33 930 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2013

Nr. 12 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 14 augustus 2014

De vaste commissie voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft op 18 juni 2014 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het Jaarverslag OCW 2013.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Van Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Beertema, Jasper van Dijk, Duisenberg, Van Meenen, Rog, Straus, Tellegen en Ypma,

en Minister Bussemaker en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en mevrouw Roeters, inspecteur-generaal van het Onderwijs.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Dit wetgevingsoverleg is opgesplitst in twee delen. We krijgen eerst een inbreng van de rapporteurs over het jaarverslag. Daarna stellen de woordvoerders van de fracties vragen aan de bewindslieden over het jaarverslag en het onderwijsverslag.

Ik geef het woord aan de heer Duisenberg voor zijn presentatie. Daarna zal de Minister de vragen beantwoorden.

De heer Duisenberg (VVD): Dank u wel voorzitter. Ik spreek mede namens mijn collega Michel Rog. Hij is mijn mederapporteur en hij zal mij waar nodig aanvullen.

Ik schets even de achtergrond. De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voor het onderwijsdeel van OCW, dus niet de C en de W maar de O, besloten om voor elke begroting en verantwoording twee rapporteurs aan te wijzen – één iemand van de oppositie en één iemand van de coalitie – die de begroting dan wel het jaarverslag van begin tot eind doornemen en dan hun bevindingen terug rapporteren aan de commissie. Het raamwerk dat we daarvoor hanteren hebben we neergeschreven in een handreiking voor de controle van de begroting en de verantwoording. Daar is een beknopte versie van gemaakt, namelijk het A5-je dat ik heb laten ronddelen. Dat raamwerk hebben we dus toegepast en die structuur zult u ook terugzien in onze rapportage.

Deze rapportage is al voorbesproken door de commissie. Wij rapporteren hier dus namens de hele commissie OCW, in ieder geval namens het onderwijsdeel. We hebben al een besloten bespreking gehad. De verzoeken die we doen aan de Minister en de Staatssecretaris zijn dus ook verzoeken van de commissie. De heer Rog en ik hebben het voorwerk gedaan, maar de commissie heeft uiteindelijk de verzoeken geformuleerd en ook onze aanbevelingen omarmd.

Dat is de context van deze rapportage. Daarmee denk ik dat ik kan aftrappen.

We hebben de structuur van de handreiking, de vragenlijst, gevolgd. We hebben het jaarverslag erbij gepakt en hebben de volgende zes vragen afgewerkt. Wat is het huidige beeld, waar staan we op hoofdlijnen? Welke doelen zijn behaald? Dit is de verantwoording, we kijken dus terug. Bij de begrotingsbehandeling vragen we ons af welke doelen worden gesteld. Welke prestaties zijn geleverd, dus wat is er gedaan ten opzichte van wat het plan was? Wat heeft het gekost, wat is het financiële beeld? Wat vinden we van rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid? Daarbij leunen we heel zwaar op de rapportage en het oordeel van de Algemene Rekenkamer. En, tot slot, welke conclusies en aanbevelingen hebben we dan en welke vragen hebben we voor de Minister?

Ik begin met de conclusies. De presentatie is op papier rondgedeeld. Niet iedereen heeft een kopie, want we moeten toch zuinig zijn met geld en met het milieu, dus niet te veel printjes. Voor het publiek zal ik vaak te snel door slides heengaan. Dat moet even, gegeven de tijd, maar de tekst is later nog op te vragen. Het belangrijkste is dat ik nu even de conclusies en de vragen aan de Minister vooropstel. Daarna ga ik wat sneller door de rest van het pakket heen.

Welke conclusies en aanbevelingen hebben wij, als rapporteurs, aan de commissie? De commissie heeft deze overigens dus al omarmd in de voorbespreking. Wat is het algemene beeld? Nederland staat er internationaal gezien qua onderwijs betrekkelijk goed voor, maar blijft «watertrappelen» op dit niveau. Dat is het beeld. Dat horen we ook vaak terug in debatten en het wordt ook onderschreven door de cijfers.

Dan de vraag of de doelen zijn behaald. In de beleidsparagraaf voorin het jaarverslag staan streefdoelen. Dat zijn doelen die de bewindspersonen zich hebben gesteld, zoals opbrengstgericht werken in de scholen et cetera. Wat wij puur doen, is kijken hoe het staat met die doelen. We zien dat er een kloof is tussen gestelde ambities en wat er tot nog toe behaald is. Dat geldt bijvoorbeeld voor PISA-scores (Programme for International Student Assessment) en opbrengstgericht werken. Je zou daarvoor een enorme sprong moeten maken om de ambitie te halen. We gaan later nog vragen om een duiding hiervan door de Minister en de Staatssecretaris.

Het gekozen beleid moet natuurlijk tot realisaties van de ambities leiden, bijvoorbeeld op het gebied van leraren en prestaties van leerlingen. Als Kamercommissie concluderen we dat we de voortgang daarvan heel goed, systematisch volgen om te voorkomen dat we straks in 2016–17 allemaal verrast zijn dat de doelen niet zijn gehaald.

Het volgende onderdeel in de structuur betreft de acties die zijn ondernomen. Er is bijzonder veel in gang gezet. Er zijn heel veel initiatieven genomen, waarvoor wij de Minister en Staatssecretaris ook complimenteren. 2013 heet een beleidsarm jaar te zijn. Er was namelijk geen regeerakkoord op het moment dat de begroting werd gemaakt. Maar naast de acties die in de begroting van 2013 stonden, is een hele lijst met andere acties opgepakt. Er zijn dus bijzonder veel initiatieven genomen.

Dan het financiële beeld. In 2013 is 32 miljard aan onderwijs uitgegeven. Dat was 30,8 miljard in 2012. Dat is dus 1,2 miljard meer. De overschrijdingen ten opzichte van de begroting worden volgens ons voldoende verklaard, zowel in de uitgaven als in de verplichtingen. Wel vinden wij als commissie dat het inzicht in de intensiveringen, dus het extra geld dat je besteedt aan zaken, en wat de outcome daarvan is, wat je daarvoor terugkrijgt, verbeterd moet worden. Dat gaat met name om intensiveringen op het gebied van de kwaliteit, de professionalisering van leraren.

Ten aanzien van het hoofdstuk doelmatigheid en rechtmatigheid nemen wij het advies van de Rekenkamer over. De Rekenkamer heeft een goedkeurende verklaring afgegeven. De dechargeverlening willen wij overnemen. Dat advies geven wij dus aan de commissie voor de Rijksuitgaven. Wel zeggen wij daarbij, als Kamercommissie, dat het nodig is om urgente actie te ondernemen ten aanzien van de onrechtmatigheden. Ik kom later terug op de vraag welke dat zijn, maar wij vinden dat urgente actie moet worden ondernomen ten aanzien van de onrechtmatigheden die de Rekenkamer signaleert. Wij moeten daar als Kamer bovenop zitten. En ten tweede vinden wij als Kamercommissie dat wij erop toe moeten zien dat er een sluitende verantwoordingsaanpak is, met name op het gebied van het extra geld dat gaat naar de professionalisering van leraren.

Dan kom ik bij de volgende slide met de verzoeken aan de Minister. Daarna gaan we meer in vogelvlucht de diepte in. Ten aanzien van de prestaties heb ik de complimenten al uitgedeeld, maar een complimentje kun je nooit genoeg geven, dus bij dezen nogmaals. Over het beeld vragen we de Minister en de Staatssecretaris om de kloof die wij zien en waar we ons zorgen over maken, te duiden. Hoe zien zij de kloof tussen bijvoorbeeld resultaten en ambities, zoals bij opbrengstgericht werken en bij PISA-scores? Als je de ambitie afzet tegen waar we vandaag staan, zie je echt duidelijk dat beeld van watertrappelen. Je zou een enorme sprong moeten maken om die ambitie waar te maken. Daar kunnen we beter vandaag over praten dan over twee of drie jaar.

Het derde punt met betrekking tot het beeld en de gestelde doelen is dat de inspectie dit jaar, naar ons weten voor het eerst, een heel duidelijk signaal heeft afgegeven met een extra rapportage over de motivatie van leerlingen en studenten. Dat vonden wij als commissie een opmerkelijk gegeven. Met name mijn collega Rog draait al heel lang in het wereldje mee. Dit is ook voor hem voor het eerst dat zo een duidelijk wordt afgegeven over de motivatie van leerlingen. Ook door de OECD wordt dit signaal afgegeven. Het is dus blijkbaar iets wat op dit moment ook leeft in internationaal verband en waarop wij in Nederland niet florissant scoren. Wij vragen daarvan graag een duiding van de bewindspersonen.

Financieel gezien worden de afwijkingen voldoende verklaard. Er is meer uitgegeven dan in 2012. Wij zien heel graag een sluitende verantwoording als het gaat om de intensiveringen, met name op het gebied van de leraren, zoals de professionalisering, de lerarenbeurs en de begeleiding van jonge leraren. Daar zit allemaal extra geld in, maar het is ons onduidelijk waar dat geld naartoe gaat en wat we ervoor terugvragen. Ook hierbij willen we voorkomen dat we elkaar over drie jaar aankijken en moeten zeggen: het geld is weg, maar waar is het resultaat? En dat we er dan achterkomen dat we vooraf niet duidelijk zijn geweest over wat we nu precies verwachten van dat extra geld.

Ik kom bij de rechtmatigheid en doelmatigheid. Zoals ik eerder zei, zijn door de Rekenkamer een aantal onrechtmatigheden geconstateerd. Daar zal ik straks nader op ingaan. Wij menen dat daarop urgente actie nodig is. Er is sprake van een aantal herhalingen. Die zitten er al drie jaar in. Wij vragen de Minister of zij de vaste Kamercommissie dit najaar hierover een plan van aanpak toe wil sturen.

Wij vragen om een verklaring in hoeverre extra middelen worden uitgegeven aan het primaire proces. Als rapporteurs zien wij een discrepantie tussen enerzijds onze werkelijkheid, namelijk dat er meer geld wordt uitgegeven aan onderwijs en anderzijds de gepercipieerde werkelijkheid – wij kunnen niet vaststellen of die feitelijk is – bij de ontvangers van het onderwijsgeld dat er steeds minder geld voor onderwijs is. De inspectie heeft geconstateerd dat extra geld niet voldoende in de klas terechtkomt. Wij vinden dat wij er als Kamer vanuit onze controlerende hoedanigheid op moeten toezien dat dat wel gebeurt. Wij willen dat signaal afgeven. Het is belangrijk om dit vast te stellen en vragen om de eerdergenoemde verklaring. Dat hoeft niet vandaag, maar misschien kunnen wij er wel afspraken over maken hoe we dat in de toekomst beter kunnen doen. We realiseren ons dat dit een moeilijke vraag is.

Over de financiële positie van instellingen merken wij als rapporteurs het volgende op. Er zijn een aantal instellingen failliet gegaan de afgelopen jaren. Daar zijn wij een paar keer door verrast. De financiële positie van instellingen is aanzienlijk verbeterd volgens het verslag, maar er zijn nog steeds instellingen die er financieel niet goed voor staan. Dat zijn er minder dan voorheen. De rentabiliteit van instellingen was goed, in alle sectoren behalve in het hbo. Dit gaat over 2012 omdat de jaarverslagen van de instellingen over 2013 nu nog niet beschikbaar zijn. Een aantal instellingen staan ook bij de inspectie op de watch list of aandachtlijst. Wij vragen de Minister en de Staatssecretaris om de Kamer vroegtijdig te informeren, vooral om negatieve verrassingen te voorkomen. Wij zouden graag procesafspraken willen maken over hoe wij daarmee omgaan. Wij willen graag dat het anders gaat dan in het verleden, namelijk dat de Kamer pas hoort dat het fout gaat als het al fout is gegaan. Dat is niet goed.

Tot slot heb ik nog twee verzoeken met betrekking tot de presentatie van de informatie. Die sla ik nu over, maar ik vraag de bewindspersonen om die mee te nemen. Dan kunnen de ambtenaren bekijken of dit mogelijk is. Dat komt doordat wij bij het opstellen van dit rapport aanlopen tegen informatie die wij zelf moeten vergaren, terwijl het handig is als het departement dit kan verzorgen. Dat is een procesmatige kwestie.

Voorzitter. Hoeveel tijd heb ik nog?

De voorzitter: U hebt nog tien minuten.

De heer Duisenberg (VVD): Dan ga ik nu in vogelvlucht naar het beeld van het beleidsterrein op hoofdlijnen. Ik laat een paar grafieken zien over uitgaven en kwaliteit. Ik begin met de grafiek over de uitgaven. De onderste lijn van de linkergrafiek op pagina 3 betreft de onderwijsuitgaven. Zoals ik zei, is er meer uitgegeven dan vorig jaar. Het is nu 32 miljard. De leerlingaantallen zijn licht gestegen. Dat gaat om het totaal van de leerlingaantallen in alle onderwijssectoren. Dit staat allemaal in het boekje. Om te laten zien hoe de commissie te werk is gegaan, zetten we uitgaven af tegen leerlingaantallen. Wat je ziet, is dat in alle sectoren meer wordt uitgegeven en dan er sneller meer wordt uitgegeven dan de trend van het stijgend aantal leerlingen. Dus je zou zeggen: het gaat fantastisch; we geven meer uit per leerling. En toch is de perceptie bij de instellingen anders. Maar aan onze kant zou je zeggen: we zijn perfect aan het investeren in onderwijs.

Van de uitgaven gaan we over naar het beeld van de kwaliteit. De blauwe lijn in het spindiagram op pagina 7 laat het internationale gemiddelde zien op een aantal kwalitatieve doelstellingen. Overigens wordt dit keurig door Trends in Beeld 2013 gerapporteerd. Echt een heel handige tool. De groene lijn betreft de Nederlandse score en de rode lijn betreft de ambities die we hebben gesteld. Uit die groene lijn blijkt dat wij veel beter zijn dan het internationale gemiddelde maar dat we nog ver verwijderd zijn van de internationale ambitie. Alleen op de afgestudeerde bèta's en op Leven Lang Leren zijn wij slechter dan het internationale gemiddelde. We scoren gemiddeld nog goed op taal en rekenen, maar we zijn aan het watertrappelen als je kijkt naar de PISA-scores.

Dan het mbo. Het onderwijssucces in het mbo is stijgende. Over de gehele linie is de score 70% gemiddeld. Dus dat is een positieve trend in het mbo. Bij «leraren en professionalisering» zie je die positieve trend niet terug. De bron voor deze cijfers is het onderwijsverslag 2013 van de onderwijsinspectie. Per sector is te zien hoe men voldoet aan de vaardigheden. Daarbij valt op dat zo'n 50% van de leraren wel de basisvaardigheden beheerst maar niet de meer ingewikkelde differentiatievaardigheden, die juist zo belangrijk zijn in het huidige tijdsgewricht. Ook valt te zien, voor zover er gegevens zijn, dat er bij het po eigenlijk geen verschil is van jaar tot jaar. Dus je ziet het ook niet vooruitgaan, terwijl we heel veel geld investeren in professionalisering. Dat zou je toch wel terug willen zien.

Onze bevoegdheden scoren internationaal gezien niet hoog. Wij vinden landen als Argentinië, Uruguay en Servië nog onder ons, maar we zitten ver onder het OECD-gemiddelde als het gaat om bevoegdheden en opleidingsniveau van leraren.

Ik noemde al de motivatie van de leerlingen. Daarover gaan we de Minister om een duiding vragen. Ik toon nu twee plaatjes, een uit het onderwijsverslag, dus het verslag van de inspectie, waarin dat wordt gesignaleerd. Het tweede plaatje komt uit een rapportage van de OECD. In dat plaatje worden leerlingen uit Nederland en China vergeleken wanneer zij een slecht cijfers voor wiskunde halen. Het beeld is dat onze leerlingen zeggen dat het aan de toets en aan de leraar lag en dat ze in China zeggen «ik had harder moeten werken». We vragen een duiding van de motivatie van leerlingen aan de Minister en Staatssecretaris.

Ik kom bij de doelen die zijn behaald. Ik noemde al de kloof. Dat is onze voornaamste conclusie. Hoe stellen we vast dat er een kloof is tussen ambitie en realisatie? Voorin het jaarverslag staan de beleidsdoelen. Wij stellen als rapporteurs heel simpel vast of iets wordt gehaald of niet en of er een grote afstand is. Dat is weergegeven met stoplichtjes. Op een aantal punten zie je dat er nog een enorme sprong gemaakt moet worden. Laten we dan in 2017 vooral niet verrast zijn als we dat niet gehaald hebben. Wat is er nog voor nodig, naast wat er nu gebeurt, om het wel te halen? Het gaat dan om de PISA-ambities, dus de scores op rekenen, taal en science. Het gaat ook om het opbrengstgericht werken. Dat zie je zelfs dalen in de waarnemingen in plaats van stijgen. Het percentage scholen dat opbrengstgericht werkt zou 80 moeten zijn in 2016–17. Met betrekking tot de bekwaamheidseisen aan leraren zien we geen vooruitgang, terwijl we daarvoor ook ambities hebben. Hoe zien de bewindspersonen die kloof? Gaan we die nog overbruggen?

Er is ook een aantal Europese doelstellingen voor 2020. Die hebben we allemaal al gehaald. Dus «Europees» zijn we klaar. Europees kunnen we stoppen, zegt mijn mederapporteur. Toch een politiek statement!

Dan, welke prestaties zijn er geleverd? Ik zei al, het was een beleidsarm jaar. Er was een begroting zonder dat er een regeerakkoord was. Er staan wel acties in, voornamelijk dingen die ingezet waren door het vorige kabinet. Wij hebben als rapporteurs vastgesteld dat bijna al deze acties zijn uitgevoerd, maar dat er ook nog veel meer is gedaan. Daarvoor hebben we ook weer een lijst met stoplichtjes. Die acties staan in de begroting. Je schrijft de acties op en zet erbij of ze gedaan zijn of niet. Over het geheel zie je dat het licht meestal groen is. Daarnaast is er een enorme lijst met andere dingen. Je zou het bijna vergeten, maar er is een Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) gesloten, er is een lerarenagenda opgesteld, er is een agenda versterking bestuurskracht opgesteld, er is een document Ruim baan voor toptalent gemaakt, het Techniekpact is gesloten. We hebben, even wat minder leuk, de zaak-Ibn Ghaldoun gehad. Die heeft ook veel tijd gekost. Et cetera, et cetera. Amarantis was ook nog in 2013. Dat zijn allemaal dingen die natuurlijk ook tijd en aandacht vragen van bewindspersonen en het departement.

Dan gaan we naar de kosten. Daar heb ik niet zo veel aan toe te voegen. Ik heb al een paar keer gezegd dat die voldoende zijn verklaard.

Op het gebied van de leraren konden wij er geen logisch verhaal van maken. Je moet het met name zien in de driehoek. Je intensiveert extra geld. We zien dat een onderbesteding op de lerarenbeurs – juist zo'n belangrijk instrument als de lerarenbeurs – en we zien geen vooruitgang in vaardigheden van leraren. Dan gaat er ergens iets fout in de driehoek van uitgaven naar outcome. Daar vragen we specifiek aandacht voor. We hebben hierbij geen bijzonderheden gezien. De financiële positie heb ik al genoemd.

Dan nog even over rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid. Ik had beloofd dat nog wat specifieker te noemen. De Rekenkamer geeft een positief oordeel, maar komt wel met een aantal zaken die wij serieus vinden. De eerste is dat er vier blijvende onvolkomenheden zijn. In 2011, 2012 en 2013 zijn er dezelfde onvolkomenheden. Die liggen op de gebieden informatiebeveiliging, subsidiebeheer en inkoopbeheer. Dat soort dingen moet worden opgelost. Zo'n door de Rekenkamer gesignaleerde onvolkomenheid zou in het jaar erna opgelost moeten zijn. Dat je het drie jaar achter elkaar hebt, is reden om te zeggen dat het nu wel urgent wordt om het op te lossen.

Een uitvloeisel hiervan is het volgende. De Rekenkamer heeft van een bedrag van 160 miljoen aan subsidiegelden niet kunnen vaststellen of die rechtmatig zijn. Ik begrijp dat er dit weekend over een specifiek geval wat publiciteit was. Aan dat ene gevalletje zat blijkbaar een politieke duiding. Ik ga dat ene gevalletje hier niet eens bij naam noemen. De mensen hier weten wel wat ik bedoel. Ik wil echter benadrukken dat het niet om één gevalletje gaat. Het gaat om 160 miljoen aan subsidiegelden. Wij vinden het nodig om daarvan de rechtmatigheid vast te stellen, want dat is belastinggeld dat wordt uitgegeven. Wij vragen urgente actie en een reactie van de Minister. Hoe gaat zij ervoor zorgen dat de rechtmatigheid wel kan worden verantwoord?

De Rekenkamer heeft specifiek gewezen op de gewichtenregeling. Met die regeling is 735 miljoen euro gemoeid. Dit betreft het onderwijsbudget, maar als ik het goed heb, komt dit geld voor een deel uit het budget van Sociale Zaken. Bij ongeveer een kwart van de uitgaven kan de rechtmatigheid niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van het participatie- en vervangingsfonds zijn er geen bevindingen van de Rekenkamer, maar wel van de rapporteurs. Bij het participatiefonds hebben de accountants een oordeelonthouding gegeven. Dat is meestal een zwaar teken. 7,8% van de declaraties voor het vervangingsfonds is niet op orde of onrechtmatig. Het gaat dus om 7,8% van een half miljard en dat is veel geld.

Verder zijn er vragen over de intensiveringen en over het niet kunnen volgen van het geld. Het is niet te zien of het geld ook in de klas komt. Met name met het oog op de doelmatigheid wil je dat wel kunnen vaststellen.

Dan kom ik bij de conclusies en de vragen aan de Minister. Internationaal staan wij er nog steeds betrekkelijk goed voor, maar wij zijn wel aan het watertrappelen. Bij de doelen heb ik het over de kloof gehad. Van de prestaties heb ik gezegd dat er veel is gedaan. Financieel gezien gaat het om het kunnen volgen van intensiveringen en de vraag of het geld in de klas komt. Met betrekking tot rechtmatigheid en doelmatigheid zeggen wij: dechargeverlening ja, maar zijn er aantal urgente aandachtspunten waar wij bovenop moeten zitten.

Met betrekking tot het beeld vragen wij de Minister en de Staatssecretaris om de kloof tussen en ambities te duiden. Is dat allemaal haalbaar en, zo nee, wat gaan zij daaraan doen? Wij vragen ook om de signalen van de inspectie te duiden over de motivatie van leerlingen. Dat vinden wij een bijzonder punt. Wij vragen om een sluitende verantwoordingsaanpak voor de intensiveringen ten aanzien van leraren. Wij vragen om urgente acties met het oog op de onrechtmatigheden waar ik over gesproken. Kan duidelijk gemaakt worden dat het geld ook in de klas komt? Met betrekking tot de financiële positie van instellingen vragen wij om een procesvoorstel. Hoe kunnen wij vroegtijdig geïnformeerd worden als het ergens misgaat, zodat wij niet verrast worden en net twee minuten voor de pers het weet op de hoogte gebracht worden?

Tot slot heb ik nog een aantal procesvragen over de presentatie van informatie, maar die zijn meer voor de ambtenaren.

De heer Rog fluistert mij nog iets in en dat is volkomen terecht. De rapporteurs danken allereerst de commissie het vertrouwen. Ten tweede danken wij het Bureau Onderzoek Rijksuitgaven en dan specifiek Laura Middelhoven en Liesbeth Kooloos voor hun werk, zodat wij deze rapportage hebben kunnen uitbrengen.

(geroffel op de bankjes)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de Minister.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Dank voor de grondige analyses van de rapporteurs. De heer Duisenberg gaf ons complimenten. Ik wil beginnen met complimenten terug te geven. Er is heel goed en zeer gedegen werk verricht. Dat helpt ons om de begroting inzichtelijk te maken, maar ook om scherp te blijven op de volgende vragen. Wat zijn wij aan het doen? Welke middelen hebben wij daarvoor? Hoe leggen wij daarover op de best denkbare wijze verantwoording over af, zodat de Kamer het goed kan controleren? Ik ben echt onder de indruk van het werk dat hier is verricht.

In het algemeen zijn we het eens met de conclusies. Nederland staat er betrekkelijk goed voor, maar verbetering is mogelijk. De heer Duisenberg had het over watertrappelen, over de kloof en over stagnatie. Zijn opmerkingen kunnen ons helpen om heldere streefdoelen te formuleren. Ik wijs er overigens op dat wij het over de begroting voor 2013 hebben. De heer Duisenberg heeft gezegd dat het eigenlijk een beleidsarm jaar was omdat de begroting nog door het demissionaire kabinet was goedgekeurd. Tegelijkertijd is er toch al heel veel gebeurd. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat wij met de veelheid aan initiatieven waar wij mee bezig zijn, de Kamer zo goed mogelijk informeren over wat wij doen en hoe wij dat doen.

