Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 33576 nr. 373 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 33576 nr. 373 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2024
De natuur in Nederland staat onder druk. Met deze woorden begon ik februari 2022 mijn planningsbrief (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 98). De afgelopen jaren heb ik mij ingezet voor een schoon en leefbaar land met een rijke en veerkrachtige natuur. Omdat natuur belangrijk is, omwille van zichzelf, maar ook voor ons welzijn en onze welvaart. Het natuurbeleid heb ik vormgegeven via twee sporen: 1) meer en betere natuur, en 2) de transitie naar een natuurinclusieve samenleving met basiskwaliteit natuur. Hierin zijn de afgelopen periode mooie stappen gezet, zoals het in december 2022 overeengekomen Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework (zie Kamerstuk 26 407, nr. 146) en de vaststelling van de Agenda Natuurinclusief 2.0 (zie Kamerstuk 33 576, nr. 368).
Maar we zijn er nog niet. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 149) laat zien dat het niet goed gaat met de biodiversiteit in Nederland en dat Nederland nog niet op koers ligt om de diverse, zowel bestaande als nieuwe, biodiversiteitsdoelen in de periode tot 2030 binnen bereik te brengen. Er zijn, volgens de opstellers van het IBO-rapport, veel acties op diverse fronten nodig om de dalende lijn van de biodiversiteit om te buigen in het herstel van biodiversiteit. De bevindingen van het IBO zijn in lijn met andere recente studies en rapporten, zoals de Balans voor de Leefomgeving 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)1 en de adviezen van de Ecologische Autoriteit.2 Het is aan het volgende kabinet om hierover, samen met de andere bij het natuurbeleid betrokken partijen, nadere besluiten te nemen.
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede in aanloop naar het commissiedebat Stikstof, NPLG en Natuur van 17 april 2024, over een aantal onderwerpen in mijn portefeuille Natuur. Waar relevant, zijn deze onderwerpen gekoppeld aan moties van, en toezeggingen aan, uw Kamer.
De volgende onderwerpen komen in deze brief aan bod:
• Natuurinclusief: natuurinclusieve samenleving, basiskwaliteit Natuur;
• (Agrarisch) Natuurbeheer: Werkwijze ontwikkelen voor boeren als terreinbeheerder (motie Boswijk c.s., Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 147), Onderzoek structurele oplossing langjarige zekerheid aanvalsplan grutto en aanvalsplan landschap (motie Tjeerd de Groot, Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 10), Motie landschapsgrond (motie Boswijk, Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 17);
• Waddenzee: Programma naar een Rijke Waddenzee en transitie mosselvisserij;
• De wolf: Grote predatoren (motie Akerboom, Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 8), Derogatiebeleid voor probleemwolven (motie Pierik en Van der Plas, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1615), Procedure EU, Maatschappelijk draagvlak voor de wolf;
• Overig soortenbeleid: Intrinsieke waarde van wilde dieren in de Omgevingswet (motie Ouwehand en Akerboom, Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 153), Evaluatie bruinvisbeschermingsplan, Gebruik van lijm tegen de eikenprocessierups (motie Grinwis en Van der Plas, Kamerstuk 35 756, nr. 13);
• Internationaal biodiversiteitsbeleid: National Biodiversity Strategy & Action Plan (TZ202309-028) (Kamerstuk 35 334, nr. 263), Toezegging biodiversiteitsgezant (TZ202309-001) (Kamerstuk 26 407, nr. 140);
• Overige onderwerpen: Gebruik vervuild bouwpuin in wandelpaden natuurgebieden (motie Vestering, Kamerstuk 33 576, nr. 232), (Her)benoemingen ecologische autoriteit.
Natuur inclusief
Natuurinclusieve samenleving
Natuurherstel en voorkomen van verslechtering vraagt om natuurinclusiviteit buiten natuurgebieden. Dit moet leiden tot een gezonde leefomgeving voor iedereen; op het platteland, in dorpen en steden. In november 2023 is de Agenda Natuurinclusief 2.0 vastgesteld door het Natuurinclusief Nationaal Overleg (NiNO) en verstuurd aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 576, nr. 359). Agenda 2.0 is een product van de samenleving, om de transitie naar de natuurinclusieve samenleving te versnellen. Ze is gemaakt in publieke private samenwerking op tien domeinen in Nederland. Ook heeft het NiNO in februari een investeringsagenda bij de Agenda Natuurinclusief gepubliceerd. Deze is in opdracht van Programmabureau Natuurinclusief opgesteld door externe financiële experts. Het is bedoeld als een veelkleurig keuzepalet van aangrijpingspunten, instrumenten en maatregelen om een natuurinclusieve samenleving op overzienbare termijn te realiseren.3 De investeringsagenda wordt gezien als krachtig hulpmiddel voor Collectief Natuurinclusief, om te zorgen dat maatschappelijke baten worden gerealiseerd door integratie van natuur in de samenleving. De investeringsagenda wordt de komende jaren verder concreet uitgewerkt in de domeinen. Op 1 maart jongstleden is de positieve kabinetsreactie op de Agenda Natuurinclusief 2.0 aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstuk 33 576, nr. 368). De andere overheden hebben hun appreciatie aan de ambassadeur natuurinclusief kenbaar gemaakt.4
Basiskwaliteit natuur
In de verzamelbrief Natuur van juni 2023 (Kamerstuk 33 576, nr. 352) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de inhoud en de voortgang van de programmatische aanpak basiskwaliteit natuur (BKN).
BKN duidt een niveau voor natuurkwaliteit. Als de basiskwaliteit natuur in een landschap bereikt wordt, is er geen sprake meer van natuurarmoede, maar van bestaanszekerheid voor natuur. Het verhogen van basiskwaliteit natuur in een natuurinclusieve samenleving is een ambitie in het programma Natuur (Kamerstuk 35 334, nr. 131). Het is gedefinieerd als de set van condities die algemene soorten algemeen laat blijven of worden.
Naast het niveau geeft BKN ook de methodiek hoe met conditieverbetering natuur kan worden versterkt. Het gaat hierbij om een natuurinclusieve ruimtelijke inrichting bij verstedelijking, infrastructuur, industrie, landbouw en de energietransitie, dus in de gehele samenleving. Dat zorgt tegelijkertijd voor natuurherstel en levering van ecosysteemdiensten. Het is belangrijk vroegtijdig in de ruimtelijke planning met basiskwaliteit natuur rekening te houden, zodat hierop geanticipeerd kan worden bij realisatie van andere opgaves. Uitgangspunt is een vergroende bebouwde omgeving en een vitaal platteland waarin biodiversiteit als vanzelf verweven is.
Basiskwaliteit Natuur koppelen aan andere opgaves
Zoals gemeld in de brief van 23 maart 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1195) heb ik, samen met de Minister van BZK, diverse verkenningen laten uitvoeren en gewerkt aan een handreiking ter ondersteuning van gemeenten. De handreiking biedt inhoudelijke en procesmatige handvatten voor een integrale toepassing van groen op verschillende schaalniveaus in en om de stad. Wij verwachten u hierover voor de zomer te informeren. BKN wordt hierin meegenomen voor de kwaliteit van vergroening zodat de biodiversiteit wordt verbeterd door bijvoorbeeld te zorgen voor verbindingen met een diversiteit aan bomen waar veel insecten in leven die zich zo kunnen verspreiden.
Groenblauwe dooradering is een belangrijke maatregel om aan BKN praktisch in te vullen in het landelijk gebied. Met een fijnmazig netwerk van gebiedseigen landschapselementen zoals houtwallen, natuurvriendelijke oevers en kruidenrijke akkerranden wordt het leefgebied van algemene soorten vergroot, wordt CO2 opgeslagen en worden iconische historische Nederlandse landschappen hersteld. Daarbij is het versterken van de stad-land verbindingen van belang. Gezonde stedelijke ecosystemen helpen omliggende landbouw- en bosecosystemen en waterlopen buiten de stad. Zo bieden zij bijvoorbeeld een toevluchtsoord en broedplaats voor vogels en bestuivers. Deze natuurlijke ecosystemen dragen bij aan een klimaatadaptieve leefomgeving en moeten kunnen omgaan met klimaatrisico’s.
De samenhang tussen BKN, de vergroeningsopgave, klimaatadaptatie natuur, en groenblauwe dooradering wordt verder uitgewerkt in pilots.
Ontwikkelen Basiskwaliteit Natuur
Zoals eerder gerapporteerd aan uw Kamer, werk ik vanuit twee sporen aan BKN (Kamerstuk 33 576, nr. 271): een kennisspoor om een ecologische methodiek te ontwikkelen, en een spoor om vanuit de praktijk te leren wat een effectieve gebiedssystematiek is. Op dit moment werken in het praktijkspoor koplopers bij zowel gemeentes, waterschappen als provincies met BKN.
Verdere uitwerking gebeurt in pilots en via onderzoek. Er is recent een kennisdocument BKN met bestaande kennis, best practices en het eerste handelingsperspectief voor medeoverheden gepubliceerd.5 Als vervolg hierop wordt een meerjarig onderzoek opgezet.
De bestaande kennis komt, samen met beschikbare «gereedschappen» in april beschikbaar via een website met een frontoffice. Daarnaast worden Communities of Practice gefaciliteerd. In samenwerking met medeoverheden wordt de sturing op BKN, en hoe dit geborgd wordt, verder uitgewerkt.
(Agrarisch) Natuurbeheer
Werkwijze ontwikkelen voor boeren als terreinbeheerder
De motie Boswijk c.s. (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 147) verzoekt de regering om een werkwijze te ontwikkelen waarbij boeren terreinbeherende organisaties kunnen ontwikkelen om gronden te beheren voor natuur, landschap en duurzame langjarige pacht. In deze brief licht ik de uitkomsten van de gesprekken toe, waarmee ik de motie als afgedaan beschouw. In gesprek met de diverse organisaties (waaronder BoerenNatuur en LTO) heb ik geconstateerd dat er niet direct behoefte is aan een nieuwe werkwijze, aangezien er momenteel al meerdere instrumenten aanwezig zijn waarbij boeren de mogelijkheid hebben om aan (agrarisch) natuurbeheer te doen. Ik onderschrijf wel de noodzaak om boeren meer te laten deelnemen aan (agrarisch) natuurbeheer, mede vanuit de doelstellingen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Het is aan een volgend kabinet om dit verder concreet te maken, ten opzichte van de groei van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb), die is voorzien in het lopende Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Nationaal Strategisch Plan (GLB-NSP).
In de brief (Kamerstuk 33 576, nr. 271) van 7 juni 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige mogelijkheden die er zijn voor boeren om deel te nemen aan (agrarisch) natuurbeheer. Dat varieert van particulier natuurbeheer (inclusief subsidiemogelijkheden voor afwaardering en beheer), vergroeningsmaatregelen via de ecoregelingen en het ANLb van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), tot aan de Catalogus Groenblauwe Diensten met haar vele maatregelen gericht op natuur en landschap die provincies, gemeentes en waterschappen kunnen inzetten bij subsidieregelingen.
