33 931 EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167

Nr. 10 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 april 2015

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 27 januari 2015 over de voortgangsrapportage januari herziening IORP-richtlijn (Kamerstuk 33 931, nr. 9).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 maart 2015 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 2 april 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

Inhoudsopgave

 
   

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

1. Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

2. Vragen van de leden van de PvdA-fractie

2

 

3. Vragen van de leden van de CDA-fractie

3

 

4. Vragen van de leden van de D66-fractie

5

 

5. Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie

5

     

II.

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

6

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie heeft kennisgenomen van de herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP). De genoemde leden zijn tevreden met de aankondiging van de Staatssecretaris dat zij aan het begin en na afloop van de trilogen de Kamer zal informeren over de stand van zaken. Deze leden gaan er vanuit dat de Kamer deze informatie tijdig en volledig ontvangt, zodat er, indien nodig, met de Staatssecretaris over gesproken kan worden. De leden van deze fractie willen graag de Staatssecretaris verder meegeven dat zij er vanuit gaan dat zij zich volledig inzet (formeel en informeel) om het Nederlandse standpunt uit te dragen en te verdedigen. En zich tevens in zal zetten om slechtere voorstellen tegen te houden.

Als laatst wil de genoemde leden graag weten of er niet meer dan de twee aangekondigde momenten zijn waarop het Nederlandse standpunt (via de Kamer) naar voren kan worden gebracht.

2. Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris. Genoemde leden zijn van mening dat in het belang van Nederland aantoonbare verbeteringen bewerkstelligd zijn tijdens de onderhandelingen betreffende dit EU-voorstel. Desalniettemin hebben genoemde leden enkele vragen omtrent deze herziening van de IORP-richtlijn.

Deze leden zijn tevreden over de verwijdering van de gedelegeerde bevoegdheden in de herziening. Daarnaast hebben de leden kennisgenomen dat de informatiebepalingen op basis van het huidige voorstel geen gevolgen meer heeft voor het Nederlandse wetsvoorstel Pensioencommunicatie (Kamerstuk 34 008). De leden blijven van mening dat in de IORP-richtlijn voldoende ruimte geboden moet worden voor nationale invulling.

Daarnaast maakt de voortgangsrapportage IORP voor deze leden wederom duidelijk dat het voor de Nederlandse positie goed is als andere EU-landen ook een stevig tweedepijlerpensioen wordt ingericht. Nu zijn het steeds dezelfde landen met een goed functionerend stelsel die aan de rem hangen.

Kan de Staatssecretaris, zo vragen deze leden, daarnaast uitleggen hoe de discretionaire bevoegdheid van de toezichthouder eruit gaat zien en op welke manier Nederland hier invulling aan kan gaan geven. Welke richtlijnen zijn daarbij van toepassing en welke andere mogelijke vormen zouden hieraan kunnen voldoen? Kan de Staatssecretaris ook uitleggen waarom dit (niet) in alle gevallen tot een verhoging van de kosten zal leiden, zo informeren genoemde leden.

Verder bestaat, naar de mening van deze leden, nog enige onduidelijkheid waar het voorstel nu niet aansluit met het Nederlandse stelsel. Kan de Staatssecretaris meer duidelijkheid verschaffen over de nog bestaande verschillen tussen het Nederlandse stelsel en de richtlijn?

Kan de Staatssecretaris nader toelichten over welke kleine technische aanpassingen zij het heeft als zij daarover spreekt op het gebied van de informatievoorziening in relatie tot ons eigen stelsel, zo vragen de leden van deze fractie.

3. Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie willen ter inleiding van de vragen een bredere context scheppen omtrent het voortgangsrapportage van de Staatssecretaris vanwege de naar hun mening on-transparante totstandkoming van het aan de Kamer voorliggende compromis.