In de vorige begroting zat nog een veelheid aan indicatoren. In 2013 hebben wij het met de commissie gehad over de verfijning van de techniek van verantwoord begroten en over het terugbrengen van het aantal begrotingsindicatoren. Je kan alles wel volgen, maar dan zie je door de bomen het bos niet meer. Dan is het ook de vraag of je inhoudelijk meet of dat je alleen bezig bent met techniek. Mede op verzoek van de commissie is de set indicatoren in de begroting voor 2014 teruggebracht tot een beknopte set van de vijftien belangrijkste indicatoren. Dat impliceert dat wij andere dingen niet meer tot in de finesses volgen. Dat is op zich ook geen probleem. Wij moeten eerlijk zeggen dat wij niet alles in cijfermatige indicatoren kunnen meten. Het beleid moet landen in de klas. De kwaliteit van onderwijs ontstaat voor een belangrijk deel in de wisselwerking tussen leerling en leraar. Je kan ook tevredenheid meten, maar veel meer zou je niet moeten willen meten, want dan meet je het onderwijs kapot.

De vijftien belangrijkste indicatoren zijn ambitieus en daarmee proberen wij een stip op de horizon te zetten. Die set geldt voor één jaar en de indicatoren moeten er in belangrijke mate toe bijdragen de prestaties tot een niveau te brengen waarmee Nederland van goed naar beter gaat. Uiteindelijk moet Nederland in de top vijf mee kunnen doen. Op onderdelen zijn aanvullingen wenselijk. De Staatssecretaris heeft de Kamer eerder toegezegd om in overleg met de PO-Raad en de inspectie een rijkere set van indicatoren te maken voor de kwaliteit van het primair onderwijs. In de begroting voor 2015 zal een eerste aanzet worden gegeven om op dat onderdeel een bredere set van indicatoren op te nemen. Die zal de komende jaren verder ontwikkeld moeten worden. Ik waarschuw ervoor dat wij wel moeten oppassen dat wij, omdat wij heel veel willen weten, heel snel voor alle sectoren tot een vergaande uitbreiding van die vijftien indicatoren komen. Het is van belang om keuzes te maken en daarop te sturen.

Er zijn specifieke vragen gesteld over indicatoren, onder andere over opbrengstgericht werken en over de registratie van leraren. De Staatssecretaris zal daar straks op ingaan. Een belangrijke conclusie van de rapporteurs is dat de middelen weliswaar toenemen, maar dat dit niet altijd zo gevoeld wordt omdat het geld misschien niet in de klas komt of omdat de inspanningen niet altijd herkend worden door leraren. Dat is een belangrijk punt waar wij in de tweede ronde in het kader van de inspectie nog op in zullen gaan. Ter nuancering moet ik opmerken dat er meer aan de hand is dan alleen de perceptie van leraren. De onderwijsbudgetten zijn weliswaar gestegen, maar scholen hebben ook te maken met stijgende lasten. Het geld zijn zij voor een deel ook weer kwijt. Daar komt bij dat de extra middelen ook gepaard gaan met extra taken of opdrachten. De commissie wil daar terecht de uitkomst van weten. Wat gebeurt er nu met al die middelen? Dat willen wij ook zo goed mogelijk in kaart brengen, vandaar de indicatoren. Op het niveau van de school of de leraar kan men het idee hebben dat er wel geld bij komt, maar dat men daar ook iets extra's voor moet doen. Daar is op zichzelf helemaal niets mis mee als daarmee wordt bijgedragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, de verbetering van het niveau van leraren of leerwinst van leerlingen. Dat willen wij ook. Extra middelen leiden niet altijd tot verlichting van de taken van de individuele docent.

De financiële positie van instellingen geeft geen aanleiding tot zorgen. Wij kunnen niet constateren dat er echt problemen zijn. Soms worden de extra middelen gebruikt om financiële problemen uit het verleden weg te werken.

Ter nuancering zeg ik ook dat dat de meeste investeringen uit het regeerakkoord en uit de begrotingsafspraken nog bij de scholen terecht moeten komen. Ook wij zijn ongeduldig en willen dat dingen sneller gaan. Ik heb er al op gewezen dat de begroting formeel door het demissionaire kabinet is vastgesteld. Pas daarna zijn er op een aantal punten extra middelen bijgekomen. Wij zijn ook nog bezig om een en ander vorm te geven.

Er is gevraagd hoe het staat met het Nationaal Onderwijsakkoord en andere investeringen. Eigenlijk zijn de Staatssecretaris en ik nog bezig om de afspraken uit het regeerakkoord te vertalen. Dat is eerst gebeurd in het Nationaal Onderwijsakkoord van vorig jaar. Ik mag wel zeggen dat wij as we speak bezig zijn met cao's en sectorakkoorden. Wij hopen dit binnen afzienbare tijd klaar te hebben. Pas op dat moment kunnen de middelen echt bij de school terechtkomen.

Ik probeer om daarin zo goed mogelijk inzicht te geven. Dat doen wij ook door de intensiveringen uit het NOA en de begrotingsafspraken jaarlijks te monitoren in overleg met de sectorraden. De Kamer wordt sowieso in 2017 en 2020 geïnformeerd over de voortgang van de intensiveringen ten aanzien van leraren, het NOA en de begrotingsafspraken. Dat is uiteraard nog ver weg, maar dit gebeurt vanzelfsprekend ook bij elke begroting. Op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer, sturen wij een keer per jaar, rond de Dag van de Leraar, een geïntegreerde brief over de stand van zaken en melden wij welke initiatieven wij hebben genomen. Die brief gaat in den brede over het lerarenbeleid. Dat loopt van het begin van de lerarenopleidingen tot aan het register en bijscholing van zittende leraren. Voor het NOA geldt dat wij de Kamer een brief sturen als akkoorden en alle cao's rond zijn. Daarin wordt dan opgenomen wat er is gebeurd in de tijd tussen het regeerakkoord, het NOA en dit moment. Dat betreft dan vertaling van de afspraken in concrete cao's.

Daarnaast zal er in de komende begroting een nieuwe overzichtstabel aan artikel 09, Arbeidsmarkt en personeelsbeleid, worden toegevoegd. Daarin zullen alle uitgaven in het kader van lerarenbeleid, bijvoorbeeld via de lump sum van instellingen, worden opgenomen. Ik hoop dat dit meer inzicht geeft in wat wij van jaar tot jaar doen. Alle verspreid uitgegeven middelen zijn nu in een overzicht ondergebracht. Lerarenbeleid strekt zich uit van po tot wo.

Over de constatering van de inspectie met betrekking tot motivatie kan ik heel veel zeggen, maar dit thema is vooral in het rapport van de inspectie geagendeerd. Het lijkt mij beter om dit voor het tweede deel van dit overleg te bewaren. Dan kunnen wij ook de reactie van de inspectie erbij betrekken. Als de commissie het goed vindt, bewaar ik dat nog even.

De rapporteurs hebben aandacht gevraagd voor onvolkomenheden, met name naar aanleiding van opmerkingen van de Algemene Rekenkamer. Daarbij gaat het onder andere over subsidies en inkoop. Er is ook gevraagd om een plan van aanpak dit najaar. Wij vinden dat het te lang duurt om eerst een plan te maken. Wij wilden niet wachten en zijn direct begonnen met het oppakken van de onvolkomenheden. Op directeursniveau zijn expliciet probleemeigenaren benoemd. De sturing is handen van de secretaris-generaal via voortgangsrapportages in het kader van de reguliere planning- en controlcyclus. De probleemeigenaren pakken de onvolkomenheden planmatig op. De bevindingen worden geanalyseerd om te voorkomen dat er alleen op symptomen wordt gestuurd. De oplossingen zijn over het algemeen een passende combinatie van hard and soft controls. Voorbeelden van hard controls zijn andere procedures, toezicht en functiescheiding. Soft controls zijn voorbeeldgedrag, transparantie en training.

De subsidies moeten rechtmatig vastgesteld worden. In sommige gevallen ging het niet goed vanwege procedurele aspecten. Het ging dus niet altijd om grote problemen. Wij zullen de Kamer hierover informeren. Zij krijgt ook te horen waar deze acties allemaal toe leiden. De heer Duisenberg had het over een geval dat dit weekend in het nieuws was. Ik zal de Kamer ook informeren over de bijzondere gevallen als daar meer duidelijkheid over is. Ik zeg toe dat er aan het eind van dit jaar een algemene rapportage komt. Daarin wordt de Kamer naar aanleiding van de interim-rapportage van de auditdienst geïnformeerd over de stand van zaken bij het oplossen van de onvolkomenheden.

Er is gevraagd naar de financiële positie van scholen. De Kamer wil daar bijtijds inzicht in krijgen. Dat is een lastige vraag omdat elk geval op zichzelf staat. Het ministerie en de inspectie hebben een escalatieladder, die zowel voor het financieel toezicht als voor het kwaliteitstoezicht geldt. De escalatieladder is opgenomen in de brief over versterking van de bestuurskracht die de Kamer in april heeft gekregen. Naar aanleiding van deze ladder kunnen besturen onder aangepast financieel toezicht worden geplaatst. Op de website van de inspectie staat een overzicht van alle besturen die momenteel onder aangepast toezicht staan. Voor een deel kan ik dus naar die website verwijzen. Op dit terrein kunnen zich van dag tot dag ontwikkelingen voordoen. De Staatssecretaris heeft de Kamer gisterenavond of vanmorgen vroeg geïnformeerd over een school waar ook problemen zijn. Wij kunnen niet voorzien wanneer de knoop wordt doorgehakt. In dit geval is dat gisteren gebeurd. Het is een ingewikkeld samenwerkingsproces van departement en inspectie. Het heeft ook te maken met de bereidheid van scholen om mee te werken aan het oplossen van kwaliteitsproblemen en financiële problemen. Ik kan wel het volgende toezeggen. De risico-instellingen zijn onderwerp van periodiek overleg tussen inspectie en beleidsdepartement. Ik informeer de Kamer als de inspectie ons heeft geïnformeerd over ernstige financiële problemen. Ik kan dat helaas niet lang van te voren doen, want pas op het moment dat wordt ingegrepen, kunnen wij de Kamer informeren.

Ik meen dat ik de vragen op mijn terrein hiermee heb beantwoord. Ik geef het stokje door aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ook namens mij grote complimenten aan de rapporteurs voor de heldere presentatie. Ik kan mij herinneren dat het vorig jaar ook zo'n goede sessie was, een beetje interactief in een weliswaar turbulente tijd. Toen zaten we middenin het gedoe rondom zaak-Ibn Ghaldoun en toen was het in- en uitrennen. Gelukkig is het dit jaar wat rustiger.

Ik zou graag iets willen zeggen over de kloof die de commissie constateert tussen ambitie en realisatie op een aantal specifieke punten, bijvoorbeeld het opbrengstgericht werken en de bekwaamheid van leraren. De commissie heeft gelijk dat wij daar hoge ambities voor hadden gesteld en dat wij daarin achterblijven. Als je echter kijkt naar het rapport van de inspectie zou het te voorbarig zijn om te zeggen dat er helemaal niets is gebeurd. Je ziet bijvoorbeeld dat er op scholen heel hard is gewerkt om de randvoorwaarden voor het opbrengstgericht werken op orde te krijgen, bijvoorbeeld met de introductie van leerlingvolgsystemen die het in ieder geval mogelijk maken om de ontwikkeling van kinderen te volgen en na te gaan hoe zich dat vertaalt naar het klassen- en schoolniveau. Dat vraagt heel veel van scholen. Daar is echt heel hard aan gewerkt. Tegelijkertijd geeft de inspectie aan dat de investeringen in dat soort zaken – dat zijn niet alleen investeringen uitgedrukt in geld maar ook uitgedrukt in inspanningen van scholen – nog niet kunnen worden doorvertaald naar wat er in de klas gebeurt. Terecht geeft de inspectie aan dat de missie pas is geslaagd wanneer heel veel van die inspanningen uiteindelijk leiden tot effecten in de klas en tot nog beter onderwijs voor onze kinderen. Het is dan ook belangrijk dat we in de komende jaren een aantal vervolgstappen zetten. Als wij er aan de ene kant voor zorgen dat de randvoorwaarden op orde zijn, moeten wij aan de andere kant bereiken dat scholen heldere doelen stellen. Als we weten waar we staan, kunnen we ons afvragen wat we willen bereiken. De laatste en belangrijkste stap is dat het inzicht in de vergaarde gegevens over de ontwikkeling van kinderen en van leerprestaties leidt tot gerichte aanpassingen. Een leraar die op basis van de leerresultaten constateert dat het ruimtelijk inzicht in zijn lessen wat achterblijft, zal daar extra aandacht aan moeten besteden. Als je ziet dat een leerling op een bepaald onderdeel wat achterblijft of juist heel erg snel gaat, kun je daarop reageren. Dat laatste is echt nog wel een slag die we moeten maken.

Het lijkt mij nog steeds reëel om een hoge ambitie te hebben. Die hebben we ook vertaald naar de sectorakkoorden. Onlangs zijn er afspraken gemaakt met het voortgezet onderwijs, waarin het opbrengstgericht werken en het differentiëren in de klas als belangrijkste doelstelling is benoemd. Het is in die zin het afmaken van een ontwikkeling die in gang is gezet. Daar maken we aan de ene kant afspraken over en aan de andere kant loopt er van alles op scholen. Ik noem trajecten als LeerKRACHT, dat echt van onderop komt en waar tussen leraren gesproken wordt over dit soort zaken. Er zijn ook andere trajecten. School aan Zet is er ook mee bezig. Het gaat erom dat dit soort zaken echt in de klas landen. Maar het is ambitieus en is een punt waar we in de komende jaren al onze energie in zullen moeten steken.

De voorzitter: De heer Duisenberg heeft een aanvullende vraag.

De heer Duisenberg (VVD): De Staatssecretaris gebruikt het opbrengstgericht werken als voorbeeld. Hij zegt dat daarover in de bestuursakkoorden afspraken zijn gemaakt. Nu zie ik dat het po in 2010–2011 op 25% zat als basiswaarde, op 28% in 2011–2012, op 26% in 2012–2013 en dat de doelstelling voor 2015 60% is en voor 2018 90%. Zijn dit soort streefwaarden dan ook in de bestuursakkoorden herhaald of is dit anderszins vormgegeven?

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat we reëel moeten zijn. De streefcijfers waar we nu mee werken aan de hand van de begroting 2013 zullen in 2015 wellicht niet meer gehaald worden. In de sectorakkoorden zijn nieuwe tijdspaden afgesproken waarbij we de ambitie vasthouden. Dat moet omhoog als je kijkt naar bekwaamheid, complexe vaardigheden van de leraren en opbrengstgericht werken. Ik denk dat het goed is om bij de nieuwe begroting voor 2015 onze streefcijfers te herijken op de nieuwe afspraken die we hebben gemaakt met het primair en met het voortgezet onderwijs, zodat ze in die zin reëel zijn. Ook dan blijft het nog steeds een heel hoge ambitie. We nemen echt wat op ons. Ik vind het ongelofelijk goed dat ook het onderwijs dit echt belangrijk vindt, omdat dit gaat om wat kinderen merken en terugkrijgen in de klas. Dus wij zullen daar ongemeen hard aan blijven trekken.

Voorzitter. Er werd een vraag gesteld over de lerarenbeurs, waarvoor nu in bepaalde sectoren sprake is van onderuitputting. Dat is natuurlijk doodzonde: er is geld voor de opleiding van leraren, maar dit wordt eigenlijk onvoldoende gebruikt. Overigens verschilt dat per sector. In het voortgezet onderwijs gaat het geld bij benadering op maar in het basisonderwijs is dat minder het geval. Daarvoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. In het basisonderwijs werden er voorheen vrij korte opleidingen gevolgd. In 2012 is besloten om de lerarenbeurs alleen nog in te zetten voor echte bachelor/masteropleidingen. Dat heeft geleid tot een lichte afname van de animo in het basisonderwijs. Daarnaast was er in 2013 heel veel extra geld in vergelijking met 2012. Wij wilden dus een sprong maken, maar die is nog niet volledig gerealiseerd. Wij doen er van alles aan om de animo te vergroten, en dat gebeurt op verschillende manieren. Het is niet eens een kwestie van bekendheid. Heel veel leraren weten dat er een lerarenbeurs is. We zouden echter kunnen denken aan het versoepelen van de regeling, met meer aanmeldmomenten en met een betere vervangingsregeling voor de scholen, zodat de school iemand terugkrijgt op de plaats van iemand die gaat studeren. Over dit soort zaken maken wij momenteel afspraken in de sectorakkoorden. De leden kunnen dat teruglezen in het sectorakkoord voor het voorgezet onderwijs. Dezelfde afspraken zullen in het sectorakkoord voor het primair onderwijs worden gemaakt.

Uiteindelijk is dit alles bedoeld om meer bekwame leraren te krijgen. Dat is ook een onderwerp waarbij het stoplicht nog op rood staat. Daarbij gaat het niet alleen om de basisvaardigheden maar vooral ook om de complexe vaardigheden. Dit is echt nog iets lastigs. Ook dit heeft te maken met de vraag of de investeringen en de inspanningen van scholen echt in de klas landen, in de zin dat ze zijn terug te zien in de manier waarop wordt lesgegeven. Dat is een laatste stap die wij moeten zetten. Misschien is het ook een beetje een kwestie van cultuurverandering. Daarbij is er niet altijd een een-op-eenrelatie tussen bijvoorbeeld het opleidingsniveau, het afgerond hebben van een masteropleiding, en wat er in de klas is terug te zien. Gisteren was ik toevallig bij een groep leraren die met ons meedenkt en meekijkt in verband met de Lerarenagenda. Een leraar zei toen: wat ik bij mij op school veel merk, is dat collega's een master halen en zich vervolgens afvragen wat zij daarmee kunnen. Bij dit proces moeten wij dus echt op scholen bekijken hoe wij ervoor kunnen zorgen dat een hoger opleidingsniveau en zaken als analytische vaardigheden zich uiteindelijk doorvertalen in lessen. Het opbrengstgericht werken en de bekwaamheden van leraren zijn wat mij betreft de grote ambities van de komende jaren.

Mijn laatste twee punten betreffen onrechtmatigheid. Allereerst bespreek ik de gewichtenregeling, die ook aan mijn kant een punt van zorg is. Het afgelopen jaar hebben wij bekeken of wij die op een andere leest zouden kunnen schoeien, bijvoorbeeld door niet scholen formulieren te laten invullen met gegevens over het opleidingsniveau van de ouders maar door met vaste indicatoren te werken. Bij dat laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een postcode of de plek waar een school staat, of aan CBS-indicatoren. Eerder dit jaar heb ik de Kamer al laten weten dat al die alternatieven eigenlijk niet beter zijn. Misschien zijn ze wel objectiever, maar ze meten minder goed hoe het zit met de achtergronden en de achterstanden van leerlingen. Er wordt daarmee namelijk toch weer gemeten op etniciteit of er wordt gekeken naar de plek waar een school staat. Dat laatste zegt echter niet altijd iets over de populatie op die school.

Wij hebben er dus voor gekozen om de gewichtenregeling voorlopig even te laten voor wat die is, maar tegelijkertijd alles in te zetten op het terugdringen van de onrechtmatigheid. Dat doen wij door scholen te attenderen op de beschikbare uitleg – waaraan worden zij geacht te voldoen als zij de formulieren moeten invullen? – en ze daarbij ondersteuning te geven. Ook kan de foutenmarge worden teruggedrongen doordat wij ouderverklaringsformulieren standaardiseren. Wij voeren extra controles uit, ook preventief, op scholen met relatief veel gewichtenleerlingen. Voor de scholen die ook dan nog steeds in de fout blijven gaan, hebben wij ons handhavingsbeleid aangescherpt. De resultaten van al die inspanningen zullen wij moeten afwachten. Wel heb ik de hoop en de verwachting dat deze stappen positief zullen uitpakken op de rechtmatigheid. Wij zullen moeten bezien in welke mate dat het geval zal zijn. Als een en ander niet het gewenste resultaat oplevert, komt deze discussie er opnieuw. Vroeg of laat zullen wij dan moeten bekijken wat wij gaan doen met de gewichtenregeling.

Tot slot bespreek ik het participatiefonds en het vervangingsfonds. De heer Duisenberg constateert een zorg, en die zorg heb ik ook, wat een van de redenen is waarom ik de begroting voor het vervangingsfonds het afgelopen jaar niet heb goedgekeurd en aan het bestuur van het vervangingsfonds de opdracht heb gegeven om met een verbeterplan te komen alvorens ik de begroting goedkeur. Wij zijn in afwachting van dat verbeterplan. Ik zou de Kamer voor het einde van dit jaar een plan van aanpak willen toesturen over de modernisering van het vervangingsfonds. Dat vormt een van de belangrijke aanleidingen voor de grote onrechtmatigheden. In de manier waarop het participatiefonds en het vervangingsfonds werken, loont goed gedrag in de zin van terugdringen van het ziekteverzuim en van werknemers actief en betrokken houden niet een-op-een, omdat zaken te collectief zijn geregeld. Daarom denk ik dat het hoog tijd is dat wij bekijken of wij het Participatie- en het vervangingsfonds kunnen veranderen en vernieuwen.

De voorzitter: Hartelijk dank voor deze antwoorden. Ik kijk nog even naar beide rapporteurs voordat wij overgaan naar het tweede deel, namelijk de inbreng van de fracties.

Ik geef het woord aan de heer Duisenberg. Met het oog op de klok vraag ik hem om heel kort te zijn, want wij zouden om 11.00 uur beginnen aan het tweede deel.

De heer Duisenberg (VVD): Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik loop onze vragen langs om namens de commissie te bekijken of wij tevreden zijn en de bewindslieden voldoende verklaring hebben gegeven of voldoende hebben toegezegd.

Een eerste vraag betrof de duiding van de door ons gesignaleerde kloof. Met name de Staatssecretaris heeft daaraan woorden gewijd. Op zich zijn wij tevreden met die duiding. Het belangrijkste wat wij hebben gehoord, is dat er nu in de bestuursakkoorden veel ambities worden afgesproken en dat dit een bijzonder punt van aandacht zal zijn bij de behandeling dit najaar van de begroting voor 2015. Positief is dat de ambities hoog zijn, maar ook reëel, omdat ze met de sectoren zijn afgesproken en dus door de sectoren gedragen worden. Daarmee zijn wij tevreden. Wij pakken dit graag in het najaar op bij de behandeling van de begroting.

De Minister of de Staatssecretaris komt in deel twee van dit overleg terug op de motivatie van leerlingen.

Over de sluitende verantwoordingsaanpak voor de lerarenintensiveringen heeft de Minister een aantal informatiebronnen genoemd, onder andere rond de dag van de leraar. Maar ook heel belangrijk is dat in de begroting onder artikel 9 specifiek een zoeklicht ervoor wordt opgenomen. Daar zijn wij tevreden mee en we zien daarnaar uit. We zullen bij de behandeling van de begroting opnieuw bekijken of we daarmee uit de voeten kunnen. Het is iets wat wij als Kamer heel goed willen kunnen volgen.

Ten aanzien van de urgente acties voor de geconstateerde onrechtmatigheid zijn wij blij met de urgentie die het ministerie hierbij voelt. De Minister en Staatssecretaris hebben ons toegezegd ons te informeren eind 2014. Dat is de check terug. We hadden een lijstje met dingen van de Rekenkamer maar ook dingen die de Staatssecretaris zelf had geconstateerd, met name het vervangingsfonds en het participatiefonds. Die stonden niet in het Rekenkamerrapport, maar de Staatssecretaris noemde dat ook specifiek voor eind 2014. Ik ga dus ervan uit dat er geen licht zit tussen wij als vorig punt hadden genoemd en waar wij uiteindelijk eind 2014 over worden geïnformeerd als het gaat om plannen van aanpak. Die toezegging is prima.

Ik kom bij de verklaring in hoeverre de extra middelen worden uitgegeven aan het primaire proces, waarbij je enerzijds de extra middelen ziet en anderzijds de bestedingen en eventueel ook de toename van lasten voor scholen. De minister heeft het mondeling toegelicht. Ik kijk ook nog even naar mijn collega. Wij zijn een beetje in limbo over wat wij nou moeten met dit verhaal. Wij hebben wel het gevoel dat wij als Kamer beter geïnformeerd zouden moeten worden. We willen niet in de mist zitten. Graag horen we of we dit scherper kunnen krijgen, anders blijven we in algemene bewoordingen met elkaar praten en blijft dit in de lucht hangen.

Minister Bussemaker: Mag ik vragen wat de rapporteurs dan precies scherper willen hebben?

De heer Rog (CDA): Wij hebben enerzijds geconstateerd dat er bij scholen het gevoel is dat er minder geld beschikbaar is voor het primaire proces. Anderzijds constateren wij dat er meer geld naar onderwijs gaat, ook uitdrukkelijk voor het primaire proces bedoeld. De vraag is eigenlijk of we niet kunnen achterhalen wat de werkelijkheid is. In hoeverre komt dat geld werkelijk terug in de klas? Volg het geld, dat is een beetje wat wij willen. Daar zouden wij beter inzicht in willen hebben.

De heer Duisenberg (VVD): Ik kom bij de financiële positie van instellingen. Ik heb de Minister horen zeggen dat er op dit moment geen aanleiding is tot zorgen. Wat dat betreft verwachten we dus inderdaad geen onplezierige verrassingen op dit terrein dit jaar. Wij begrijpen natuurlijk het dilemma dat dit soort zaken niet gepland naar voren komen. De Minister heeft een goed voorstel gedaan. Als de inspectie een bepaald escalatieniveau bereikt, bouwt de Minister een moment in waarop zij de Kamer ook informeert. We zien echter ook het dilemma van hoe dit soort processen kan gaan. Je kunt niet zomaar zeggen: ik informeer jullie sowieso. We zien graag tegemoet hoe dat gaat werken.

En tot slot die overzichten, die laatste punten, daar ga ik vanuit dat die toegezegd worden, als met name de ambtenaren van BOR even kunnen overleggen met de ambtenaren van OCW over hoe dit kan worden ingericht.

Minister Bussemaker: Wat betreft over de rapportage die u eind van het jaar krijgt, daar doen we alles in één keer. Dat gaat dus over de tekortkomingen die de Rekenkamer heeft geconstateerd, maar ook het participatie- en vervangingsfonds, zodat u in één keer een overzicht hebt.

Wat betreft de financiën kan ik nooit garanderen dat er geen verrassingen komen. Ik zeg hiermee niet dat er geen enkele instelling is met financiële problemen. Ik noem als voorbeeld maar even ROC Leiden. Daar hebben we de Kamer al eerder in andere overzichten over bericht. Daar zijn we nog niet klaar mee. Het zijn trajecten die afhankelijk van het probleem, van wat we weten en van hoe diep we moeten gaan om dingen uit te zoeken, en van de medewerking van de instelling zelf, korter of langer kunnen duren.

Natuurlijk, vanzelfsprekend, uw medewerkers van BOR kunnen goed overleggen met de medewerkers van ons. De Kamer helpt ons ook echt om de begroting goed inzichtelijk voor u en daarmee, hoop ik ook, voor de samenleving te maken.

Tot slot, het primaire proces. Komt dat geld in de klas? Het gaat ook over perceptie, over taken die erbij komen, over hoe je outcome meet en ook – waar de rapporteurs misschien ook op doelen – over wat er allemaal naar overhead gaat. Ik kan de Kamer nog wel toezeggen om voor de behandeling van de begroting van OCW met een overzichtsbrief te komen waarin we terugkomen op de belangrijkste elementen die spelen bij het thema overhead en ook wat we daarmee in verschillende sectoren doen. Want in het HO bijvoorbeeld hebben we daar in het kader van prestatieafspraken al het een en ander mee gedaan. Maar ook dat verschilt, omdat geen enkele sector hetzelfde is, zelfs al tussen WO en HBO. Om dat inzichtelijk te maken, zeg ik graag een brief toe. Het blijft voor ons ook een continu aandachtspunt: zorgen dat er middelen in de klas komen en dat ze niet ergens tussen deze ruimte en de klas blijven hangen.

De voorzitter: Ik zie instemmend geknik bij de rapporteurs. Ik geloof dat het goed is om te vermelden dat een verslag van het eerste deel van dit wetgevingsoverleg alsmede alle toezeggingen ook worden doorgeleid naar de commissie voor de Rijksuitgaven.

De Staatssecretaris heeft nog een opmerking.

Staatssecretaris Dekker: Heel kort en specifiek. Over het voortgezet onderwijs loopt er, ook naar aanleiding van deze vraag, nog een onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de toereikendheid van de bekostiging en hoe het zit met de gevoelde spanning tussen meer geld naar het onderwijs zonder dat dit direct merkbaar is. Ik verwacht dat dit onderzoek nog voor de zomer naar de Kamer komt.

De voorzitter: Hartelijk dank. Daarmee is er een einde gekomen aan het eerste deel van dit wetgevingsoverleg. Ik geef de voorzittershamer over aan de heer Duisenberg, maar niet dan nadat we kort hebben geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Duisenberg

De voorzitter: We krijgen nu deel twee van dit wetgevingsoverleg over het jaarverslag en het onderwijsverslag. Het woord is aan mevrouw Ypma. De spreektijd is vier minuten per spreker. We spreken af twee interrupties per Kamerlid in deze termijn.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. «Doe geen dingen enkel en alleen voor de inspectie. Doe het niet.» Dat waren de mooie en wijze van de inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie, gericht op het onderwijs en uitgesproken hier in de Tweede Kamer. Een terechte uitspraak naar de mening van mijn fractie. Wij willen daar graag een aantal dingen over zeggen.

Ten eerste, een getal raakt zelden de kern van de kwaliteit van het onderwijs. Daarom komen schoolleiders en leraren steeds meer in verzet tegen de afrekencultuur. Een derde van de scholen is in staat om plannen te maken, effecten te evalueren en verbeteringen door te voeren, maar twee derde van de scholen zou dat nog moeten gaan doen. Wat is de ambitie van de Staatssecretaris voor volgend jaar? Hoe wil hij dat bereiken?

Helaas zien we dat vaak wordt geregistreerd, maar dat er weinig terug te vinden is in de lessen. We hebben het er net ook al uitgebreid over gehad. Wat is daarvoor de ambitie van de Staatssecretaris?

Dit verantwoordingsdebat staat voor mij in het teken van de volgende vraag. We rapporteren veel, maar rapporteren we ook de goede dingen? Het aardige is dat een aantal Kamerleden ervoor heeft gekozen om hier met een aantal deskundigen uit het onderwijsveld over door te praten. Het zou mij een lief ding waard zijn als alle collega's het verslag krijgen. Iedereen was uitgenodigd, maar niet iedereen kon erbij zijn. Ik zou graag willen dat iedereen het verslag krijgt. Sterker nog, ik zou heel graag zien dat we daar met het onderwijsveld samen nog verder over na kunnen denken tijdens een groot Schevenings beraad, om daar weer eens bij stil te staan.

Het is nodig om het maximale uit kinderen te halen. Dat gaat om vier dingen. Ten eerste, aandacht voor meer dan alleen rekenen en taal. Ook de vaardigheden van de eenentwintigste eeuw horen daarbij: kritische burger, sociaal-culturele vaardigheden, goed samenwerken, creatief, probleemoplossend, gebruikmaken van ICT. Wij denken dat ook daarmee de motivatie van leerlingen weer omhoog gaat.

Ten tweede moet het onderwijs weer kansen bieden. Kinderen moeten het voordeel van de twijfel krijgen en scholen moeten daarvoor beloond worden in plaats van dat het meegerekend wordt bij de rendementsberekening als kinderen afstromen. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe het daarmee staat. Je moet kinderen juist kansen bieden in het onderwijs.

Ten derde hebben we competente leraren nodig die kunnen omgaan met verschil in de klas. Ook daar hebben we het net over gehad. Slechts 50% van de leerkrachten beheerst al die complexe vaardigheden. Wat is ook ten aanzien daarvan de ambitie? Hoe kunnen we echt grote stappen zetten in het verbeteren van de professionele cultuur van scholen?

Ten vierde, hoe gaan we werken aan ouderbetrokkenheid 3.0? Dat is meer dan alleen het schoolreisje, het eigen kind thuis. Dat is echt ook het vakmanschap inzetten op school en ouders veel serieuzer nemen ten aanzien van datgene wat het kind nodig heeft.

Wat hierbij helpt is een stelsel waarin we met elkaar meer verantwoorden in plaats van beoordelen, waarin we meten om te leren in plaats van om te oordelen. Als je gaat afrekenen op basis van indicatoren krijg je namelijk ongewenst strategisch gedrag. Wij moeten als Tweede Kamer de regering ruimte bieden voor inspirerend leiderschap, vakmanschap en vertrouwen in professionals. De inspectie zou samen met scholen misschien nog meer scholen kunnen bezoeken – scholen die dus andere scholen bezoeken – waarbij ze vooral het gesprek aangaan over de visie en het werken aan verbeteringen, en daarnaast gaan observeren. Dat doet de inspectie nu al veel, maar dat gesprek zou wat ons betreft echt het vertrekpunt moeten zijn voor het inspectiebezoek. De Cito-scores zouden wat ons betreft meer naar de achtergrond kunnen. Als we het hebben over het controleren van het stelsel, zouden wij liever naar de PISA-gegevens kijken dan naar de optelsom van alle Cito-scores. Is de Staatssecretaris dat met ons eens?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil graag goed begrijpen wat mevrouw Ypma hier zegt. Ze zegt heel goede dingen over indicatoren. Als ik haar betoog goed begrijp, zegt ze dat we scholen niet moeten afrekenen op cijfers en op toetsen, want het onderwijs is zoveel meer dan dat. Maar nu even iets specifieker als het kan. Zegt mevrouw Ypma dat de indicatoren met de kwaliteitsafspraken die het kabinet juist wil maken, niet de goede weg is?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb opgeroepen om met elkaar eens goed te kijken naar die indicatoren. Meten we wel de goede dingen? Ik ben daar heel kritisch over. Ik heb echter de wijsheid niet in pacht. Daarom roep ik op om daar nog eens heel kritisch met elkaar naar te kijken.

De heer Jasper van Dijk (SP): Heel kritisch kijken oké. Ik ben heel benieuwd hoe we dat concreet gaan doen. Misschien horen we dat in tweede termijn. Ik heb zelf ook een voorstel in die lijn. Ik proef wel overeenkomsten. Ik vind ook dat je niet te veel met indicatoren en bureaucratie moet werken. Ik vind wel dat scholen, en de mensen in het land, het recht hebben om te weten wat er met al het onderwijsgeld gebeurt. We hebben in de antwoorden op de vragen heel duidelijk gezien dat het ministerie zegt: dat gaan we allemaal niet vragen aan de scholen; we geven extra geld, bijvoorbeeld die 650 miljoen, en dat is het. Vindt mevrouw Ypma niet dat we op een aantal hoofdzaken moeten weten wat er met het geld gebeurt? Bijvoorbeeld, heel eenvoudig, je vraagt: hoeveel van dat geld gaat eigenlijk naar leraren? Mag je dat niet aan scholen vragen?

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat is natuurlijk een interessante indicator, maar het gaat uiteindelijk om wat je ermee bereikt in de kwaliteit van de onderwijs en in hoeverre dat extra budget in de klas bij de leerlingen en bij de leerkrachten terechtkomt. Dát vinden wij buitengewoon interessant. Wij denken heel graag met elkaar mee over de indicatoren. Wat ik zo mooi vind van het initiatief dat we eerder hebben genomen, is dat we even buiten de partijpolitieke grenzen met elkaar aan het nadenken zijn. Want iedereen wil de kwaliteit van het onderwijs verbeteren. Als je wetenschappelijke kennis en ervaringskennis combineert, kun je als politiek misschien verstandige stappen nemen.

De heer Beertema (PVV): Die laatste opmerking vind ik interessant: buiten de partijlijnen met z'n allen nadenken. Kijk, dat doen we natuurlijk altijd. In Rutte I hebben wij met de VVD precies dezelfde discussie gehad en toen hebben we besloten dat determineren, selecteren en toetsten wel degelijk bijdragen, dat indicatoren wel degelijk bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van het onderwijs. U zegt dat allemaal vaarwel. U wilt kwaliteitsverbetering zonder indicatoren, taal en rekenen doen er allemaal niet zoveel toe, er is veel meer en zo. Die mantra's horen we steeds vaker. Doet u dat nou op eigen houtje of doet u dat in samenspraak met uw coalitiegenoot van de VVD? Want die zaten er toen zo ongelooflijk anders in. Wie bepaalt hier de agenda?

Mevrouw Ypma (PvdA): De agenda bepalen wij met zijn allen. Ik nodig de heer Beertema ook van harte uit om hierover mee te denken. Natuurlijk heb je indicatoren nodig, maar wij hebben ook gehoord van de deskundigen – ik ben zelf geen wetenschapper op het gebied van indicatoren – dat je moet uitkijken met indicatoren, omdat die een zuigende werking hebben. Ze versmallen. Die zorgen ervoor dat er gefocust wordt op voldoende in plaats van op goed. Je gaat dan kijken naar gemiddelden die niet altijd recht doen aan wat je wilt bereiken. Ik ben zeer geïnteresseerd in wat de heer Beertema hierover te zeggen heeft. Ik heb geconstateerd dat mijn collega's van de VVD, het CDA, D66 en wijzelf zeer dicht bij elkaar zitten als het gaat om die indicatoren, maar ik nodig graag iedereen uit om hierover verder mee te denken.

De heer Beertema (PVV): Iemand moet toch de rol van de oppositiepartij spelen dus dat doen wij dan maar.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik denk dat het heel erg belangrijk is dat je aan de ene kant houvast biedt aan scholen maar aan de andere kant er ook voor zorgt dat we het versmallen van de ambitie proberen te beperken. Daarom moeten we niet proberen om in de praktijk alles te objectiveren. We moeten dus ook niet op basis van kale cijfers scholen, docenten en leerlingen afrekenen. Het is belangrijk om te toetsen en om gegevens te verzamelen, maar het gaat erom wat je vervolgens doet met die gegevens. Je moet het in de context plaatsen en die kennen de scholen zelf het beste. Laat scholen dus ook kijken met welke andere scholen ze willen benchmarken, zodat ze zichzelf kunnen vergelijken met anderen. Maar daar moeten wij mee uitkijken.

Ik heb nog een aantal concrete vragen. De motie-Ypma/Van Meenen die ten tijde van de behandeling van de centrale eindtoets is aangenomen, geeft aan dat in het Inrichtingsbesluit van de Wet voortgezet onderwijs toelatingstoetsen et cetera uitgesloten moeten worden. Die zijn nu in opkomst, omdat de Cito-toets niet meer bepalend mag zijn voor de overgang naar het middelbaar onderwijs. Ik ben benieuwd hoe deze motie concreet wordt uitgevoerd en wat de Staatssecretaris gaat doen om te voorkomen dat de Cito-toets alsnog gebruikt wordt, bijvoorbeeld door groep 7-Cito-scores te gebruiken om kinderen wel of niet toe te laten. Het gaat erom dat het advies van de leerkracht, die veel breder kan kijken dan alleen de Cito-toets, weer centraal komt te staan.

Op systeemniveau kijk ik uit naar een nieuw Schevenings beraad, waar we met elkaar kunnen nadenken over het verbindende verhaal dat inspireert, over wat de ambitie is op lange termijn en op stelselniveau, over wat mensen prikkelt op scholen en over hoe we daarbij verstandig gebruik kunnen maken van indicatoren. Hoe kunnen we het lerend vermogen organiseren, waarbij we dat koppelen aan de ongewenste effecten zoals afstromen en het weigeren van leerlingen? Is de Staatssecretaris van plan om zo'n Schevenings beraad te gaan organiseren? Alleen dan kunnen we namelijk de verbeteringen van de afgelopen jaren verzilveren en werken aan echt duurzaam, kwalitatief goed onderwijs in de toekomst in plaats van te doen aan cijferfetisjisme, en is het onderwijs weer in staat om het maximale uit ieder kind te halen en vooral kansen te bieden.

De heer Beertema (PVV): Even een verhelderende vraag. Wat is toch dat Scheveningse beraad dat ik steeds hoor langskomen?

Mevrouw Ypma (PvdA): Het Schevenings beraad is een oproep geweest van een aantal mensen uit het onderwijs. Ik heb begrepen dat dit een aantal jaren geleden heeft plaatsgevonden en dat daarin grote veranderingen in het onderwijsstelsel zijn besproken. Ik zou graag willen oproepen om wederom zo'n bijeenkomst te organiseren met mensen uit de verschillende onderwijsvelden, docenten, schoolleiders, wat mij betreft ook de sectororganisaties, en politieke partijen om gezamenlijk na te denken over de kwaliteit van het onderwijs, welke indicatoren we nodig hebben en wat we daaraan moeten veranderen, ook als het gaat om het inspectiekader of andere punten.

De heer Beertema (PVV): Ik vindt het wel mooi klinken maar bent u niet bang dat het onderwijsbeleid, de onderwijsportefeuille op die manier wel erg gedepolitiseerd gaat worden? Het is toch haast niet mogelijk om allerlei uitgangspunten die wat de PVV betreft allemaal stuk voor stuk ongelooflijk politiek geladen zijn, in een soort poldermodel te vatten? In Scheveningen weliswaar, maar wat verwacht u ervan?

Mevrouw Ypma (PvdA): U kunt van een woordvoerder onderwijs van de PvdA die samenwerkt met de VVD, waarover u terecht weleens opmerkingen maakt, toch verwachten dat die zeer optimistisch is over het feit dat je het onderwijs hoger kunt stellen dan de partijpolitiek en dat je er met elkaar samen uit kunt komen. Dat doet het kabinet al twee jaar lang op een uitstekende wijze. Maar ik heb vorige week ook gemerkt dat wij elkaar als politieke partijen best kunnen vinden als het gaat om die indicatoren. Je moet er echter wel kritisch naar blijven kijken. Meten we de juiste dingen en bereiken we daar het doel mee dat we zo graag willen bereiken?

De heer Beertema (PVV): Ik vind het toch wel belangrijk, omdat het aan principiële zaken raakt. Leent de portefeuille onderwijs zich heel specifiek daarvoor? Of leent ditzelfde idee zich ook voor energiebeleid, financiën of de woningmarkt? Zouden daarbij ook door alle partijen gezamenlijk mooie standpunten, mooie uitgangspunten geformuleerd kunnen worden, zo van: dat is kwaliteit, daar gaan we met zijn allen naar streven? Als dat zo is, kunnen we deze Kamer het beste opheffen, de ministeries wat uitbreiden en goede ambtenaren met elkaar in overleg laten gaan.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben ervan overtuigd dat er voldoende overblijft waarover we van mening verschillen en dat je uiteindelijk ook hier in de Tweede Kamer die besluiten moet nemen. Ik denk wel dat het onderwijs inderdaad anders is dan een aantal andere beleidsterreinen. Als ik zie hoe vaak wij elkaar vinden vanuit heel verschillende politieke partijen, verbaast mij dat eerlijk gezegd. Misschien is dat nog een beetje mijn frisse insteek. Maar ik ben er echt van overtuigd dat wij met elkaar veel meer nog kunnen bereiken dan nu en dat we dan desondanks nog steeds van mening blijven verschillen over een aantal onderdelen.

De voorzitter: Het woord is aan de volgende spreker. De heer Rog ziet af van zijn spreektijd. Hij heeft aangegeven dat hij als rapporteur voldoende heeft ingebracht. Het woord is aan mevrouw Straus.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. In heb mijn inbreng in tweeën gedeeld. Ik begin met het financiële deel en daarna ga ik verder met het onderwijsverslag.

Bij het financiële deel gaat het er voor de VVD niet alleen om dat wij voldoende investeren in het onderwijs. Het gaat er ook om of dat geld doelmatig besteed wordt. Levert een investering in het onderwijs ook het resultaat op dat wij ons erbij voorgesteld hadden? Daar is in het eerste uur van deze bijeenkomst al een aantal dingen over gezegd.

De Algemene Rekenkamer geeft een positief advies op de financiële verantwoording, ondanks diverse, zich herhalende tekortkomingen. Er zijn onrechtmatigheden in subsidies, 160 miljoen, de gewichtenregeling, 735 miljoen, en het participatie- en vervangingsfonds, 40 miljoen. Al met al ongeveer 1 miljard euro. De Rekenkamer had dus ook tot een andere conclusie kunnen komen. De VVD vraagt de bewindspersonen om de punten die de rapporteurs hebben aangedragen dan ook met urgentie aan te pakken en op te lossen.

Ook vorig jaar heeft de VVD als rapporteur namens de commissie de Minister gevraagd om veel inzichtelijker te maken welke effecten investeringen in het onderwijs hebben gehad. Deze inzichtelijkheid is echter nog steeds onvoldoende. Er is onduidelijkheid over de voortgang van de professionalisering van leraren, waar honderden miljoenen per jaar in omgaan, en de inspectie geeft aan dat het extra geld voor verbetering van de kwaliteit niet in de klas aankomt, maar vooral blijft hangen in de schoolorganisatie. Is het een idee om, analoog aan de motie van mijn collega Van der Burg die zij samen met mevrouw Ypma voor jeugdzorg heeft gemaakt, te gaan werken aan outcome-criteria voor het onderwijs? Wellicht dat de brede kwaliteitscriteria waar de inspectie aan werkt, hier aanknopingspunten voor leveren.

De Algemene Rekenkamer heeft dit jaar onderzoek gedaan naar de gewichtenregeling, waarbij scholen, afhankelijk van het opleidingsniveau van de ouders, extra geld krijgen. De Rekenkamer heeft behoorlijke twijfels bij de rechtmatigheid van deze regeling. Er gaat heel veel geld in om, maar ze is ook heel foutgevoelig. Hoe gaat de Staatssecretaris de controleerbaarheid van de gewichtenregeling verbeteren?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb nog een vraag over de outcome-criteria van mevrouw Straus, een spannend nieuw begrip. Ik ken wel de outputfinanciering in het hoger onderwijs: hoe meer studenten afstuderen, hoe meer geld. Nu hoor ik iets over de outcomefinanciering. Misschien moet mevrouw Straus dat even toelichten. Daarvoor geef ik haar graag de gelegenheid, maar dan graag ook het antwoord op de vraag waar velen zo veel zorgen over hebben, namelijk dat we niet doorslaan in een afrekencultuur. Ik maak me daar een beetje bezorgd over als ik hier het begrip «outcome-criteria» hoor.

Mevrouw Straus (VVD): Met outcome-criteria kun je kijken wat het effect is dat we uiteindelijk willen bewerkstelligen met een bepaald beleid. Wat we gezien hebben, is dat we dat op dit moment in het onderwijs onvoldoende kunnen beargumenteren. We stoppen er een heleboel geld in. Dat vinden we allemaal belangrijk, want we vinden onderwijs belangrijk, maar we kunnen eigenlijk niet goed zien of dat geld nu ook datgene heeft opgeleverd wat we graag willen. Daar gaat het om. Als je die outcome-criteria goed formuleert, kun je ook andere criteria stellen dan de vaak platte criteria die nu gesteld worden, bijvoorbeeld de gemiddelde Cito-score. Dat is een tamelijk plat criterium, waarvan je niet meteen kunt zeggen of die het effect is van die extra investering in onderwijs. Het zijn dus veel meer kwaliteitsindicatoren op basis waarvan je kunt zeggen of het onderwijs daadwerkelijk de kwaliteit heeft geleverd die we graag willen. Het is dus niet zo gemakkelijk om meteen te zeggen hoe ze eruit moeten zien. Vandaar dat ik het heel interessant vind dat de inspectie momenteel werkt aan brede kwaliteitscriteria. Ik denk dat het ook heel interessant is om te gaan kijken wat die dan zijn en of dat dan inderdaad de outcome-criteria zijn waar je uiteindelijk in het onderwijs mee verder kan. Want dan stel je dus geld beschikbaar en je zegt daarbij: dat doel willen we ermee bereiken. Als verantwoord kan worden dat het doel inderdaad bereikt wordt, is dat geld dus goed besteed. Die causale relatie willen we graag beter kunnen leggen in het onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het klinkt natuurlijk fantastisch: we gaan wat doelen formuleren en dan gaan we kijken of de scholen daaraan voldoen. Maar ik zal wat verklappen en dat weet u allemaal: kwaliteit is een verdraaid lastig meetbaar begrip. Ik denk dat we met dit voorstel vastlopen in een wanhopige poging om het toch te willen vastleggen, toch te veel aan cijfers gaan hangen, en dat scholen daar niet beter van worden. Daarom wil ik een ander voorstel doen. Misschien dat mevrouw Straus daar kort op kan reageren. Het is eigenlijk wat ik ook aan mevrouw Ypma vroeg. Niet zozeer indicatoren en prestatieafspraken, maar gewoon vragen aan scholen: kunt u vertellen waar u het geld aan heeft besteed, aan leraren, aan management of aan materieel? Vindt mevrouw Straus het niet terecht dat we dat in ieder geval vragen? De heel overzichtelijke vraag stellen wat men met het geld heeft gedaan, waar het aan is besteed.