De partijen die ik gesproken heb, geven aan dat er geen behoefte is aan nieuw instrumentarium, maar wel aan inzicht in de redenen waarom deelname aan natuurbeheer toch achterblijft. Ik heb RVO daarom gevraagd om samen met de partijen te verkennen welke kansen en belemmeringen er zijn voor een boer om aan natuurbeheer te doen. Uit de verkenning komt naar voren dat natuur- en landschapsbeheer door boeren pas succesvol is als zij ook de overstap volledig weten te maken naar een rendabele extensieve of natuurinclusieve bedrijfsvoering. Van belang hierbij zijn langjarige en betaalbare pacht van natuurgronden en langjarig beheer op landbouwgronden rondom (kwetsbare) natuurgebieden, bijvoorbeeld via ANLb. Ook is ondersteuning van boeren in transitie noodzakelijk voor een succesvolle overstap. Het gaat dan om kennisdeling en hulp bij financiering voor omschakeling. Tot slot kunnen betere afspraken tussen boeren en terreinbeherende organisaties over het langjarig pachten en beheren van natuurgronden behulpzaam zijn. Hierbij moet voldoende balans zijn tussen pachtprijs en duurzame beheerafspraken.
Op 27 januari 2023 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit u geïnformeerd (Kamerstuk 27 924, nr. 81) over het verduurzamen van het pachtbeleid, waardoor langdurige pachtcontracten gestimuleerd gaan worden. Ook zijn er nog meer mogelijkheden in het versterken van de relatie tussen terreinbeherende organisaties en de boer. In opdracht van LNV sluit Staatsbosbeheer samenwerkingsovereenkomsten af met boeren waarin twaalfjarige contracten worden afgesloten op de pachtgronden en waarbij de boer omschakelt naar natuurinclusieve landbouw. Om dit te versterken heb ik anderhalf jaar geleden de opdracht uitgebreid naar 80 experimenten en een verlengde looptijd tot 2025. Ook is Staatsbosbeheer met de andere terreinbeherende organisaties in gesprek om samen te werken aan de opgave om boeren meer in te gaan zetten bij natuurbeheer.
Het versterken van de rol van boeren bij natuurbeheer vraagt om continue aandacht. Het gaat om het bouwen aan vertrouwen tussen boeren en terreinbeherende organisaties en het informeren van boeren over de mogelijkheden van bijvoorbeeld ANLb of particulier natuurbeheer. Daarom wil ik de komende tijd in gesprek blijven met boeren, terreinbeherende organisaties en provincies over hoe de boeren een grotere rol kunnen spelen in natuurbeheer.
Onderzoek structurele oplossing langjarige zekerheid aanvalsplan grutto en aanvalsplan landschap
Op 17 oktober 2023 heeft uw Kamer de motie Tjeerd de Groot aangenomen (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 10), waarin de regering wordt verzocht om te onderzoeken hoe het aanvalsplan grutto en het aanvalsplan landschap een structurele oplossing kunnen krijgen in de vorm van langjarige zekerheid voor het agrarisch natuurbeheer door boeren.
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Biodiversiteit, dat op 5 september 2023 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 26 407, nr. 149), voorziet in het onderzoek waar de motie om vraagt. In het IBO-biodiversiteit wordt uitgebreid ingegaan op de wenselijkheid en mogelijkheden om te voorzien in langjarige contracten. Dit heeft zowel betrekking op het aanvalsplan grutto, als op het aanvalsplan landschap. De bevindingen uit het IBO-biodiversiteit met betrekking tot het mogelijk maken van langjarige, structurele beheervergoedingen zijn hieronder kort samengevat.
Het IBO-biodiversiteit stelt voorop dat agrarische natuur een belangrijke component is in het behalen van de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Ook het realiseren van groenblauwe dooradering levert een grote bijdrage aan biodiversiteitsherstel door condities buiten Natura 2000-gebieden te verbeteren.
Het IBO-Biodiversiteit onderscheidt een vijftal pakketten.6 Het basispakket natuur gaat uit van bestaande kaders. Voor agrarisch natuurbeheer en groenblauwe dooradering moeten echter keuzes worden gemaakt over de financiering van structureel beheer. De meest vergaande optie is het pakket «Natuur voorop». Om dit waar te maken zou het Rijk zich aan langjarige financiering voor beheer en aanleg van agrarisch natuurbeheer en groenblauwe dooradering moeten committeren.
Zoals in de Kamerbrief is aangegeven, zal het kabinetsstandpunt over het IBO-Biodiversiteit door het volgende kabinet worden opgesteld. Hiermee beschouw ik deze motie als afgedaan.
Motie landschapsgrond
De motie Boswijk van 8 juli 2021 over landschapsgrond (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 17) bevat het volgende verzoek: «om een voorstel uit te werken voor een derde optie waarbij landbouwgrond in natuurlijk beheer komt en in dit voorstel mee te nemen hoe de bestemming geregeld wordt, hoe er een optimale balans gevonden wordt tussen natuur en agrarisch en hoe het verdienmodel voor de boer eruit kan komen te zien».
In vervolg hierop heb ik, in mijn brief aan uw Kamer van 23 november 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21), de toezegging gedaan om in overleg met IPO, VNG en belanghebbende organisaties in het landelijk gebied een nadere uitwerking van de mogelijkheden en voor- en nadelen en neveneffecten van een permanente wijziging naar landbouwgrond in natuurlijk beheer aan de Tweede Kamer te doen toekomen. Ik heb de toezegging bevestigd bij de bespreking van bovengenoemde brief tijdens de Begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Tweede Kamer op 2 december 2021.
Hierbij stuur ik u de «Verkenning» die door het adviesbureau WING is uitgevoerd. Voor deze verkenning zijn onder leiding van WING gesprekken gevoerd met experts van bovengenoemde partijen over drie aspecten:
1. Wat is landschapsgrond?
2. Waarom is landschapsgrond nodig?
3. Hoe kunnen we de inzet van landschapsgrond regelen?
Uit de verkenning heb ik het volgende opgehaald:
1. De werkdefinitie van landschapsgrond is dat het landbouwgrond is waarbij aanvullende eisen aan het agrarisch gebruik zijn gesteld, die permanent, transparant en juridisch vastgelegd zijn om natuur-, klimaat- en milieudoelen te realiseren.
2. Het is voor de agrariër belangrijk dat de overheid aangeeft financieel te willen bijdragen, omdat het om bovenwettelijke bijdragen gaat.
3. Hoewel er al instrumenten bestaan om vormen van landschapsgrond mogelijk te maken, is er behoefte aan een aanvullend instrument, bijvoorbeeld in de instrumentenkoffer van het NPLG, om extensivering van agrarische bedrijven in bepaalde gebieden financieel te ondersteunen gekoppeld aan een permanente wijziging van reguliere landbouwgrond naar landbouwgrond met aanvullende eisen.
4. Landschapsgrond kan worden ingezet in de gebieden waar de grootste opgaven liggen, zoals in de overgangsgebieden rondom Natura 2000-gebieden, de beekdalen en veenweidegebieden. Het is aan de gebieden en gebiedsprocessen om te kijken waar het instrument landschapsgrond kan bijdragen aan de realisatie van de NPLG doelen.
5. Landschapsgrond kan via twee routes gerealiseerd worden, namelijk enerzijds via aankoop vanuit een (provinciale) grondbank waarna de grond met aanvullende eisen aan het agrarisch gebruik via een openbare procedure wordt verkocht, of anderzijds via een subsidieregeling (zelfrealisatie) waarbij de grond in eigendom blijft van de ondernemer. In beide gevallen worden aanvullende eisen aan het agrarisch gebruik als kwalitatieve verplichting vastgelegd en middels een kettingbeding blijvend geborgd. Naast deze privaatrechtelijke borging kan de juridische borging achteraf ook vorm krijgen via publiekrechtelijke instrumenten, zoals via de ruimtelijke bestemming of het peilbesluit.
6. De realisatie van landschapsgrond volgens deze verkenning betreft geen verplichtend instrument dat met een overheidsbesluit wordt genomen, zoals een ruimtelijk besluit op grond van de Omgevingswet: bij dergelijke overheidsbesluiten is eventueel planschadevergoeding of nadeelcompensatie aan de orde. Dat zijn andere routes dan via de grondbank of via een subsidieregeling.
7. De, in de verkenning voorgestelde, vervolgstappen zijn het uitwerken van het beleidskader, de randvoorwaarden (permanent, transparant, juridisch en financieel geborgd) en de concrete instrumentering. Daarbij bevelen de onderzoekers aan om bestaande voorbeelden te benutten.
Inmiddels is in het kader van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) in het GLB de regeling Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000 tot stand gebracht. Met deze subsidieregeling kunnen melkveehouders op vrijwillige basis in een samenwerkingsverband in en rond stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en in veenweidegebieden een tijdelijke vergoeding (tot en met 2028) aanvragen voor de extensivering van hun bedrijfsvoering. Hiermee is er tijd en ruimte gecreëerd om voor 2028 de definitieve systematiek en regeling rond landschapsgrond op orde te krijgen.
In het kader van het NPLG is tussen Rijk en provincies besproken op welke wijze de vier randvoorwaarden bij landschapsgrond (permanent, transparant, juridisch en financieel geborgd) nader uitgewerkt zouden kunnen worden. Binnenkort start een verkenning naar de route via een subsidieregeling (zelfrealisatie), mede in relatie tot staatssteun en fiscale aspecten die daarbij een rol kunnen spelen.
Het vergt nog veel tijd en inzet om tot een daadwerkelijke regeling te komen in 2028. De motie is hiermee nog niet afgedaan, maar zoals blijkt uit de verkenning van WING en uit de vervolgacties zijn – samen met provincies in het kader van het NPLG – eerste stappen gezet naar uitwerking van de randvoorwaarden om te komen tot een systematiek en een regeling.
Waddenzee
Programma naar een Rijke Waddenzee en transitie mosselvisserij
Bij deze brief bied ik uw Kamer de jaarverslagen 2022 aan van het programma Naar een Rijke Waddenzee7 en van de transitie van de mosselvisserij8 in de Waddenzee. Ten aanzien van het programma «Naar een Rijke Waddenzee 2019–2022» (Kamerstuk 29 684, nr. 163) heeft 2022 in het teken gestaan van de afronding van het programma en de overdracht van de thema’s klimaatverandering, natuurlijke dynamiek, onderwaternatuur, vogels, visserij, randen van het wad, bereikbaarheid en mobiliteit en versterken kernwaarden Werelderfgoed aan de opdrachtgevers van het programma. Het werken aan een rijke Waddenzee in een netwerkorganisatie is daarmee beëindigd. We kunnen terugkijken op een periode van 12 jaar waarin het programma een aanjagende functie heeft vervuld op de verschillende thema’s in het Waddengebied. Met de beëindiging is het werken aan een rijke Waddenzee niet gestopt, maar heeft deze een andere invulling gekregen voor de jaren 2023 en verder; onder meer als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026, waar de verschillende thema’s ook in terugkomen, en waarbij afstemming binnen de Waddengovernance plaatsvindt.
In het kader van de transitie van de mosselvisserij in de Waddenzee heeft mijn voorganger u op 7 december 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 29 675, nr. 197) over de nieuwe aanvullende afspraken die de mosselsector, de natuurorganisaties en het Ministerie van LNV hebben gemaakt tot 2029. In 2022 is langs de lijnen van de aanvullende afspraken verder gewerkt. Een mijlpaal in dat verband is de vierde sluitingsstap van juli 2022. De convenantspartijen bereikten gelijktijdig een gebiedssluiting en quotering van vijftig procent. Zo komen natuurherstel in de Waddenzee en verduurzaming van de mosselvisserij verder binnen bereik.
De Wolf
Grote predatoren
Op 17 oktober 2023 heeft uw Kamer een motie aangenomen waarin u de regering verzoekt om de essentiële rol van grote predatoren voor het functioneren van het ecosysteem mee te nemen in het toekomstbestendig maken van het natuurbeleid (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 8). Zoals ik aan uw Kamer heb laten weten (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Met deze stelselwijziging streef ik naar een begrijpelijk stelsel met duidelijk perspectief voor het faunabeheer op de lange termijn. Grote predatoren worden als zodanig meegenomen in deze herziening van het faunabeleid. Tevens heb ik de provincies in de IPO-wolvenwerkgroep gevraagd te bezien op welke wijze ook zij de essentiële rol van grote predatoren voor het functioneren van het ecosysteem mee kunnen nemen in hun natuurbeleid. Ik beschouw deze motie hiermee als afgedaan.
Derogatiebeleid voor probleemwolven
Op 30 januari 2023 heeft uw Kamer een motie aangenomen die de regering verzoekt om te onderzoeken of het mogelijk is via een derogatiebeleid voor wolven in Nederland probleemwolven te identificeren en te verjagen of bejagen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1615). Derogatiebeleid voor het verjagen en zo nodig doden van probleemwolven is onder de geldende regelgeving al mogelijk. Artikel 16 van de Habitatrichtlijn, zoals geïmplementeerd in artikel 8.74k van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bevat de mogelijkheid hiertoe. Het artikel geeft aan dat onder meer ter voorkoming van ernstige schade aan veehouderijen doden bij omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan worden toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het doden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Ook Frankrijk opereert binnen deze derogatiemogelijkheden van de Habitatrichtlijn en kent geen uitzonderingspositie binnen deze regelgeving.9 De Franse overheid heeft in haar beleid bepaald dat in Frankrijk aan de genoemde derogatievoorwaarden wordt voldaan.
Binnen deze juridische mogelijkheden zijn in Nederland de provincies bevoegd het derogatiebeleid rond de wolf uit te voeren en indien nodig een omgevingsvergunning voor ingrijpen bij probleemwolven af te geven. Daarbij wordt door provincies als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van een probleemwolf indien een dier meermaals goed beschermd vee heeft aangevallen. Ook kan er sprake zijn van een probleemwolf indien een wolf agressief reageert op mensen of wanneer een wolf, actief en bewust, meermaals mensen binnen 30 meter benadert en het afleren hiervan niet werkt of praktisch niet uitvoerbaar is. Richtlijnen ter verdere uitwerking van het omgaan met probleemwolven zullen worden opgenomen in het geactualiseerde Interprovinciaal Wolvenplan, dat naar verwachting van de provincies eind 2024 gereed zal zijn. Daarnaast is op initiatief van Nederland een overleg opgestart met buurlanden die te maken hebben met dezelfde populatie van de wolf. Eén van de onderwerpen waarover in dit verband gesproken zal worden, is de definitie van een probleemwolf. Hiermee heb ik invulling gegeven aan deze motie.
Procedure EU
De Europese Commissie (EC) heeft op 20 december 2023 een voorstel gepubliceerd om de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern te verlagen van «strikt beschermd» naar «beschermd».10 Het doel van het voorstel is om meer ruimte en flexibiliteit te creëren in beheermaatregelen ten aanzien van de wolf, terwijl er onverminderd wordt gestreefd naar het bereiken en behouden van een gunstige Staat van Instandhouding voor de soort. Het Verdrag van Bern is een verdrag van de Raad van Europa met als doel het behoud van (met name bedreigde) wilde plant- en diersoorten. Het verdrag is verwerkt in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en in de Omgevingswet. In december 2024 is de jaarlijkse Standing Committee meeting van het Verdrag van Bern. Hier zal het voorstel worden behandeld als voldoende lidstaten het steunen. Over deze steun zal waarschijnlijk in het voorjaar van 2024 in de Milieuraad worden gestemd. Om te komen tot een afgewogen positiebepaling vanuit Nederland worden het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) en de visie van provincies en stakeholders meegewogen. Momenteel worden deze visies door mijn ministerie verzameld.Verschillende provincies en stakeholders hebben mij al schriftelijk op de hoogte gesteld van hun visie. Ik zal ook met hen in gesprek gaan over de mogelijke positie van Nederland. Formele publicatie van het advies van de RDA is voorzien op 24 mei. Ik ben voornemens om op diezelfde dag uw Kamer mijn appreciatie van het advies van de RDA te sturen en u tegelijkertijd te informeren over de positie die Nederland voornemens is in te nemen over het voorstel van de EC. Dit is op tijd voor het Commissiedebat op 4 juni over de Milieuraad van 17 juni.
Een eventuele wijziging van de beschermde status onder het Verdrag van Bern heeft geen directe gevolgen voor de juridische bescherming van de wolf in Nederland. Totdat de Europese en nationale wetgeving is aangepast, blijft de wolf strikt beschermd in lijn met het huidige beschermingsregime van Habitatrichtlijn Bijlage IV. Als de wijziging van de beschermde status onder het Verdrag van Bern van kracht wordt, is het de verwachting dat de EC in 2025 een voorstel zal opstellen voor het overeenkomstig wijzigen van de Habitatrichtlijn.
Maatschappelijk draagvlak voor de wolf
In 2020 is onderzoek uitgevoerd naar het maatschappelijk draagvlak voor de hervestiging van de wolf in Nederland. Zoals aangekondigd in mijn brief over het wolvenbeleid (Kamerstuk 33 576, nr. 357) heb ik opdracht gegeven om dit draagvlakonderzoek te herhalen. Dit onderzoek is nu gereed en stuur ik hierbij aan uw Kamer. Uit het onderzoek blijkt dat het draagvlak voor de wolf voor de hervestiging van de wolf in Nederland wederom is afgenomen. In januari 2020 vond 57% van de Nederlanders dat de wolf welkom is in Nederland; dit is gedaald naar 54% in oktober 2020 en nu naar 42%.
In 2020 waren Nederlanders overwegend positief over de wolf. In 2023 zijn de groepen mensen die positief zijn en mensen die bezorgd zijn over de wolf vrijwel even groot. Daarnaast blijkt dat een groter aantal Nederlanders, meer dan een kwart, neigt naar het vermijden van (natuur)gebieden waar wolven voorkomen. Belangrijkste argument hiervoor is de angst van mensen om wolven tegen te komen. Mensen die positief zijn over de wolf zien nog altijd de meerwaarde voor de biodiversiteit, terwijl mensen die bezorgd zijn over de wolf de aanvallen van wolven op vee als belangrijkste argument aanvoeren. Meer Nederlanders weten relevante informatie te vinden over de wolf, echter missen zij informatie over hoe te handelen bij het tegenkomen van een wolf in natuurgebieden. Ik zet dan ook in, in overleg met provincies, op de totstandkoming van een zogenaamd landelijk informatiepunt wolf. Onderwerp van gesprek is onder andere de verdeling van verantwoordelijkheden en rollen.
Overig soortenbeleid
Intrinsieke waarde van wilde dieren in de Omgevingswet
Op 24 oktober 2023 heeft uw Kamer een motie aangenomen die de regering verzoekt de intrinsieke waarde van wilde dieren op te nemen in de Omgevingswet (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 153). De Omgevingswet (Ow) is op 1 januari 2024 in werking getreden en vormt een beleidsneutrale omzetting van de Wet natuurbescherming (Wnb). In artikel 1.3, onder a, Ow is de intrinsieke waarde van de natuur als één van de maatschappelijke doelen opgenomen. Wilde dieren zijn onderdeel van de natuur, waarmee in de Ow ook de intrinsieke waarde van wilde dieren is vastgelegd. In de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (Stb. 2021, nr. 22; blz. 131) is bovendien aangegeven dat de intrinsieke waarde van de dieren en de maatschappelijke opvattingen, ook de reden zijn om te voorzien in bescherming van in het wild levende dieren die niet onder de reikwijdte van het strikte beschermingsregime van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vallen. In de memorie van toelichting bij de Wnb (Kamerstuk 33 348, nr. 3, blz. 239) was eerder al beschreven dat de intrinsieke waarde van het dier tot uitdrukking komt in de bepaling dat een ieder die een in het wild levend dier doodt of vangt voorkomt dat het dier onnodig lijdt en in de beschermingsregimes voor in het wild levende dieren. Ook is hierin beschreven dat het in de Wet dieren opgenomen verbod op dierenmishandeling, waaraan de intrinsieke waarde van het dier ten grondslag ligt, onverkort van toepassing is op in het wild levende dieren. Deze lijn wordt inhoudelijk ongewijzigd voortgezet onder de Ow. Hiermee is vastgelegd dat de erkenning van de intrinsieke waarde ook voor dieren in de natuur geldt en onderdeel vormt van het stelsel van de Ow. Ik beschouw de motie daarom als uitgevoerd.
Evaluatie Bruinvisbeschermingsplan
In 2020 is het Bruinvisbeschermingsplan (hierna BBP) geactualiseerd (Kamerstuk 29 675, nr. 196). Sindsdien zijn een aantal belangrijke resultaten behaald. Zo is in 2023 het EU LIFE «Coordinated Development and Implementation of Best Practice in Bycatch Reduction in the North Atlantic Region» (CIBBRiNA) project van start gegaan. CIBBRiNA richt zich op het tegengaan van bijvangst van beschermde soorten in de visserij. Er zijn in totaal 45 organisaties uit 13 landen betrokken en het project kent een looptijd van 6 jaar.11 Daarnaast wordt het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC) toegepast voor de aanleg van windparken en het vaststellen van een geluidsnorm voor heien. Andere resultaten zijn onder andere verbeterde internationale samenwerking op het gebied van monitoring en meer inzicht in de effecten van contaminanten op de gezondheid van bruinvissen.
In het Noordzeeakkoord is afgesproken dat soortbeschermingsplannen iedere twee jaar geëvalueerd moeten worden. In dit kader heeft het Ministerie van LNV een evaluatie uitgevoerd voor het geactualiseerde BBP uit 2020. Bij het BBP zit in Annex 1 het Harbour Porpoise Conservation Action Plan 2020–2026 (hierna Actieplan), waarin verscheidene aanbevelingen voor acties genoemd staan om de bescherming van de bruinvis te waarborgen. Ik heb het plan laten evalueren om een beeld te krijgen van de stand van zaken en te onderzoeken welke nieuwe aanbevelingen voor acties mogelijk zijn. Hierbij bied ik u het evaluatiedocument ter informatie aan. Het BBP 2020 is in het Engels opgesteld, omdat de bescherming van de bruinvis niet ophoudt bij het Nederlandse deel van de Noordzee. Deze lijn is ook voortgezet in de evaluatie van het BBP.
Diverse stakeholders hebben bijgedragen en input geleverd voor de evaluatie, en de evaluatie is ook voorgelegd aan de Bruinvisadviescommissie.12 Eén van de belangrijkste nieuwe aanbevelingen die uit de evaluatie is voortgekomen, is het identificeren van mogelijke effecten van klimaatverandering en het onderzoeken van maatregelen die deze effecten zouden kunnen verminderen. Andere aanbevelingen met hoge prioriteit zijn onder meer het actief betrekken van vissers voor de vermindering van bijvangst en meer inzicht in de opeenstapeling van menselijke effecten. Daarnaast behoort ook het onderzoeken van mogelijkheden voor reductie scheepsvaartgeluid in de Noordzee tot de aanbevelingen. In totaal worden 34 nieuwe aanbevelingen, waarvan 24 gaande zijn, als addendum bij het Actieplan gevoegd. Ik zal mij inzetten om ook deze aanbevelingen uit te voeren.
Gebruik van lijm tegen de eikenprocessierups
De motie Grinwis en van der Plas (Kamerstuk 35 756, nr. 13) verzoekt de regering de mogelijkheid voor een provinciale ontheffing op het verbod van gebruik van lijm als actieve stof volgens de Wet natuurbescherming in te trekken. Eén van de overwegingen van de motie is dat het gebruik van lijmstrips tegen de eikenprocessierups ineffectief is en grote risico’s op schadelijke neveneffecten met zich meebrengt. Ik deel deze zorgen van de Tweede Kamer. Vang- en dodingsmiddelen moeten op zo’n manier ingezet worden, dat deze het beoogde doel behalen en het onnodig lijden van dieren daarbij wordt vermeden.
Het zich buiten bevinden met lijm is verboden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, als kan worden aangenomen dat deze lijm zal worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren. Provincies kunnen met maatwerkregels of maatwerkvoorschriften afwijken van dit verbod. Het gebruik van lijm binnen is zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit toegestaan, mits uit te sluiten is dat beschermde soorten worden gedood of gevangen en het gebruik geen dierenleed veroorzaakt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet hierop toe. Voor alle beschermde dieren – ongeacht of zij zich binnen of buiten bevinden – geldt bovendien dat het opzettelijk vangen of doden zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit verboden is. Onder «opzet» wordt ook voorwaardelijke opzet begrepen, dus het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat dieren worden gevangen of gedood. Dat kan met een niet-selectief middel als lijm het geval kan zijn.
Aanleiding van de motie vormde het gebruik van lijmstrips tegen de eikenprocessierups. Rondvraag bij provincies leert mij dat provincies voor de eikenprocessierups geen ontheffingen hebben verleend op grond van de Wet natuurbescherming. Het kennisplatform processierups raadt het gebruik van lijm(strips) af omdat het niet werkt en voor verdere verspreiding kan zorgen van de brandharen, wanneer nesten gefixeerd worden en uit de boom waaien.
Naar aanleiding van deze motie heb ik een inventarisatie laten opstellen van het gebruik van lijm, omdat ik mij zorgen maak over de mogelijk verstrekkende gevolgen van het wegnemen van de ontheffingsmogelijkheid van provincies. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat lijm binnen regelmatig wordt gebruikt, bijvoorbeeld bij het bestrijden van plaagdieren zoals ratten en muizen. Uit de inventarisatie blijkt dat lijm buiten voornamelijk gebruikt wordt voor onderzoek en monitoring. Wanneer ik de motie uitvoer, en provincies de ontheffingsmogelijkheid ontneem, zullen deze vormen van gebruik niet meer mogelijk zijn. Vanwege de verstrekkende gevolgen acht ik het daarom onwenselijk dat provincies helemaal niet meer kunnen afwijken van het verbod op het gebruik van lijm.
Omdat ik de zorgen uit de Kamer begrijp en in de geest van de motie wil handelen, heb ik het kennisplatform processierups gevraagd om nog voor het aankomende rupsenseizoen informatie over de beheersing, bestrijding en regels omtrent lijm en de eikenprocessierups actief te verspreiden onder overheden, terreinbeherende organisaties en plaagdierbestrijders. Daarnaast ga ik in gesprek met de provincies of het wenselijk is de wet zo aan te passen dat het gebruik van lijm buiten wordt beperkt tot waarvoor het nu al wordt gebruikt, te weten monitoring en onderzoek. Tot slot ga ik in gesprek met de branche organisaties voor plaagdierbestrijders over het opstellen van strikte protocollen voor het gebruik van lijm binnen. Daarbij betrek ik nadrukkelijk ook NVWA en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Ik zal uw Kamer in het vierde kwartaal van 2024 informeren over de uitkomsten van deze gesprekken.
Internationaal Biodiversiteitsbeleid
National Biodiversity Strategy & Action Plan (NBSAP)
In december 2022 is in Montreal op de Conference Of Parties (COP-15) van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) het Global Biodiversity Framework (GBF) overeengekomen, met 23 actiedoelen (targets) voor 2030 en vier overkoepelende doelen voor 2050, met als visie om in 2050 in harmonie met de natuur te leven. Om deze doelen invulling te geven en te implementeren dienen landen een National Biodiversity Strategy & Action Plan (NBSAP) op te stellen of te updaten en aan te geven hoe zij de overeengekomen doelen gaan bereiken. Deze plannen dienen ruim voor de volgende VN Biodiversiteitstop COP-16 te worden ingediend, welke in oktober 2024 in Cali, Colombia zal plaatsvinden. Naar aanleiding van de CBD-COP-15 is dan ook aan uw Kamer gemeld dat Nederland een NBSAP zal opstellen (Kamerstuk 26 407, nr. 146).
In het GBF is afgesproken dat implementatie van het GBF gebaseerd moet zijn op een zogenaamde whole of society approach en whole of government approach. In het kort: iedereen doet mee. Het NBSAP wordt dan ook een overheid breed document, waar zowel verscheidene ministeries alsook verscheidene lagen van overheden bij zijn betrokken. Naast de rijksoverheid zijn ook bedrijven, financiële instellingen, kennisinstellingen, jongeren- en natuurorganisaties, en lagere overheden betrokken, onder andere middels twee grote stakeholderbijeenkomsten (100+ deelnemers), zoals ook toegezegd aan de Kamer (Kamerstuk 36 435 XIV, nr. 3).
In het NBSAP geeft Nederland weer hoe het invulling geeft aan de doelen uit het GBF. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal in deze versie geen aanvullend beleid worden voorgesteld en zal het NBSAP gebaseerd zijn op staand beleid. Tevens zal in het NBSAP een nadere uitwerking komen van de stappen die het kabinet zet om de Nederlandse (ecologische) voetafdruk in 2050 te halveren, zoals toegezegd aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 21 501-08, nr. 873; Kamerstuk 26 407, nr. 130; kenmerk 2022D35597; Kamerstuk 26 407, nr.144; Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 567).
De Nederlandse NBSAP is nu in de afrondende fase. Zoals toegezegd (Kamerstuk 26 407, nr. 148; Toezegging TZ202309-028; Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 19.) zal het NBSAP in de eerste helft van dit jaar naar uw Kamer worden gestuurd.
Toezegging «Na de biodiversiteitstop in Kunming zal de Kamer worden geïnformeerd over de mogelijke inzet van een biodiversiteitsgezant.»
Middels deze brief doe ik tevens de toezegging af over de mogelijkheden om een biodiversiteitsgezant in te zetten (TZ202309-001). Het kabinet erkent het belang om meer aandacht en kennis te genereren over biodiversiteit, ecosystemen en ecosysteemdiensten. Een biodiversiteitsgezant zou daar een aanjagende rol in kunnen spelen. Gezien de financiële en organisatorische consequenties laat ik deze keuze aan een nieuw kabinet. In de tussentijd wordt samengewerkt met de Klimaatgezant en Watergezant ten behoeve van inzet en koppelkansen op gebied van biodiversiteit.
Overig
Gebruik vervuild bouwpuin in wandelpaden natuurgebieden
De motie van het lid Vestering (Kamerstuk 33 576, nr. 232), ingediend op 21 april 2021 en aangenomen op 24 oktober 2023, verzoekt de regering om niet langer toe te staan dat bouwpuin vervuild met plastic en andere soorten verontreiniging ingezet wordt voor wandelpaden in natuurgebieden.
Ik wijs u graag op de Verzamelbrief Bodem en ondergrond van 19 januari 2023 (Kamerstuk 30 015, nr. 112) van de Staatssecretaris Infrastructuur en Waterstaat (IenW) waarin uw Kamer is geïnformeerd over de voortgang van de voornemens, vermeld in de beantwoording van Kamervragen op 23 april 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nrs. 2481, 2484 en 2486), over de aanwezigheid van plastic in recyclinggranulaat dat op bospaden is toegepast. De brief gaat in op de normstelling voor verontreiniging (waaronder plastic) van bouwstoffen in de bodem en het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de aanwezigheid en het gedrag van microplastics in de bodem. Het RIVM concludeert dat er op dit moment onvoldoende wetenschappelijke basis is om een milieuhygiënisch onderbouwde norm voor plastic in bodem te kunnen afleiden. De geharmoniseerde Europese technische productnorm voor recyclinggranulaat stelt een maximum van 1% (gewichtsprocent) bijmenging van overige materialen, als plastic en hout, en is daarmee de geldende bovengrens. Afnemers kunnen zelf kwaliteitseisen stellen aan producten en een afweging maken in het gebruik.
In de Verzamelbrief Bodem en ondergrond (Kamerstuk 30 015, nr. 112) staat vermeld dat uit bijeenkomsten met IenW en natuurbeheerders blijkt dat natuurbeheerders al zeer terughoudend zijn ten aanzien van het verharden van paden in de natuur. Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zetten in op het verharden van minder paden en hanteren zelf nu bij gebruik van recyclinggranulaat voor verharding van nieuwe paden en het herstel van bestaande verhardingen in plaats van het Europese maximum van 1%, een maximum van 0.1%. Met deze nieuwe lijn is er een duidelijke stap gezet in het milieuverantwoordelijk omgaan met het verharden van paden in natuurgebieden.
(Her)benoemingen ecologische autoriteit
De Ecologische autoriteit is sinds september 2022 opgericht en heeft met haar adviezen al veel waardevolle inzichten geleverd, die bijdragen aan betere besluitvorming over ontwikkeling en uitvoering van maatregelen en daarmee de realisatie van de NPLG-doelen. Ik ben blij te melden dat de Ecologische autoriteit twee vacante functies als plaatsvervangend voorzitter van de Ecologische autoriteit kan vervullen. Hiertoe benoem ik de heren mr. drs. P.C.G. Glas en dr. J.J. van Dijk. Daarnaast herbenoem ik mevrouw ir. A.M. Burger tot de plaatsvervangend voorzitter van de Ecologische autoriteit. Overeenkomstig artikel 4 van het Instellingsbesluit Ecologische Autoriteit benoem ik hen voor een periode van vier jaar.
Gelijktijdig heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat deze personen benoemd als plaatsvervangend voorzitter bij de Commissie voor de milieueffectrapportage.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal
Appreciatie IPO op Agenda Natuurinclusief 2.0: appreciatie-agenda-natuurinclusief-2–0_-002.pdf (ipo.nl) (https://www.ipo.nl/media/2tearo1s/appreciatie-agenda-natuurinclusief-2–0_-022.pdf)
Appreciatie VNG op Agenda Natuurinclusief 2.0: VNG brief (https://vng.nl/sites/default/files/2024–02/reactie-vng-op-agenda-natuurinclusief-2.0.pdf)
Appreciatie Unie van Waterschappen Op Agenda Natuurinclusief 2.0: https://unievanwaterschappen.nl/waterschappen-samen-naar-een-natuurinclusieve-leefomgeving/
De vijf pakketten zijn: 1. Basispakket, 2. Aanvullend normeren en beprijzen, 3. Sturende rijksoverheid, 4. Natuur voorop en 5. Budgetneutraal
Aanpak van bijvangst beschermde soorten in de visserij van start | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl
De Bruinvisadviescommissie is een onafhankelijke nationale commissie die naar aanbeveling van het eerste Bruinvisbeschermingsplan (2011) is opgesteld om advies en feedback te geven over onderzoeksdocumenten, kennistekorten en onderzoeksbehoeften.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33576-373.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.