Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 33576 nr. 134 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 33576 nr. 134 |
Vastgesteld 3 oktober 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 26 april 2018 over het rapport «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes» van WEnR (Kamerstuk 33 576, nr. 130) en over de brief van 30 april 2018 over de Publicatie Rode Lijst Bijen (Kamerstuk 33 576, nr. 131).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 juni 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 2 oktober 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie |
4 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie |
5 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie |
5 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie |
7 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie |
9 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie |
11 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie |
11 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie |
12 |
|
II |
Antwoord / Reactie van de Minister |
14 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes» van Wageningen Environmental Research (WEnR) en de publicatie van de Rode Lijst Bijen. Zij hebben hierbij enkele vragen:
De achteruitgang van insectenpopulaties wordt volgens WEnR veroorzaakt door een complex van factoren. Eén van de mogelijke oorzaken voor de lange termijn afname van insectenpopulaties die door WEnR wordt genoemd, zijn factoren die met ontwikkelingen in de landbouw samenhangen. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze mogelijke oorzaak niet automatisch als werkelijkheid mag worden aangenomen en niet moet worden aangegrepen als reden voor het instellen van aanvullende wet- en regelgeving voor Nederlandse boeren en tuinders, of welke groep dan ook, totdat er overtuigend wetenschappelijk bewijs is voor de oorzaak van de achteruitgang van insectenpopulaties?
De leden van de VVD-fractie pleiten voor een brede aanpak voor het verbeteren van de biodiversiteit en het terugdringen van de afname van diverse soorten planten en dieren in het landelijk gebied. Hierbij moeten de overheid en diverse maatschappelijke organisaties met elkaar samenwerken om een breed gedragen aanpak te implementeren. Is de Minister het met deze aanpak eens? Zo nee, waarom niet? Juist omdat boeren en tuinders een grote behoefte hebben een robuuste biodiversiteit, moet deze groep volgens de leden van de VVD-fractie juist vertegenwoordigd zijn bij het vormgeven van genoemde aanpak. Is de Minister dit met de leden van de VVD-fractie eens? Hoe kunnen Nederlandse boeren en tuinders volgens u een bijdrage leveren aan het versterken en vergroten van de biodiversiteit? Welke ecosysteemdiensten zijn mogelijk en op welke wijze wil de Minister dit stimuleren?
Conclusies over de biodiversiteit in Nederland moeten volgens de leden van de VVD-fractie onderbouwd zijn met overtuigend wetenschappelijk bewijs. Recente onderzoeken over teruggang in biodiversiteit (in zowel Nederland als ook Duitsland) hebben veel kritiek gekregen van wetenschappers. Nu er veel kritiek is vinden de leden van de VVD-fractie dat er eerst onafhankelijk aanvullend onderzoek moet zijn voordat verregaande conclusies aan deze onderzoeken worden verbonden. In het geval van het rapport van de WEnR zijn er ook diverse kritieken geuit door wetenschappers, met name op de gebruikte dataset. Klopt het dat er in het onderzoek naar insectenpopulaties in Nederland niet systematisch is gemeten? Nu de representativiteit van de onderzochte gebieden door wetenschappers gekraakt is, is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de biodiversiteit in Nederland als geheel? Bent u het met de leden van de VVD-fractie eens dat in een dergelijk onderzoek diverse gebieden moeten worden onderzocht om zo goed mogelijk het diverse karakter van Nederlandse stedelijke en rurale gebieden na te bootsen? Wat is uw oordeel over de gebruikte meetmethoden, de gekozen onderzoeklocaties en is het onderzoek als geheel naar uw mening van dermate kwaliteit dat er een causaal verband met betrekking tot insectensterfte is aan te wijzen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie menen dat in toekomstige onderzoeken, plannen van aanpak vormgegeven in samenwerking met maatschappelijke organisaties en toekomstig vorm te geven beleid de totale groene ruimte in Nederland onderwerp van onderzoek moet zijn. Hierbij valt volgens de leden van de VVD-fractie zowel te denken aan stedelijk als ruraal gebied, maar ook aan natuurlijk verloop van insectenpopulaties, specifieke eigenschappen van natuurgebieden, waterhuishouding, en specifiekere zaken als verstening van tuinen of vergelijkbare zaken. Bent u dit met de leden van de VVD-fractie eens? Zo nee, waarom niet?
In de land- en tuinbouw, maar ook in het stedelijk gebied, wordt steeds meer gewerkt met alternatieven voor onkruidbestrijding. Zo wordt mechanische onkruidbestrijding toegepast maar ook steeds vaker wordt er onkruid verbrand. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er onderzoeken plaatsvinden naar de effecten op biodiversiteit en bodemleven bij deze alternatieve methoden? Zo nee, waarom vinden deze onderzoeken niet plaats? Zo ja, kan de Minister aangeven welke onderzoeken er hebben plaatsgevonden of gaande zijn naar de effecten bij het gebruik van mechanische onkruidbestrijding en het verbranden van onkruid? De leden van de VVD-fractie zien graag dat de Minister hierbij ingaat op de effecten voor insecten, het bodemleven en jong broedsel in nesten.
In diverse recente nieuwsberichten zijn positieve berichten te lezen over de grote aantallen libellen en vlinders in Nederland dit voorjaar. Heeft de Minister kennisgenomen van deze berichten? Als oorzaken van deze toegenomen aantallen worden naast weersomstandigheden ook natuurherstel en verbetering van de waterkwaliteit genoemd. Kan de Minister hier op reflecteren? Deelt de Minister de conclusie dat natuurherstel en verbetering van kwaliteit in Nederland bijdragen aan de toename van het aantal libellen, vlinders en andere insecten?
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het delen van de Rode Lijst Bijen met de Kamer. In januari is de zogenaamde Nationale Bijenstrategie gepresenteerd. In hoeverre denkt de Minister dat deze strategie kan bijdragen aan het creëren van een betere leefomgeving van bijen in Nederland en daarmee aan de versterking van de biodiversiteit in Nederland? Zijn hier aanvullende acties nodig, of vindt de Minister het verstandig eerst maatschappelijk initiatieven zoals beschreven in de Nationale Bijenstrategie tot uitvoer te laten komen en hier op enig moment de uitkomsten van te evalueren?
Als onderdeel van de insectensterfte wordt vaak ook de bijensterfte aangehaald. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister naar een uitgebreide reactie op het programma Brandpunt+ van 17 mei jl.?1 Erkent de Minister dat de Varroamijt een grote bedreiging kan vormen voor verschillende soorten bijen? Kan de Minister ook ingaan op het feit dat er vaak naar de land- en tuinbouw gewezen wordt als schuldige voor de bijensterfte, terwijl de Varroamijt een belangrijke oorzaak is en dit ook door verschillende wetenschappers is aangetoond?2 Kan de Minister verklaren waarom het in Australië goed gaat met de bij, terwijl daar ook grootschalige landbouw voorkomt? Is de Minister bekend met het feit dat de Varroamijt nog niet voorkomt in Australië? Wat vindt zij hiervan en wat gaat zij doen om de Varroamijt in Nederland aan te pakken?
Omdat de Varroamijt als een van de belangrijkste oorzaken wordt gezien van de bijensterfte is het belangrijk dat zowel de hobbymatige als de professionele imkers voldoende kennis en informatie hebben over deze bedreiging van de bij. De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister bereid is meer ruimte en onderzoek te besteden aan de Varroamijt; door zowel onderzoek naar de herkomst, de verspreiding als de bestrijding van de Varroamijt. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat zij dit invullen? De leden van de VVD-fractie willen hierbij ook wijzen op de recente successen die de Stichting Arista Bee Research heeft behaald in het onderzoek naar het resistent maken van honingbijen voor de Varroamijt. Is de Minister bereid serieus te kijken naar deze behaalde successen en te kijken hoe het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de toekomst kan samenwerken met deze stichting om verdere stappen te zetten in de bestrijding van de Varroamijt en het resistent maken van bijensoorten voor deze mijt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het natuurbeleid van 26 april 2018 (Kamerstuk 33 576, nr. 130). Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
Is de Minister bereid de huidige situatie van de insectenstand in Nederland in kaart te brengen door middel van een zogenoemde nulmeting?
Welk aandeel heeft de biologische akkerbouw nu en welk aandeel wordt verwacht over vijf jaar? Heeft de Minister een doelstelling met betrekking tot het aandeel van de biologische akkerbouw?
Vindt de Minister dat er voldoende wordt gedaan aan ontsnippering van natuurlijke leefgebieden voor insecten? Wordt er voldoende gedaan aan aanleg en behoud van bloemrijke akkerranden, houtwallen, meidoornhagen en andere landschapselementen? Zo ja, welke meetbare doelstelling heeft de Minister geformuleerd?
Wat is het gevolg van kunstmestgebruik voor het bodemleven? Is dit wetenschappelijk onderzocht? Op welke manier gaat de Minister het gebruik van kunstmest afremmen en het gebruik van natuurlijke mest bevorderen? Welke meetbare doelstellingen zijn er geformuleerd op dit punt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief en de analyse over Insectensterfte. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat uit de verschillende studies naast de studie in Duitsland, zoals uit beschikbare studies uit onder andere het Verenigd Koninkrijk, blijkt dat er een afname is van vliegende insecten. Deze leden zijn van mening dat deze trend van achteruitgang van insecten niet genegeerd mag worden. Daarnaast is het ook zo dat we veel niet weten. In de analyse van WEnR is dat als volgt beschreven: «Een belangrijke constatering is dat we feitelijk niet precies weten hoe slecht het met insecten in Nederland gaat. De beschikbare informatie suggereert dat insecten zwaar onder druk staan, maar is gebaseerd op een beperkt aantal soortengroepen die vooral in natuurgebieden worden geïnventariseerd en waarvan onduidelijk is hoe representatief ze zijn voor insecten in het algemeen.» De leden van de CDA-fractie ondersteunen daarom evenals de Minister de noodzaak om meer inzet te plegen op onderzoek, zoals het opzetten van een monitoringsprogramma voor belangrijke soortengroepen insecten in het agrarisch gebied. Wordt ten behoeve van meer monitoring bestaand onderzoek en monitoring ondersteund en uitgebreid, zo vragen deze leden? Kan de Minister de Kamer informeren over de opzet hiervoor?
Ten aanzien van de analyse van WEnR vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre er gegevens bekend zijn over niet-vliegende insecten. Deze leden vragen zich ook af in hoeverre nattere natuurgebieden in Nederland, de grootste Natura 2000-gebieden liggen toch rondom water, vergelijkbaar zijn met de natuurgebieden in Duitsland. Daarnaast vragen zij welke gegevens er wel bekend zijn over insecten in agrarisch gebied, gezien aangegeven wordt dat daar zo goed als niets over bekend is. In hoeverre is het mogelijk geweest in de Duitse studie en in de analyse van de WEnR om biotische en abiotische kenmerken van natuurgebieden mee te nemen als mogelijke oorzaken voor de achteruitgang van insectenpopulaties? De leden van de CDA-fractie verzoeken daarnaast om toe te lichten waarom de afname van vliegende insecten in Duitse natuurgebieden wordt toegeschreven aan agrarisch grondgebruik daaromheen. Ook vragen deze leden om aan te geven in hoeverre gekeken wordt naar andere mogelijke onderliggende redenen voor de afname van insecten zoals groeiende verstedelijking, industrieterreinen en de afname landbouwareaal.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister agrarisch natuurbeheer door boeren beter wil ondersteunen. Deze leden vernemen ook dat niet altijd gronden voor agrarisch natuurbeheer goed beheerd worden door terreinbeherende organisaties. Is de Minister bekend met dit signaal? Hoe worden voorwaarden gesteld aan beheer?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van WEnR en de reactie van de Minister daarop. Deze leden bedanken de Minister voor het laten uitvoeren van dit onderzoek en voor haar reactie.
WEnR concludeert dat er in Nederland geen data beschikbaar zijn waarmee een analyse uitgevoerd kan worden die vergelijkbaar is aan de analyse die recent in Duitsland is uitgevoerd, en dat de biomassa van insecten in Nederland slechts sporadisch wordt bepaald. Voorts concludeert WEnR dat meer onderzoek nodig is naar de mate waarin datasets geëxtrapoleerd kunnen worden naar de trends in agrarisch gebied en naar de samenstelling van insectengemeenschappen, en constateren ze dat we feitelijk niet precies weten hoe slecht het met insecten in Nederland gaat.
Tijdens de voortzetting van het plenaire debat over de begrotingsbehandeling van 7 december 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 32, item 11) zei de Minister het volgende:
«Als uit het onderzoek blijkt dat er meer soorten gemonitord moeten worden om de ontwikkeling van de insecten goed te kunnen volgen, wil ik mij inzetten om wat nodig is mogelijk te maken. Ik zal dat samen doen met de provincies en de betrokken organisaties die hierop actief zijn. We willen daarbij ook kijken naar nieuwe methoden om de ontwikkeling van de insectenstand in beeld te brengen.»
In haar brief schrijft de Minister echter dat ze de conclusies en de concrete adviezen van WEnR die mede daaruit voortvloeien zal betrekken in haar beleid en in overleg met betrokken organisaties nader vorm zal geven. Het valt de leden van de D66-fractie op dat de conclusies die de Minister in de recente brief trekt algemener van aard zijn dan haar uitspraken in het debat van 7 december 2017. Herkent de Minister zich in deze constatering?
Dan de monitoring van natuur, biodiversiteit en landschap. In 2012 is het beleid gedecentraliseerd en er zijn allerlei organisaties die horen bij de systeemverantwoordelijkheid. Maar het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN), het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn tussen wal en schip geraakt en de financiering en de ophanging zijn zorgelijk. De Minister heeft toegezegd dat zij in 2018 met deze organisaties om de tafel wil gaan zitten, zodat in 2019, wanneer de huidige financieringsperiode afloopt, alles weer goed in de verf kan worden gezet, de ophanging is geregeld en de mensen weer weten waar het naartoe gaat. Hoe staat het met deze toezegging?
Voorts lezen de leden van de D66-fractie in het rapport van WEnR dat uit literatuuronderzoek blijkt dat het complex van factoren dat de achteruitgang van insectenpopulaties veroorzaakt er is, en vooral veroorzaakt wordt door factoren die samenhangen met de intensivering van de landbouw. In de brief van de Minister lezen deze leden echter dat de lange termijn afname van insectenpopulaties mogelijk verklaard kan worden door factoren die met ontwikkelingen in de landbouw samenhangen, en dat de voortgaande intensivering van de landbouw en de uitstraling hiervan naar de natuur het herstel van de insectenpopulatie teniet zou kunnen doen. Hoe verklaart de Minister dit verschil in appreciatie?
Dan enkele concrete vragen over het te voeren beleid. Is de Minister van mening dat voor het stoppen van de achteruitgang van insecten de realisatie van insectenreservaten door vergroting van het aantal landschapselementen in het agrarische gebied, bijvoorbeeld via de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, een kansrijke maatregel is?
