € 5 miljoen per jaar. Gedurende de eerste jaren wordt echter rekening gehouden met aanloopverliezen. In de begroting zijn de geraamde opbrengsten opgenomen onder de ontvangsten bij artikel 34.

Vraag 301.

Hoe staat het met de samenwerking tussen adoptievergunninghouders om kosten van adoptie fors te verlagen en het werktempo fors te verhogen?

De vergunninghouders hebben op aandringen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de samenwerking gezocht om te bezien hoe de kwaliteit van de keten en de werkzaamheden verbeterd kunnen worden. Er is door hen hiertoe op 2 oktober jl. een rapport uitgebracht waarin een visie voor het adoptielandschap in 2020 uiteengezet wordt. Daarbij staat in het rapport een aantal aanbevelingen om te komen tot een kwalitatief betere keten en de daarbij behorende procedures. Momenteel werk ik aan een beleidsreactie op het rapport, die ik tezamen met het rapport in het eerste kwartaal van 2015 aan uw Kamer zal sturen.

Vraag 302.

Hoe effectief is de inzet van gedragsinterventies bij jeugdige delinquenten?

Jeugdige delinquenten krijgen gedragsinterventies opgelegd die door de Erkenningscommissie van Veiligheid en Justitie zijn erkend. Hiervoor zijn kwaliteitscriteria opgesteld, waaraan een effectieve gedragsinterventie moet voldoen. Voor jeugdigen kunnen nu om en nabij 19 erkende gedragsinterventies worden ingezet zoals Leren van delict, Tools4U, Functional Familiy Therapy en Respect Limits.

Gedragsinterventies zijn onderdeel van de persoonsgerichte aanpak van jeugdige delinquenten. Het blijkt niet eenvoudig om wetenschappelijk aan te tonen dat zij direct leiden tot een daling van de recidive. Dit vormt voor mij aanleiding het erkenningssysteem gedragsinterventies te herzien. Ik zal u voor de begrotingsbehandeling daarover nader berichten in mijn brief bij het WODC-rapport Terugval in recidive; exploratie van de daling in de recidivecijfers van jeugdigen en ex-gedetineerden bestraft in de periode 2002–2010.

Vraag 303.

Wat houdt de verdere investering in een systeemaanpak voor (criminele) jeugdgroepen in en hoe is deze te realiseren ondanks de afnemende middelen?

De systeemaanpak van (criminele) jeugdgroepen is gericht op preventie en vroegsignalering (ook ten aanzien van andere gezinsleden), stevig strafrechtelijk ingrijpen en maatregelen op het terrein van preventie, zorg en openbare orde. Dit is de zogenaamde meersporenaanpak. Zie ook het antwoord op vraag 87.

Deze meersporenaanpak vergt in principe geen extra middelen van gemeenten. Het is slim organiseren, beleid en uitvoering van diverse gemeentelijke domeinen aan elkaar verbinden en capaciteit toedelen op basis van lokale prioriteiten. Gemeenten worden daarbij ondersteund door het Ministerie van Veiligheid en Justitie met praktische kennis, tools en ondersteuning op maat.

De systeemaanpak van leden van criminele jeugdgroepen leidt tot minder recidive, minder nieuwe aanwas en derhalve minder strafrechtelijke interventies.

Vraag 304.

Waarom loopt de subsidie jeugdbescherming niet ook af in 2015 met ingang van de decentralisatie?

Per 1 januari 2015 wordt, conform bestuurlijke afspraken, de doeluitkering voor de jeugdbescherming overgedragen aan het gemeentefonds. Daarnaast is sprake van een beperkt budget voor subsidies jeugdbescherming. Met de subsidies voor jeugdbescherming worden diverse projecten en activiteiten gefinancierd, in het brede domein van de jeugdbescherming, zoals bijvoorbeeld de schadevergoedingsregeling seksueel misbruik en vliegwielprojecten. Daarnaast worden van dit budget diverse kleinere projectsubsidies met een innovatieve doelstelling op het gebied van jeugdbescherming gefinancierd. Dergelijke projecten en activiteiten met een landelijk bereik zullen ook in 2015 e.v. gecontinueerd worden vanuit het Ministerie van VenJ en worden dus niet gedecentraliseerd.

Vraag 305.

Waarom is de reeks «Bestrijding huiselijk geweld en kindermisbruik» in tabel 35.1 sinds de begroting 2014 met uiteindelijk 85% gedaald?

Met ingang van 2014 is «verantwoord begroten» doorgevoerd op het beleidsartikel «Bestrijding huiselijke geweld en kindermisbruik». Dit betekent dat de apparaatskosten (formatie) niet meer wordt geboekt op het beleidsartikel maar op het apparaatsartikel 91. De reeks is dan ook hetzelfde gebleven, maar wordt conform rijksvoorschriften op andere wijze op twee artikelen geboekt.

Vraag 306.

Welke gevolgen heeft de structurele taakstelling van 14,6 miljoen euro voor de kwaliteit van bescherming van kinderen door de Raad voor de Kinderbescherming?

De taakstelling heeft geen gevolgen voor de kwaliteit van de bescherming van de kinderen, of te wel voor het uitvoeren van de onderzoeken. De bezuinigingen zijn enerzijds gericht op efficiency maatregelen die niet het primaire proces raken (bijvoorbeeld inkoop) en anderzijds verwacht de Raad minder instroom te krijgen omdat het preventieve beleid van de gemeenten in het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel gaat leiden tot minder noodzaak van gedwongen zorg. Daarnaast zien we de strafonderzoeken nu reeds afnemen in aantal doordat de keten daarin selectiever opereert: bij de politie vindt preselectie plaats om een eerste inschatting van het recidive-risico te maken; dat leidt ertoe dat niet meer in alle gevallen doorgeleid wordt aan de Raad. Ook binnen de Raad wordt passender onderzoek gedaan: beperkt waar dat kan, aanvullend waar dat nodig is.

Vraag 307.

Wat wordt verstaan onder de posten «strafonderzoek 2A» en strafonderzoek 2B»?

Het landelijk instrumentarium jeugdstrafrechtketen (LIJ) is een samenhangend pakket van instrumenten om te screenen, te signaleren en risico’s te taxeren. Het screenen en signaleren gebeurt op basis van de Wat Werkt principes. De onderzoeken 2A en 2B zijn hier onderdeel van.

Als een minderjarige van 12 jaar en ouder een strafbaar feit heeft gepleegd, wordt informatie verzameld en geanalyseerd door de RvdK over de jeugdige en diens omstandigheden ten behoeve van het strafadvies aan het OM of ZM. Deze informatie is nodig om beslissingen in de jeugdstrafzaak te nemen. Informatieverzameling gebeurt zo summier als mogelijk en zo uitgebreid als nodig. Naarmate er bij de jeugdige meer risico wordt geconstateerd, is er meer informatie over de jeugdige en zijn omgeving gewenst. Het summiere onderzoek heet in het jargon strafonderzoek 2A en doet uitspraken over onder meer het reciciverisico. Het uitgebreide strafonderzoek 2B is een verdieping hierop en doet uitspraken over welke interventies ingezet kunnen worden.

Vraag 308.

Op welke wijze is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) betrokken bij onderzoeken naar schoolverzuim?

Het betreft hier onderzoeken naar schoolverzuim door de Raad voor de Kinderbescherming. Deze onderzoeken vinden plaats op basis van een proces-verbaal tegen de jeugdige wegens veelvuldig ongeoorloofd schoolverzuim. Het zijn derhalve jeugdstrafzaken. Deze onderzoek worden sinds kort apart van de andere jeugdstrafzaken op de begroting vermeld. Het Ministerie van OC&W wordt door de Raad voor de Kinderbescherming op strategisch en beleidsmatig betrokken bij de schoolverzuimaanpak maar wordt niet op casusniveau geïnformeerd.

Vraag 309.

Levert het Ministerie van OCW ook een financiële bijdrage aan onderzoeken naar schoolverzuim?

Het Ministerie van OC&W levert geen financiële bijdrage aan de onderzoeken naar schoolverzuim die de Raad voor de Kinderbescherming uitvoert. Het gaat hierbij om onderzoeken op basis van een proces-verbaal van de leerplichtambtenaar tegen de jeugdige wegens ongeoorloofd schoolverzuim. Het is de taak van de Raad voor de Kinderbescherming als uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VenJ om in dit soort jeugdstrafzaken onderzoek te doen en advies te geven aan justitiële autoriteiten over een effectieve aanpak van het schoolverzuim.

Vraag 310.

Wat wordt verstaan onder de post «strafonderzoek GBM»?

De gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) is een strafrechtelijke afdoening die gericht is op een positieve gedragsverandering bij de jeugdige en op recidivevermindering. Een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) kan alleen door de rechter worden opgelegd op basis van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Het advies van de RvdK moet worden ondersteund door minimaal een gedragsdeskundige, op basis van gedragsdeskundig onderzoek uitgevoerd door de Raad of een pro Justitia rapporteur (via het NIFP).

De RvdK maakt voor het opstellen van het advies onder andere gebruik van de beschikbare 2A en 2B onderzoeken van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ), een multidisciplinair overleg en de gedragsdeskundige rapportage. Deze werkwijze is nodig voor het bepalen van de werkzame doelen en invulling van de gedragsbeïnvloedende maatregel.

Vraag 311.

Wat is de productie bij de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van het bestrijden van commercieel draagmoederschap?

De Raad voor de Kinderbescherming is geen Opsporingsinstantie en heeft als dan ook geen rol in het «bestrijden» van commercieel draagmoederschap. Na kennisname van een (vermoedelijke) draagmoederschaps-constructie start de Raad een onderzoek.

Cijfers van de afgelopen drie jaar van het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming naar draagmoederschap heeft verricht, geven het volgende beeld:

  • 2012: 12 onderzoeken;

  • 2013: 19 onderzoeken;

  • 2014 (tot oktober): 4 onderzoeken.

Dit geeft echter geen volledig beeld van de omvang. Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Ik baseer me hierbij ook op bevindingen in deze zin van een recent rapport over dit onderwerp van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart. Dit alles laat zien dat het hier gaat om een complex onderwerp met vele ethische vragen, en samenhang met vele aspecten en rechtsgebieden. Mede daarom heb ik ook de Staatscommissie Herijking Ouderschap ingesteld om zich, onder meer, over het onderwerp draagmoederschap te buigen.

Het rapport van de Staatscommissie dat medio 2016 verschijnt, is een uitgelezen mogelijkheid om op basis van een gedegen onderzoek te bespreken hoe we het onderwerp draagmoederschap op willen pakken.

Vraag 312.

Hoeveel adviezen verstrekt de Raad voor de Kinderbescherming jaarlijks aan de rechter ten behoeve van een omgangsregeling tussen grootouders en kleinkinderen?

Advisering door de Raad aan de rechtbank op basis van een zelfstandig verzoek omgang door grootouders komt zeer zelden voor. Het aantal moet op minder dan 10 per jaar worden ingeschat.

Vraag 313.

Hoeveel tijdelijke huisverboden zijn er in 2014 uitgesproken bij constatering van kindermishandeling? Hoeveel gemeenten maken van dit instrument gebruik?

Structurele cijfers van het landelijk aantal huisverboden worden niet meer bijgehouden, dus ook niet van het aantal huisverboden dat wordt opgelegd vanwege kindermishandeling. Uit een eerdere effectevaluatie uit 2012 blijkt dat in 70% van de onderzochte huisverboden, kinderen in het gezin aanwezig waren. Bij 15% van de huisverboden was daadwerkelijk sprake van geweld dat ook gericht was tegen het kind.

De gemeente Rotterdam, die in 2012 het initiatief heeft genomen tot het ontwikkelen van nieuw beleid op de inzet van het huisverbod bij kindermishandeling, heeft in 2013 tien huisverboden specifiek op deze grond opgelegd. Steeds meer gemeenten maken werk van het huisverbod bij kindermishandeling. Rotterdam fungeert als voortrekker, maar ook andere gemeenten zijn bezig dit te bewerkstelligen, waaronder gemeenten uit de drie noordelijke provincies.

Vraag 314.

Op welke wijzen worden gemeenten gestimuleerd om bij constatering van kindermishandeling een tijdelijk huisverbod in te stellen?

Gemeenten worden op verschillende manieren gestimuleerd om bij de constatering van kindermishandeling een huisverbod in te zetten. Allereerst door informatiemateriaal dat ik beschikbaar stel. Ik laat momenteel, in overleg met onder andere de VNG, het bestaande informatiemateriaal voor gemeenten over het huisverbod actualiseren. Daarin zal ook aandacht zijn voor de preventieve inzet, bijvoorbeeld bij kindermishandeling.

Ook wordt op dit moment getoetst of het Risicotaxatie Instrument Huiselijk Geweld (het RIHG) aangepast kan worden op situaties van kindermishandeling zonder dat dat extra administratieve lasten voor de politie met zich meebrengt.

Tenslotte besteedt ook de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik in hun contacten met burgemeesters aandacht aan de mogelijkheid het huisverbod bij kindermishandeling in te zetten.

Vraag 315.

Is aan het openhouden van justitiele jeugdinrichting (JJI) Amsterbaken een financieel prijskaartje verbonden van 5,6 miljoen euro?

Neen. Met het openhouden van JJI Amsterbaken is vanaf 2016 een bedrag gemoeid van structureel circa 16 miljoen euro per jaar. Het financieel prijskaartje van 5,6 miljoen euro heeft betrekking op het verdelen van de taakstelling – de capaciteitsreductie met 80 plaatsen – over meerdere JJI’s in de vorm van extra reservecapaciteit (de zogenaamde kaasschaafmethode). Omdat het aanhouden van extra reservecapaciteit kostbaar is en leidt tot vergroting van de kleinschaligheidsproblematiek bij de JJI’s, met bijbehorende meerkosten, levert dit scenario structureel 5,6 miljoen euro minder op dan besparingstaakstelling van € 16,4 mln.

Vraag 316.

Is het juist dat met de sluiting van JJI Amsterbaken, Penitentiaire Inrichting (PI) Havenstraat, PI Tafelwegberg en PI Amsterdam Over-Amstel geen detentiecapaciteit meer beschikbaar is in de regio Amsterdam?

Na de sluiting van PI Havenstraat (in 2014), PI Tafelbergweg, PI Over Amstel en JJI Amsterbaken (alle drie per 2016) is er geen detentiecapaciteit meer beschikbaar in de gemeente Amsterdam. In de stadsregio Amsterdam wordt volgens planning medio 2016 de PI Zaanstad (1.040 plaatsen) in gebruik genomen in de gemeente Zaanstad. Deze nieuwe inrichting vervangt onder andere de verouderde capaciteit in Amsterdam en Haarlem. De jeugdigen uit de regio Amsterdam worden zoveel als mogelijk geplaatst in de nabij gelegen JJI Intermetzo (Lelystad) en JJI Teylingereind (Sassenheim).

Vraag 317.

Wat voor soort werkzaamheden voert het Instituut Fysieke Veiligheid op commerciële basis voor derden uit? Hoe vindt een scheiding van publieke en private taken en gelden plaats?

De administratie en boekhouding van a. de wettelijke taken (rijksbijdrage); b. de gemeenschappelijke werkzaamheden voor de veiligheidsregio’s (bijdragen van veiligheidsregio’s) en c. de wettelijk toegestane werkzaamheden (op commerciële basis door derden) worden door het IFV strikt gescheiden van elkaar gevoerd. Dit omdat op grond van mededingingsrechtelijke aspecten de wettelijk toegestane werkzaamheden van beide andere categorieën gescheiden dienen te zijn. Daarnaast dient als gevolg van de verschillende bekostigingsafspraken de administratie en boekhouding van de wettelijke taken enerzijds en de gemeenschappelijke werkzaamheden anderzijds tevens gescheiden te zijn. De accountant ziet toe op de financiële waterscheiding van deze drie categorieën van werkzaamheden in de jaarrekening van het IFV.

De wettelijk toegestane werkzaamheden die het IFV op commerciële basis voor derden uitvoert, betreffen werkzaamheden op het gebied van opleiden, trainen en bijscholen op het terrein van brandweerzorg, crisisbeheersing en geneeskundige hulpverlening.

Vraag 318.

Wat zijn de totale uitgaven aan de Brandweer Nederland?

De brandweer in Nederland is sinds 1 januari jl. op basis van de Wet veiligheidsregio’s geregionaliseerd. Daarmee wordt de brandweer bekostigd uit het budget dat de veiligheidsregio’s voor hun totale takenpakket via de BDuR (rijksbijdrage) en de bijdrage van de gemeenten als lumpsum tot hun beschikking hebben. De omvang van de BDuR bedraagt in 2015 € 175 mln. en het bedrag van het clusteronderdeel Brandweer en Rampenbestrijding van het Gemeentefonds is in 2015 € 1.088 mln. (zie ook het antwoord op vraag 320).

Vraag 319.

Hoe is de stijging aan uitgaven aan het Nationaal Veiligheidsinstituut te verklaren?

Een deel van de bijdrage die het Nationaal Veiligheidsinstituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontvangt heeft betrekking op de rente en aflossing, in 10 termijnen, van de lening die de Bank Nederlandse Gemeenten aan het Nationaal Veiligheidsinstituut heeft verstrekt. De eerste datum van aflossing en rentebetaling was 15 januari 2014 en zal vervolgens tot en met 15 januari 2023 worden voortgezet. Dit heeft geleid tot een hoger bedrag ten opzichte van 2013, het jaar waarin de aflossing en rente nog niet plaatsvond.

Vraag 320.

Is de bijdrage aan de veiligheidsregio’s afkomstig uit het Gemeentefonds? Zo ja, is dit geoormerkt geld? Hoe wordt bepaald hoeveel een bepaalde gemeente moet bijdragen aan de veiligheidsregio waaronder de betreffende gemeente valt?

De bijdragen die de veiligheidsregio’s van de inliggende gemeenten ontvangen worden betaald uit de algemene uitkering die de gemeenten van het Rijk ontvangen (het Gemeentefonds). Deze algemene uitkering is geen geoormerkt geld. Het Rijk bepaalt niet waaraan de algemene uitkering die de gemeenten uit het Gemeentefonds ontvangen moet worden besteed. In overleg tussen de regio en de inliggende gemeenten wordt de hoogte van de gemeentelijke bijdrage aan de veiligheidsregio bepaald.

Vraag 321.

Hoeveel asielzoekers komen naar Nederland over land en hoeveel via lucht- of zeehavens?

Het aantal eerste asielaanvragen dat de IND in de afgelopen jaren registreerde, is als volgt:

 

2011

2012

2013

2014 jan-sept

Aantal eerste asielaanvragen

11.590

9.810

14.400

19.430

Bron: RVK. Afgerond op tientallen.

Hoe een asielzoeker Nederland inreist, wordt niet apart geregistreerd in het systeem. Wat wel herleidbaar is, is het aantal asielzoekers dat het toelatingsproces Asiel instroomt door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee en de Zeehavenpolitie. Zij bewaken de lucht- en zeegrens van Nederland. Deze aantallen zijn hieronder weergegeven:

 

2011

2012

2013

2014 jan-jun

Vanuit grensbewaking naar toelating

8201

630

780

600

Bron: RVK. Afgerond op tientallen.

X Noot
1

Over 2011 is in de antwoorden op de Kamervragen bij de Begroting 2013 abusievelijk een aantal van 840 genoemd in plaats van 820.

Het is niet mogelijk om bovenstaande aantallen simpelweg van elkaar af te trekken. Het komt bijvoorbeeld ook voor dat een vreemdeling bij inreis via een luchthaven of zeehaven aan alle voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoet en pas later kenbaar maakt dat hij of zij asiel wil aanvragen. De asielaanvraag is dan niet bekend bij KMar of ZHP terwijl de asielzoeker wel via lucht of zee is ingereisd.

Vraag 322.

Hoeveel asielzoekers kwamen in 2013 over land en hoeveel via lucht- of zeehavens?

Zie het antwoord op vraag 322.

Vraag 323.

Hoeveel asielzoekers geven geen duidelijkheid over de gevolgde reisroute naar Nederland?

Het antwoord op deze vraag is niet zonder meer te geven. Asielaanvragen worden individueel beoordeeld en kunnen om verschillende redenen afgewezen worden. De gevolgde reisroute is één van de elementen die bij de beoordeling worden betrokken, vooral om te bepalen of de vreemdeling aan een ander land kan worden overgedragen. De verschillende redenen van afwijzing zijn niet uit het geautomatiseerde systeem van de IND te genereren.

Vraag 324.

Hoe vaak komt het voor dat gezinsleden van vluchtelingen die willen nareizen niet allemaal kunnen nareizen, omdat er bijvoorbeeld één of twee meerderjarige kinderen in het gezin zijn die noodgedwongen in het land van herkomst moeten achterblijven? In hoeveel procent van dit soort zaken wordt aangenomen dat sprake is van «more than normal emotional ties», waardoor de kinderen wel kunnen nareizen en het gezin niet gescheiden hoeft te worden?

Het antwoord op bovenstaande vragen vergt intensief en tijdrovend individueel dossieronderzoek. Deze aantallen zijn niet automatisch te generen uit het informatiesysteem van de IND.

Zoals ik ook in mijn brief van 24 maart 2014 aan uw Kamer heb geschreven, is het niet (meer) mogelijk om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken (MVV) waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.

Vraag 325.

Wat zijn de verklaringen voor de stijgende tendens van tweede en opvolgende aanvragen asiel?

Het aantal tweede en opvolgende aanvragen vertoont sinds 2012 een dalende trend. Zoals blijkt uit de Rapportage Vreemdelingenketen over de periode januari-juni 2014, is het aantal tweede en volgende aanvragen in de eerste helft van 2014 gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2013 en ook ten opzichte van de tweede helft van 2013.

De oorzaak zou onder meer gelegen kunnen zijn in het hoge inwilligingspercentage en de maatregelen die op 1 januari 2014 zijn ingevoerd in het kader van het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures (PST), waaronder de schriftelijke aanmelding/eendagstoets voor tweede en volgende asielaanvragen.

De laatste maanden van 2014 is sprake van een toename van het aantal herhaalde aanvragen van onder andere Irakezen. De huidige ontwikkelingen in het Midden- Oosten zijn hier de oorzaak van.

Vraag 326.

Kan een overzicht worden gegeven van de asielinstroom in andere Europese landen de afgelopen jaren en in de EU in totaal?

In de onderstaande tabel is de asielinstroom (eerste + opvolgende asielaanvragen) in de lidstaten van Europa (incl. Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Liechtenstein) weergegeven, over de jaren 2008 tot en met de eerste helft van 2014. Over de aantallen asielinstroom in Europa wordt halfjaarlijks gerapporteerd in Rapportage Vreemdelingenketen.

Bron Eurostat (dd. 24oktober 2014). Aantallen zijn afgerond op 5-tallen,: niet beschikbaar

Vraag 327.

Welk percentage asielaanvragen worden toegekend in de diverse EU-lidstaten, inclusief Nederland? Wat zijn de oorzaken van de toename van de instroom in Nederland?

In 2013 was het inwilligingspercentage in Europa, uitgedrukt in het totaal aantal inwilligende beslissingen op een asielaanvraag zowel op internationale als nationale gronden en afgezet tegen het totaal aantal beslissingen op een asielaanvraag (inwilligende en afwijzende beslissingen), 34%. Het merendeel van de asielaanvragen is ingewilligd op basis van het Vluchtelingenverdrag. Nederland zat daar in 2013 boven met een inwilligingspercentage van 61%. Indien het inwilligingspercentage wordt beperkt tot de internationale gronden op basis waarvan asiel wordt verleend, zoals dat Europees gebeurt bij Eurostat en EASO, komt het inwilligingspercentage in Nederland en de EU lager te liggen. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30%, waar het gemiddelde in de EU 29% betreft.

Onderstaand treft u een overzicht van het inwilligingspercentage op internationale gronden in enkele lidstaten over 2013.

Uw Kamer ontvangt nog in november een brief met een nadere duiding van het Nederlandse inwilligingspercentage conform de toezegging van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen Overleg van 4 juni jl.

Eén van de oorzaken voor de recente toename van het aantal asielaanvragen in Nederland is de veiligheidssituatie in de huidige conflictgebieden in het Midden Oosten.

Vraag 328.

Welke interventieladder is er als EU-lidstaten zich niet houden aan de Schengen regels, Eurodac en de Dublinverordening? Welke lidstaten zijn de afgelopen jaren hierop aangesproken?

Elke EU-lidstaat is verantwoordelijk voor het correct uitvoeren van de EU-wetgeving. Als een lidstaat zijn verplichtingen uit het verdrag niet nakomt, kan de Europese Commissie als hoeder van de Europese verdragen op grond van art. 259 VWEU een inbreukprocedure instellen, eventueel voorafgegaan door een onderzoek. De lidstaat heeft dan nog de kans om het gebrek binnen een bepaalde termijn te herstellen. Indien het gebrek niet hersteld wordt door de lidstaat, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de EU.

Ook bestaat de mogelijkheid dat lidstaten zelf andere lidstaten voor het Hof kunnen dagen, zij het dat de klagende lidstaat eerst de Commissie de gelegenheid moet geven om een met redenen omkleed advies uit te brengen en in feite de zaak over te nemen (art. 259 VWEU). Van deze mogelijkheid wordt zeer zelden gebruik gemaakt aangezien het primair de taak van de Commissie is om toe te zien op de naleving.