Mevrouw Straus (VVD): Het zal u niet vreemd zijn dat wij als VVD al heel vaak hebben gevraagd om meer verantwoording te geven over hetgeen ze doen. Het gaat dan niet alleen om hoe middelen zijn besteed. Ik vind het terecht dat mijnheer Van Dijk dat punt maakt. Maar het kan bijvoorbeeld ook zijn dat je vanuit een bepaalde onderwijsfilosofie een aantal eigen doelstellingen voor je eigen school formuleert, waarvan je zegt: daarmee onderscheiden wij ons en we willen graag aan de samenleving laten zien hoe goed wij het op dat punt doen. Ik ben het dus helemaal met de heer Van Dijk eens. Ik heb ook al vaker gepleit voor verantwoording po en vo en de mogelijkheden die daarin zitten. Ik zou graag zien dat scholen die veel meer gebruiken, dat ze veel transparanter zijn naar hun omgeving en niet alleen maar naar ons. Ze moeten het niet doen voor de inspectie. Nee, zij moeten het doen voor de ouders en de leerlingen op die school, voor het feit dat zij in de maatschappij een functie hebben. Daarvoor moeten ze verantwoording afleggen. Je kunt een aantal verantwoordingsindicatoren met elkaar afspreken en een aantal door de scholen zelf laten kiezen, zodat ze kunnen laten zien: dit is waar we goed in zijn, daar zijn we trots op en dat willen we ook heel graag laten zien.

Ik plaats niet alleen bij de rechtmatigheid van de gewichtenregeling vraagtekens, maar ook inhoudelijk. Wat de VVD betreft, gaat de Staatssecretaris niet alleen onderzoeken hoe de huidige regeling beter kan, maar bekijkt hij meteen of er geen andere manieren voor scholen zijn om in te spelen op de extra ondersteuning die een kind nodig heeft. Onderzoek van Sardes laat bijvoorbeeld zien dat je onderwijsachterstanden ook kan aanpakken met goede leerkrachten – waar hebben we dat vaker gehoord? – met ouderbetrokkenheid – mevrouw Ypma heeft daar iets over gezegd – en lesinstructie gericht op leerprestaties. Alle leerlingen hebben daar baat bij, maar zeker ook achterstandsleerlingen omdat zij relatief een grotere leergroei moeten boeken. Het lijkt mij interessant om te bekijken of wij die 735 miljoen voor achterstandsleerlingen, wat natuurlijk geen kleingeld is, het beste kunnen besteden via de gewichtenregeling of dat er een andere manier is die wellicht veel effectiever is. Misschien kunnen wij na dit onderzoek concluderen dat de gewichtenregeling kan worden afgeschaft. Dat zou interessant zijn.

Ik leg meteen de link naar het volgende deel van het onderwijsverslag. De inspectie beschrijft dat juist op scholen met leerlingen die een taalachterstand hebben en die dus extra geld krijgen via de gewichtenregeling, het taalaanbod vaak onvoldoende is. Een aantal scholen heeft aangegeven geen aanvullend taalaanbod aan te bieden omdat de taalachterstanden al erg groot zijn. Dat is wat de VVD betreft echt de wereld op z'n kop. Je krijgt extra geld, maar je doet geen extra inspanningen omdat de achterstand al zo groot is. Is het geen fundamenteel probleem als juist bij kinderen die het zo hard nodig hebben, de motivatie en de ambitie op die scholen zo laag liggen? Leggen wij ons daar gewoon bij neer of gaan wij daadwerkelijk waarmaken dat wij het beste onderwijs voor alle leerlingen willen? Het gaat niet alleen over het beste onderwijs enkel en alleen voor de excellente leerlingen. Zeker, er moet meer aandacht komen voor de uitblinkers en de hoogbegaafden. Wij zien ook graag dat scholen over de hele linie beter willen zijn dan alleen basiskwaliteit te bieden. Het gaat om het beste onderwijs voor alle leerlingen. Ook leerlingen die het niet allemaal komt aanwaaien, verdienen aandacht. Het is dan ook teleurstellend om te lezen dat juist van deze groep leerlingen vaak erg weinig wordt verwacht waardoor hun talenten niet tot bloei komen. Op die conclusie wil ik graag een reactie van de Staatssecretaris.

Ik heb nog enkele punten over het mbo. Uit het onderwijsverslag blijkt dat vooral in het mbo het aantal zeer zwakke scholen stijgt. Dat vinden wij zorgelijk. Slechts 27% van de mbo-instellingen heeft de kwaliteitsborging op orde en dat zegt nog niets over de kwaliteit van de opleiding zelf. Bij meer dan een derde van de opleidingen is de diplomering niet op orde en nemen examencommissies hun taak niet voldoende serieus. Dat kan toch echt niet. Een diploma moet toch iets betekenen? Wat gaat de Minister hieraan doen en wie controleert eigenlijk of een opleiding ook inhoudelijk voldoet aan de eisen uit het kwalificatiedossier? De inspectie kijkt alleen maar naar de kwaliteitsborging.

Sinds 2008 hebben de mbo's de zorgplicht dat zij opleidingen met arbeidsmarktperspectief aanbieden. De inspectie controleert dat echter alleen bij nieuwe opleidingen en niet bij bestaande opleidingen. Hoe wordt die zorgplicht ten aanzien van bestaande opleidingen gecontroleerd?

Mijn volgende blokje gaat over docenten en schoolleiders. Het beste onderwijs begint en eindigt bij gekwalificeerde docenten. Op dat punt is nog steeds heel veel te verbeteren. Begrijp mij niet verkeerd, er is een aanzienlijke groep leraren die er wel in slaagt om scholieren te enthousiasmeren en lessen uitdagend weet te brengen. Zij voelen zich hierin vaak door hun collega's niet gesteund, terwijl de VVD juist graag zou willen zien dat steeds meer leraren hun voorbeeld volgen. Daar waar scholen en hun schoolleiders die uitdaging oppakken en de lat hoger leggen, zien wij gelukkig ook daadwerkelijk verbetering. Leraren en lessen zijn beter op die scholen waar goede schoolleiders zijn.

De voorzitter: Wilt u afronden, mevrouw Straus?

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben met het laatste stukje bezig.

Die lijn willen we graag doorzetten, maar hoe zorgen wij ervoor dat docenten en schoolleiders gesteund door hun bestuur beter in staat zijn en de wil hebben om die uitdaging om het onderwijs elke dag een beetje beter te maken ook oppakken? Wat ons betreft, doen wij dat niet door nog meer geld te investeren waarvan wij niet weten wat het oplevert. Wij hebben wel een aantal andere ideeën, zoals toelatingseisen voor de pabo en de lerarenopleiding, meer werk maken van het schoolleiders- en het lerarenregister en het bijscholingsprogramma dat daarbij hoort. Van de week konden wij nog lezen dat er geen enkel motief is voor een leraar om zich in te schrijven in het register. Je wordt er niet beter van en je mist ook niets als je je niet inschrijft, was een citaat. Het register moet echt iets gaan betekenen. Er moet ook meer duidelijkheid voor scholen komen over de ruimte die zij hebben om met vernieuwingen in het onderwijs bezig te zijn. Het gaat ook om het ruimer delen van best practices tussen scholen. De cultuur van elke dag een beetje beter moet onderdeel gemaakt worden van het vernieuwde toezicht van de inspectie. Dat zijn zaken die de VVD graag in het onderwijs zou willen terugzien. Ik hoop dat de Staatssecretaris daar een reactie op wil geven.

Ik rond af. Wat ons betreft, verdient iedere leerling het dat zijn talenten worden ontdekt en dat hij zo het beste uit zichzelf kan halen. Het beste onderwijs voor iedereen, dat zou wat ons betreft de titel moeten zijn van het onderwijsverslag over een paar jaar.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Hartelijk dank aan de rapporteurs. Ik sluit mij uiteraard aan bij de aanbevelingen en conclusies die door hen naar voren zijn gebracht. Waardering ook voor het onderwijsverslag van de inspectie; een veelheid aan belangwekkende observaties en richtingen die ons meegegeven worden. Ik dank ook de dames Ypma en Straus voor de adequate samenvatting van de heidag die een aantal woordvoerders vrijdag met elkaar heeft doorgebracht. De hele commissie was overigens hiervoor uitgenodigd, maar helaas konden woordvoerders om verschillende redenen niet aanwezig zijn. VVD, PvdA, CDA en D66 waren er wel. De conclusies zijn heel goed samengevat. Die hebben vooral betrekking op de manier waarop wij in de toekomst naar kwaliteit willen kijken. Hoe willen wij dat wij ons daar vanuit Den Haag een beeld van vormen? Hoe zorgen wij ervoor dat scholen vooral lerende organisaties worden ten behoeve van de versterking van hun kwaliteit en dus uiteindelijk ten behoeve van de verbetering van het onderwijs aan hun leerlingen? Ik stel mij voor dat wij daar veel vaker en veel breder over komen te spreken. Als dat in mijn geboorteplaats Scheveningen kan gebeuren, dan word ik daar vrolijk van.

Het onderwijs in Nederland is van hoog niveau, maar er is ruimte voor verbetering, to put it mildly. D66 is dan ook blij dat door het begrotingsakkoord en het studievoorschot – laten wij dat ook maar eens een keer noemen – structureel 1,5 miljard in het onderwijs wordt geïnvesteerd. Daarmee krijgt de kwaliteit van het onderwijs een enorme impuls. Er blijven echter zorgpunten. Eén daarvan is al meerdere keren genoemd. Wordt het geld goed besteed? Uit Den Haag wordt meer geld naar het onderwijs gebracht en er is zorg of dat geld wel in de klassen terechtkomt. Die zorg heb ik ook. Ik vraag daarbij overigens aandacht voor een punt dat vandaag nog niet genoemd is. De middelen die wij naar het onderwijs sturen, zijn voor de scholen inkomsten. Wij moeten echter ook oog hebben voor de lasten van scholen. Als de inkomsten stijgen maar de lasten stijgen nog sterker, dan blijft het gewenste effect achterwege. Wij moeten ons dat heel goed realiseren. Het is belangrijk dat de Rekenkamer daar onderzoek naar doet, zowel voor het basisonderwijs als voor het voortgezet onderwijs. Dit laat onverlet dat wij daar een veel scherper beeld van moeten krijgen. Ik ben blij met de toezeggingen die de Minister in eerste aanleg heeft gedaan om dat voor elkaar te krijgen.

Ik zal vandaag ingaan op het kleinschalig specialistisch vakmanschap, de verantwoording, de uitvoering van het Nationaal Onderwijsakkoord en de Lerarenbeurs en tot slot – u verwacht het niet – medezeggenschap.

Er is toenemende aandacht voor het specialistisch uniek vakmanschap. Dat is heel goed. Veel minder goed is dat bestaande voorzieningen in hun toekomst bedreigd worden. Om het heel specifiek te maken: door de voorgenomen wetswijziging met betrekking tot de kenniscentra dreigt bijvoorbeeld de Dutch HealthTec Academy in Utrecht, een verzamelplek van zestien specialistische vakopleidingen, het bestaansrecht te verliezen. Het personeel en de 974 leerlingen op deze school verkeren daardoor al lange tijd in onzekerheid. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt. Ik noem dit als voorbeeld. Wij moeten ervoor oppassen dat wij hier geen mooie taal spreken terwijl de mensen ondertussen omkomen. Daar is een uitdrukking voor, maar dan kom ik nu even niet op. Dat is een groot gevaar. Het is makkelijk om hier mooie woorden te spreken. Wij moeten vooral blijven kijken naar wat er in de praktijk gebeurt. Ik ben benieuwd hoe de Minister de situatie van het specialistisch vakmanschap ziet. Is zij bereid om op korte termijn met een oplossing te komen en deze school, en ook de mensen die daarbij betrokken zijn, duidelijkheid te geven? Daarbij is het cruciaal om een landelijke instelling voor kleinschalig specialistisch vakmanschap op te richten. Nu hangen deze scholen nog onder kenniscentra via constructies met roc's. Dat kan allemaal niet meer. Wij moeten daar echt naar kijken. Ik vraag de Minister om een reactie.

Er is heel veel verantwoording. Ik heb de metershoge toren van toezicht op de universiteit van Tilburg zelf mogen aanschouwen. Wij komen daar nog uitvoerig over te spreken. Ik kijk uit naar het debat over het nieuwe toezichtkader van de inspectie. Daar mochten wij gisteren een technische briefing over hebben. Wat ik daar hoorde, was buitengewoon bemoedigend en in lijn met wat zojuist door anderen is gezegd en ook met onze conclusies van afgelopen vrijdag.

Het is bemoedigend dat de Staatssecretaris afziet van een kleutertoets en een tussentijdse diagnostische toets. Dat is allemaal hoopgevend. Dat zijn niet de dingen waarop wij het onderwijs zouden moeten afrekenen. Toetsen is natuurlijk goed, zeker als het over de rekentoets gaat. Als oud-docent zeg ik: toetsen is prima, maar het gaat er vooral om wat je ermee doet. In dit verband vind ik het belangrijk om te stellen dat toetsen bedoeld zijn om kinderen verder te helpen, maar niet om scholen te beoordelen. Scholen moeten lerende organisaties worden.

De voorzitter: U heeft nog twee minuten. Ik ben heel coulant maar ik wil graag dat de eerste termijn van de commissie voor 12.30 uur is afgerond.

De heer Van Meenen (D66): Dat haal ik gemakkelijk.

Er is door de Minister en de Staatssecretaris al het nodige gezegd over wat er op het ministerie zelf misgaat met DUO et cetera. Ik laat dit verder lopen. Ik ben blij dat dit de volle aandacht heeft. Ook daar moet het toezicht goed zijn.

Er is al iets gezegd over het Nationaal Onderwijsakkoord en de Lerarenbeurs. Wat is de stand van zaken? Is er al iets te zeggen over de resultaten? Hoe staat met de professionalisering van leraren? Toch een kernpunt in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Uit het jaarverslag blijkt dat er 20 miljoen minder dan begroot, is uitgegeven aan de Lerarenbeurs. Ik vraag de bewindspersonen hoe dat mogelijk is en wat daaraan gedaan wordt. Bijna een vijfde van het totale bedrag is niet uitgegeven. Dit komt onder andere doordat de Lerarenbeurs niet meer kan worden ingezet voor korte opleidingen. Waarom is dat? Op welke manier willen de bewindspersonen het aantal zij-instromers vergroten? Waar is die 20 miljoen dan wel aan besteed?

Mijn laatste punt betreft de medezeggenschap. Ook hier, zo zeg ik tegen mijn buurman, plukken wij de vruchten van het studievoorschot. Daardoor heeft de medezeggenschap in het hoger onderwijs namelijk instemmingsrecht gekregen op de hoofdlijnen van de begroting. «Aangezien het gaat om hun onderwijs moeten studenten kunnen meebeslissen over de manier waarop investeringen in het hoger onderwijs moeten verbeteren», zo staat in de tekst. Volgens mij gaat deze redenering op voor het hele onderwijs. Helaas is dat nog niet zo voor alle sectoren, maar in het onderwijsverslag staat helder dat de medezeggenschap met name in het voortgezet onderwijs en het mbo een stuk beter en professioneler kan. Gisteren vernamen wij nog uit de JOB-monitor dat er grote ontevredenheid is bij studenten over hun inspraak en zeggenschap. Dat kan door dit instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting te geven dus verbeteren. De motie van D66 en de SP daarover hangt nog steeds boven de markt. Ik ben benieuwd hoe de voortgang in het denken van de bewindspersonen hier is.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik heb wel waardering voor de missie van D66 om die medezeggenschap groter te maken, maar die waardering is politiek-technisch. Ik ben het er niet mee eens. Wij vinden dat de Wet op de medezeggenschapsraad al zo ongelooflijk veel handvatten geeft aan gemotiveerde studenten, leerlingen, leraren en ouders om zich te laten horen. Voor heel veel scholen is het roeien met de riemen die je hebt. De ouderbetrokkenheid, de studentbetrokkenheid en zelfs de leraarbetrokkenheid – dat is wel iets om treurig van te worden – zijn er vaak niet. Er zijn scholen die leraren in de medezeggenschapsraad laten rouleren, omdat niemand eigenlijk wil. Als iemand dan aan de beurt is, moet hij dat doen. Hoe wil D66 ervoor zorgen dat die mentaliteit verandert zodat mensen veel meer bij die medezeggenschap betrokken raken?

De heer Van Meenen (D66): Volgens mij zijn de heer Beertema en ik het er volledig over eens dat er veel meer naar docenten geluisterd moet worden, ook daar waar het gaat om de besteding van het geld. Wij maken ons zorgen over waar het geld voor het onderwijs naartoe gaat. Worden er wel de juiste besluiten genomen? Krijgen wij helder hoeveel geld er nu eigenlijk naar leraren gaat? Medezeggenschap en medezeggingskracht zijn daarbij van groot belang. Daar is geen verschil van opvatting over. De heer Beertema wijst terecht op de betrokkenheid van mensen in het onderwijs bij medezeggenschap. D66 is niet van plan om te wachten tot de kwaliteit zodanig verbeterd is dat het verantwoord is om die bevoegdheid te geven. Mijn fractie redeneert andersom. Juist door het geven van bevoegdheden zal de medezeggenschap aan beide kanten veel serieuzer worden genomen, ook door bestuurders. Het is ook voor bestuurders van groot belang om te investeren in de kennis van medezeggenschap. Docenten zullen zien dat hun medezeggenschap er ook echt toe doet. Dat zal de betrokkenheid en de belangstelling ongetwijfeld vergroten. Daar geloof ik in. Ik heb dit ook zien gebeuren in het onderwijs.

De heer Beertema (PVV): Hier stuiten wij op het fundamentele verschil in mens- en maatschappijvisie tussen de optimistische D66'ers en de PVV'ers die toch een iets groter talent voor de apocalyps hebben; laat ik het zo maar zeggen.

De heer Van Meenen (D66): Ik beschouw dat verschil als een groot compliment.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik kan niet anders dan mijn collega Van Meenen gelijk geven. Als de PVV zichzelf een kenner van de apocalyps noemt en D66 optimisten, zou ik zeggen: stop dat maar in je zak. Ik sluit mij volledig aan bij het pleidooi van de heer van Meenen over medezeggenschap. Geef meer bevoegdheid dan worden vanzelf goede mensen aangetrokken die daarmee aan de slag gaan. Ik zal daar straks ook nog iets over zeggen.

Dank aan de rapporteurs voor de uitstekende verslaglegging. Dank aan de inspectie voor het onderwijsverslag. Er gaat veel goed in het onderwijs en daar moeten wij blij mee zijn. Degene die het onderwijsverslag leest, ziet ook een aantal stevige onthullingen. Ik noem er vijf en ik vraag de regering om daarop in te gaan. Eerlijk gezegd zie ik in de reactie niet echt iets van die onthullingen terug. Investeringen zijn onzichtbaar in de klas. Ze worden eerder een last dan een lust genoemd. Er wordt geld uitgetrokken voor thema's zoals kwaliteitszorgsystemen, opbrengstgericht werken en leerlingzorg. «Leraren kunnen er lang niet altijd hun dagelijkse lessen mee verbeteren. Het registreren is op scholen soms een doel op zich geworden en wordt daarom als extra bureaucratie gezien.» Dan moeten wij constateren dat investeringen dus contraproductief werken. Het is niet eens dat het geld gewoon verdwijnt, nee het werkt ten nadele van het onderwijs. Dat moet ons echt grote zorgen baren. Hoe denkt de regering dat te keren? De inspectie zegt terecht: stop dat geld nu in leraren en in de professionalisering van leraren. Daar hebben leerlingen en studenten werkelijk baat bij. Daar ben ik het zeer mee eens.

Beter onderwijs in kleine klassen. De groepen worden groter, merkt de inspectie. In het basisonderwijs zijn groepen van meer dan 30 steeds normaler. Leraren ervaren hierdoor een grotere werkdruk. Ook zijn veel lokalen te klein omdat die zijn berekend op 25 leerlingen. Wie verder leest, ziet dat in het voortgezet onderwijs kleine klassen ook beter werken. Volgens mij is dat in het basisonderwijs ook zo, maar ik citeer de inspectie. Wij hebben deze discussie vaker gevoerd. Het mag duidelijk zijn dat ik mij gesteund voel door de inspectie. Ik hoop op voortschrijdend inzicht van de regering.

Veel leerlingen krijgen les van onbevoegde docenten, per school variërend van minimaal 12% tot maximaal 22% van de lessen; dat is bijna een op de vier lessen. Internationaal heeft Nederland het hoogste percentage onbevoegde docenten. Wanneer stopt dit? Dat is eigenlijk de eenvoudige vraag. Graag een reactie.

Het volgende punt fascineert mij. Nergens ter wereld hebben schoolbesturen zo veel macht als in Nederland, maar een stevige controle daarop ontbreekt volgens de inspectie. De checks and balances zijn op papier goed geregeld, maar colleges van bestuur worden in de praktijk onvoldoende gecontroleerd. Colleges nemen de medezeggenschap in sommige situaties niet serieus en betrekken de raad onvoldoende bij belangrijke beslissingen. Dat debat is net gevoerd. Dit is een ondersteuning van het pleidooi om de or echt tanden te geven. Dan kan een bestuur niet anders dan daar toch echt goed naar luisteren.

De voorzitter: De heer Beertema heeft een interruptie.

De heer Jasper van Dijk (SP): Hij heeft veel interrupties. Ik heb mij netjes aan de twee interrupties gehouden. Ik had er ook nog wel een paar kunnen plaatsen.

De heer Beertema (PVV): Hier stuiten wij op het socialistische wereldbeeld van de SP die altijd toch wat jaloers is op anderen die kennelijk meer krijgen.

De heer Jasper van Dijk (SP): In de PVV zijn sommige mensen wat gelijker dan anderen. Kom maar op met de apocalyps.

De heer Beertema (PVV): Ook de SP gaat mee in dezelfde redenering. Er zijn besturen die de medezeggenschapsraden niet serieus nemen en op een zijspoor zetten. Hoe vaak komen die raden bij de geschillencommissie terecht? Waarom gaat een voorzitter van zo'n mr die de hele wettelijke mispoge aan zijn kant heeft – om het zo maar even te zeggen – niet naar de geschillencommissie? Hoe veel van dit soort conflicten komen er bij de geschillencommissie? Zo moeilijk is dat toch niet? Nu al staan die bestuurders niet in hun recht. Wat geeft mijnheer Van Dijk de zekerheid dat het anders zal gaan als de bevoegdheden nog verder worden uitgebreid?

De voorzitter: De heer Beertema staat nu op vier interrupties. De heer Van Dijk op twee, maar over het geheel van de debatten van de afgelopen tijd is het beeld gelijk.

De heer Jasper van Dijk (SP): O, dit is een nieuwe berekeningswijze. Betrekken wij de interrupties van de afgelopen zeven erbij? Dat is een novum. Ik heb natuurlijk meer interrupties gepleegd dat de heer Beertema die twee jaar in de Kamer zit.

De heer Beertema (PVV): Vier jaar!

De heer Jasper van Dijk (SP): In kwaliteit gemeten twee jaar.

Dit is een terechte vraag van de heer Beertema. Ik wijs hem erop dat er een motie van mijn hand over geschillen is aangenomen. Het ministerie werkt nu aan de uitvoering daarvan. De heer Beertema vraagt of wij die medezeggenschapsraad moeten versterken. Die raden kunnen nu al zo veel. In mijn visie wordt een school gemaakt door leraren, leerlingen, ander personeel en directie. Dit zijn gelijke eenheden om het zo maar even te zeggen. Er is geen directie die de facto alles kan beslissen waarbij leraren en ander personeel hooguit adviesrecht hebben. Als puntje bij paaltje komt, moet je ervoor zorgen dat het onderwijspersoneel een stevige stem heeft. Dat er in de praktijk medezeggenschapsraden zijn die niet of zwak functioneren, erken ik direct. Daar moeten wij dan ook alles aan doen. Ik heb een wedervraag. Hoe voorkomen wij dat schoolbesturen alle macht in handen hebben? Dat moet de heer Beertema toch aanspreken. Wij willen niet dat schoolbesturen met hun budget alles kunnen doen zonder gecorrigeerd te kunnen worden. Dan kom ik bij de briljante motie-Van Meenen/Van Dijk die vraagt om medezeggenschapsraden instemmingsrecht op de begroting te geven. Dan is er een daadwerkelijk een noodrem om foute beslissingen tegen te kunnen houden.

