32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 187 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2013

In de antwoorden op Kamervragen van het lid Omtzigt (CDA) (Handelingen II 2012/13, nr. 2530) over het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 (Hogan), heb ik toegezegd om uw Kamer op de hoogte te brengen van de resultaten van de analyse van dit arrest (brief van 7 juni 2013). Hierbij informeer ik u over de gevolgen van het arrest, conform uw verzoek in de brief van 27 november jl.

Samenvatting van het arrest

Het arrest heeft betrekking op richtlijn 2008/94/EG betreffende de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever. Het Hof overweegt in deze (Ierse) zaak dat richtlijn 2008/94 beoogt werknemers een minimum aan bescherming te bieden. Indien minder dan de helft van het pensioen is gewaarborgd, is er geen bescherming als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn. Begunstigden hoeven geen causaal verband aan te tonen tussen het verlies aan pensioenrechten en de insolventie van de werkgever: artikel 8 van de richtlijn is reeds van toepassing wanneer het pensioenfonds onvoldoende is gefinancierd op het tijdstip waarop de werkgever in staat van insolventie verkeert en de werkgever, wegens zijn insolventie, niet over de middelen beschikt die noodzakelijk zijn om voldoende bij te dragen aan dit stelsel teneinde ervoor te zorgen dat de begunstigden ervan hun volledige pensioenuitkeringen ontvangen. Het feit dat de werknemers in kwestie niet meer dan 49% ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op pensioenuitkeringen, levert als zodanig een gekwalificeerde schending op van de op Ierland rustende verplichtingen.

Inventarisatie van de gevolgen van het arrest

In Nederland heeft de werkgever de plicht om het pensioenvermogen apart van het bedrijfsvermogen onder te brengen. Nieuwe aanspraken moeten tijdsevenredig worden opgebouwd en kostendekkend worden gefinancierd. Artikel 64c WW biedt voorts extra bescherming tegen het door insolventie niet betalen van premies. Op grond van die bepaling neemt het UWV de niet betaalde premie over voor maximaal een jaar. Hierdoor is de bescherming van de werknemer in Nederland zodanig, dat het risico dat deze minder dan de helft van zijn pensioenrechten krijgt uitgekeerd erg klein is.

Voorts gelden voor pensioenfondsen in Nederland de buffereisen en herstelplansystematiek van het financieel toetsingskader (ftk) op grond van de Pensioenwet. Slechts indien een fonds een dekkingsgraad heeft van minder dan 105%, en niet in staat is om binnen 3 jaar weer een dekkingsgraad van 105% te realiseren, zal het fonds als laatste redmiddel over gaan tot het verlagen van de pensioenrechten en pensioenaanspraken. Sommige pensioenfondsen gaan nu inderdaad over tot het verlagen van de pensioenrechten en pensioenaanspraken. Dat die verlagingen in de toekomst groter dan 50% zullen worden is echter onwaarschijnlijk mede gelet op de maatregelen die door pensioenfondsen worden genomen om aan de vereiste dekkingsgraad te voldoen.

Het is evenwel niet uit te sluiten dat een werkgever met een ondernemingspensioenfonds bijbetalingsverplichtingen heeft en deze door insolventie niet kan nakomen. Wanneer zich in dat geval de situatie zou voordoen dat de begunstigde (mede door andere oorzaken) minder dan 50% van de pensioenrechten ontvangt, dan is Nederland op grond van het Unierecht aansprakelijk voor de schade. Dat betreft echter alleen de schade veroorzaakt door de insolventie van de werkgever, in dit geval het niet nakomen van de bijbetalingsverplichting door de werkgever ervan uitgaande dat alle premies door werkgever en UWV betaald zijn. De huidige problemen in de financiële dekking van pensioenfondsen in Nederland hebben evenwel niet als gemeenschappelijke oorzaak dat werkgevers door insolventie niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. In het geval een werkgever die aangesloten is bij een bedrijfstakpensioenfonds failliet is maar alle pensioenpremies voor zijn werknemers zijn betaald (door hemzelf plus het UWV), dan is de schade die direct veroorzaakt wordt door de insolventie dus nul. Navraag bij DNB heeft geleerd dat een beperkt aantal fondsen een uitvoeringsovereenkomst heeft waarin een bijstortingsverplichting van de werkgever is opgenomen. Dit is echter veelal geen juridisch afdwingbare verplichting. Verder gaan werkgevers soms éénmalig tot bijstorting over om een dekkingstekort te helpen wegwerken. In het geval dat er geen juridisch afdwingbare bijstortingsverplichting is, kan zich niet de situatie voordoen dat een werkgever door insolventie niet aan een bijstortingsverplichting zou kunnen voldoen aangezien die plicht er niet is.

Conclusie

Het arrest in de zaak Hogan heeft geen directe gevolgen voor Nederland en aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven