26 407 Biodiversiteit

Nr. 144 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR NATUUR EN STIKSTOF EN BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juli 2022

In deze brief voldoen wij, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie, aan het verzoek van de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken voor een schriftelijke appreciatie van de studie «National responsibility for ecological breakdown: a fair-shares assessment of resource use, 1970–2017», dat op 1 april 2022 verscheen in The Lancet Planetary Health1.

Bevindingen

De onderzoekers, verbonden aan onder meer de London School of Economics and Political Science, hebben in hun artikel gepoogd inzichtelijk te maken wat in de periode 1970 – 2017 de nationale bijdragen zijn geweest aan wat zij de wereldwijde «ecological breakdown» noemen. Het te grote gebruik van natuurlijke hulpbronnen en materialen is daar volgens hen debet aan.

Hiertoe hebben de onderzoekers een analyse uitgevoerd van data van de Wereldbank en van het VN-Milieuprogramma, waarbij zij allereerst hebben getracht vast te stellen wat per land een eerlijk aandeel («fair share») is van het totale materiaalgebruik door bevolkingscijfers af te zetten tegen een mondiale grens waarop gebruik van materialen en hulpbronnen nog duurzaam mogelijk zou zijn (50 gigaton/jaar). Vervolgens is dit nationale aandeel afgezet tegen het daadwerkelijke grondstoffengebruik voor consumptie (de «materialenvoetafdruk») in de periode tussen 1970 en 2017, op basis waarvan men heeft berekend wat de nationale overschrijding is geweest («overshoot») en het aandeel dat dit uitmaakte van de wereldwijde overshoot van grondstoffengebruik.

De onderzoekers concluderen op deze wijze dat hoge-inkomenslanden verantwoordelijk zijn voor 74% van de wereldwijde overshoot van grondstoffengebruik, waarbij de VS 28% voor haar rekening neemt, de EU plus het Verenigd Koninkrijk 25% en China 15%. De midden- en lage middeninkomenslanden samen zijn verantwoordelijk voor 8%. In hoge-inkomenslanden wordt deze overshoot daarbij primair verklaard door het gebruik van abiotische materialen (metalen, mineralen en fossiele brandstoffen); in lage- en middeninkomenslanden in hoofdzaak door het gebruik van biotische materialen (biomassa). Het Nederlandse aandeel aan de wereldwijde overshoot van grondstoffengebruik is volgens de onderzoekers 1% geweest, waarmee het gemiddeld in de onderzochte periode per hoofd van de bevolking wereldwijd de zesde grootste «overshooter» was.2

Appreciatie

Zoals aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer in de context van de Dag van het Natuurlijk Kapitaal (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2424, en verder ook Kamerstuk 26 407, nr. 130), erkent het kabinet het gegeven dat de voetafdruk horende bij ons leefpatroon veel te groot is voor duurzaam behoud en herstel van biodiversiteit, een goede leefomgeving en de draagkracht van onze planeet. Onze samenleving staat voor de opgave om die voetafdruk substantieel terug te dringen. Volgens de onderzoekers zal dit voor wat betreft grondstoffen en materialen wereldwijd gemiddeld met ten minste 70% moeten gebeuren, om terug te keren binnen de mondiale grens aan duurzaam gebruik hiervan (een grens die sinds 1997 wordt overschreden).3 Ook voor vermindering van de afhankelijkheid van, alsook de verbetering van toegang tot, primaire kritieke grondstoffen is dit van belang. Daar is onder meer het Rijksbrede Programma Circulaire Economie op gericht en zal ook in de door het kabinet aangekondigde Grondstoffennotitie aandacht aan worden gegeven.

Het beeld dat uit deze studie naar voren komt, stemt daarbij overeen met het beeld uit andere studies. Het Global Assessment van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) uit 2019 bevestigde dat het wereldwijd grondstoffengebruik sinds 1980 bijna is verdubbeld. Ten aanzien van Nederland stelde het meest recente Europe Sustainable Development Report eveneens dat Nederland de grootste «spillover» kent binnen Europa4, en ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft de omvang van verschillende Nederlandse voetafdrukken in kaart gebracht.5 De Integrale Circulaire-Economie Rapportage (ICER) 2021 laat onder meer zien dat in Nederland grondstoffen weliswaar steeds efficiënter worden gebruikt, maar dat de absolute hoeveelheid gebruikte grondstoffen nauwelijks daalt.6

Het kabinet ziet deze studie en de door de wetenschappers uitgewerkte methode als een waardevolle aanvulling op de inspanningen om beter begrip te krijgen van, en grip te krijgen op, de mondiale ecologische voetafdruk. De studie uit The Lancet is daarbij beperkt in die zin dat enkel naar de, weliswaar belangrijke, materialenvoetafdruk is gekeken. Het PBL stelt echter dat voor beleid gericht op het verminderen van de ecologische voetafdruk het beter is om te kijken naar een set van indicatoren cq. voetafdrukken, gekoppeld aan de verschillende transities – voor voedsel, energie en materialen.7

Bij gebrek aan overeenstemming over de beste methode om deze indicatoren en de samenhang daartussen te meten, kon tot op heden nog geen eenduidige uitleg aan deze geaggregeerde voetafdruk (of ook: «voetafdrukkenfamilie») worden gegeven. In 2020 is om die reden een meerjarig onderzoeksprogramma geïnitieerd dat Wageningen University & Research (WUR) uitvoert in nauwe afstemming met het PBL (Kamerstuk 26 407, nr. 136). Het doel hiervan is om op basis van een geïntegreerde en internationaal gedeelde methodiek deze set van voetafdrukken te meten en te komen tot de identificatie van handelingsopties gericht op het verlagen ervan.

Dit sluit tevens aan bij de Europese onderhandelingsinzet om in het nieuwe strategisch plan onder het VN-Biodiversiteitsverdrag (het Global Biodiversity Framework) een doelstelling op te nemen gericht op halvering van de wereldwijde ecologische voetafdruk in 2030. In het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP), waarin Nederland een nationale vertaling van de doelstellingen uit dit raamwerk dient te maken, zal het kabinet voorjaar 2023 met een nadere uitwerking komen van de stappen die het zal zetten om de Nederlandse voetafdruk te verminderen en deze inzet waar mogelijk te versnellen.

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher

Naar boven