Voorts spelen de nationale rechters een belangrijke rol. Zij kunnen, in de zaken die particulieren aanspannen tegen de lidstaten, prejudiciële vragen voorleggen aan het Hof van Justitie van de EU. Die uitspraken dragen zodoende ook bij aan naleving van het EU-recht door een lidstaat.

De afgelopen jaren heeft de Commissie een aantal lidstaten aangesproken op het niet (tijdig) nakomen van de verplichtingen voortkomend uit de EU-regelgeving. De Commissie houdt hier een overzicht van bij.3

In het geval van de Schengen regels zijn er ook nog de Schengenevaluaties. Landen behorend tot het Schengengebied worden, conform verordening 1053/2013, periodiek geëvalueerd door experts van lidstaten en de Commissie. Op basis van de evaluatierapporten neemt de Raad aanbevelingen voor de geëvalueerde lidstaten aan. Een geëvalueerde lidstaat dient aan de hand van een actieplan uitvoering te geven aan de aanbevelingen om eventuele tekortkomingen in de nakoming van het Schengen acquis te verhelpen. De Raad en de Commissie zijn nauw betrokken bij dit evaluatieproces, inclusief de monitoring van de implementatie van de hiervoor genoemde actieplannen van lidstaten. Lidstaten die serieuze gebreken blijven vertonen bij de uitvoering van het Schengen acquis moeten (extra) maatregelen nemen. Als de lidstaat langdurig ingebreke zou blijven en deze gebreken vormen een bedreiging voor de interne veiligheid van het Schengengebied, dan heeft de Raad de mogelijkheid om op basis van de criteria opgenomen in verordening 1051/2013 en op voorstel van de Commissie, een lidstaat te adviseren grenscontrole in te voeren op (een deel) van zijn binnengrens. Dit is echter wel een uiterste maatregel.

Vraag 329.

Hoeveel vreemdelingen zijn er vorig jaar uitgezet in het kader van de Dublinverordening? In hoeveel gevallen is er, ondanks dat de Dublinverordening kon worden tegengeworpen, besloten de asielaanvraag in behandeling te nemen?

Dit wordt niet in de systemen van de IND geregistreerd.

Vraag 330.

Wat is de reden van de omstandigheid dat veel asielzoekers die Nederland over land bereiken toch niet over kunnen worden gedragen aan de landen waar ze doorheen moeten zijn gereisd?

Een belangrijke reden is dat in die zaken niet aan de hand van bewijsmiddelen, of indirect bewijs, kan worden vastgesteld via welke lidstaat de asielzoeker de EU illegaal is ingereisd.

Vraag 331.

Wordt de deadline van 20 juli 2015 gehaald om de nationale wet- en regelgeving aan te passen aan de richtlijnen van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS)? Zo nee, wanneer zal de implementatie naar verwachting compleet zijn? Heeft de implementatie gevolgen voor de verdeling van asielzoekers over de EU-lidstaten? Zo ja, welke?

Een groot deel van de wetgevingsinstrumenten die behoren tot de tweede fase van het GEAS is al in de Nederlandse wetgeving doorgevoerd. Zo is de herziene Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU52) per 1 oktober 2013 in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd en is de wet ter uitvoering van de herziene Dublinverordening (Verordening EU nr. 604/2013) per 1 januari 2014 van kracht geworden.

Op 20 juli 2015 moeten de herziene Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) en Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU) zijn geïmplementeerd. De werkzaamheden voor de implementatie zijn begonnen nog voordat de richtlijn gepubliceerd was. In het traject zijn alle betrokken instanties geconsulteerd.

Uw Kamer heeft het wetsvoorstel op (datum verzending wetsvoorstel) ontvangen. Voorts zal een ontwerpamvb (een wijziging van het Vreemdelingenbesluit) conform de gebruikelijke gang van zaken aan de Raad van State ter advisering worden voorgelegd zodra uw Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel.

Daarnaast bereiden de uitvoeringsorganisaties de invoering in de dagelijkse praktijk voor. In het rapport van de ex ante uitvoeringstoets (EAUT) over de gevolgen van de Procedurerichtlijn, dat u tegelijk met het wetsvoorstel heeft ontvangen, wordt weergegeven welke gevolgen het wetsvoorstel voor de uitvoeringspraktijk zal hebben. Het gaat hier onder meer om opleidingen voor de medewerkers, maar ook om het inrichten van het door de Richtlijn beschreven medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade bij een vreemdeling. Tot slot dient ook het informatiesysteem van de IND, INDiGO, te worden aangepast.

Ik ben positief gestemd over een tijdige implementatie van beide richtlijnen. Wel is het voor voor een goede voortgang van verschillende onderdelen van de implementatie nodig dat er duidelijkheid is over de tekst van de wetgeving. Dit geldt vanzelfsprekend voor het hierboven genoemde amvb, maar ook voor het doorvoeren van de benodigde wijzigingen in INDiGO is het nodig dat er sprake is van stabiele wet- en regelgeving, dat wil zeggen dat de wet door de Tweede Kamer is goedgekeurd, zo blijkt uit het EAUT-rapport. In dit rapport wordt ook aangegeven dat de benodigde aanpassingen in INDiGO in ieder geval tijdig gerealiseerd kunnen worden als het wetsvoorstel voor 1 januari 2015 de Tweede Kamer is gepasseerd.

Er is dus sprake van enkele afhankelijkheden die de doorloop kunnen beïnvloeden. Met het oog op deze afhankelijkheden hoop ik op een spoedige behandeling van het wetsontwerp in uw Kamer.

Zolang er nog geen sprake is van een gemeenschappelijk asielstelsel zullen asielzoekers de keuze voor de lidstaat waar zij hun asielverzoek indienen laten afhangen van inschattingen over hun kansen, snelheid van procedures en niveau van voorzieningen. Deze prikkels zullen in belangrijke mate wegvallen als het GEAS is geïmplementeerd en dit zal gevolgen hebben voor de verdeling van asielzoekers over de EU. Hoe deze gevolgen exact zullen uitpakken is niet met zekerheid te zeggen, omdat de keuze voor de lidstaat waar het asielverzoek wordt ingediend ook wordt bepaald door andere factoren, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gemeenschap van landgenoten.

Uw Kamer zal het wetsvoorstel binnenkort ontvangen.

Vraag 332.

Kan de regering de gevolgen in kaart brengen voor het Nederlandse asielbeleid als gevolg van het GEAS? Welke planning kan de Kamer verwachten bij de omzetting van de diverse richtlijnen en verordeningen in Nederlandse wetgeving en beleid?

De gevolgen van de tweede fase van het GEAS voor het Nederlandse asielbeleid heb ik eerder beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 22 oktober 2013 over dit onderwerp, in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter uitvoering van de herziene Dublinverordening (Verordening EU nr. 604/2013) en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) en Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU). Ik moge op deze plaats verwijzen naar deze stukken.

Voor wat betreft de invoering van de verschillende instrumenten geldt de volgende planning:

Eurodacverordening (630/2013):

Uiterste datum van tenuitvoerlegging: 20 juli 2015. Hiervoor is geen wetgevingstraject nodig.

Dublinverordening (604/2013):

Uiterste datum van tenuitvoerlegging: 1 januari 2014. Gerealiseerde datum: 1 januari 2014.

Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU):

Uiterste datum implementatie: 21 december 2013. Gerealiseerde datum: 1 oktober 2013.

Procedurerichtlijn (2013/32/EU) en Opvangrichtlijn (2013/33/EU):

Uiterste implementatiedatum: 20 juli 2015.

Uw Kamer zal binnenkort het wetsvoorstel ter implementatie van deze twee richtlijnen ontvangen. Voorts zal een ontwerpamvb (een wijziging van het Vreemdelingenbesluit) conform de gebruikelijke gang van zaken aan de Raad van State ter advisering worden voorgelegd zodra uw Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel. Mijn inspanningen zijn erop gericht dat de Wet en het Besluit in het voorjaar van 2015 zullen kunnen worden vastgesteld en gepubliceerd, zodat ze tijdig in werking zullen kunnen treden.

Daarnaast bereiden de uitvoeringsorganisaties de invoering in de dagelijkse praktijk voor. Deze voorbereidingen zullen doorlopen tot medio 2015.

Wel is er sprake van enkele afhankelijkheden die de doorloop kunnen beïnvloeden. Voor een goede voortgang van het vaststellen van het amvb, maar ook voor het doorvoeren van de benodigde wijzigingen in INDiGO, is het nodig dat er sprake is van stabiele wet- en regelgeving, dat wil zeggen dat de wet door de Tweede Kamer is goedgekeurd. Uit het rapport van de ex ante uitvoeringstoets (EAUT) over de gevolgen van de Procedurerichtlijn, dat u tegelijk met het wetsvoorstel heeft ontvangen, blijkt dat de benodigde aanpassingen in INDiGO in ieder geval tijdig gerealiseerd kunnen worden als het wetsvoorstel voor 1 januari 2015 de Tweede Kamer is gepasseerd.

Vraag 333.

Wordt er voor Nederland een toename in de uitgaven verwacht naar aanleiding van het project Slimme Grenzen? Zo nee, hoe kan dit dan en wordt dit project volledig uit de Europese begroting betaald?

Op basis van de thans beschikbare informatie van de Europese Commissie zal dit project uit de Europese middelen worden gefinancierd. De Commissie heeft aangegeven dat zowel de ontwikkelkosten als die van beheer op centraal als nationaal niveau, uit de Europese financiële instrumenten kunnen worden betaald. In het Interne veiligheidsfonds (2014–2020), onderdeel buitengrenzen is hiervoor nu een bedrag van 791 mln. euro gereserveerd.

Vraag 334.

Wat zijn de verklaringen van de stijgende tendens van het aantal eerste aanvragen door staatlozen?

Het toegenomen aantal asielaanvragen van staatlozen hangt samen met de hoge instroom van staatloze Palestijnen die in Syrië verbleven. Het betreft hier veelal Palestijnen van wie de staatloosheid goed gedocumenteerd is.

Vraag 335.

Hoeveel aanvragen buitenschuld zijn er het afgelopen jaar ingediend en hoeveel van deze aanvragen zijn toegekend?

Het aantal ingediende aanvragen «buiten schuld» (inclusief het aantal bezwaarschriften) in de afgelopen jaren is als volgt:

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014 t/m juni

Aanvragen «buiten schuld»

460

550

470

290

240

160

60

Bron: IND. Afgerond op tientallen.

Het aantal verleende verblijfsvergunningen dat in de afgelopen jaren op grond van «buiten schuld» is verleend (in eerste aanleg en na bezwaar) wordt weergegeven in de volgende tabel:

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014 t/m juni

Inwilligingen «buiten schuld»

70

70

60

30

40

10

10

Bron: IND. Afgerond op tientallen.

Vraag 336.

Welk aandeel van het totaal aantal reguliere verblijfsprocedures wordt doorlopen door vreemdelingen die daarvoor ook (één of meerdere) asielprocedures hebben doorlopen?

De gevraagde cijfers zijn niet vanuit het IND automatiseringssysteem INDIGO te genereren. De inzet is dat door verdere ontwikkeling van het systeem in de toekomst (geleidelijk) meer informatie geleverd zal kunnen gaan worden. Aangezien dit systeemaanpassingen vergt en veel geld kost, moet dit steeds worden afgewogen tegen de noodzaak van systeemaanpassingen in verband met wijziging van beleid en regelgeving en ten behoeve van de technische stabiliteit van de systemen, waaraan ik prioriteit geef.

Vraag 337.

Kan een overzicht worden gegeven van de reguliere migratie in de afgelopen jaren, te onderscheiden in verschillende verblijfsdoelen?

In de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) wordt gerapporteerd over het aantal ingediende aanvragen op reguliere verblijfsdoelen. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de jaartotalen 2012 en 2013 en het eerste halfjaar van 2014 van de aanvragen voor een MVV (vanaf juni 2013 onder de TEV-procedure) en aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier. De aanvragen worden onderscheiden naar verblijfscluster conform het Modern Migratiebeleid. Daarnaast worden in onderstaand overzicht ook de aantallen aangevraagde EU-documenten genoemd. Voorheen waren deze aanvragen geschaard onder de categorie «instroom verblijfsvergunning Regulier». Deze aanvragen van EU-documenten worden uitgesplitst in aanvragen door EU-burgers en door Derdelanders.

Ingediende aanvragen MVV/TEV

2012

2013

2014

1e halfjr

Totaal B2 uitwisseling

1.750

1.450

530

Totaal B3 Studie

8.920

9.330

4.060

Totaal B4 Arbeid tijdelijk

360

410

210

Totaal B5 Arbeid regulier

1.680

1.290

240

Totaal B6 Kennis en talent

6.830

7.520

3.660

Totaal B7 Verblijf als familie- of gezinslid

18.850

19.590

7.740

Totaal B8 Humanitair tijdelijk

10

10

<10

Totaal B9 Humanitair niet-tijdelijk

140

100

20

Totaal B11 Bijzonder verblijf

400

70

10

Totaal

38.940

39.760

16.470

Ingediende aanvragen VVR 1a

2012

2013

2014

1e halfjr

B2 – Uitwisseling

1.060

1.050

580

B3 – Studie

2.470

2.450

730

B4 – Arbeid tijdelijk

120

120

80

B5 – Arbeid regulier

630

770

270

B6 – Kennis en talent

3.010

2.990

1.470

B7 – Verblijf als familie- of gezinslid

9.980

9.510

4.660

B8 – Humanitair tijdelijk

1.040

1.050

650

B9 – Humanitair niet-tijdelijk

710

1.350

550

B11 – Bijzonder verblijf

580

370

90

Totaal

19.600

19.670

9.080

Ingediende aanvragen EU-doc

2012

2013

2014

1e halfjr

EU-burgers

3.250

2.850

70

Derdelanders

3.440

3.010

1.300

Totaal

6.690

5.860

1.370

Bron: IND. Afgerond op tientallen.

Vraag 338.

Hoe vaak is door Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV)-plichtige vreemdelingen in Nederland een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning ingediend en waarbij toch niet aan het MVV-vereiste is voldaan?

De gevraagde cijfers zijn niet vanuit het IND automatiseringssysteem INDIGO te genereren. De inzet is dat door verdere ontwikkeling van het systeem in de toekomst (geleidelijk) meer informatie geleverd zal kunnen gaan worden. Aangezien dit systeemaanpassingen vergt en veel geld kost, moet dit steeds worden afgewogen tegen de noodzaak van systeemaanpassingen in verband met wijziging van beleid en regelgeving en ten behoeve van de technische stabiliteit van de systemen, waaraan ik prioriteit geef.

Vraag 339.

Hoeveel vreemdelingen zijn vorig jaar vrijgesteld van het MVV-vereiste en op welke gronden?

De gevraagde cijfers zijn niet vanuit het IND automatiseringssysteem INDIGO te genereren. De inzet is dat door verdere ontwikkeling van het systeem in de toekomst (geleidelijk) meer informatie geleverd zal kunnen gaan worden. Aangezien dit systeemaanpassingen vergt en veel geld kost, moet dit steeds worden afgewogen tegen de noodzaak van systeemaanpassingen in verband met wijziging van beleid en regelgeving en ten behoeve van de technische stabiliteit van de systemen, waaraan ik prioriteit geef.

Vraag 340.

Hoeveel vreemdelingen met een generaal pardon-status zijn inmiddels genaturaliseerd? Hoe vaak is de laatste vijf jaar bij deze groep en bij andere vreemdelingen met een verblijfsvergunning regulier die wilden naturaliseren, bewijsnood aangenomen omdat men niet over de gevraagde documenten kon beschikken?

Vanaf 15 juni 2007 tot en met 30 september 2014 is sprake van 7.390 inwilligingen van naturalisatieverzoeken van vreemdelingen met een generaal pardon-status.

Omdat niet eerder dan 1 september 2012 is gestart met het handmatig bijhouden van de gevallen waarin bewijsnood is aangenomen, kan ik u de gegevens vanaf dan verstrekken. Er is in de periode vanaf 1 september 2012 tot en met 30 september 2014 in minder dan twintig gevallen bewijsnood aangenomen van generaal pardon-status- en andere vergunninghouders met een reguliere verblijfsvergunning. Dit aantal is exclusief naturalisatieprocedures van Somaliërs. In hun zaken wordt altijd bewijsnood aangenomen. Om die reden kan ik u melden dat in deze zaken in de laatste vijf jaar (vanaf 1 mei 2009 tot en met 30 september 2014) van 1.480 Somaliërs met een reguliere verblijfsvergunning een naturalisatieverzoek is ontvangen. Daarvan zijn er 100 afgewezen, 1.260 ingewilligd en 110 zijn nog in behandeling.

Vraag 341.

Hoe vaak hebben kennismigranten vorig jaar een verblijfsvergunning gekregen en hoe vaak is verblijfsrecht van kennismigranten ingetrokken wegens fraude?

In 2013 hebben 7.320 vreemdelingen een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel arbeid als kennismigrant gekregen. Voor wat betreft de vraag hoe vaak het verblijfsrecht van kennismigranten is ingetrokken wegens fraude, geldt dat deze informatie niet vanuit het IND automatiseringssysteem INDiGO is te genereren.

Vraag 342.

Kan worden aangegeven hoeveel aanvragen buitenschuld er de afgelopen jaren zijn ingediend en hoeveel er zijn toegekend?

Zie het antwoord op vraag 335.

Vraag 343.

Hoeveel procedures worden gemiddeld door een vreemdeling doorlopen?

De gevraagde cijfers zijn niet vanuit het IND automatiseringssysteem INDIGO te genereren. De inzet is dat door verdere ontwikkeling van het systeem in de toekomst (geleidelijk) meer informatie geleverd zal kunnen gaan worden. Aangezien dit systeemaanpassingen vergt en veel geld kost, moet dit steeds worden afgewogen tegen de noodzaak van systeemaanpassingen in verband met wijziging van beleid en regelgeving en ten behoeve van de technische stabiliteit van de systemen, waaraan ik prioriteit geef.

Vraag 344.

Hoeveel van het totaal aantal ingediende vervolgaanvragen worden daadwerkelijk binnen één dag afgehandeld?

De gevraagde cijfers zijn niet vanuit het IND automatiseringssysteem INDIGO te genereren. De inzet is dat door verdere ontwikkeling van het systeem in de toekomst (geleidelijk) meer informatie geleverd zal kunnen gaan worden. Aangezien dit systeemaanpassingen vergt en veel geld kost, moet dit steeds worden afgewogen tegen de noodzaak van systeemaanpassingen in verband met wijziging van beleid en regelgeving en ten behoeve van de technische stabiliteit van de systemen, waaraan ik prioriteit geef.

Vraag 345.

Wat zijn de gemiddelde doorlooptijden van beslissen op asielaanvragen en reguliere aanvragen? Hoeveel van de asielaanvragen wordt in de algemene asielprocedure afgedaan en hoeveel in de verlengde asielprocedure? Hoeveel weken wachten asiel en reguliere zaken gemiddeld op de uitspraak in beroep na het instellen van het rechtsmiddel beroep en hoeveel weken is dat in hoger beroep?

De IND richt zich op afhandeling binnen de wettelijke termijn en niet op doorlooptijden. Voor 2013 was in 85% van de asiel-aanvragen en in 87% van de reguliere aanvragen binnen de wettelijke termijn beslist. In de eerste helft van 2014 was in 90% van de asiel aanvragen en in 90% van de reguliere aanvragen binnen de wettelijke termijn beslist.

In 2013 is 74% van de asielaanvragen afgedaan in de algemene asielprocedure en 26% in de verlengde asielprocedure. In de eerste helft van 2014 was dit 70% in de algemene asielprocedure en 30% in de verlengde asielprocedure.

In juni 2014 bedroeg de gemiddelde doorlooptijd in beroepszaken regulier 20 weken. In juni 2014 bedroeg de gerealiseerde doorlooptijd in beroep asiel voor algemene asielprocedure-zaken 6 weken en voor verlengde asielprocedure-zaken 27 weken.

De gemiddelde doorlooptijd van hoger beroepszaken regulier was over de eerste helft van 2014 19 weken. Voor de hoger beroepszaken asiel gold over de eerste helft van 2014 een gemiddelde doorlooptijd van 10 weken voor algemene asielprocedure-zaken en 17 weken voor verlengde asielprocedure-zaken.

Vraag 346.

Welke invulling is tot op heden gegeven aan de toezegging van de regering, gedaan tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2014, de doorlooptijden verder te verkorten en vervolgprocedures te ontmoedigen?

Ik interpreteer uw vraag over het verder verkorten van de doorlooptijden zo dat u vraagt naar de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Maij en Azmani van 13 november 2013. Daarin verzocht u mij om in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak en de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om, zonder het aantasten van de rechtsbescherming van vreemdelingen, te komen tot maatregelen die de doorlooptijden verkorten. De aanleiding voor de motie was de omstandigheid dat de doorlooptijden van vreemdelingenzaken in beroep en hoger beroep stegen.

Ik heb aan de uitvoering van de motie invulling gegeven door regelmatig met de Raad voor de rechtspraak en Raad van State te spreken over het verkorten van doorlooptijden. Ook heb ik met de Raad voor de rechtspraak, de advocatuur en de IND een tweetal expertmeetings over dit onderwerp georganiseerd. Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling zal ik u per brief nader informeren over de uitkomsten van de gevoerde overleggen.

Ten aanzien van de duur van de doorlooptijden heb ik u in de meest recente Rapportage Vreemdelingenketen al kunnen informeren dat de doorlooptijden van beroep en hoger beroep in de eerste helft van 2014 zijn gedaald ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar4.

Om vervolgprocedures te ontmoedigen zijn in de eerste helft van 2014 de maatregelen van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures ingevoerd (PST). De belangrijkste hiervan zijn: 1) bij een eerste aanvraag direct ambtshalve meetoetsen of er humanitaire reguliere verblijfsgronden aan terugkeer in de weg staan; 2) bij vervolgaanvragen wordt de aanvraag zoveel mogelijk binnen één dag afgedaan (ééndagstoets); en 3) gedifferentieerde vergoeding rechtsbijstand bij vervolgaanvragen (no cure, less fee). Deze maatregelen zijn er op gericht het doorprocederen zonder dat daar goede gronden voor zijn tegen te gaan en, als er toch vervolgprocedures worden gestart, vreemdelingen zo snel mogelijk duidelijkheid hierover te geven.

Vraag 347.

Welke reguliere toelatingsgronden worden tegenwoordig in asielaanvragen ambtshalve mee beoordeeld? Gebeurt dit bij alle asielaanvragen? Hoe vaak zijn door (ex-) asielzoekers in 2013 en 2014 zelf reguliere verblijfsaanvragen gedaan? Wordt een dergelijke eerste aanvraag als een reguliere vervolgaanvraag beschouwd, waardoor voor de rechtsbijstand de «no cure less fee» gaat gelden? Zo ja, waarom, nu dit voor de bewuste vreemdeling feitelijk een eerste aanvraag betreft?

Er wordt getoetst aan artikel 8 EVRM, verblijfsregeling mensenhandel, humanitaire en schrijnende toelatingsgronden en als resttoets wordt ook beoordeeld of op grond van artikel 64 Vw eventueel uitstel van vertrek aan de orde is. Deze toets vindt plaats alleen bij afwijzing van een eerste asielaanvraag op inhoudelijke gronden, mits de aanvraag is ingediend binnen 6 maanden na inreis.

In een eerste procedure waarin de reguliere toelatingsgronden ambtshalve worden getoetst is het principe «no cure less fee» niet van toepassing. Beroept de vreemdeling zich in een volgende toelatingsprocedure op een van de genoemde verblijfsdoelen dan wordt deze aangemerkt als een vervolgprocedure en geldt het principe «no cure less fee».

De gegevens over hoe vaak door (ex-)asielzoekers in 2013 en 2014 reguliere verblijfsaanvragen zijn ingediend, zijn niet vanuit datawarehouse, dat is gekoppeld aan het automatiseringssysteem INDiGO, te genereren. In de komende jaren zal dit in toenemende mate wel het geval zijn.

Vraag 348.

Hoe vaak is vorig jaar aangifte gedaan tegen vreemdelingen wegens fraude of het verstrekken van onjuiste informatie bij een verblijfsaanvraag?

Uit de handmatig bijgehouden overzichten blijkt dat in 2013 door de IND 90 aangiftes zijn gedaan wegens fraude of het verstrekken van onjuiste informatie bij een verblijfsaanvraag. 80 aangiftes betroffen vreemdelingen. De overige geregistreerde aangiftes zijn gedaan tegen een referent, de genaturaliseerde en/of een derde (bijvoorbeeld de werkgever van de referent).

Vraag 349.

Hoeveel dossiers zijn vorig jaar door de fraude-unit van de IND behandeld en welke resultaten zijn hierbij geboekt? In hoeveel van de gevallen is er overgegaan tot intrekken van de verblijfsstatus? Hoe wordt de versterking van het vreemdelingentoezicht en handhaving concreet vorm gegeven?

Handhaving is ingebed in iedere processtap van de procedures van de IND. Handhaving vindt plaats vanaf de inname van de aanvraag aan het loket van de IND, waar document-controles plaatsvinden en vragen worden gesteld over schijnhuwelijken, tot na de vergunningverlening, waarna wordt gecontroleerd of de vreemdeling nog steeds aan de voorwaarden voldoet door middel van trajectcontroles. Op basis van deze trajectcontroles en op basis van externe signalen is sprake van een toename van het aantal intrekkingsprocedures.

Bovendien heeft de IND specialistische organisatieonderdelen ingericht om te handhaven, fraude te bestrijden en kwaliteit te meten. Hiermee wordt onder meer gedoeld op de Centrale Verificatie Unit (CVU), de Afdeling Handhaving en de Afdeling Kwaliteit en Dienstverlening.

  • Intrekkingsprocedures

    Onderstaande figuren illustreren de groei van het aantal intrekkingsprocedures.

Figuur 1: Aantal intrekkingsprocedures regulier per kwartaal (2012 en 2013)

Figuur 1: Aantal intrekkingsprocedures regulier per kwartaal (2012 en 2013)

Figuur 2: Aantal intrekkingsprocedures asiel per kwartaal (2012 en 2013)

Figuur 2: Aantal intrekkingsprocedures asiel per kwartaal (2012 en 2013)

De versterking van het vreemdelingentoezicht en handhaving wordt concreet vorm gegeven door onder meer:

  • Handhaving onder Modern migratiebeleid

  • Met de invoering van de Wet modern migratiebeleid heeft de IND nieuwe taken gekregen ter zaken van handhaving en toezicht. Deze taken spitsen zich vooral toe op arbeids-, studie- en kennismigratie.

  • Intensivering handhaving studiemigratie: waarbij de IND onderwijsinstellingen controleert op naleving van de verplichtingen onder het modern migratiebeleid en de Inspectie SZW van informatie voorziet over studenten, ten behoeve van de controle op naleving van de Wav.

  • Versterking samenwerking UWV en Inspectie SZW (ISZW): waarbij de IND zaken voorlegt aan het UWV, om te toetsen of het loon arbeidsmarktconform is.

  • Bestuurlijke boete en waarschuwing: waarbij naast de mogelijkheid tot schorsing en intrekking van de erkenningen, aan referenten bestuurlijke boetes kunnen worden opgelegd en waarschuwingen kunnen worden gegeven.

  • Pilot overlastgevende Unieburgers: waarmee de beëindiging van het verblijf van EU-burgers die in de vier grote steden overlast veroorzaken in de openbare ruimte wordt beoogd.

  • Project EU-derdelanders: dat betrekking heeft op aanvragen om toetsing aan het gemeenschapsrecht waarbij het vermoeden bestaat van een schijnhuwelijk of schijnrelatie tussen een burger van de Unie en derdelanders.

  • Project Common Advisor on Immigration te Accra: dat betrekking heeft op de bestrijding van illegale immigratie door middel van vroegtijdige detectie van misbruik van reguliere toelatingsprocedures en het stimuleren van de Europese samenwerking op het reguliere toelatingsbeleid, door de lidstaten gebruik te laten maken van elkaars onderzoeksinstrumenten.

Vraag 350.

Wat zijn de actuele fraudecijfers ten aanzien van de kennismigrantenregeling?

Aan de hand van risicoprofielen stelt de IND een lijst met werkgevers van kennismigranten samen die voor onderzoek gedeeld wordt met de Inspectie SZW. In 2013 heeft de Inspectie SZW in dit kader 110 onderzoeken uitgevoerd naar werkgevers van kennismigranten. In 30% van deze onderzoeken is een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) geconstateerd. De overtredingen van de WAV zijn divers en duidden niet in alle gevallen op fraude. Er zitten bijvoorbeeld ook gevallen bij waarbij de kennismigrant een paar dagen te vroeg is begonnen bij diens werkgever. Afhankelijk van de soort overtreding van de WAV neemt de IND, in aanvulling op de boete van de Inspectie SZW, gepaste maatregelen. Dit kan variëren van onderzoek, intrekking van de verblijfsvergunning, een waarschuwing of een boete voor het bedrijf tot een mogelijk intrekking van het erkend referentschap.

Vraag 351.

Hoe vaak zijn vorig jaar verblijfsdocumenten aangemerkt als zijnde verloren of gestolen? Hoe verhoudt dit zich tot het aantal verloren of gestolen paspoorten, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal mensen dat dergelijke documenten bezit?

In 2013 zijn 5.140 verblijfsdocumenten als vermist/gestolen geregistreerd bij de IND. In mijn brief van 23 april 2013 (33 293, Nr. 22) heb ik u op de hoogte gebracht van een onderzoek naar vermissing van verblijfsdocumenten. Uit het onderzoek blijkt dat over de periode 2007–2012 het fenomeen van «veelverliezers» van vreemdelingendocumenten aanzienlijk kleiner is dan die van veelverliezers van overige reis- en/of identiteitsdocumenten.

In 2013 zijn – volgens opgave van het Ministerie van BZK – ruim 2 miljoen paspoorten en 1.2 miljoen Nederlandse identiteitskaarten (NIK) uitgegeven. In 2013 zijn circa 183.600* documenten door het Ministerie van BZK geregistreerd als vermist (gestolen of verloren). Het is niet bekend hoeveel Nederlandse documenten totaal in omloop zijn (vanwege het ontbreken van een centrale reisdocumentenadministratie.

Vraag 352.

Hoeveel asielzoekers dienen een verblijfsaanvraag in waarbij zij geen reis- en identiteitsdocumenten kunnen overleggen?

Door de vreemdelingenpolitie zijn er in 2014 tot en met september ongeveer 12.770 identiteitsonderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een asielverzoek. In ongeveer 7.400 gevallen zijn er geen reis- en identiteitsdocumenten overlegd.

Vraag 353.

Hoe vaak zijn bij verblijfsaanvragen vervalste of onjuiste documenten aangetroffen? Hoe wordt hierop gecontroleerd?

Het aantal aangetroffen vervalste of onjuiste documenten wordt in de geautomatiseerde systemen van de IND niet geregistreerd. Voor asiel geldt dat als bij de aanmelding (voordat het asielverzoek is ingediend) originele reis- of identiteitsdocumenten worden aangetroffen of door de vreemdeling worden overgelegd, deze door de Vreemdelingenpolitie of de KMar worden ingenomen voor nader onderzoek. Als na afronding van het onderzoek blijkt dat sprake is van valse of vervalste documenten, worden deze niet aan de vreemdeling teruggegeven. Als originele asielgerelateerde documenten worden aangetroffen of overgelegd, dient de vreemdeling deze documenten voor nader onderzoek ter beschikking te stellen aan de IND. Als een vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste documenten heeft overgelegd en, hoewel daarover ondervraagd, de echtheid ervan heeft volgehouden, wordt deze omstandigheid mede betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. In dat geval ligt op de vreemdeling een zwaardere bewijslast om de noodzaak tot bescherming aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling een reguliere aanvraag indient, wordt door de IND-medewerker aan de loketten de echtheid van documenten beoordeeld. Hiertoe hebben alle IND-medewerkers binnen het reguliere proces een training documentenherkenning gevolgd.

Vraag 354.

Hoeveel asielzoekers hebben vorig jaar een verblijfsaanvraag ingediend waarbij zij geen reis- en identiteitsdocumenten (kunnen) overleggen?

Door de vreemdelingenpolitie zijn er in 2014 tot en met september ongeveer 12.770 identiteitsonderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een asielverzoek. In ongeveer 7.400 gevallen zijn er geen reis- en identiteitsdocumenten overlegd.

Vraag 355.

Hoe vaak zijn bij verblijfsaanvragen vervalste of onjuiste documenten aangetroffen en hoe wordt hier op gecontroleerd?

Zie het antwoord op vraag 353.

Vraag 356.

Hoeveel verblijfsdocumenten zijn afgelopen jaar vervangen door verlies en/of diefstal?

In 2013 is in circa 5100 zaken een vervangend verblijfsdocument verleend. Bij het vervangen van verblijfsdocumenten registreert de IND niet de reden van vervanging.

Vraag 357.

Vindt ook in herhaalde asielaanvragen altijd een inhoudelijke artikel beoordeling op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) plaats om te waarborgen dat een asielzoeker bij terugkeer naar het land van herkomst niet wordt blootgesteld aan foltering/marteling? Zo nee, wordt bij de feitelijke terugkeer die beoordeling wel uitgevoerd? Zo ja, is bij dat toetsmoment juridische bijstand voldoende verzekerd en op welke wijze? In welke mate is hierbij nog van belang of er twijfel is aan het precieze gebied van herkomst van de vreemdeling en wordt ook in deze zaken gewaarborgd dat iemand niet wordt teruggestuurd naar een gebied waar hij een artikel 3 EVMR-risico loopt?

Als er bij een herhaalde aanvraag sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die de vreemdeling niet eerder had kunnen opbrengen, worden deze feiten en omstandigheden door de IND getoetst.

Er vindt ook een 3 EVRM toets plaats in geval van een herhaalde aanvraag waarbij er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die de vreemdeling eerder had kunnen inbrengen. Dit feit wordt niet aan de vreemdeling tegengeworpen als er sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden. Bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden betreffen onder andere feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Het mogelijke 3 EVRM risico prevaleert dan boven het feit dat de vreemdeling de feiten in zijn eerdere asielverzoek had kunnen inbrengen.

Ook gewijzigd beleid dat moet worden aangemerkt als relevant nieuw recht of een gewijzigde(veiligheids)situatie in het land van herkomst kan ertoe leiden dat een herhaalde aanvraag opnieuw wordt getoetst aan artikel 3 EVRM.

Ook in geval van een herhaalde aanvraag is juridische bijstand voldoende verzekerd. Wel geldt dan het uitgangspunt van gedifferentieerde vergoeding, hetgeen wil zeggen dat bij een (voor de vreemdeling) positieve uitkomst van de herhaalde aanvraag de volledige vergoeding aan de advocaat zal worden uitgekeerd en bij een (voor de vreemdeling) negatieve uitkomst een lagere vergoeding.

Als er sprake is van twijfel aan het precieze gebied van herkomst van de vreemdeling zal het van de individuele zaak afhangen of de vreemdeling kan terugkeren naar het land van herkomst. In beginsel wordt onderzocht of de vreemdeling kan terugkeren naar het land waarvan hij de nationaliteit bezit. Indien een vreemdeling in zijn regio van herkomst een 3EVRM risico loopt en er elders in het betreffende land geen veilig verblijfsalternatief is zal, behoudens contra-indicaties, een verblijfsvergunning worden verstrekt.

Vraag 358.

Hoe vaak is actief door vreemdelingendiensten gecontroleerd of bezitters van verblijfsvergunningen nog aan de gestelde voorwaarden voldoen, zoals in Nederland (samen)wonen? Hoe verhoudt het aantal controles zich tot voorgaande jaren?

De controles die de politie uitvoert om na te gaan of vergunninghouders nog voldoen aan de voorwaarden die aan het afgeven van de vergunning gesteld worden maken deel uit van de persoonsgerichte controles die plaatsvinden in het kader van onderzoeken in verband met toelating. De politie voert deze controles onder meer uit op verzoek van de IND wanneer sprake is van indicaties van fraude of misbruik of van het niet naleven van de aan de afgegeven vergunning gestelde voorwaarden bij gezinsmigratie.

Onderstaande tabel geeft het aantal persoonsgerichte controles in het kader van onderzoeken in verband met toelating in de periode 2011 tot en met september 2014.

 

2011

2012

2013

2014 (t/m sept)

Persoonsgerichte controles ihkv onderzoeken ivm toelating

1.480

2.650

1.790

980

Bron: Politie. Afgerond op tientallen.

Vraag 359.

Hoe vaak zijn er het afgelopen jaar door de vreemdelingenpolitie adresonderzoeken verricht en hoe verhoudt dit aantal zich tot voorgaande jaren?

Adrescontroles kunnen plaatsvinden tijdens persoonsgerichte controles. Deze richten zich op bij de overheid bekende vreemdelingen wanneer sprake is van indicaties van fraude of misbruik of van het niet naleven van de aan de afgegeven vergunning gestelde voorwaarden, op uitgeprocedeerde vreemdelingen en op asielzoekers die zich aan de meldingsplicht hebben onttrokken. Onderstaande tabel geeft het aantal persoonsgerichte controles in de periode 2011 t/m september 2014.

 

2011

2012

2013

2014 (t/m sept)

Persoonsgerichte controles

6.600

9.580

6.970

3.480

Bron: Politie. Afgerond op tientallen.

In ongeveer 32% van de persoonsgerichte controles in 2014 (t/m september), werd de vreemdeling in kwestie aangetroffen.

Vraag 360.

In hoeveel gevallen zijn er bij deze adresonderzoeken onrechtmatigheden vastgesteld?

Op basis van de registratie in de systemen van de politie kan niet worden gezegd in hoeveel gevallen er bij persoonsgerichte controles onrechtmatigheden zijn vastgesteld.

Vraag 361.

Van hoeveel vreemdelingen die in de GBA staan ingeschreven hebben gemeenten het vermoeden dat zij feitelijk niet op dit adres cq. in Nederland verblijven? Welk aandeel hiervan is het verblijfsrecht ingetrokken?

Op 1 oktober 2014 woonden ruim 6.600 personen in Nederland op een adres dat op dat moment in onderzoek was. Het betreft hier alle personen, ongeacht nationaliteit. Het onderscheid tussen vreemdelingen en personen met de Nederlandse nationaliteit is op deze korte termijn en zonder diepgravender onderzoek, niet te maken.

Tevens dient opgemerkt te worden dat het feit dat een adres in onderzoek is niet per definitie hoeft te betekenen dat een gemeente eraan twijfelt of de betrokkene op het adres woont. Wel kan gezegd worden dat de gemeente in deze gevallen twijfelt aan de correctheid van een of meer gegevens in het opgegeven adres. Dat kan bijvoorbeeld ook de schrijfwijze van de straatnaam zijn of een eventuele toevoeging bij het huisnummer. Het zal echter in veruit de meeste gevallen gaan over twijfel over wie er op dat adres woont. In het stadium waarin een gemeente slechts vermoedens heeft over een onjuist adres en de zaak nog in onderzoek is, kan de IND nog geen actie ondernemen.

Vraag 362.

Hoe vaak is vorig jaar een verblijfsvergunning ingetrokken? Op welke gronden is dat gebeurd?

In 2013 zijn 7110 reguliere- en 370 asielvergunningen ingetrokken. Op welke gronden de vergunning is ingetrokken wordt niet geregistreerd, zodat deze informatie niet beschikbaar is.

Vraag 363.

Hoe vaak wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen vanwege in het land van herkomst gepleegde misdrijven of schending van de openbare orde?

De afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning geschiedt op grond van strijd met de openbare orde. Er wordt hierbij niet apart geregistreerd of dit het gevolg is van een in het land van herkomst gepleegd misdrijf.

Vraag 364.

Hoe wordt gecontroleerd of asielzoekers in het land van herkomst geen misdrijven hebben gepleegd?

Bij de asielaanvraag dient de vreemdeling een antecedentenverklaring in te vullen waarin hij verklaart zich niet schuldig te hebben gemaakt aan het begaan van strafbare feiten en, als hij dit niet kan verklaren aan te geven welke strafbare feiten hij heeft begaan. Daarnaast maakt een toets aan artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag onderdeel uit van de asielprocedure, waarin onderzocht wordt of de vreemdeling zich in het land van herkomst schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven.

Vraag 365.

Hoeveel houders van verblijfsvergunningen hebben in Nederland een misdrijf gepleegd en welk deel hiervan is uitgezet?

Uit het geautomatiseerde systeem van de IND is niet te genereren hoeveel houders van verblijfsvergunningen in Nederland een misdrijf hebben gepleegd.

De DT&V beschikt niet over informatie in haar database of er eventueel sprake is van een ingetrokken verblijfsvergunning.

Vraag 366.

Hoeveel asielzoekers hebben tijdens hun verblijf in Nederland een misdrijf gepleegd? Bij hoeveel asielzoekers is dit bij de verblijfsaanvraag tegengeworpen?

Het is onbekend hoeveel asielzoekers tijdens hun verblijf in Nederland een misdrijf hebben gepleegd. Het aantal beslissingen op asielaanvragen waarin het begaan van een misdrijf is tegengeworpen, wordt niet in het geautomatiseerde systeem van de IND geregistreerd.

Het aantal VRIS vreemdelingen in de caseload van de DT&V wordt wel geregistreerd. Zie hiervoor antwoord 390.

Vraag 367.

In hoeveel gevallen is vorig jaar het rechtmatig verblijf van een EU-burger beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid?

Zie het antwoord op vraag 419.

Vraag 368.

In hoeveel gevallen is vorig jaar het rechtmatig verblijf van een EU-burger beëindigd op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden?

Zie het antwoord op vraag 419.

Vraag 369.

Welke gemeenten bieden noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers in strijd met de afspraken van het bestuursakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2007? Hoeveel zitten er nog in een voorziening van het Centraal Opvang orgaan Asielzoekers (COA)? Welke interventies vinden hier plaats?

Het is bekend dat een aantal gemeenten (een vorm van) opvang verleent aan uitgeprocedeerde vreemdelingen. Er wordt steeds getracht om gezamenlijk met de gemeente te zoeken naar een oplossing op maat, om te voorkomen dat gemeenten de betreffende vreemdelingen, langdurig opvangen.

Wat het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers betreft dat in een asielzoekerscentrum (AZC) van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) verblijft, wijs ik er op dat dit aantal steeds een momentopname is. De samenstelling van deze groep wisselt immers omdat de stand van zaken in de asielprocedure van asielzoekers kan wijzigen of bijvoorbeeld de opvang inmiddels is beëindigd.

Tijdens het mondeling vragenuur van 30 september jl. heb ik gemeld dat er op dat moment 370 asielzoekers bij het COA verbleven zonder recht op opvang en die Nederland dienen te verlaten. Daarnaast verbleven er 190 asielzoekers bij het COA die rechtmatig verblijf hebben, maar geen recht op opvang.

Het COA houdt steeds de samenstelling bij van de groep vreemdelingen die in AZC’s verblijft. De zaken van vreemdelingen zonder recht op opvang worden besproken tussen DT&V, IND, COA en de Vreemdelingenpolitie, eventueel samen met de gemeente, in de lokale terugkeeroverleggen waarin onder meer wordt besproken wanneer, en op welke wijze, de voorzieningen beëindigd kunnen worden. Daarbij bestaat ook steeds aandacht voor bijzondere individuele omstandigheden, zoals de gezondheidstoestand van betrokkene, die in bijzondere situaties aanleiding kunnen vormen om de opvang tijdelijk te continueren.

Vraag 370.

In welke gemeenten wordt op dit moment opvang verleend aan uitgeprocedeerde vreemdelingen, in strijd met de afspraken van het bestuursakkoord met de VNG in 2007? Om hoeveel vreemdelingen gaat het? Welke interventies vinden hier plaats?

Het is bekend dat een aantal gemeenten (een vorm van) opvang verleent aan uitgeprocedeerde vreemdelingen. Precieze aantallen zijn niet bekend, met name omdat deze groep varieert in samenstelling en aantal. Gemeenten worden uitgenodigd om individuele zaken te bespreken met de DT&V, al dan niet in het Lokaal Terugkeeroverleg (waarin Vreemdelingenpolitie (VP), DT&V, IND en COA samenwerken), om zo gezamenlijk tot een oplossing te komen. Op die manier kan worden voorkomen dat gemeenten deze groep vreemdelingen langdurig opvangen.

De rijksoverheid onderstreept in de contacten met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de individuele gemeenten dat alternatieven voorhanden zijn, zoals onderdak in een vrijheidsbeperkende locatie of gezinslocatie, en dat het langdurig opvang bieden aan vreemdelingen zonder verblijfsrecht onwenselijk is.

Vraag 371.

Wat zijn de verwachte ontwikkelingen voor 2015 ten aanzien van COA-opvangplekken, ook in het licht van de instroom van asielaanvragers uit Syrië? Hoe verloopt de doorstroom van statushouders naar gemeenten op dit moment? Hoeveel statushouders zitten op dit moment nog in een COA-voorziening?

Als gevolg van de hoge instroom in 2014 en de verwachte voortdurende hoge instroom in 2015, zal het COA ook in 2015 voor de uitdaging staan voldoende opvangcapaciteit te realiseren. Naar de huidige inzichten zal het aantal asielzoekers in de opvang per 1 januari 2015 oplopen tot circa 27.600, dat wil zeggen een groei van 4.000 ten opzichte van de situatie per 1-10-2014. Naar verwachting zal de bezetting in 2015 verder stijgen tot boven de 30.000. De feitelijke bezetting hangt af van de instroom, de lengte van de procedures en van de uitstroom (van verwijderbaren, ontruimbaren, zelfstandig vertrokken personen en vergunninghouders).

Een groot deel van de huidige instroom komt naar verwachting voor vergunningverlening in aanmerking, gelet op de situatie in het land van herkomst. Dit betekent dat het aantal door gemeenten te huisvesten vergunninghouders in 2015 circa 28.900 zal bedragen. In de afgelopen maanden is er een achterstand ontstaan bij het realiseren van de huisvestingstaakstelling door gemeenten, waardoor het aantal vergunninghouders in de opvang veel hoger is dan wenselijk. Per 1 oktober 2014 verbleven ruim 8.500 vergunninghouders in de opvang. Een interdepartementale werkgroep is samen met de VNG en een reeds aangestelde»ambassadeur» bezig te inventariseren, als handreiking naar gemeenten en woningcorporaties, welke mogelijkheden er zijn om gemeenten te stimuleren aan hun wettelijke taakstelling te voldoen.

Vraag 372.

Op welke manier wordt opvang in de regio bevorderd? Kan ook worden aangegeven welke bijdragen tot nu toe in dat kader EU-lidstaten afzonderlijk hebben gegeven voor de opvang in de regio naar aanleiding van de crisis in Syrië?

Het merendeel van alle vluchtelingen wordt in de regio rond het land van herkomst opgevangen. Nederland ondersteunt de bescherming van deze vluchtelingen onder meer door UNHCR te steunen met een jaarlijkse core bijdrage en daarnaast door middel van bijdragen aan humanitaire hulp. Nederland heeft in het kader van de Syrische crisis tot op heden 147 miljoen USD (114 miljoen euro) bijgedragen aan humanitaire hulp. Deze hulp komt ten goede aan ontheemden in Syrië en aan vluchtelingen in de buurlanden. De EU en EU lidstaten hebben de onderstaande bedragen bijgedragen aan humanitaire hulp, zie het overzicht hieronder:

EC en lidstaten (totale bijdragen) (bron VN registratiesysteem voor hum.hulp) per 20/10/14

EC/ECHO: 1.106 mln USD

Litouwen: 110.000 USD

België: 31 mln USD

Luxemburg: 15,8 mln USD

Bulgarije: 618.000 USD

Malta: 133.000 USD

Cyprus: 45.000 USD

Nederland: 147 mln USD

Denemarken 105 mln USD

Oostenrijk: 12 mln USD

Duitsland: 618 mln USD

Polen: 4,8 mln USD

Estland: 1,6 mln USD

Portugal: 433.000 USD

Finland: 39 mln USD

Roemenië: 500.000 USD

Frankrijk: 65 mln USD

Slovenië: 196.000 USD

Griekenland: 394.000 USD

Slowakije: 199.000 USD

Hongarije: 735.000 USD

Spanje: 24 mln USD

Ierland: 31,9 mln USD

Tsjechië: 3,4 mln USD

Italië: 66 mln USD

VK: 849 mln USD

Kroatië: 847.000 USD

Zweden: 120 mln USD

Letland: 124.000 USD

 

Vraag 373.

Wat zijn de ontwikkelingen in het kader van opvang in land van herkomst van alleenstaande minderjarige vreemdelingen? In welke landen zijn er dergelijke opvangvoorzieningen? Hoe staat het met het ook in Europees verband realiseren van opvangvoorzieningen in Afghanistan?

In Angola en de Democratische Rupubliek Congo draagt Nederland bij aan adequate opvangvoorzieningen voor alleenstaande minderjarigen.

De aanhoudende weigering van Afghanistan mee te werken aan de terugkeer en opvang van alleenstaande minderjarigen naar Afghanistan heeft de Europese partners die samenwerken in het European Return Platform on Unaccompanied Minors (ERPUM) gebracht tot de conclusie dat onvoldoende zicht bestaat op het realiseren van opvangvoorzieningen en daarmee de terugkeer van amv’s die niet (op korte termijn) met hun familie herenigd kunnen worden.

Vraag 374.

Klopt het dat ook in het geval van vrijwillige terugkeer via bijvoorbeeld de Internationale Organisatie voor Migratie aan de terugkerende vreemdelingen in beginsel standaard een inreisverbod wordt opgelegd? Hoe vaak is dit in 2013 en 2014 gebeurd? Welke signalen zijn er dat dit een belemmerende werking kan hebben op het meewerken aan terugkeer, bijvoorbeeld omdat de vreemdelingen soms familie in Nederland hebben?

Nee, dat klopt niet. De onrechtmatig verblijvende vreemdeling die binnen de vrijwillige vertrektermijn vrijwillig vertrekt, al dan niet met assistentie van IOM, krijgt geen inreisverbod. De onrechtmatig verblijvende vreemdeling die de vrijwillige vertrektermijn overschrijdt dan wel de onrechtmatige verblijvende vreemdeling aan wie geen vrijwillige vertrektermijn is toegekend, krijgt in de regel wel een inreisverbod opgelegd. Ook in dit soort situaties kan soms sprake zijn van vertrek via IOM. In dergelijke gevallen wordt dus in de regel een inreisverbod uitgevaardigd, tenzij er humanitaire of andere redenen zijn om daar vanaf te zien. Van belang is te onderkennen dat het feit dat een vreemdeling op een later moment alsnog vertrekt naar het land van herkomst, niet betekent dat de grond voor het inreisverbod – namelijk eerder onrechtmatig verblijf – komt te vervallen. Vreemdelingen die zelfstandig aantoonbaar zijn vertrokken en een inreisverbod opgelegd hebben gekregen, worden als zodanig niet geregistreerd. Het is daarom niet aan te geven hoeveel vreemdelingen dit betrof in 2013 en 2014.

In het kader van de door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum uitgevoerde nationale evaluatie van de terugkeerrichtlijn is het signaal naar voren gekomen dat het vooruitzicht van een inreisverbod voor sommige onrechtmatig verblijvende vreemdelingen een belemmering kan vormen om uit Nederland te vertrekken. Dit signaal, maar ook andere uitkomsten uit het onderzoek, zijn voor mij aanleiding om te onderzoeken of het inreisverbod op een andere, effectievere, manier kan worden uitgevaardigd. Zoals uw Kamer heeft kunnen lezen in de kabinetsreactie op de evaluatie van de terugkeerrichtlijn (Tweede Kamer 2013–2014, 33 512, nr. 14) wil ik dit doen door een «trap-op-trap-af»-systematiek te ontwikkelen waarbij de duur van het onrechtmatig verblijf («trap-op») en de bereidheid tot actief werken aan vertrek («trap-af») bepalend zijn voor de vraag of een inreisverbod wordt uitgevaardigd en zo ja, hoe lang het inreisverbod duurt. Eind 2014 zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking van dit voorstel.

Vraag 375.

Hoeveel vreemdelingen zijn in het afgelopen jaar aantoonbaar teruggekeerd, onderverdeeld naar zelfstandig en gedwongen vertrek? Hoeveel vreemdelingen zijn zelfstandig zonder toezicht vertrokken? Kunnen deze aantallen worden afgezet tegen de terugkeercijfers van vijf jaren daarvoor?

Zie het antwoord op vraag 381.

Vraag 376.

Hoeveel landen weigeren het toelaten van overheidsvluchten die worden uitgevoerd in het kader van terugkeer of uitzettingsbeleid? Welke landen zijn dit?

Een overheidsvlucht wordt georganiseerd als andere manieren van terugkeer niet mogelijk zijn. Voor een overheidsvlucht wordt georganiseerd, wordt altijd eerst toestemming gevraagd aan het betreffende land voor deze overheidsvlucht. Er zijn thans geen landen bekend die weigeren overheidsvluchten toe te laten die worden uitgevoerd in het kader van het terugkeerbeleid.

Vraag 377.

Is er in het afgelopen jaar vooruitgang geboekt met het verkrijgen van medewerking van landen van herkomst op het gebied van terugkeer van vreemdelingen? Hoe is het afgelopen jaar geprobeerd hier tot verbetering te komen?

Er is het afgelopen jaar met een aantal herkomstlanden vooruitgang geboekt met het verkrijgen van medewerking op het gebied van terugkeer. Voorbeelden daarvan zijn Burundi en Rwanda waaraan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in januari een bezoek heeft gebracht. Met Rwanda is een Memorandum of Understanding (MoU) over migratiesamenwerking getekend en Burundi is hulp aangeboden bij de capaciteitsopbouw van de nationale politie.

Vraag 378.

Op welke manier krijgt de samenwerking met andere overheden en maatschappelijke organisaties gestalte voor het bevorderen van terugkeer van niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen?

In het kader van het programma Versterking Vreemdelingentoezicht en Handhaving (VVH) is eind juli 2013 het project Lokale Samenwerking van start gegaan waarin door de vreemdelingenketen wordt samengewerkt met een aantal pilotgemeenten en maatschappelijke instellingen. Met dit project wordt beoogd om lokale problematiek met vreemdelingen op te lossen, illegaal verblijf tegen te gaan door zelfstandige terugkeer te stimuleren en voor de gemaakte keuzes maatschappelijk draagvlak te creëren. In dat verband is landelijk een aantal pilots ingericht, waarbij gemeente, IOM, IND, Politie, DT&V en maatschappelijke (hulpverlenings-) organisaties – elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid – samenwerken in de aanpak van zaken waarin een gedeelde problematiek wordt ervaren. Dit kunnen zaken zijn van bijvoorbeeld overlastgevende vreemdelingen of van vreemdelingen die kwetsbaar zijn. De betreffende gemeente heeft in deze pilots de regie.

De Nederlandse overheid biedt daarnaast via het subsidiekader «Vrijwillige, duurzame terugkeer en herintegratie (SVT)», de subsidieregeling «Ondersteuning Zelfstandig Vertrek (OZV)» en het Europees Terugkeerfonds (ETF) aan maatschappelijke organisaties de mogelijkheid tot het indienen van projectvoorstellen op het terrein van terugkeer naar en herintegratie in landen van herkomst van niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Hier wordt ook door verschillende maatschappelijke organisaties gebruik van gemaakt. Op dit moment lopen er 10 projecten uitgevoerd door 9 verschillende organisaties. Naast organisaties uit het maatschappelijk middenveld wordt de zelfstandige terugkeer ondersteund door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

Vraag 379.

Welke probleemlanden zijn er die niet mee willen werken aan gedwongen terugkeer? Welke interventies worden ten aanzien van deze landen gepleegd? Wat zijn de ontwikkelingen ten aanzien van deze landen? Wat zijn de ontwikkelingen in de Europese samenwerking op dit punt?

Zie het antwoord op vraag 382.

Vraag 380.

Kan een toelichting worden gegeven op de recente terugkeercijfers? Wat zijn de mogelijke oorzaken dat de politie achterblijft bij het aanleveren van zogeheten overdrachtsdossiers aan Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)?

Het aantal vertrekken in de eerste helft van 2014 laat een geringe daling zien ten opzichte van dezelfde periode in 2013 en kan stabiel genoemd worden. Binnen de vertrekcategorieën zijn twee verschuivingen zichtbaar:

  • Er is minder gedwongen vertrek, wat in belangrijke mate wordt veroorzaakt door de inwerkingtreding van de Dublin Verordening III. Hierdoor worden minder vreemdelingen in bewaring gesteld voorafgaand aan gedwongen vertrek en is er sprake van een stijging binnen het zelfstandig vertrek zonder toezicht.

  • Er is meer aantoonbaar zelfstandig vertrek en minder gedwongen vertrek. Dit sluit aan bij de primaire doelstelling van het terugkeerbeleid om vertrekplichtige vreemdelingen te bewegen tot en te ondersteunen bij zelfstandig vertrek.

De resultaatafspraak die met de politie gemaakt is, betreft het aantal zaken waarin de politie een actieve overdracht doet aan de DT&V die moet leiden tot een bewaring of een andere toezichtsmaatregel cq. een terugkeerbegeleiding door DT&V. Daarnaast betreft de resultaatafspraak het aantal zaken waarin de politie toeziet op een zelfstandig terugkeertraject. Het totale aantal zaken was in de resultaatafspraak 2014 vastgesteld op 4.000. Het totaal aantal zaken die binnen de resultaatafspraak vallen zal in 2014 naar verwachting uitkomen op een aantal tussen de 3.400 en 3.500. Voor een deel is de achterstand te verklaren doordat de politie de capaciteit in 2014 deels verlegd heeft van de toezichtstaken naar de identificatietaken. Deze inspanningen zijn noodzakelijk vanwege de verhoogde instroom van met name Syrische en Eritrese asielzoekers.

Vraag 381.

Hoeveel vreemdelingen zijn dit jaar aantoonbaar teruggekeerd, uitgesplitst naar zelfstandig en gedwongen vertrek? Hoeveel vreemdelingen zijn zelfstandig zonder toezicht vertrokken? Kunnen deze aantallen worden afgezet tegen de terugkeercijfers van 2007 tot en met 2012?

In de periode januari t/m september 2014 zijn uit Nederland 6.180 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken, waarvan 2.980 zelfstandig en 3.210 gedwongen. Het zelfstandig vertrek zonder toezicht in deze periode is 5.670.

Hieronder treft u de tabel met vertrekcijfers aan over de afgelopen zeven jaren. Het betreft het ketenbreed vertrek zoals uitgevoerd door de betrokken organisaties in de vreemdelingenketen. De cijfers zijn opgesplitst in aantoonbaar vertrek (waar gedwongen en zelfstandig vertrek onder valt) en zelfstandig vertrek zonder toezicht. Zoals uit deze cijfers blijkt, heeft in de afgelopen jaren een duidelijke stijging plaatsgevonden van het zelfstandig vertrek. Zelfstandig vertrek is het uitgangspunt van het Terugkeerbeleid.

Overzicht aantallen ketenbreed vertrek 2007 t/m 2013:
 

Aantoonbaar

vertrek

waarvan

Zelfstandig

waarvan

Gedwongen

Zelfstandig vertrek

zonder toezicht

2007

11.890

1.870

10.020

14.800

2008

9.170

2.310

6.860

10.960

2009

10.330

3.060

7.270

11.730

2010

11.780

3.750

8.030

11.170

2011

10.800

4.160

6.630

10.650

2012

10.100

4.130

5.970

10.720

2013

8.530

3.660

4.870

7.240

Bron: KMI (MinVenJ). Afgerond op tientallen. Peildatum: 1 oktober 2014.

Opmerking: De ketenbrede vertrekcijfers kunnen afwijken van cijfers genoemd in eerdere edities van de Rapportage Vreemdelingenketen. Deze cijfers kunnen met terugwerkende kracht worden bijgesteld vanwege registraties die plaatsvinden na afloop van de rapportageperiode.

Vraag 382.

Hoeveel landen weigeren het toelaten van onderdanen in het kader van het terugkeer- en uitzettingsbeleid? Welke landen zijn dat?

Er is een wisselend aantal landen dat moeilijk of niet meewerkt aan het terugnemen van eigen onderdanen die Nederland gedwongen moeten verlaten. Voor de belangrijkste daarvan is de strategische landenbenadering terugkeer geformuleerd waarin de terugkeerproblematiek is ingebed in de bredere bilaterale samenwerkingsrelatie. Deze landen zijn Afghanistan, Algerije, China, Egypte, Ghana, India, Irak, Marokko en Somalië. De strategische landenbenadering wordt momenteel geëvalueerd door de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ). De ACVZ komt medio 2015 met haar rapport.

De strategische landenbenadering is gericht op een verbetering van de medewerking aan terugkeer. Bij voorkeur op een positieve manier door een brede samenwerking te zoeken op het gebied van migratie. Daarbij kan worden gedacht aan legale migratie, instroom, tegengaan van illegale migratie inclusief terugkeer, voorlichting over migratieopties en risico’s van illegale migratie. Maar ook aan bescherming in de regio, grensbewaking en capaciteitsopbouw, alsmede het betrekken van de diaspora bij de ontwikkeling van herkomstlanden. Van die brede migratiesamenwerking profiteren zowel Nederland als het land van herkomst.

Maar ook andere, niet-migratie gerelateerde, beleidsterreinen zijn relevant. Herkomstlanden koppelen hun bereidheid om medewerking aan gedwongen terugkeer te verbeteren immers niet uitsluitend aan samenwerking op het terrein van migratie, maar ook aan andere aspecten van de relaties met Nederland, waaronder de ontwikkelingsrelatie en economische samenwerking. Het moet herkomstlanden duidelijk zijn dat medewerking aan de terugkeer van de eigen onderdanen die niet in Nederland mogen blijven, van groot belang is voor het draagvlak voor het Nederlandse toelatingsbeleid en dat Nederland bereid is ver te gaan in het stimuleren van die medewerking.

Omdat veel andere landen in Europa kampen met vergelijkbare terugkeerproblemen heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het initiatief genomen voor een gezamenlijke EU aanpak van terugkeer. In de uitvoering wordt weliswaar al intensief samengewerkt, maar er is behoefte aan meer coherentie en coördinatie tussen lidstaten onderling, tussen lidstaten, de EDEO en de Commissie en binnen de geledingen van de Commissie zelf. De Europese Raad heeft in juni vastgesteld dat migratie en terugkeer een strategische prioriteit zijn van het Europese buitenlands beleid en haar steun gegeven aan een pilot om migratie en terugkeer volledig te integreren in de betrekkingen met een beperkt aantal herkomstlanden. Die pilot wordt momenteel in Brussel nader uitgewerkt op basis van het beginsel van «meer voor meer».

Vraag 383.

Hoeveel vertrekplichtige gezinnen zijn vanuit de gezinslocaties daadwerkelijk teruggekeerd naar de landen van herkomst? Hoe verhoudt het aantal teruggekeerde gezinnen zich tot de resultaten van de afgelopen jaren?

In 2013 zijn 240 vreemdelingen aantoonbaar uit Nederland vertrokken vanaf een gezins-locatie

In het eerste half jaar van 2014 waren dat 110 vreemdelingen. De gezinslocaties waren in de jaren ervoor nog in ontwikkeling en daarom is een vergelijking met voorgaande jaren niet representatief.

Het kan zijn dat gezinnen naar hun land van herkomst zijn vertrokken, maar dat is niet op geautomatiseerde wijze uit de systemen van de DT&V te halen.

Vraag 384.

Hoeveel vertrekplichtige vreemdelingen zijn na hun verblijfsprocedure(s) toch niet uit Nederland vertrokken c.q. hebben hun vertrekplicht genegeerd? Hoe verhoudt dit percentage zich tot andere EU-lidstaten?

Als na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag door de IND – en vaak ook door een rechter – blijkt dat er geen aanleiding bestaat om een asielzoeker in Nederland bescherming te bieden, is de boodschap terugkeer. Daarvoor heeft een afgewezen asielzoeker in beginsel een wettelijke vertrektermijn van 28 dagen. Vreemdelingen kunnen zelfstandig vertrekken binnen deze termijn, via IOM, een NGO of DT&V, of op eigen gelegenheid. Het vertrek kan echter ook in een later stadium plaatsvinden, waarbij dit niet altijd is gemeld aan de autoriteiten. Ook zijn er vreemdelingen die in de illegaliteit belanden. Inzet van de overheid is dat vreemdelingen die niet langer in Nederland mogen blijven terug moeten keren. Als van zelfstandig vertrek geen gebruik is gemaakt, kan worden ingezet op gedwongen terugkeer. Aangezien het onbekend is waar de vertrekplichtige vreemdelingen, die niet aantoonbaar zijn vertrokken uit Nederland, na de vertrektermijn verblijven kan geen aantal worden achterhaald. Vanwege het bovenstaande, is een vergelijking met andere EU-lidstaten niet mogelijk.

Vraag 385.

Hoeveel vreemdelingen bevinden zich zonder verblijfsrecht in Nederland maar kunnen op grond van artikel 3 EVRM toch niet worden uitgezet?

Medio 2014 waren er 90 vreemdelingen zonder verblijfsrecht in de caseload van de DT&V die op grond van artikel 3 EVRM niet konden worden uitgezet naar het land van herkomst.

Het totaal aantal vreemdelingen dat zich zonder verblijfsrecht in Nederland bevindt en op grond van artikel 3 EVRM niet naar het land van herkomst kan worden uitgezet, is niet als zodanig uit de systemen te herleiden.

Vraag 386.

Hoeveel dossiers van vreemdelingen zijn dit jaar en afgelopen jaar overgedragen aan de DT&V en welk deel hiervan betreft vreemdelingen die een reguliere verblijfsprocedure hebben doorlopen?

In 2013 zijn in totaal 14.590 zaken aan de DT&V overgedragen. In de eerste helft van 2014 zijn 6.820 zaken overgedragen. De DT&V registreert niet of een overgedragen vreemdelingen afkomstig is uit een reguliere- of asielprocedure.

Vraag 387.

Wat houdt de gezagsrelatie concreet in tussen de Minister, de KMar en de nationale politie voor wat betreft het vreemdelingentoezicht?

De gezagsrelatie tussen de Minister, de Kmar en de nationale politie ten aanzien van het vreemdelingentoezicht volgt uit artikel 48, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op grond van die bepaling kan de Minister van Veiligheid en Justitie5 aanwijzingen geven aan de politie en de KMar t.b.v. de uitvoering van de Vreemdelingenwet en van de Schengengrenscode. De Minister heeft de bevoegdheid in dat kader aanwijzingen te geven aan de korpschef en aan de Commandant KMar, alsmede rechtstreeks individuele aanwijzingen te geven aan ambtenaren van politie en KMar. Het gezag over de politiële vreemdelingentaak kan worden gedefinieerd als «de beslissingsbevoegdheid over de inzet en het optreden van de politie en de KMar en het in dit kader kunnen geven van aanwijzingen met het oog op de handhaving van de vreemdelingenwetgeving. De Vw 2000 schrijft verder voor dat de Minister aanwijzingen kan geven aan de korpschef en aan de Commandant KMar (door tussenkomst van de Minister van Defensie) voor de inrichting van werkprocessen en de bedrijfsvoering.

Vraag 388.

Hoeveel vreemdelingen zijn vorig jaar in vreemdelingenbewaring geplaatst? Hoeveel van deze vreemdelingen hebben Nederland daadwerkelijk verlaten?

In 2013 zijn 3.670 vreemdelingen in bewaring geplaatst (bron: DJI).

In 2013 zijn er vanuit de caseload van de DT&V circa 3.450 vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring vertrokken, waarvan circa 2.390 (69%) Nederland aantoonbaar hebben verlaten.

Naast de genoemde vertrokken vreemdelingen zijn er circa 350 vreemdelingen uit het bewaringsproces gestroomd, vanwege een vorm van rechtmatige verblijf zoals een toelatingsaanvraag of vergunningverlening.

Vraag 389.

Aan welke aspecten van vreemdelingenbewaring wordt de overige 6,5 miljoen euro besparing op de capaciteit van de vreemdelingenbewaring van DJI besteedt?

Dit budget wordt ingezet voor de financiering van de onlangs geopende voorlopige gesloten gezinsvoorziening (GGV) en de structurele GGV die eind eerste kwartaal 2015 opent. Daarnaast is dit budget gereserveerd voor de uitgaven die voortvloeien uit het wetsvoorstel Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring dat in het voorjaar aan u wordt aangeboden.

Vraag 390.

Hoeveel criminele vreemdelingen bevinden zich zonder verblijfsrecht in Nederland? Hoeveel daarvan kunnen niet worden uitgezet en hoeveel daarvan zitten in (vreemdelingen)bewaring?

Het totaal aantal criminele vreemdelingen dat zich zonder verblijfsrecht in Nederland bevindt, is niet uit de systemen te herleiden. Ten aanzien van de VRIS vreemdelingen (de vreemdeling in de strafrechtketen), die vanuit de caseload van de DT&V zijn vertrokken, zijn er in 2013 circa 860 (77%) aantoonbaar uit Nederland vertrokken en zijn er circa 260 zelfstandig vertrokken zonder toezicht.

In de periode januari t/m september 2014 zijn er circa 710 (79%) aantoonbaar uit Nederland vertrokken en zijn er circa 190 zelfstandig vertrokken zonder toezicht.

Op 30 september 2014 zaten er 660 VRIS vreemdelingen in de caseload van de DT&V, hetzij omdat ze in strafrechtelijke detentie (grootste gedeelte) verbleven of in vreemdelingebewaring ter fine van uitzetting.

Vraag 391.

Welke signalen zijn er dat UNHCR door alle vluchtelingencrises in de wereld onvoldoende financiële middelen heeft om hun taken goed uit te kunnen voeren? Welke noodzaak ziet u om de «core contribution» van de UNHCR te verhogen, zoals dat ook bij CERF, UNICEF en Rode Kruis is gebeurd.

De «core contribution» van UNHCR wordt betaald uit de begroting van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, deze bedraagt 33 miljoen euro voor 2015.

UNHCR werkt met een budget gebaseerd op de noden van vluchtelingen, statenlozen en ontheemden. Op basis van dat budget werft de organisatie bijdragen, maar er is nog nooit sprake van volledige dekking geweest. Voor 2013 was het budget bijvoorbeeld 5,3 miljard USD, na verschillende bijstellingen gedurende het jaar, onder meer in verband met de Syrische crisis. De organisatie ontving met 2,9 miljard USD meer bijdragen dan voorheen, maar niet genoeg om iedereen te helpen. Inmiddels is er sprake van 5 grote humanitaire crises en het budget voor 2015 is dan ook 6,2 miljard USD.

Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking recent aan de Kamer meldde in haar brief over de herziening van humanitaire hulp, blijven de algemene ongeoormerkte bijdragen aan OCHA, UNHCR,WFP en UNWRA vanaf 2015 op hetzelfde niveau, omdat zij een cruciale rol vervullen in het internationale noodhulpsysteem. Met die bijdragen kunnen deze VN organisaties zelf bepalen waar het geld het hardst nodig is. Ongeoormerkte bijdragen zijn waardevol, omdat de organisaties die in eerste instantie snel kunnen inzetten voor nieuwe crises, naarmate daar dekking voor binnenkomt met geoormerkte bijdragen, kan dit geld ten goede komen van hulp in crises die van de voorpagina’s zijn verdwenen.

Naast de algemene bijdrage aan UNHCR kunnen additionele bijdragen worden gedaan voor specifieke crises op basis van VN hulpverzoeken.

Vraag 392.

Aan welke organisaties die zich bezig houden met migratiebeleid wordt subsidie verstrekt, voor welke bedragen in de afgelopen jaren en met welke redenen? Wat wordt in tabel 37.1 in de begroting verstaan onder «overig toegang, toelating en opvang vreemdelingen?

Voor een overzicht van de organisaties die subsidie ontvangen verwijs ik u naar de subsidiebijlage bij de begroting van VENJ. Daarin staan de organisaties opgenomen die subsidie ontvangen en staan ook de bijbehorende bedragen vermeld. Deze subsidies zijn verstrekt met als doel het ondersteunen van de processen van de vreemdelingenketen en de versterking van de vreemdelingenketen.

Onder de uitgaven met titel «overig, toegang, toelating en opvang vreemdelingenketen» vallen incidentele subsidies en opdrachten op de in de titel genoemde processen van de vreemdelingenketen.

Vraag 393.

Hoe staat het met het programma Verbetering Keteninformatisering?

De realisatie van het programma loopt conform het programmaplan 2014. De voorzieningen voor het tussen ketenpartners uitwisselen van gedigitaliseerde documenten zijn inmiddels operationeel. IND en COA wisselen vanaf juli 2014 op deze wijze informatie uit over beschikkingen en uitspraken van de Rechtbanken. Voor de verbetering van de communicatie tussen de IND en de rechterlijke macht lopen diverse initiatieven die de aankomende jaren voor een (grote) versnelling in informatieverstrekking zullen zorgen. Pas bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel modernisering rechtspraak zullen alle uitspraken digitaal vanuit de rechtspraak aan de IND worden aangeleverd.

Sinds 15 september 2014 delen Politie, KMAR, DJI en DTV via het tijdelijke informatiesysteem overdracht vreemdelingen op digitale wijze gegevens in het kader van de gedwongen terugkeer van vreemdelingen. Daarnaast bereiden alle ketenpartners zich met ondersteuning vanuit de programma-organisatie voor op de digitalisering van ketentransacties. Van meer dan de helft van de ketentransacties is al analysewerk uitgevoerd, zodat vanaf begin 2015 na bestuurlijke besluitvorming kan worden gestart met de digitalisering. De aansluiting van de laatste ketenpartners (IND, KMAR) op het nieuwe systeem van Ketenmanagementinformatie wordt rond de jaarwisseling verwacht.

Vraag 394.

Welke opdrachten worden in 2014 gefinancierd in het kader van de versterking van de vreemdelingenketen?

De volgende bedragen zijn verplicht of inmiddels geboekt in 2014:

  • € 0,5 mln bijdrage aan de Koninklijke Marechaussee voor twee liaisons op ambassades;

  • € 0,786 mln bijdrage aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) en categorale opvang;

  • – € 0,2 mln bijdrage aan DJI voor bodyscanners (voor gebruik in detentiecentra);

  • € 0,5 mln bijdrage in de kosten van de Verantwoordelijke Autoriteit (Europese Migratiefondsen

Vraag 395.

Kan een toelichting worden gegeven over de opbouw van de kosten bij Programma Biometrie in de Vreemdelingenketen?

Van de beschikbare middelen wordt € 760.000 besteed aan het beheer van het huidige biometriesysteem. Verder wordt € 100.000 besteed aan meten van biometrische prestatie-indicatoren voor de evaluatie van de biometriebepalingen van de Vreemdelingenwet. De overige middelen worden ingezet als bijdrage vanuit de Vreemdelingenketen aan de ontwikkeling van één biometriesysteem ter vervanging van diverse biometriesystemen bij de verschillende onderdelen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Vraag 396.

Hoe vaak is vorig jaar het verblijfsrecht ingetrokken van EU-onderdanen? Op welke gronden is dat gebeurd en hoe verhoudt dit aantal zich tot de intrekkingen in omliggende landen? Hoeveel van de betreffende EU-onderdanen hebben ons land aantoonbaar verlaten?

In 2013 is in 660 zaken het verblijf van een EU-burger beëindigd6. In 360 zaken is het verblijf beëindigd en is vervolgens tot ongewenstverklaring overgegaan. In de overige 300 zaken is het verblijf beëindigd omdat niet aan één of meer voorwaarden uit de richtlijn is voldaan. Uit handmatige registratie van de IND in het kader van twee pilots blijkt in ieder geval dat in 2013 in 170 gevallen het verblijf is beëindigd wegens een onredelijk beroep op bijstand. Dit aantal kan nog verder oplopen. Dat is gelegen in de wijze van registratie: meldingen worden geregistreerd in de maand waarin de melding bij de IND is binnengekomen. Het gebeurt zeer vaak dat een melding uit de ene maand in een latere maand (of jaar) wordt afgehandeld. Bijvoorbeeld omdat de ontvangen bijstand in specifieke gevallen o.g.v. de richtlijn vrij verkeer pas na zes maanden als onevenredig wordt beschouwd. Dit betekent dat ook het totaal over 2013 nog kan oplopen. Tevens is handmatig bijgehouden dat in 2013 van het totaal van 300 EU-burgers van 70 EU-burgers het rechtmatig verblijf is beëindigd vanwege het veroorzaken van overlast en het niet voldoen aan de voorwaarden van de Richtlijn vrij verkeer.

Van twee omliggende landen is informatie over verblijfsbeëindigingen van EU-burgers ontvangen. In 2013 is in België van 2.710 EU-burgers het verblijfsrecht ingetrokken. Bij 1.680 van deze verblijfsbeëindigingen is dit gebeurd vanwege een onredelijk beroep op de bijstand.

In Duitsland is in 2013 van 690 EU-burgers het verblijf beëindigd omdat zij niet meer voldeden aan de voorwaarden van de richtlijn. Van 1.040 EU-burgers werd het verblijf beëindigd vanwege openbare orde-aspecten.

In 2013 zijn 380 EU-burgers aantoonbaar uit Nederland vertrokken7, 350 daarvan zijn gedwongen vertrokken. Dit zijn niet allemaal dezelfde EU-burgers van wie de IND in 2013 het rechtmatig verblijf heeft beëindigd. Dat komt doordat tussen de beslissing om het rechtmatig verblijf van een EU-burger te beëindigen en het onherroepelijk worden van die beslissing een tijdsverloop zit. Bovendien houden niet alle beslissingen stand in bezwaar en beroep. Pas na het onherroepelijk worden van de beslissing kan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) het vertrekproces starten.

Vraag 397.

Hoe vaak is vorig jaar EU-verblijfsrecht gevraagd door partners en gezinsleden van EU-onderdanen die zelf geen EU-nationaliteit hadden? Hoeveel van deze aanvragen zijn ingewilligd?

In 2013 zijn 3.240 aanvragen ingediend en 2.300 zaken ingewilligd (89%).

Vraag 398.

Hoeveel mensen uit Midden- en Oost-Europese landen verblijven momenteel in Nederland? Van hoeveel is door middel van registratie zeker dat ze hier zijn?

Op 1 oktober 2014 stonden er naar schatting 227 duizend personen uit Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landen) ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (BRP). Deze groep bestond uit 173 duizend eerste generatie allochtonen (persoon zelf is in één van de MOE-landen geboren en ten minste een van de ouders is in het buitenland geboren) en 54 duizend tweedegeneratie allochtonen (persoon is zelf in Nederland geboren en minstens een van de ouders is in een MOE-land geboren).

Wat betreft het aantal migranten uit Midden- en Oost-Europese landen dat in Nederland is geregistreerd kan het volgende worden opgemerkt.

Aan het eind van het vierde kwartaal van 2012 waren er in Nederland 248 duizend immigranten uit de Midden- en Oost-Europese landen die in Nederland woonden en/of werkten. Van hen stonden er 147 duizend ingeschreven in de GBA, de overige 101 duizend personen stonden in de polisadministratie van de Belastingdienst als in Nederland werkend geregistreerd, maar waren niet in de GBA ingeschreven.

Bovenstaande gegevens zijn eerder gepubliceerd in de Migrantenmonitor (CBS, 2014). Deze monitor is in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

De migrantenmonitor bevat cijfers over immigranten die afkomstig zijn uit andere Europese lidstaten dan Nederland of uit de kandidaat-lidstaten van de EU.

Vraag 399.

Waarom was er in 2013 495.000 euro beschikbaar, terwijl in de begroting voor het jaar 2014 stond dat er voor het jaar 2013 8.301.000 euro was begroot voor de versterking van de vreemdelingenketen en 4.574.000 voor het jaar 2014?

Zie het antwoord op vraag 400.

Vraag 400.

Kunt u deze verschillen tussen de begrote bedragen voor versterking van de vreemdelingenketen tussen 2013 en 2014 verklaren?

Versterken Vreemdelingenketen (in € mln.)

Stand begroting 2013

 

4,3

Mutaties 1e suppletoire

 

4

Toevoeging Eindejaarsmarge 2012

   

Stand begroting na 1e suppletoire

 

8,3

     

Mutaties 2e suppletoire

   

Dekking IND tegenvaller

3,9

 

Pilot Vreemdelingenbewaring

1,5

 

ov. Mutaties

0,2

 

Bijdrage aan KMAR voor Liasons

0,5

 

Totaal mutaties 2e suppletoire

 

6,1

     

Stand na 2e suppletoire

 

2,2

     

Realisatie 2013 (stand Slotwet)

 

0,495

     

Verschil toegelicht in Slotwet 2013

 

1,705

Vraag 401.

Hoe vaak is vorig jaar een verblijfsvergunning ingetrokken en op welke gronden, uitgesplitst per grond (bijvoorbeeld de aantallen op grond van de glijdende schaal, verplaatsen van hoofdverblijf etc.)?

Zie het antwoord op vraag 362.

Vraag 402.

Hoe vaak wordt bij asielzoekers de verblijfsvergunning ingetrokken wegens vakanties naar de landen van herkomst, hetgeen haaks staat op de geclaimde onveiligheid daar? Hoe wordt hier actief op gehandhaafd?

Deze afwijzingsgrond wordt niet apart geregistreerd in het registratiesysteem van de IND. De IND is afhankelijk van signalen over de reis van een houder van een verblijfsvergunning asiel naar diens land van herkomst. Die kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van de ambtenaar die de vreemdeling bij inreis controleert, of uit de BRP als de vreemdeling uitgeschreven is vanwege vertrek naar het land van herkomst. De IND heeft een unit die belast is met de intrekking van verblijfsvergunningen asiel. Als er aanleiding is om een verblijfsvergunning asiel in te trekken, dan zal de IND daartoe een voornemen uitbrengen. De vreemdeling kan daarop reageren en aan de hand van die reactie wordt besloten of de vergunning wordt ingetrokken.

Vraag 403.

Hoe vaak is vorig jaar vrijstelling verleend van het vereiste om duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken en op welke gronden?

De gevraagde cijfers zijn niet vanuit het IND automatiseringssysteem INDiGO te genereren.

Vraag 404.

Hoeveel immigranten uit islamitische landen zijn vorig jaar tot Nederland toegelaten, uitgesplitst naar aanvragen asiel en regulier?

Er bestaat in de vreemdelingenketen geen definitie van de term «islamitisch land». Deze vraag kan derhalve als zodanig niet worden beantwoord. Het CBS heeft echter voor eerdere analyses gebruik gemaakt van een lijst van nationaliteiten. Wanneer deze lijst wordt gehanteerd door de IND, dan blijkt uit de cijfers het volgende.

In 2013 zijn 17.190 asielaanvragen ingediend, waarvan 12.190 met nationaliteiten uit de door het CBS gehanteerde lijst.

In 2013 zijn er 18.700 aanvragen voor een asiel vergunning afgehandeld. Van deze aanvragen waren er 12.880 met nationaliteiten uit de door het CBS gehanteerde lijst. Van deze laatste categorie aanvragen zijn er 8.590 ingewilligd.

Van de in totaal 61.100 aanvragen voor een reguliere verblijfsvergunning in 2013 zijn 17.450 aanvragen (29%) ingediend met nationaliteiten uit de door het CBS gehanteerde lijst.

In 2013 zijn in totaal 60.310 aanvragen voor een reguliere verblijfsvergunning afgehandeld. Hiervan zijn in totaal 15.570 aanvragen (26%) van vreemdelingen met nationaliteiten uit de door het CBS gehanteerde lijst.

Van deze laatste categorie aanvragen zijn 12.670 (81%) ingewilligd. Het totaal aantal inwilligingen voor een reguliere verblijfsvergunning van alle nationaliteiten betrof vorig jaar 52.970 inwilligingen.

Vraag 405.

Hoe staat het met toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten op de vreemdelingenrechtadvocatuur? Zijn er het afgelopen jaar ook maatregelen getroffen richting advocaten in het vreemdelingenrecht die onbehoorlijk hebben gepresteerd? Zo ja, hoeveel en welke maatregelen?

Medio 2013 hebben de Nederlandse orde van advocaten en het dekenberaad gezamenlijk opdracht gegeven tot het doen van onderzoek naar de kwaliteit van rechtsbijstand door advocaten in asiel- en vreemdelingenzaken. Aanleiding hiervoor waren signalen dat de advocatuur op deze rechtsgebieden zou tekortschieten. Op 9 januari 2014 presenteerden de onderzoekers Terlouw, Butter en Laemers hun onderzoek naar deze signalen. De conclusie was dat het merendeel van de advocaten voldoende presteert.

Toch werden de signalen door het dekenberaad serieus genomen en hebben de dekens besloten hun controles in 2014 meer te richten op de asiel- en vreemdelingenrechtadvocatuur.

De resultaten van dit extra toezicht is neergelegd in de Rapportage betreffende het project versterking kwaliteit rechtsbijstand in vreemdelingen- en asielzaken (27 oktober 2014). Deze rapportage is gepubliceerd op https://www.advocatenorde.nl/8647/advocaten/dekenberaad.

Van belang is met name dat de structurele informatieuitwisseling over mogelijk onvoldoende handelende advocaten die werkzaam zijn op het asiel- en vreemdelingenrechtterrein tussen de IND, de rechterlijke macht en de raad voor rechtsbijstand aanzienlijk is verbeterd. Hiermee is structurele aandacht voor de kwaliteit van deze beroepsgroep ingericht.

In 2014 zijn door de dekens alle signalen van de IND en de rechterlijke macht over advocaten die wellicht onvoldoende presteren door de dekens onderzocht. De signalen hebben tot een veelheid aan acties geleid variërend van het voeren van een goed gesprek tot het starten van een tuchtzaak. Daarnaast zijn een meer dan gemiddeld aantal asiel- en vreemdelingerecht advocatenkantoren aan een kwaliteitsonderzoek onderworpen (tot en met half oktober 77). Ook deze hebben – voor zover aan de orde – tot zeer gevarieerde acties van de dekens geleid.

Vraag 406.

Waarom blijven de streefwaarden van de tijdigheidspercentages in tabel 37.4 vanaf 2016 dezelfde waarde houden, terwijl het voornemen is om dit jaar op jaar te verbeteren?

Zoals aangegeven in de begroting heeft dit voornemen betrekking op het verbeteren van de tijdigheid van de asielaanvragen. De IND streeft bij de behandeling van aanvragen altijd naar een beslissing binnen de wettelijke termijn. Er kunnen echter redenen zijn waarom het nemen van een beslissing langer duurt dan de wettelijke termijn. Er is afgesproken dat vanaf 2014 gestreefd wordt om deze jaar op jaar te verbeteren naar het niveau van 90% in 2016.

In de voorgaande jaren is deze verbetering dan ook als volgt zichtbaar:

 

Rel.

2009

Rel.

2010

Rel.

2011

Rel.

2012

Rel.

2013

streef

waarde

2014

streef

waarde

2015

Asiel

73%

82%

88%

88%

85%

89%

89%

De realisatie t/m september 2014 van de tijdigheid van asielaanvragen bedraagt 92%.

De huidige cijfers voor 2014 laten het volgende beeld zien van de tijdigheid:

 

realisatie

sept 2014

St.W

2014

St.W

2015

asiel

92%

89%

89%

regulier

91%

95%

95%

naturalisatie

84%

95%

95%

Vraag 407.

Wanneer zal de IND naar verwachting volledig kunnen voldoen aan de wettelijke termijnen voor de behandeling van aanvragen?

De IND streeft bij de behandeling van aanvragen altijd naar een beslissing binnen de wettelijke termijn. Er kunnen echter redenen zijn waarom het nemen van een beslissing langer duurt dan de wettelijke termijn. De streefwaarden uit de begroting zijn reële ambities voor 2015 en volgende jaren. Er is afgesproken dat vanaf 2014 gestreefd wordt om deze jaar op jaar te verbeteren naar een niveau van 90% voor asielaanvragen en 95% voor reguliere aanvragen en naturalisatieverzoeken in 2016.

De huidige cijfers voor 2014 laten het volgende beeld zien van de tijdigheid:

 

realisatie

sept 2014

St.W

2014

St.W

2015

asiel

92%

89%

89%

regulier

91%

95%

95%

naturalisatie

84%

95%

95%

Vraag 408.

Hoeveel wordt er exact, per saldo, tot en met 2019 bezuinigd op de opvang van asielzoekers, rekening houdend met de korting op het budget van het COA en de eenmalige tegemoetkoming van 375 miljoen euro?

Het budget voor de opvang van asielzoekers is vanuit de Regeerakkoorden Rutte 1 en Rutte 2 door taakstellingen gekort met bedragen die tot 2018 (dus ook in 2019) met 84 mln. euro oplopen. Deze taakstellingen zijn voorzien van een opdracht om de kosten terug te dringen door instroom beperkende en doorstroom bevorderende maatregelen; efficiencymaatregelen en duurzamere huisvesting.

De afgelopen 3 jaren zijn verder niet alle indexeringen in de bekostiging van het COA toegestaan. Het incidentele budget van 375 mln. euro dat in de Miljoenennota beschikbaar is gesteld voor de opvang van asielzoekers in 2014/2015 verlicht deze opdracht om de kosten terug te dringen niet, omdat dit besteed wordt aan de opvang van extra asielzoekers.

Vraag 409.

Waar wordt aan gedacht als wordt bezien of er minder gewerkt kan worden met overhead functies?

Hiermee wordt bedoeld dat wordt gekeken naar de verhouding staf (overhead) functies ten opzichte van de functies in het primaire proces. Doel hiervan is te bekijken of het mogelijk is om door vermindering van overhead functies, zonder dat het primaire proces wordt geraakt en besparing mogelijk zijn. Deze besparingen kunnen dan worden ingezet om de taakstelling in te vullen.

Vraag 410.

Hoe wordt bij de investering in het programma Keteninformatisering gewaarborgd dat het systeem veilig is en dat de privacy van de vreemdelingen in kwestie adequaat wordt beschermd? Hoeveel van het totale bedrag wordt gestoken in die veiligheid?

Het programma Keteninformatisering werkt op basis van privacy-by-design en security-by-design. Daartoe worden Privacy impact assessments uitgevoerd, gebaseerd op Toetsmodel PIA Rijksdienst en wordt de beveiliging ingericht conform de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). De genomen beveiligingsmaatregelen bestaan uit zowel technische, organisatorische als procedurele maatregelen en zijn zowel specifiek ingebed in de systemen voor keteninformatisering als generiek opgenomen in de technische en fysieke infrastructuren. Hierdoor is het niet mogelijk aan te geven welk bedrag precies in beveiliging wordt gestoken.

Vraag 411.

Hoe wordt bepaald wie de voorzieningen in het kader van het programma Keteninformatisering gaat ontwikkelen en beheren?

Om te bepalen wie voorzieningen gaat ontwikkelen en beheren heeft de Bestuursraad van het Ministerie VenJ een sourcingsstrategie vastgesteld, die een nadere uitwerking is van het Rijksbeleid. Deze sourcingstrategie gaat uit van het principe dat er zoveel mogelijk hergebruik wordt toegepast. Alleen voor specifieke nieuwe voorzieningen (t.b.v. de Vreemdelingenketen) zal het programma Keteninformatisering een sourcingstraject doorlopen. Daarbij hebben Rijksbrede dienstverleners (waaronder JustID, SSC-ICT en ICTU) de voorkeur om deze (te laten) ontwikkelen en beheren.

Vraag 412.

Kan worden uiteengezet welke organisaties er in Nederland zijn die zich bezig houden met de behartiging van belangen van vreemdelingen en die worden gesubsidieerd door de Nederlandse overheid? Hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen zij, uitgesplitst naar subsidies door het Rijk en gemeenten?

Zie het antwoord op vraag 392.

Vraag 413.

Wat wordt in het kader van de subsidie aan Vluchtelingenwerk verstaan onder het behartigen van de belangen van vluchtelingen? Kan de subsidie ook aangewend worden voor lobbywerk en inzet voor beleidswijziging of beperkt het zich tot de kerntaak van het bieden avn ondersteuning aan asielzoekers?

De subsidie die aan VluchtelingenWerk Nederland wordt verstrekt is duidelijk geoormerkt voor de ondersteuning van asielzoekers gedurende de asielprocedure. VluchtelingenWerk Nederland dient jaarlijks een verzoek in voor deze activiteiten en legt ook ieder jaar verantwoording hierover af.

Lobbywerk en inzet voor beleidswijziging zit hier niet in. Hiervoor wendt VluchtelingenWerk Nederland middelen aan die op een andere manier zijn verworven.

Vraag 414.

Op welke manier worden reisagenten c.q. mensensmokkel aangepakt? Wat is de Nederlandse inzet en welke inzet is er in EU-verband?

De aanpak van mensensmokkel is een prioriteit van dit kabinet. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Koninklijke Marechaussee (KMar) en Nationale Politie (NP) onderzoeken gecoördineerd reisroutes en wijze van opereren van de smokkelaars dan wel de faciliteerders zoals reisagenten in dit proces. Dit doen ze onder meer aan de hand van gehoren met asielzoekers. Het Openbaar Ministerie (OM) is verantwoordelijk voor de vervolging van de mensensmokkelaars.

Met mijn brief van 19 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen om de illegale migratiestroom en mensensmokkel naar Nederland tegen te gaan. Enkele voorbeelden daarvan zijn de plaatsing van een liaison van het Openbaar Ministerie in Rome en het verscherpt toezicht door de Koninklijke Marechaussee en de politie, mede op basis van de informatie van ketenpartners, Frontex en Europol en andere lidstaten. Verder wordt in EU-verband samengewerkt aan de maatregelen uit de Taskforce voor het Middellandse Zeegebied. Deze maatregelen zien ook op de aanpak van mensensmokkel. Daarnaast richt het European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie zich specifiek op de bestrijding van mensensmokkel naar het Schengengebied. Binnen dit project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken.

Vraag 415.

Kan de regering de resultaten van Mobiel Toezicht Veiligheid(MTV)-controles van het afgelopen jaar weergeven? Welke resultaten kunnen worden weergegeven ten aanzien van @migoboras? Welke ontwikkelingen zijn er te verwachten in het kader van de versterking binnenlands vreemdelingentoezicht?

In het kader van de MTV-controles zijn in 2013 1.530 personen zonder rechtmatig verblijf aangetroffen. In de eerste helft van 2014 waren dat er 580. Daarnaast werden in 2013 en de eerste helft van 2014 resp. 350 en 620 asielaanvragen gedaan in het MTV-proces.

Op basis van de resultaten van het systeem @migoboras kan worden geconcludeerd dat met het systeem de informatiepositie van de Koninklijke Marechaussee (KMar) in de binnengrenszone is versterkt. De KMar is hierdoor beter in staat om de MTV-capaciteit effectiever in te zetten doordat controles gerichter konden worden uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt eveneens dat het informatiegestuurd optreden van de KMar op basis van algemene profielen nog verder moet worden ontwikkeld. Hiervoor worden de nodige maatregelen getroffen zodat @migoboras een integraal onderdeel is van het informatiegestuurd optreden van de KMar. In het kader van de versterking van het binnenlands vreemdelingentoezicht werken partners in de vreemdelingenketen onder andere aan betere informatieuitwisseling en (gezamenlijke) informatieveredeling. Ook deze afspraken moeten er toe leiden dat de KMar gerichter kan optreden.

Met de uitbreiding van het juridisch kader voor de MTV-controles op treinen kunnen de controles effectiever en efficiënter door de KMar worden uitgevoerd en kan illegaal verblijf beter worden tegengegaan. De KMar kan meer personen in treinen controleren.

Daarnaast is een afzonderlijke bepaling gecreëerd om, onder uitzonderlijke omstandigheden, in afwijking van het algemeen kader, tijdelijke de MTV-controles uit te breiden. Dit ziet op de situatie dat er informatie is over een bijzonder verhoogde instroom van illegale vreemdelingen vanuit een ander Schengenland naar Nederland. Op basis van informatie kan de KMar dan tijdelijk extra controles uitvoeren. Met deze uitbreiding kan beter en flexibeler worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen en kunnen in dat geval illegale immigratie, en mensensmokkel nog beter en sneller worden tegengegaan.

Vraag 416.

Tegen hoeveel derdelanders is in het afgelopen jaar een inreisverbod uitgevaardigd?

In het kader van de evaluatie van de terugkeerrichtlijn heeft het WODC in 2014 onderzoek verricht naar de uitvoeringspraktijk van onder meer het inreisverbod.8 De onderstaande tabel geeft weer hoeveel inreisverboden in 2012 en 2013 (t/m september) werden uitgevaardigd.

 

2012

2013 (t/m september)

Licht inreisverbod

3.692

3.354

Zwaar inreisverbod

563

591

Vraag 417.

Hoeveel vreemdelingen zijn veroordeeld wegens het overtreden van een inreisverbod?

Het overtreden van het zware inreisverbod is een overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. In 2013 werden voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht circa 420 (voorwaardelijke en onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen aan derdelanders opgelegd. Dit betreft vervolgingen van zware inreisverboden, maar ook van de ongewenstverklaringen zoals deze werden opgelegd voor de opname van het inreisverbod in de wet. In de rechtspraak wordt een dergelijke ongewenstverklaring opgelegd aan een derdelander, gelijkgesteld met een inreisverbod. Het is voor het OM op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk een onderscheid te maken tussen de twee categorieën van artikel 197 Wetboek van Strafrecht.

Vraag 418.

Hoeveel EU-burgers hebben een terugkeerverbod gekregen?

De terugkeerrichtlijn, waar het inreisverbod een onderdeel van is, ziet op de terugkeer van derdelanders. EU-onderdanen krijgen dientengevolge nooit een inreisverbod. Voor het aantal ongewenstverklaringen dat is uitgereikt aan EU-onderdanen; zie het antwoord op vraag 419.

Vraag 419.

Hoeveel EU-burgers zijn in het afgelopen jaar ongewenst verklaard?

In 2013 is van 360 EU-burgers het rechtmatig verblijf beëindigd in combinatie met een ongewenstverklaring. In de eerste helft van 2014 betrof dit 160 EU burgers. EU-burgers kunnen ongewenst worden verklaard vanwege een gevaar voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Het is niet bekend in hoeveel van deze zaken verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring heeft plaatsgevonden op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elke straf op zichzelf niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden.

Vraag 420.

Hoeveel ongewenst verklaarde EU-burgers hebben Nederland het afgelopen jaar aantoonbaar verlaten?

In 2013 hebben 250 ongewenstverklaarde EU-burgers Nederland aantoonbaar verlaten.

Vraag 421.

Hoe vaak is vorig jaar aangifte gedaan tegen vreemdelingen wegens fraude/het verstrekken van onjuiste informatie bij een verblijfsaanvraag?

Zie het antwoord op vraag 348.

Vraag 422.

Hoe wordt bepaald welke medewerkers specifiek toegang krijgen tot welke digitale informatie binnen de Vreemdelingenketen? En hoe wordt gezorgd dat de gegevens in kwestie voldoende beveiligd zijn tegen ongeautoriseerde toegang?

De organisaties binnen de vreemdelingenketen bepalen welke medewerkers toegang krijgen tot de digitale informatie, die nodig is voor het uitvoeren van de wettelijke taken. Voor de Vreemdelingenketen is de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) het uitgangspunt voor de beveiliging tegen ongeautoriseerde toegang.

Vraag 423.

Worden er nog andere systemen gebouwd cq. software ontwikkeld die verband houden met het systeem voor Ketenmanagement dat in 2014 is opgeleverd, of ziet de investering vanaf nu nog puur op het beheer?

Er worden geen andere systemen gebouwd of andere software ontwikkeld voor het systeem voor Ketenmanagementinformatie. In de beheerfase zullen wel nieuwe vormen van rapportages worden ontwikkeld, die gebruik maken van het gerealiseerde systeem. De begrotingsmiddelen zullen dus zowel voor het beheer als voor de ontwikkeling van nieuwe rapportagevormen worden ingezet.

Vraag 424.

Hoe is het systeem voor Ketenmanagement precies beveiligd? Op welke manier en met welke frequentie wordt dit systeem getest op de mogelijkheid van ongeautoriseerde toegang?

De beveiliging is conform de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). De genomen beveiligingsmaatregelen bestaan uit zowel technische, organisatorische als procedurele maatregelen en zijn zowel specifiek ingebed in het systeem voor Ketenmanagementinformatie als generiek opgenomen in de technische en fysieke infrastructuren. Minimaal één keer per jaar zal door middel van het uitvoeren van een hack-test de beveiliging beproefd worden.

Vraag 425.

Hoeveel extra kosten heeft de inwerkingtreding/reparatie/implementatie van INDIGO gekost in 2014? Wat is de verwachting voor 2015?

Uw Kamer is de afgelopen jaren door middel van voortgangsrapportages9 en de rapportages grote en risicovolle ICT-projecten geïnformeerd over de implementatie van INDiGO en afronding van het project INDiGO10 zo ook over de daarmee gepaard gaande kosten.

De directe projectkosten van INDiGO bedroegen aan het eind van het jaar 2013 € 98 miljoen, waarvan € 83,5 miljoen voor de kosten gedurende de projectperiode. De additionele € 14,5 miljoen aan kosten is in de periode daarna gemaakt door de INDiGO Technische Beheerorganisatie (ITBO) en ten behoeve van de technische stabiliteit.

De komende jaren zal de doorontwikkeling van het systeem plaatsvinden. Daarnaast zullen, zoals gebruikelijk bij een ICT systeem, kosten worden gemaakt voor het beheer van INDiGO. Deze kosten, geraamd op € 30 miljoen, zijn verwerkt in de reguliere begroting van de IND en behoren dus niet meer tot de projectkosten. Dit geldt ook voor de begroting van 2015 en verder.

Vraag 426.

Wat zijn de laatste ontwikkelingen ten aanzien van INDIGO? Welke planning ligt er voor de komende tijd ten aanzien van INDIGO, bijvoorbeeld implementatie naar aanleiding van wetgeving vanuit het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures en het modern migratiebeleid? Wat zijn op dit moment de totale kosten van INDIGO? Wat was de oorspronkelijke businesscase en wat is hiervan inmiddels gerealiseerd?

In mijn laatste voortgangsrapportage (Kamerstuk 30 573, nr. 122.) aan Uw Kamer heb ik u bericht dat de implementatie van INDiGO is afgerond en dat de Wet Modern Migratiebeleid op 1 juni 2013 in werking is getreden. Op 1 april van dit jaar is het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures in werking getreden. De uitvoering hiervan wordt door INDiGO ondersteund.

Wat betreft de totale kosten van INDiGO, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 425.

Ten aanzien van uw vraag over de oorspronkelijke businesscase en de realisatie daarvan, kan ik u zeggen dat in het kader van het programma IND bij de Tijd in 2006 een business case is opgesteld. In deze business case is een besparing voorzien die oploopt tot € 45 miljoen ten opzichte van de begroting van 2006. In financieel opzicht heeft de IND de besparingen uit deze business case de afgelopen jaren gerealiseerd, in het bijzonder door de invoering van het digitaal dossier en deels door andere maatregelen. De besparing van € 45 miljoen heeft in 2013 zijn beslag gekregen in de begroting van de IND.

Vraag 427.

Hoeveel voorlichters en/of communicatiemedewerkers zijn er in dienst bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Hoeveel kosten deze voorlichters en of communicatiemedewerkers jaarlijks? Wat levert het op als deze worden wegbezuinigd?

De Directie Voorlichting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bestaat uit 40,8 fte. Daarmee bevindt de Directie Voorlichting van Veiligheid en Justitie zich – in vergelijking met directies voorlichting van andere departementen – in de middenmoot. De Directie Voorlichting verzorgt onder meer de mediacontacten en de speeches voor de bewindspersonen.

Daarnaast heeft de Directie Voorlichting een taak in het informeren van professionals en burgers. De activiteiten richten zich op het toelichten van het beleid van de directoraten Politie, echtspleging en Rechtshandhaving, Jeugd en Sanctietoepassing, Vreemdelingenzaken, Inspectie Veiligheid en Justitie, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de directie Wetgeving en Juridische Zaken. Veiligheid en Justitie heeft daarnaast een leidende rol in de crisiscommunicatie van de rijksoverheid. Net Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) is ondergebracht op het departement. Communicatie vervult in crisistijd een essentiële (24/7) rol. Een bezuiniging op communicatie zou een ernstige aantasting betekenen van het dagelijks verkeer met burgers, professionals en media en is dan ook niet aan de orde.

Vraag 428.

Kan bij de evaluatie van het recent opgerichte College van Toezicht Auteursrechten en naburige rechten een tevredenheidsmeting onder belanghebbenden worden uitgevoerd?

Ja. Bij de evaluatie van de Wet toezicht die gepland staat voor 2016 kan een tevredenheidsmeting onder belanghebbenden worden meegenomen.

Vraag 429.

Welke prestatie-indicatoren zijn of worden er opgericht ten aanzien van het College van Toezicht Auteursrechten en naburige rechten?

Op dit moment bestaan er geen specifieke prestatie-indicatoren voor het College van Toezicht Auteursrechten. Bij de evaluatie van de Wet toezicht zal het functioneren van het College van Toezicht Auteursrechten worden meegenomen. Daarbij zal onder andere kunnen worden gekeken naar de hoeveelheid zaken, het aantal aanwijzingen e.d. en de doorlooptijd.

Vraag 430.

Zijn in het beschikbare budget voor 2015 voor het OM van 454.807.000 euro de extra intensiveringen en bezuinigingen zoals aangegeven op pagina 23 verwerkt (5 miljoen euro, nr. 7, 5 miljoen euro wegwerken werkvoorraad, nr. 9 en 27 miljoen euro, nr. 26)?

In het apparaatsbudget 2015 van het OM ad € 454.807.000 zijn de taakstelling in het kader van doelmatiger strafrechtketen (nr. 26) alsook de intensivering in het kader van de aanpak van jihadisme, kinderporno en internationaal afpakken (nr. 7) verwerkt. Middelen voor het wegwerken van voorraden hebben geen betrekking op 2015.

Vraag 431.

Kan aangegeven worden hoeveel gelden in totaal het OM in 2015 minder te besteden heeft ten opzichte van 2014?

Het budget Personeel & Materieel daalt van € 475 miljoen in 2014 naar € 454,8 miljoen in 2015. Het totaalbudget (excl. geheime uitgaven) van het OM zoals opgenomen in de VENJ-begroting 2015 daalt van € 555,9 miljoen in 2014 naar € 536,4 miljoen in 2015. Daarboven zijn tussen de NP en het OM afspraken gemaakt waarbij de NP in 2015 € 16 miljoen beschikbaar stelt aan het OM als vergoeding voor de geleverde inspanning om de gemeenschappelijk vastgestelde doelstellingen voor de ketensamenwerking te realiseren. De effectief verwachte daling is daarmee € 3,5 miljoen (€ 555,9 – € 536,4 + € 16).

Vraag 432.

Welke gevolgen heeft de verhoogde instroom voor de capaciteit bij de IND, COA en DT&V, de doorlooptijden en hoe staat dit in relatie tot de efficiencytaakstelling voor de uitvoeringsorganisaties?

De verhoogde instroom heeft tot gevolg dat het COA extra opvangcapaciteit heeft moeten realiseren en nog verder zal moeten uitbreiden. Dit betekent dat extra opvanglocaties zijn en worden gecontracteerd en dat extra personeel, voornamelijk uitzendkrachten, is en zal worden aangetrokken. Ook de IND heeft door verschuiving van personeel en het aantrekken van extra personeel de capaciteit op het proces asiel drastisch uitgebreid.

Doordat het overgrote deel van de huidige instroom voor inwilliging in aanmerking komt, heeft de huidige hoge instroom geen grote gevolgen voor de instroom bij DT&V.

Omdat zowel COA als IND gefinancierd worden op basis van gerealiseerde aantallen, is er geen relatie tussen de efficiencytaakstelling en de huidige uitbreiding bij IND en COA.

Vraag 433.

Van welke te verdelen middelen en taakstellingen wordt verwacht dat deze uit het niet-beleidsartikel nominaal en onvoorzien gehaald moeten worden?

De afweging over de inzet van de middelen uit het niet beleidsartikel Nominiaal en Onvoorzien wordt in het voorjaar 2015 gemaakt, waarbij de budgettaire consequenties van de besluitvorming bij de eerste suppletoire begroting aan de kamer zullen worden gepresenteerd.

Vraag 434.

Welke financiële consequenties (onder meer voor DJI) heeft de verwerping van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstuk 33 745) door de Eerste Kamer?

Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (blz. 14) was het oorspronkelijke voornemen 800 plaatsen voor elektronische detentie te realiseren, waarvan 425 plaatsen de penitentiaire programma’s zouden vervangen en 375 plaatsen intramurale capaciteit in het gevangeniswezen vervangen. De beoogde besparing van € 16 mln. zou worden gerealiseerd door het sluiten van intramurale capaciteit. Ten opzichte van de vervanging van de penitentiaire programma’s zou geen besparing worden gerealiseerd (zie ook de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel, blz. 33). Als gevolg van de onderbezetting in het gevangeniswezen kon het sluiten van genoemde intramurale capaciteit worden gerealiseerd, los van de invoering van elektronische detentie. Hiermee wordt de besparing van € 16 mln. gerealiseerd. Vanwege de lagere capaciteitsbehoefte is in de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2015 de taakstelling voor elektronische detentie verlaagd van 800 naar 400 plaatsen op jaarbasis vanaf 2015 (tabel 01.11, blz. 95). Nu het wetsvoorstel inzake onder meer de invoering van elektronische detentie niet is aanvaard, blijven de huidige penitentiaire programma’s vooralsnog bestaan. Deze hebben een vergelijkbare kostprijs als elektronische detentie. Dit betekent dat er voor het structurele beeld geen financiële consequenties zijn van de verwerping van het wetsvoorstel waar het gaat om de invoering van elektronische detentie.

Ten aanzien van de overige onderwerpen die onderdeel waren van het wetsvoorstel bezie ik momenteel op welke wijze hieraan alsnog uitvoering kan worden gegeven. Het gaat hierbij met name om de invoering van het promoveren/degraderen, het niet aanbieden van arbeid aan arrestanten en bij slecht gedrag, en de invoering van het persoonsgebonden verlof. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal hier nader op ingaan bij de beantwoording van de schriftelijke vragen die de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie heeft gesteld naar aanleiding van zijn brief inzake de personele gevolgen van de definitieve cijfers in het kader van het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) en de aanvullende besparingsmaatregelen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) (Kamerstuk 24 587, nr. 603) en over het feit dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstuk 33 745) in de Eerste Kamer is verworpen. Het voornemen is deze brief voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de begroting aan uw Kamer toe te zenden.

Vraag 435.

Hoeveel betaalt de Belgische overheid voor het gebruik van de PI Tilburg? Wat zijn de totale kosten die gemoeid zijn met het detineren van Belgische gedetineerden? Hoeveel houdt Nederland derhalve uiteindelijk over aan betreffende overeenkomst met België?

De Belgische overheid betaalde in 2014 € 39,8 mln. voor het gebruik van de PI Tilburg. In 2015 wordt de bijdrage verlaagd tot € 35,6 mln., in verband met een verminderde afname van het aantal capaciteitsplaatsen. De bijdrage dekt de kosten. Over de gehele looptijd van de overeenkomst wordt uitgegaan van een budgettair neutrale uitkomst.

Vraag 436.

Wat gebeurt er als een buitenlandse (Noorse of Belgische) gedetineerde ontsnapt en dus als toerist op Nederlands grondgebied verblijft? Zal deze eerst uitgeleverd dienen te worden aan Noorwegen of België voordat deze weer in Nederlandse detentie mag worden gezet? Hoe worden eventuele voorziene problemen hierbij voorkomen, behalve door ervoor te zorgen dat mensen niet kunnen ontsnappen? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?

«In het verdrag dat België en Nederland hebben gesloten met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de penitentiaire inrichting Tilburg (Trb. 2009, 202) is geregeld wat er moet gebeuren als een Belgische gedetineerde ontsnapt. De Belgische directeur van de inrichting moet de politie te Tilburg, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de (Belgische) politie te Hoogstraten en de Procureur des Konings van het arrondissement Turnhout onmiddellijk informeren over de ontsnapping (artikel 12 van het verdrag). Wordt de ontsnapte gedetineerde op Nederlands grondgebied aangetroffen, dan kan hij worden teruggeleid naar de PI Tilburg, als hij daartegen geen bezwaar maakt. Indien hij wel bezwaar maakt, zal België een Europees aanhoudingsbevel aan Nederland moeten zenden, opdat betrokkene kan worden overgeleverd. Dit is tot op heden één keer gebeurd.

In afwachting van een signalering in het Schengeninformatiesysteem met het oog op die overlevering kan betrokkene enige tijd worden aangehouden (artikel 16 van het verdrag). Vervolgens kan betrokkene in overleveringsdetentie worden gehouden. Nadat in Nederland op de door de Overleveringswet voorgeschreven wijze op het Europees aanhoudingsbevel is beslist, kan betrokkene worden overgeleverd aan België teneinde de rest van zijn straf uit te zitten. Betrokkene keert niet terug in de PI Tilburg.

In het kader van de onderhandelingen met Noorwegen wordt over een vergelijkbare regeling nagedacht.

Vraag 437.

Klopt het dat de personeelsbezetting bij DJI tot 2018 met ruim 2.500 fte zal dalen? Zo ja, is hierbij al rekening gehouden met de extra te verdwijnen 920 fte? Zo nee, waarom niet? Hoeveel banen zullen in totaal in 2019 verloren gaan?

Uw Kamer heeft op 9 oktober jl. schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van mijn brief inzake de personele gevolgen van de actuele PMJ-ramingen en de aanvullende besparingsmaatregelen bij DJI (kamerstuk 24 587, 603). Deze antwoorden zullen voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de begroting aan uw Kamer toegezonden worden. In de beantwoording van deze vragen zal ik meer in detail ingaan op de personele gevolgen van de verschillende maatregelen bij DJI.

Vraag 438.

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de opvang in Nederland van Noorse gedetineerden?

Bij brief van 17 oktober jl. (kenmerk: 572590) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken bij de gesprekken over de mogelijke verhuur van een penitentiaire inrichting aan Noorwegen. Zoals ik in voornoemde brief heb toegelicht zijn er nog geen definitieve beslissingen genomen.

Vraag 439.

Is de verwachting dat de asielinstroom zal afnemen in de komende jaren, ondanks de toename van het aantal conflictgebieden in het Midden-Oosten? Zo ja, waar is deze prognose op gebaseerd?

Nee dat is niet de verwachting. Alhoewel dat vanwege de ontwikkelingen van de conflictgebieden meerjarig lastig is te voorspellen. In de VenJ-begroting 2015 wordt voor 2014 uitgegaan van een asielinstroom bij de IND van 30.000 (inclusief nareis). In de Meerjaren Productie Prognose (MPP) wordt voor 2015 uitgegaan van een asielinstroom van 33.000 (inclusief nareis). De MPP is een intern ramingsinstrument die, op basis van de laatste realisatiecijfers en recente ontwikkelingen, onder andere de asielinstroom voor de vreemdelingenketen raamt. Vanwege de ontwikkelingen in diverse conflictgebieden en omdat de instroom hoog blijft, bestaat er een reële mogelijkheid dat de asielinstroom nog hoger zal uitvallen. Om deze reden wordt momenteel binnen de Vreemdelingenketen al nagedacht over een scenario van 40.000 (inclusief nareis).

Vraag 440.

Wordt er toch een stijgende trend in de asielinstroom verwacht? Zo ja, hoeveel extra middelen worden voor 2015 uitgetrokken om deze groter wordende stroom asielzoekers op te kunnen vangen?

Zie antwoord op vraag 439. Voor de financiële consequenties worden op dit moment scenario's opgesteld en de daarbij behorende financiële effecten. Is voor nu niet voorhanden. Zie tevens antwoord op vraag 441.

Vraag 441.

Wordt er extra personeel aangetrokken voor de afhandeling van extra asielaanvragen en de vertraging in de afhandeling van asielverzoeken op te lossen? Zo ja, welke kosten zullen hiermee gemoeid zijn?

Ja, bij de IND is extra (extern) personeel aangetrokken voor de afhandeling van de extra asielaanvragen. Dit betreft 155 fte extra (extern) personeel. De kosten die hier mee gemoeid zijn bedragen ca € 8 mln. Aanvullend zijn maatregelen getroffen om extra personeel aan te trekken om in te kunnen spelen op een verdere stijging van de asielinstroom.

Vraag 442.

Wat verklaart het verschil tussen de uitspraak dat enerzijds de gemiddelde opvangduur oploopt en de prestatie-indicatoren van gemiddelde opvangduur anderzijds gelijk blijven?

De gemiddelde opvangduur van statushouders loopt op doordat er sprake is van een vertraging in de uitplaatsing van statushouders. Er zijn maatregelen getroffen om de gemiddelde opvangduur terug te brengen tot het niveau aangegeven in de prestatie-indicator «gemiddelde verblijfsduur in maanden» getoond op blad 80 in tabel 37.6. Dit kan alleen indien gemeenten en woningcorporaties voldoende woonruimte beschikbaar stellen.

Vraag 443.

Is de verwachting dat de asielinstroom zal afnemen in de komende jaren, ondanks de toename van het aantal brandhaarden in de wereld? Zo ja, waarop is deze prognose gebaseerd?

Zie het antwoord op vraag 439.

Vraag 444.

Welke maatregelen worden er genomen om in de toekomst meer deskundig maar ook flexibel personeel beschikbaar te hebben?

Bij het uitbreiden van personele capaciteit wordt zorggedragen voor voldoende deskundigheid, onder meer door opleidingen. Flexibiliteit wordt georganiseerd door onder meer een goede mix van tijdelijk/vast personeel en door (bij de IND) inzet van beslismedewerkers regulier en naturalisatie bij asiel.

Vraag 445.

Hoe rijmt het feit dat wordt aangegeven dat de inhuur van derden moet afnemen met het nieuws dat er 155 miljoen euro wordt uitgegeven aan de inhuur van externen, hetgeen 43 miljoen euro meer is dan begroot?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 441, zijn om te zorgen dat de IND de sterk gestegen instroom van asielzoekers het hoofd kan bieden 155 extra fte aangetrokken (niet voor 155 mln.). Het betreft hier externen/uitzendkrachten. Dit leidt tot een verhoging van de inhuur externen van ca € 8 mln. die echter in mijn ogen noodzakelijk is. Op langere termijn zal de inhuur van externen weer dalen richting de norm van 10% voor externe inhuur. Daarbij blijft altijd gelden dat de IND flexibel moet zijn om fluctuaties in het aanbod op te vangen.

Vraag 446.

Wat is de besparing die wordt verwacht door de aanpassing van het incassobeleid bij het CJIB? Kan hierbij rekening worden gehouden met de (personeels)kosten die doorgaans worden gemaakt door het CJIB zelf, de Raad voor Rechtsbijstand, de Raad voor de rechtspraak en DJI? Waaraan wordt deze besparing besteed?

Er is op dit moment geen sprake van een aanpassing van het incassobeleid.

Vraag 447.

Hoe vindt de afrekening met het CJIB plaats? Wordt er daadwerkelijk gekeken naar het aantal boetes dat uitgeschreven is waar administratiekosten over betaald worden?

De afrekening met het CJIB vindt plaats conform de financiële afspraken. Het aantal geïnde boetes (uitstroom) van het totaal aan uitgeschreven boetes bepaalt de (P*Q) financiering.

Vraag 448.

Kan het voorkomen dat de middelen op de begroting van VenJ die afkomstig zijn van de administratiekostenvergoeding voor andere doeleinden gebruikt worden dan het dekken van de kosten van de administratie bij het CJIB?

De middelen op de begroting van VenJ die afkomstig zijn van de administratiekostenvergoeding worden gebruikt als bijdrage om het CJIB te financieren conform de regeling de Regeling vaststelling administratiekosten 2012.

Vraag 449.

Hoe vindt de afrekening met het CJIB plaats? Wordt er daadwerkelijk gekeken naar het aantal boetes dat uitgeschreven is waar administratiekosten over betaald worden?

De afrekening met het CJIB vindt plaats conform de financiële afspraken. Het aantal geïnde boetes (uitstroom) van het totaal aan uitgeschreven boetes bepaalt de (P*Q) financiering.

Vraag 450.

Wat zijn de gevolgen van het korten van het budget van het NFI met enkele miljoenen euro’s?

Het budget van het NFI daalt de komende jaren, onder meer als gevolg van de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II. Om het dalende budget op te vangen, neemt het NFI verschillende maatregelen. Zo zal de efficiency van de bedrijfsvoering verbeterd worden, zal de externe inhuur omlaag gaan, worden werkprocessen geautomatiseerd, worden nieuwe technieken gebruikt en vindt een ontdubbeling van taken plaats tussen politie en NFI.

Vraag 451.

Hoeveel specialisten zijn er in Nederland beschikbaar om gerechtelijke secties uit te voeren, gelet op de capaciteit bij het NFI, The Maastricht Forensic Institute (TMFI) als bij de pathologen die onafhankelijk opereren?

Er zijn thans vijf forensisch pathologen werkzaam bij het NFI waarvan er één in opleiding is om tekenbevoegd te worden. Bij The Maastricht Forensic Institute zijn geen pathologen in dienst, maar werkt met een service level agreement met 1 van de twee onafhankelijk opererende forensisch pathologen in Nederland.

Vraag 452.

Hoeveel niet natuurlijke overlijdensgevallen vonden er in Nederland in 2013 en 2014 plaats?

Uit de gegevens die ik van het CBS heb ontvangen blijkt dat er in 2012 6258 overlijdensgevallen zijn die onder het begrip niet natuurlijke overlijdensgevallen vallen. Waaronder 4343 ongevallen. Het CBS heeft tevens aangegeven dat de ioplevering van gegevens over 2013 vertraagd is, vanwege een herziening van de verwerking, waaronder het gebruik van een geheel nieuwe software. Deze gegevens worden nog voor het eind van dit jaar verwacht. Gegevens over 2014 zijn normaliter voor 1 juni van het jaar daarop beschikbaar.

Vraag 453.

Hoeveel gerechtelijke secties ten aanzien van niet natuurlijke overlijdensgevallen hebben er in 2013 en 2014 plaatsgevonden door het zowel het NFI, TMFI als onafhankelijk pathologen?

Het NFI heeft in 2013 336 gerechtelijke secties uitgevoerd. In 2014 heeft het NFI tot en met 29 oktober 266 gerechtelijke secties uitgevoerd. Wanneer dit aantal geëxtrapoleerd wordt, verwacht het NFI in 2014 circa 320 gerechtelijke secties uit te voeren. In opdracht van het Openbaar Ministerie en politie worden door TMFI jaarlijks ongeveer 5 gerechtelijke secties uitgevoerd in samenwerking met een onafhankelijk opererende patholoog. In opdracht van Openbaar Ministerie, politie en rechtspraak wordt TMFI ongeveer 25 keer betrokken bij forensisch pathologische vraagstukken (zonder volledige gerechtelijke sectie).

Vraag 454.

Klopt het dat het aantal door het OM aangevraagde secties bij het NFI verder afneemt, te weten 617 in 2005, 340 in 2012 en 337 in 2013? Wat is de stand van zaken ten aanzien van 2014?

Het klopt dat het aantal door het OM aangevraagde gerechtelijke secties bij het NFI tot een aantal jaar geleden een dalende trend vertoonde. De laatste jaren stabiliseren deze aantallen zich enigszins. In 2014 heeft het NFI tot en met eind oktober 266 gerechtelijke secties uitgevoerd. Wanneer dit aantal geëxtrapoleerd wordt, verwacht het NFI in 2014 circa 342 gerechtelijke secties uit te voeren.

Vraag 455.

Welke afspraken bestaan er tussen het OM en het NFI over het al dan niet laten uitvoeren van een gerechtelijke sectie bij verdachte sterfgevallen?

Het OM beslist over het al dan niet aanvragen van een gerechtelijke sectie. Zij laat zich daarbij adviseren door de schouwarts en de politie. In incidentele gevallen wordt ook vooraf overlegd met een forensisch patholoog van het NFI.

Vraag 456.

Waarin verschilt de Nederlandse regelgeving ten aanzien van autopsies met wetgeving in andere Europese landen?

Ik beschik niet over een overzicht van verschillen in regelgeving op het gebied van gerechtelijke secties tussen Nederland en andere landen binnen de Europese Unie.

Wel is mij bekend dat in sommige andere landen bijvoorbeeld ook standaard gerechtelijke secties worden uitgevoerd in geval van zelfmoord en dodelijke verkeersongevallen. Dit is in Nederland niet het geval.

Vraag 457.

Welke werkafspraken bestaan er tussen het TMFI en het NFI over het uitvoeren van gerechtelijke secties?

Er bestaan geen werkafspraken tussen TMFI en NFI over het uitvoeren van gerechtelijke secties. Wel werken zowel het NFI en het TMFI volgens protocollen en zijn zij geaccrediteerd voor het verrichten van forensische secties.

Vraag 458.

Hoe verhouden de bezuinigingen op het NFI zich tot de daling van het aantal uitgevoerde gerechtelijke secties, alsmede de afnemende vraag vanuit justitie tot het uitvoeren van deze secties?

Tot een aantal jaar geleden was er een duidelijke dalende trend zichtbaar in het aantal aanvragen voor gerechtelijke secties bij het NFI. De laatste jaren stabiliseren deze aantallen zich enigszins. Er is geen directe relatie met bezuinigingen.

De onnatuurlijk overlijdens die gemeld worden aan het OM betreffen overlijdens ten gevolge van:

  • a. Euthanasie;

  • b. Ongeval;

  • c. Zelfmoord;

  • d. Misdrijf;

  • e. Onverklaard overlijden (niet zijnde misdrijf);

De eerdere daling van het aantal gerechtelijke secties kan deels verklaard worden door het feit dat in geval van euthanasie, zelfmoord en/of een ongeval, een gerechtelijke sectie niet standaard meer wordt uitgevoerd. Een sectie dient in die gevallen namelijk vaak geen strafrechtelijk belang. Zo wordt er op mensen die verdronken zijn en bij verkeersongevallen niet meer standaard een sectie verricht, maar wordt het bijvoorbeeld ingezet bij de gevallen waarbij er sprake kan zijn van dood door schuld en via een sectie de causaliteit vastgesteld kan worden.

Daarnaast kan door de technologische ontwikkelingen van de afgelopen jaren, de doodsoorzaak ook vaak op andere wijze dan door sectie worden vastgesteld. Zo wordt steeds vaker een MRI- of CT-scan gebruikt (zonder sectie) om de doodsoorzaak vast te stellen.

Vraag 459.

Op welke wijze worden slachtoffers en nabestaande betrokken bij de beslissing van het OM geen gerechtelijke sectie uit te laten voeren?

Het gaat hier om een eigenstandige bevoegdheid van de officier van justitie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, waartegen geen beklag openstaat. In de aanwijzing slachtofferzorg van het openbaar ministerie staat geregeld hoe nabestaanden gedurende de strafrechtelijke procedure worden geïnformeerd.

Vraag 460.

Waarom is het percentage «op tijd geleverde» producten jaarlijks geraamd op 95% en wordt niet gestreefd naar een hoger percentage?

Gegeven variaties in onderzoek die aan het NFI worden gezonden en mogelijke verstoringen is de levertijd niet met 100% zekerheid te voorspellen. De huidige keuze voor 95% is het resultaat van een zorgvuldige afweging tussen de betrouwbaarheid van de resultaten en de snelheid van de levering. Overigens wordt in alle gevallen waarin de levertijd onverhoopt niet gehaald wordt vooraf met de aanvrager contact opgenomen.

Vraag 461.

Loopt de digitalisering van de rechtspraak op schema? Zo nee, waarom niet?

Ja, de digitalisering van de rechtspraak loopt op schema. De eerste pre-release waarin via een automatische systeemkoppeling de CIV-melding (de melding van de rechtspraak aan de IND dat beroep is ingesteld in een asiel- of bewaringszaak) wordt uitgewisseld met de IND, is zoals gepland begin oktober 2014 van start gegaan. Ik heb van de Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak, noch van de Hoge Raad signalen ontvangen dat de verdere digitalisering van de civiel- en bestuursrechtelijke rechtsgang niet zoals gepland van start kan gaan.

Vraag 462.

Kan cijfermatig worden onderbouwd op welke manier wordt verwacht dat de digitalisering in 2016 direct tot een besparing zal leiden?

De Raad voor de rechtspraak heeft door een extern bureau onderzoek laten doen naar de te verwachten besparingen. Aangezien de digitalisering van de rechtsgang in de jaren 2015–2018 fasegewijs wordt ingevoerd, met de daarbij behorende investeringen, zullen de eerste relevante kostenbesparingen ook pas na 2016 gerealiseerd worden.

Vraag 463.

Waarom zijn de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant op15 februari 2013, parketnummer 01/820892–12 en die van de rechtbank Roermond, zaaknummers AWB 14/17216 + AWB 14/17215 niet gepubliceerd via rechtspraak.nl?

De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met de koppeling naar parketnummer 01/820892–12 is wel gepubliceerd: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ1157&keyword=820892-12. De uitspraak is onmiddellijk na openbaarmaking gepubliceerd op rechtspraak.nl via een pdf-versie in de actualiteit. Dat had te maken met de overgang naar een nieuw publicatiesysteem. Op 19/2/2013 kon de uitspraak via dat nieuwe systeem pas worden voorzien van een Europees zoeknummer (ECLI). De uitspraken met zaaknummers AWB 14/17216 + AWB 14/17215 betreffen vreemdelingenzaken. Deze uitspraken worden alleen gepubliceerd als de uitspraak zich daarvoor leent. Deze afweging maakt de betreffende rechter.

Vraag 464.

Klopt het dat niet alle uitspraken worden gepubliceerd via rechtspraak.nl? Wat is daarvan de reden?

Het klopt dat niet alle uitspraken worden gepubliceerd. Jaarlijks velt de rechtspraak zo’n 1,8 miljoen beschikkingen en uitspraken. Ongeveer 30.000 daarvan worden gepubliceerd op Rechtspraak.nl. Deze site is in december 1999 van start gegaan en beschikte vanaf de start over een databank met uitspraken. Teneinde zowel het selectieproces beter te faciliteren als om naar de samenleving meer helderheid te scheppen over het publicatiebeleid, is in 2012 besloten de selectiecriteria ter herzien en te komen tot een Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl.

http://www.rechtspraak.nl/Uitspraken-en-Registers/Uitspraken/Selectiecriteria/Pages/default.aspx

Vraag 465.

Welke kosten zijn voor de Raad voor de rechtspraak gemoeid met het oprichten van een commercial court en levert het Ministerie van Veiligheid en Justitie hier een specifieke bijdrage aan?

De Raad voor de rechtspraak voert een verkenning uit naar de haalbaarheid en wenselijkheid van de oprichting van een commercial court. De kosten die gemoeid zijn met het oprichten van een commercial court maken daarvan onderdeel uit. Ik wacht de uitkomsten daarvan af.

Vraag 466.

Waarom is er in 2015 opnieuw voor gekozen om de rechterlijke macht onder in plaats van op de beraamde prognose te financieren en te starten met een te kort van 20 miljoen euro?

De instroomontwikkelingen blijken mede als gevolg van de economische crisis uiterst moeilijk voorspelbaar. Deze onzekerheid, alsmede de financiële mogelijkheden van het kabinet, heeft ertoe geleid dat de ingediende begroting van de Raad voor de rechtspraak die uitgaat van het Prognosemodel Justitiële Ketens, niet volledig is gehonoreerd. Dit geldt met name voor de jaren 2014 en 2015. In deze jaren wordt, indien het geraamde aantal zaken zich voordoet, daarom een beroep gedaan op de reserves bij de Raad om eventuele tekorten op te vangen.

Vraag 467.

Waarom is voor de financiering van de rechtspraak gekozen voor een percentage van 70% van de afgesproken productgroepprijzen en niet 100%?

Alleen bij het achteraf verrekenen van meer- of minderproductie ten opzichte van de productieafspraken is er sprake van een financiering van 70% van de afgesproken productgroepprijs.

Bij het ontwerp van het bekostigingssysteem van de rechtspraak is getracht om de bekostiging zo goed als mogelijk te laten aansluiten bij de werkelijke kosten, te zorgen voor efficiencyprikkels in het systeem, en daarbij te vermijden dat efficiencyprikkels de kwaliteit aantasten. De uitkomst is het huidige bekostigingssysteem dat sinds 2005 naar tevredenheid van zowel de rechtspraak als het ministerie functioneert.

Het afrekenen van de gerealiseerde meer- of minderproductie tegen 100% in plaats van 70% van de prijs sluit niet aan bij de werkelijke kosten van deze meer- en minderproductie waarbij er – zeker op de kortere termijn – sprake is van een vaste kostencomponent.

Vraag 468.

Op welke wijze zijn in de rechtspraak de te korten over 2013 ter waarde van ongeveer 26 miljoen euro en van 2014 ter waarde van 20 miljoen euro opgevangen en ten laste van welk onderdeel in de begroting?

Het tekort in 2013 bedroeg geen € 26 mln. maar € 20,6 mln. en is opgevangen door het eigen vermogen van de Rechtspraak. Of er zich een tekort zal voordoen in 2014 is vooralsnog een prognose. Ook voor dit eventuele tekort zal – indien het zich voordoet – een beroep worden gedaan op de reserves van de rechtspraak.

Vraag 469.

Hoe wordt het tekort in de rechtspraak ter grote van 20 miljoen euro aan het eind van 2015 gedicht?

Het tekort bij rechtspraak ter grootte van € 20 mln. in 2015 komt met name voort uit het verschil tussen de geprognosticeerde productie en de bekostigde productie en voor een deel omdat de Raad extra kosten voorziet voor het programma Kwaliteit en Innovatie.

Mocht blijken dat de gerealiseerde productie in 2015 groter of gelijk is aan de geprognosticeerde productie dan zullen in eerste instantie de reserves van de rechtspraak worden ingezet.

Vraag 470.

Welke maatregelen zijn in 2014 genomen en worden in 2015 genomen op basis van de 26,5 miljoen euro die voor 2014 en 2015 aan de rechtspraak is toegezegd en bedoeld is om de werkvoorraden terug te dringen en de doorlooptijden te verbeteren?

In het prijsakkoord 2014 – 2016 is voor betreffende jaren, dus ook voor 2016, een bedrag van € 26,5 mln. beschikbaar gesteld om de balans tussen werkdruk en kwaliteit te bewaren, voor frictiekosten en voor investeringen in het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI). Dit bedrag is integraal onderdeel van de prijzen. In de navolgende jaarplannen van de Raad zal nadere invulling gegeven van mijn bijdrage aan de Raad die gebaseerd is op dit prijsakkoord.

Zo staat in het jaarplan van de Rechtspraak 2014 onder andere dat de tijdelijke bijdrage voor het herstel van de balans tussen werkdruk en kwaliteit in de gerechtsbudgetten zal worden opgenomen. Van de gerechtsbesturen verwacht de Raad dat zij het maximale doen om hun middelen in te zetten voor het primaire proces van de Rechtspraak en deze goed te verdelen over de rechtsgebieden. Verder wordt er fors geïnvesteerd in het programma Kwaliteit en Innovatie en zijn er maatregelen zoals verschuiving van middelen nodig om de productiedruk op specifieke terreinen te verminderen.

Vraag 471.

Waar in de begroting is de 26,5 miljoen euro weggeschreven die is bedoeld voor het terugdringen van de werkvoorraden in de rechtspraak en verbetering van de doorlooptijden?

Op pagina 122 van de begroting is aangegeven dat in het prijsakkoord 2014 – 2016 een tijdelijke tegemoetkoming van € 26,5 mln. per jaar beschikbaar is gesteld om de balans tussen werkdruk en kwaliteit te bewaren, voor frictiekosten en voor investeringen in het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI). Dit bedrag is integraal onderdeel van de prijzen in deze prijsperiode zoals zijn vermeld in de eerste tabel op dezelfde pagina.

Vraag 472.

Wat is de hoogte van de eigen middelen (egalisatierekening en eigen vermogen) van de Raad voor de rechtspraak in 2014 en 2015?

Het eigen vermogen en de egalisatierekening bedragen op 31 december 2013 € 29 mln. respectievelijk € 52 mln.

Volgens de Raad voor de rechtspraak zullen deze reserves op 31 december 2014 dalen naar een niveau van € 9 mln. respectievelijk € 42 mln. en op 31 december 2015 naar –/– € 11 mln. respectievelijk € 10 mln. (zie de tweede tabel op pagina 122 en de tweede tabel op pagina 124).

Vraag 473.

Is het in eerdere begrotingsstaten van het Ministerie van (Veiligheid &) Justitie voorgekomen dat de gefinancierde productie lager is dan de geraamde capaciteitsbehoeften volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens?

Ja, een dergelijke situatie komt vaker voor. Ook in voorgaande begrotingen is de gefinancierde productie niet gelijk geweest aan de geraamde capaciteitsbehoeften volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens.

Vraag 474.

Wat is de reactie van de Raad voor de rechtspraak op het voornemen minder geldelijke middelen ter beschikking te stellen dan geraamd volgens de capaciteitsbehoeften van het Prognosemodel Justitiële Ketens?

De Raad voor de rechtspraak hecht er – vanzelfsprekend – aan dat de Rechtspraak conform het door de Raad ingediende begrotingsvoorstel wordt gefinancierd.

Vanwege de noodzaak om binnen de budgettaire kaders van de begroting van Veiligheid en Justitie te blijven, kon het begrotingsvoorstel 2015 van de Raad echter niet volledig worden gehonoreerd en wordt daarmee – evenals voorgaande jaren – een beroep gedaan op de reserves bij de Rechtspraak om oplopende voorraden te voorkomen. Mocht blijken dat dit leidt tot onevenwichtigheden in de financiering dan bestaat in het bekostigingssysteem de mogelijkheid om dit achteraf via de hardheidsclausule te herstellen.

Vraag 475.

Kan een berekening worden gegeven van de wijze waarop met de eigen middelen van de Raad voor de rechtspraak voldaan kan worden aan de geraamde capaciteitsbehoeften volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens?

Het verschil tussen de geraamde capaciteitsbehoeften volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens en gefinancierde productie bedraagt in de jaren 2014 en 2015 tezamen circa € 61 mln. Volgens de regels van het bekostigingssysteem worden meer- en minderproductie voor 70% van de prijs gefinancierd vanuit de egalisatierekening. Het verschil van 30% komt ten laste van het eigen vermogen.

De egalisatierekening daalt in de bovenstaande situatie van de huidige € 52 mln. met € 43 mln. (70% van € 61 mln.) naar een niveau van ruim € 9 mln.

Het eigen vermogen dient het restant van € 18 mln. (30% van € 61 mln.) op te vangen. Het eigen vermogen daalt in de bovenstaande situatie van de huidige € 29 mln. naar een niveau van € 11 mln.

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat in de bovenstaande berekening ervanuit is gegaan dat de gerealiseerde productie gelijk is aan de geprognosticeerde productie en er zich geen andere mee- of tegenvallers voordoen.

Vraag 476.

Wat zijn de gevolgen van het inzetten van de eigen middelen door de Rechtspraak voor de financiële stabiliteit van de Rechtspraak?

Door de inzet van de eigen middelen van de Rechtspraak dalen het eigen vermogen en de egalisatierekening.

Bij eventuele nieuwe tegenvallers kan geen beroep meer worden gedaan op deze reserves. Het is daarom van belang de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen, zodat indien nodig alsnog aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden.

Vraag 477.

Welke gevolgen heeft het inzetten van de eigen middelen door de Raad voor de rechtspraak voor de toename van de werkdruk onder rechters?

Het inzetten van de eigen middelen door de Raad voor de rechtspraak heeft geen gevolgen voor de werkdruk van de rechters.

Met de inzet van de eigen middelen wordt voorkomen dat – indien de geprognosticeerde instroom zich voordoet – de voorraden en doorlooptijden oplopen.

Vraag 478.

Wat is het verschil tussen de gefinancierde productie en de geraamde capaciteitsbehoeften volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens?

Het verschil tussen de geraamde capaciteitsbehoeften volgens het Prognosemodel Justitiële Ketens en gefinancierde productie bedraagt in het jaar 2014 € 15 mln. en 2015 circa € 46 mln.

Vraag 479.

Hoe verhoudt zich de stellingname van de regering dat in 2014 en 2015 de financiering op het huidige niveau blijft en niet bezuinigd wordt op het budget voor de Raad voor de Rechtspraak (Kamerstuk 29 279, nr. 181) zich tot de lagere gefinancierde productie

De stellingname van de regering dat in 2014 en 2015 de financiering op het huidige niveau blijft en er niet bezuinigd wordt (Kamerstuk 29 279, nr. 181), is gebaseerd op het Prijsakkoord 2014–2016. In deze jaren blijven de prijzen in totaal op hetzelfde niveau als de prijzen in de prijsperiode 2011–2013. Vanaf 2016 daalt de prijs als gevolg van de algemene efficiencytaakstelling van dit kabinet. De rechtspraak kan deze efficiencytaakstelling invullen, doordat de bedrijfsvoering van de gerechten efficiënter wordt ingericht en er meer digitaal gewerkt zal gaan worden.

De financiering van het volume staat los van het bovenstaande. De gerealiseerde productie wordt uiteindelijk altijd gefinancierd. Meer- en minderproductie worden immers achteraf conform de regels van het bekostigingssysteem tegen 70% van de prijs verrekend met de egalisatierekening.

Vraag 480.

Kan de verminderde gefinancierde productie voor 2015 gekwalificeerd worden als een taakstelling, gelet op de zinsnede dat dit mede voortkomt uit de financiële mogelijkheden van het kabinet?

Het vooraf niet volledig financieren van de geprognosticeerde productie kan – evenals de voorgaande jaren – niet worden gekwalificeerd als een taakstelling. De gerealiseerde productie wordt immers uiteindelijk altijd gefinancierd. Indien de productie niet vooraf wordt gefinancierd via de bijdrage, dan wordt deze achteraf betaald. Meer- en minderproductie worden immers conform de regels van het bekostigingssysteem tegen 70% van de prijs verrekend met de egalisatierekening. Mocht blijken dat dit leidt tot onevenwichtigheden in de financiering dan bestaat in het bekostigingssysteem de mogelijkheid om dit in lijn met artikel 21 van het Besluit Financiering Rechtspraak te herstellen.

Vraag 481.

Welke gevolgen heeft het jaarlijks interen op het Eigen Vermogen van de rechtspraak met 20 miljoen euro en het negatieve resultaat dat de rechtspraak heeft, waardoor ze in de min staat? Moet daar bijvoorbeeld rente over worden betaald? Zo ja, hoeveel en hoe wordt dit opgevangen?

Bij een negatief eigen vermogen dient het ministerie het tekort aan te vullen. Het is echter zeer onzeker of deze situatie zich zal gaan voordoen. De instroomontwikkelingen blijken mede als gevolg van de economische crisis uiterst moeilijk voorspelbaar. Bovendien bedragen de reserves bij rechtspraak bij elkaar circa € 80 mln. (een eigen vermogen van circa € 29 mln. en een egalisatierekening van circa € 52 mln.). Het is daarom van belang de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen, zodat indien nodig alsnog aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden.

Vraag 482.

Kan een reactie worden gegeven op het bericht dat de rechtspraak geen verdere bezuiniging aan kan (BNR, 14 oktober 2014, http://www.bnr.nl/radio/bnr-juridische-zaken/616453-1410/rechtspraak-kan-geen-verdere-bezuiniging-aan)? Welke maatregelen zullen genomen worden?

Met de in het voorjaar met de Raad voor de rechtspraak gemaakte afspraken over de prijzen voor de periode 2014 – 2016 wordt de kwaliteit van de rechtspraak gewaarborgd. In 2015 blijft de financiering van de rechtspraak op het huidige niveau en is er dus geen sprake van bezuinigingen. Vanaf 2016 geldt de algemene efficiencytaakstelling zoals is opgenomen in het Regeerakkoord. De eerste tranche van deze taakstelling is verwerkt in het Prijsakkoord met de Raad voor de rechtspraak. Anders dan deze reeds verwerkte taakstelling zijn er geen andere taakstellingen ingeboekt op de rechtspraak in deze prijsperiode.

Vraag 483.

Kan nader gespecifieerd worden wat de financiële bijdrage is die vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie geleverd is ten behoeve van investeringen in het KEI-project in 2013 en 2014 alsmede wat de hoogte van dit bedrag is voor de jaren 2015 en 2016?

In het Prijsakkoord 2014 – 2016 is tot en met het jaar 2016 een bedrag van € 26,5 mln. per jaar beschikbaar gesteld om de balans tussen werkdruk en kwaliteit te bewaren, voor frictiekosten én voor investeringen in het programma Kwaliteit en Innovatie. Dit bedrag zet de Raad voor de rechtspraak onder andere in om de kwaliteit van uitspraken te vergroten en om te investeren in de digitalisering van de civiel- en bestuursrechtelijke rechtsgang. De Raad heeft aangegeven ook vanuit de eigen middelen te investeren in KEI.

Vraag 484.

Kan het bedrag van 26,5 miljoen euro per jaar nader gespecifieerd worden ten aanzien van de verdeling ten behoeve van de balans tussen werkdruk en kwaliteit, frictiekosten en het KEI-project?

Het bedrag van 26,5 miljoen maakt deel uit van de integrale kostprijs die is afgesproken met de Raad voor de rechtspraak. Gegeven het karakter van een afgesproken integrale kostprijs is er in de gemaakte prijsafspraken geen specifieke onderverdeling gemaakt van de 26,5 miljoen.

Vraag 485.

Waar bestaan de frictiekosten uit voor de Raad voor de rechtspraak in de jaren 2014, 2015 en 2016?

De Rechtspraak heeft te maken met grote veranderingsprocessen zoals bijvoorbeeld de herziening van de gerechtelijke kaart en het programma Kwaliteit en Innovatie. Dit soort verandertrajecten brengen altijd (tijdelijke) frictieproblematiek met zich mee. Onder andere voor frictiekosten is in het Prijsakkoord 2014–2016 een tijdelijke tegemoetkoming beschikbaar gesteld ter grootte van € 26,5 mln. per jaar.

Vraag 486.

Welke maatregelen worden genomen om de balans tussen werkdruk en kwaliteit te bewaren?

Naar aanleiding van het Leeuwarder Manifest waarin zorgen werden geuit over het evenwicht tussen werkdruk en kwaliteit, is de Raad in gesprek gegaan – en gebleven – met de rechters en de gerechtsbesturen. Vervolgens heeft de Raad enkele concrete maatregelen getroffen. Zo is het evenwicht tussen productie en kwaliteit onderwerp van gesprek in de bestuurlijke overleggen van de Raad met de gerechten, voerde de Raad een korting in op de centrale budgetten om ruimte te maken voor het rechtspreken en worden er professionele standaarden ontwikkeld waarmee rechters zelf het evenwicht tussen kwaliteit en productiedruk kunnen bewaken. Daarnaast is de relatie tussen werkdruk en kwaliteit uitgebreid aan de orde gesteld in het medewerkerstevredenheidsonderzoek en de Visitatie gerechten 2014. Tot slot heeft de Raad gesteld dat, als blijkt dat een gerecht, na alle mogelijke maatregelen te hebben genomen, alleen in staat is de kwaliteit te handhaven door in de rode cijfers te gaan, dit door de Raad wordt geaccepteerd. In de jaarplannen van de gerechten is hiermee rekening gehouden.

De Raad is dus steeds in nauw overleg met de rechters om de werkdrukproblematiek te monitoren en waar nodig in overleg met het gerechtsbestuur bij te sturen. De Raad heeft de hoop dat het programma KEI en alle innovaties binnen dat programma de komende jaren tot enige verbeteringen van de situatie gaan leiden.

Vraag 487.

Hoe kan het dat het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak verder daalt, terwijl deze organisatie in 2015 meer eigen middelen moet inzetten om te hoog oplopende voorraden voor de korte termijn tegen te gaan?

De instroomontwikkelingen blijken mede als gevolg van de economische crisis uiterst moeilijk voorspelbaar. Deze onzekerheid, alsmede de financiële mogelijkheden van het kabinet, heeft ertoe geleid dat in de ingediende begroting van de Raad voor de rechtspraak niet volledig is gehonoreerd. Dit geldt met name voor de jaren 2014 en 2015. In deze jaren wordt daarom een beroep gedaan op de reserves bij de Raad. Mede om die reden daalt volgens de Raad voor de rechtspraak de egalisatierekening en het eigen vermogen, aangezien de Raad er in de berekening van het eigen vermogen en de egalisatierekening vanuit gaat dat de gerealiseerde productie gelijk zal zijn aan de geprognosticeerde productie.

Vraag 488.

Wanneer dient het KEI-project volledig afgerond te zijn?

De planning van het programma KEI van de Rechtspraak is erop gericht dat de digitale rechtsgang in alle civiel- en bestuursrechtelijke procedures in 2018 beschikbaar is. Voorop staat dat het digitale systeem goed en betrouwbaar werkt. Pas dan gaat het digitaal procederen van start. Iedere fase start pas als de vorige fase succesvol is doorlopen. 2018 is daarmee een streefdatum.

Vraag 489.

Beschikt de Raad voor de rechtspraak over voldoende geldelijke middelen om in 2015 het KEI-project verder uit te rollen binnen de organisatie?

In het Prijsakkoord 2014 – 2016 is tot en met het jaar 2016 een bedrag van € 26,5 mln. per jaar beschikbaar gesteld om de balans tussen werkdruk en kwaliteit te bewaren, voor frictiekosten én voor investeringen in het programma Kwaliteit en Innovatie. Dit bedrag zet de Raad voor de rechtspraak onder andere in om de kwaliteit van uitspraken te vergroten en om te investeren in de digitalisering van de civiel- en bestuursrechtelijke rechtsgang. De Raad heeft aangegeven ook vanuit de eigen middelen te investeren in KEI. Op dit moment wordt de kosten/baten-analyse voor KEI herijkt. Alsdan wordt duidelijk wat de omvang van de kosten en de baten zijn en in welke jaren die vallen. (zie ook het antwoord op vraag 483).

Vraag 490.

Heeft het KEI-project tot nu toe vertraging opgelopen en wordt er ten aanzien van de implementatie vertraging verwacht?

Het meest omvattende deel van de benodigde wetgeving is ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken 34 059). Een wetsvoorstel dat digitaal procederen in hoger beroep en cassatie regelt, ligt voor advies bij de Raad van State. Over een invoeringswet en nadere regelgeving ten aanzien van het digitale verkeer met de rechter wordt dit najaar geconsulteerd. Ik streef ernaar dat de regelgeving medio 2015 gereed is. De digitalisering van de civiel- en bestuursrechtelijke rechtsgang bij de rechtspraak ligt op schema. De eerste pre-release waarin via een automatische systeemkoppeling de CIV-melding (de melding van de rechtspraak aan de IND dat beroep is ingesteld in een asiel- of bewaringszaak) wordt uitgewisseld met de IND, is zoals gepland begin oktober 2014 van start gegaan. Ik heb van de Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak, noch van de Hoge Raad signalen ontvangen dat de digitalisering van de civiel- en bestuursrechtelijke rechtsgang niet zoals gepland van start kan gaan. Een vereiste hiervoor is evenwel dat het digitale systeem goed en betrouwbaar werkt.

Vraag 491.

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de vijf aangekondigde maatregelen om de balans tussen werkdruk en kwaliteit te bewaren (Kamerstuk 29 279, nr. 181)?

1. De Raad bewaakt het evenwicht tussen productie en kwaliteit vanuit het belang van goede, tijdige rechtspraak voor de rechtzoekenden. Dit doet hij onder andere via de genoemde bestuurlijke overleggen die hij heeft met de gerechtsbestuurders. De bestuurlijke overleggen die in november en december gehouden zijn en worden vormen daarbij een belangrijk ijkpunt.

Kwaliteit van rechtspraak staat voorop bij de afspraken die de Raad met de gerechtsbesturen maakt over de productie. Dat gold al voor de afspraken die eind 2013 zijn gemaakt over 2014 en dat geldt voor de afspraken die binnenkort gaan worden gemaakt over het jaar 2015. Daar waar de kwaliteit, ondanks alle inspanningen van een gerechtsbestuur, door het ontbreken van volledige financiering toch in het gedrang komt, accepteert de Raad een negatieve begroting.

2. De Raad dringt er bij rechters en raadsheren op aan steeds te handelen vanuit het belang van goede, tijdige rechtspraak voor de rechtzoekenden en zich niet in hun dagelijkse afwegingen te laten beïnvloeden door de wijze waarop het systeem van bekostiging wordt toegepast.

Deze boodschap draagt de Raad uit op alle gelegenheden die zich daarvoor voordoen: van de formele bestuurlijke overleggen tussen Raad en gerechtsbesturen, tot de informele sessies zoals de periodieke introductiebijeenkomsten van nieuwe rechters en raadsheren in opleiding.

3. De Raad heeft zoveel mogelijk ruimte in het totale budget voor het rechtspreken vrijgemaakt en verwacht dat ook de gerechtsbesturen geld uit de overhead vrijmaken voor het primaire proces.

In het bestuurlijke overleg tussen de Raad en het gerechtsbestuur over het jaarplan 2015 wordt besproken welke inspanningen het gerechtsbestuur verricht om een goede balans tussen werkdruk en kwaliteit te bereiken. Daarin gaat het onder meer over de keuzen die het gerechtsbestuur maakt bij het verdelen van het beschikbare gerechtsbudget over de teams en de afdelingen, gegeven de specifieke situatie op de werkvloer bij dat gerecht.

4. De Raad bevordert de totstandkoming van professionele standaarden, o.a. met een onderzoek naar professionele standaarden in andere maatschappelijke sectoren en de wijze van totstandkoming daarvan. Deze standaarden moeten de rechter houvast bieden bij het maken van de afwegingen tussen kwaliteit, kwantiteit en werkdruk. Het opstellen van de professionele standaarden is een verantwoordelijkheid van de rechters en raadsheren.

In juni 2014 heeft de Raad voor de rechtspraak het onderzoeksrapport «Professionele standaarden: een vergelijkend perspectief» gepubliceerd via www.rechtspraak.nl. Wetenschappers van de Universiteit Utrecht hebben een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de professionele standaarden van drie beroepsgroepen: medisch specialisten, accountants en politieagenten. Het blijkt dat deze beroepsgroepen systematisch de kwaliteit van hun vak bewaken. Zij hebben uniforme afspraken voor werkwijzen, voorschriften voor samenwerking, en aandacht voor de naleving ervan. Binnen de Rechtspraak wordt via de landelijke overleggen vakinhoud (LOV’s) gewerkt aan de totstandkoming van professionele standaarden binnen de diverse rechtsgebieden. Tevens is in de Agenda van de Rechtspraak 2015–2018 afgesproken dat rechters gezamenlijk professionele standaarden gaan vaststellen en actueel gaan houden.

5. In het aanstaande medewerkerstevredenheidsonderzoek zal nadrukkelijk onderzoek worden gedaan naar de ervaren werkdruk onder rechters, raadsheren en overige medewerkers.

In 2014 is binnen elk gerecht een medewerkerswaarderingsonderzoek (MWO) uitgevoerd. Werkdruk was binnen dit onderzoek een nadrukkelijk thema. De uitkomsten van de verschillende MWO’s zijn binnen de gerechten besproken en zullen gezien hun personeelsvertrouwelijk karakter door de Rechtspraak niet openbaar worden gemaakt. Ik beschik ook niet over de MWO rapportages. Wel heeft de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak mij geïnformeerd over de uitkomsten van de algemene landelijke rapportage hiervan.

Vraag 492.

Klopt het dat de Raad voor de rechtspraak vanaf 2016 structureel ruim 11 miljoen euro in het rood komt te staan? Wat is daarvan de oorzaak? Wat wordt gedaan om te voorkomen dat het eigen vermogen van de raad voor de rechtspraak vanaf 2016 jaarlijks ruim 11 miljoen in het rood staat?

Als de gerealiseerde productie in 2014 en 2015 gelijk is aan de geprognosticeerde productie en indien het de Rechtspraak niet lukt om binnen afgesproken prijzen van het Prijsakkoord 2014–2016 te blijven, dan zakt het eigen vermogen onder de 0.

Het is daarom van belang de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen, zodat indien nodig alsnog aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen.

Vraag 493.

Welke gevolgen heeft het inzetten van de eigen middelen door de Raad voor de rechtspraak voor de doorlooptijden in 2015?

De inzet van het eigen vermogen door de Raad voor de rechtspraak heeft op zichzelf geen invloed op de doorlooptijden. Het eigen vermogen is bedoeld bedrijfsrisico’s en andere prijsverschillen op te vangen. De Rechtspraak geeft hoge prioriteit aan het verkorten van de doorlooptijden. Daar komt met de inzet van het eigen vermogen geen verandering in.

Vraag 494.

Wat is de verklaring voor het niet behalen van de gestelde normen, met name op de terreinen van bestuur, handels- en rijksbelastingzaken?

De huidige normen zijn in 2012 ingevoerd, met het doel die in 2014 te behalen.

Om aan de normen te kunnen voldoen was een substantiële versnelling nodig in de afhandeling van een groot aantal zaaksgroepen. In 2012 vond een versnelling plaats, vooral in het bestuursrecht, maar die was beperkt. Door de reorganisaties lukte het onvoldoende om in 2012 en 2013 de benodigde versnelling tot stand te brengen (zie jaarverslag Rechtspraak 2013, pg. 49).

Vraag 495.

Hoe wordt de behoefte aan celcapaciteit voorspeld?

Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie stelt jaarlijks de prognoses op voor de meerjarige behoefte aan sanctiecapaciteit in de gehele strafrechtsketen. Dit gebeurt aan de hand van het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ), een uitgebreid ramingsmodel waarin een groot aantal historische gegevens wordt verwerkt ten aanzien van criminaliteit, sanctietoepassing en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Aan deze zogeheten beleidsneutrale ramingen worden, in samenwerking met alle betrokken beleidsdirecties en taakorganisaties, de effecten van nieuw beleid en nieuwe wetgeving toegevoegd. Deze beleidsrijke ramingen vormen de basis voor de begrotingsvoorbereiding. De PMJ-ramingen ten behoeve van de begroting 2015 zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de begroting, blz. 125 e.v.

Vraag 496.

Op welke wijze is de strafrechtketen doelmatiger ingevuld? Wat merken medewerkers en burgers die aangifte doen hiervan?

Zoals aangegeven in de brief van 5 juli 2013 over de voortgang van het Programma Versterking Prestaties in de Strafrechtketen, wordt de doelmatigheid ingevuld met een aantal ketenbrede verbetermaatregelen. Zo wordt de centrale verwerking van gegevens van flitsapparatuur belegt bij het CJIB. Dit gebeurt nu nog decentraal. Als gevolg van centralisering worden meer flitsgegevens vanuit de verkeershandhavingsmiddelen verwerkt en ontstaat er minder uitval tijdens de handmatige beoordeling van de flitsgegevens.

Vanuit deze centrale opslag wordt het, naar verwachting in de loop van 2015, mogelijk de flitsfoto’s via het Burgerportaal 2.0 te ontsluiten naar belanghebbende burgers en ketenpartners. Burgers kunnen met hun Digid toegang krijgen tot hun zaak. Deze dienstverlening wordt verder met de mogelijkheid tot betaling via Ideal, het opvragen van informatie in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en het eventueel instellen van digitaal beroep via het reeds bestaande digitale beroepenloket.

Een tweede initiatief dat bijdraagt aan meer doelmatigheid, is het direct betalen van boetes, schadevergoedingen en strafbeschikkingen via pin-, cash- en creditcardbetalingen bij de politie. Zo is het vanaf medio 2015 het mogelijk direct op rekening te betalen van het CJIB door middel van het gebruik van zogenaamde «flappenhappers». De verwachting is dat door de inzet van deze flappenhappers meer geldboetes succesvol zullen worden geëxecuteerd. Dit leidt tot vermindering van administratieve lasten en efficiencyvoordelen.

Ook door samenwerking tussen DJI en politie op het terrein van het vervoer van gedetineerden wordt een grotere doelmatigheid bereikt.

Tevens wordt in het kader van het project Mobiel Effectiever op Straat de agent op straat uitgerust met een smartphone met diverse applicaties en bijbehorende randapparatuur. Op 17 november 2014 is gefaseerd gestart met een eerste uitrol in een proefsituatie van 1000 smartphones. Bij een voorspoedig verloop zal binnen enkele maanden de zogenaamde Digibon-functionaliteit aan MEOS worden toegevoegd, waarmee veelvoorkomende overtredingen kunnen worden afgehandeld, zoals verkeersovertredingen en feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Met de smartphone wordt het strafbare feit dan zonder papieren bon afgehandeld.

Tenslotte wordt er in de gehele keten op de koppelvlakken door de ketenorganisaties, zoals Politie, OM en ZM gewerkt aan stroomlijning van de werkprocessen en kwaliteitsverbetering.

Vraag 497.

Hoe worden de verwachte extra kosten voor de rechtspraak binnen de begroting opgevangen als gevolg van de annulering van de afschaffing van de route via de kantonrechter bij ontslag?

Voor de verwachte extra kosten voor de rechtspraak als gevolg van de wetsvoorstellen rond ontslag en werkloosheidswet is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij Voorjaarsnota 2014 compensatie geboden.

Vraag 498.

Hoe worden de aanloopverliezen van de eigen bijdragenregelingen binnen de begroting van dekking voorzien?

De aanloopverliezen van de eigen bijdragenregelingen zijn binnen het totaal van tegen- en meevallers op de begroting opgevangen.

Vraag 499.

Wat wordt bedoeld met het opvangen van dreigende tekorten in de boeteontvangsten over 2014 door middel van een kasschuif over het generale beleid? Hoe staat dit in verhouding tot het op pagina 28 genoemde beboeten van buitenlandse kentekenhouders?

Zie antwoord op vraag 175

Vraag 500.

Wat is de reden voor de tegenvaller van 70 miljoen euro in de ontvangsten binnen artikel 33 op het gebied van Boetes en Transacties?

Zie antwoord op vraag 175

Vraag 501.

Zullen de ontvangsten binnen artikel 33 op het gebied van Boetes en Transacties de komende jaren ook lager uitvallen?

Momenteel vindt er een grootschalige vervanging plaats van trajectcontrolesystemen, flitspalen en mobiele radarapparatuur. Deze vervanging loopt in ieder geval tot 2015 door. De nieuwe systemen zijn geavanceerder en kunnen daardoor meer passanten controleren. In de komende maanden wordt daarnaast bezien waar mogelijkheden zijn om de verkeershandhaving verder te optimaliseren. Uit ervaring is bekend dat realisatie van aanpassingen in de verkeershandhaving een aantal jaren duren, derhalve worden de extra-ontvangsten pas in 2018 en 2019 verwacht.

Vraag 502.

Waarom worden de ontvangsten op boetes en transacties pas in 2018 en 2019 verhoogd en niet al in 2015 en 2016?

Zie het antwoord op vraag 501

Vraag 503.

Welke concrete maatregelen worden genomen om de ontvangsten op het gebied van Boetes en Transacties in 2018 en 2019 te verhogen en hebben deze maatregelen ook gevolgen voor de daaropvolgende jaren?

Zie het antwoord op vraag 501

Vraag 504.

Op grond waarvan wordt komende jaren een stijging van de ontvangsten van boeten en transacties voorzien?

Zie het antwoord op vraag 501

Vraag 505.

Wat is de reden van de verwachte tegenvaller aan inkomsten van boetes en transacties in 2014?

Zie antwoord op vraag 175

Vraag 506.

Waarom is de uitgebleven realisatie van de extra ontvangsten op boetes en transacties van 74 miljoen euro (zoals verwacht werd in de suppletoire begroting 2014) niet in de begroting toegelicht?

In het verdiepingshoofdstuk worden de 1e suppletoire mutaties wel vermeld maar niet afzonderlijk toegelicht.

Vraag 507.

Kan worden toegelicht waarom de mutaties op Internationale tribunalen in 2014 positief, in 2015 op nul en in 2017 op negatief staan?

De werkzaamheden rond Internationale tribunalen laten in 2014 een tekort zien. Om die reden is vanuit overig budget, waarvan DJI verwacht dit niet uit te putten, vanuit 2017 budget naar 2014 verschoven middels een kasschuif.

Vraag 508.

Wordt verwacht dat er na 2015 geen extra middelen meer nodig zijn voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers?

In de Miljoenennota is 375 mln euro vrijgemaakt voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen. Met dit extra bedrag kunnen de kosten van de opvang voor 2014 en een deel van 2015 gedekt worden. Er zijn, als de instroom niet afneemt, ook extra middelen nodig voor 2015 en verder.

Vraag 509.

In hoeverre wordt de 375 miljoen euro extra besteed aan structureel meer opvangcapaciteit?

De 375 mln euro wordt niet specifiek gebruikt om structurele opvangcapaciteit te creëren, maar om eerstejaars opvangkosten van asielzoekers te betalen. Anders gezegd: het bedrag wordt niet zozeer gebruikt om investeringen in huisvesting te financieren, maar wel (deels) om voor een bepaalde periode gebruik te maken van extra huisvesting.

Vraag 510.

Wat houdt de 27 miljoen euro in die staat weggeschreven onder nominaal en onvoorzien voor een doelmatiger strafrechtketen en waarom staat dit bedrag onder nominaal en onvoorzien?

Deze mutatie wordt toegelicht op pagina 27 van de VenJ-begroting: In het Regeerakkoord is besloten tot bezuinigingen in de strafrechtketen. Door een betere aansluiting van de te onderscheiden schakels (politie, OM en ZM) moeten in de strafrechtketen efficiëntiewinsten worden gerealiseerd. Deze taakstelling bedraagt € 60 mln. structureel. Hiervan is vorig jaar reeds een eerste tranche van € 30 mln. structureel ingevuld op de begroting van VenJ. Het restant van deze taakstelling is bij de 1e suppletoire begroting 2014 ingevuld.

Vraag 511.

Wat is het verschil in recidivecijfers ten aanzien van de Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders enerzijds en de voormalige maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafde anderzijds?

Het verschil in recidive tussen de veelplegers die uitstroomden na een SOV maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV-maatregel) en veelplegers die uitstromen na een maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) is niet eenvoudig te duiden, nu de populatie die een SOV-maatregel opgelegd had gekregen niet geheel te vergelijken is met de ISD-populatie. Zo was bij de SOV-maatregel psychiatrische problematiek een contra-indicatie, bij de ISD-maatregel is dit niet het geval. De SOV-maatregel werd opgelegd aan chronisch harddrugsverslaafde mannelijke veelplegers zonder ernstige psychiatrische problematiek. De groep in de ISD is gevarieerder. Ook vrouwen, personen met een psychiatrische problematiek en niet-verslaafden stromen in. Dit zijn belangrijke selectiecriteria waardoor de groepen in de basis al van elkaar verschillen. Bovendien werd de SOV-maatregel opgelegd in een andere periode (tot 2005) dan de ISD-maatregel (vanaf eind 2004). De inzet van rechtshandhaving en de focus op de beide groepen is in de tijd veranderd.

Naar zowel de SOV-maatregel als naar de ISD-maatregel is door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum effectonderzoek gedaan. Er zijn echter enkele belangrijke verschillen tussen het SOV-effectonderzoek en het ISD-effectonderzoek. De uitkomstmaten zijn anders omdat het SOV-onderzoek voor de meting van de recidive gebruik maakte van een combinatie van politiegegevens (op basis van het Herkenningsdienst Systeem van de politie (HKS)) en zelfrapportagegegevens van de verslaafden. Deze laatste werden verkregen van de proefpersonen zelf, die in het SOV-onderzoek «lijfelijk» werden gevolgd vanaf instroom tot een jaar na de uitstroomdatum. In het onderzoek naar de effecten van de ISD-maatregel is gebruik gemaakt van de gegevens uit de Monitor Veelplegers, waarin de politie- en justitierecidive wordt gemeten. De hier genoemde verschillen belemmeren een vergelijking van de uitkomsten van beide onderzoeken.

De strekking van de uitkomsten van beide onderzoeken is wel min of meer gelijk: zowel de SOV-maatregel als de huidige ISD-maatregel is effectief in het terugdringen van de recidive bij veelplegers.

Vraag 512.

Kan de groei in uitgaven aan de agentschappen Frontex en EASO budgettair neutraal plaatsvinden of zullen er extra middelen nodig zijn vanuit de lidstaten?

De budgetten van de agentschappen Frontex en EASO maken onderdeel uit van het totale budget van de Europese Unie. Een eventuele groei in uitgaven van deze en andere gedecentraliseerde agentschappen wordt binnen het bestaande EU budget voor de betreffende uitgavencategorie gefinancierd. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de extra uitgaven die Frontex heeft begroot voor het uitvoeren van operatie Triton. Lidstaten hebben hier geen extra financiële middelen voor geleverd. Dit is tevens in lijn met het Nederlandse standpunt hierover.

Vraag 513.

Kan het ontbreken van het verzoek worden hersteld dat de Staatscommissie familierecht/herijking ouderschap zich zou buigen over de vraag of de twee rechtshandelingen erkenning en gezag aanvragen over het kind door de vader niet in één rechtshandeling vervat kunnen worden, of anders ten minste gelijktijdig en bij hetzelfde loket?

De staatscommissie herijking ouderschap is gevraagd aandacht te besteden aan een aantal terugkerende vraagstukken. Een van deze vraagstukken betreft de grondslagen van het ontstaan van juridisch ouderschap, zoals vormgeven in het huidige Nederlandse afstammingsrecht. De verschillende ontstaansvormen zullen door de staatscommissie nader worden bezien en daarbij zal tevens de praktische toepassing in beschouwing genomen worden. Erkenning is een van deze ontstaansvormen. De vraag of de twee rechtshandelingen, erkenning en gezag aanvragen over het kind door de tweede ouder, niet in één rechtshandeling vervat kunnen worden, of anders ten minste gelijktijdig en bij hetzelfde loket, maakt onderdeel uit van de praktische toepassing van de erkenning. Ik vertrouw er dan ook op dat de Staatscommissie binnen de huidige opdracht reeds voldoende ruimte heeft om de genoemde vraag te beantwoorden.

Vraag 514.

Op welke wijze wordt de adviesrol van de veiligheidsregio/brandweer in de wetsvoorstellen Omgevingsweten Private kwaliteitsborging bouwtoezicht bewaakt?

Het voortouw voor beide wetsvoorstellen ligt niet bij de Minister van Veiligheid en Justitie, maar het departement is wel volop betrokken bij de regelgeving. In ambtelijke overleggen wordt waar nodig gewezen op het belang van de adviesrol van de brandweer bij het ontwerpen en bouwen, om te bereiken dat de belangen van de brandweer, zowel wat betreft preventie als wat betreft feitelijke bestrijding van brand, stelselmatig betrokken zullen worden bij de besluitvorming dienaangaande. Het zijn de besturen van de veiligheidsregio’s die formeel de adviesrol uitoefenen. Het voorstel voor de Omgevingswet, waarbij het voortouw ligt bij de Minister van IenM, bevat grondslagen voor nadere regeling van de adviesfunctie. Momenteel wordt gewerkt aan het Omgevingsbesluit, en daarin zal die rol naar verwachting verankerd worden.

Een gelijksoortige inzet geldt de regelgeving met betrekking tot de kwaliteitsborging voor het bouwen, waarvoor de Minister voor Wonen en Rijksdienst de eerstverantwoordelijke Minister is.

Vraag 515.

Heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu ook het voortouw als het gaat om de private kwaliteitsborging in het bouwtoezicht?

Zie het antwoord op vraag 514.

Vraag 516.

Hoe wordt het onderwijs binnen de veiligheidsregio’s vormgegeven en bekostigd?

In het Besluit en de Regeling personeel veiligheidsregio's zijn de bekwaamheidseisen opgenomen waaraan het personeel van de veiligheidsregio's (brandweer-, GHOR- en multidisciplinair personeel) moet voldoen. Het onderwijs (opleiden, bijscholen, trainen en oefenen) is er op gericht dat het personeel aan deze eisen voldoet. Het aanbod van de opleidingen is divers georganiseerd. In het kader van het project Versterking brandweeronderwijs wordt momenteel een samenhangend stelsel met kwaliteitsborging ingericht voor het brandweeronderwijs. Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) zal bij de kwaliteitsborging een centrale rol spelen. Via het IFV worden opleidingen voor de GHOR aangeboden. Samen met de Politieacademie verzorgt het IFV multidisciplinaire opleidingen. Het bijscholen, trainen en oefenen worden georganiseerd door de veiligheidsregio’s, waarbij soms sprake is van uitbesteding. De officiersopleidingen bij de brandweer worden gefinancierd via de bijdrage voor de uitvoering van de wettelijke taken van het IFV. De overige opleidingen, alsmede het bijscholen, trainen en oefenen worden gefinancierd door de veiligheidsregio's.

Vraag 517.

Wat is de reden om de Fraudehelpdesk minder subsidie te geven dan in 2014?

Het subsidiebedrag dat voor de Fraudehelpdesk vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie beschikbaar is voor 2015, is gelijk aan de subsidie van de voorgaande jaren. Het betreft hier een bedrag van € 750.000.

Het besluit om de Fraudehelpdesk komend jaar te blijven financieren, en voor hetzelfde bedrag als voorgaande jaren, hangt samen met mijn toezegging aan uw Kamer om fraudemeldpunten zo veel mogelijk bij elkaar te brengen en te professionaliseren en een onderzoek te laten uitvoeren naar de synergie van de bestaande meldpunten (Handelingen 83 van de Tweede Kamer). Ter uitvoering van die toezegging laat ik samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken een onderzoek uitvoeren. Bij dit onderzoek zal ook de effectiviteit van de meldpunten worden betrokken. In vervolg op dit onderzoek zal worden bepaald of en zo ja welke maatregelen nodig zijn. Ik verwacht u hierover half 2015 te kunnen informeren.

Vraag 518.

Wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de heroverweging ten aanzien van de taken van het Rode Kruis bij crises en rampen?

Ja. Indien besluitvorming heeft plaatsgevonden die van invloed is op de taken en verantwoordelijkheden van het NRK en de relatie die het NRK met het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag 519.

Waarom worden de uitgaven aan het CCV op meerdere plekken vermeld in de begroting en wat is het totaalbedrag dat aan subsidie verstrekt wordt?

Het CCV ontvangt een totale subsidie van ruim 4,7 miljoen en voert daarvoor activiteiten uit ten behoeve van criminaliteitspreventie die inhoudelijk vallen onder begrotingsartikelen 33 en 34.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

RVK januari-juni 2014, p 21 en p 26.

X Noot
5

In de portefeuilleverdeling tussen Minister en Staatssecretaris ligt deze portefeuille bij de Staatssecretaris.

X Noot
6

Bron: IND, afgerond op tientallen. Het betreft hier EU- en EER-burgers en Zwitserse burgers.

X Noot
7

Bron: DT&V, peildatum 31 januari 2014, afgerond op tientallen. Het betreft hier zaken die bekend zijn in de DT&V-caseload van EU- en EER-burgers en Zwitserse burgers die naar een ander EU-land, EER-land of Zwitserland zijn vertrokken.

X Noot
8

WODC (2014): Het lot van het inreisverbod, Een onderzoek naar de uitvoeringspraktijk en gepercipieerde effecten van de Terugkeerrichtlijn in Nederland. Memorandum 2014–2.

X Noot
9

Kamerstuk 30 573, nr. 121

X Noot
10

De implementatie van INDiGO en daarmee het project is in 2013 afgerond.

Naar boven