In hoeverre spreekt de Minister met haar collega’s van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over insect-bevorderende maatregelen? Deelt de Minister de mening dat veel van deze maatregelen ook onderdeel zouden moeten zijn van beleidskaders bij andere ministeries, bijvoorbeeld ten aanzien van beleidskaders omtrent waterkwaliteit?
Is de Minister bereid om het netwerk ecologische monitoring uit te breiden met insectengroepen?
Wil de Minister komen tot een landelijk kennisnetwerk waarbinnen het Rijk, provincies, onderzoeksinstituten en vrijwilligersorganisaties hun insectendata delen? Wat is volgens de Minister de rol van de Nationale Databank Flora en Fauna hierin?
In het rapport van Kleijn et al. (WEnR) wordt als zwakte aangegeven van het Duitse onderzoek (aanleiding van het rapport) dat er alleen iets is te zeggen over de totale biomassa en niet over de veranderingen per soort, die dan te koppelen zijn aan de ecologische kenmerken van die soort. In het onderzoek «Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe»3 en de berichtgeving door Natuurmonumenten op basis van dit onderzoek4, is alleen naar aantallen per grote taxonomische groep gekeken. Voor belangrijke groepen (loopkevers, nachtvlinder) zijn echter ook gegevens per soort over een periode van 20 jaar en langer verzameld.
Is de Minister bereid om, in overleg met het EIS Kenniscentrum Insecten, de Radbouduniversiteit Nijmegen, de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Tilburg (KNNV) en de Stichting Willem Beijerinck Biologisch Station, deze data ook op soortniveau te laten analyseren?
Is de Minister bereid om de mogelijkheden voor meerjarige, systematische monitoring van belangrijke groepen op soortniveau in beeld te brengen?
Kan de Minister hierbij gebruik maken van de mogelijkheid tot het combineren van waarnemingen van vrijwilligers, statistische analyse en aanvullend professioneel onderzoek?
De data in het onderzoek «Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe?» en van De Vlinderstichting is grotendeels door vrijwilligers verzameld.
Onderschrijft de Minister het belang van vrijwilligers voor het verzamelen van gegevens over insecten in Nederland? Wat doet de Minister om deze gegevensverzameling te bevorderen?
Vallen de vrijwillige waarnemers, net als de monitoring en kennisontwikkeling, ook onder de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk?
Vanuit de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk inzake de Europese en internationale afspraken zijn met de provincies afspraken gemaakt over de rapportages waarvoor natuurinformatie moet worden verzameld (Kamerstuk 33 576, nr. 63). Tegelijkertijd zorgen de provincies ervoor dat het Rijk, en daarmee ook de Kamer, beschikt over de informatie die zij nodig heeft om de rol van systeemverantwoordelijke in te vullen (Kamerstuk 33 576, nr. 63, bijlage). Gezien de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk, acht de Minister het wenselijk om vrijwillige waarnemers onder rijksverantwoordelijkheid te brengen, waar deze nu met middelen van de provincie moeten worden geworven en opgeleid?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote zorg kennisgenomen van het rapport van WEnR over de achteruitgang van insectenpopulaties in Nederland. WEnR concludeert in haar rapport dat de resultaten van de Duitse studie van Hallman et al. in 2017, robuust zijn. In deze studie werd gevonden dat de totale biomassa aan vliegende insecten op de onderzochte locaties met 76% achteruit is gegaan in de afgelopen 27 jaar.
WEnR concludeert bovendien dat de in Duitsland onderzochte locaties voor een aantal belangrijke kenmerken overeenkomen met natuurgebieden in Nederland. Ook in ons land neemt de insectensterfte in moordend tempo af. Ondertussen heeft Natuurmonumenten door EIS (het Kenniscentrum Insecten) en de Radboud Universiteit onderzoek laten doen naar insectentrends. De opeenstapeling van studies bevestigt het zorgwekkende beeld dat er sprake is van massale insectensterfte in Nederland. Twee langlopende studies in Drenthe en Noord-Brabant laten zien dat in de afgelopen 27 jaar, twee derde van de onderzochte insectengroepen is verdwenen. Het Meetnet Vlinders laat volgens de Vlinderstichting nog steeds een achteruitgang zien. Het besluit houdende vaststelling van een geactualiseerde Rode Lijst Bijen laat een lange lijst van reeds verdwenen, ernstig bedreigde en kwetsbare bijensoorten zien.
Als we de achteruitgang van insectenpopulaties willen stoppen, dan zal er meer ruimte voor insecten moeten komen in onze landbouwgebieden. De leden van de fractie van GroenLinks hebben de volgende vragen aan de Minister. Welke maatregelen is de Minister voornemens te nemen om de insectensterfte een halt toe te roepen? Is de Minister het met de fractie van GroenLinks eens dat het beschermen van onze insecten essentieel is voor het behoud van biodiversiteit en agrarische productiviteit? Welke maatregelen is zij voornemens te nemen om te komen tot een meer insectenvriendelijke landbouw? Is zij bereid om in gesprek te gaan met sectorpartijen over uitfasering van de meest schadelijke insectengiffen en de innovatiekracht van de Nederlandse wetenschap en landbouwsector hiervoor aan te wenden?
In de verschillende onderzoeken (onder andere Kleijn et al. en Hallman et al.) worden het gebruik van pesticiden en intensivering van de landbouw als belangrijke oorzaken genoemd voor de achteruitgang van insecten in Nederland. De leden van de fractie van GroenLinks prijzen de Minister voor haar steun voor de Commissievoorstellen om drie neonicotinoïden te verbieden. Kan de Minister inzicht geven in de mate waarin coating van suikerbietenzaad met systemische insecticiden uitspoelt naar bodem en water? Is zij in navolging van de Duitse milieuminister bereid in Europa een uitfaseringsstrategie voor glyfosaat te bepleiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij voornemens in overleg met de Duitse regering een gezamenlijk voorstel te doen? Is de Minister bereid in te zetten een Europese uitfaseringsstrategie voor alle insectenschadelijke bestrijdingsmiddelen?
De herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is een uitgelezen kans om vol in te zetten op natuur inclusieve landbouw. Helaas vallen de voorstellen van de Europese Commissie tegen. Het is vooral «business as usual». Harde, afrekenbare doelen om biodiversiteit en insectenpopulaties in het bijzonder te beschermen, blijven uit. De Europese Rekenkamer heeft hier eerder al zorgen over geuit. Is de Minister bereid bij de bespreking van de GLB-voorstellen in te zetten op harde, afrekenbare doelen om biodiversiteit en insectenpopulaties in het bijzonder te beschermen? Is de Minister bereid om te pleiten voor insectenbevorderende maatregelen binnen het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2021, zoals de verplichting tot inzaai van bloemrijke akker- en weideranden, een reductie van het gebruik van insecticiden en een extensivering van de landbouw? Is de Minister het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat het GLB in overeenstemming zou moeten zijn met het EU Pollinators Initiative? Zo ja, gaat zij dit ook actief bepleiten in de onderhandelingen over het GLB?
Is de Minister bereid in gesprek te gaan met decentrale overheden en semi-publieke organisaties over het insectenvriendelijk inrichten van de buitenruimte, bijvoorbeeld door het bouwen van insectenhotels en neerzetten van bijenkasten bij overheidsgebouwen, in gemeentelijk groen en op andere publieke plekken, en door het zo snel mogelijk uitfaseren van insectengif bij beheer van publiek groen. Welke rol speelt de regering op dit moment bij de ondersteuning van provincies in de soortbeschermingsplannen van provincies? Is de Minister bereid om provincies te helpen om insecten op te nemen in hun provinciale soortbeschermingsplannen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de uitkomsten van Wageningen Environmental Research en het veelbesproken Duitse insectenonderzoek. De leden stellen vast dat WEnR stelt dat dit onderzoek deugdelijk is geweest. Deze leden spreken hun hoop uit dat de uitkomsten hiermee als een gegeven worden beschouwd, ook voor belangengroepen voor wie de uitkomsten wellicht ongelegen uitpakken. Deze leden stellen vast dat het Duitse onderzoek een zeer negatief beeld schetst over de Duitse insectenpopulatie. Hoewel de uitkomsten niet automatisch te extrapoleren zijn op Nederlandse natuurgebieden, is er geen enkele reden te veronderstellen dat de situatie bij ons noemenswaardig zou afwijken.
De leden van de fractie van de SP wijzen in dit kader op het in mei 2018 verschenen, op verzoek van Natuurmonumenten door de Radboud universiteit en het Kenniscentrum Insecten uitgevoerde onderzoek waarin in een tweetal natuurgebieden afname blijkt van insecten, zoals nachtvlinders (54%) en loopkevers (72%). Is de Minister het er mee eens dat dit zeer zorgwekkende uitkomsten zijn?
Deze leden wijzen verder als empirisch voorbeeld op het bericht in De Stentor van 4 juni jl. over de Sallandse Heuvelrug waarin wordt gesteld dat de bodem «dood als een pier» is door grote stikstofdepositie met onder andere insectensterfte als gevolg. Gebrek aan insecten leidt weer tot afname van de vogelstand, specifiek het korhoen, waardoor nieuwe vogels voor hoge kosten jaarlijks uit Zweden worden geïmporteerd. Ook veel andere kostbare maatregelen worden genomen om het natuurgebied te behouden.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat insecten een cruciale schakel vormen in de gehele biodiversiteit van Nederland, zowel in natuurgebieden als daarbuiten, en een noodzakelijkheid zijn voor behoud van bijvoorbeeld vele vogelsoorten als een deel van de voedselvoorziening (bijen). Gezien de grote van het maatschappelijke belang en de ernst van de beschikbare cijfers zien de leden noodzaak voor grote urgentie in dit dossier.
De leden van de SP-fractie lezen met instemming over de vier onderzoeksvoorstellen die WEnR doet voor meer kennis over omvang en oorzaken van het probleem. Teleurstellend is echter dat de Minister niet meer doet dan te stellen deze adviezen te betrekken bij het beleid. Deze leden vragen zich bijvoorbeeld af waarom de Minister niet onmiddellijk opdracht geeft voor het opzetten van een gedegen en grootschalig monitoringsprogramma voor soortengroepen in het agrarisch gebied. In het verlengde daarvan, valt het de leden op dat de Minister in haar brief niet ingaat op de constatering van WEnR dat er behoefte is aan een eenvoudige landelijke methode om veranderingen in aantallen insecten te analyseren. Deze leden wijzen hierin bijvoorbeeld op de ontwikkelingen van dit soort onderzoek met automatische camera’s. Dit lijkt de leden van de SP-fractie bij uitstek iets waarbij de overheid kan faciliteren en coördineren. Is de Minister bereid hierin een rol te nemen?
De leden van de SP-fractie lezen in het rapport van WEnR dat er verschillende datasets zijn die geanalyseerd kunnen worden om meer kennis te krijgen over de langjarige ontwikkeling van de insectenstand in Nederland, zowel ten aanzien van biomassa als omtrent aantallen en verspreiding. Is de Minister bereid tot een analyse van deze datasets? Is de Minister bereid om de data van met publieke middelen gefinancierde onderzoeksinstellingen beschikbaar te stellen via de Nationale Databank Flora en Fauna?
De leden van de fractie van de SP delen de mening van WEnR dat het waarschijnlijk is dat er een verband is tussen de afname van insecten en verschillende ontwikkelingen in de landbouw, zoals homogenisering en intensivering van de landbouw, overmatige productie van stikstof en fosfaat, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en versnippering van natuurlijke leefgebieden. Het wordt de leden uit de brief van de Minister echter niet duidelijk of zij deze conclusie deelt. Zou zij zich hier expliciet over willen uitspreken?
De leden van de SP-fractie vinden dat de uitspraak van de Minister dat het huidige beleid van terugdringen van uitstoot van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen moet worden gecontinueerd, getuigt van beperkte ambitie gezien de crisissituatie waarin de insectenpopulatie lijkt te verkeren. Deze leden denken dat de urgentie snellere en stevigere maatregelen vergen dan uit deze uitspraak blijkt. Specifiek vragen ze of dit voor de Minister geen aanleiding is het mestbeleid verder te herzien, gezien de grote rol die dit lijkt te spelen in de insectenafname.
De leden van de SP-fractie wijzen er verder op dat de landbouw niet de enige producent van stikstof is. Is de Minister bereid om met haar collega’s in gesprek te gaan voor aanvullende beleidsmaatregelen om de uitstoot van andere sectoren, bijvoorbeeld industrie en vervoer, ook tegen te gaan?
De leden van de SP-fractie vragen zich af welke mogelijkheden de Minister verder ziet in de lopende GLB-onderhandelingen om de positie van insecten te verbeteren. Ziet de Minister net als de leden van de SP-fractie mogelijkheden niet alleen in vergroening van de inkomenssteun maar ook in inzet in de tweede pijlergelden, bijvoorbeeld door de realisatie van insectenreservaten binnen het agrarisch gebied? Ziet de Minister hierin verder mogelijkheden om iets te doen aan enerzijds de constateerde homogeniteit van agrarische gebieden en anderzijds de versnippering?
De leden van de SP-fractie brengen in herinnering dat in het verleden de ambities voor het verbinden van natuurgebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (nu Nationaal Natuurnetwerk) beduidend groter waren dan onder het huidige kabinet. Ziet de Minister mogelijkheden in het verder versterken en verbinden van natuurgebieden? Ziet zij verder mogelijkheden in het vergroenen van agrarisch gebied, bijvoorbeeld door uitbreiding en herstel van zaken als houtwallen en akkerranden? Welke actie gaat zij op dit gebied ondernemen?
De leden van de SP-fractie constateren dat met het verbod van een drietal neonicotinoïden op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen een belangrijke stap is gezet. De negatieve gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op insecten en hun leefomgeving zijn daarmee echter nog verre van verdwenen. Welke volgende stappen hoopt de Minister op dit gebied te zetten? Deze leden vragen daarnaast of in de opdracht van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) wel afdoende rekening wordt gehouden met de effecten voor insecten en hun leefomgeving. Is de Minister bereid om te zorgen dat de toelatingsprocedure van het Ctgb zo wordt aangepast dat de effecten op bodem, water en ecologie ook getoetst worden? Is de Minister eveneens bereid te zorgen dat het Ctgb hiervoor de juiste experts in huis haalt?
De leden stellen vast dat de Minister daarnaast haar verwachtingen uitspreekt over het Deltaplan biodiversiteit. Hoewel deze leden van mening zijn dat dit inderdaad een lovenswaardig initiatief is, zijn de uitkomsten ongewis en mogen verwachtingen van maatschappelijke partners in geen geval leiden tot het uitblijven van noodzakelijke overheidsmaatregelen. Deelt de Minister deze overweging?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes» van de WEnR en de reactie van de Minister daarop.
De leden zijn geschrokken van de eerdere bevindingen van Duitse onderzoekers, en zijn blij met de inzet van de Minister om de Nederlandse situatie in kaart te brengen. Dat de WEnR stelt dat de situatie in Nederlandse gebieden op veel kenmerken goed vergelijkbaar is met die van onze oosterburen, baart meteen grote zorgen en vragen om aanvullende acties. Een aantal herstelmaatregelen lijken gelukkig te werken voor sommige insectenpopulaties, zo concludeert het WEnR. De leden van de PvdA-fractie zijn dan ook positief over de plannen van de Minister om op basis van wat we weten, nieuwe herstelstrategieën op te stellen en deze uit te rollen in pilots. Maar enige urgentie is geboden. Daarom vragen deze leden de Minister om de reeds bewezen en effectieve maatregelen (zoals akkerranden, slootkantenbeheer en houtwallen) verder uit te breiden. Is zij hiertoe bereid en zo ja op welke termijn? Ook wijst het WEnR-onderzoek uit dat er momenteel onvoldoende data beschikbaar zijn om de sterfte en diens oorzaken, liefst uitgesplitst naar insectensoort, echt goed in kaart te brengen. Het is daarom goed dat de Minister wil inzetten op een integrale aanpak waarbij het verzamelen van data en monitoring centraal staan. Kan de Minister aangeven of zij dit naast de agrarische gebieden ook van plan is in natuurgebieden? En welke stappen gaat zij zetten om ook de effecten op insecten in stedelijke gebieden en openbare ruimtes in kaart te brengen? De leden van de PvdA-fractie zouden graag een zo breed mogelijke aanpak zien, zodat we de trends over de gehele insectenpopulatie binnen Nederland beter in beeld krijgen. Is de Minister tot slot bereid om de data die aanvullend onderzoek naar insectenpopulaties en -gemeenschappen oplevert, te delen in de «Nationale Databank Flora en Fauna»?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsbrieven over insectensterfte in Nederland. Zij delen de zorg van de Minister over de trend van achteruitgang van insecten in Nederland. Door de teruggang in de insectenpopulatie wordt ons ecosysteem aangetast, en daarmee worden ook onze voedselproductie en natuur bedreigd.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar stand van zaken met de huidige monitoring van belangrijke soortengroepen en de noodzaak om monitoring uit te breiden. Binnen het Netwerk Ecologische Monitoring zijn alleen voor libellen en vlinders langjarige meetnetten. Welke uitbreiding van monitoring is nodig om trends bij belangrijke soortengroepen beter in beeld te krijgen en om kennishiaten te vullen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie kijken met interesse uit naar het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Zij vragen op welke manier de Minister de aangenomen motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 53) hierbij uitvoert, die verzoekt om het Deltaplan inhoudelijk te ondersteunen. Welke maatregelen zal de Minister nemen in samenwerking met de agrarische sector om de achteruitgang van insecten te keren? Op welke manier worden maatregelen door boeren en tuinders om de biodiversiteit te vergroten goed gemonitord op effectiviteit? Wordt hierbij ook ondergronds bodemleven onderzocht? Op welke manier kan agrarisch natuur- en landschapsbeheer via collectieven van boeren en tuinders nog verder worden benut?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de Minister of zij de verschillende initiatieven om de achteruitgang van insectenpopulaties terug te dringen kent, zoals Nederland Zoemt? Ziet de Minister een rol voor haar ministerie en zo ja, welke? In hoeverre sluit bestaand beleid hier op aan, zoals de Nationale Bijenstrategie?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bij- en insectenvriendelijk wordt. Op welke manier worden binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2021 meer bewezen effectieve maatregelen voor insecten in de agrarische bedrijfsvoering beloond?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de het WEnR-rapport «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes»5 en de geactualiseerde Rode Lijst Bijen6. De waarschuwingen van wetenschappers die de Partij voor de Dieren al jaren inbrengt in de Kamer worden werkelijkheid waar we bij staan: het verlies aan biodiversiteit gaat in een angstaanjagend tempo door en met de huidige insectensterfte zal er over één generatie alleen nog dode natuur over zijn. Deze leden vinden het volstrekt onverantwoord dat de overheid ondanks de mooie woorden over biodiversiteit weinig tot niets heeft gedaan om de zorgwekkende insectensterfte te stoppen en hebben kritische vragen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die misschien wel de laatste bewindspersoon is die nog het verschil kan maken.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Minister indringend op de grote stapel rapporten van onafhankelijk wetenschappers die boven alles één heldere conclusie hebben: wie vasthoudt aan de intensieve landbouw – met haar gifgebruik, overbemesting, monoculturen en uitputting en vervuiling van de bodem – kiest voor een route die letterlijk doodloopt. De biodiversiteitscrisis en de insectensterfte laten zich niet oplossen als de destructieve wijze waarop de gangbare landbouw (in Nederland) is ingericht niet radicaal wordt omgegooid naar een landbouw die de natuurlijke ecosystemen respecteert en in stand houdt. Beschermingsbeleid organiseren rondom een intrinsiek verwoestend systeem dat in de kern niet verandert is zonde van tijd, geld en menskracht. Dure doekjes voor het bloeden die de wond niet zullen dichten.
Chemische bestrijdingsmiddelen doen precies waar ze voor ontworpen zijn: ze bestrijden. Niet alleen de levensvormen die door de mens (met economische motieven) als onwenselijk zijn bestempeld, maar ook vele andere vormen van leven. Het mag daarom geen verbazing opwekken dat locaties waarin veel met bestrijdingsmiddelen gespoten wordt, ook de gebieden zijn waar de overlevingskansen van insecten zienderogen afnemen; niet los te zien van de ondergang van de weidevogel.
Naast de verslaving aan landbouwgif, zorgen ook de intensivering en homogenisering van het agrarisch landgebruik, het overmatige gebruik van stikstof en fosfaat en de versnippering van de leefgebieden voor een zeer insectonvriendelijk landbouwsysteem. Het onderzoek dat aantoonde dat in de laatste 27 jaar 76% van de insecten is verdwenen in Duitse natuurgebieden, was daarvan zeker niet het eerste bewijs.7 De Vlinderstichting en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telden in 2017 schrikbarend weinig vlinders en de WEnR en Natuurmonumenten kwamen beiden recent met de bevestiging dat het ook in Nederland dramatisch is gesteld met de insectenpopulatie.8 9 10
De Minister schrijft in haar reactie op het WEnR-rapport dat ze dit als bouwsteen ziet voor haar visie op de verbinding tussen landbouw en natuur. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen zich af wat de Minister daarmee bedoelt. Wil je landbouw met natuur verbinden, dan moet er wel natuur óver zijn om die verbinding mee te maken. De gangbare landbouw heeft bovendien geen verbinding, maar slechts bedreiging te bieden. Bedoelt de Minister hier dat zij de huidige gangbare landbouw met spoed wil omvormen naar een landbouw die wél verbinding kan maken met de natuur? Zo nee, hoe denkt zij de natuur te kunnen verbinden aan een landbouw die structureel meer kapotmaakt dan (met behulp van veel kunst- en vliegwerk) herstelt? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie.
Het Europese verbod op drie neonicotinoïden op buiten teelten was nog maar net gerealiseerd, of vanuit Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) werd er al gelobbyd voor een uitzonderingspositie. Erkent de Minister dat de hierboven omschreven onwil schadelijk is voor het zetten van stappen in de richting van de gewenste natuurinclusieve landbouw? Zo nee, waarom niet?
Wat is de inzet van de Minister om te voorkomen dat er tijdens de gesprekken rondom het Deltaplan biodiversiteit een situatie ontstaat waarin de waarheid over de rol van de landbouw niet zou mogen worden uitgesproken? Hoe gaat de Minister voorkomen dat het Deltaplan biodiversiteit gekaapt zal worden door het onwelwillende deel van de sector?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes» van Wageningen Environmental Research (WEnR) en de publicatie van de Rode Lijst Bijen. Zij hebben hierbij enkele vragen:
1
De achteruitgang van insectenpopulaties wordt volgens WEnR veroorzaakt door een complex van factoren. Eén van de mogelijke oorzaken voor de lange termijn afname van insectenpopulaties die door WEnR wordt genoemd, zijn factoren die met ontwikkelingen in de landbouw samenhangen. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze mogelijke oorzaak niet automatisch als werkelijkheid mag worden aangenomen en niet moet worden aangegrepen als reden voor het instellen van aanvullende wet- en regelgeving voor Nederlandse boeren en tuinders, of welke groep dan ook, totdat er overtuigend wetenschappelijk bewijs is voor de oorzaak van de achteruitgang van insectenpopulaties?
Antwoord
Ik ben van mening dat het WEnR-rapport en andere relevante onderzoeksrapporten voldoende aanleiding vormen om serieus werk te maken van mogelijkheden om door aanpassingen van de landbouw een bijdrage te leveren aan een verder herstel van de biodiversiteit waaronder de insecten. Er zijn inmiddels diverse voorbeelden van bedrijven waar landbouw en natuur goed met elkaar samengaan. Een mooi, recent voorbeeld hiervan is het spectaculaire herstel van de insectenpopulatie na de aanleg van houtwallen en zogenoemde keverbanken in een akkerbouwgebied in Noord-Brabant in het kader van het EU-Interreg patrijzenproject PARTRIDGE.
Die ontwikkeling naar een betere verbinding tussen landbouw en natuur wil ik samen met de landbouwsector, natuurorganisaties, onderzoek en onderwijs verder stimuleren. Ik wil dat doen mede in kader van Deltaplan Biodiversiteitsherstel dat door de organisaties wordt voorbereid en in de LNV-visie die onlangs aan uw Kamer is aangeboden.
2
De leden van de VVD-fractie pleiten voor een brede aanpak voor het verbeteren van de biodiversiteit en het terugdringen van de afname van diverse soorten planten en dieren in het landelijk gebied. Hierbij moeten de overheid en diverse maatschappelijke organisaties met elkaar samenwerken om een breed gedragen aanpak te implementeren. Is de Minister het met deze aanpak eens? Zo nee, waarom niet? Juist omdat boeren en tuinders een grote behoefte hebben aan robuuste biodiversiteit, moet deze groep volgens de leden van de VVD-fractie juist vertegenwoordigd zijn bij het vormgeven van genoemde aanpak. Is de Minister dit met de leden van de VVD-fractie eens? Hoe kunnen Nederlandse boeren en tuinders volgens u een bijdrage leveren aan het versterken en vergroten van de biodiversiteit? Welke ecosysteemdiensten zijn mogelijk en op welke wijze wil de Minister dit stimuleren?
Antwoord
Ik ben van mening dat een succesvolle aanpak voor het tegengaan van de afname van plant- en diersoorten sterk afhankelijk is van samenwerking tussen overheid en maatschappelijke organisaties. Hierbij spelen boeren en tuinders een belangrijke rol. Ik ben het op dit punt dus eens met de VVD-fractie. Boeren en tuinders kunnen op verschillende wijzen bijdragen aan het versterken van de biodiversiteit:
– Zorgen voor de natuur, bijvoorbeeld door maatregelen in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer of door op hun land of erf plekken te creëren waar soorten kunnen nestelen, schuilen of foerageren.
– De natuur op en om hun bedrijf zo weinig mogelijk belasten, door het minimaliseren van emissies van schadelijke stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater.
– De natuur benutten in hun bedrijfsvoering door in de bedrijfsvoering optimaal gebruik te maken van de diensten die biodiversiteit biedt (ecosysteemdiensten), zoals natuurlijke bodemvruchtbaarheid, ziekte- en plaagwering, waterregulatie, bestuiving, koolstofvastlegging en nutriëntenkringlopen.
Het benutten van ecosysteemdiensten wil ik op verschillende manieren stimuleren: door meer kennis op te doen over de bijdragen van ecosysteemdiensten aan de bedrijfsvoering, via onderzoek en experimenten; door de ontwikkelde kennis te verspreiden, bijvoorbeeld via het groene onderwijs; en door via pilots te onderzoeken hoe stimulering via de voorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) mogelijk is.
3
Conclusies over de biodiversiteit in Nederland moeten volgens de leden van de VVD-fractie onderbouwd zijn met overtuigend wetenschappelijk bewijs. Recente onderzoeken over teruggang in biodiversiteit (in zowel Nederland als ook Duitsland) hebben veel kritiek gekregen van wetenschappers. Nu er veel kritiek is vinden de leden van de VVD-fractie dat er eerst onafhankelijk aanvullend onderzoek moet zijn voordat verregaande conclusies aan deze onderzoeken worden verbonden. In het geval van het rapport van de WEnR zijn er ook diverse kritieken geuit door wetenschappers, met name op de gebruikte dataset. Klopt het dat er in het onderzoek naar insectenpopulaties in Nederland niet systematisch is gemeten? Nu de representativiteit van de onderzochte gebieden door wetenschappers gekraakt is, is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de biodiversiteit in Nederland als geheel? Bent u het met de leden van de VVD-fractie eens dat in een dergelijk onderzoek diverse gebieden moeten worden onderzocht om zo goed mogelijk het diverse karakter van Nederlandse stedelijke en rurale gebieden na te bootsen? Wat is uw oordeel over de gebruikte meetmethoden, de gekozen onderzoeklocaties en is het onderzoek als geheel naar uw mening van dermate kwaliteit dat er een causaal verband met betrekking tot insectensterfte is aan te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De rapportage over de afname van de biomassa van insecten in een aantal Duitse natuurgebieden (Hallman et al. 2017) was voor mij aanleiding om WEnR te vragen mij te informeren en adviseren over de situatie met betrekking tot de insecten in Nederland. Het door u gevraagde onafhankelijke aanvullende onderzoek is dus al uitgevoerd door de WEnR.
Daarbij heb ik WEnR gevraagd de kritische opvatting over het onderzoek in Duitsland – waar u aan refereert – mee te wegen. Hallman e.a. (2017) hebben een dataset gebruikt bestaande uit «biomassametingen» (op basis van malaisevallen) op 63 meetlocaties verdeeld over 31 Duitse natuurgebieden. Daar was inderdaad kritiek op. WEnR heeft beoordeeld of de statistische analyses door Hallman e.a. (2017) van desbetreffende data ordelijk zijn uitgevoerd en hebben geconcludeerd dat dat zo is. De conclusie dat er een forse (76%) achteruitgang is in biomassa van insecten op desbetreffende meetlocaties houdt dus stand.
Wat betreft de representativiteit van de in Duitsland onderzochte gebieden concludeert WEnR dat deze voor een aantal belangrijke kenmerken vergelijkbaar zijn met natuurgebieden in Nederland, maar dat voorzichtigheid is geboden bij het extrapoleren van de resultaten naar Nederland. Gezien deze constatering deel ik de opvatting niet dat de representativiteit «gekraakt» zou zijn.
In Nederland is veel onderzoek gedaan naar de verspreiding en trends van insectenpopulaties, zoals beschreven is in het WEnR-rapport. Een aantal soortgroepen wordt systematisch (langjarig, gestandaardiseerd, landelijk) gemeten. Uit de analyse van WEnR is gebleken dat de belangrijkste en bruikbare studies betrekking hadden op dagvlinders, libellen, bijen, macronachtvlinders en zweefvliegen.
In het WEnR-onderzoek is niet ingegaan op de resultaten van regionale of meer lokale meetprogramma’s. Het meer gebiedsgerichte onderzoek – waar u naar vraagt – wordt wel opgepakt door andere overheden en organisaties. Zo heeft de provincie Zuid-Holland de trends in beeld laten brengen van dagvlinders in deelgebieden van haar provincie sinds 1992. Natuurmonumenten heeft recent de trends laten onderzoeken van insecten in twee natuurgebieden in Drenthe en in Noord-Brabant.
Wat het onderzoek als geheel betreft ben ik van mening dat het WEnR-rapport, op basis van de verzamelde informatie, aannemelijk maakt dat er aan causaal verband is tussen de langjarige achteruitgang van de insecten enerzijds en een complex van factoren waaronder habitatverlies/versnippering en van factoren die meer direct samenhangen met de landbouw, zoals beschreven in hoofdstuk 6 van het rapport.
4
De leden van de VVD-fractie menen dat in toekomstige onderzoeken, plannen van aanpak vormgegeven in samenwerking met maatschappelijke organisaties en toekomstig vorm te geven beleid de totale groene ruimte in Nederland onderwerp van onderzoek moet zijn. Hierbij valt volgens de leden van de VVD-fractie zowel te denken aan stedelijk als ruraal gebied, maar ook aan natuurlijk verloop van insectenpopulaties, specifieke eigenschappen van natuurgebieden, waterhuishouding, en specifiekere zaken als verstening van tuinen of vergelijkbare zaken. Bent u dit met de leden van de VVD-fractie eens? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De natuur in Nederland is niet beperkt tot natuurgebieden. Ook in bebouwde gebieden, langs infrastructuur en zelfs in industriële gebieden is waardevolle natuur te vinden en zijn er factoren die hierop van invloed zijn. Ik ben van mening dat de natuur in Nederland er bij gebaat zal zijn wanneer ook buiten de natuurgebieden meer rekening wordt gehouden met natuur. Onderzoek en kennisontwikkeling is daarbij vaak van belang. Maar ik ben ook van mening dat er al veel kennis beschikbaar, waardoor nu al de nodige stappen gezet kunnen worden. Zo wordt door een groot aantal partijen samengewerkt in de Green Deal Infranatuur, waarbij natuurontwikkeling langs infrastructuur gestimuleerd wordt. Met meer dan veertig enthousiaste partijen is dit jaar de Nationale Bijenstrategie gepresenteerd.
5
In de land- en tuinbouw, maar ook in het stedelijk gebied, wordt steeds meer gewerkt met alternatieven voor onkruidbestrijding. Zo wordt mechanische onkruidbestrijding toegepast maar ook steeds vaker wordt er onkruid verbrand. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er onderzoeken plaatsvinden naar de effecten op biodiversiteit en bodemleven bij deze alternatieve methoden? Zo nee, waarom vinden deze onderzoeken niet plaats? Zo ja, kan de Minister aangeven welke onderzoeken er hebben plaatsgevonden of gaande zijn naar de effecten bij het gebruik van mechanische onkruidbestrijding en het verbranden van onkruid? De leden van de VVD-fractie zien graag dat de Minister hierbij ingaat op de effecten voor insecten, het bodemleven en jong broedsel in nesten.
Antwoord
Er vindt (inter)nationaal onderzoek plaats naar de mogelijke (neven)effecten van niet-chemische onkruidbestrijding. Ik Wageningen UR om een overzicht te geven van de resultaten in de landbouw en zal uw Kamer de resultaten hiervan te zijner tijd toesturen.
6
In diverse recente nieuwsberichten zijn positieve berichten te lezen over de grote aantallen libellen en vlinders in Nederland dit voorjaar. Heeft de Minister kennisgenomen van deze berichten? Als oorzaken van deze toegenomen aantallen worden naast weersomstandigheden ook natuurherstel en verbetering van de waterkwaliteit genoemd. Kan de Minister hier op reflecteren? Deelt de Minister de conclusie dat natuurherstel en verbetering van kwaliteit in Nederland bijdragen aan de toename van het aantal libellen, vlinders en andere insecten?
Antwoord
Er blijkt een verschil tussen de wijd verbreide vlinders, als de witjes, dagpauwoog en kleine vos, en de soorten van natuurgebieden. De eerste groep gaat grosso modo achteruit. De tweede groep is vooral in de jaren negentig achteruitgegaan, maar lijkt de laatste tien jaar min of meer stabiel. Maatregelen op het gebied van beheer, herstel en uitbreiding van het natuurareaal hebben hier aan bijgedragen. De verbeterde waterkwaliteit heeft zeker bijgedragen aan de vooruitgang van de libellen, al is die de laatste jaren gestopt. Er zijn positieve berichten over grote weerschijnvlinder, kleine ijsvogelvlinder en sierlijke witsnuitlibel dit jaar. Deze soorten zijn echter zeldzaam en weinig talrijk en hebben daardoor weinig effect op de totale aantallen dagvlinders en libellen in Nederland.
Zoals gezegd is er geen toename van het aantal vlinders en libellen, al zijn er (net als elk jaar) soorten die het goed doen en soorten die het juist slecht doen. Voor vlinders van natuurgebieden is goed natuurbeheer belangrijker dan natuurherstel, voor libellen heeft de waterkwaliteit zeker tot een verbetering geleid, maar de laatste jaren zien we die niet meer terug in de tellingen. Volgens de deskundigen kan een verbetering van de milieukwaliteit in Nederland, onder andere wat betreft stikstofdepositie en hydrologie, de afname van de aantallen insecten doen stoppen en uiteindelijk leiden tot een toename. Hiervan is op dit moment echter geen sprake.
7
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het delen van de Rode Lijst Bijen met de Kamer. In januari is de zogenaamde Nationale Bijenstrategie gepresenteerd. In hoeverre denkt de Minister dat deze strategie kan bijdragen aan het creëren van een betere leefomgeving van bijen in Nederland en daarmee aan de versterking van de biodiversiteit in Nederland? Zijn hier aanvullende acties nodig, of vindt de Minister het verstandig eerst maatschappelijk initiatieven zoals beschreven in de Nationale Bijenstrategie tot uitvoer te laten komen en hier op enig moment de uitkomsten van te evalueren?
Antwoord
In de Nationale Bijenstrategie zijn drie kernthema’s vastgesteld, dit zijn 1) het bevorderen van de biodiversiteit, 2) het verbeteren van de wisselwerking tussen landbouw en natuur en 3) het helpen van imkers om de gezondheid van de honingbij te verbeteren. De tachtig initiatieven dragen allen bij aan één of meerdere van deze drie thema’s en zetten in op verbetering van de leefomgeving van de bijen en tegelijkertijd op verbetering van de biodiversiteit in Nederland. Ook het Ministerie van LNV heeft een vijftal acties in de Nationale Bijenstrategie opgenomen die per brief aan u zijn gemeld (Kamerstuk 33 576, nr. 122). Aanvullend hierop zijn een tweetal nieuwe acties in gang gezet:
– Het laten uitvoeren van een analyse van de initiatieven om te zien in hoeverre deze overeenkomen met de internationale richtlijnen. De analyse is in feite een ex ante evaluatie van de initiatieven.
– Samen met verschillende maatschappelijke partijen verkennen, hoe het slim gebruiken van data (Big data for Bees) kan bijdragen aan het behalen van de doelen van de initiatieven van alle partners.
In de Nationale Bijenstrategie is gepland dat voor 2023 een tussenstand bepaald wordt. De acties van het Ministerie van LNV en de initiatieven van de partners acht ik op dit moment voldoende om de Bijenstrategie ten uitvoer te brengen.
8
Als onderdeel van de insectensterfte wordt vaak ook de bijensterfte aangehaald. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister naar een uitgebreide reactie op het programma Brandpunt+ van 17 mei jl.?11 Erkent de Minister dat de Varroamijt een grote bedreiging kan vormen voor verschillende soorten bijen? Kan de Minister ook ingaan op het feit dat er vaak naar de land- en tuinbouw gewezen wordt als schuldige voor de bijensterfte, terwijl de Varroamijt een belangrijke oorzaak is en dit ook door verschillende wetenschappers is aangetoond?12 Kan de Minister verklaren waarom het in Australië goed gaat met de bij, terwijl daar ook grootschalige landbouw voorkomt? Is de Minister bekend met het feit dat de Varroamijt nog niet voorkomt in Australië? Wat vindt zij hiervan en wat gaat zij doen om de Varroamijt in Nederland aan te pakken?
Antwoord
Ik ken de uitzending van Brandpunt+ en de aanpak van Arista Bee Research gericht op het ontwikkelen van varroa-resistente bijenvolken door het gericht selecteren op Varroa Sensitive Hygiene-gedrag (VSH). Dit gedrag zorgt er volgens Arista Bee Research voor dat (een deel van de) honingbijen in deze volken de varroamijt in een vroeg stadium opsporen en opruimen. Deze ontwikkeling wordt ook gevolgd via de Nationale Bijenstrategie. Wetenschappers zijn het er inmiddels over eens dat wintersterfte van honingbijen door verschillende factoren wordt veroorzaakt, zoals (gewasbeschermings)middelen, gebrek aan voedselplanten voor bijen, imkerpraktijk en ziekten en plagen van honingbijen. Eén van de belangrijkste factoren is de varroamijt. Varroa vormt geen bedreiging voor andere soorten bijen. Uit onderzoek blijkt dat bijenvolken beter overleven als de infectie met de varroamijt laag is. Imkers kunnen met een goede bestrijding de varroa onder controle houden. Na een aantal jaar (2005–2012) met hoge wintersterfte (meer dan 20%) komen de honingbijen in Nederland de winters weer beter door. Sinds 2015 ligt de sterfte rond de 15%, wat volgens onderzoekers en imkers een redelijk normaal niveau is. Ziekten en plagen waar honingbijen last van kunnen hebben, kan per werelddeel of land verschillen. Zo is de varroamijt nog niet doorgedrongen tot Australië, maar heeft dit land in tegenstelling tot Nederland te maken met de Kleine Bijenkastkever, ook een bedreiging voor bijenvolken. Naast het belang van een goede bestrijding van de varroamijt, wordt er ingezet op onderzoek naar het ontwikkelen van weerbare honingbijen en het uitwisselen van kennis en ervaring over resistentie van honingbijen tegen varroamijt.
9
Omdat de Varroamijt als een van de belangrijkste oorzaken wordt gezien van de bijensterfte is het belangrijk dat zowel de hobbymatige als de professionele imkers voldoende kennis en informatie hebben over deze bedreiging van de bij. De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister bereid is meer ruimte en onderzoek te besteden aan de Varroamijt; door zowel onderzoek naar de herkomst, de verspreiding als de bestrijding van de Varroamijt. Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat zij dit invullen? De leden van de VVD-fractie willen hierbij ook wijzen op de recente successen die de Stichting Arista Bee Research heeft behaald in het onderzoek naar het resistent maken van honingbijen voor de Varroamijt. Is de Minister bereid serieus te kijken naar deze behaalde successen en te kijken hoe het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de toekomst kan samenwerken met deze stichting om verdere stappen te zetten in de bestrijding van de Varroamijt en het resistent maken van bijensoorten voor deze mijt?
Antwoord
Kennis en onderzoek is voor een duurzame en toekomstbestendige imkerij met minder bijensterfte van belang. Ik zet daarom al vele jaren in op onderzoek. Waar in vorige onderzoeksprogramma's de nadruk lag op bestrijding van de varroamijt en het in kaart brengen van factoren achter bijensterfte is het lopende Honingprogramma 2017–2019 gericht op onderzoek naar meer weerbare (varroa-resistente) honingbijen, opschaling naar toepassing in de praktijk, doorontwikkeling van diagnose door imkers van ziekten en plagen en kennisverspreiding voor verbetering van de imkerpraktijk. De inhoud van dit programma is afgestemd op de behoefte van de imkerij.
In het programma is een proef opgenomen waarbij de verschillende initiatieven in Nederland gericht op ontwikkeling van varroa-resistente honingbijen (via gerichte of natuurlijke selectie) in gezamenlijkheid worden onderzocht. Arista Bee Research is uitgenodigd, maar heeft afgezien van deelname. De verdere ontwikkeling in de aanpak van Arista Bee Research wordt ook gevolgd via de uitvoering van de Nationale Bijenstrategie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het natuurbeleid van 26 april 2018 (Kamerstuk 33 576, nr. 130). Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
10
Is de Minister bereid de huidige situatie van de insectenstand in Nederland in kaart te brengen door middel van een zogenoemde nulmeting?
Antwoord
Ik vind het belangrijk om voldoende inzicht te hebben in de huidige situatie en de ontwikkelingen van de insectenstand in Nederland. Het WEnR rapport geeft daarvan een indicatie op basis van de beschikbare informatie uit monitorprogramma’s. WEnR doet daarbij ook voorstellen voor aanvullende meetprogramma’s, zoals de monitoring van insecten in het agrarisch gebied, waardoor een beter beeld verkregen kan worden van de ontwikkelingen van de insectenstand en de verklaringen hiervan. Momenteel verken ik de mogelijkheden om, binnen de beschikbare financiële ruimte, het monitoringprogramma hier mee uit te breiden.
11
Welk aandeel heeft de biologische akkerbouw nu en welk aandeel wordt verwacht over vijf jaar? Heeft de Minister een doelstelling met betrekking tot het aandeel van de biologische akkerbouw?
Antwoord
Volgens opgave van het CBS bedroeg het akkerbouw areaal in Nederland in 2017 in totaal 509.147 hectare waarvan 10.325 hectare biologisch was gecertificeerd en 547 hectare akkerbouw zich in omschakeling bevond. Het valt moeilijk te voorspellen hoe het aandeel van biologische akkerbouw over vijf jaar zal zijn, maar het is evident dat de vooruitzichten voor de biologische landbouw in Nederland gunstig zijn.
Wat betreft een groeidoelstelling van de Nederlandse biologische akkerbouw, is gebleken dat de biologische sector robuust genoeg is om zelf zijn groeidoelstellingen te benoemen en te bereiken. Vanaf 2012is het beleid voor de biologische landbouw daarom geïntegreerd in algemeen landbouwbeleid als één van de vormen van duurzame landbouw. Dit is gebeurd in overleg met het biologische bedrijfsleven.
12
Vindt de Minister dat er voldoende wordt gedaan aan ontsnippering van natuurlijke leefgebieden voor insecten? Wordt er voldoende gedaan aan aanleg en behoud van bloemrijke akkerranden, houtwallen, meidoornhagen en andere landschapselementen? Zo ja, welke meetbare doelstelling heeft de Minister geformuleerd?
Antwoord
In mijn antwoord op 3 heb ik aangegeven dat het aannemelijk is dat er aan causaal verband is tussen de langjarige achteruitgang van de insecten enerzijds en onder meer habitatverlies en versnippering anderzijds. Ik vind het echter nog te vroeg voor meetbare doelstellingen. Samen met provincies en maatschappelijke organisaties wil ik uitzoeken hoe het verlies aan habitat kan worden tegengegaan, bijvoorbeeld door de inzet van het GLB. Dit beleid is mede bedoeld voor bijdragen tot bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en het in stand houden van habitats en landschappen.
13
Wat is het gevolg van kunstmestgebruik voor het bodemleven? Is dit wetenschappelijk onderzocht? Op welke manier gaat de Minister het gebruik van kunstmest afremmen en het gebruik van natuurlijke mest bevorderen? Welke meetbare doelstellingen zijn er geformuleerd op dit punt?
Antwoord
Zoals ik recent in mijn LNV-visie heb verwoord is mijn streven om reststromen te sluiten, lokale reststromen zoveel mogelijk te benutten en inputs van buiten (zoals kunstmest) terug te dringen. We hebben daarvoor een goede uitgangspositie. In de uitwerking van mijn LNV-visie zal ik bezien welke maatregelen er nodig zijn om het kunstmestgebruik terug te dringen en meer gebruik te maken van lokaal beschikbare reststromen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief en de analyse over Insectensterfte. Hierover hebben deze leden nog vragen.
14
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat uit de verschillende studies naast de studie in Duitsland, zoals uit beschikbare studies uit onder andere het Verenigd Koninkrijk, blijkt dat er een afname is van vliegende insecten. Deze leden zijn van mening dat deze trend van achteruitgang van insecten niet genegeerd mag worden. Daarnaast is het ook zo dat we veel niet weten. In de analyse van WEnR is dat als volgt beschreven: «Een belangrijke constatering is dat we feitelijk niet precies weten hoe slecht het met insecten in Nederland gaat. De beschikbare informatie suggereert dat insecten zwaar onder druk staan, maar is gebaseerd op een beperkt aantal soortengroepen die vooral in natuurgebieden worden geïnventariseerd en waarvan onduidelijk is hoe representatief ze zijn voor insecten in het algemeen.» De leden van de CDA-fractie ondersteunen daarom evenals de Minister de noodzaak om meer inzet te plegen op onderzoek, zoals het opzetten van een monitoringsprogramma voor belangrijke soortengroepen insecten in het agrarisch gebied. Wordt ten behoeve van meer monitoring bestaand onderzoek en monitoring ondersteund en uitgebreid, zo vragen deze leden? Kan de Minister de Kamer informeren over de opzet hiervoor?
Antwoord
Momenteel verken ik de mogelijkheden om de bestaande meetprogramma’s, binnen de beschikbare financiële ruimte, uit te breiden met de monitoring van insecten in agrarische gebieden. Dit kan een landelijk programma zijn en/of meetprogramma’s gekoppeld die gekoppeld zijn aan pilots in gebieden waar herstelstrategieën worden opgezet. Zie ook het antwoord onder 10.
15
Ten aanzien van de analyse van WEnR vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre er gegevens bekend zijn over niet-vliegende insecten. Deze leden vragen zich ook af in hoeverre nattere natuurgebieden in Nederland, de grootste Natura 2000-gebieden liggen toch rondom water, vergelijkbaar zijn met de natuurgebieden in Duitsland. Daarnaast vragen zij welke gegevens er wel bekend zijn over insecten in agrarisch gebied, gezien aangegeven wordt dat daar zo goed als niets over bekend is. In hoeverre is het mogelijk geweest in de Duitse studie en in de analyse van de WEnR om biotische en abiotische kenmerken van natuurgebieden mee te nemen als mogelijke oorzaken voor de achteruitgang van insectenpopulaties? De leden van de CDA-fractie verzoeken daarnaast om toe te lichten waarom de afname van vliegende insecten in Duitse natuurgebieden wordt toegeschreven aan agrarisch grondgebruik daaromheen. Ook vragen deze leden om aan te geven in hoeverre gekeken wordt naar andere mogelijke onderliggende redenen voor de afname van insecten zoals groeiende verstedelijking, industrieterreinen en de afname landbouwareaal.
Antwoord
WEnR heeft in beginsel naar beschikbare gegevens van alle insectengroepen gekeken, waaronder ook niet-vliegende insecten als mieren. Tabel 5.2 en bijlage 2 van het rapport geven hiervan een overzicht. Deze gegevens waren echter niet bruikbaar voor het bepalen van trends.
Wat de nattere natuurgebieden betreft, heeft WEnR onderzocht in hoeverre de natuurgebieden in Duitsland vergelijkbaar zijn met natuurgebieden in Nederland. Hierbij is ook gekeken naar de habitattypen volgens de Natura 2000-typologie. Van de 63 onderzochte locaties liggen er 49 in de Atlantische regio waar Nederland ook onder valt. Alle habitattypen van de Natura 2000-gebieden die in de Atlantische regio liggen komen overeen met habitattypen die ook algemeen zijn in de Natura 2000-gebieden in Nederland. Daaronder vallen ook de nattere natuurgebieden, zoals het rivierengebied.
Het onderzoek naar insecten in het agrarisch gebied betreft een beperkt deel van de studies genoemd in tabel 5.2. De belangrijkste zijn de studies 20, 21, 25, 35–36, 44, 46, 54–58 uit tabel 5.2. Het gaat echter zonder uitzondering om studies die te kort van duur zijn om trends uit te berekenen.
In de Duitse studie zijn biotische en abiotische kenmerken integraal meegenomen in de analyses. Bij abiotische kenmerken ging het om gemiddelde dagtemperatuur, regenval en windsnelheid. Initieel werden meer abiotische kenmerken meegenomen maar die bleken gecorreleerd te zijn met de eerste drie kenmerken, waarna ze verder buiten beschouwing zijn gelaten. Bij biotische kenmerken ging het om (veranderingen in) oppervlakte bos, landbouwgrond, natuurlijk grasland en oppervlaktewater. Voorts werd er gekeken of (veranderingen in) de samenstelling van de vegetatie (kruiden, struiken en bomen) de waargenomen veranderingen in insectenbiomassa konden verklaren. Ook werd gekeken in hoeverre omgevingsvariabelen die door plantengemeenschappen geïndiceerd werden (middels zogenaamde Ellenberggetallen) een onderliggende verklaring voor de insectenbiomassa konden zijn. Zo er al sprake was van een relatie dan werd hiervoor in de analyses gecorrigeerd, waarna een afname van 76% over 27 jaar overbleef. Het WEnR rapport zet de resultaten van analyses uit andere studies op een rij. In de meeste van deze studies zijn de effecten van verstorende omgevingskenmerken zo veel mogelijk uitgesloten.
De auteurs hebben in hun studie gecorrigeerd voor veranderingen in weer en in habitatkenmerken in de onderzochte natuurgebieden. Die bleken de gevonden negatieve trend niet te kunnen verklaren. De meest voor de hand liggende verklaring is dan dat de negatieve trend veroorzaakt wordt door veranderingen in het landschap rondom de meestal kleine reservaten. Dat landschap wordt gedomineerd door de landbouw. Het is bekend dat de landbouw de afgelopen drie decennia ingrijpend is veranderd en dat de meeste van die veranderingen negatief uitpakken voor de natuur. Het is daarmee dus de meest voor de hand liggende verklaring voor de gevonden negatieve trend. De auteurs geven zelf echter duidelijk aan in hun artikel dat ze hier geen bewijzen voor hebben. Alle kenmerken en oorzaken waarvan logischerwijs verwacht mocht worden dat deze een invloed op insecten zou kunnen hebben zijn meegenomen in de analyses.
16
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister agrarisch natuurbeheer door boeren beter wil ondersteunen. Deze leden vernemen ook dat niet altijd gronden voor agrarisch natuurbeheer goed beheerd worden door terreinbeherende organisaties. Is de Minister bekend met dit signaal? Hoe worden voorwaarden gesteld aan beheer?
Antwoord
Mijn uitgangspunt is dat boeren beloond moeten worden voor de diensten die zij verrichten, ook in het kader van het huidige collectieve agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Ik heb ook de indruk dat dit momenteel, binnen de huidige regels voor het GLB, juist bij die collectieve aanpak, het geval is. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het (agrarisch) natuurbeheer, en stellen daarbij de voorwaarden aan de subsidiabele beheeractiviteiten. Daarbij voeren agrarische collectieven het agrarisch natuur- en landschapsbeheer uit en terreinbeherende organisaties (en particulieren) het natuurbeheer. Terreinbeherende organisaties maken geen gebruik van het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer. De biodiversiteit is gebaat bij een goede afstemming tussen het agrarisch natuurbeheer, uitgevoerd door collectieven, en het natuurbeheer, uitgevoerd door terreinbeherende organisaties en particulieren, waarbij het streven is om de beheeractiviteiten, en de afstemming daartussen, continu te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek van WEnR en de reactie van de Minister daarop. Deze leden bedanken de Minister voor het laten uitvoeren van dit onderzoek en voor haar reactie.
17
WEnR concludeert dat er in Nederland geen data beschikbaar zijn waarmee een analyse uitgevoerd kan worden die vergelijkbaar is aan de analyse die recent in Duitsland is uitgevoerd, en dat de biomassa van insecten in Nederland slechts sporadisch wordt bepaald. Voorts concludeert WEnR dat meer onderzoek nodig is naar de mate waarin datasets geëxtrapoleerd kunnen worden naar de trends in agrarisch gebied en naar de samenstelling van insectengemeenschappen, en constateren ze dat we feitelijk niet precies weten hoe slecht het met insecten in Nederland gaat.
Tijdens de voortzetting van het plenaire debat over de begrotingsbehandeling van 7 december 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 32, item 11) zei de Minister het volgende:
«Als uit het onderzoek blijkt dat er meer soorten gemonitord moeten worden om de ontwikkeling van de insecten goed te kunnen volgen, wil ik mij inzetten om wat nodig is mogelijk te maken. Ik zal dat samen doen met de provincies en de betrokken organisaties die hierop actief zijn. We willen daarbij ook kijken naar nieuwe methoden om de ontwikkeling van de insectenstand in beeld te brengen.»
In haar brief schrijft de Minister echter dat ze de conclusies en de concrete adviezen van WEnR die mede daaruit voortvloeien zal betrekken in haar beleid en in overleg met betrokken organisaties nader vorm zal geven. Het valt de leden van de D66-fractie op dat de conclusies die de Minister in de recente brief trekt algemener van aard zijn dan haar uitspraken in het debat van 7 december 2017. Herkent de Minister zich in deze constatering?
Antwoord
In het debat heb ik gesproken over de monitoring, terwijl ik in de brief spreek over het geheel van de adviezen. De gekozen formulering is hierdoor inderdaad anders en meer algemeen van aard.
18
Dan de monitoring van natuur, biodiversiteit en landschap. In 2012 is het beleid gedecentraliseerd en er zijn allerlei organisaties die horen bij de systeemverantwoordelijkheid. Maar het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN), het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn tussen wal en schip geraakt en de financiering en de ophanging zijn zorgelijk. De Minister heeft toegezegd dat zij in 2018 met deze organisaties om de tafel wil gaan zitten, zodat in 2019, wanneer de huidige financieringsperiode afloopt, alles weer goed in de verf kan worden gezet, de ophanging is geregeld en de mensen weer weten waar het naartoe gaat. Hoe staat het met deze toezegging?
Antwoord
Recent heeft het CBS geconcludeerd dat de kwaliteit van de meetprogramma’s van het NEM onveranderd hoog is. Wel is het zo dat het NEM maar ook het OBN, en NDFF niet statisch zijn en moeten blijven voldoen aan de eisen van deze tijd. Daarom ben ik met de organisaties in gesprek over een nieuwe contractperiode voor het Kennisnetwerk OBN, een nieuwe samenwerkingsovereenkomst voor het NEM en de veranderagenda voor het NDFF. De ontwikkelingen hiervan zal ik betrekken in mijn visie over monitoring waar u in een motie om heeft gevraagd. Ik zal u hierover later dit jaar informeren.
19
Voorts lezen de leden van de D66-fractie in het rapport van WEnR dat uit literatuuronderzoek blijkt dat het complex van factoren dat de achteruitgang van insectenpopulaties veroorzaakt er is, en vooral veroorzaakt wordt door factoren die samenhangen met de intensivering van de landbouw. In de brief van de Minister lezen deze leden echter dat de lange termijn afname van insectenpopulaties mogelijk verklaard kan worden door factoren die met ontwikkelingen in de landbouw samenhangen, en dat de voortgaande intensivering van de landbouw en de uitstraling hiervan naar de natuur het herstel van de insectenpopulatie teniet zou kunnen doen. Hoe verklaart de Minister dit verschil in appreciatie?
Antwoord
In de natuurgebieden is de afgelopen decennia veel geïnvesteerd in verwerving, inrichting, beheer en herstelmaatregelen. Dit heeft een positief effect gehad op de natuur. WEnR wijst er echter op dat het inzetten op maatregelen ter bevordering van insecten in uitsluitend natuurgebieden, zonder aanpassing op landbouwgronden, waarschijnlijk te weinig oplevert, omdat positieve effecten van beheer te niet zullen worden gedaan door de negatieve effecten van intensieve landbouw (zie pagina 6, tweede alinea van het rapport). Aanpassingen van de landbouw, maar ook op andere terreinen zoals in steden en dorpen en langs infrastructuur (bijvoorbeeld Operatie Steenbreek en de Green Deal Infranatuur), kunnen bevorderlijk zijn voor de insecten en biodiversiteit in het algemeen.
20
Dan enkele concrete vragen over het te voeren beleid. Is de Minister van mening dat voor het stoppen van de achteruitgang van insecten de realisatie van insectenreservaten door vergroting van het aantal landschapselementen in het agrarische gebied, bijvoorbeeld via de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, een kansrijke maatregel is?
In hoeverre spreekt de Minister met haar collega’s van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over insect-bevorderende maatregelen? Deelt de Minister de mening dat veel van deze maatregelen ook onderdeel zouden moeten zijn van beleidskaders bij andere ministeries, bijvoorbeeld ten aanzien van beleidskaders omtrent waterkwaliteit?
Antwoord
Het GLB heeft mede ten doel om bij te dragen aan bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en het in stand houden van habitats en landschappen. In het huidige GLB wordt dit met name vormgegeven door Niet-productieve investeringen, het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de Vergroening. Bij de Vergroening kunnen landschapselementen meetellen als ecologisch aandachtsgebied. In het AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2018 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik uw Kamer hierover nader zal informeren. Ik zal u deze informatie nog voor het herfstreces toesturen.
Met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat stel ik stroomgebiedbeheerplannen (Kaderrichtlijn water) vast. Die beheerplannen bevatten onder meer inrichtingsmaatregelen aan watergangen en hun oevers die bijdragen aan het ecologisch functioneren van deze wateren en maatregelen gericht op vermindering van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen in het water. Met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat werk ik samen aan de uitvoering van de extra beleidsinzet op waterkwaliteit, zoals genoemd in het Nationaal Waterplan 2016–2021. Via de Delta-aanpak Waterkwaliteit, een samenwerkingsverband van publieke en private partijen, werken we aan chemisch schoon en ecologisch gezond water. Het gaat om aanvullende maatregelen om de waterkwaliteit verbeteren, zoals het terugdringen van medicijnresten in oppervlaktewater. De insecten die in en nabij het water leven hebben baat bij al deze maatregelen.
21
Is de Minister bereid om het netwerk ecologische monitoring uit te breiden met insectengroepen?
Antwoord
In het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) zijn meetnetten operationeel voor vlinders, libellen en overige insecten (o.a. kevers). Jaarlijks worden met de soortenorganisaties afspraken gemaakt over de uit te voeren monitorprogramma’s.
Uit het onderzoek van de WEnR is gebleken dat er vrijwel geen informatie beschikbaar is over trends van insecten in het agrarisch gebied. Momenteel verken ik de mogelijkheden om, binnen de beschikbare financiële ruimte, het monitoringprogramma hiermee uit te breiden.
22
Wil de Minister komen tot een landelijk kennisnetwerk waarbinnen het Rijk, provincies, onderzoeksinstituten en vrijwilligersorganisaties hun insectendata delen? Wat is volgens de Minister de rol van de Nationale Databank Flora en Fauna hierin?
Antwoord
Ik vind het belangrijk dat beschikbare insectendata kunnen worden gedeeld binnen een landelijk netwerk en ben daarom bereid daarover met de betrokken organisaties in gesprek te gaan. Met het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) bestaat reeds een kennisnetwerk bestaande uit deskundigenteams waarbinnen kennis gedeeld wordt en benut wordt voor adviezen op gebied van herstel- en beheermaatregelen. Het OBN heeft een brede focus en contacten met diverse kennisinstellingen, waaronder het EIS dat gespecialiseerd is in insecten. Recent is een advies uitgebracht over de toekomstperspectieven van het OBN. Mede in het licht van die toekomstperspectieven zal ik de mogelijkheid en haalbaarheid van samenwerking van OBN en EIS tot een landelijk kennisnetwerk nader verkennen.
De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zou in een landelijk kennisnetwerk een functionele rol kunnen spelen. De NDFF bundelt, uniformeert en valideert natuurgegevens in Nederland. De gegevens brengen in beeld wat in een bepaald gebied bekend is over het voorkomen van planten- en diersoorten. In de NDFF zijn ruim 100 databanken gebundeld en ruim 120 miljoen waarnemingen opgeslagen. De natuurgegevens zijn voor iedereen beschikbaar via een eenmalige levering of een abonnement.
23
In het rapport van Kleijn et al. (WEnR) wordt als zwakte aangegeven van het Duitse onderzoek (aanleiding van het rapport) dat er alleen iets is te zeggen over de totale biomassa en niet over de veranderingen per soort, die dan te koppelen zijn aan de ecologische kenmerken van die soort. In het onderzoek «Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe»13 en de berichtgeving door Natuurmonumenten op basis van dit onderzoek14, is alleen naar aantallen per grote taxonomische groep gekeken. Voor belangrijke groepen (loopkevers, nachtvlinder) zijn echter ook gegevens per soort over een periode van 20 jaar en langer verzameld.
Is de Minister bereid om, in overleg met het EIS Kenniscentrum Insecten, de Radbouduniversiteit Nijmegen, de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Tilburg (KNNV) en de Stichting Willem Beijerinck Biologisch Station, deze data ook op soortniveau te laten analyseren?
Is de Minister bereid om de mogelijkheden voor meerjarige, systematische monitoring van belangrijke groepen op soortniveau in beeld te brengen?
Kan de Minister hierbij gebruik maken van de mogelijkheid tot het combineren van waarnemingen van vrijwilligers, statistische analyse en aanvullend professioneel onderzoek?
Antwoord
Als het over monitoring gaat ben ik van mening dat het Rijk zich primair moet richten op de landelijke meetnetten. Jaarlijks maak ik afspraken over de landelijke meetnetten in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM).
Daarnaast ben ik in gesprek met WEnR en andere betrokken kennisinstituten over de uitwerking van de aanbevelingen in het rapport van Kleijn et al. Deze aanbevelingen hebben onder meer betrekking op de monitoring van insecten in agrarische gebieden, de kennisontwikkeling rond insectenlevensgemeenschappen en de analyse van beschikbare databestanden. Ik zal uw vragen meenemen in dat gesprek.
24
De data in het onderzoek «Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe?» en van De Vlinderstichting is grotendeels door vrijwilligers verzameld.
Onderschrijft de Minister het belang van vrijwilligers voor het verzamelen van gegevens over insecten in Nederland? Wat doet de Minister om deze gegevensverzameling te bevorderen?
Vallen de vrijwillige waarnemers, net als de monitoring en kennisontwikkeling, ook onder de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk?
Antwoord
Ja, ik onderschrijf het belang van vrijwilligers voor het verzamelen van gegevens over insecten in Nederland.
Het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) is de belangrijkste bron van meetgegevens over soorten in Nederland. De data worden verzameld door vrijwilligers van de soortenorganisaties. LNV draagt elk jaar circa € 2,4 miljoen bij aan de uitvoering van de natuurmeetnetten van het NEM. Dit geld wordt vooral besteed aan de coördinatie van de meetnetten en het programmamanagement.
Vanwege het belang van de inzet van de vrijwilligers bij onder andere het NEM bent u eerder geïnformeerd over het Manifest «De kracht van de groene vrijwilliger» (Kamerstuk 33 576, nr. 99). Dit Manifest beoogt de ondersteuning van de verschillende typen groene vrijwilligers toekomstbestendig te maken. Ik heb een aantal onderzoeken uitgezet voor de verdere uitwerking van het programma. Daarnaast gaat een aantal provincies met de groene vrijwilligersorganisaties in gesprek over de gewenste ondersteuning voor de komende jaren.
Het Rijk is samen met de provincies verantwoordelijk voor de monitoring en maakt daarover afspraken met de soortenorganisaties. De vrijwillige waarnemers als zodanig vallen niet onder de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk.
25
Vanuit de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk inzake de Europese en internationale afspraken zijn met de provincies afspraken gemaakt over de rapportages waarvoor natuurinformatie moet worden verzameld (Kamerstuk 33 576, nr. 63). Tegelijkertijd zorgen de provincies ervoor dat het Rijk, en daarmee ook de Kamer, beschikt over de informatie die zij nodig heeft om de rol van systeemverantwoordelijke in te vullen (Kamerstuk 33 576, nr. 63, bijlage). Gezien de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk, acht de Minister het wenselijk om vrijwillige waarnemers onder rijksverantwoordelijkheid te brengen, waar deze nu met middelen van de provincie moeten worden geworven en opgeleid?
Antwoord
Ik hecht veel belang aan de inzet van vrijwilligers. Ik zie echter geen aanleiding om de vrijwillige waarnemers onder rijksverantwoordelijkheid te brengen. De vrijwilligers opereren op autonome basis en worden gecoördineerd door de soortenorganisaties die daarvoor door het Rijk financieel worden ondersteund.
Wel vind ik het vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid belangrijk om het vrijwilligersbestand toekomstbestendig te maken (zie ook mijn antwoord op 24).
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote zorg kennisgenomen van het rapport van WEnR over de achteruitgang van insectenpopulaties in Nederland. WEnR concludeert in haar rapport dat de resultaten van de Duitse studie van Hallman et al. in 2017, robuust zijn. In deze studie werd gevonden dat de totale biomassa aan vliegende insecten op de onderzochte locaties met 76% achteruit is gegaan in de afgelopen 27 jaar.
WEnR concludeert bovendien dat de in Duitsland onderzochte locaties voor een aantal belangrijke kenmerken overeenkomen met natuurgebieden in Nederland. Ook in ons land neemt de insectensterfte in moordend tempo af. Ondertussen heeft Natuurmonumenten door EIS (het Kenniscentrum Insecten) en de Radboud Universiteit onderzoek laten doen naar insectentrends. De opeenstapeling van studies bevestigt het zorgwekkende beeld dat er sprake is van massale insectensterfte in Nederland. Twee langlopende studies in Drenthe en Noord-Brabant laten zien dat in de afgelopen 27 jaar, twee derde van de onderzochte insectengroepen is verdwenen. Het Meetnet Vlinders laat volgens de Vlinderstichting nog steeds een achteruitgang zien. Het besluit houdende vaststelling van een geactualiseerde Rode Lijst Bijen laat een lange lijst van reeds verdwenen, ernstig bedreigde en kwetsbare bijensoorten zien.
26
Als we de achteruitgang van insectenpopulaties willen stoppen, dan zal er meer ruimte voor insecten moeten komen in onze landbouwgebieden. De leden van de fractie van GroenLinks hebben de volgende vragen aan de Minister. Welke maatregelen is de Minister voornemens te nemen om de insectensterfte een halt toe te roepen? Is de Minister het met de fractie van GroenLinks eens dat het beschermen van onze insecten essentieel is voor het behoud van biodiversiteit en agrarische productiviteit? Welke maatregelen is zij voornemens te nemen om te komen tot een meer insectenvriendelijke landbouw? Is zij bereid om in gesprek te gaan met sectorpartijen over uitfasering van de meest schadelijke insectengiffen en de innovatiekracht van de Nederlandse wetenschap en landbouwsector hiervoor aan te wenden?
Antwoord
Insecten zijn een onmisbare schakel in alle ecosystemen vanwege de bijdrage die ze leveren aan bestuiving, afbraak van organisch materiaal en het voedsel dat ze vormen voor andere dieren zoals vogels. Daarom zijn ze inderdaad essentieel voor de biodiversiteit als geheel en voor agrarische productiesystemen.
Zoals ik mijn brief van 26 april jl. heb aangegeven streef ik naar een integrale aanpak gericht op de verbetering en herstel van de biodiversiteit waaronder de insecten (Kamerstuk 33 576, nr. 130). Een belangrijk onderdeel daarvan is het uitwerken en uittesten van herstelstrategieën in pilots in agrarische gebieden, in samenwerking met de agrarische sector. Voor de verdere uitwerking kijk ik ook uit naar de voorstellen van de sector in het Deltaplan Biodiversiteitsherstel.
Maar ook langs andere sporen zal gewerkt worden aan het herstel van de insectenpopulaties, zoals bij het GLB. Het nieuwe GLB kan een krachtig instrument zijn om de beoogde veranderingen in Nederland te versterken. De inzet van het kabinet in de onderhandelingen over het nieuwe GLB is gericht op het belonen van maatschappelijke diensten, waaronder zorg voor natuur en beheer van natuurlijke hulpbronnen. Mijn uitgangspunt met betrekking tot het nieuwe GLB is dat dit er aan bijdraagt om ervoor te zorgen dat de landbouw en natuur meer met elkaar verbonden raken.
Met de stimulering van vormen van natuurinclusieve landbouw wil ik bewerkstelligen dat insecten vanwege hun onmisbare functie in het agro-ecosysteem weer als een nuttige vanzelfsprekendheid in de agrarische bedrijfsvoering worden gewaardeerd.
Verder heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn streven om geïntegreerde gewasbescherming breder toepasbaar te krijgen in de agrarische sector in Nederland en welke stappen ik hierbij zet (Kamerstuk 27 858, nr. 417). Ik heb uw Kamer ook aangegeven dat ik – in het licht van Verordening (EG) nr. 1107/2009 – niet bereid ben om werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of gewasbeschermingsmiddelen die zijn toegelaten uit te faseren.
27
In de verschillende onderzoeken (onder andere Kleijn et al. en Hallman et al.) worden het gebruik van pesticiden en intensivering van de landbouw als belangrijke oorzaken genoemd voor de achteruitgang van insecten in Nederland. De leden van de fractie van GroenLinks prijzen de Minister voor haar steun voor de Commissievoorstellen om drie neonicotinoïden te verbieden. Kan de Minister inzicht geven in de mate waarin coating van suikerbietenzaad met systemische insecticiden uitspoelt naar bodem en water? Is zij in navolging van de Duitse milieuminister bereid in Europa een uitfaseringsstrategie voor glyfosaat te bepleiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij voornemens in overleg met de Duitse regering een gezamenlijk voorstel te doen? Is de Minister bereid in te zetten een Europese uitfaseringsstrategie voor alle insectenschadelijke bestrijdingsmiddelen?
Antwoord
Ik verwijs de leden van de GroenLinks-fractie naar de antwoorden op vergelijkbare vragen van de leden van de GroenLinks-fractie in het Verslag van een schriftelijk overleg over de Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 435).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het «nee, tenzij principe». Een werkzame stof of een gewasbeschermingsmiddel op basis van deze werkzame stof mogen alleen gebruikt worden als na beoordeling blijkt dat veilig gebruik mogelijk is. Deze beoordeling – die overigens steeds strenger wordt – omvat ook de mogelijke effecten op niet-doelwitorganismen. Dit geldt ook voor insecticiden, die gericht zijn op het bestrijden van plaagorganismen in de teelt van gewassen.
De Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat is eind vorig jaar hernieuwd voor een periode van vijf jaar. Deze goedkeuring is gestoeld op de wetenschappelijke beoordelingen conform het wettelijk EU-toetsingskader van glyfosaat door de European Food Safety Authority (EFSA) in samenwerking met de rapporterende lidstaat Duitsland en het classificatiebesluit van European Chemicals Agency (ECHA). Hieruit volgt dat glyfosaat voor de komende vijf jaar is toegelaten.
28
De herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is een uitgelezen kans om vol in te zetten op natuur inclusieve landbouw. Helaas vallen de voorstellen van de Europese Commissie tegen. Het is vooral «business as usual». Harde, afrekenbare doelen om biodiversiteit en insectenpopulaties in het bijzonder te beschermen, blijven uit. De Europese Rekenkamer heeft hier eerder al zorgen over geuit. Is de Minister bereid bij de bespreking van de GLB-voorstellen in te zetten op harde, afrekenbare doelen om biodiversiteit en insectenpopulaties in het bijzonder te beschermen? Is de Minister bereid om te pleiten voor insectenbevorderende maatregelen binnen het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2021, zoals de verplichting tot inzaai van bloemrijke akker- en weideranden, een reductie van het gebruik van insecticiden en een extensivering van de landbouw? Is de Minister het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat het GLB in overeenstemming zou moeten zijn met het EU Pollinators Initiative? Zo ja, gaat zij dit ook actief bepleiten in de onderhandelingen over het GLB?
Antwoord
Zoals ik in mijn antwoord op 26 heb aangegeven, streef ik naar een integrale aanpak gericht op de verbetering van de biodiversiteit, waaronder de insecten. Het nieuwe GLB kan daarbij helpen om de beoogde veranderingen in Nederland te versterken. De inzet van het kabinet in de onderhandelingen over het nieuwe GLB is gericht op het beter belonen van maatschappelijke diensten, waaronder zorg voor klimaat, milieu, landschap, natuur, biodiversiteit en beheer van natuurlijke hulpbronnen. De nieuwe Verordening voor de strategische GLB-plannen vereist dat lidstaten daar samenhangend beleid op voeren en dit vastleggen in Nationale strategisch plannen. Deze plannen zullen onder meer resultaatindicatoren bevatten. Zoals toegezegd in het AO van 4 september over het nieuwe GLB, zal ik uw Kamer tijdig informeren over de totstandkoming van dit Strategisch plan.
Ik sta daarnaast positief tegenover het EU-Pollinators Initiative en geef daar via de bijenstrategie al deels invulling aan. Het gedachtegoed van dit initiatief neem ik mee in de besprekingen over het nieuwe GLB.
29
Is de Minister bereid in gesprek te gaan met decentrale overheden en semi-publieke organisaties over het insectenvriendelijk inrichten van de buitenruimte, bijvoorbeeld door het bouwen van insectenhotels en neerzetten van bijenkasten bij overheidsgebouwen, in gemeentelijk groen en op andere publieke plekken, en door het zo snel mogelijk uitfaseren van insectengif bij beheer van publiek groen. Welke rol speelt de regering op dit moment bij de ondersteuning van provincies in de soortbeschermingsplannen van provincies? Is de Minister bereid om provincies te helpen om insecten op te nemen in hun provinciale soortbeschermingsplannen?
Antwoord
De Nationale Bijenstrategie is erop gericht om zoveel mogelijk partijen aan te laten sluiten die bereid zijn om bijvriendelijke maatregelen te nemen. Onder de op dit moment 48 partners zijn onder andere vertegenwoordigers van de provincies, Landschappen NL, de Unie van Waterschappen, het (groene) onderwijs, terreinbeherende organisaties (TBO’s) en kennisinstellingen. Deze partners hebben initiatieven ingediend die bijdragen aan het behalen van de doelen van de Nationale Bijenstrategie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het opzetten van pilots op bedrijventerreinen voor het verbeteren van de habitat voor bijen, het bieden van educatie aan kinderen van het basisonderwijs en aan biotoopbeheerders, de Groene Cirkel Bijenlandschap in de regio Leiden, de aanleg van bijenoases op verschillende locaties in Nederland, ecologisch (bijvriendelijk) wegberm- en groenbeheer en plaatsing van bijen-/insectenhotels bij scholen en in de openbare ruimtes.
In reactie op de over het uitfaseren van insectengif kan ik u melden dat er sinds 1 november 2017 een verbod van kracht is op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Dit verbod geldt ook voor niet-landbouwterreinen zoals gemeentelijk en openbaar groen. Er gelden enkele uitzonderingen die noodzakelijk zijn uit het oogpunt van veiligheid, uitvoerbaarheid en bescherming van het milieu tegen ongewenste plantensoorten. De inzet is om deze uitzonderingen uiterlijk in 2020 te beëindigen (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 416).
Ik heb regelmatig bestuurlijk overleg met de provincies over de uitvoering van het natuurbeleid in het kader van het Natuurpact. Ik ben bereid om daar dit onderwerp over het meenemen van de bescherming van insecten in het provinciale soortenbeleid onder de aandacht te brengen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de uitkomsten van Wageningen Environmental Research en het veelbesproken Duitse insectenonderzoek. De leden stellen vast dat WEnR stelt dat dit onderzoek deugdelijk is geweest. Deze leden spreken hun hoop uit dat de uitkomsten hiermee als een gegeven worden beschouwd, ook voor belangengroepen voor wie de uitkomsten wellicht ongelegen uitpakken. Deze leden stellen vast dat het Duitse onderzoek een zeer negatief beeld schetst over de Duitse insectenpopulatie. Hoewel de uitkomsten niet automatisch te extrapoleren zijn op Nederlandse natuurgebieden, is er geen enkele reden te veronderstellen dat de situatie bij ons noemenswaardig zou afwijken.
30
De leden van de fractie van de SP wijzen in dit kader op het in mei 2018 verschenen, op verzoek van Natuurmonumenten door de Radboud universiteit en het Kenniscentrum Insecten uitgevoerde onderzoek waarin in een tweetal natuurgebieden afname blijkt van insecten, zoals nachtvlinders (54%) en loopkevers (72%). Is de Minister het er mee eens dat dit zeer zorgwekkende uitkomsten zijn?
Antwoord
Ik ben het met u eens dat dit zorgwekkende uitkomsten zijn. De waargenomen trends in beide natuurgebieden sluiten aan bij de trends die op landelijk niveau voor andere insectengroepen zijn waargenomen, zoals is samengevat in het WEnR-rapport.
31
Deze leden wijzen verder als empirisch voorbeeld op het bericht in De Stentor van 4 juni jl. over de Sallandse Heuvelrug waarin wordt gesteld dat de bodem «dood als een pier» is door grote stikstofdepositie met onder andere insectensterfte als gevolg. Gebrek aan insecten leidt weer tot afname van de vogelstand, specifiek het korhoen, waardoor nieuwe vogels voor hoge kosten jaarlijks uit Zweden worden geïmporteerd. Ook veel andere kostbare maatregelen worden genomen om het natuurgebied te behouden.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat insecten een cruciale schakel vormen in de gehele biodiversiteit van Nederland, zowel in natuurgebieden als daarbuiten, en een noodzakelijkheid zijn voor behoud van bijvoorbeeld vele vogelsoorten als een deel van de voedselvoorziening (bijen). Gezien de grote van het maatschappelijke belang en de ernst van de beschikbare cijfers zien de leden noodzaak voor grote urgentie in dit dossier.
De leden van de SP-fractie lezen met instemming over de vier onderzoeksvoorstellen die WEnR doet voor meer kennis over omvang en oorzaken van het probleem. Teleurstellend is echter dat de Minister niet meer doet dan te stellen deze adviezen te betrekken bij het beleid. Deze leden vragen zich bijvoorbeeld af waarom de Minister niet onmiddellijk opdracht geeft voor het opzetten van een gedegen en grootschalig monitoringsprogramma voorsoortengroepen in het agrarisch gebied. In het verlengde daarvan, valt het de leden op dat de Minister in haar brief niet ingaat op de constatering van WEnR dat er behoefte is aan een eenvoudige landelijke methode om veranderingen in aantallen insecten te analyseren. Deze leden wijzen hierin bijvoorbeeld op de ontwikkelingen van dit soort onderzoek met automatische camera’s. Dit lijkt de leden van de SP-fractie bij uitstek iets waarbij de overheid kan faciliteren en coördineren. Is de Minister bereid hierin een rol te nemen?
Antwoord
In mijn brief van 26 april jl. aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik in het kader van mijn visie op de verbinding tussen landbouw en natuur, uw Kamer vervolgens nader zal informeren over de stappen die ik samen met betrokkenen van landbouw, natuur, wetenschap en provincies zal zetten voor het herstel van de natuur, waaronder insectenpopulaties, in Nederland. Daarop vooruitlopend kan ik u berichten dat ik momenteel, binnen de financiële ruimte, de mogelijkheden verken voor de monitoring van insecten in het agrarisch gebied.
De «constatering van WEnR dat er behoefte is aan een eenvoudige landelijke methode om veranderingen in aantallen insecten te analyseren» herken ik niet in het WEnR rapport. Wel ben ik van mening dat de monitoring arbeidsintensief en kosten intensief is en dat deze gebaat is bij ontwikkelingen op het gebied van automatische camera’s of gebruikmaking van satellietbeelden, waar al voorbeelden van bekend zijn. Ik acht dergelijke innovatieve ontwikkelingen daarom van belang. Zo heeft WEnR vorig jaar in opdracht van het Rijk en de provincies een pilotstudie gedaan «Ontwikkelen van een Remote Sensing monitoringssystematiek voor vegetatiestructuur».
32
De leden van de SP-fractie lezen in het rapport van WEnR dat er verschillende datasets zijn die geanalyseerd kunnen worden om meer kennis te krijgen over de langjarige ontwikkeling van de insectenstand in Nederland, zowel ten aanzien van biomassa als omtrent aantallen en verspreiding. Is de Minister bereid tot een analyse van deze datasets? Is de Minister bereid om de data van met publieke middelen gefinancierde onderzoeksinstellingen beschikbaar te stellen via de Nationale Databank Flora en Fauna?
Antwoord
Ik ben bereid te laten verkennen in hoeverre dergelijke datasets geschikt zijn voor trendanalyses en eventueel vervolgonderzoek naar de achterliggende oorzaken. Ik ben in gesprek met de andere betrokken partners over een veranderagenda van de NDFF, waarin duurzaamheid, governance, financierbaarheid en open data beleid sleutelbegrippen zijn. De NDFF heeft als doel zoveel mogelijk data over natuurwaarnemingen in Nederland bij elkaar te brengen, te valideren en beschikbaar te stellen aan gebruikers.
33
De leden van de fractie van de SP delen de mening van WEnR dat het waarschijnlijk is dat er een verband is tussen de afname van insecten en verschillende ontwikkelingen in de landbouw, zoals homogenisering en intensivering van de landbouw, overmatige productie van stikstof en fosfaat, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en versnippering van natuurlijke leefgebieden. Het wordt de leden uit de brief van de Minister echter niet duidelijk of zij deze conclusie deelt. Zou zij zich hier expliciet over willen uitspreken?
Antwoord
Voor zover ik daar niet duidelijk over was, ben ik mede op basis van de analyse van WEnR van mening dat de gesignaleerde achteruitgang van de insecten waarschijnlijk veroorzaakt wordt door het complex van factoren dat samenhangt met de intensivering van de landbouw, zoals homogenisering en intensivering van de landbouw, overmatige productie van stikstof en fosfaat, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en versnippering van natuurlijke leefgebieden. Daarnaast kunnen ook buiten de landbouwgebieden, zoals in steden en dorpen en langs infrastructuur, initiatieven genomen worden die bijdragen aan het herstel van insectenpopulaties.
34
De leden van de SP-fractie vinden dat de uitspraak van de Minister dat het huidige beleid van terugdringen van uitstoot van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen moet worden gecontinueerd, getuigt van beperkte ambitie gezien de crisissituatie waarin de insectenpopulatie lijkt te verkeren. Deze leden denken dat de urgentie snellere en stevigere maatregelen vergen dan uit deze uitspraak blijkt. Specifiek vragen ze of dit voor de Minister geen aanleiding is het mestbeleid verder te herzien, gezien de grote rol die dit lijkt te spelen in de insectenafname.
Antwoord
In de recent uitgebrachte LNV-visie is het sluiten van kringlopen op een zo hoog mogelijk productieniveau uitgangspunt. In dat licht ben ik momenteel bezig met de herziening van de mestwetgeving.
35
De leden van de SP-fractie wijzen er verder op dat de landbouw niet de enige producent van stikstof is. Is de Minister bereid om met haar collega’s in gesprek te gaan voor aanvullende beleidsmaatregelen om de uitstoot van andere sectoren, bijvoorbeeld industrie en vervoer, ook tegen te gaan?
Antwoord
Voor alle sectoren geldt regulier beleid ten aanzien van stikstofemissies. In de monitoringsrapportage van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) staat een overzicht van de bronnen die bijdragen aan depositie op voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden voor soorten in Natura 2000-gebieden (zie ook: https://www.rivm.nl/dsresource?objectid=8cc9685b-664a-4311-ba52-edf28c3e7f89&type=pdf&disposition=inline). Het PAS biedt de mogelijkheid aan andere sectoren dan de landbouw om ook emissiereducerende afspraken te maken, waarbij een deel van het effect als ontwikkelingsruimte teruggegeven wordt.
Daarnaast ontwikkelen de PAS-partners een pakket met reservemaatregelen voor de sectoren landbouw, industrie en energie en verkeer en vervoer. Indien in de toekomst extra emissiereductie nodig mocht zijn, kan besloten worden maatregelen uit dit pakket in te zetten. Hierover zal ik dan het gesprek met mijn collega’s aangaan.
36
De leden van de SP-fractie vragen zich af welke mogelijkheden de Minister verder ziet in de lopende GLB-onderhandelingen om de positie van insecten te verbeteren. Ziet de Minister net als de leden van de SP-fractie mogelijkheden niet alleen in vergroening van de inkomenssteun maar ook in inzet in de tweede pijlergelden, bijvoorbeeld door de realisatie van insectenreservaten binnen het agrarisch gebied? Ziet de Minister hierin verder mogelijkheden om iets te doen aan enerzijds de constateerde homogeniteit van agrarische gebieden en anderzijds de versnippering?
Antwoord
Zie hiervoor mijn antwoord op 26.
37
De leden van de SP-fractie brengen in herinnering dat in het verleden de ambities voor het verbinden van natuurgebieden in de Ecologische Hoofdstructuur (nu Nationaal Natuurnetwerk) beduidend groter waren dan onder het huidige kabinet. Ziet de Minister mogelijkheden in het verder versterken en verbinden van natuurgebieden? Ziet zij verder mogelijkheden in het vergroenen van agrarisch gebied, bijvoorbeeld door uitbreiding en herstel van zaken als houtwallen en akkerranden? Welke actie gaat zij op dit gebied ondernemen?
Antwoord
Met de provincies zijn in het Natuurpact van 2013 afspraken gemaakt over de herbegrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en over de realisatie van tenminste 80.000 hectare extra natuur in 2027. Van die opgave is inmiddels bijna de helft gerealiseerd. Over de voortgang daarvan heb ik uw Kamer afgelopen najaar geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 118). De komende jaren zal het Natuurnetwerk dus nog verder worden vergroot, versterkt en met elkaar verbonden.
Daarnaast is ook de verbinding tussen natuur en landbouw van belang. Mijn doelstelling is om een beweging in te zetten richting een meer natuurinclusieve agrarische sector en daarmee een meer natuurinclusief platteland. Een belangrijke optie die ik daarbij wil uitwerken is het tegengaan van versnippering van het landschap, bijvoorbeeld door het stimuleren van de aanleg van houtwallen en akkerranden. In het AO Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1118) heb ik uw Kamer toegezegd dat ik de informatie en mogelijkheden inzake landschapselementen zal inventariseren, en uw Kamer voor het herfstreces hierover informeren.
38
De leden van de SP-fractie constateren dat met het verbod van een drietal neonicotinoïden op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen een belangrijke stap is gezet. De negatieve gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op insecten en hun leefomgeving zijn daarmee echter nog verre van verdwenen. Welke volgende stappen hoopt de Minister op dit gebied te zetten? Deze leden vragen daarnaast of in de opdracht van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) wel afdoende rekening wordt gehouden met de effecten voor insecten en hun leefomgeving. Is de Minister bereid om te zorgen dat de toelatingsprocedure van het Ctgb zo wordt aangepast dat de effecten op bodem, water en ecologie ook getoetst worden? Is de Minister eveneens bereid te zorgen dat het Ctgb hiervoor de juiste experts in huis haalt?
Antwoord
Ik verwijs de leden van de SP-fractie naar de antwoorden op vergelijkbare vragen van de leden van de SP-fractie naar aanleiding van het Schriftelijke Overleg over de brief inzake de Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van neonicotinoïden (vervolg op een eerder Schriftelijk Overleg) en naar het antwoord op vergelijkbare vragen van de leden van de GroenLinks-fractie hierboven.
Het Ctgb is een zelfstandig bestuursorgaan. Dit betekent dat ik niet verantwoordelijk ben voor het personeelsbeleid. Ik weet echter dat het Ctgb beschikt over voldoende wetenschappelijke experts.
39
De leden stellen vast dat de Minister daarnaast haar verwachtingen uitspreekt over het Deltaplan biodiversiteit. Hoewel deze leden van mening zijn dat dit inderdaad een lovenswaardig initiatief is, zijn de uitkomsten ongewis en mogen verwachtingen van maatschappelijke partners in geen geval leiden tot het uitblijven van noodzakelijke overheidsmaatregelen. Deelt de Minister deze overweging?
Antwoord
Het initiatief om te komen tot een Deltaplan Biodiversiteitsherstel is een mooi initiatief, waardoor een maatschappelijk breed gedragen aanpak kan ontstaan voor de verbetering van de biodiversiteit. Het is vervolgens belangrijk om de aansluiting te maken tussen het Deltaplan en het beleid van overheden en om daarin met elkaar een helder beeld te krijgen van ieders rol. Uiteraard heeft de rijksoverheid daarin haar eigen positie, rol en taken en zal ze de maatregelen nemen die ze nodig acht.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes» van de WEnR en de reactie van de Minister daarop.
40
De leden zijn geschrokken van de eerdere bevindingen van Duitse onderzoekers, en zijn blij met de inzet van de Minister om de Nederlandse situatie in kaart te brengen. Dat de WEnR stelt dat de situatie in Nederlandse gebieden op veel kenmerken goed vergelijkbaar is met die van onze oosterburen, baart meteen grote zorgen en vragen om aanvullende acties. Een aantal herstelmaatregelen lijken gelukkig te werken voor sommige insectenpopulaties, zo concludeert het WEnR. De leden van de PvdA-fractie zijn dan ook positief over de plannen van de Minister om op basis van wat we weten, nieuwe herstelstrategieën op te stellen en deze uit te rollen in pilots. Maar enige urgentie is geboden. Daarom vragen deze leden de Minister om de reeds bewezen en effectieve maatregelen (zoals akkerranden, slootkantenbeheer en houtwallen) verder uit te breiden. Is zij hiertoe bereid en zo ja op welke termijn?
Antwoord
Ik deel uw gevoel van urgentie, het is van belang dat op korte termijn gestart wordt met de inzet van effectieve maatregelen ter herstel van de insectenpopulatie in Nederland. Ik ben echter ook van mening dat dit in goed overleg behoort te gebeuren tussen verschillende overheden en met maatschappelijke partners. Provincies spelen hierin een belangrijke rol. Het ontwikkelen van een goed afgewogen gezamenlijke aanpak kost tijd en zorgvuldigheid. Daar waar met de huidige kennis en binnen de huidige regelingen snel resultaat te halen is ben ik in gesprek met de betrokken organisaties.
41
Ook wijst het WEnR-onderzoek uit dat er momenteel onvoldoende data beschikbaar zijn om de sterfte en diens oorzaken, liefst uitgesplitst naar insectensoort, echt goed in kaart te brengen. Het is daarom goed dat de Minister wil inzetten op een integrale aanpak waarbij het verzamelen van data en monitoring centraal staan. Kan de Minister aangeven of zij dit naast de agrarische gebieden ook van plan is in natuurgebieden? En welke stappen gaat zij zetten om ook de effecten op insecten in stedelijke gebieden en openbare ruimtes in kaart te brengen? De leden van de PvdA-fractie zouden graag een zo breed mogelijke aanpak zien, zodat we de trends over de gehele insectenpopulatie binnen Nederland beter in beeld krijgen. Is de Minister tot slot bereid om de data die aanvullend onderzoek naar insectenpopulaties en -gemeenschappen oplevert, te delen in de «Nationale Databank Flora en Fauna»?
Antwoord
De «integrale aanpak» houdt in dat herstel van de biodiversiteit waaronder de insecten langs een aantal sporen zal worden vormgegeven. Monitoring en kennisontwikkeling maakt een belangrijk onderdeel uit van die integrale aanpak. Het WEnR onderzoek wijst op enkele kennisleemten, waaronder de monitoring van insecten in agrarische gebieden. Momenteel wordt met meerdere organisaties verkend hoe de adviezen van WEnR kunnen worden opgepakt.
Aanvullende monitordata van insecten kunnen worden gedeeld in de NDFF.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsbrieven over insectensterfte in Nederland. Zij delen de zorg van de Minister over de trend van achteruitgang van insecten in Nederland. Door de teruggang in de insectenpopulatie wordt ons ecosysteem aangetast, en daarmee worden ook onze voedselproductie en natuur bedreigd.
42
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de stand van zaken met de huidige monitoring van belangrijke soortengroepen en de noodzaak om monitoring uit te breiden. Binnen het Netwerk Ecologische Monitoring zijn alleen voor libellen en vlinders langjarige meetnetten. Welke uitbreiding van monitoring is nodig om trends bij belangrijke soortengroepen beter in beeld te krijgen en om kennishiaten te vullen?
Antwoord
WEnR heeft in haar rapport vier kennisleemten gesignaleerd en daarvoor aanbevelingen gedaan op het gebied van kennisontwikkeling en monitoring. Een daarvan heeft betrekking op de monitoring van insecten in het agrarisch gebied. Momenteel wordt verkend hoe de adviezen van WEnR kunnen worden opgepakt.
43
De leden van de fractie van de ChristenUnie kijken met interesse uit naar het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Zij vragen op welke manier de Minister de aangenomen motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 53) hierbij uitvoert, die verzoekt om het Deltaplan inhoudelijk te ondersteunen. Welke maatregelen zal de Minister nemen in samenwerking met de agrarische sector om de achteruitgang van insecten te keren? Op welke manier worden maatregelen door boeren en tuinders om de biodiversiteit te vergroten goed gemonitord op effectiviteit? Wordt hierbij ook ondergronds bodemleven onderzocht? Op welke manier kan agrarisch natuur- en landschapsbeheer via collectieven van boeren en tuinders nog verder worden benut?
Antwoord
Ik vind het belangrijk dat de partijen die betrokken zijn bij het Deltaplan Biodiversiteitsherstel hun eigen aanpak formuleren en hun eigen proces doorlopen. Met opzet is daarin weinig interventie door de overheid gepleegd. Ik faciliteer op dit moment het proces van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel met het mogelijk maken van procesmatige ondersteuning.
Zoals ik mijn brief van 26 april jl. heb aangegeven streef ik naar een integrale aanpak gericht op de verbetering en herstel van de biodiversiteit waaronder de insecten. Een belangrijk onderdeel daarvan is het uitwerken en uittesten van herstelstrategieën in pilots in agrarische gebieden, in samenwerking met de agrarische sector. De monitoring en evaluatie van maatregelen door boeren en tuinders zal daar ook onderdeel van uitmaken. Daarvoor kijk ik ook uit naar de voorstellen van de sector in het Deltaplan Biodiversiteitsherstel.
Agrarische collectieven die gebruik maken van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer leveren al in het huidige GLB een bijdrage aan het uitvoeren van insectvriendelijke maatregelen, zoals bijvoorbeeld door het beheer van kruidenrijke graslanden of -akkerranden. Mijn uitgangspunt is dat in het nieuwe GLB de verbinding tussen landbouw en natuur en milieu wordt versterkt, waardoor het mogelijk wordt voor agrariërs om meer te doen voor insectvriendelijke maatregelen. Voor meer informatie over het nieuwe GLB, verwijs ik u naar mijn antwoord op 28.
44
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de Minister of zij de verschillende initiatieven om de achteruitgang van insectenpopulaties terug te dringen kent, zoals Nederland Zoemt? Ziet de Minister een rol voor haar ministerie en zo ja, welke? In hoeverre sluit bestaand beleid hier op aan, zoals de Nationale Bijenstrategie?
Antwoord
Een belangrijk onderdeel van de (uitvoering van de) Nationale Bijenstrategie zijn de bijna tachtig initiatieven die bijdragen aan het hoofddoel van de Bijenstrategie: het duurzaam behouden en bevorderen van bestuivers en bestuiving. Nederland Zoemt is een van deze tachtig initiatieven. Voor verdere beantwoording verwijs ik u naar mijn antwoord op 7.
45
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bij- en insectenvriendelijk wordt. Op welke manier worden binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2021 meer bewezen effectieve maatregelen voor insecten in de agrarische bedrijfsvoering beloond?
Antwoord
Op 1 juni jl. heeft de Europese Commissie voorstellen uitgebracht voor het GLB na 2020. Het BNC-fiche over die voorstellen is uw Kamer toegezonden (Kamerstuk 34 965, nr. 2). Het nieuwe GLB lijkt Nederland meer vrijheid te geven om zelf tot invulling van het GLB te komen met een integrale benadering van beide pijlers, passend bij hun nationale en regionale behoeften. Het nieuwe GLB kan langs die weg een goede bijdrage leveren aan het een doelgerichte aanpak met als doel het versterking van het insectenbestand in het boerenlandschap. Het is echter nog te vroeg om aan te geven hoe dit precies wordt vormgegeven. De voorstellen voor het nieuwe GLB zullen in de komende jaren worden uitonderhandeld. De tussenliggende periode wil ik gebruiken om samen met de sector en andere belanghebbenden praktische maatregelen te ontwikkelen en toetsen in het veld zodat er een goed afgewogen pakket aan maatregelen ontstaat dat kan rekenen op steun in de samenleving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van de het WEnR-rapport «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes»15 en de geactualiseerde Rode Lijst Bijen16. De waarschuwingen van wetenschappers die de Partij voor de Dieren al jaren inbrengt in de Kamer worden werkelijkheid waar we bij staan: het verlies aan biodiversiteit gaat in een angstaanjagend tempo door en met de huidige insectensterfte zal er over één generatie alleen nog dode natuur over zijn. Deze leden vinden het volstrekt onverantwoord dat de overheid ondanks de mooie woorden over biodiversiteit weinig tot niets heeft gedaan om de zorgwekkende insectensterfte te stoppen en hebben kritische vragen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die misschien wel de laatste bewindspersoon is die nog het verschil kan maken.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Minister indringend op de grote stapel rapporten van onafhankelijk wetenschappers die boven alles één heldere conclusie hebben: wie vasthoudt aan de intensieve landbouw – met haar gifgebruik, overbemesting, monoculturen en uitputting en vervuiling van de bodem – kiest voor een route die letterlijk doodloopt. De biodiversiteitscrisis en de insectensterfte laten zich niet oplossen als de destructieve wijze waarop de gangbare landbouw (in Nederland) is ingericht niet radicaal wordt omgegooid naar een landbouw die de natuurlijke ecosystemen respecteert en in stand houdt. Beschermingsbeleid organiseren rondom een intrinsiek verwoestend systeem dat in de kern niet verandert is zonde van tijd, geld en menskracht. Dure doekjes voor het bloeden die de wond niet zullen dichten.
Chemische bestrijdingsmiddelen doen precies waar ze voor ontworpen zijn: ze bestrijden. Niet alleen de levensvormen die door de mens (met economische motieven) als onwenselijk zijn bestempeld, maar ook vele andere vormen van leven. Het mag daarom geen verbazing opwekken dat locaties waarin veel met bestrijdingsmiddelen gespoten wordt, ook de gebieden zijn waar de overlevingskansen van insecten zienderogen afnemen; niet los te zien van de ondergang van de weidevogel.
46
Naast de verslaving aan landbouwgif, zorgen ook de intensivering en homogenisering van het agrarisch landgebruik, het overmatige gebruik van stikstof en fosfaat en de versnippering van de leefgebieden voor een zeer insectonvriendelijk landbouwsysteem. Het onderzoek dat aantoonde dat in de laatste 27 jaar 76% van de insecten is verdwenen in Duitse natuurgebieden, was daarvan zeker niet het eerste bewijs.17 De Vlinderstichting en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telden in 2017 schrikbarend weinig vlinders en de WEnR en Natuurmonumenten kwamen beiden recent met de bevestiging dat het ook in Nederland dramatisch is gesteld met de insectenpopulatie.18 19 20
De Minister schrijft in haar reactie op het WEnR-rapport dat ze dit als bouwsteen ziet voor haar visie op de verbinding tussen landbouw en natuur. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen zich af wat de Minister daarmee bedoelt. Wil je landbouw met natuur verbinden, dan moet er wel natuur óver zijn om die verbinding mee te maken. De gangbare landbouw heeft bovendien geen verbinding, maar slechts bedreiging te bieden. Bedoelt de Minister hier dat zij de huidige gangbare landbouw met spoed wil omvormen naar een landbouw die wél verbinding kan maken met de natuur? Zo nee, hoe denkt zij de natuur te kunnen verbinden aan een landbouw die structureel meer kapotmaakt dan (met behulp van veel kunst- en vliegwerk) herstelt? Graag ontvangen deze leden een uitgebreide reactie.
Antwoord
De LNV-visie onderschrijft dat een belangrijke sleutel voor verbetering van de natuurwaarden in Nederland ligt bij de landbouw. De achteruitgang van de populaties insecten wordt als voorbeeld daarvan genoemd. De afgelopen jaren is in de praktijk bewezen dat de natuur via de landbouw kan worden verbeterd en dat – omgekeerd – de landbouw kan welvaren bij productiemethoden die gebruik maken van natuurlijke processen en kwaliteiten. Ik wil landbouw en natuur daarom inderdaad niet tegenover elkaar stellen, maar bevorderen dat zij elkaar zoveel mogelijk benutten en versterken. In de LNV-visie wordt uiteengezet hoe die samenwerking er uit kan zien. Het sluiten van kringlopen en het verminderen van de uitstoot van milieuschadelijke stoffen uit de land- en tuinbouw is daar een belangrijk onderdeel van.
47
Het Europese verbod op drie neonicotinoïden op buiten teelten was nog maar net gerealiseerd, of vanuit Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) werd er al gelobbyd voor een uitzonderingspositie. Erkent de Minister dat de hierboven omschreven onwil schadelijk is voor het zetten van stappen in de richting van de gewenste natuurinclusieve landbouw? Zo nee, waarom niet?
Wat is de inzet van de Minister om te voorkomen dat er tijdens de gesprekken rondom het Deltaplan biodiversiteit een situatie ontstaat waarin de waarheid over de rol van de landbouw niet zou mogen worden uitgesproken? Hoe gaat de Minister voorkomen dat het Deltaplan biodiversiteit gekaapt zal worden door het onwelwillende deel van de sector.
Antwoord
Iedere burger of organisatie in Nederland heeft het recht om – binnen bepaalde grenzen – invloed uit te oefenen op het democratische proces. In de onlangs gepresenteerde visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: waardevol en verbonden» pleit het kabinet voor een ontwikkeling richting kringlooplandbouw en een betere verbinding tussen landbouw en natuur. De reactie van LTO op die visie was positief. Dat sterkt mij in de gedachte dat er geen onwil is bij LTO, maar juist een grote bereidheid om samen vorm te geven aan realisatie van de visie.
Het Deltaplan Biodiversiteitsherstel is een initiatief van een groot aantal maatschappelijke partijen. Die partijen zijn samen de baas over hun eigen proces. Zij hebben geen ingreep in dat proces vanuit de overheid nodig. Als betrokken partijen vinden dat het proces of de inhoud een verkeerde kant op gaan, kunnen ze dat prima onderling bespreekbaar maken.
Hallman et al., «Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe» 9 mei 2018.
WEnR (2018): «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes».
Hallmann et al. (2017): More than 75 percent decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas. PLoS ONE, 12: e0185809.
WEnR (2018): «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes».
Hallman et al., «Analysis of insect monitoring data from De Kaaistoep and Drenthe» 9 mei 2018.
WEnR (2018): «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes».
Hallmann et al. (2017): More than 75 percent decline over 27 years in total flying insect biomass in protected areas. PLoS ONE, 12: e0185809.
WEnR (2018): «Achteruitgang insectenpopulaties in Nederland: trends, oorzaken en kennislacunes».
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33576-134.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.