De pensioenstelsels in Europa zijn zeer divers en hangen nauw samen met nationale tradities en de nationale belasting-, sociale en arbeidswetgeving. Daarom is een uniforme Europese aanpak van pensioenen niet gewenst. Dergelijke harmonisatie is bovendien niet efficiënt om de doelstelling van deze richtlijn te verwezenlijken. Daarom moet de lidstaten voldoende flexibiliteit worden gegund om de vereisten van deze richtlijn ten uitvoer te leggen, rekening houdend met de grote verscheidenheid aan pensioenstelsels in Europa. Lidstaten dienen daarom overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel volledig verantwoordelijk te blijven voor de organisatie van hun pensioenstelsels en voor de besluitvorming inzake de rol van elk van de drie pensioenpijlers in de afzonderlijke lidstaten. In de context van de tweede pensioenpijler moeten zij ook volledig verantwoordelijk blijven voor de rol en de functies van de verschillende instellingen die bedrijfspensioenen uitkeren.

De leden van de genoemde fractie vragen de Staatssecretaris drie zaken over de gang van zaken rond de IORP-richtlijn. Zij hebben nog steeds een grote voorkeur voor het niet doorgaan van de richtlijn, laat dat helder zijn. Ten eerste wijzen deze leden op Commissaris Hill die nog de mogelijkheid geopperd heeft om de IORP richtlijn niet door te laten gaan in het kader van het schrappen van overbodige regels. Ziet de Staatssecretaris nog mogelijkheden deze handschoen op te pakken, zo vragen deze leden. Ten tweede, kan de Staatssecretaris een chronologisch overzicht geven wanneer de richtlijn besproken is en in welk gremium, zo vragen genoemde leden. Ten derde vragen deze leden waarom de Staatssecretaris de Kamer constant veel, maar dan ook veel te laat inlicht. Deze brief kwam een dag voor het AO en ook vorige keer werd de instemming van de Kamer op het allerlaatste moment gevraagd. Deelt de Nederlandse regering dat dit een volstrekt onzorgvuldige gang van zaken is, zo willen deze leden weten.

Lidstaten worden sinds het aantreden van de nieuwe Europese Commissie geconfronteerd met nieuwe vergaande initiatieven. De oprichting van een Kapitaalmarkt Unie, het Junckerplan dat nationale beleggers aanspreekt om geld te investeren via dit Fonds en de flexibilisering van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) creëren gezamenlijk een klimaat waarbij vanuit verschillende kanten aan de Nederlandse pensioenpot wordt getrokken. Het is van groot belang dat nationale politici waakzaam zijn over onze collectief opgebouwde pensioen. Daarom is absolute transparantie van alle wetgeving die op Europees niveau aangaand pensioenen wordt opgesteld van zeer groot belang. De procedure en de totstandkoming van de compromis richtlijn in 2014 baardt deze leden zorgen en toont andermaal dat absolute waakzaamheid geboden is.

De leden van deze fractie zijn van mening dat middels de nu voorliggende compromis richtlijn er een deel van de Nederlandse nationale zeggenschap over de opgebouwde pensioenen is overgedragen aan de EU. Deze leden vragen de Staatssecretaris of ze deze mening deelt en de totstandkoming van het huidige compromisrichtlijn gevormd is door een niet-transparant proces.

De Staatssecretaris stelt twee momenten van informeren van de Kamer, aan het begin van trilogen en aan het einde van trilogen. Houdt de Staatssecretaris er eveneens rekening mee dat ontwikkelingen rondom de Kapitaalmarkt Unie en het Junckerinvesteringsplan van invloed kunnen zijn op het onderhandelingsproces en de Europese koers aangaande pensioenen. De genoemde leden vragen of de Staatssecretaris dit ontstane bredere «playing field» rondom Europa en pensioenen eveneens vaststelt. En de noodzaak om de Kamer op meer dan twee momenten te informeren over de stand van zaken omtrent Europese pensioen aangelegenheden gezien de bredere verschuivingen met betrekking op pensioenen in Europa.

In de voortgangsrapportage stelt de Staatssecretaris dat, «gedurende het hele proces kunnen technische of beleidsmatige punten opkomen waarover informeel overleg met de lidstaten plaats kan vinden». De genoemde leden verzoeken de Staatssecretaris de Kamer op de hoogte te stellen van dergelijke informele overleggen zodat de Kamer op de hoogte blijft van verschuivingen in het onderhandelingsproces.

Herinnert de Staatssecretaris zich de belofte dat de Kamer elk kwartaal zou geïnformeerd worden, de leden van genoemde fractie vragen de Staatssecretaris of ze voornemens is dat nu een keer echt te gaan doen. Zo niet vragen deze leden wat is zo’n belofte dan eigenlijk nog waard is.

De genoemde leden vragen of de door de Staatssecretaris genoemde informele overleggen in 2014 voorafgaand aan de totstandkoming van het huidige compromis hebben plaatsgevonden. De Staatssecretaris stelt in haar voortgangsrapportage dat, «Indien er tussentijdse ontwikkelingen plaatsvinden wordt de kamer geïnformeerd», de genoemde leden vragen aan wat voor soort tussentijdse ontwikkelingen de Staatssecretaris dan denkt.

De compromisrichtlijn ligt nu voor aan het Europees parlement, volgens deze leden is het niet wenselijk dat er langs Europese politieke lijnen een waslijst aan financieel economische eisen wordt opgesteld waaraan pensioenfondsen moeten voldoen. Dit zou de flexibiliteit van de implementatie beperken en daardoor ten koste gaan van de subsidiariteit. De leden van deze fractie vragen zich af of de Staatssecretaris deze bezorgdheid deelt en verzoekt de Staatssecretaris daarom de Kamer op de hoogte te houden wanneer de flexibiliteit en subsidiariteit door regulering omtrent pensioenen in het gedrang komt.

Over het Hogan arrest hebben de leden van de leden van de genoemde fractie nog een paar opmerkingen. In het arrest Hogan (C-398/11) is bepaald door het EU Hof dat een lidstaat aansprakelijk kan zijn als een pensioenfonds zijn verplichtingen niet nakomt.

Deze leden constateren dat zij kennelijk verschillen van mening over de impact van dit arrest, maar is de Staatssecretaris het met de genoemde leden eens dat dit arrest op zijn minst de gang naar DC regelingen versnelt?1 (waar er geen toezegging is en dus eventuele aansprakelijkheid ontbreekt). Is de Staatssecretaris van mening dat niet al te gemakkelijk over de mogelijke consequenties‎ van het arrest wordt heengestapt. Volgens vele actuarissen is de grens van 49% nu al in beeld. Nederland staat garant voor een gigantisch bedrag van ca. 500 miljard euro.

4. Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief. Deze vormt voor hen op dit moment geen aanleiding voor het stellen van vragen. Zij wachten het vervolg met belangstelling af.

5. Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsreportage januari herziening IORP-richtlijn, d.d. 27 januari 2015.

Het lid van deze fractie constateert, terugblikkend, dat de regering in de voortgangsrapportage van 4 december 2014 reeds aangaf, dat goede voortgang geboekt was op de punten gedelegeerde bevoegdheden, informatiebepalingen, governance en grensoverschrijdende activiteiten.

Geconcludeerd werd, dat onder het Italiaanse voorzitterschap op snelle wijze op voor Nederland belangrijke punten tot een «goed compromis» is gekomen. Omdat de richtlijn pas 6 jaar na inwerkingtreding wordt geëvalueerd, zouden met een akkoord op de huidige voorstellen vanuit Europa «meer ingrijpende voorstellen vanuit Europa op het terrein van aanvullende pensioen» voorlopig niet aan de orde zijn.

Volgens het genoemde lid is de conclusie voorbarig, dat wij nu voor een aantal jaren verlost zullen zijn van verdere Europese inmenging, want zo lezen wij de conclusie van de Staatssecretaris in de rapportage van december jl. Wij zullen er volgens dit lid zéér alert op moeten zijn én blijven, dat die Europese inmenging in ons pensioenstelsel inderdaad niet toeneemt.

In de voortgangsrapportage van januari blijkt dat nog een aanzienlijk en vrij ingewikkeld besluitvormingsproces moet worden doorlopen. Het genoemde lid is ondanks de hoopgevende vooruitzichten nog niet zonder meer gerust op een goede afloop en vindt dat het Nederlandse standpunt, inderdaad formeel én informeel op ieder mogelijk podium krachtig naar voren moet worden gebracht. Kan dat worden toegezegd en kan dit toegelicht worden, zo vraagt het genoemde lid.

Het lid van deze fractie proeft uit de vorige voortgangsrapportage, de antwoorden op schriftelijke Kamervragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 794) en óók weer uit deze rapportage van januari weinig of géén inhoudelijke zorg bij de regering ten aanzien van het richtlijnvoorstel, zoals het nu luidt. Dat geldt ook voor de snelheid van het onderhandelingsproces.

Is die indruk juist? Vormt het voorstel zoals het nu luidt, inderdaad geen enkele bedreiging voor de gewenste nationale autonomie op het terrein van pensioenen? Want dát moet volgens het genoemde lid het uitgangspunt blijven: géén Europese inmenging in onze pensioenen.

Het lid van deze fractie vraagt tot slot en met klem volle inzet van de regering in het besluitvormingsproces, om die nationale autonomie op het terrein van de pensioenen te blijven bewaken. Die inzet is onontbeerlijk om het Nederlandse pensioenstelsel met een vermogen van meer dan 1200 miljard euro te beschermen. Lopende én toekomstige transities van ons pensioenstelsel kunnen bovendien alléén maar succesvol volbracht worden als het pensioenstelsel gevrijwaard blijft van ongewenste Europese inmenging.

II. Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de aanvullende vragen van een aantal fracties van uw Kamer over de voortgangsrapportage januari herziening IORP-richtlijn (Kamerstuk 33 931, nr. 9). Bij de beantwoording van de vragen zal ik allereerst ingaan op de totstandkoming van het Raadscompromis, vervolgens op de inhoud van het Raadscompromis en daarna op de inzet van het kabinet en de betrokkenheid van de Tweede Kamer in de verdere onderhandelingen. Tot slot zal ik de vraag over het Hogan-arrest beantwoorden.

Totstandkoming van het Raadscompromis

De leden van de CDA-fractie vragen naar de wijze waarop het compromis in de Raad tot stand is gekomen en of de Tweede Kamer daarbij tijdig en in voldoende mate geïnformeerd is. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of er in 2014 voorafgaand aan het akkoord in de Raad informele overleggen hebben plaatsgevonden. De leden van de 50PLUS-fractie vragen zich daarbij af of de indruk juist is dat het kabinet weinig tot geen zorgen heeft ten aanzien van het richtlijnvoorstel.

Vanaf het uitkomen van het voorstel van de Europese Commissie om de IORP-richtlijn te herzien op 27 maart 2014 heeft het kabinet zich er continu stevig voor ingezet dat de herziening van de richtlijn geen schadelijke gevolgen zou hebben voor het Nederlandse pensioenstelsel. Op beslissende momenten is de Kamer ook over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd. De inzet bij die onderhandelingen is daarbij steeds gericht geweest op het beperken van de risico’s voor het Nederlandse pensioenstelsel, conform hetgeen hierover met uw Kamer bij verschillende gelegenheden is gedeeld. Zo bleek tijdens het AO van 10 juni 2014 dat er zorgen waren over de gedetailleerde en uniforme bepalingen over de pensioencommunicatie, de ruime en gedetailleerde gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie en de Europese toezichthouder EIOPA, de gedetailleerdheid van de bepalingen over de governance en de mogelijke gevolgen hiervan voor pensioenfondsen, werkgevers en deelnemers (Kamerstuk 22 112/33 931, nr. 1879). Ook heeft uw Kamer de regering in een motie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 876) opgeroepen om zich er voor in te zetten dat de Europese Commissie de pensioenstelsels van individuele lidstaten ongemoeid laat en in een andere motie (Kamerstuk 33 931, nr. 1) opgeroepen om niet in te stemmen met de gedelegeerde regelgeving in dit voorstel. Ik heb vervolgens aangegeven deze zorgen te delen en mij hiervoor te zullen inzetten gedurende het onderhandelingsproces. De in het AO gewisselde inzet vormde daarmee het onderhandelingsmandaat voor het kabinet. Daarbij is afgesproken dat uw Kamer in een afzonderlijke rapportage per kwartaal en zo nodig vaker over de voortgang in de onderhandelingen en over opties die voorliggen ter besluitvorming in de Raad en onderliggende fora. Vanaf mei tot en met december 2014 hebben besprekingen in de Raadswerkgroepen plaatsgevonden. Over de stand van zaken in deze besprekingen heb ik een eerste keer in oktober per brief uw Kamer geïnformeerd en heb ik vervolgens op 4 december uw Kamer een brief geschreven over het naderende compromis in de Raad. Ik ben me er daarbij van bewust dat er beperkt tijd zat tussen de rapportage van het kabinet aan de Tweede Kamer op 4 december en de consensus die hierover op 10 december tussen de lidstaten werd vastgesteld (Kamerstuk 33 931, nr. 8). Eind november waren de onderhandelingen echter onverwacht in een stroomversnelling geraakt waarbij substantiële concessies zijn gedaan ten aanzien van de Nederlandse eisen. Latere besluitvorming was ongewenst omdat de onderhandelingen zich dan in een voor Nederland ongewenste richting hadden kunnen begeven.

Inhoud van het Raadscompromis

Leden van verschillende fracties vragen nadere verduidelijking ten aanzien van de inhoud van het compromis dat afgelopen december in de Raad is bereikt. Zo vragen de leden van de 50PLUS-fractie en de CDA fractie in hoeverre het voorstel ingrijpt op de nationale autonomie op het gebied van pensioenen en of er met het voorliggende compromis bevoegdheden worden overgedragen aan de EU. De leden van de PvdA-fractie vragen verdere toelichting op de wijze waarop het compromis zich verhoudt tot het Nederlandse stelsel en specifiek naar de bewaarder en de informatievoorschriften.

Het compromis wat in de Raad bereikt is bevat minimumstandaarden die zodanig zijn vormgegeven dat zij de ruimte laten voor verschillende pensioenmodellen. Op deze wijze behouden de lidstaten voldoende ruimte om al dan niet voor een tweedepijlerpensioenstelsel te kiezen en dat naar eigen inzicht in te richten. Deze richtlijn draagt dan ook geen bevoegdheden over naar de EU, maar legt minimumstandaarden vast waar lidstaten verdere invulling aan kunnen geven. Lidstaten blijven daarmee zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het pensioenstelsel. Nederland heeft zich daar bij de onderhandelingen ook actief voor ingezet. Zo is er in het Raadscompromis geen sprake meer van gedelegeerde bevoegdheden die de Europese Commissie of de Europese toezichthouder EIOPA in staat stellen nadere regels voor te schrijven. Het Raadscompromis sluit aan bij het Nederlandse stelsel, terwijl het voorstel voor lidstaten met minder ver ontwikkelde tweedepijler pensioenstelsels een bijdrage kan leveren voor een meer toekomstbestendige inrichting van de oudedagsvoorzieningen, hetgeen de financiële stabiliteit in Europa als geheel ten goede komt. Zo zijn er algemene regels met betrekking tot de governance voor pensioenfondsen die in Nederlandse wetgeving in meer detail staan beschreven, bijvoorbeeld als het gaat om de geschiktheid van bestuurders en het risicomanagement van fondsen. Met betrekking tot de communicatievoorschriften wordt gesteld dat lidstaten een document moeten verstrekken aan deelnemers met daarin bepaalde basisinformatie. Mede door de inzet van Nederland in de Raadsonderhandelingen hebben lidstaten ruimte gekregen hoe zij dit document verstrekken (bijv. digitaal). Daarnaast kunnen lidstaten ervoor kiezen bepaalde informatie in het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) te verstrekken of te verwijzen naar andere plekken van informatievoorziening. Hierdoor is gelaagd communiceren mogelijk zoals het kabinet voor ogen heeft met het wetsvoorstel pensioencommunicatie (Kamerstuk 34 008, nr. 2). Zo geldt dat projecties voor het pensioenresultaat niet op het UPO hoeven te staan maar dat op het UPO verwezen kan worden naar het Pensioenregister. Een element waarin het Raadscompromis nog wel afwijkt van het wetsvoorstel is de verplichting tot het vermelden van de kosten voor deelnemers op het UPO. Deze verplichting geldt echter alleen voor DC-regelingen. Daarnaast zullen enkele details van het IORP-voorstel moeten worden verwerkt, bijvoorbeeld het noemen van de beoogde pensioenleeftijd die gebruikt wordt in de projecties op het UPO.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting op de bepalingen over de aanstelling van een bewaarder. Artikel 35 van het Raadsakkoord bepaalt dat voor pensioenregelingen waar deelnemers volledig het beleggingsrisico of het biometrische risico dragen (DC-regelingen), een bewaarder moet worden aangesteld voor de bewaring van activa en de vervulling van toezichttaken. Deze bepaling dient ter bescherming van de pensioendeelnemers en ter voorkoming van fraude. In het voorstel is opgenomen dat toezichthouders een discretionaire bevoegdheid toekomt, om een uitzondering te geven aan de verplichte aanstelling van een bewaarder voor een binnenlandse pensioenregeling mits aan de bescherming die een bewaarder biedt op een andere, gelijkwaardige manier vorm wordt gegeven. Zodoende kan de Nederlandse toezichthouder aangeven dat een Nederlandse instelling geen bewaarder hoeft te hebben, mits de vereiste bescherming in termen van toezichttaken en bewaring van activa op een andere manier gewaarborgd is. Daarnaast worden DC-pensioeninstellingen, die volledig beleggen in instellingen die onder de UCITS- of AIFMD-richtlijn vallen (en waarvoor het vereiste van een bewaarder reeds geldt), uitgezonderd van de verplichting een bewaarder aan te stellen. Met deze bepalingen wordt beoogd verschillende gelijkwaardige vormen van bescherming van deelnemers toe te staan.

Inzet kabinet tijdens de verdere onderhandelingen over de richtlijn

De leden van de CDA-fractie en de 50PLUS-fractie vragen naar de inzet van het kabinet nu het Europees parlement bezig is met haar oordeel over het Commissievoorstel. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij tevens of er nog mogelijkheden zijn om bij de Commissie aan te dringen op het intrekken van het voorstel tot herziening van de IORP-richtlijn. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of het kabinet de zorg deelt dat er een waslijst aan eisen komt dat de flexibiliteit van pensioenfondsen zou hinderen.

Het oordeel van het kabinet over het Commissievoorstel is onveranderd. De uitgangspunten voor de onderhandelingen die in het AO van 10 juni 2014 met uw Kamer zijn gewisseld blijven voor het kabinet voorop staan in de verdere onderhandelingen. Aangezien bij het Raadscompromis tegemoet is gekomen aan de zorgen die destijds zijn gedeeld, is de inzet van het kabinet dat het uiteindelijk te bereiken akkoord met het Europees parlement zo dicht mogelijk dient aan te sluiten bij het Raadscompromis. De huidige Europese Commissie heeft bij haar aantreden, in het kader van betere regulering, geïnventariseerd welke voorstellen mogelijk ingetrokken zouden kunnen worden. Het resultaat van deze verkenning is het in december door de Commissie gepresenteerde werkprogramma voor 2015. Hieruit bleek dat de IORP-richtlijn niet behoort tot een van de door de Commissie ingetrokken voorstellen en het is onwaarschijnlijk dat de Commissie hierop terugkomt. Gezien de huidige vorm van het Raadscompromis, acht het kabinet intrekking thans ook niet nodig.

Betrokkenheid Tweede Kamer bij proces Europees parlement en triloog

Verschillende fracties vragen naar de verdere betrokkenheid van de Tweede Kamer in het proces en naar de momenten waarop de Tweede Kamer hierbij invloed op kan uitoefenen. Zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de CDA-fractie vragen of er naast deze twee momenten niet meer momenten zijn waarop de Tweede Kamer geïnformeerd kan worden dan wel de Tweede Kamer haar standpunt naar voren kan brengen. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij ook naar de bredere ontwikkelingen rond het groenboek kapitaalmarktunie en het «Juncker-plan» in relatie tot de herziening van de IORP-richtlijn. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of de Kamer op de hoogte kan worden gehouden van informele overleggen en tussentijdse ontwikkelingen.

In de positiebepaling van het Europese parlement speelt het kabinet geen formele rol. Die rol ontstaat pas weer als de onderhandelingen tussen het Europees parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad starten in de zogeheten triloog. Daarop sluiten de twee in de Kamerbrief van 27 januari (Kamerstuk 33 931, nr. 9) genoemde momenten waarop de Kamer haar opvatting kenbaar kan maken aan. Deze twee momenten zijn bij de start van de triloog, wanneer het Nederlandse oordeel over het door het Europees parlement aangepaste richtlijnvoorstel wordt opgesteld en na afloop van de triloog, voorafgaand aan het moment waarop het akkoord van de triloog in Coreper of de Ecofin-raad behandeld gaat worden. Uiteraard staat het de Kamer vrij om ook op tussentijdse momenten opvattingen met het kabinet of met het Europees parlement te delen. Vanzelfsprekend volg ik de ontwikkelingen in het Europees parlement nauwgezet, en ik zal uw Kamer hierover zonodig nog voor de zomer informeren.

Met betrekking tot het bredere speelveld rondom pensioenen in Europa is het goed om op te merken dat zowel het Juncker-plan als het groenboek kapitaalmarktunie qua proces los staan van de herziening van de IORP-richtlijn. Doelstellingen van het «Juncker-plan» en het groenboek kapitaalmarktunie zijn het scheppen van banen en zorgen voor economische groei, door het vergroten de beschikbaarheid van kapitaal, het verbeteren van toegang tot financiering en verbreding van de financieringsmogelijkheden. Institutionele investeerders, zoals pensioenfondsen, kunnen hierin een rol spelen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het groenboek kapitaalmarktunie (Kamerstuk 22 112, nr. 1950) is het uitgangspunt van het kabinet daarbij dat er bij de keuze voor investeringen geen sprake mag zijn van enige vorm van dwang of verkeerde prikkels in regelgeving. Pensioenfondsen hebben immers een wettelijke verplichting richting de pensioendeelnemers en uitkeringsgerechtigden om pensioengelden in hun belang te beleggen. Desalniettemin is het stimuleren en vergemakkelijken van investeringen in de reële economie een doelstelling die het kabinet kan onderschrijven. Voor institutionele beleggers wil het kabinet daarom inzetten op het wegnemen van belemmeringen. In Nederland wordt gewerkt aan de totstandkoming van een Nederlandse Investeringsinstelling (NII) om investeringen van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen en verzekeraars, in de economie te vergroten.

Hogan-arrest

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het Hogan-arrest de gang naar DC-regelingen versnelt en of dat er niet te gemakkelijk over de gevolgen van dit arrest wordt heen gestapt.

Het arrest gaat specifiek over de situatie van insolventie van de werkgever, het heeft immers betrekking op Richtlijn 2008/94/EG betreffende de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever. De mogelijke gevolgen van het arrest voor Nederland heb ik onderzocht (Kamerstuk 32 043, nr. 187). In deze brief heb ik samengevat aangegeven dat in Nederland de werkgever de plicht heeft om het pensioenvermogen apart van het bedrijfsvermogen onder te brengen. Nieuwe aanspraken moeten daarnaast tijdsevenredig worden opgebouwd en kostendekkend worden gefinancierd. Artikel 64c WW biedt voorts extra bescherming tegen het door insolventie niet betalen van premies. Op grond van die bepaling neemt het UWV de niet betaalde premie over voor maximaal een jaar. Hierdoor is de bescherming van de werknemer in Nederland zodanig, dat het risico dat deze minder dan de helft van zijn pensioenrechten krijgt uitgekeerd erg klein is. Het is evenwel niet uit te sluiten dat een werkgever met een ondernemingspensioenfonds bijbetalingsverplichtingen heeft en deze door insolventie niet kan nakomen. Wanneer zich in dat geval de situatie zou voordoen dat de begunstigde (mede door andere oorzaken) minder dan 50% van de pensioenrechten ontvangt, dan is Nederland op grond van het Unierecht aansprakelijk voor de schade. Dat betreft echter alleen de schade veroorzaakt door de insolventie van de werkgever, in dit geval het niet nakomen van de bijbetalingsverplichting door de werkgever ervan uitgaande dat alle premies door werkgever en UWV betaald zijn. Met betrekking tot de gang naar DC-regelingen geldt dat er al een langere tijd een geleidelijke ontwikkeling is naar meer deelnemers die pensioen opbouwen via een premieovereenkomst. Deze trend was al zichtbaar voor het Hogan-arrest en is sinds de uitspraak niet significant veranderd. Bovendien gaat het arrest over de aansprakelijkheid de overheid en niet van de werkgever. Daarmee lijkt er dus geen sprake van dat het Hogan-arrest de gang naar premieovereenkomsten versnelt.


X Noot
1

DC-regeling: Defined Contribution-regeling

Naar boven