De voorzitter: Wil de heer Beertema hierop reageren?

De heer Beertema (PVV): Ik wacht even met interrumperen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik begrijp dat de heer Beertema flabbergasted is. Hij is het dus volledig eens met mijn antwoord.

De heer Beertema (PVV): Dit is echt uitdaging. Ik ben het niet eens met de redenering. Ik stel vast dat ik geen antwoord op mijn vraag heb gekregen. Waarom zou een verdere oprekking van de bevoegdheden het personeel, de leraren, de ouders en de leerlingen ineens wel motiveren om actief gebruik van die bevoegdheden gebruik te maken? Naar mijn mening zal dit niet gebeuren. Er zal vooral een cultuurverandering bij de bestuurders plaats moeten vinden. De leraar moet weer eigenaar worden van zijn werk en de managers moeten veel meer in een dienende rol komen. Op dat punt vinden wij elkaar. Als je leraren formeel bevoegdheden ten aanzien van de begroting geeft, maakt dat het volgens de PVV heel lastig om mensen ter verantwoording te roepen bij allerlei mislukkingen en rampen. In zo'n situatie is iedereen schuldig en daarmee eigenlijk niemand en gaan wij over tot de orde van de dag. Dat willen wij ten koste van alles voorkomen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dit toch een vreemd pleidooi. Je kunt het niet een-op-een vergelijken, maar er zijn wel overeenkomsten tussen de Tweede Kamer en de regering en de medezeggenschapsraad en een schoolbestuur. De heer Beertema zou ook niet willen dat de Tweede Kamer haar instemmingsrecht op de begroting verliest. Sterker, het land zou te klein zijn als wij alleen adviesrecht zouden hebben. Ik zou zeggen: de heer Beertema moet zich daardoor laten inspireren.

Het onderwijs wordt steeds selectiever. De selectiedruk in het onderwijs neemt toe. Brugklassen in het voortgezet onderwijs worden steeds smaller. In het tweede brugjaar zijn er vrijwel uitsluitend klassen van één schoolsoort. Er is sprake van perverse prikkels om leerlingen niet door te laten stromen. Dat zou dan weer afgestraft worden. Graag daarop een reactie.

Ik vraag apart aandacht voor de besteding van het onderwijsgeld. Dat is een elementair punt. In feite is het een grote black box, zo moet ik constateren. Dit blijkt ook uit antwoorden van OCW. De Minister zegt heel duidelijk dat dit niet wordt nagegaan. Het geld gaat naar de scholen en zij zijn vrij om dat te besteden. Dat is de filosofie achter de lumpsumfinanciering. Wij kijken daar anders naar. Als politiek, als Minister moet je erkennen dat de prijs daarvan is dat je niet weet waar het geld blijft. In het rapport van de Rekenkamer en in de rapportage van de heren Rog en Duisenberg zie ik dat daar veel vragen over zijn. Het is onduidelijk. De Rekenkamer zegt dat er geen eisen zijn gesteld en dat het dus het onduidelijk is waar het geld blijft. Neem het geld uit het Herfstakkoord. Wat gebeurt er nu met die 650 miljoen euro die in 2013 is overgemaakt? Dit leidt tot veel vragen en het is ook voor leraren onbevredigend. De Minister had het over perceptie. Zij zal voor een deel gelijk hebben dat de leraar het idee heeft dat het geld naar een bankrekening verdwijnt. Is de Minister het niet met mij eens dat wij die perceptie moeten wegnemen? Daarnaast is het soms ook gewoon waar dat het geld op de verkeerde plek terechtkomt. Volgens mij moeten wij het dan echt weten. Ik vraag niet naar prestatie-indicatoren en prestatieafspraken, maar ik wil heel simpel van de schoolbesturen weten waaraan zij het geld hebben besteed. In dit geval gaat het om 650 miljoen. Is dat besteed aan leraren, aan materieel of aan huisvesting? Dit kan op een A4'tje. Dat is levert helemaal niet veel bureaucratie op en geeft ons buitengewoon veel helderheid. Op die manier kan de perceptie worden rechtgezet.

Mevrouw Straus (VVD): Ik had er met meneer Van Dijk al een onderonsje over tijdens mijn betoog, maar ik wil hem toch het volgende vragen. Hij heeft het over de verantwoording van scholen over de besteding van de financiën. Op dat punt kan ik het met hem eens zijn. Is hij er het ook mee eens dat scholen vertrouwen in zichzelf moeten hebben om op een goede manier verantwoording te kunnen afleggen? Is hij het dan ook met mij eens dat het dan niet helpt om een kliklijn in het leven te roepen voor docenten om met voorbijgaan van schoolbesturen individuele cases bij de politiek te melden? Het is een interessante vondst van de SP, maar het is niet behulpzaam bij het bevorderen van de cultuur om met elkaar het professionele gesprek te voeren en daadwerkelijk verantwoording aan de samenleving af te leggen. Daarvoor heb je met name vertrouwen in jezelf nodig.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit verbaast mij hogelijk van de VVD-fractie die toch altijd voor transparantie en openheid is. De pers noemt het inderdaad een kliklijn. Dat is leuk gevonden, maar het is gewoon een meldpunt. Wij vragen leraren en ander onderwijspersoneel: als u hoort dat geld door bestuurders aan een vreemde zaak wordt besteed, laat het dan weten. Dat moet de VVD zeer aanspreken: transparantie. Ik heb u gevraagd of wij moeten weten of het geld naar leraren gaat of naar de bureaucratie. Het ministerie geeft duidelijk aan het niet te willen weten. Men geeft het geld aan de scholen en klaar. Ik vraag dan de leraren om het te vertellen. Ik had gedacht dat de VVD dit zou toejuichen.

Mevrouw Straus (VVD): Nogmaals, de verantwoording van juichen wij zeker toe. Laten wij het een meldpunt noemen, maar u roept de docenten op om dit te doen met voorbijgaan van de gebaande paden, ook van de mr die u zo graag in positie wilt brengen om dit soort meldingen aan de politiek te doen. De mails die ik vaak krijg komen erop neer dat de politiek zich er juist niet mee moet bemoeien want dat werkt alleen maar wantrouwen in de hand. Als wij de professionele cultuur op scholen willen verbeteren, als wij scholen vragen om verantwoording af te leggen, dan wij moeten wij ons er niet mee gaan bemoeien en individuele leerkrachten vragen om te melden als zij menen dat geld verkeerd wordt besteed. Als politiek wil ik daarin neutraal blijven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Een buitengewoon vreemd pleidooi wat mevrouw Straus hier houdt. Zij vraagt om allerlei indicatoren en outcome-gegevens. De suggestie dat zij zich niet met scholen bemoeit, is belachelijk. Ik vraag helemaal niet om medezeggenschapsraden of wie dan ook te passeren. Ik vraag gewoon aan mensen wat er met ons belastinggeld gebeurt. Dat is absoluut openbaar. Dat hoort in de jaarverslagen te staan en in medezeggenschapsraden aan de orde te komen. Wij krijgen veel vragen van mensen die zeggen: hé, wat gebeurt er met ons onderwijsgeld? Ik noem een speler en dat is de Rekenkamer. Het is onduidelijk wat er met het geld gebeurt. Het zou de VVD zeer goed moeten doen dat de SP daar graag helderheid over wil. Als het ministerie die helderheid niet geeft, vragen wij leraren om die te geven. Ik zal alle reacties netjes in een openbaar rapport zetten. Ik zal het ook online zetten, zodat iedereen kan meelezen. Daar kunnen wij heel veel van leren.

De heer Van Meenen (D66): De heer van Dijk zei: zolang het ministerie het niet vraagt vragen we het zelf. Daar kan je van alles van vinden. Door de medezeggenschap proberen wij de positie van leraren te verbeteren om aan de voorkant invloed te kunnen uitoefen. De heer Van Dijk heeft voorgesteld om naar drie categorieën te vragen. Misschien moet daar nog een categorie bij, maar los daarvan het volgende. Als de Minister zegt dat wij die vragen kunnen stellen, heft de heer Van Dijk dan zijn meldpunt op?

De heer Jasper van Dijk (SP): Als de Minister dat toezegt, geef ik haar een dik compliment. Je moet het complementair zien. Ik vraag de Minister niet om een bureaucratie op te tuigen. Ik verzoek het ministerie om schoolbesturen te vragen om op hoofdlijnen aan te geven waar het geld naartoe gaat. De heer Van Meenen weet ook dat er leraren zijn die hele verhalen kunnen vertellen over geld dat wordt besteed aan overhead, bureaucratie, projecten en noem maar op. Dat moeten wij weten. Zie het complementair.

De heer Van Meenen (D66): Zeker, ik weet dat dit gebeurt, maar de vraag is of er een relatie is met die extra investering. Een docent kan ontevreden zijn. Met het geld is er bijvoorbeeld voor gezorgd dat een conciërge in dienst kan blijven, terwijl de docent liever had gezien dat zijn klas was gesplitst et cetera. Is de heer Van Dijk niet bang dat zijn meldpunt ernstig wordt vervuild omdat docenten die relatie helemaal niet een-op-een kunnen leggen? Ik zie al weer voor me dat er straks weer een soort zwartboek is met allerlei klachten en gedoe, dat helemaal geen relatie heeft met uw oorspronkelijke, uitstekende vraag.

De voorzitter: Mijnheer Van Dijk, kunt na het beantwoorden van deze vraag uw betoog afronden?

De heer Jasper van Dijk (SP): Wat een onderschatting van leraren door de heer Van Meenen. Ik vraag leraren en andere betrokkenen om het ons te vertellen als het onderwijsgeld volgens hen niet goed wordt besteed. De heer Van Meenen moet zich geen zorgen maken. Wij filteren de meldingen waar wij vraagtekens bij hebben, eruit. Dit is een vraag om informatie, om transparantie. Ook D66 zou dit moeten omarmen. Er is helemaal niets geheimzinnigs aan. Het heeft niets met verklikken te maken. Het gaat om de besteding van belastinggeld. Op dit moment krijgen wij daar geen helderheid over. Het gaat mij in het bijzonder om het Pechtoldgeld, de 650 miljoen die wij dankzij Alexander Pechtold voor het onderwijs hebben gekregen. Ik heb D66 daar al eerder mee gecomplimenteerd. Ik stel nu de normale vraag wat er met dat geld is gebeurd. Heel simpel. Het antwoord kan op een A4'tje. Ik zou zeggen: steunen.

Ik moet afronden. In reactie op de interrupties heb ik mijn betoog al bijna helemaal kunnen houden. Tot slot nog een punt. Ik heb dus dat meldpunt onderwijsgeld opgericht. Leraren en anderen die een melding willen doen, moeten mailen naar onderwijsgeld@sp.nl. Kijk op de website!

De voorzitter: Waarvan akte. Het woord is nu aan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Compliment voor de heer Van Dijk voor zijn mooie idee van dat meldpunt. En of het een kliklijn is of een meldpunt, ach het is een digitale manier om de achterban te raadplegen, zou ik zeggen. Als de achterban reageert, doet hij dat in het volste vertrouwen. Ik heb daar helemaal geen problemen mee. Als mensen de moeite nemen om een verhaal te schrijven, dan is dat verhaal de moeite waard. Ik weet zeker dat er niet veel vervuiling in zal zitten. Ik wil de tip geven om de gegevens geanonimiseerd op de site te zetten. In het onderwijsveld heerst nog steeds te veel een bestuurderscultuur in plaats van een schoolleiderscultuur. Er heerst nog te veel een cultuur van mensen die menen dat critici via de kantonrechtersformule de laan uitgestuurd moeten worden. Dat gebeurt nog overal in Nederland. Zelfs mensen die bijvoorbeeld kenbaar maken dat zij op de lijst staan van Leefbaar Leiden – een partij die verwant is aan de PVV – krijgen te horen dat zij alleen daarom al niet meer geschikt worden geacht om les te geven. Zij moeten dan maar in de mediatheek en achter de schermen allerlei klusjes doen. Ik vind dat schandalig. Dat is nog steeds de cultuur die onder de bestuurders heerst. Wij moeten een schoolleiderscultuur krijgen. Bestuurders moeten vooral naar multinationals gaan, als zij daar al welkom zijn. Zij moeten niet in het onderwijs blijven. Dat wilde ik even kwijt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Iedereen die dat wenst, kan anoniem blijven. Dat is geen enkel probleem.

De heer Beertema (PVV): Ik dank de heer Duisenberg en de heer Rog voor het prachtige reportagewerk. Ik voeg daar namens de PVV nog een paar punten aan toe. Wij vinden de motivatie en betrokkenheid van leerlingen een probleem. Ik ga in op de vernieuwing in het onderwijs en de rol van schoolleiders. Ik sla het ontbreken van de doelmatigheid bij de besteding van onderwijsgeld maar over, want dat is al voldoende aan bod geweest. Wij kunnen ons goed vinden in de stellingname van de SP.

De inspecteurs zien regelmatig lessen waarbij een groot deel van de leerlingen niet actief betrokken is. De cijfers vind ik verontrustend: 21% in het vo en 9% in het basisonderwijs. Waarom zijn die leerlingen zo weinig betrokken? Ik ben helemaal niet zo positief over het onderwijsverslag en de weg naar de toekomst die de Minister meent te moeten gaan. De vraag waarom leerlingen steeds minder gemotiveerd zijn raakt steeds verder uit het oog. Belonen leidt tot minder motivatie. Ik zeg dat niet zelf, maar ik baseer dit bijvoorbeeld op het onderzoek van Bert van Dijk, Beïnvloed anderen, begin bij jezelf, van begin 2007. Kijk ook naar het GION-onderzoek over huiswerk. De misvatting van leerlingen dat niemand huiswerk maakt, want dat is cool, grijpt om zich heen. De leraren passen zich vervolgens daaraan aan. Van die mentaliteit moeten wij af. Juist het controleren, het afrekenen en het toetsen dagen leerlingen uit en geven leerlingen het gevoel dat zij iets gepresteerd hebben of dat zij het beter moeten doen. Het gaat om het omzetten van prestaties in objectief meetbare eenheden. Wij zijn bang dat dit in ras tempo verloren gaat met dit kabinet en de invloed van de gedoogpartners. Graag een reactie van de bewindspersonen hierop. Als het kan, wil ik daar toch wel iets over horen.

Dan de verbeteringen die tot resultaat in de klas moeten leiden. Systemen binnen scholen zijn te veel een doel op zich geworden in plaats van een middel. Investeringen komen niet in de klas terecht. Het opbrengstgericht werken wordt nog te weinig toegepast. Professionalisering van leraren wordt nog te vaak overgeslagen en vernieuwingen worden nog steeds van bovenaf opgelegd. Erken nu toch eindelijk eens dat de leraar eigenaar is van zijn eigen vak. Maak de managers duidelijk dat zij een dienende rol hebben. Hoe dat moet, weet ik niet, maar het moet wel gebeuren. Zij zijn dienend aan de onderwijsprofessionals. Op die manier moeten de leraren benaderd worden en niet louter als uitvoerders, zoals heel veel gebeurt. Dat moet veranderen. Zijn de bewindspersonen dat met mij eens?

Wij zien een essentiële rol voor schoolleiders. Daar heb ik nog te weinig over gehoord. De schoolleiders zijn de cruciale actoren die het schoolbeleid moeten implementeren in de klas. Zij moeten ook initiatieven op docent- en klasniveau kunnen inpassen. Zij staan er het dichtst bij. De inspectie ziet dat er beter onderwijs wordt gegeven op scholen waar de schoolleiding goed functioneert. Dat is een heel belangrijk gegeven. Daar zouden wij veel meer op moeten focussen. Graag een reactie.

Er is genoeg gezegd over de doelmatige besteding van het geld. Nog niet voldoende benoemd, is de vaststelling op pagina 51 van de hoofdlijnen. Daar staat: «Zowel onderwijskundig- als financieel beleid is gericht op de korte termijn.» Ik zie dan financiële mensen voor mij die brandjes aan het blussen zijn. Zij doen aan incidentenbestrijding. De middellange termijn is belangrijk voor de onderwijskwaliteit en voor strategisch personeelsbeleid. Daar moeten de financiële condities samenkomen met alle andere zaken. Dat ontbreekt of is niet transparant. Dat vind ik onverteerbaar. Met de korte termijn kunnen wij niks. Dat is achter de feiten aanrennen. De lange termijn geloven wij wel, maar juist de middellange termijn is heel erg belangrijk. Het is onnodig dat er bij het financieel management kennelijk zo veel competenties ontbreken. Als wij dat niet verbeteren, blijven wij in het duister tasten. Graag een reactie.

Tot slot wil ik graag een reactie van de bewindspersonen op het afscheid van professor Dronkers. Ik vond dat geen mooi afscheid. Ik had deze eminente hoogleraar onderwijssociologie iets veel beters gegund. Wat mij vooral trof, was zijn vaststelling dat er geen opvolger voor handen is. Wat Dronkers neergezet heeft in zijn jaarlijkse vergelijkingsoverzichten, schrikt af. Je maakt geen vrienden met dit soort exercities, maar wel heel veel vijanden. De onderwijskaasstolp verdraagt nog altijd niet dat er critici zijn die zich niet houden aan de mores van de kongsi van mainstream onderwijskundigen, van de bestuurders van al die gremia. Dat is niet hoopgevend. Ik wil hier graag een reactie op. Dronkers zegt zelf nog steeds achter het maatschappelijk belang te staan van het maken van dergelijke lijsten door buitenstaanders. Hij is een relatieve buitenstaander. Het gedoe eromheen begon hem tegen te staan. Het kost vele dagen werk en geeft veel stress, terwijl de publieke steun gering is. De inspecteur-generaal kaart precies aan waarom deze schoolcijferlijsten en leerlingvolgsystemen zo belangrijk zijn. Een leerlingvolgsysteem geeft bijvoorbeeld aan dat een leerling goed is in rekenen, maar structureel onderpresteert in taal. Dit soort systemen zijn een middel voor goed onderwijs maar moeten geen doel op zich worden. Toch verandert er niks in het aanbod aan de leerling. Dat is een vreemde constatering. Dat is het probleem. Het probleem is niet de Cito-toets aan het eind van groep 8. Die zou alleen maar een bevestiging moeten zijn van het eindoordeel van de leerkracht en de behaalde resultaten in het leerlingvolgsysteem. Daarmee zou het een objectief matchinginstrument zijn voor het voortgezet onderwijs. Het probleem is dat de eindtoets geen erkenning heeft gekregen als middel, maar dat het onderwijsveld en veel partijen hier aan tafel er op een tamelijk hysterische wijze een doel van hebben gemaakt. Daardoor is het kind in plaats van het badwater weggegooid en dat vinden wij eeuwig zonde. De Cito-toets werd in de tijd zodanig doorgeschoven, dat hij geen objectief hulpmiddel meer is voor leraren om aan de ouders te laten dat vmbo of havo wel degelijk een betere optie is voor het kind, dan havo/vwo of gymnasium. Die leraar staat nu met lege handen tegenover overassertieve ouders die hun eigen kind veel beter menen te kennen. Dat is eeuwig zonde.

De voorzitter: Kunt u afronden?

De heer Beertema (PVV): Ja, ik ben bij mijn laatste zin. Op deze manier is het cirkeltje rond. We onderschatten onze leerlingen. De middelmaat is nog steeds de norm. We leggen de lat liever lager dan dat meer uit onze kinderen proberen te halen, maar wij staan hier, in dit huis wel te roepen dat de lat omhoog moet. Wij willen echter niet meten. Meten is de facto politiek incorrect verklaard. Zolang wij dat niet hersteld hebben, komt het niet goed met onze ambities.

De heer Van Meenen (D66): De heer Beertema maakt er een soort soep van. Hij noemt de heer Dronkers met zijn ranglijstjes. De inspectie zegt dat leerlingvolgsystemen goed zijn. Hij noemt ook de rol van ouders in de doorstroom naar het voortgezet onderwijs. Wij zijn het met elkaar eens dat het toetsen van leerlingen belangrijk is, ook in het kader van de voortgang. Daar gaat het leerlingvolgsysteem eigenlijk over. De Cito-eindtoets zou daar het sluitstuk van zijn. Is de heer Beertema het met mij eens dat juist het probleem is dat de heer Dronkers en anderen met de resultaten van de leerling tegelijk een oordeel over de kwaliteit van de school willen vellen?

De heer Beertema (PVV): De kwaliteit van de school hangt daarmee zeker samen. Als je zegt dat dit er niets mee te maken heeft, dan hang je toch een ander onderwijsbeleid aan dan ik. Als wij het hebben over doelmatigheid van bestedingen, dan moeten wij dat oordeel op normen baseren. De normen van Dronkers zijn geboren omdat er niets was en uit de weerzin van scholen om openbaar te maken wat zij presteerden. Daar zijn ontzettend veel debatten en discussies over geweest. Er is schande van gesproken door onderwijsbestuurders dat de cijfers naar buiten kwamen. Er werd een beroep op betrokkenen gedaan om dat vooral geheim te houden. Dat kan natuurlijk niet. Ouders vinden het razend belangrijk om vergelijkingsmateriaal te hebben. De ouders zijn zo betrokken omdat het om het grootste cadeau gaat wat zij hun kinderen kunnen geven voor de rest van hun leven. Ouders willen een goede investering doen en de juiste keuze maken. Ze hebben nu niets. Door u en anderen is hun zelfs de Cito-toets afgepakt. Zo zie ik het. Zonder de Cito-toets gaan wij een heel circus tegemoet van toelatingsexamens voor het voortgezet onderwijs, omdat men daar ook niet meer weet waar men aan toe is. Er zal op vrij grote schaal overgeadviseerd worden. Daarmee zullen wij een afstroom in het voortgezet zien. Het wordt er allemaal niet mooier op. Dan kan de heer Van Meenen met zijn gezelschap in Scheveningen of op de hei constateren: dat hebben wij goed gedaan, niemand weet meer waar hij aan toe is, maar het gaat om meer dan taal en rekenen. Wat dat meer dan is, is volstrekt onduidelijk.

De heer Van Meenen (D66): Er is een verschil in mensbeeld. De heer Beertema doet apocalyptische voorspellingen; een woord dat hij zelf gebruikte.

De heer Beertema (PVV): Een grapje. Dat is humor.

De heer Van Meenen (D66): Ik lach er ook bij. Waar het om gaat is dat het goede voor het kind gedaan wordt. Ik probeer een verbinding met het betoog van de heer Beertema te zoeken, maar dat is heel erg lastig. Hij loopt weg van het feit dat er een enorme versmalling is in de manier waarop er, ook door ouders, naar de kwaliteit van scholen wordt gekeken. Ouders snakken naar goede informatie over scholen. Ik vraag de heer Beertema nog een keer of hij vindt dat de gemiddelde Cito-score van een school – het resultaat van kinderen en van leraren – een indicatie is van de kwaliteit.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Als een achterstandsschool in Rotterdam-Zuid, waar ik vandaan kom, een paar puntjes hoger scoort op een Cito-toets die nog onder het gemiddelde zit, dan zegt iedereen die verstand van onderwijs heeft dat die school een megaprestatie heeft neergezet. Die school is misschien wel de beste zwarte school van Rotterdam. Dan heb je wat gedaan. Dan heb je iets prachtigs neergezet. Zo had het kunnen zijn. Maar door u en door heel veel anderen is de angstsfeer gecreëerd dat er alleen maar getoetst wordt om de cijfers. U hebt zelf dat beeld neergezet. U hebt met uw companen die cultuur neergezet. U hebt hier gesproken over bibberende kleuters die een kleuterexamen moeten doen en misschien wel valdisperretjes moeten slikken om aan de norm te kunnen voldoen. U hebt dat gezegd. Die benadering heeft absoluut onrecht gedaan aan het prachtige instrument dat de Cito-toets is. Door die cultuur heeft die versmalling plaatsgevonden. Ik had liever gezien dat wij met z'n allen hadden gezegd: laten wij daar nu van weg gaan en laten teruggaan naar het middel Cito-toets in plaats van het doel Cito-toets. Dan hadden wij heel veel maatschappelijke waarden kunnen behouden.

De voorzitter: Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. Ik wil tot 13.00 uur schorsen. Na de schorsing hebben wij nog een uur en een kwartier voor de beantwoording door de Minister, de Staatssecretaris en de inspecteur-generaal. Daarna is er nog een kwartier voor de tweede termijn en dan zijn wij om 14.30 uur klaar.

De heer Jasper van Dijk (SP): Kunnen wij niet iets langer schorsen?

