33 930 B Jaarverslag en slotwet Gemeentefonds 2013

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET GEMEENTEFONDS (B)

Aangeboden 21 mei 2014

Inhoudsopgave

 

blz.

     

A.

Algemeen

5

     

1.

Aanbieding en dechargeverlening

5

2.

Leeswijzer

9

     

B.

Beleidsverslag

10

     

3.

Beleidsprioriteiten 2013

10

4.

Beleidsartikelen

15

5.

Bedrijfsvoeringparagraaf

21

     

C.

Jaarrekening

22

     

6.

De verantwoordingsstaat

22

7.

De saldibalans

23

     

D.

Bijlagen

26

     

8.

Bijlage 1: Verdiepingsbijlage

26

9.

Bijlage 2: Lijst met afkortingen

27

10.

Bijlage 3: Lijst van de belangrijke termen en hun betekenis

28

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de Voorzitters van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden wij het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het gemeentefonds over het jaar 2013 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal ons decharge te verlenen over het in het jaar 2013 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering van het gemeentefonds.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013;

  • b. het voorstel van de slotwet over 2013, dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over 2013 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2013, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2013 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...

De voorzitter van Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ...

De voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Het jaarverslag van het gemeentefonds maakt onderdeel uit van de financiële verantwoording van het Rijk maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Het jaarverslag van het gemeentefonds kent in tegenstelling tot een departementaal jaarverslag slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel.

Dit jaarverslag zal de eerdere, op 2013 betrekking hebbende, begrotingen van het gemeentefonds (de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013 en de 1ste en 2de suppletoire begrotingen 2013) als uitgangspunt nemen. Terugkijkend op de beleidsprioriteiten zal hierbij de ontwerpbegroting 2013 van het gemeentefonds van belang zijn.

Het jaarverslag is verdeeld in twee onderdelen: het beleidsverslag en de jaarrekening.

Het beleidsverslag is een terugblik op het gevoerde beleid in 2013. Hierin komt de realisatie van de beleidsprioriteiten aan bod, worden de budgettaire gevolgen van het gevoerde beleid in beeld gebracht en worden beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten getrokken. Bovendien wordt in de paragraaf beleidsartikelen stilgestaan bij de prestatiegegevens die betrekking hebben op de beleidsdoelstellingen van het gemeentefonds. Hier wordt ook de toelichting gegeven op het verschil tussen de oorspronkelijke vastgestelde begroting en realisatie. De verschillen worden daarbij absoluut weergegeven en toegelicht.

De jaarrekening geeft het financiële beeld van het begrotingsjaar 2013 wat betreft het gemeentefonds. In dit onderdeel wordt de verantwoordingsstaat en de saldibalans gepresenteerd.

Ten slotte volgen er nog drie bijlagen (verdiepingsbijlage, een lijst met afkortingen en een lijst van de belangrijke termen en hun betekenis).

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN 2013

Dit jaarverslag gaat in op de in 2013 gerealiseerde beleidsprioriteiten. Uitgangspunt daarbij is in de eerste plaats de oorspronkelijk in de begroting 2013 geformuleerde beleidsprioriteiten.

Onderdeel A. beschrijft de realisatie van de beleidsprioriteiten in 2013. Vervolgens worden in onderdeel B. de budgettaire en financiële consequenties van deze beleidsprioriteiten weergegeven.

A. Realisatie van de beleidsprioriteiten 2013

Begrotingsafspraken 2014

In oktober heeft het kabinet met de fracties van de CU, SGP en D66 en de coalitiefracties afspraken gemaakt voor de begroting van 2014 e.v. Hierin is onder andere afgesproken dat in 2013 € 650 miljoen wordt toegevoegd aan de OCW-begroting (deze middelen hebben betrekking op 2014). Via de normeringssystematiek werken deze middelen voor circa € 120 miljoen door op het accres gemeentefonds.

Financiën

Ook in 2013 is onverminderd het uitgangspunt geweest dat het gemeentefonds, in combinatie met de andere gemeentelijke inkomstenbronnen, gemeenten voorziet van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken. De verdeling van het gemeentefonds heeft tot doel de middelen zo te verdelen, dat gemeenten in staat zijn om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren. Om dit te realiseren zijn in 2013 de volgende kernpunten aan de orde gekomen:

  • 1) In januari 2013 hebben het Rijk en de VNG, IPO en UvW een financieel akkoord gesloten. De belangrijkste onderwerpen hebben betrekking op de Wet Houdbare overheidsfinanciën, het verplicht schatkistbankieren en het BTW Compensatiefonds. Op 19 maart is hierover door de ministers van BZK en Financiën met de Tweede Kamer gedebatteerd.

  • 2) Het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) met de VNG, IPO en UvW heeft in 2013 twee keer plaatsgevonden. In mei rond het verschijnen van de voorjaarsnota en in september rond het verschijnen van de miljoenennota. Daarnaast heeft er in mei een bestuurlijk overleg over het financieel akkoord tussen Rijk en medeoverheden plaatsgevonden.

  • 3) De normeringssystematiek «samen de trap op, samen de trap af» is in 2013 toegepast. Via de normeringssystematiek werken de rijksbezuinigingen en -intensiveringen evenredig door naar het gemeentefonds en het provinciefonds. Gemeenten en provincies leveren op deze manier direct een bijdrage aan het gezond maken van de overheidsfinanciën.

  • 4) Op basis van het Periodiek Onderhoudsrapport 2010 wordt onderzoek gedaan naar de verdeling van het gemeentefonds. In het Periodiek Onderhoudsrapport werd geconstateerd dat een aantal clusters onevenwichtig is verdeeld over de gemeenten. In overleg met de VNG hebben de fondsbeheerders afgesproken dat het gemeentefonds in 2015 integraal wordt herijkt. De eerste fase van het onderzoek is reeds afgerond in 2011. De tweede fase van het onderzoek wordt begin 2014 afgerond. De uitwerking wordt in de meicirculaire 2014 van het gemeentefonds gepresenteerd.

  • 5) De OZB-opbrengst wordt op macroniveau gemaximeerd door jaarlijks een percentage vast te stellen waarmee de som van de OZB-opbrengsten van alle gemeenten mag groeien. In 2013 was dat 3% (zonder correctie 2012). De bestuurlijke afspraak om de totale (landelijke) OZB stijging in 2013 te beperken tot € 103.900.000, met een correctie van de overschrijding in 2012 van € 7.700.000, werd niet gehaald. Er is sprake van een overschrijding in 2013 van € 37.800.000. Deze overschrijding is besproken in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 22 mei 2013. In dit overleg is besloten dat het bedrag van de overschrijding in mindering wordt gebracht op wat in 2014 aan maximale stijging gerealiseerd mag worden. Ook is afgesproken dat de systematiek van de macronorm geëvalueerd wordt. De evaluatie van de systematiek van de macronorm komt in het voorjaars-Bofv 2014 aan de orde.

  • 6) Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor het Rijk en de medeoverheden. Het wetsvoorstel Houdbare overheidsfinanciën (Hof) is de Nederlandse invulling van Europese begrotingsafspraken. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de medeoverheden hieraan een gelijkwaardige inspanning leveren. Hierbij wordt gestuurd op een macronorm voor het EMU-saldo van de medeoverheden gezamenlijk.

    Het wetsvoorstel Hof is op 10 december 2013 door de Eerste Kamer aangenomen en op 23 december in werking getreden.

  • 7) Het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden is eind 2013 van kracht geworden. Door het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden daalt de schuld van Nederland en worden tevens de financiële risico’s voor decentrale overheden gereduceerd. Decentrale overheden verstrekken informatie aan het Rijk via Informatie voor Derden (Iv3) en middels de begroting en verantwoording over de uitzettingen en onderling leningen in het kader van schatkistbankieren.

  • 8) In 2013 is het aantal decentralisatie- en integratie-uitkeringen verminderd. In 2012 waren er in het gemeentefonds in totaal 35 decentralisatie-uitkeringen en 5 integratie-uitkeringen. In 2013 waren dat er respectievelijk 31 en 4.

Decentralisaties

Per 2015 worden taken op het gebied van jeugdzorg, werk en inkomen en maatschappelijke ondersteuning gedecentraliseerd naar gemeenten. Het kabinet ziet de decentralisaties in het sociaal domein als de grootste ontwikkeling in het binnenlands bestuur in de laatste decennia. Er worden niet alleen taken en middelen overgedragen, maar de gemeenten gaan ook integraal werken in het sociaal domein met het doel een meer samenhangend beleid te voeren en werkprocessen rondom een hulpvraag van mensen efficiënter te organiseren. De decentralisaties versterken de rol van gemeenten om burgers te ondersteunen en meer te laten participeren in de maatschappij.

In 2013 zijn er een aantal stappen gezet om de decentralisaties voor te bereiden. Zo wordt er kabinetsbreed gewerkt aan het in de decentralisatiewetgeving uitwerken van randvoorwaarden die van belang zijn bij het mogelijk maken van een integrale aanpak door gemeenten. Hierbij gaat het om randvoorwaarden als een bestuurskrachtig binnenlands bestuur met de juiste schaal, zo veel mogelijk beleidsvrijheid voor gemeenten en horizontale verantwoording over de besteding van het budget voor het sociaal domein, zo veel mogelijk generiek interbestuurlijk toezicht, en vermindering van regeldruk en financiën, zoals toegelicht in de decentralisatiebrief van het Kabinet (Tweede Kamer 2012–2013, 33 400 VII, nr. 59). Dit zijn belangrijke succesfactoren om gemeenten in staat te stellen om optimaal hun rol te pakken in het sociaal domein. Dergelijke randvoorwaarden worden, door alle betrokken bewindspersonen, besproken in de ministeriele commissie inzake decentralisaties. Drie onderwerpen hebben in 2013 bijzondere aandacht gekregen van het Kabinet; het deelfonds sociaal domein, de uitvoering van de motie Schouw en de ontwikkeling van de monitoring van het sociaal domein voor zowel tijdens de transitieperiode als daarna.

  • 1) Deelfonds sociaal domein: In het regeerakkoord is afgesproken dat er één ontschot budget komt voor het sociaal domein. Het kabinet heeft dit vormgegeven door voor een periode van drie jaar een tijdelijk deelfonds in te stellen dat wordt vastgelegd in een aparte tijdelijke wet. De middelen in het deelfonds moeten worden besteed aan de taken die in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aan gemeenten zijn toegekend alsmede aan de taak voor gemeenten om participatievoorzieningen aan te bieden. Het deelfonds is vanaf de invoering in 2015 onderdeel van het gemeentefonds. Voor de rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen uit het deelfonds gelden de reguliere principes van het gemeentefonds. Dat wil zeggen dat het college van burgemeester en wethouders verantwoording aflegt over de uitkering uit het deelfonds sociaal domein. De rechtmatigheidscontrole op Rijksniveau beperkt zich tot de controle of de middelen uit het deelfonds aan de gemeenten op rechtmatige wijze zijn toegekend, te weten op, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze. Dat de controle van de rechtmatigheid en doelmatigheid uitsluitend op lokaal niveau plaatsvindt, wil overigens niet zeggen dat het Rijk geen informatie ontvangt over de besteding van de middelen. In het kader van zijn systeemverantwoordelijkheid verzamelt het Rijk informatie over de besteding van het deelfonds per gemeente via het Informatiestelsel informatie voor derden. Daarnaast ontvangt het Rijk informatie over de reguliere accountantsverklaring van gemeenten op de gemeentelijke jaarstukken. Het Rijk weet zo per gemeente of zij een goedkeurende verklaring heeft ontvangen op de jaarstukken, waar de uitgaven aan het sociaal domein onderdeel van uitmaken. Het Rijk zal bij het ontbreken van een goedkeurende verklaring een analyse maken of er sprake is van een relatie met het deelfonds. Onregelmatigheden op de terreinen jeugd, Wmo 2015 en participatie zullen worden gerapporteerd aan de desbetreffende vakminister. Onduidelijkheden ten aanzien van de horizontale verantwoording zullen door de minister van BZK worden opgepakt. De vormgeving van de wet sluit aan bij de motie Van ‘t Wout en Bergkamp (Tweede Kamer 2012–2013, 30 597, nr. 300) waarin de regering wordt verzocht de middelen voor gemeenten ten behoeve van de taken in het sociale domein zonder interne schotten en, na een overgangstermijn, zonder beperkingen binnen het gemeentefonds over te hevelen. Na drie jaar vervallen de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van middelen voor het sociaal domein. Het budget voor het sociaal domein zal dan volledig ontschot deel uitmaken van het gemeentefonds.

  • 2) De uitvoering van de motie Schouw: In 2013 heeft de Kamer het verzoek gedaan om onderzoek te doen naar de eventuele financiële risico’s en uitvoeringsrisico’s van de decentralisaties in het sociaal domein en daarbij aandacht te besteden aan de mogelijkheden deze risico’s te ondervangen en bij de uitvoering te adresseren (motie Schouw, Tweede Kamer 2012–2013, 33 400 B / 33 400 C, nr. 13). Dit onderzoek is uitgevoerd door het CPB en heeft in september 2013 geleid tot een eerste rapportage. In deze rapportage, die op 11 september 2013 inclusief kabinetsreactie naar de Kamer is gestuurd (Tweede Kamer 2012–2013, 33 400 B, nr. 22, 33 750 B, nr. 5 en 33 750 VII, nr. 8), identificeerde het CPB enerzijds kansen, gelegen in «economies of scope», meer maatwerk en een meer doelmatige beleidsuitvoering, en anderzijds risico’s gerelateerd aan schaalnadelen en eventuele verschillen in kwaliteit en niveau van de voorzieningen die zich zouden kunnen gaan voordoen binnen het sociaal domein. Voor de activiteiten die mede in relatie tot de CPB rapportage zijn ondernomen, wordt verwezen naar de Kamerstukken 2012–2013, 33 750 VII, nr. 12, 33 750 B, nr. 5 en 33 750 VII, nr. 8. Voor het vervolgtraject werd afgesproken dat in een tweede en laatste rapportage van het CPB meer gedetailleerd zicht zou moeten worden verkregen op wat de (beleids)instrumenten zijn waarmee de risico’s van de decentralisaties in de uitvoering kunnen worden beperkt of weggenomen en de kansen kunnen worden gemaximaliseerd; dit gegeven de budgettaire kaders en kijkend naar de drie decentralisaties als geheel. Het CPB heeft gesteld dat de door het kabinet en de VNG gevraagde analyse, gegeven de noodzakelijke informatie opgeleverd kan worden nadat de informatie inzake de objectieve verdeelmodellen beschikbaar is. Verwacht wordt dat deze tweede rapportage in juli aan de Kamer wordt aangeboden.

  • 3) Monitoring sociaal domein: De monitoring in het sociaal domein vindt plaats vanuit het gezamenlijk door de departementen gedefinieerde begrip systeemverantwoordelijkheid. Dit is gedefinieerd als de verantwoordelijkheid voor de inrichting en de werking van het systeem als geheel en voor de maatschappelijke effecten in relatie tot de doelstellingen ten aanzien van dat systeem. Deze verantwoordelijkheid strekt zich uit tot de vraag of de te behalen doelstellingen binnen het systeem worden gerealiseerd en of de gewenste maatschappelijke effecten worden bereikt. De bij het sociaal domein betrokken bewindspersonen zijn elk zelf verantwoordelijk voor het genereren van een beeld over de ontwikkelingen in het sociaal domein die in relatie tot de eigen systeemverantwoordelijkheid relevant zijn en het sturen op bijstelling waar nodig. Daarbij gaat het zowel om de monitoring van de voortgang van de voorbereidingen op de decentralisaties tot 1 januari 2015, als om monitoring in de periode daarna. Op basis van de bundeling van deze informatie wordt gerichte ondersteuning aan gemeenten geboden. Via accountmanagers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden contacten onderhouden met gemeenten en regio’s en wordt op verschillende manieren ondersteuning geboden bij het transitie- en transformatieproces binnen het sociaal domein. Voor de periode na 1 januari 2015 geldt dat, naast en in samenhang met de inhoudsspecifieke monitoring door de departementen, een integrale monitor sociaal domein door BZK wordt ingericht. Bij de inrichting van de monitoring voor deze periode is het uitgangspunt dat deze enerzijds recht doet aan de veranderende verantwoordingsverhoudingen, waarbij de gemeenten de eerstverantwoordelijke overheidslaag vormen, en dat anderzijds op rijksniveau voldoende geaggregeerde informatie beschikbaar dient te komen voor het invullen van de systeemverantwoordelijkheden van de verschillende betrokken ministers. Vanuit dit kader werken de departementen in afstemming met de VNG, gemeenten en andere relevante partijen op dit moment aan een nadere invulling van de inrichting van de monitoring en vormt monitoring ook onderwerp van bespreking op de regietafel. Naar verwachting wordt dit proces in de zomer van 2014 afgerond. Het Kabinet zal de Kamer over de resultaten hiervan na de zomer informeren.

B. Budgettaire en financiële consequenties van de beleidsprioriteiten 2013

In het begrotingsjaar 2013 hebben zich twee belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden zijn met de realisatie van bovengenoemde beleidsprioriteiten.

De uitkomst van de normeringssystematiek. Het accres kent normaliter twee bijstellingsmomenten lopende het jaar (mei en september) en één moment van vaststelling en afrekening na afloop. Omdat de eerder genoemde begrotingsafspraken 2014 echter gevolgen hebben voor het accres 2013, is in de decembercirculaire gemeentefonds een extra bijstellingsmoment opgenomen. Op grond van de decembercirculaire 2013 is het accres berekend op – 0,44% (negatief). Dit komt overeen met een bedrag van – € 78 miljoen (negatief). De vaststelling en afrekening (van het verschil tussen decembercirculaire en vaststelling) vindt plaats na afloop van het begrotingsjaar op basis van de stand van het Financieel Jaarverslag Rijk en wordt verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2014.

Ten tweede is ondanks de daling van het aantal decentralisatie- en integratie-uitkeringen het bedrag gemoeid met de decentralisatie- en integratie-uitkeringen gestegen van € 2,8 miljard in 2012 naar € 2,9 miljard in 2013. Dit komt voornamelijk door een aantal plussen op bestaande decentralisatie- en integratie-uitkeringen, zoals de Wmo (€ + 50 miljoen), Centra voor Jeugd en Gezin (€ + 15 miljoen), Buurtsportlocaties (€ + 8 miljoen), Spoorse doorsnijdingen (€ + 12 miljoen) en Nationale gebiedsontwikkelingen (€ + 7 miljoen). Daarnaast zijn er een tweetal nieuwe, grote decentralisatie-uitkeringen opgenomen: Invoeringskosten decentralisatie Jeugdzorg (€ 40 miljoen) en Jeugdwerkloosheid (€ 25 miljoen).

Voor het overige hebben zich in het begrotingsjaar 2013 voor het gemeentefonds geen belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden kunnen worden aan bovenstaande realisatie van beleidsprioriteiten.

4. BELEIDSARTIKELEN

1. Algemene beleidsdoelstelling

De gemeentefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Zo kent de gemeentefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Dit beleidsartikel kent als algemene doelstelling: te bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee onderdelen:

  • 1. De omvang van de middelen moet adequaat zijn voor het uitvoeren van de taken;

  • 2. De verdeling van de beschikbare middelen over gemeenten moet adequaat zijn om iedere gemeenten in staat te stellen om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

Verantwoordelijkheid ministers

De fondsbeheerders, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën, zijn op grond van artikel 3 Financiële verhoudingswet verantwoordelijk voor het gemeentefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die gemeenten met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: gemeenten zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het gemeentefonds. Ook de eigen gemeentelijke belastingsopbrengsten kennen deze karakteristiek. Dit in tegenstelling tot de overige inkomstenbronnen van gemeenten, specifieke uitkeringen en heffingen en retributies. Niet alleen in bestedingsrichting, ook de effectiviteit van de inzet van de middelen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, waarin het college van B&W wordt gecontroleerd door de gemeenteraad.

Succesfactoren van beleid

Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de gemeenten als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de gemeenten bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de gemeenten. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de gemeenten.

2. Budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel worden de budgettaire gevolgen van beleid weergegeven.

Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

Gemeentefonds

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen:

17.699.939

18.607.147

18.389.983

18.470.631

17.995.671

17.963.120

32.551

               

Uitgaven:

17.683.013

18.381.101

18.576.432

18.500.791

17.988.793

17.963.120

25.673

               

Opdracht

             

1.1.1. Kosten Financiële-verhoudingswet

1.829

1.451

2.361

1.646

1.593

2.091

– 498

               

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

             

1.1.2. Kosten Waarderingskamer

1.279

1.328

1.255

1.200

2.148

1.158

990

               

Subsidies

             

1.1.3. Budget A+O-fonds

5.887

5.996

6.032

6.261

6.239

6.239

0

1.1.4. Bijdrage aan VNG

1.000

1.000

2.610

17.298

6.692

5.298

1.394

1.1.5. Bijdrage gemeenten inzake KING

 

6.436

7.464

7.464

7.464

7.464

0

               

Bijdragen aan medeoverheden

             

1.2.1. Algemene uitkering c.a. en de aanvullende uitkeringen

15.725.525

15.549.679

16.029.602

15.690.738

15.089.649

15.358.690

– 269.041

1.2.2. Integratie-uitkeringen

1.621.535

1.643.813

1.477.836

1.529.098

1.567.477

1.483.600

83.877

1.2.3. Decentralisatie-uitkeringen

325.958

1.171.398

1.049.272

1.247.086

1.307.531

1.098.580

208.951

               

Ontvangsten:

17.683.013

18.381.101

18.576.432

18.500.791

17.988.793

17.963.120

25.673

               

1. Terugontvangsten Waarderingskamer

125

149

139

89

51

0

51

2. Ontvangsten ex art. 4 Fvw

17.682.888

18.380.952

18.576.293

18.500.702

17.988.742

17.963.120

25.622

Toelichting

Onderdeel verplichtingen

Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting zijn de verplichtingen met € 32.551.000 bijgesteld. Dit bedrag is het saldo van de mutaties die bij 1ste suppletoire (– € 102.534.000), 2de suppletoire (€ 131.625.000) en in de slotwet (€ 3.460.000) zijn aangebracht. Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nrs. 1 en 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 B, nrs. 1 en 2) en in de slotwet.

Onderdeel uitgaven

Kosten Financiële-verhoudingswet

Het gerealiseerde bedrag komt – € 498.000 lager uit dan in de ontwerpbegroting 2013 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor kosten Financiële-verhoudingswet komt hiermee op € 1.593.000. Een toelichting is te vinden in de memorie van toelichting van de 1ste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nr. 2) en in de slotwet.

Kosten Waarderingskamer

Het gerealiseerde bedrag komt € 990.000 hoger uit dan in de ontwerpbegroting 2013 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor kosten Waarderingskamer komt daarmee uit op € 2.148.000. Een toelichting is te vinden in de memorie van toelichting van de 1ste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nr. 2).

Bijdrage Stichting A+O-fonds gemeenten

Het gerealiseerde bedrag is gelijk aan het begrote bedrag in de ontwerpbegroting 2013 en is € 6.239.000.

Bijdrage aan VNG

Het gerealiseerde bedrag komt € 1.394.000 hoger uit dan in de ontwerpbegroting 2013 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor Bijdrage aan VNG komt daarmee uit op € 6.692.000. Een toelichting is te vinden in de memorie van toelichting van de 1ste suppletoire begroting (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nr. 2).

Bijdrage gemeenten aan KING

Het gerealiseerde bedrag is gelijk aan het begrote bedrag in de ontwerpbegroting 2013 en is € 7.464.000.

Algemene uitkering

De uitgaven van de algemene uitkering van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting bijgesteld met – € 269.041.000 en komen daarmee in totaal op € 15.089.649.000. Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk – € 213.731.000 (negatief) en – € 100.419.000 (negatief). In de slotwet vindt een mutatie plaats van € 45 109 000 (positief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 B, nr. 2) en in de slotwet.

Integratie-uitkeringen

De uitgaven van de integratie-uitkeringen van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting bijgesteld met € 83.877.000 en komen daarmee in totaal op € 1.567.477.000. Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 44.694.000 (positief) en € 39.177.000 (positief). In de slotwet vindt een mutatie plaats van € 6.000 (positief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 B, nr. 2) en in de slotwet.

Decentralisatie-uitkeringen

De uitgaven van de decentralisatie-uitkeringen van het gemeentefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting bijgesteld met € 208.951.000 en komen daarmee in totaal op € 1.307.531.000. Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 91.413.000 (positief) en € 118.502.000 (positief) en in de slotwet van – € 964.000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 B, nr. 2) en in de slotwet.

Onderdeel ontvangsten

Terugontvangsten Waarderingskamer

Er heeft in 2013 een terugboeking naar het gemeentefonds plaatsgevonden vanuit de Waarderingskamer. Deze terugboeking van € 51.000 betreft het gemeentelijke aandeel in de onderuitputting van het budget van 2012 van de Waarderingskamer.

Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet

Sinds de invoering van de Financiële-verhoudingswet zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting van het gemeentefonds voor 2013 worden de ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet, met € 25.622.000 verhoogd tot € 17.988.742.000.

3. De operationele doelstellingen

De bijdrage van de fondsbeheerders om te komen tot het bewerkstelligen dat de gemeenten via het gemeentefonds middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren wordt geoperationaliseerd door twee doelstellingen:

  • De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

  • Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

Operationele doelstelling 1: De gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

Prestatie-indicator

De jaarlijkse ontwikkeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds wordt ondermeer bepaald door de normeringsystematiek. Dit is een bestuurlijke afspraak tussen Rijk en VNG, die inhoudt dat het gemeentefonds zich evenredig ontwikkelt met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Het uitgangspunt is «samen de trap op en samen de trap af». Onderdeel van de afspraak is tevens, dat de uitkomst van de normeringssystematiek in het voor- en het najaar bestuurlijk wordt gewogen. Die weging vindt plaats in het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv). Wanneer één van de partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringsystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het bestuurlijk overleg aan de orde worden gesteld.

Doelbereiking:

1. De werking van de normeringsystematiek

De normeringssystematiek betreft de afspraken over de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds. Deze afspraken bestaan uit een rekenregel en uit de bestuurlijke weging van de uitkomst van die rekenregel. De rekenregel is uitgewerkt in de accresberekening die plaats vindt op basis van de jaar op jaar-mutatie van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De bestuurlijke weging van de uitkomst (het accres) vindt plaats in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen. Daarnaast wordt één keer per vier jaar de normeringssystematiek geëvalueerd. Daarbij wordt niet alleen naar de uitkomsten gekeken, maar ook naar een afgesproken aantal toetsingscriteria.

2. Financieel overzicht gemeenten (FOG)

Een volgende belangrijke indicatie voor de toereikendheid van de omvang van het fonds valt na te gaan met behulp van het Financieel overzicht gemeenten (FOG), dat laat zien hoe de financiële ruimte van gemeenten zich ontwikkelt. Het FOG is een uitvloeisel van het Plan van aanpak transparantie (Plavat). Het doel van Plavat is het komen tot meer transparantie in de financiële verhouding. Het overzicht geeft (meerjarig) zowel een terugblik als een vooruitblik op de financiële situatie van de gemeenten. Doel van het FOG is een beter gefundeerd oordeel mogelijk te maken over de rekenkundige uitkomsten van de normeringsystematiek voor het gemeentefonds. Het overzicht ondersteunt het Rijk en de VNG bij het halfjaarlijkse overleg over de rekenkundige uitkomsten van de normering. Daarbij is het uitgangspunt dat de groei van de algemene middelen toereikend moet zijn om de voorzieningen op een voldoende niveau te handhaven, rekening houdend met prijs-, volume- en taakmutaties.

De laatst beschikbare kerngegevens Financieel overzicht gemeenten zoals gepubliceerd in de begroting 2014 van het gemeentefonds, laten voor de periode 2014–2018 zien dat de financiële ruimte voor gemeenten verder afneemt. Bestuurlijk is afgesproken om het FOG niet meer apart uit te brengen, maar de relevante gegevens op te nemen in de gemeentefondsbegroting.

3. Beroep op artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet

Het aantal gemeenten dat de laatste jaren een beroep op artikel 12 van de Financiële- verhoudingswet heeft gedaan, is beperkt gebleven. Voor de aantallen wordt verwezen naar tabel 2.2.1. van de begroting 2014 van het gemeentefonds (Kamerstukken II 2013–2014, 33 750 B, nr. 2).

Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

Prestatie-indicator

Voor wat betreft de verdeling van de beschikbare financiële middelen is het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) de belangrijkste indicator. Daarin wordt door de fondsbeheerders bijgehouden of de verdeling nog adequaat is, d.w.z. of deze, binnen bepaalde marges nog aansluit bij de daadwerkelijke uitgaven van de gemeenten zoals blijkt uit de begrotingen. Het POR verschijnt jaarlijks als bijlage bij de begroting van het gemeentefonds.

Doelbereiking:

Periodiek Onderhoudsrapport (POR)

Het gemeentefonds is verdeeld in clusters. Deze betreffen brede beleidsterreinen, zoals wegen en water, maatschappelijke zorg, werk en inkomen, fysiek milieu, etc. Op het geaggregeerde niveau van deze clusters wordt gevolgd of de verdeling van het gemeentefonds nog overeenkomt met de kostenontwikkeling in de gemeenten, zoals die zichtbaar wordt uit de gemeentelijke begrotingen. Dit wordt jaarlijks onderzocht in het kader van het Periodiek Onderhoudsrapport. Het meest recente POR, het POR 2014, bevat een terugblik op de verdeling in 2013. Ook is de geactualiseerde onderhoudsagenda opgenomen.

5. BEDRIJFSVOERINGPARAGRAAF

Inleiding

Met ingang van het verslagjaar 2006 kent het gemeentefonds een bedrijfsvoeringparagraaf met twee verplichte elementen, te weten rechtmatigheid en de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie. Voor rechtmatigheid geldt dat wordt vermeld of en bij welk beleidsartikel de tolerantiegrens voor verplichtingen, uitgaven en ontvangsten is overschreden en wat daarvan de oorzaak was. Ten aanzien van de niet-financiële beleidsinformatie is aangegeven op welke manier aandacht is besteed aan de totstandkoming daarvan.

Rechtmatigheid

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen onrechtmatigheden geconstateerd die de tolerantiegrens op artikelniveau overschrijden en er is sprake van een getrouw beeld.

Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie

Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen relevante tekortkomingen geconstateerd in de totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie op artikelniveau.

Bevindingen Algemene Rekenkamer jaarverslag 2012

De Algemene Rekenkamer heeft in het jaarverslag 2012 van het gemeentefonds geen onvolkomenheden geconstateerd.

C. JAARREKENING

6. VERANTWOORDINGSSTAAT VAN HET GEMEENTEFONDS 2013

Verantwoordingsstaat 2013 van het gemeentefonds B (x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil Realisatie en Oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

01

gemeentefonds

17.963.120

17.963.120

17.963.120

17.995.671

17.988.793

17.988.793

32.551

25.673

25.673

7. SALDIBALANS GEMEENTEFONDS PER 31 DECEMBER 2013

Saldibalans per 31 december 2013 van het gemeentefonds (x € 1.000)

DEBET

CREDIT

OMSCHRIJVING

31-12-2013

31-12-2012

OMSCHRIJVING

31-12-2013

31-12-2012

1) Uitgaven t.l.v. de begroting 2012

 

18.500.791

 

2) Ontvangsten t.g.v. de begroting 2012

 

18.500.791

Uitgaven t.l.v. de begroting 2013

17.988.793

   

Ontvangsten t.g.v. de begroting 2013

17.988.793

 
             

10) Voorschotten

39.906.276

40.039.482

 

10a) Tegenrekening voorschotten

39.906.276

40.039.482

             

12a) Tegenrekening openstaande verplichtingen

64.747

58.744

12) Openstaande verplichtingen

64.747

58.744

Totaal

57.959.816

58.599.017

Totaal

57.959.816

58.599.017

Toelichting behorende bij de saldibalans per 31 december 2013 van het gemeentefonds

Hierna worden de saldibalansposten toegelicht. De nummering van de toelichting komt overeen met die van de saldibalansposten.

Ad 1. Uitgaven ten laste van de begroting

Ad 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting

Bij de begrotingsuitgaven en -ontvangsten voor 2013 zijn de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten opgenomen met betrekking tot het jaar waarvoor de Rijksrekening nog niet door de Tweede Kamer is goedgekeurd (2013).

Ad 10. Voorschotten

Hieronder zijn de betaalde voorschotten opgenomen voor nog niet definitief vastgestelde uitkeringen aan gemeenten, evenals het voorschot op de bijdrage in de kosten van de Waarderingskamer. De gemeenten ontvangen, als gevolg van de wet, voorschotten tot het bedrag waar ze vermoedelijk recht op hebben. Uitkeringen aan de gemeenten worden na afloop van het uitkeringsjaar via beschikkingen definitief vastgesteld. Het totaalbedrag van de betaalde voorschotten bestaat bijna volledig uit voorschotten aan gemeenten op de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het bedrag is in bijlage 1 bij de saldibalans gespecificeerd.

Ad 12. Openstaande verplichtingen

Onder deze post zijn de openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de algemene uitkering uit het gemeentefonds, openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen, en openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van onderzoek en bijdragen organisaties opgenomen. Het bedrag is in bijlage 2 bij de saldibalans gespecificeerd.

Bijlage 1 bij saldibalans 31 december 2013

Specificatie voorschotten (x € 1.000)
 

31-12-2013

 

31-12-2012

 
         

Art. 1.1. Onderzoek en bijdragen organisaties 1

       

2012

0

 

1.200

 

2013

2.148

 

0

 
   

2.148

 

1.200

         

Art. 1.2.1. Algemene uitkering gemeentefonds 2

       

2011

0

 

15.842.751

 

2012

15.660.892

 

15.607.997

 

2013

15.036.911

 

0

 
   

30.697.803

 

31.450.748

         

Art. 1.2.2. / 1.2.3. Integratie-uitkeringen / decentralisatie-uitkeringen2

       

2009

0

 

1.533.186

 

2010

1.848.792

 

1.848.792

 

2011

1.763.214

 

2.466.450

 

2012

2.739.106

 

2.739.106

 

2013

2.855.213

 

0

 
   

9.206.325

 

8.587.534

         

TOTAAL

 

39.906.276

 

40.039.482

X Noot
1

Betreft alleen de Kosten Waarderingskamer. Omdat voor de Kosten Financiële-verhoudingswet, Budget A+O-fonds, Bijdrage aan VNG en Bijdrage gemeenten inzake KING de beschikkingen reeds zijn opgemaakt, zijn de voorschotten gelijk aan € 0.

X Noot
2

Dit onderdeel van de tabel vergelijkt de voorschotten per 31 december 2013 waarvoor per uitkeringsjaar de beschikking nog niet definitief is opgemaakt (en de daarbij behorende omvang van de voorlopige beschikking) met de voorschotten waarvoor geldt dat de definitieve beschikking voor het betreffende uitkeringsjaar per 31 december 2012 nog niet was opgemaakt

Mutatieoverzicht voorschotten gemeentefonds (x € 1.000)

voorschotten per 01-01-2013

40.039.482

ontstaan in 2013

17.947.167

afgerekend in 2013

18.080.373

voorschotten per 31-12-2013

39.906.276

Bijlage 2 bij saldibalans 31 december 2013

Verloop van de openstaande verplichtingen / vorderingen (x € 1.000)

Art.

Omschrijving

Openstaande verplichtingen per 1-1-2013

Aangegane verplichtingen in 2013

Tot betaling gekomen in 2013

Bijstellingen van aangegane verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren

Openstaande verplichtingen per 31-12-2013

1.1.

Onderzoek en bijdragen organisaties 1

1.000

24.044

24.136

0

908

1.2.1.

Algemene uitkering met inbegrip van de

         
 

netto-uitkering over vorige jaren

56.869

15.091.535

15.089.649

0

58.755

1.2.2. / 1.2.3.

Integratie- en decentralisatie-uitkeringen

875

2.880.092

2.875.008

– 875

5.084

Totaal

58.744

17.995.671

17.988.793

– 875

64.747

X Noot
1

Kosten Financiële-verhoudingswet, Kosten Waarderingskamer, Budget A+O-fonds, Bijdrage aan VNG en Bijdrage gemeenten inzake KING

D. BIJLAGEN

8. BIJLAGE 1: DE VERDIEPINGSBIJLAGE

Budgettaire geschiedenis over het jaar 2013 (x € 1.000)

Gemeentefonds

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Ontwerp-begroting

17.963.120

17.963.120

17.963.120

(Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 B, nrs. 1 en 2)

     
       

1. Vastgestelde begroting

17.963.120

17.963.120

17.963.120

(Stb. 2013, 153)

     
       

Mutaties 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota)

– 102.534

– 73.855

– 73.855

Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nrs. 1 en 2)

     
       

2. Vastgestelde mutatie 1e suppletoire begroting

– 102.534

– 73.855

– 73.855

(Stb. 2013, 371)

     
       

Mutaties 2e suppletoire begroting (Najaarsnota)

131.625

56.625

56.625

Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 B, nrs. 1 en 2)

     
       

3. Vastgestelde mutatie 2e suppletoire begroting

131.625

56.625

56.625

(Stb. 2014, 71)

     
       

Voorgestelde mutatie bij slotwet

     

Ontwerp-slotwet

3.460

42.903

42.903

       

4. Vast te stellen mutatie bij slotwet

3.460

42.903

42.903

Totaal geraamd tevens realisatie 2013 (1+2+3+4)

17.995.671

17.988.793

17.988.793

Een uitgebreide toelichting op de bovengenoemde bedragen en mutaties is te vinden in de memorie van toelichting van de ontwerpbegroting 2013 (Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 B, nr. 2) en in de memories van toelichting van de suppletoire begrotingen 2013 (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 B, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 B, nr. 2) van het gemeentefonds. Een uitgebreide toelichting op de mutaties bij slotwet is opgenomen in de memorie van toelichting bij genoemde wet.

9. BIJLAGE 2: LIJST MET AFKORTINGEN

A+O fonds

Arbeidsmarkt- en Opleidingsfonds Gemeenten

BCF

BTW-compensatiefonds

Bofv

Bestuurlijk overleg financiële verhouding

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CW

Comptabiliteitswet

EMU

Economische en Monetaire Unie

FOG

Financieel Overzicht Gemeenten

Fvw

Financiële-verhoudingswet

GF

Gemeentefonds

IPO

Interprovinciaal Overleg

MILH

Monitor Inkomsten Lokale Heffingen

NJN

Najaarsnota

OEM

Overige Eigen Middelen

OSU

Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen

OW

Ontwerpbegroting

OZB

Onroerende-zaakbelastingen

PF

Provinciefonds

POR

Periodiek Onderhoudsrapport

Rfv

Raad voor de financiële verhoudingen

Rob

Raad voor het openbaar bestuur

SiSa

Single information Single audit

SW

Slotwet

VJN

Voorjaarsnota

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

Wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning

10. BIJLAGE 3: LIJST VAN DE BELANGRIJKE TERMEN EN HUN BETEKENIS

Aanvullende uitkering

Uitkering op aanvraag van gemeenten waar de algemene middelen aanmerkelijk en structureel tekortschieten om in de noodzakelijke uitgaven te voorzien, ondanks een redelijk peil van de eigen inkomsten.

   

Accres

Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het gemeentefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek).

   

Algemene uitkering uit het gemeentefonds

Uitkering aan alle gemeenten die ten goede komt aan de algemene middelen.

   

Artikel 12-uitkering

Zie aanvullende uitkering uit het gemeentefonds

   

Cluster

Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling.

   

Decentralisatie-uitkering uit het gemeentefonds

Sinds 2008 bestaat binnen het gemeentefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het gemeentefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het gemeentefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het gemeentefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn.

   

Financiële-verhoudingswet (Fvw)

Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het gemeentefonds. In de wet zijn tevens regels opgenomen met betrekking tot de aanvullende uitkering. Per 1 januari 1997 is de wet voor het gemeentefonds herzien.

   

Integratie-uitkering uit het gemeentefonds

Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering.

   

Normeringsystematiek

Bepaling van het accres van het gemeentefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af».

   

Periodieke onderhoudsrapportage (POR)

Jaarlijkse rapportage aan de Staten-Generaal over de staat van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Wanneer de bestaande verdeling niet meer voldoet aan de kostenstructuren bij de gemeenten, dan wordt gerapporteerd hoe de verdeling kan worden aangepast, c.q. welke onderzoeken op dat gebied lopen. Het rapport verschijnt als bijlage bij de gemeentefondsbegroting.

   

Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)

Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën.

   

Uitkeringsbasis

De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid).

   

Uitkeringsfactor

Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het gemeentefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten.

   

Uitkeringsjaar

Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat.

   

Verdeelmaatstaf

Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de gemeentelijke behoefte aan algemene middelen.

   

Verdeelreserve

Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de gemeenten wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend.

   

Waarderingskamer

Zelfstandig bestuursorgaan dat toeziet op een correcte waardering van onroerende zaken in Nederland. De gemeenten dragen via het gemeentefonds bij aan de bekostiging van dit orgaan.

Naar boven