De voorzitter: Dat kan maar dat betekent dat de interrupties en de tweede termijn echt kort moeten zijn.

De vergadering wordt 12.40 uur tot 13.07 uur geschorst.

De voorzitter: De procedure is als volgt. Er komen nu drie antwoorden in eerste termijn, elk ongeveer 20 minuten. Aan het eind van elk blokje is er gelegenheid om vragen te stellen. Per Kamerlid zijn drie interrupties toegestaan in totaal. Eerst spreekt de inspecteur-generaal, mevrouw Roeters, daarna de Minister en tot slot de Staatssecretaris. Daarna wordt bezien of de Kamer een tweede termijn wenst.

Ik geef graag het woord aan de inspecteur-generaal.

Mevrouw Roeters (Inspecteur-generaal): Voorzitter. Ik zal het zo kort mogelijk houden. Toch ga ik even terug naar het Schevenings beraad, door mevrouw Ypma genoemd. Dat is inderdaad 20 jaar geleden. Daarin werd het voortgezet en het primair onderwijs bestuurlijk hervormd. Daarover werd op 31 maart een brief aan de Kamer geschreven, waarin stond hoe dat het beste kon. Dat kon het beste door lumpsumfinanciering geldend te laten zijn. Tot die tijd werd gewerkt met een lestabel waarin bijvoorbeeld stond hoeveel uur Nederlands of gymnastiek werden gegeven. Wanneer je een bureaustoel of in mijn geval een studio-inventaris aanvroeg, werd dat tot op de gulden nauwkeurig vergoed. Als je een leraar aanstelde, belde je met het ministerie en het salaris werd vastgesteld en dat werd ook weer tot de gulden vergoed. Door die openeindfinanciering kwam het vaak voor dat de Minister in de Kamer moest verklaren waarom er tekorten waren. Dat gebeurt niet meer. Het onderwijs doet het met het geld dat ervoor beschikbaar is. De Minister was eigenlijk een soort hoofdmeester van alle scholen.

Nu vraagt de Kamer naar doelmatigheid en of zij tijdig geïnformeerd wordt over de financiën bij de scholen. Wat het eerste betreft verwijs ik naar onderzoeken naar overhead, die niet door de inspectie maar door bureaus worden gedaan met enige regelmaat. In het primair onderwijs was de laatste stand van zaken een overhead van 3% à 4%, waarbij het bureau de zorg uitsprak of dat niet te weinig was. In het voortgezet onderwijs is het al wat langer geleden. Dat was toen 8%.

Gevraagd is om de Kamer op tijd te informeren over financiële situaties. Wat ik kan aanbieden – maar dat heeft de Minister ook al gedaan – is onze site. Daarop wordt aangegeven wanneer instellingen onder verscherpt toezicht komen. Daarop is ook het complete rapport te vinden. Daar staat ook bij wat er precies gebeurt. Dat wordt regelmatig ververst, zodat de actuele stand van zaken erop staat.

We zijn bezig met ontwikkelingen in het financiële toezicht. Dat komt ook door Amarantis, maar daar kom ik zo nog op terug. We komen met prospectieve kengetallen. We proberen vooruit te kijken en we proberen ook in die black box te vinden welke kengetallen nu werkelijk iets zeggen over de toekomst van de scholen. Dus dat komt nog.

Vele leden spraken over het woord «investeringen». Ik heb er spijt van dat wij het woord zo genoemd hebben, hoewel ik wel geloof dat het correct is gebruikt. Volgens de Van Dale zijn investeringen «een opoffering in tijd, geld en mankracht ten behoeve van een doel dat pas op de lange termijn wordt behaald». Zo hebben we het ook bedoeld: investeringen in tijd, geld en mankracht. We zien dat er geïnvesteerd wordt in goede dingen. Begrijp ons goed, er wordt niet geïnvesteerd in bureaucratie waar leraren niets aan hebben. Er wordt geïnvesteerd bijvoorbeeld in een zorgbegeleidingssysteem voor leerlingen en in een registratiesysteem. We zien alleen dat dit van bovenaf wordt opgelegd. Het besluit wordt genomen door een bestuur. Leraren worden er op een te laat tijdstip mee geconfronteerd. Er wordt wel gevraagd om het systeem te vullen. Zij weten er niet mee te werken. We hebben leraren gesproken die over Parnassus bijvoorbeeld zeiden: we weten helemaal niet dat wij bepaalde informatie daaruit kunnen halen. Zij waren oprecht positief geïnteresseerd in het gebruik van de systemen. Daarom hebben we ook gezegd dat de professionalisering er niet op is afgestemd. Het is dus niet een kwestie van dat er partijen tegenover elkaar staan, maar de beweging wordt niet afgemaakt. Er wordt niet goed samengewerkt. Er is geen goed samenspel. In plaats van dat leraren zeggen dat bestuurders het geld aan verkeerde dingen uitgeven, pleit ik ervoor dat het samenspel wordt opgezocht. Ik geloof wel – je moet altijd de trap van bovenaf schoonmaken – de hoogste in rang daar een verantwoordelijkheid in heeft te nemen om dat goed te organiseren.

Wij gaan volgend jaar proberen een «staat van de leraar» uit te brengen of we laten de leraren dat doen onder auspiciën van het ministerie, net zoals we nu de «staat van de leerling» hebben. De leraren geven aan dat zij geïnteresseerd zijn in waar het geld blijft. Zij willen graag weten wat het beste werkt. Werkt klassenverkleining het best; werkt investeren in bepaalde methoden het best? Zij gaven aan dat zij daar graag willen dat ook wij daar meer gegevens over verzamelen.

Dan de motivatie. Dit punt heeft veel losgemaakt. Het is geen kwestie van zwartepieten. Het is overigens niet voor het eerst dat wij daarover gerapporteerd hebben. Voor het eerst hebben wij daarover gerapporteerd in 1844, over de geestdrift. In 1855 over de lust tot studie, die vaak ontbreekt. Ik zou graag een stukje willen voorlezen over wat wij in 1952 hebben gerapporteerd.

In 1952 rapporteerde de schoolopziener: «Door activerende methoden moeten de kinderen geholpen worden om in zichzelf te cultiveren of te wekken het vermogen tot opmerken, beschrijven, waarderen. Aangekweekt moet worden de liefde tot de waarheid en de intellectuele eerlijkheid, plezier in goed verricht werk, zin voor orde, ontwikkeling van handvaardigheid, liefde voor de natuur en haar schoonheid en eerbied voor al wat leeft.»

Ik zei het al: het gaat niet zozeer om te zwartepieten, bijvoorbeeld dat een leerling zegt dat het aan de saaie lessen ligt en dat de leraar vervolgens zegt dat het aan de methoden ligt, enzovoorts, enzovoorts, zodat iedereen het van z'n bord schuift. Eigenlijk gaat het er ons om in de komende tijd gesprekken op gang te brengen, in samenwerking met het departement maar vooral in samenwerking met de leerlingen en de leraren zelf, waarbij je gaat exploreren wat je eraan zou kunnen doen, wat individuen zelf kunnen doen. We merkten ook dat leerlingen verlangen naar motivatie, leerlingen willen dat wel. Leerlingen verlangen ernaar om inspanning te kunnen leveren. Dus dit is zeker een punt waarop we in een volgend onderwijsverslag terugkomen.

Wat we als inspectie van scholen vragen, doen wij ook zelf. We laten ons ook zelf inspecteren. Dat hebben we vooral gedaan rond crises. Ik zeg vaak: onze belangrijkste assets hebben we aan crises te danken. Ik noem Karina Schaapman, het kort geding tegen Trouw dat we verloren hebben, maar ook Amarantis en Ibn Ghaldoun. Amarantis heeft ons bijvoorbeeld geleerd dat wij veel sneller, meer adequaat gegevens en signalen met elkaar moeten verbinden. We moeten financieel en kwaliteitstoezicht met elkaar verbinden en het bestuur aanspreken. We spraken steeds met het bestuur over de opleidingen, maar op een gegeven moment was het tijd om het bestuur aan te spreken. Dat hebben we vervolgens bij Ibn Ghaldoun wel kunnen doen, maar daar hebben we weer geleerd dat ook context meespeelt, bijvoorbeeld de kosten die huisvesting met zich brengen. De gemeente had dat niet optimaal geregeld. Er valt dus veel te leren. Dat doen we ook. Gisteren hebben we daarover gesproken in een technische briefing. De bewindslieden komen daar bij de Kamer op terug op 2 juli.

Ik heb nog een opmerking over inspectiegericht werken. Er is al eerder over gesproken. De toren van toezicht. Ik heb de heer Eijlander onmiddellijk gebeld toen ik op internet die Toren van Toezicht zag. Ik heb gezegd: laat hem staan; we komen kijken. Ik heb hem gevraagd: waar zijn wij debet aan? Hij zei meteen al: het is eigenlijk niet de inspectie. Inderdaad, er zaten twee stukken tussen. Het ene was de knip tussen bachelor en master. Daar was toen uitstel voor gevraagd en daarom zat dat in dat jaar.

Ik vraag altijd als ik meega op schoolbezoek: wat hebt u gedaan om u voor te bereiden? We horen verhalen dat alles speciaal voor ons wordt geschreven, dat leraren weekenden zitten te werken om handelingsplannen te schrijven en dat er soms acteurs worden ingehuurd om alvast te oefenen. Ik was laatst op een roc. Daar zat een heel ervaren bestuurder die er pas ad-interim was aangesteld. Hij zei: we hebben echt niks voorbereid, want we hebben het allemaal zelf nodig. Die bestuurder had iets gedaan wat ik opvallend vond. Hij had bij het begin van zijn aanstelling in een blog een brief geschreven aan studenten en aankomende studenten. In die brief vertelde hij wat de studenten de komende jaren zouden merken van wat hij en zijn team gaan doen. Je kon merken dat het team daarmee bezig was. Ik zat in die klassen en je kon merken dat wat in die brief beloofd was, werd uitgevoerd. Wij zien kwaliteitsborging niet als iets wat in een handboek staat dat in de kast is opgeborgen. Het is vooral iets wat in de klassen gekend wordt en wat ook beleden wordt.

Ik wil nog één ding zeggen over zorgplicht, waar mevrouw Straus over gesproken heeft. Bij de technische briefing over het onderwijsverslag hebben we het daar ook al over gehad. Bij nieuwe opleidingen is het duidelijk. Bij bestaande opleidingen zien we het als een nalevingsvoorschrift. Het staat in de wet. Als wij bij een instelling zijn en wij merken dat er geen aandacht is voor zorgplicht, doen we een nalevingsonderzoek. Dan kijken we dieper of het er is. Dat doen we ook als we signalen krijgen dat het er niet is. Zo is ons toezicht op zorgplicht ingericht.

Dit zijn mijn opmerkingen voor nu.

De voorzitter: Zijn er vragen voor de inspecteur-generaal, mevrouw Roeters? Zo niet, dan gaan we door met de termijn van de Minister.

Ik constateer dat het niet geval is. Ik geef het woord aan de Minister.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Laat ik voorop stellen dat ik heel blij ben met onze inspectie en ook met het jaarlijkse onderwijsverslag, dat zowel kwantitatief als kwalitatief van aard is. Dat houdt ons als bewindslieden en als departement – en ik hoop ook iets breder – een spiegel voor met hoe wij ervoor staan in het onderwijs. Het is echt bijzonder hoe de onderwijsinspectie dat doet. Vandaag stond er in de Volkskrant een hoofdredactioneel commentaar naar aanleiding van de NZa en de WRR, die heeft geadviseerd om alle inspecties te verplichten, jaarlijks een rapportage aan de Kamer te sturen. Daarbij werd de onderwijsinspectie en het onderwijsverslag als goed voorbeeld genoemd. Dat gebeurt namelijk al jaren. Het bevat af en toe andere thema's. Dit jaar is er bijvoorbeeld veel aandacht voor motivatie van leerlingen. Ik hoop oprecht dat dit verslag breder wordt gelezen, ook door scholen en schoolgemeenschappen. Het is een belangrijk instrument om kwaliteitssystemen te verbeteren. Het uiteindelijke doel bij alles wat wij doen, is het verbeteren van de kwaliteitscultuur. Dus ik maak een scherp onderscheid tussen doel en middelen. We hebben middelen die we kunnen inzetten, maar het doel is uiteindelijk om een school te krijgen waar men zelf nadenkt over de inspectie. Zoals de inspecteur-generaal zegt, is het doel vooral niet dat alles voor ons is. Ik zeg ook altijd: gebruik alsjeblieft de ruimte die een school heeft om zelf na te denken over de eigen accenten. Dus ontwikkel een visie. Je moet een visie hebben over wat je doelen zijn. Je moet daar informatie over verzamelen. Die informatie moet je weer terug kunnen vertalen naar de klas en de leerling/student en vervolgens naar je beleid. Het voorbeeld van het roc dat net werd gegeven is een heel mooi voorbeeld. De heer Van Meenen zei het ook mooi. Hij zei: scholen moeten lerende organisaties zijn. Dat is nooit klaar. Alle scholen zullen nooit in een keer ideaal zijn. Er valt altijd nog iets te verbeteren. Scholen hoeven ook niet allemaal hetzelfde te doen.

We zien overigens wel dat er heel verschillend wordt gewerkt met de kwaliteitscultuur. Dat constateert de inspectie ook. De manier waarop we het zouden willen, is nog lang niet overal het model. Er werd net een mooi voorbeeld gegeven van een roc dat echt een visie heeft ontwikkeld, maar ik ken ook andere roc's waar men weken bezig is geweest om de juiste boeken op de boekenplank te zetten. Nu kunnen wij allemaal heel hard roepen dat ze dat vooral niet moeten doen, maar daarmee is die cultuur nog niet in één klap veranderd. Die is soms weerbarstig. Je hebt vooral de leraren nodig om dat te doen. Dat zijn degenen die de sleutel in handen hebben om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Iedereen heeft ook verwezen naar die professionaliteit, het centraal stellen van de leraar. Dan is het ook van belang dat leraren zich laten horen, dat zij de ruimte nemen die er is. Ik was afgelopen vrijdag bij het vijfjarig bestaan van een eerste klas. Dan zie je hoe cruciaal dat soort leraren zijn, die goed opgeleid zijn, die met elkaar reflecteren op wat hun onderwijsidealen zijn en die ook iets in gang kunnen zetten.

Daarbij is nodig dat we leraren stimuleren. Vandaar ook onze gezamenlijke lerarenagenda. Die gaat van het moment dat een student op de lerarenopleiding komt tot en met nascholing en het register voor zittende leraren. Het vraagt ook van leraren om soms uit hun comfortzone te komen. De leraren die hun klas als hun eigen koninkrijk zien, waar niemand binnen mag, spreken we ook aan om te veranderen. Daarom zijn de Staatssecretaris en ik voorstander van peer review en investeren we 80 miljoen in begeleiding van jonge leraren en maken we de lerarenopleidingen aantrekkelijker. Daarom stellen we strengere eisen aan pabo-studenten, zeg ik tegen mevrouw Straus, voeren we kennisbasis in, kijken we na een jaar of ze het aankunnen, omdat we de beste studenten straks voor de klas willen hebben. Maar ja, het gaat allemaal niet van vandaag op morgen, hoewel ik echt denk – en dat kwam eerder ook al naar voren – dat we substantiële stappen zetten.

Daar is leiderschap bij nodig. Dan zijn besturen en directies van groot belang. Het is hun taak om die professionele groei van mensen op verschillende niveaus in de school te stimuleren, zodat alle leerlingen op alle niveaus daar beter van worden. De heer Beertema zei: ze hebben een dienende rol. Ja, dienend maar ook stimulerend. Dus wel initiatief nemend en niet alleen afwachtend, bijvoorbeeld door zo'n visie te ontwikkelen.

Dat betekent dat we ook rekening houden met leerlingen, dat we beseffen dat niet alle leerlingen hetzelfde zijn. Dit zeg ik met name aan het adres van mevrouw Ypma en mevrouw Straus, die hier opmerkingen over maakten. Natuurlijk, ook leerlingen die moeite hebben met cognitieve vaardigheden hebben nog steeds heel veel in hun mars. Ik denk dat de Staatssecretaris met zijn toptalentenbrief en ik met mijn mbo-brief, met aandacht voor ambacht en vakmanschap, daar ook op hinten. Ik verwijs ook naar de opmerking van de WRR dat innovatie van iedereen komt, dat vakmensen nodig zijn en dat iedereen het recht heeft om zich te ontplooien. Dat betekent dat je een evenwichtig onderwijsprogramma moet hebben, waarin cognitieve vakken en creatieve vakken, eenentwintigste-eeuwse vaardigheden, zitten. Terwijl wij hier zitten, lees ik een heel mooi berichtje op Nu.nl, waarin staat dat muziekonderwijs het brein zodanig beïnvloedt dat je, wat voor opleiding je ook volgt, beter in staat bent om te combineren en te schakelen. Het stimuleert dus eigenlijk het pragmatisch oplossingsvermogen. Laten de Staatssecretaris en ik nu toevallig hard trekken aan cultuuronderwijs. Kortom, er zijn nog genoeg uitdagingen over en we zijn nog lang niet klaar.

De inspectie en het departement hebben samen een missie en dat is dat we problemen willen benoemen, middelen willen inzetten en vooral dat we leraren en met name lerarenteams willen uitdagen om samen met hun directie en schoolbestuur en waar het kan met leerlingen en studenten de ruimte te benutten die ze hebben. Ik merk elke keer dat die ruimte eigenlijk veel groter is dan men vaak denkt. Ook in dit verband zeg ik altijd: spreek maar tegen, zoek die ruimte op. Dan kun je zelf invulling geven aan het onderwijs. Dan kun je ook onderwijs ontwikkelen dat meebeweegt en dat zichzelf een kritische spiegel voorhoudt. Zoals de inspectie dat bij ons doet, kunnen scholen dat ook met elkaar doen.

Dat gezegd hebbende, probeer ik om de meer technische vragen staccato te beantwoorden. Mevrouw Straus zegt dat de kwaliteit van het mbo niet op orde is, met name als het gaat om examens. Ik ben dat met haar eens. Dat is gewoon niet goed genoeg. In mijn mbo-brief heb ik daarvoor een aantal maatregelen aangekondigd. Per 1 augustus 2016 mogen scholen uitsluitend gebruik maken van gestandaardiseerde examens of van voor gezamenlijk gebruik of individueel gebruik ontwikkelde examens die extern gevalideerd zijn. De taken van de examencommissies als centrale actor binnen het examineringsproces worden verduidelijkt. Ik ga ook kijken of er nadere eisen gesteld zullen moeten worden aan de leden van de examencommissies. Deze maatregelen ga ik de komende tijd samen met de sector verder uitwerken. De bestaande maatregelen ter ondersteuning van instellingen worden ook voortgezet. Dat betreft onder andere extra middelen die scholen krijgen voor verdere professionalisering van examenfunctionarissen.

Er zijn opmerkingen gemaakt over de kwaliteit en kwaliteitsborging. Laat ik vooropstellen dat er niet naar de kwaliteit sec gekeken wordt. De inspectie kijkt daar ook naar. Bekeken wordt of de opleiding voldoet aan het gestelde niveau, dus aan de eisen van het kwalificatiedossier. Ook wordt bekeken of het examen aansluit bij het vereiste aanbod. Ook wordt bekeken hoe het didactisch handelen is, vaak met lesbezoeken. Verder wordt gekeken naar de kwaliteit van de begeleiding, zowel in de lessen zelf als in de beroepspraktijk.

Er bestaat vaak een misverstand over wat kwaliteit is en wat kwaliteitsborging is. De inspectie kijkt ook naar kwaliteitsborging. Daar is nog zeker het een en ander aan te verbeteren. De inspecteur-generaal heeft daar net al verstandige opmerkingen over gemaakt. Dan gaat het ook om de manier waarop de school zelf invulling wil geven aan het kwaliteitsbeleid en ook om hoe dat in procedures is gevat. Ik merk vaak in de sector dat kwaliteitsborging en kwaliteit door elkaar gehaald worden. Daarom zijn de inspectie, mbo's en ik met elkaar in gesprek over de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat de instellingen die een eigen visie hebben, zich niet gehinderd voelen in het mbo door normen of kwaliteitsborging. Het gaat er uiteindelijk om of ze de kwaliteit van de opleiding op orde hebben, maar je moet dat natuurlijk wel verantwoorden. Dus het betekent niet dat ze daar niets over hoeven te melden. Het gaat om de vraag hoe ze hun onderwijs praktisch op orde hebben. Als de kwaliteitsborging naar het oordeel van de inspectie op orde is, komt de inspectie de eerstkomende twee jaar ook niet meer langs. Zo zorgen we ervoor dat de administratieve lasten verminderen en dat de school zelf eigenaar wordt.

Mevrouw Straus vroeg naar het arbeidsmarktperspectief. Feitelijk is dat nog niet goed geregeld. We hebben wel het een en ander met de huidige Wet educatie en beroepsonderwijs geregeld, maar dan kan de inspectie eigenlijk alleen maar naar afzonderlijke scholen kijken, terwijl te veel aanbod vooral eruit voortkomt omdat scholen, vaak omdat ze met elkaar concurreren, alle hetzelfde aanbod creëren. Daarvoor is het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo onlangs bij de Kamer ingediend. Daarin wordt uitgegaan van zelfregulering door onderwijsinstellingen. Ik heb daarbij wel een doorzettingsmacht achter de hand als de onderwijsinstellingen er zelf niet uitkomen, bijvoorbeeld als bedrijfsleven en onderwijs in een bepaalde regio toch zo veel mogelijk studenten willen opleiden terwijl bekend is dat de vraag naar arbeid in die sector de komende jaren gering is. Ik kan me daarbij laten adviseren door een onafhankelijke adviescommissie. Dit alles zal helpen om die aansluiting te verbetering. Over die wet komen we nog met elkaar te spreken.

De heer Van Meenen sprak over de unieke kleine opleidingen. Ik vind die opleidingen ontzettend belangrijk. Als je het hebt over vakmanschap, moet je het ook hebben over uniek vakmanschap en dus over ambachten die dreigen te verdwijnen. Ik bedoel ambachten waar we niet veel mensen voor nodig hebben, maar wel een substantieel aantal. Ik heb daarover onlangs een advies van de SBB in ontvangst genomen. Wij zijn aan het verkennen of er een nieuw op te richten vakinstelling voor kleinschalig specialistisch beroepsonderwijs kan komen. Daarbij wordt bekeken of het één instelling of meer instellingen moeten zijn in Nederland. De heer Van Meenen had het over de Dutch HealthTec Academy. Er zijn ook tal van andere opleidingen. Dat er een vorm gevonden moet worden om deze kleinschalige specialistische opleidingen te behouden, staat voor mij als een paal boven water. De vraag is meer hoe je dat het beste kunt organiseren. Met die verkenning wordt begonnen. Ik ga ervan uit dat ik die nog dit jaar met een reactie van mij aan de Kamer kan sturen.

De heer Van Meenen heeft ook gevraagd naar het instemmingsrecht. Ik constateer nog maar eens met de heer Van Meenen dat we in het kader van het studievoorschot een heel belangrijke stap gezet hebben om het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting in het hoger onderwijs te verbeteren. Ik ben het ook met hem eens dat we daar nog uitvoering aan moeten geven, dat er vast nog wel wat haken en ogen aan kunnen zitten. Het moet niet zo zijn dat het instemmingsrecht de continuïteit van onderwijs en onderzoek gaat belemmeren. Dus we moeten ervoor zorgen dat we dat op een evenwichtige manier doen. Laten we eerst maar eens kijken hoever we komen op dit terrein. Laten we op andere terreinen kijken wat er mogelijk is.

Ik heb gisteren de eer gehad om de JOB-monitor in ontvangst te mogen nemen. Overigens een buitengewoon gedegen dik boekwerk dat buitengewoon nuttig is. Er waren veel studentendeelnemers, meer dan ooit. We weten nu ook dat een derde van de studentenraden lid is van JOB, dat elke mbo-school nu een studentenraad heeft. Ze functioneren misschien nog niet allemaal even goed, maar een aantal functioneert wel heel goed. Het is misschien tekenend dat er gisteren ook bestuurders aanwezig waren, die daarmee ook het belang aangaven. Uit de JOB-monitor blijkt dat de helft van de mbo-studenten niet actief mee wil denken. Om daar iets aan te doen, zorgen we ervoor dat er trainingen komen en advies en ondersteuning. We zijn bezig met een programma Medezeggenschap 2.0 en voortzetting voor twee jaar ten behoeve van profilering en professionalisering van studentenraden. Ik denk dat de JOB-monitor met resultaten op opleidingsniveau juist nu zeer goed gebruikt kan worden voor de dialoog tussen studenten en onderwijsteams op scholen zelf. Dus ik ben er niet heel erg pessimistisch over.

De heer Van Meenen vroeg ook nog naar het NOA. Ik heb al eerder tijdens dit wetgevingsoverleg gezegd dat wanneer alle cao's er zijn, alle sectorakkoorden gesloten zijn, wij met een alomvattende brief komen waarin wij ook in zullen gaan op de investering in professionalisering van leraren.

De directeur-generaal heeft erop gewezen hoe we middelen reserveren en hoe we inzichtelijk maken wat er met middelen gebeurt. Ik heb dat ook in het eerste deel van dit wetgevingsoverleg gedaan door aan te geven dat we dat voor leraren in een apart begrotingsartikel zullen opnemen. Daarnaast hebben we natuurlijk de prestatieboxen en hebben we overleg met de Kamer. We hebben in goed overleg met de meest betrokken fracties bij de onderhandelingen over het Herfstakkoord gezegd dat we niet teruggaan naar de periode waarover de inspecteur-generaal vertelde, waarbij elke school voor elke stoel een bonnetje bij mij moest inleveren. Ik moet er werkelijk niet aan denken dat dat weer zal gebeuren. Als je het eigenaarschap bij scholen wilt leggen, als je wilt dat zij zelf de visie ontwikkelen waar ik het in het begin over had, moet je ze ook de ruimte geven om dat te doen. Dat gaat af en toe met vallen en opstaan. Het gaat nooit in één keer helemaal goed, maar het is wel de aangewezen weg wat mij betreft.

De voorzitter: Zijn er nog vragen aan de Minister? Ik zie dat de heer Van Meenen als eerste zijn vinger opstak.

De heer Van Meenen (D66): De Minister spreekt mooie en warme woorden over het specialistisch vakmanschap, die ik geheel kan onderschrijven. Mijn enige vraag is of de huidige instellingen er nu zeker van kunnen zijn dat hun onderwijs gecontinueerd kan worden en wel in een vorm waarin zij dezelfde positie krijgen als een school? Dat is nu anders. Nu hangen zij onder de kenniscentra en worden ze soms door meerdere roc's feitelijk bestuurd. Is dat perspectief van die landelijke vakinstelling ook het uwe, Minister? Is daar het onderzoek op gericht?

Minister Bussemaker: Ja, want anders zouden we dat niet verkennen. Wij zijn aan het bekijken of het één instelling moet zijn. Eerder hebben we het over vier of vijf van die instellingen gehad. Ik kan niet op voorhand zeggen dat alles wat nu gebeurt per definitie daar onderdak kan vinden. Het kan ook zijn dat een bepaalde opleiding bij een roc past. Dat kan theoretisch. Maar dat we die unieke opleidingen moeten behouden, delen we. De vraag is alleen hoe je dat nu het beste, met het verdwijnen van de kenniscentra, kunt borgen. Daar loopt het onderzoek naar met een verkenning specifiek naar één landelijke instelling of wellicht meer dan één, omdat we denken dat dat de meest voor de hand liggende manier is om het te borgen.

De heer Van Meenen (D66): Het woord «borgen» spreekt mij zeer aan en ongetwijfeld de mensen in het veld ook. Mijn tweede vraag gaat over medezeggenschap. Uit de woorden van de Minister maak ik op dat het haar perspectief is om in andere sectoren hetzelfde te doen, maar dat zij eerst wil kijken welke lessen er uit de gang van zaken in het hoger onderwijs geleerd kunnen worden. Tegelijkertijd wil zij werken aan versterking van de medezeggenschap. Is mijn constatering juist?

Minister Bussemaker: Ik zou het net andersom zeggen. Ik wil werken aan versterking van de medezeggenschap. Dat is een kwestie van opleiden, organiseren en professionaliseren. Het gaat ook om bewustwording. In het mbo staat de medezeggenschap nog in de kinderschoenen. Tegelijkertijd wil ik kijken hoe wij uitwerking kunnen geven aan de afspraak die in het kader van het studievoorschot is gemaakt. Dit moet op een evenwichtige manier gebeuren. De medezeggenschap moet versterkt worden, terwijl het besturen niet onmogelijk gemaakt moet worden. Als dat gerealiseerd is, kijken wij weer verder.

De heer Van Meenen (D66): De motie-Van Meenen/Jasper van Dijk hangt nog steeds boven de markt. Die willen wij na anderhalf jaar in stemming brengen, zo mogelijk na een VAO. Ik ga ervan uit dat de vraag vooral is hoe en wanneer wij dat gaan doen en niet of wij het gaan doen.

Minister Bussemaker: Dat is een verkeerde interpretatie. Ik heb het dictum van die motie niet scherp voor ogen, maar ik probeer nu juist aan te geven dat wij op dit moment zeker niet meer nodig hebben. Op voorhand weten wij ook niet wat wij nodig hebben. Laten wij eerst maar eens doorgaan met alle maatregelen die wij nu in het mbo nemen en laten wij uitvoering geven aan de afspraak die in het kader van het studievoorschot is gemaakt. Ik zie niet waarom wij daarbovenop nieuwe stappen moeten zetten. Het zou ook niet verstandig zijn. Als wij zelf een lerende organisatie willen zijn, is het ook handig om lessen te leren uit de initiatieven waar wij nu mee bezig zijn.

De heer Van Meenen (D66): Daarom vroeg ik ook: hoe en wanneer, maar dat even terzijde. Dat debat voeren wij dan verder wel bij het VAO.

Minister Bussemaker: Als wij het dictum van de motie erbij hebben.

De heer Rog (CDA): Wij hebben als rapporteurs aangegeven dat wij een sluitende verantwoordingsaanpak met betrekking tot verschillende intensiveringen willen. De Minister zei dat zij niet terug wil naar de tijd van het controleren van ieder bonnetje door de inspectie of door het ministerie. Dat is terecht. Het andere uiterste is echter om 0,5 miljoen euro over te maken naar een school met alleen de vriendelijke groeten van Alexander Pechtold en dan maar afwachten in hoeverre daar iets mee gedaan wordt. Wil de Minister niet juist op de kwetsbare punten in verband met het behalen van de streefdoelen wat meer sturen? Ik denk aan opbrengstgericht leren en de bekwaamheid van leraren en schoolleiders. Moeten scholen niet verantwoorden wat er met dat geld gebeurt?

Minister Bussemaker: Daarover geen enkel misverstand. Natuurlijk moeten scholen dat verantwoorden. Ik wil niet dat ze het bonnetje bij mij inleveren. In het kader van de visie waar ik over gesproken heb, moeten scholen verantwoording afleggen aan de buitenwereld. In het regeerakkoord staat dat instellingen op die manier meer verantwoording moeten afleggen aan de buitenwereld. We doen dat ook op andere manieren. Ik heb al op de prestatieboxen gewezen. Ik kan ook verwijzen naar de sectorakkoorden. Daarin maken wij afspraken over inhoudelijke doelen met de sectoren die een vertaling naar de instellingen moeten krijgen. Dat zijn manieren om daar uitvoering aan te geven, zonder terug te gaan naar de Zoetermeerse periode om het zo maar eens te zeggen.

De heer Rog (CDA): Op welke wijze kunnen wij als controleurs van de regering – die ingestemd hebben met het overmaken van al dat geld naar die scholen – zien dat dit geld besteed wordt aan de zaken die wij belangrijk vinden? Kan de Minister een indicatie geven waar ik volgend jaar kan zien dat meer geld is besteed aan zaken die wij belangrijk vinden dan in de afgelopen periode waarover nu gerapporteerd is?

Minister Bussemaker: Dan moet ik even terug naar het eerste deel van deze discussie. Er komt een apart artikel in de begroting voor leraren en arbeidsmarktbeleid. Daar kunnen wij dan volgend jaar ook verantwoording over afleggen. Ik heb gezegd dat wij, wanneer de cao's en de sectorakkoorden helemaal rond zijn, een totaaloverzicht van de afspraken uit het regeerakkoord, het Nationaal Onderwijsakkoord en de vertaling naar de sectoren van po tot wo zullen geven. Ik ben graag bereid om ook daarover weer verantwoording af te leggen, maar dan wel op mesoniveau. In aansluiting op wat mevrouw Ypma zei, wijs ik erop dat wij dit niet gaan doen door steeds meer indicatoren toe te voegen. Het gaat ook om de vraag of scholen en leraren zelf zien dat er in hun instelling sprake is van verbetering van de kwaliteitscultuur.

Mevrouw Straus (VVD): Ik heb een vraag over de examencommissies. Ik dank de Minister dat zij daarmee aan de slag gaat. Zij is het met mij eens dat dit een punt van zorg is op het mbo. Ik vraag haar om bij de uitwerking mee te nemen dat de examencommissies niet alleen bestaan uit leraren van de eigen opleiding. Wij zien graag dat daar ook docenten van andere roc's bij betrokken worden om de beoordelingen over en weer te kunnen ijken. Docenten van de vervolgopleiding, zeker als de opleiding gericht is het op doorstormen naar een hoger niveau, moeten ook een rol krijgen. Wellicht kan het afnemend beroepenveld ook bepaalde positie in de examencommissies krijgen. Ik weet dat dit in bepaalde sector gedaan wordt, zodat men in de gehele sector weet dat dit examen iets inhoudt. Ik wil dit graag veel breder terug willen zien in het mbo.

Minister Bussemaker: Ik ben graag bereid om dit mee te nemen. Inderdaad gebeurt dit soms al. Ik hoor echter ook verhalen dat dit voor instellingen problemen met zich mee kan brengen op het punt van kwaliteitsborging. Dit is een thema om met scholen, inspectie en het departement gezamenlijk te bekijken. Uw voorstel is sympathiek en sluit goed aan bij wat wij willen. Ik ga kijken waar en hoe dat past bij de versterking van de positie van de examencommissie.

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben heel blij met die toezegging. Wilt u de Kamer informeren over de aanpak en de timing die u daarbij voor ogen staat? Ik vraag niet om aan te geven wanneer het resultaat verwacht wordt, maar wel om de procesbeschrijving van de aanpak. Het zou heel prettig zijn als wij dat weten.

Ik ben blij met de nalevingsonderzoeken waar de inspecteur over heeft gerapporteerd. Wij willen graag weten wat die nalevingsonderzoeken hebben opgeleverd. Waar heeft dat tot verbeteringen geleid? De inspectie komt maar af en toe bij een opleiding. Dat is op zich geen probleem, maar in de tussentijd kan er van alles gebeuren. De signalen komen niet altijd rechtstreeks bij de inspectie. Wellicht komen die eerder bij een van ons. Wij willen graag weten hoe het werkt met de nalevingsonderzoeken en met name of die voldoende hebben opgeleverd.

Minister Bussemaker: Ik ben graag bereid om de Kamer te informeren over de examencommissies. Ik wil echter eerst het debat met de Kamer over de mbo-brief afwachten. Dit is daar een onderdeel van, maar die brief omvat veel meer. Daarna ga ik kijken hoe ik een en ander op de beste manier in een proces kan gieten. Ik wil voorkomen dat de Kamer steeds «losse» brieven krijgt. Ik zal in ieder geval de mogelijkheid om leden van buiten in examencommissies te benoemen, meenemen.

De inspecteur zal ingaan op de nalevingsonderzoeken.

Mevrouw Roeters (Inspecteur-generaal): Wij stoppen nooit een nalevingsonderzoek voordat de naleving op orde is.

Mevrouw Straus (VVD): Wij komen hierop terug bij de bespreking van de vervolgbrief over de aanpak ten aanzien van het mbo.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik kom terug op de 650 miljoen uit het Herfstakkoord. Het gaat mij er zeker niet om dat er bonnetjes ingeleverd moeten voor de aanschaf van stoelen en tafels. Dat is absoluut ridicuul. Het gaat mij erom dat wij op hoofdlijnen weten waar dat geld naartoe gaat. Deelt de Minister mijn mening dat het zinvol kan zijn om scholen te vragen of zij dit geld in personeel, materieel of huisvesting hebben gestoken? Om dat soort categorieën gaat het. Dit kan op een A4'tje.

Minister Bussemaker: Ook dat moet weer een middel zijn. De vraag is welk doel je daarmee bereikt. U veronderstelt bijna dat het geld dat naar leraren gaat verantwoord is en het geld dat naar huisvesting gaat, risicovol is. Goede huisvesting kan van enorm belang zijn. Scholen leggen verantwoording af in hun jaarrekening. Daarbovenop wil ik geen toren van verantwoording bouwen. Ik wil wel dat op de scholen het goede gesprek gevoerd wordt. Als u de afspraken uit het Herfstakkoord goed leest, ziet u dat daarin doelen, verwachtingen zijn opgenomen. Die moeten in de jaarrekening naar voren komen. Gebeurt dat niet, dan zijn er voldoende instanties om de scholen daarop aan te spreken. Ik ben niet van plan om op deze manier de indruk van precisie te wekken, terwijl doel en middel door elkaar lopen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is volstrekt niet wat ik zeg. Ik wil juist geen toren van verantwoording. Ik wil niet dat tot op de millimeter wordt aangegeven waar het geld naartoe gaat. Ik zeg: op hoofdlijnen. De Minister zegt dat scholen dit al doen in hun jaarrekening. Fantastisch! Als zij al apart aangeven hoeveel er naar leraren, materieel, bureaucratie et cetera gaat, dan hoeven wij die gegevens alleen maar te verzamelen. Dan is het er al en dan is er al helemaal geen sprake van een toren. Het gaat erom dat de Rekenkamer en veel anderen zeggen dat nu onduidelijk is waar het geld blijft. Volgens mij is het zeer legitiem om te vragen of wij mogen weten waar het geld blijft.

Minister Bussemaker: Dat moet dan toch via de jaarrekeningen en niet via instrumenten daarbovenop. Wellicht is er iets te verbeteren aan de manier waarop instellingen hun jaarrekeningen maken. Dan is dat de oplossing. De ene jaarrekening is inzichtelijker dan de andere.

De heer Jasper van Dijk (SP): Hoe wordt dit uitgewerkt?

Minister Bussemaker: Dat moeten scholen zelf doen. Ik zeg dat ik daarbovenop geen nieuwe regelgeving ga maken. Je wekt daarmee de indruk dat je onderscheid aanbrengt, terwijl de informatie niet in alle opzichten even relevant is. Een goed jaarverslag maakt inzichtelijk hoeveel geld er naar salarissen en huisvesting is gegaan.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik wil ook een compliment geven aan de onderwijsinspectie. Dit is een heel rijk document. Ik heb het gisterenavond nog eens even doorgebladerd. Het is een boekwerk dat je ook gedurende het jaar steeds erbij pakt. Er is ook een compliment op z'n plaats aan de mensen die iedere dag aan het onderwijs in Nederland werken. De hoofdconclusie is dat het eigenlijk best goed gaat met het onderwijs. Dat betekent niet dat wij er al zijn. Ik hoor verschillende woordvoerders zeggen dat het iedere dag een beetje beter moet. Daar ben ik het helemaal mee eens. Daar moeten wij ook heel erg hard aan werken, maar hoe beter je bent, hoe moeilijker het is om beter te worden. Dat is een forse opgave.

Ik vind het interessant dat voor het eerst sinds 60 jaar is gekeken naar wat degenen voor wie wij het doen ervan vinden, namelijk de leerlingen. Dat levert in ieder geval qua tekst een moderner beeld op dan wat de inspecteur zojuist aangaf. Ook daar is nog werk aan de winkel. De conclusie dat kinderen graag naar school gaan omdat zij daar vriendjes en vriendinnetjes tegenkomen en omdat het kennelijk een leuke plek is om te zijn, is hartstikke mooi, maar de motivatie om te leren, om actief deel te nemen aan de lessen is laag, ook internationaal gezien. Ik ben daar eerlijk gezegd een beetje van geschrokken. Helemaal nieuw was het niet. Wij hebben eerder dit jaar een peiling onder leerlingen gedaan waaruit bleek dat een kwart van de leerlingen in het voortgezet onderwijs aangeeft, zich vaak of bijna altijd te vervelen. Bij de leerlingen die wat makkelijker door hun schoolloopbaan heengaan, is dat percentage nog hoger.

Morgen huldig ik de winnaars van de bèta-olympiade, de beste leerlingen van Nederland in de exacte vakken. Dat is hartstikke leuk en ik verheug me daar echt op. Ik wil het daar ook over het onderwijs hebben. Ik heb de leerlingen om advies gevraagd. Hoe gaat het bij hen op school en wat willen zij dat wij doen? Zij geven aan dat zij zich te vaak vervelen tijdens de lessen. Verveling is funest. Dat zegt iets over de mate van motivatie. Het is niet alleen zonde of een gemiste kans, maar het raakt ook aan de essentie van goed onderwijs. Een deel van de leerlingen ervaart niet de uitdaging die nodig is om te groeien. Dat is precies wat mevrouw Straus zei. Wij hebben dit ook erkend en wij gaan er van alles aan doen. Binnenkort komen wij ongetwijfeld te spreken over het plan van aanpak voor toptalenten. In dat kader proberen wij meer te differentiëren tussen vakken. Er gaat meer geld naar plusklassen, sprintklassen en vakcolleges. Ik noem ook de pre university colleges et cetera. De allerbelangrijkste component in dit geheel is toch wel de leraar; de leraar die in staat is om in de klas het verschil te maken. Dat blijkt ook uit de Staat van het onderwijs.

We zien dit ook op andere terreinen terug, zoals bij passend onderwijs. Mevrouw Ypma heeft daarnaar gevraagd. Ik was zelf erg onder de indruk van het voorbeeld van de zesjarige Nienke van Velsen uit Den Haag. Zij zat voorheen op het speciaal onderwijs. Nienke heeft cerebrale parese, dat wil zeggen dat haar armen en benen spastisch zijn. Zij wilde graag naar het regulier onderwijs, naar een school in de buurt, en dat wilden haar ouders ook. Langzaam maar zeker is dat gelukt. Zij is begonnen met een dag in de week, maar zit nu fulltime op De Fontein in Ypenburg, een basisschool bij haar om de hoek. De ouders zijn blij. De school is er blij mee. Het allermooiste is dat je ziet dat Nienke opbloeit. Ze doet het beter dan ooit. Zij wordt op school meer uitgedaagd. Misschien wel het allerbelangrijkste is dat ze weer vriendjes en vriendinnetjes bij haar in de buurt heeft die vragen of zij buiten komt spelen en niet alleen haar tweelingbroertjes die ook op die school zitten.

Het gaat niet alleen om toptalenten of leerlingen die extra zorg nodig hebben. Alle leerlingen verdienen het om uitgedaagd te worden. Daar is heel veel voor nodig. Ik zal niet herhalen wat de Minister allemaal al heeft gezegd over lerende organisaties en ondersteuning van leraren in de klas. Ik wil er wel nog één ding aan toevoegen. Na het lezen van de Staat van het onderwijs meen ik dat er nog een opgave ligt voor ons allemaal en vooral voor degenen die dagelijks in het onderwijs werken. Misschien moeten wij wat vaker ons oor bij leerlingen te luisteren leggen om na te gaan wat zij precies nodig hebben. Op pagina 18 van het rapport staat iets over een betere motivatie van leerlingen. Het gaat om het goed laten van aansluiten van lessen op de ontwikkeling en de interesse van leerlingen. Dat vraagt niet alleen om maatwerk en afstemming, maar ook om leraren die leerlingen duidelijk kunnen maken waarom zij leren, wat zij moeten leren en daar goede feedback op kunnen geven. Er moet goed teruggekoppeld worden hoe leerlingen het ook iedere dag een beetje beter kunnen doen. Dat is een zeer wijze les. Uiteindelijk gaat het daarom. Dan sluit het onderwijs aan bij de leerlingen en worden zij uitgedaagd. En, niet onbelangrijk, daar steken ze er ook wat van op.

Mevrouw Ypma vroeg waar wij naar moeten kijken als wij het hebben over de kwaliteit van het onderwijs. Dit raakt aan de discussie over opbrengsten, Cito-scores et cetera. Kwaliteit is niet alleen in cijfers uit te drukken. Het is niet wenselijk om kwaliteit alleen te baseren op cijfers over opbrengsten. Het is echter net zo onwenselijk om die opbrengsten volledig buiten beschouwing te laten. Daarom is het heel goed dat wij samen met het onderwijs en wat mij betreft ook met de Kamer – op de heidag heeft zij het daarover gehad – eens nadenken over het inzichtelijk maken van de kwaliteit. Als wij inzichtelijk willen maken wat de kwaliteit van het onderwijs is, hoe leerlingen leren en welke vorderingen zij maken, moeten wij overeenstemming bereiken over de beantwoording van de vraag waar wij precies naar kijken. Dat is niet het overboord zetten van de dingen die wij nu hebben, maar het verrijken ervan. Wij kijken naar de leerresultaten op het vlak van taal en rekenen en misschien wel breder. Wij kijken echter ook naar heel veel dingen daaromheen. Ik weet dat ouders daar behoefte aan hebben. Zij willen graag weten hoe leerlingen van een bepaalde school het in het vervolgonderwijs doen. Daar is geen toets voor, maar je kan er wel naar kijken. Waarom houden wij niet bij hoe leerlingen zich uitgedaagd voelen? Dat is een wellicht een zeer goede indicator. Ook de veiligheid op school zegt iets over het klimaat. Ouders willen dat graag weten en zij hebben er ook recht op om dat te weten. Deze exercitie moeten wij met z'n allen doen. Als dat in Scheveningen kan, bij mij om de hoek, dan ben ik daar gelukkig mee. Ik neem de uitdaging van mevrouw Ypma aan. Ik zal er nog eens over spreken. Sterker nog, in de sectorakkoorden voor po en vo hebben wij eigenlijk al een soort procesafspraak hierover gemaakt.

Mevrouw Ypma vroeg hoe het staat met twee moties die hier wel wat mee te maken hebben, namelijk over de schooladviezen en de Cito-toets. Ten aanzien van de eindtoets is afgesproken dat scholen in het voortgezet onderwijs niet meer mogen selecteren op de eindtoets. De Wet eindtoets primair onderwijs past daartoe ook de WVO aan en het Toetsbesluit primair onderwijs past daartoe het inrichtingsbesluit voor het vo aan. Dit gaat in per 1 augustus 2014. Het geldt dus nog niet voor dit jaar, maar wel voor volgend schooljaar. Scholen voor het voortgezet onderwijs moeten zich dus volledig baseren op het schooladvies.

Hoe zorgen wij ervoor dat scholen die hoge verwachtingen van leerlingen hebben het voordeel van de twijfel krijgen? Dit raakt aan wat de heer Van Dijk over selectiviteit heeft gezegd. Wij willen dat scholen hun nek uitsteken om leerlingen zo ver mogelijk te laten komen. In mijn brief van 20 januari jl. heb ik aangegeven dat wat mij betreft die motie vanaf komend schooljaar wordt uitgevoerd. Heel specifiek betekent dat er dan wat moet veranderen in de regelgeving inzake leerresultaten voortgezet onderwijs zodat de inspectie bij de beoordeling rekening houdt met het oorspronkelijke schooladvies.

Mevrouw Straus heeft naar het taalachterstandenonderwijs gevraagd. Dit is een goed voorbeeld van het uitgangspunt dat wij wel moeten kijken naar hoe scholen het doen op het gebied van rekenen en taal. Ik noem het voorbeeld van de vve. Dat is work in progress, maar de kwaliteit kan omhoog. Dat is overigens niet het enig wat de inspectie zegt. Zij zegt ook dat veel gemeenten en voorscholen niet goed in beeld brengen wat zij precies van die leerlingen, van die peuters verwachten. Vervolgens kan men ook niet beoordelen of de leerachterstanden zijn ingelopen. Daar doen wij het voor. Wij stoppen niet voor niets 360 miljoen in het vve. Wij willen dat leerachterstanden worden ingelopen en dan is het goed om te kijken of dit ook gerealiseerd wordt.

Hetzelfde geldt voor de opmerking van mevrouw Straus over scholen met lichte vormen van taalachterstand. Daarbij gaat om de zogeheten 0,3 gewichtenleerlingen. Dan moet je vooral denken aan autochtone achterstandsleerlingen die soms in delen van Nederland geconcentreerd zijn. Ik ben blij dat de inspectie constateert dat ondanks het extra geld dat die scholen krijgen de taalontwikkeling van die leerlingen nog wat achterblijft. Ik ben niet blij met het resultaat, maar wel met het feit dat het wordt geconstateerd. Ik ben ook blij dat wij een inspectie hebben die de scholen er vervolgens op wijst dat dit geld bedoeld is om de taalachterstanden in te lopen. Wat mij betreft, blijven wij dit in de toekomst zeer indringend doen.

Vanwege de tijd verwijs ik naar mijn inbreng in de eerste ronde. De heer Van Meenen vroeg waarom de lerarenbeurs niet is uitgeput. Ik heb de indruk dat ik die vraag al in reactie op de inbreng van de heer Duisenberg heb beantwoord.

De heer Van Meenen vroeg ook hoe het zit met de verkorte opleidingen. In het primair onderwijs zijn die opleidingen eruit gehaald ook omdat het CPB constateerde dat het vaak cursussen waren die sowieso wel gevolgd werden. Als wij een sprong willen maken naar een hoger opleidingsniveau, ook in het primair onderwijs, is het goed om vooral te kijken naar bachelor en masteropleidingen. Die opleidingen zijn intensiever en leiden daardoor tot een enorme sprong in het opleidingsniveau. Dit laat onverlet dat wij er alles aan moeten doen dat de ruimte die voor dit soort trajecten beschikbaar is, ook wordt gebruikt.

De heer Van Dijk sprak over onbevoegde leraren. Dat is ook mij een doorn in het oog. Over de doelstelling zijn wij het geheel eens. Ik merk daarbij op dat onbevoegde leraren soms in opleiding zijn. Volgens de wet- en regelgeving mag dat ook. Sterker, ik vind dat eigenlijk wel gewenst. Dat zijn de leraren die binnen een of twee jaar hun opleiding moeten afronden, maar als het langer duurt, wordt het een ander verhaal. Wij doen op dit moment veel, ook in de gesprekken met vakbonden en werkgevers in het kader van de oprichting van het register, om dit verschijnsel te voorkomen en verder terug te dringen. De opmerkingen over het register en het aantal inschrijvingen zijn terecht. Des te meer reden om onmiddellijk na de zomer met de Onderwijscoöperatie, de vakbonden en de werkgevers helderheid te krijgen. Hoe gaat dit eruit zien? Wie gaat dit trekken? Hoe ziet het wetstraject naar 2017 eruit, het moment waarop er een rechtelijke basis komt?

Ik sla de vragen over schoolleiders over omdat de Minister die heeft beantwoord. Daarmee ben ik aan het eind van mijn inbreng gekomen.

De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ik heb eigenlijk nog twee vragen. Ik ben heel erg blij met de heldere reactie van de Minister en de Staatssecretaris. Ook het betoog van de inspecteur-generaal was zeer helder. Ik heb nog een vraag over de motie inzake het inrichtingsbesluit van de Wet op het voortgezet onderwijs. Heel erg goed dat het ingaat per 1 augustus 2014. Ik maak mij alleen zorgen over het volgende punt, en ik hoop dat de Staatssecretaris zich daar ook zorgen over maakt, namelijk dat scholen nu gaan selecteren op basis van de groep 7-Cito-toets, de entreetoets, middentoets die in groep 7 wordt afgenomen. Dat wil ik echt op een of andere manier voorkomen. Ziet de Staatssecretaris daar een middel toe? We mogen wat mij betreft hard optreden, anders bieden we kinderen juist minder kans, omdat er nog eerder geselecteerd wordt, terwijl ze in dat laatste jaar nog behoorlijk hun niveau kunnen ophalen.

Mijn tweede vraag gaat over leerkrachten die veel druk ervaren als het gaat om registreren en taakbeleid. Die veroorzaken werkdruk. Is er op een of andere manier iets te verzinnen, een soort werkdruksnoei? Of een denktank die tips gaat verzamelen voor de wijze waarop leerkrachten daarmee om kunnen gaan en dat ook bespreekbaar kunnen maken binnen hun school, om de werkdruk af te laten nemen? Als ik op werkbezoek met de inspectie meega – ik ga niet altijd aangekondigd mee, maar ook wel eens niet aangekondigd – zie ik altijd hetzelfde, namelijk dat de inspectie in de klas gaat kijken of datgene wat gezegd wordt, ook in de klas wordt gedaan. Ik zie echter ook dat scholen heel veel dingen registreren, zoals de groepsplannen, die helemaal niet noodzakelijk zijn. Die hoeven niet door de inspectie genoteerd te worden. Zijn er dus goede voorbeelden te verzamelen en kunnen die ook verspreid worden?

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Allereerst een reactie op de Staatssecretaris. Hij is niet ingegaan op mijn oproep om in het onderzoek dat hij gaat doen naar de verbetering van de gewichtenregeling, ook meteen te bekijken of die gewichtenregeling überhaupt nog wel zo effectief is en of de middelen niet op een andere manier voor achterstandsleerlingen kunnen worden ingezet.

De Staatssecretaris heeft wel iets gezegd over de taalachterstanden, maar dat was wel erg summier. Nu is het zo dat ik een motie voorbereid had op dit punt, om de aanpak van taalachterstanden als thematisch toezicht voor de inspectie voor de komende periode voor te stellen. Als de Staatssecretaris mij dat kan toezeggen, hoef ik de motie niet in te dienen. Anders wil ik haar alsnog straks indienen.

De voorzitter: Dat is niet mogelijk. Dan zou u de motie nu moeten indienen en dan kunt u haar later intrekken.

Mevrouw Straus (VVD): Dan dien ik de motie in. Mocht ze overgenomen worden, dan kan ik haar altijd weer intrekken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat taalvaardigheid belangrijk is voor de toekomst van elke leerling;

constaterende dat de Inspectie van het Onderwijs in haar onderwijsverslag aangeeft dat juist op scholen met veel leerlingen die een taalachterstand hebben het taalaanbod onvoldoende is;

overwegende dat een aantal van deze scholen heeft aangegeven, geen aanvullend taalaanbod aan te bieden omdat de taalachterstanden al erg groot zijn;

constaterende dat deze scholen extra financiële middelen ontvangen om taalachterstanden weg te werken;

verzoekt de regering om de aanpak van taalachterstanden als thematisch toezicht voor te dragen aan de Inspectie van het Onderwijs en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (33 930-VIII).

Mevrouw Straus (VVD): Ik wil nog even teruggrijpen op mijn eerste termijn. Waar we hier vandaag uiteindelijk voor bij elkaar zitten en waar de rapporteurs ook hun uitstekende werk voor gedaan hebben, is de zorg dat we niet weten of een investering daadwerkelijk oplevert wat wij ons erbij voorgesteld hadden. Ik heb in mijn eerste termijn al een oproep gedaan om echt te gaan werken aan outcome-criteria. Daarnaast willen we met zijn allen de kwaliteit van het onderwijs verbeteren. Daar is een aantal verstandige dingen door iedereen over gezegd. Daar hoort wat de VVD betreft ook gestandaardiseerd toetsen bij, wil ik mijnheer Beertema aangeven, want er zijn voldoende voorbeelden, ook uit mijn eigen omgeving, waaruit blijkt dat af en toe een officiële ijkthermometer in het systeem steken om te bekijken of iedereen nog op de goede weg is, helemaal niet verkeerd is. Maar je hebt verantwoording en je hebt afrekenen. Wat mij betreft gaan we zitten op verantwoording. Dat heb je op stelselniveau, op schoolniveau en op leerlingniveau. Voor elk van die niveaus zou je aparte set van criteria moeten hebben, soms met overlap, maar soms ook anders. Wat ik graag zou willen is dat wij echt komen tot outcome-criteria voor het onderwijs. Ook daar heb ik een motie over voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat tijdens de behandeling van het onderwijsverslag vorig jaar er aandacht is gevraagd voor het inzichtelijker maken van de effecten van investeringen in het onderwijs;

constaterende dat deze inzichtelijkheid nog steeds niet altijd voldoende is om te kunnen bepalen of maatregelen ook het gewenste effect opleveren;

verzoekt de regering om in overleg met het veld te komen met een aanpak voor outcome-criteria voor het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Straus en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (33 930-VIII).

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen zeer hartelijk voor hun beantwoording en ook voor hun inzet voor de goede zaak. Ik heb overleg gehad met de heer Van Dijk. Wij zullen naar aanleiding ook van het debat over medezeggenschap de al reeds lang aangehouden motie op stuk nr. 35 (33 750-VIII) in stemming brengen. Die gaat over het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting, waarbij aangetekend is dat het natuurlijk al de intentie is om het te regelen voor het hoger onderwijs via het wetsvoorstel studievoorschot. Ik teken ook nog aan dat de Minister, mocht de Kamer deze motie aannemen, in de uitwerking de dingen die wij in het debatje hebben gewisseld over scholing, voorbereiding et cetera, mee kan nemen.

Mijn volgende punt gaat toch weer even over het specialistische vakmanschap. De Minister heeft daar buitengewoon goede dingen over gezegd. Er is nog wel een aspect dat ik onder de aandacht wil brengen. Ik heb daartoe een motie voorbereid. Die heeft betrekking op de gelijktijdige overgang van wettelijke taken van kenniscentra et cetera.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met het wetsvoorstel voor de overgang van de wettelijke taken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven artikel 9.1.5 van de Wet Educatie Beroepsonderwijs, lid 2, vervalt;

constaterende dat daarmee bijvoorbeeld het wettelijk bestaansrecht voor Dutch HealthTec Academy te Utrecht vervalt;

verzoekt de regering, gelijktijdig met de overgang van de wettelijke taken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven, te komen tot de inrichting van landelijke vakinstellingen voor kleinschalig uniek vakmanschap, waarin onder andere de Dutch HealthTec Academy wordt opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (33 930-VIII).

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb eerst nog een vraag aan de inspectie. Er zouden acteurs ingehuurd worden voor een inspectiebezoek? Om te oefenen, hoor ik. De acteurs speelden dan de inspecteur.

Mevrouw Roeters (Inspecteur-generaal): Wij hebben het ook van horen zeggen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Oké. Het punt is natuurlijk dat het een heel heftig voorbeeld is. Hoe voorkom je dat nou? De inspectie zegt terecht dat we moeten voorkomen dat scholen dingen gaan doen alléén maar omdat de inspectie dat wil. Dat wordt natuurlijk een toneelstukje dan. Helemaal eens. Maar hoe voorkom je dat? Scholen doen dat niet voor niets. Die willen goed op de kaart staan. De inspectie schrijft gewoon op: «goed» of «zwak». En het wordt nog meer, hebben we gister geleerd: goed, zeer goed, matig, zwak, voldoende. Zet je scholen er niet toe aan om nog meer acteurs te gaan inhuren?

Het punt van het instemmingsrecht en de medezeggenschapsraad heeft collega Van Meenen uitstekend verwoord.

Tot slot, waar gaat ons onderwijsgeld naartoe? Ik heb daar een motie voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat schoolbesturen eind 2013 in totaal 650 miljoen euro hebben ontvangen in het kader van het Herfstakkoord;

constaterende dat er geen eisen aan deze bedragen zijn gesteld zodat onduidelijk is hoeveel extra kwaliteit deze middelen moeten opleveren;

constaterende dat volstrekt onduidelijk is of dit geld in leraren is geïnvesteerd dan wel in management, huisvesting of anders;

van mening dat een beknopte verantwoording van deze middelen weinig extra werk oplevert;

verzoekt de regering, aan schoolbesturen een beknopte verantwoording te vragen over de besteding van de middelen uit het herfstakkoord, waarbij ten minste onderscheid wordt gemaakt tussen leraren, management, materieel en huisvesting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33 930).

De heer Jasper van Dijk (SP): Nu zei de Minister, dat de scholen dit al doen in hun jaarrekening. Des te beter, zou ik zeggen. Als dat het geval is, bundel dan de jaarrekeningen, of in ieder geval de cijfers die in de motie worden gevraagd, stuur ze naar de Kamer, en ik ben gelukkig.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording en de inspecteur-generaal en de inspectie voor het mooie werk dat hier toch weer geleverd is.

In de inleiding van de Minister gaf zij een opsomming van wat er allemaal in gang is gezet om de scholen te verbeteren, het pedagogisch klimaat te verbeteren en leraren te verbeteren. Ik onderschrijf dat allemaal. Er gaat heel veel goed, zeker. Maar waar wij voor waarschuwen als PVV is dat het meten onder druk is gezet. Ik hoor het ook een klein beetje doorschemeren in de vraag die de heer Van Dijk zo pregnant stelde. Hoe voorkomen we dat dit soort taferelen zich gaan afspelen? Hij is bang dat het nog meer wordt, omdat er nog meer verschillende categorieën komen; goed, beter, best en weet ik veel. Ik zou zeggen, ga daar gewoon mee door. Ik ben bang dat de heer Van Dijk en de SP en andere partijen zouden suggereren: laten we allemaal wat minder doen, want dan komt het vanzelf goed.

Dat is precies de kern van mijn punt. Als het meten verwaarloosd wordt, gaan op kousenvoeten de eisen die aan leerlingen en aan scholen gesteld worden, achteruit. Meten, determineren, discrimineren, selecteren, dat hoort allemaal bij het onderwijs, zoals het onderwijs hoort bij allemaal maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van een culturele identiteit, het ontwikkelen van burgerschap, van een beroepsbevolking, van een middenklasse enzovoorts. Dat is mijn kernboodschap vandaag. Laat de waan van de dag, of de waan van één kabinetsperiode in dit geval, niet heel veel maatschappelijk kapitaal weggooien wat we hebben opgebouwd in het Cito en in het meten-is-wetenstelsel dat we hebben. Laten we dat bewaren, omdat dat civiel effect zo belangrijk is. Daar gaat het om. Dat staat onder druk. Het is in tientallen jaren opgebouwd, maar het kan in twee jaren down the drain gaan en het komt na verloop van tien, vijftien, twintig jaar pas weer terug. Daar maak ik mij zorgen over. Ik heb geen moties. Dit wil ik gewoon even meegeven.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Ik begrijp dat er voor mevrouw Roeters geen aanleiding is om nog een vraag te beantwoorden. In dat geval geef ik het woord aan de Minister voor haar beantwoording in tweede termijn.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik zal reageren op drie moties.

De motie op stuk nr. 8 van mevrouw Straus en mevrouw Ypma gaat over de outcome-criteria. Ik stel vast dat de motie niet heel specifiek geformuleerd is en dat die ook niet betrekking heeft op bepaalde onderwijssectoren. Wij vatten de motie dus breed op en constateren dat we wat dat betreft ook al veel doen. Ik verwees al eerder naar de prestatieboxen. In de sectorakkoorden po/vo wordt het een en ander afgesproken. We hebben Vensters voor Verantwoording, we hebben de kwaliteitsafspraken in het mbo, we hebben de prestatieafspraken in het hoger onderwijs. Als ik de motie zo mag beschouwen dat we, afhankelijk van de onderwijssector, met dit soort afspraken moeten doorgaan, beschouw ik haar als ondersteuning van beleid en laat ik het oordeel aan de Kamer.

Mevrouw Straus (VVD): Ik heb niet voor niets aangegeven dat ook de inspectie met brede criteria aan het werk is. In die lijn geven we dit mee. Wat we wel graag zien, is dat er veel meer output-/outcomegerelateerde criteria komen dan de meer staccato criteria waar we tot nu toe mee werken. Als de Minister wil toezeggen dat zij met die bril naar deze zaak gaat kijken en als zij ons een indicatie kan geven van de termijn waarop het komt, ben ik tevreden.

Minister Bussemaker: Daar moeten de Staatssecretaris, de inspecteur-generaal en ik ons echt even op beraden. Al die afspraken hebben andere termijnen. De prestatieafspraken in het hoger onderwijs lopen. Voor po, vo en mbo zijn we nu net de sectorakkoorden aan het vaststellen. De inspectie moet ook kijken wat hanteerbare outcome-indicatoren zijn, want we hebben net ook gezegd dat we niet een heleboel nieuwe indicatoren willen. Ik denk dat de behandeling van de begroting een moment kan zijn waarop we in ieder geval reflecteren. Ik hoor dat we hier ook nog een algemeen overleg hebben op 2 juli. Misschien kunnen we dan al met een eerste reactie komen. Ik denk dat het dan ook goed is om iets meer sectorspecifiek te kijken, want po, vo, mbo en ho zijn echt verschillend.

De motie op stuk nr. 9 van de heer Van Meenen over kleinschalige unieke vakopleidingen beschouw ik ook als ondersteuning van beleid.

Dan de motie op stuk nr. 10 van de heer Jasper van Dijk over beknopte verantwoording naar aanleiding van het Herfstakkoord ontraad ik. De heer Van Dijk vraagt dit ook een beetje laat, want de afspraken met die partijen zijn indertijd in goed overleg gemaakt. Dit zijn middelen uit het Herfstakkoord en er zijn afspraken gemaakt over waar we willen dat die middelen aan besteed worden. Daar hebben de Staatssecretaris en ik de Kamer ook een uitgebreide brief over geschreven. Dat wordt nu uitgevoerd. Dat betekent in lijn met alles wat ik net al heb gezegd, dat we aangeven in welke richting we willen dat de middelen besteed worden, maar dat we dat niet in deze vorm van verantwoording gaan vragen. Ik zie ook niet de meerwaarde om dat in het bijzonder voor middelen bij het Herfstakkoord uit te gaan splitsen naar de categorieën die de heer Van Dijk noemt.

De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister mag de motie natuurlijk ontraden. Dat is haar goed recht. Maar zeggen dat het laat is, is een beetje vreemd. Het geld is in december overgemaakt aan de scholen. Het is nu halverwege 2014. Dat geld wordt nu besteed, bij wijze van spreken. Het is dus gewoon een kwestie van een A4-tje invullen: personeel, materieel, huisvesting.

Minister Bussemaker: Wij willen juist geen nieuwe administratieve lasten creëren. We hebben de scholen laten weten wat we van ze verwachten ten aanzien van de besteding van de middelen. Ze zitten niet allemaal in precies dezelfde situatie. Mijn conclusie blijft dus dezelfde. Ik ontraad deze motie.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik loop de sprekers gewoon even langs.

Mevrouw Ypma vroeg naar het risico dat de groep 7-Cito-toets wordt gehanteerd als selectiemiddel. Laat ik heel helder zijn: dat mag straks gewoon niet. Ik kan daarmee niet garanderen dat het niet gebeurt, maar wij zullen er bovenop zitten en daar waar nodig handhaven.

Het volgende punt ging over de druk rond administratieve lasten en registreren. Ik ben het er eigenlijk wel mee eens. Sterker nog, we hebben een traject lopen. Dat vloeit voort uit het NOA. Daar zijn leraren ook bij betrokken, omdat we echt willen weten om welke regels en administratieve druk het gaat. Waar komt die vandaan? Is die gepercipieerd of moeten wij, de inspectie beter uitleggen wat er wordt bedoeld? Dat helpt dus. Daarbij komt, en die opmerking maakt ook de inspecteur-generaal, dat soms iets als regeldruk wordt ervaren als het nut er niet van wordt ingezien. Dat zie je soms bij leerlingvolgsystemen. Die worden gezien als een moetje, omdat de inspectie ernaar vraagt. Terwijl we eigenlijk gewoon willen dat leraren er gebruik van maken om hun onderwijs te verbeteren en leerlingen goed te bedienen. Je bent er niet met het afschaffen van dat soort systemen. Je moet ook leraren ondersteunen en ze begeleiden om het goed onder de knie te krijgen.

Mevrouw Straus vroeg naar de effectiviteit van de gewichtenregeling. Daar is in het verleden wel het een en ander over gezegd. Wat wij nu doen is vooral kijken naar rechtmatigheidsvraagstukken en of dat om een verandering vraagt. Ik ben best bereid om in een latere fase te kijken hoe dat geld terechtkomt en of dat leidt tot het inlopen van achterstanden van zwakke leerlingen. De indicatie is nu dat we het op dat vlak op het systeemniveau eigenlijk best redelijk doen. Maar goed, het kan geen kwaad om daar nog eens goed naar te kijken.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben ontzettend blij met de heldere taal van de Staatssecretaris: selecteren op basis van de prestaties in groep 7 mag niet; daar zitten we bovenop en waar nodig gaan we handhaven. Maar waar kunnen ouders die signaleren dat er wel verkeerd mee wordt omgegaan – dat kan zijn een toelatingstoets in het vo of selectie op basis van groep 7 – terecht? Is dat bij de inspectie of bij het ministerie?

Staatssecretaris Dekker: Bij de inspectie. Dat is dan iets wat niet klopt. De school volgt de regels dan niet en daar kan gewoon melding van worden gedaan. Ik zou wel altijd bij de school zelf beginnen.

De motie op stuk nr. 7 van mevrouw Straus gaat over thematisch toezicht. Ik sta daar in beginsel niet afwijzend tegenover. Ik wil echt even zeggen dat we hier te maken hebben met capaciteit, met heel veel dingen die al op de inspectie afkomen, ook in de komende jaren als we richting het gedifferentieerde toezicht gaan. Ik zie dat er geen datum in de motie staat, dat het per se volgend jaar moet. Als ik de vrijheid krijg van mevrouw Straus om in goed overleg met de inspectie te bekijken wanneer dit aan de orde kan komen – misschien niet dit schooljaar of het volgende, maar wellicht een keer daarna – dan laat ik de Kamer weten hoe het in de planning past. In dat geval laat ik het oordeel over de motie ook aan de Kamer over.

De Minister heeft zojuist al wat gezegd over de motie op stuk nr. 8 en de nadere specificatie. We hebben deze afspraken gemaakt met de scholen in het voortgezet onderwijs in het sectorakkoord. We zijn afspraken aan het maken met de scholen in het basisonderwijs. Het is best goed om daar rond de inspectiediscussie en bij de behandeling van de begroting eens een keer op te reflecteren. Maar als je dit echt goed wilt doen, is het niet binnen twee, drie maanden geregeld. Dan moeten we er echt even de tijd voor nemen en is het meer iets voor de begroting van het jaar daarna.

De heer Van Dijk vroeg hoe we voorkomen dat scholen straks nog meer acteurs inzetten. Volgens mij door gewoon te laten zien dat de inspectie niet bijt, dat zij er vooral ook is om te helpen en dat een inspectie ook heel leerzame dingen kan opleveren. Als de inspectie wel bijt, heeft ze vaak ook een reden om te bijten. Als scholen echt onder de maat zijn, zwak of zeer zwak, prijs ik mij altijd gelukkig dat we een strenge inspectie hebben die ervoor zorgt dat kinderen daar zo kort mogelijk of helemaal niet de dupe van worden.

Daarmee ben ik bij het laatste punt van de heer Beertema, die zegt dat we alles rond het volgen van leerontwikkelingen overboord gooien, maar dat is volgens mij iets wat we helemaal niet doen. En hij is er ook niet meer, dus we hoeven er ook geen woorden meer aan vuil te maken!

De voorzitter: Goed. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit wetgevingsoverleg. Mag ik naar aanleiding van dit overleg concluderen dat we onze fracties zullen adviseren om decharge te verlenen voor het OCW-jaarverslag en dat ook aan de commissie Rijksuitgaven? Ik zie instemmend geknik.

Er zijn twee kantjes met toezeggingen. Die gaan we nu niet voorlezen. De griffier heeft mij laten weten dat die toezeggingen naar u allen zullen worden toegestuurd. U kunt dan reageren naar de griffier.

Ik dank de inspecteur-generaal, de Minister en de Staatssecretaris voor hun beantwoording en het publiek voor de warme ondersteuning. Stemmingen over de moties vinden plaats aanstaande dinsdag.

Sluiting 14.33 uur.

Volledige agenda

Antwoorden op feitelijke vragen over rapport ARK, Slotwet, Jaarverslag 2013 en onderwijsverslag 2012–2013

Kamerstuk 33 942, nr. 7 – Brief regering d.d. 11-06-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 5 – Brief regering d.d. 11-06-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 6 – Brief regering d.d. 11-06-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 115 – Brief regering d.d. 12-06-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 114 – Brief regering d.d. 12-06-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Kamerstuk 33 942, nr. 24 - Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 13-06-2014

president van de Algemene Rekenkamer, S.J. Stuiveling

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2013

Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 1 – Brief regering d.d. 21-05-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Kerncijfers Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2009–2013

Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 4 – Brief regering d.d. 21-05-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag over het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2013

Kamerstuk 33 942, nr. 1 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 21-05-2014

president van de Algemene Rekenkamer, S.J. Stuiveling

Slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2013

Kamerstuk 33 930 VIII – Begroting d.d. 21-05-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

onderwijsverslag 2012–2013 van de Inspectie van het Onderwijs met beleidsreactie

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 107 – Brief regering d.d. 16-04-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Aanbieding Jaarverslag 2013 van de Inspectie van het Onderwijs

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 108 – Brief regering d.d. 16-04-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Beleidsmatige verplichtingenmutaties na de Najaarsnota OC&W

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 94 – Brief regering d.d. 03-03-2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven