33 118 Omgevingsrecht

34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

EV1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 januari 2023

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hadden kennisgenomen van de brief van 28 november 20224 waarin de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening eerder gestelde vragen beantwoordde over het Indringend Ketentesten Fase 3. Daarnaast hadden de commissies kennisgenomen van de brief van 16 december 20225 waarin de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening antwoord gaf op eerder vanuit de commissies gestelde nadere schriftelijke vragen over de implementatie van de Omgevingswet. Naar aanleiding hiervan wensten de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA de regering een aantal vragen te stellen. De leden van de fracties van de SP en 50PLUS wensten zich bij de vragen aan te sluiten.

Naar aanleiding hiervan is op 11 januari 2023 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

De Minister heeft op 27 januari 2023 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING EN VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Den Haag, 11 januari 2023

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben kennisgenomen van uw brief van 28 november 20226 waarin u eerder gestelde vragen beantwoordt over het Indringend Ketentesten Fase 3. Daarnaast hebben de commissies kennisgenomen van uw brief van 16 december 20227 waarin u antwoord geeft op eerder vanuit de commissies gestelde nadere schriftelijke vragen over de implementatie van de Omgevingswet. Naar aanleiding hiervan wensen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA de regering de volgende vragen te stellen. De leden van de fractie van de SP wensen zich bij de door voormelde fracties gestelde vragen aan te sluiten. De leden van de fractie van 50PLUS wensen zich eveneens bij de door voormelde fracties gestelde vragen aan te sluiten.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks wensen de regering de volgende vragen te stellen en verzoeken de regering alle vragen separaat te beantwoorden.

1. De regering geeft aan zich niet te herkennen het sterke gevoel van moedeloosheid dat bij de leden van GroenLinks zich begint te bekruipen als het gaat om de Omgevingswet.8 Kan de regering aangeven welke feitelijkheden in het door deze leden geschetste beeld niet kloppen?

2. Kan de regering alsnog aangeven welke inhoudelijke en uitvoeringstechnische analyses ten grondslag hebben gelegen aan de oorspronkelijke besluitvorming over de beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet van 1 januari 2023?

3. Kan de regering aangeven welke lessen er zijn geleerd van de besluitvorming rondom de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 voor het bepalen van de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023? Deze vraag, die de leden van de fractie van GroenLinks de regering eerder stelden9, is niet beantwoord. Of zijn er, vanwege de haast om een nieuwe datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet te bepalen, wellicht geen lessen uit de eerdere ervaringen getrokken? Indien dit laatste het geval is, vernemen de leden van de fractie van GroenLinks dit ook graag.

4. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de regering eerder heeft aangegeven de datum van 1 juli 2023 als datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet haalbaar te achten. Kan de regering reflecteren op het gegeven dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) daarna met overgrote meerderheid een motie heeft aangenomen waarin wordt aangegeven dat gemeenten een latere datum van inwerkingtreding, namelijk 1 januari 2024, haalbaar achten en dat zij in ieder geval zes maanden uitvoeringstijd wensen voor implementatie van de Omgevingswet nadat een besluit over de datum van inwerkingtreding is genomen? Hoe kijkt de regering in dit licht aan tegen de reeds gecommuniceerde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023?

5. Welke redenen hebben de leden van de VNG volgens de regering om een motie met dergelijke strekking aan te nemen? De leden van de fractie van GroenLinks merken hier voor de goede orde bij op dat de aanleiding tot deze motie niet bij deze Kamer gelegd kan worden. Deze Kamer heeft namelijk noch een rol gespeeld bij het bepalen van de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023, noch is zij verantwoordelijk voor het technisch ontbreken van essentiële onderdelen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), noch was zij betrokken bij de bestuurlijke besluitvorming waarbij de nieuwe inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 is bepaald. Het besluit dat de eerder beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 haalbaar was en later toch niet haalbaar bleek te zijn, is een besluit dat door de koepels samen is genomen.

6. De leden van de fractie van GroenLinks vernemen graag van de regering welke conclusie zij trekt uit het hetgeen onder punt 5 is opgemerkt.

7. De regering stelt dat er meer aspecten van belang zijn dan alleen de techniek van het DSO bij de bepaling van een verantwoorde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd dit te horen. Is de regering het ook met deze leden eens dat projecten in het ruimtelijk domein per definitie zullen stranden op de Omgevingswet wanneer de techniek op essentiële onderdelen niet functioneert? De leden van de fractie van GroenLinks wijzen in dit kader op de problemen die reeds eerder door het Interprovinciaal Overleg (IPO), in de aanloop naar de inwerkingtredingsdatum voor de Omgevingswet van 1 januari 2023, zijn aangekaart.

8. In aanvulling op hetgeen onder punt 7 is opgemerkt, wijzen deze leden op de position paper van 17 mkb-organisaties van 21 oktober jl. die eerder als bijlage10 aan de regering is meegezonden en waarin wordt geconstateerd dat aanzienlijke groepen mkb-bedrijven het DSO onwerkbaar achten mede vanwege de lage gebruiksvriendelijkheid van het systeem.

9. Is de regering in het licht van hetgeen onder punten 7 en 8 is opgemerkt, bereid om, zoals door de BOVAG en 16 andere belangenorganisaties is gevraagd, na het Integraal Ketentesten Fase 3 en het vullen van het systeem met de bruidsschat, een volwaardige mkb-toets op het DSO te doen, om de resultaten van deze toets vervolgens met de Kamer te delen voordat het plenaire debat over het ontwerpKB betreffende inwerkingtreding van de Omgevingswet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?

10. De regering geeft aan dat het parlement door het aannemen van de (invoerings)wetgeving het besluit heeft genomen om de Omgevingswet in te voeren. De regering geeft vervolgens aan dat het pleidooi van de leden van de fractie van GroenLinks om de invoering langdurig uit te stellen, geen recht doet aan onder andere de opdracht tot invoering van de Omgevingswet.11 In dit geschetste beeld herkennen de leden van de fractie van GroenLinks zich niet. Deze leden constateren hier enige ruis ten aanzien van het debat dat hierover is gevoerd. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen er namelijk op dat de Eerste Kamer, vrijwel Kamerbreed, aan de invoering van de Omgevingswet aan een aantal concrete voorwaarden heeft verbonden. Voorwaarden waar door de regering tot op heden nog niet aan is voldaan, aldus deze leden. Als voorbeelden van voorwaarden waaraan thans nog niet is voldaan, wijzen deze leden op de voorwaarde van een werkend DSO, het doen van uitvoeringstoetsen bij de uitvoeringspraktijk en het dekken van de mogelijke extra financiële kosten bij de decentrale overheden. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat bij de «opdracht tot invoering van de Omgevingswet» ook deze aspecten zijn meegegeven door deze Kamer en de opdracht ook in het licht van deze aspecten uitgewerkt zou moeten worden?

11. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering in de brief van 16 december jl. helder beschrijft welke complexiteit het nieuwe systeem heeft bij het realiseren van een goed werkend DSO en vergunningensysteem in heel Nederland. Welke instrumenten en middelen heeft de regering paraat en zijn vanaf 2023 beschikbaar om de burgers en bedrijven in Nederland te kunnen helpen wanneer een decentrale overheid er niet in slaagt om een gebruiksvriendelijk en stabiel werkend DSO te realiseren? Met andere woorden: welke ondersteuning is er voor individuele burgers om steun te krijgen als hun gemeenten er niet in slagen om de Omgevingswet en het DSO goed te implementeren?

12. De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering aangeeft dat er geen nieuwe termijn nodig is voor het oefenen met de landelijke voorziening DSO.12 Tegelijkertijd verzoekt de VNG in bovengenoemde breed aangenomen motie om een periode van minimaal zes maanden tussen het nemen van besluit over de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet en de inwerkingtreding zelf. De VNG geeft daarvoor als reden aan dat gemeenten die tijd nodig hebben om zich goed voor te kunnen bereiden op de implementatie van de Omgevingswet. Kan de regering aangeven hoe deze twee zienswijzen zich tot elkaar verhouden?

13. Ten aanzien van de kritieke-pad-planning wensen de leden van de fractie van GroenLinks de regering de volgende vragen voor te leggen. De kritieke-pad-planning werd aangedragen door het Adviescollege ICT-toetsing in zijn advies van 14 februari 202213 als instrument om de technische voortgang in het DSO goed te kunnen volgen en verantwoord te kunnen besluiten over de invoeringsdatum. De leden van de fractie van GroenLinks hechten aan het instrument zoals het Adviescollege ICT-toetsing geadviseerd heeft, zie ook de vele eerder gestelde schriftelijke vragen van deze leden over dit onderwerp. De regering heeft steeds aangegeven dat de Hoofdroute 2022 de functie van kritieke-pad-planning had en een aparte kritieke-pad-planning daarom niet nodig was. Het bij brief van 16 december jl. door de regering gegeven antwoord op de door deze leden gestelde vraag 1.4 lijkt in dit licht niet in lijn te zijn met de eerdere beantwoording van de regering.14 Kan de regering hierop reflecteren?

14. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de regering in haar brief van 16 december jl. aangeeft dat het in 2015 geformuleerde ambitieniveau conform Scenario 3 van het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet nog steeds wordt gehanteerd.15 Kan de regering een planning aanleveren voor het bereiken van dit niveau? Welke uitbouw is er nog nodig om de gemeenten in 2029 er financieel op vooruit te laten gaan ten opzichte van de huidige kosten van het ruimtelijke domein?

15. De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering in het kader van de Bestuurlijke Agenda Uitbouw spreekt over een «portfolioproces».16 Kan de regering deze leden aangeven wat een portfolioproces inhoudt en hoe dit precies werkt? Kan de regering aangeven waarom er in de beantwoording aan de Kamer niet gebruik wordt gemaakt van normale procedurele termen die ook voor gewone burgers te volgen zijn?

16. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op de volgende passage in de brief van 16 december jl. waarin de regering antwoord geeft op de eerder door deze leden gestelde vraag 2.7:

«In het DSO-stelsel als geheel zijn het afgelopen jaar punten naar voren gekomen. Een van die punten was de functionaliteiten die provincies nodig hebben voor inwerkingtreding omdat zij geen gebruik kunnen maken van overgangsrecht, waaronder het kunnen publiceren en muteren van een omgevingsverordening. Door het ontbreken van (decentrale) software konden provincies dit onderdeel in hun planketen in relatie tot DSO-LV niet in de volle breedte beproeven. Hierover heb ik u geïnformeerd: in de voortgangsbrieven, de beantwoording van vragen van uw Kamer, met als laatste stand van zaken de punten opgenomen in mijn brief van 14 oktober 2022 en bijlagen en de brief van 29 november 202217

Deze leden merken op dat de achtergrond van de vraag anders was en als volgt luidt: heeft de regering, als stelselverantwoordelijke, voldoende zicht op de kwaliteit en stabiliteit van het gehele DSO om bij besluitvorming over een inwerkingtredingsdatum voor de Omgevingswet goed te kunnen oordelen over de bestaande risico’s en het tijdstip waarop een verantwoorde invoering in het hele stelsel mogelijk is? Bij de besluitvorming in de Eerste Kamer over het ontwerpKB betreffende inwerkingtreding van de Omgevingswet is het immers irrelevant welke overheidslagen een essentiële voorziening gereed moeten hebben. Deze leden wijzen erop dat essentiële onderdelen van het systeem naar behoren moeten functioneren op de datum waarop de Omgevingswet in werking treedt. Wanneer daar twijfels over bestaan, moet het parlement naar de mening van deze leden daarover in klare taal geïnformeerd worden. Is de regering dit met de leden van de fractie van GroenLinks eens?

17. Kunnen de leden van de fractie van GroenLinks op basis van de eerdere beantwoording door de regering concluderen dat zij niet tijdig zicht had op het ontbreken van essentiële functionaliteiten bij de besluitvorming over het ontwerpKB tot inwerkingtreding van de Omgevingswet met ingang van 1 januari 2023? Of was dat zicht er bij de regering wel en nam zij bij de besluitvorming over dit ontwerpKB bewust het risico dat bij deze datum het systeem nog essentiële gebreken vertoonde?

18. Naar aanleiding van de beantwoording door de regering van de eerder door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 5.318 wensen deze leden nog de volgende vragen te stellen. De regering verwijst meerdere malen naar het ontbreken van duidelijkheid over de datum van invoering van de Omgevingswet als verklaring voor de aan de orde zijnde problemen. Ook bij de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 5.3 is dit het geval. Dit roept bij de leden van de fractie van GroenLinks twee vragen op:

  • a. Wat als deze analyse nu eens niet klopt? Wat als aspecten zoals menskracht, complexiteit van het nieuwe stelsel en/of regels, of de technische opzet van het DSO – andere oorzaken die genoemd worden in de uitvoeringspraktijk als reden voor problemen – een veel grotere rol spelen dan onduidelijkheid over de datum? Is er een manier denkbaar waarop de regering zich zou laten overtuigen van de blokkerende werking van deze argumenten voor het bepalen van de invoeringsgereedheid van de Omgevingswet?

  • b. Op welke wijze kan er nog teruggegaan worden naar het oude systeem wanneer na bijvoorbeeld zes maanden blijkt dat de uitvoeringspraktijk niet kan werken met de nieuwe Omgevingswet en aan bepaalde verwachte aspecten van het DSO? Aan welke criteria moet dan volgens de regering worden voldaan?

De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op het rapport «Evaluatie beheer Digitaal Stelsel Omgevingswet: Beter zicht op uitvoering» van 30 september 2022.19 In de begeleidende tekst staat aangegeven dat deze evaluatie verankerd stond in de Beheerovereenkomst DSO-LV20 die in 2018 tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen (UvW) is gesloten. Een en ander roept bij deze leden de volgende vragen op:

19. In de Beheerovereenkomst DSO-LV staat onder punt 39 het volgende vermeld:

«Partijen evalueren de taakverdeling tussen het strategisch, tactisch en operationeel beheerniveau, als bedoeld in paragraaf 3, de taaktoedeling aan organisaties voor tactisch en operationeel beheer, als bedoeld in 16, alsmede de afspraken omtrent het taakstellend budget, als bedoeld in 2 onder c. voor 1 juli 2022 en nemen uiterlijk 1 november 2022 in het Bestuurlijk Overleg een besluit over continuering of aanpassing van deze taakverdeling, respectievelijk toedeling en het taakstellend budget

Hebben deze leden het juist dat de aan de orde zijnde evaluatie hiervan het resultaat is? Zo ja, is hierover inmiddels in het bestuurlijk overleg over gesproken en wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, op welke wijze wordt hier al dan niet op andere wijze gevolg aan gegeven?

20. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat in de begeleidende tekst van de onderhavige evaluatie op de website van de rijksoverheid het volgende vermeld staat:

«De onderzoeksresultaten worden gebruikt in gesprekken over de toekomstige organisatie, sturing en governance van het DSO.»

Voor deze leden is onduidelijk of de aangegeven dilemma’s herkend worden en welke kern- en specifieke aanbevelingen opgevolgd gaan worden. Kan de regering deze leden hier puntsgewijs meer duidelijkheid over verschaffen?

21. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat uit de evaluatie onder meer blijkt dat de hybride situatie van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met de twee modaliteiten van ontwikkeling en tijdelijk beheer complex is. Hierdoor blijkt budgettaire aanwending, krapte en budgettaire schotten tussen ontwikkeling, beheer en doorontwikkeling, afbouw en uitbouw een bron van discussie en onzekerheid op te leveren. Is het de bedoeling dat de planning en budgettering zowel voor beheer als ontwikkeling hernieuwd worden op korte termijn? Zo ja, wanneer wordt dat verwacht en is dit beoogd voor de behandeling van het ontwerpKB tot inwerkingtreding van de Omgevingswet in zowel de Tweede als de Eerste Kamer zodat deze input daarin meegenomen kan worden?

22. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op de volgende passage op pagina 16 van de onderhavige evaluatie waar zij het volgende lezen:

«Het gevraagde budget voor beheer is hoger dan wat taakstellend is afgesproken in het hoofdlijnenakkoord financiële afspraken. Er zijn vraagtekens bij de onderbouwing van de gevraagde hogere beheerkosten, details ontbreken. Er wordt geen alternatief geboden dan wel geëist (bijvoorbeeld minder dienstverlening binnen taakstellend budget of de keuze tussen verschillende dienstverleningsniveaus). Er zijn problemen bij het vinden van dekking voor het extra gevraagde budget

Is de regering met vorenstaande bekend? Kan de regering aangeven wat er komende jaren voor beheer is gereserveerd en in welke mate dat afwijkt van het gevraagde budget? Hoe wordt hier een dekking voor gevonden? De leden van de fractie van GroenLinks wijzen voor de goede orde naar punt twee van de toezegging «Regelen drietal aspecten rondom de invoering van de Omgevingswet».21

23. De leden van de fractie van GroenLinks lezen vervolgens op pagina 16 van bedoelde evaluatie dat het budget voor uitbouw – bedoeld voor de jaren 2023 en verder – al in 2022 meerdere keren is aangesproken voor de bouw van noodzakelijke functionaliteit per datum in werking treden. Niet aangegeven wordt of dit budget vervolgens ook weer is aangevuld. Kan de regering aangeven of het budget, dat voor uitbouw beschikbaar is, ongewijzigd is? Hoe beoordeelt de regering het gebruik van gereserveerde budgetten voor uitbouw voor het dichten van financiële gaten in de ontwikkeling?

24. Daarnaast is het deze leden gebleken dat er geen structurele afstemming is tussen de twee opdracht gevende beraden, namelijk die voor beheer en inwerkingtreding (OGB-B en OGB-IWT), en dat er een integrale budgettaire beleidsafweging nodig is. Kan de regering aangeven hoe zij hiernaar kijkt en welke mogelijkheden zij ziet om dit op korte termijn te verbeteren?

25. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen naar de volgende bevinding in de evaluatie op pagina 20:

«Geen van geïnterviewden van de partijen betrokken bij het beheer van het DSO-LV weet precies hoe het formele acceptatieproces werkt, hoe de oplevering aan het GPvE [Globaal Programma van Eisen] getoetst wordt, of het GPvE bijgesteld wordt en hoe dit wordt vastgelegd. (…) Hoewel dit aandachtspunt de ontwikkeling van de basisfunctionaliteit betreft roept de onduidelijkheid van (of onbekendheid met) het acceptatieproces onzekerheid op over de gevolgen voor doorontwikkeling en afbouw (was de basisfunctionaliteit wel goed genoeg bij oplevering vanuit ontwikkeling?)

Kan de regering aangeven hoe zij hiernaar kijkt? Is de regering voornemens om op korte termijn alsnog de gevraagde duidelijkheid te verschaffen?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet onder meer wordt beoogd om als rijksoverheid meer regie te kunnen voeren op de uitdagingen waar Nederland voor staat. De afgelopen periode zijn meerdere initiatieven en programma’s gelanceerd, zoals recentelijk nog de startpakketten voor de fysieke leefomgeving, die moeten leiden tot aanpassing van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Ministeries maken veel gebruik van de juridische vorm «programma», vooruitlopend op invoering van de Omgevingswet. Hoewel de leden van de fractie van GroenLinks tevreden zijn over een aantal onderdelen van deze plannen, zijn deze leden nieuwsgierig naar in hoeverre de regering daarbij in staat is om zowel de integraliteit als de Rijksregie daadwerkelijk vorm te geven. Deze leden verzoeken de regering in dit kader de volgende vragen te beantwoorden.

26. Hoeveel Rijksprogramma's – rakend aan de NOVI – zijn er in totaal op dit moment gepubliceerd dan wel in voorbereiding? Kan de regering daar een overzicht van geven?

27. Hoeveel nationale belangen zijn daarin beoogd of wellicht reeds vastgelegd?

28. Op welke wijze streeft de regering naar de juridische doorwerking van deze belangen? Kan de regering aangeven of en, zo ja, welke juridische vorm deze nationale belangen hebben gekregen? Kan de regering een overzicht geven van de (beoogde) juridisch afdwingbare onderdelen?

29. Welke ervaringen worden opgedaan in deze programma’s met het integraal werken? Kan de regering een analyse geven van de wijze waarop in de planvorming door het integraal werken kwetsbare waarden (natuur, milieu en water) zich meer positief kunnen ontwikkelen dan onder het huidige rechtsstelsel voor ruimtelijk- en milieurecht? Met andere worden: kan de regering al aantonen dat er positieve ontwikkelingen voor deze thema’s zijn die de pilotstatus overstijgen en het programmatische niveau bereiken?

30. Op welke wijze is de participatie rond deze programma’s (en eventuele Algemene Maatregelen van Bestuur) vormgegeven? Lukt het om de ambities rondom meer participatie vooraf op Rijksniveau vormt te geven? Kan de regering hierop reflecteren?

31. Kan de regering aangeven in welke mate de verschillende participatieniveaus een plek hebben gekregen? In hoeverre is er bijvoorbeeld al sprake van een coproductie met de samenleving, zijnde niet-mede-overheidsinstellingen?

32. Naar aanleiding van een mondeling overleg met de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de planmonitor voor de NOVI ontwikkeld. Kan de regering aangeven wanneer de volgende planmonitor wordt voorzien?

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van antwoorden van de Minister op hun vragen van 16 november jl.22, de brief van de Minister over IKT 3 aan het Adviescollege ICT-toetsing23 en de brief van het Adviescollege ICT-toetsing in reactie hierop.24 Hierover hebben deze leden de volgende vragen.

2.1 Indringend Ketentesten Fase 2

Voor de beoordeling van de testresultaten is het belangrijk om inzicht te hebben in het verschil tussen blokkerende en belemmerende bevindingen. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen. Zij lezen:

«Bevindingen zijn blokkerend als zij voor alle of een grote groep gebruikers het werken onmogelijk maken. Normaal gesproken gaat dat over het niet beschikbaar zijn van een component in het DSO-LV, maar het kan ook over decentrale software gaan. Bevindingen die gaan over decentrale software, kunnen weliswaar voor de testende overheid blokkerend zijn, maar belemmeren meestal slechts 1 of een beperkt aantal gebruiker(s)». 25

Begrijpen deze leden goed dat prioriteit 1 (blokkerende bevinding) alleen wordt toegekend indien het een blokkerende bevinding betreft van het DSO-LV? Zo nee, kan de regering een voorbeeld geven van een blokkerende bevinding in de decentrale software die is gecategoriseerd als prioriteit 1? En zo ja, waarom?

De gevolgen van een blokkerende bevinding in decentrale software kunnen ook forse gevolgen hebben, ook al raakt dit een beperkt aantal gebruikers (bijvoorbeeld twee provincies). Waarom is er niet voor gekozen om de prioritering (1, 2, 3, 4) te bepalen op de impact op het functioneren van het DSO als geheel?

Is het oplossen van alle blokkerende bevindingen (prioriteit 1) van IKT 1, 2 en 3 een randvoorwaarde voor invoering? Zo nee, waarom niet?

Is het oplossen van alle belemmerende bevindingen (prioriteit 2) van IKT 1, 2 en 3 een randvoorwaarde voor een verantwoorde invoering? Zo nee, waarom niet?

Hoe ziet de regering de relatie tussen enerzijds het aantal openstaande blokkerende en/of belemmerende bevindingen en het oordeel over de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van de DSO-keten?

Ten tijde van het opstellen van de Rapportage Indringend Keten Testen Fase 2 waren er geen openstaande blokkerende bevindingen. Er waren 115 bevindingen met prioriteit 2, waarvan er toen 31 afgehandeld waren en 64 bevindingen waren er toen in behandeling. Uit antwoorden op vragen van deze leden blijkt dat er inmiddels 127 bevindingen zijn met prioriteit 2. Daarvan zijn er intussen 85 afgehandeld. 42 bevindingen zitten in het afhandelingsproces.26 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

Bevinden er zich bevindingen in de openstaande bevindingen van IKT 1 en 2 die randvoorwaardelijk opgelost moeten zijn voor een verantwoorde invoering van de Omgevingswet?

In antwoord op vragen van deze leden over de zogenaamde «known issues» stelt de regering dat deze niet belemmerend of blokkerend zijn «voor de testuitvoering van IKT».27 De vraag van deze leden is echter of deze «known issues» belemmerend of blokkerend zijn voor het gebruik van het DSO (prioriteit 1, 2, 3 of 4)? Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord.

Uit de antwoorden op vragen van deze leden blijkt dat bij het oefenen met een voorbereidingsbesluit met meerdere tijdelijke regelingdelen door een provincie is gebleken dat de gemeenten waarvoor dit voorbereidingsbesluit gold hun omgevingsplan niet meer konden wijzigen in DSO-LV.28 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen:

  • Is dit een blokkerende prioriteit? Zo nee, waarom niet?

  • Is het oplossen van dit knelpunt randvoorwaardelijk voor de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van de DSO-keten?

De viewer «Regels op de Kaart» werkt niet goed en is volgens de regering randvoorwaardelijk voor invoering.29 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • De regering geeft in antwoord op vragen van deze leden aan dat functionaliteit van de viewer onderdeel van IKT 2 was. Kan de regering inhoudelijk reageren op de resultaten van dit onderdeel van IKT 2?

  • Dit heeft echter niet geleid tot een «blokkerend issue» in IKT 2 als de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen hebben. Mogen zij hieruit afleiden dat de knelpunten met de viewer opgelost zijn?

2.2 Indringend Ketentesten Fase 3

De leden van de PvdA-fractie lezen in de antwoorden op hun vragen dat Indringend Ketentesten Fase 3 (IKT 3) zeven testrondes omvat (11 t/m 17), gestart is op 26 september 2022 en opgeleverd wordt op 20 januari 2023.30 Hierover hebben deze leden de volgende vragen.

  • Het Adviescollege ICT-toetsing doet een ex-ante onderzoek naar de opzet van de testaanpak. Deze was gepland tussen 5 en 13 december. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het logischer was geweest om de toets van het Adviescollege ICT-toetsing uit te voeren bij aanvang van IKT 3 in plaats van halverwege? Zo nee, waarom niet?

  • De kans bestaat dat het Adviescollege ICT-toetsing aangeeft dat de testopzet IKT 3 opnieuw (ernstig) tekortschiet. Is dit voor de regering aanleiding om dan alsnog een IKT fase 4 uit te voeren alvorens een besluit te nemen over de invoering? Zo nee, waarom niet?

  • Wat betekent een mogelijk kritisch oordeel van het Adviescollege ICT-toetsing over de testopzet IKT 3 voor de beoordeling van de resultaten van IKT 3 door de regering?

In de antwoorden op vragen van deze leden wordt gesteld dat het Plan van Aanpak IKT 3 gepubliceerd wordt op de website van Aan de Slag.31 De leden van de PvdA-fractie kunnen het Plan van Aanpak echter niet vinden. Is de regering bereid dit plan alsnog te delen?

In de antwoorden lezen deze leden verder «dat IPO van mening [is] dat IKT 3 niet het definitieve bewijs gaat leveren van een werkend DSO».32 Kan de regering, in overleg met IPO, nader toelichten wat hiermee bedoeld wordt? Wat is er volgens IPO nodig om wel het bewijs te leveren dat het DSO voldoende werkend is?

2.3 Overige vragen

De vraag van de leden van de PvdA-fractie over hoe de duiding van de uitvoeringspraktijk namens de tien Rijkspartijen tot stand is gekomen is niet beantwoord. Daarom hebben deze leden hierover nog enkele vragen:

  • Welke Rijkspartijen zijn geraadpleegd voor deze duiding en welke dus niet?

  • Kunnen alle tien Rijkspartijen zich vinden in de formulering van de duiding? Zo nee, welke niet en waarom niet?

De inwerkingtreding van de Omgevingswet is inmiddels in totaal zes keer uitgesteld: van het jaar 2017 naar het jaar 2019, naar 1 januari 2021, naar 1 januari 2022, naar 1 juli 2022, naar 1 januari 2023 en nu laatstelijk naar 1 juli 2023. De leden van de fractie van de PvdA hebben de regering gevraagd om te reflecteren op het eigen inschattingsvermogen en dat van de bestuurlijke partners, omdat de invoering steeds, in een laat stadium, alsnog uitgesteld moest worden. De vraag van deze leden of wellicht de onderliggende probleemanalyses, en dus de gekozen oplossingen, niet kloppen, wordt niet beantwoord. Uiteraard begrijpen deze leden dat het een complex traject is met veel dilemma’s, maar deze leden vragen om een analyse van de oorzaken van het patroon waarbij steeds vol overtuiging wordt gekoerst op een invoeringsdatum en dan steeds (inmiddels zes keer) de partijen tot de conclusie komen dat de invoering toch moet worden uitgesteld.

De Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) heeft in haar brief van 28 september 2022 aan de Eerste Kamer gepleit voor een uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet van twee jaar.33 De NEPROM draagt daarvoor als reden aan het gegeven dat er momenteel diverse problemen spelen rondom bouwprojecten, zoals het gebrek aan ambtelijke capaciteit bij gemeenten, de stikstofproblematiek en diverse kostenstijgingen. Er is sprake van een stapeling van knelpunten. De NEPROM acht invoering nu «buitengewoon onverantwoord». De regering stelt in de beantwoording van vragen hierover dat de analyse van de NEPROM herkend wordt.34 Daarom hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen.

  • Kan de regering aangeven welke elementen van de analyse van NEPROM herkend worden? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een serieuze inhoudelijke en integrale reactie op de analyse van NEPROM en geen verwijzing naar passages in diverse eerdere brieven.

  • De NEPROM stelt dat invoering «buitengewoon onverantwoord» is. Dat is een heel stevige conclusie. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een inhoudelijke reactie van de regering waarom zij, gebaseerd op dezelfde analyse, tot het oordeel komt dat er per 1 juli 2023 wel een verantwoorde invoering mogelijk is.

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd om inzage in onderstaande documenten:

  • het plan van aanpak voor het Integraal Ketentesten van 13 april 2022, vastgesteld door het Opdracht gevend Beraad Beheer DSO-LV;

  • de teststrategie;

  • het concept-rapport van TwynstraGudde en de ambtelijke reactie daarop.

Deze gegevens, althans de eerstgenoemde, zouden na anonimiseren van persoonsgegevens gedeeld worden.35 Nu lezen deze leden dat deze vertrouwelijk ter inzage worden gelegd. Waarom is vertrouwelijkheid van deze gegevens noodzakelijk volgens de regering?

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, L.P. van der Linden.

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2023

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben mij per brief van 11 januari jl. vragen gesteld over de implementatie van de Omgevingswet. Hierbij stuur ik u de beantwoording van de gestelde vragen.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Schriftelijke vragen van de leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Nadere vragen inzake de inwerkingtreding van de Omgevingswet

Ingezonden: 11 januari 2023

Kenmerk: 170790.39U

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben kennisgenomen van uw brief van 28 november 202236 waarin u eerder gestelde vragen beantwoordt over het Indringend Ketentesten Fase 3. Daarnaast hebben de commissies kennisgenomen van uw brief van 16 december 202237 waarin u antwoord geeft op eerder vanuit de commissies gestelde nadere schriftelijke vragen over de implementatie van de Omgevingswet. Naar aanleiding hiervan wensen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA de regering de volgende vragen te stellen.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks wensen de regering de volgende vragen te stellen en verzoeken de regering alle vragen separaat te beantwoorden.

1. De regering geeft aan zich niet te herkennen het sterke gevoel van moedeloosheid dat bij de leden van GroenLinks zich begint te bekruipen als het gaat om de Omgevingswet.38 Kan de regering aangeven welke feitelijkheden in het door deze leden geschetste beeld niet kloppen?

Dat klopt, ik herken mij niet in uw weergave of gevoel van moedeloosheid. In mijn voortgangsbrief van 26 januari 2023 heb ik aan u de huidige stand van zaken uiteengezet. In het bestuurlijk overleg van 23 en 25 januari jl. zijn de voorwaarden voor inwerkingtreding met VNG, IPO, UvW (en de Rijkspartijen) besproken. Hierin is geconcludeerd dat deze voorwaarden voor inwerkingtreding voldoende zijn ingevuld en dat de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 draagvlak bij de partijen heeft. Ook het bedrijfsleven staat achter deze datum.

2. Kan de regering alsnog aangeven welke inhoudelijke en uitvoeringstechnische analyses ten grondslag hebben gelegen aan de oorspronkelijke besluitvorming over de beoogde inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet van 1 januari 2023?

De inhoudelijke en uitvoeringstechnische analyses die ten grondslag lagen aan de besluitvorming over de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 heb ik aangegeven in de brieven aan u van 24 februari 202239, 13 mei 202240, 24 juni 202241, 26 augustus 202242, het met de commissies Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) en voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) gevoerde mondeling overleg van 21 juni 2022 en het met uw Kamer gevoerde debat van 28 juni 2022.

3. Kan de regering aangeven welke lessen er zijn geleerd van de besluitvorming rondom de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 voor het bepalen van de nieuw beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023? Deze vraag, die de leden van de fractie van GroenLinks de regering eerder stelden43, is niet beantwoord. Of zijn er, vanwege de haast om een nieuwe datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet te bepalen, wellicht geen lessen uit de eerdere ervaringen getrokken? Indien dit laatste het geval is, vernemen de leden van de fractie van GroenLinks dit ook graag.

Het dilemma over de besluitvorming over de datum van 1 januari 2023 heb ik uitvoerig uiteengezet in mijn brief van 14 oktober 202244 en de daarbij behorende bijlagen. Zoals bij u aangeven wordt sinds de wetgeving van het stelsel is afgerond steeds gekeken naar de voortgang op het DSO en voortgang van de implementatie bij de bevoegde gezagen. Het bepalen van een datum van inwerkingtreding is daarin noodzakelijk om alle werkzaamheden in de stelseltransitie te kunnen organiseren en zekerheid te geven aan initiatiefnemers onder welk wettelijk regime zij hun planvorming of aanvraag kunnen indienen.

Bij de implementatie zijn leerervaringen opgedaan en komen nieuwe inzichten niet alleen op basis van de techniek maar ook door het beter inzicht in elkaars processen en afhankelijkheden in de keten. Op basis daarvan heb ik in mijn brief van 14 oktober 2022 het terugkerende dilemma geschetst: de uitvoering wacht op besluitvorming over de datum van inwerkingtreding en de besluitvorming over die datum wacht op de uitvoering. Ik heb u meegenomen in de mogelijkheid dit dilemma te doorbreken en heb u diepgaand bericht over vorderingen en verwachtingen. Het eendrachtig komen tot een besluit is extra belangrijk vanwege de genoemde afhankelijkheden in de keten. Met de medeoverheden en rijkspartijen is afgesproken de stap naar inwerkingtreding pas te zetten als we er allen achter kunnen staan op basis van de ervaringen in de praktijk van het oefenen en testen. Zoals verwoord in de brief van 26 januari 2022 is besloten dat deze stap verantwoord kan worden gezet op basis van de voorgang, beschikbare feiten en de afspraken over het vervolg en de ondersteuning van de implementatie bij bevoegde gezagen en bedrijfsleven.

4. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de regering eerder heeft aangegeven de datum van 1 juli 2023 als datum voor inwerkingtreding van de Omgevingswet haalbaar te achten. Kan de regering reflecteren op het gegeven dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) daarna met overgrote meerderheid een motie heeft aangenomen waarin wordt aangegeven dat gemeenten een latere datum van inwerkingtreding, namelijk 1 januari 2024, haalbaar achten en dat zij in ieder geval zes maanden uitvoeringstijd wensen voor implementatie van de Omgevingswet nadat een besluit over de datum van inwerkingtreding is genomen? Hoe kijkt de regering in dit licht aan tegen de reeds gecommuniceerde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 juli 2023?

De op het VNG-Congres aangenomen motie dateert van na het moment dat met de medeoverheden de datum van 1 juli 2023 is vastgesteld en gecommuniceerd. In mijn voortgangsbrief van 26 januari 2023 ga ik nader in op de gevolgen van het verzoek van de gemeenten. De wens die uit de motie spreekt om tenminste zes maanden tijd te hebben tussen een vastgesteld (of gepubliceerd) koninklijk besluit met de datum van inwerkingtreding en de datum van inwerkingtreding is betrokken bij de afweging om het huidige koninklijk besluit met de datum van 1 januari 2024 bij u voor te hangen. Zoals aangegeven staat een zorgvuldige inwerkingtreding voor mij voorop. Het is van belang eendrachtig deze volgende stap te zetten omdat de partijen van elkaars processen en voortgang afhankelijk zijn.

5. Welke redenen hebben de leden van de VNG volgens de regering om een motie met dergelijke strekking aan te nemen? De leden van de fractie van GroenLinks merken hier voor de goede orde bij op dat de aanleiding tot deze motie niet bij deze Kamer gelegd kan worden. Deze Kamer heeft namelijk noch een rol gespeeld bij het bepalen van de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023, noch is zij verantwoordelijk voor het technisch ontbreken van essentiële onderdelen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), noch was zij betrokken bij de bestuurlijke besluitvorming waarbij de nieuwe inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2023 is bepaald. Het besluit dat de eerder beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023 haalbaar was en later toch niet haalbaar bleek te zijn, is een besluit dat door de koepels samen is genomen.

Vrijwel unaniem hebben gemeenten via de motie de boodschap afgegeven dat ze onverkort voorstander zijn van de Omgevingswet. Daartoe doen ze de indringende oproep voor snelle duidelijkheid over de datum van inwerkingtreding. Langdurig uitstel van de wet is onwenselijk. Voor een volledige opsomming van de overwegingen verwijs ik naar de motie zelf.45 In de kern roept de motie op om tenminste zes maanden tussen de publicatie van het koninklijk besluit met de datum van inwerkingtreding en het daadwerkelijke moment van inwerkingtreding aan te houden. Dit heb ik in juni 2022 bij uw Kamer aan de orde gebracht in het overleg en debat. In mijn voortgangsbrief van 26 januari 202346 ga ik nader in op de overwegingen en de keuzes die ik samen met de medeoverheden en Rijkspartijen heb gemaakt.

6. De leden van de fractie van GroenLinks vernemen graag van de regering welke conclusie zij trekt uit het hetgeen onder punt 5 is opgemerkt.

Het verzoek dat is gedaan in de door de leden van de VNG aangenomen motie is meegenomen in de afwegingen bij de besluitvorming over het vervolg van de implementatie van de Omgevingswet. De uitkomst hiervan vindt u in de voortgangsbrief van 26 januari 2023.

7. De regering stelt dat er meer aspecten van belang zijn dan alleen de techniek van het DSO bij de bepaling van een verantwoorde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. De leden van de fractie van GroenLinks zijn verheugd dit te horen. Is de regering het ook met deze leden eens dat projecten in het ruimtelijk domein per definitie zullen stranden op de Omgevingswet wanneer de techniek op essentiële onderdelen niet functioneert? De leden van de fractie van GroenLinks wijzen in dit kader op de problemen die reeds eerder door het Interprovinciaal Overleg (IPO), in de aanloop naar de inwerkingtredingsdatum voor de Omgevingswet van 1 januari 2023, zijn aangekaart.

Deze mening van de GroenLinks fractie deel ik niet. Het DSO-LV is beschikbaar en uit de integrale ketentesten blijkt dat DSO als geheel technisch werkbaar is voor inwerkingtreding. Er is voorzien in ruim overgangsrecht voor gemeenten en waterschappen en er zijn Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM’s) die beschikbaar en getest zijn (ook voor provincies). Daarnaast zijn er in de afgelopen periode meerdere oefensessies gehouden met alle partijen in de keten om in simulatie te oefenen met onder andere deze planprocessen. De urgente gebiedsontwikkeling is daarmee gewaarborgd. Dit geldt ook voor het kunnen doen van aanvragen en melding waarmee initiatieven in het ruimtelijk domein formeel starten. Ook daar is het DSO beschikbaar. Het standpunt van het IPO waarnaar verwezen wordt, is overigens niet langer actueel. In mijn brief van 26 januari 202347 ben ik hierop ingegaan.

8. In aanvulling op hetgeen onder punt 7 is opgemerkt, wijzen deze leden op de position paper van 17 mkb-organisaties van 21 oktober jl. die eerder als bijlage48 aan de regering is meegezonden en waarin wordt geconstateerd dat aanzienlijke groepen mkb-bedrijven het DSO onwerkbaar achten mede vanwege de lage gebruiksvriendelijkheid van het systeem.

Het beeld waarnaar in de position paper verwezen wordt, is inmiddels niet meer actueel. De bevindingen van het bedrijfsleven gingen voor het overgrote deel over de inhoud van DSO-LV en hoe deze is opgezet, en in mindere mate over de techniek. Hierin zijn naar aanleiding van deze bevindingen in afstemming met het bedrijfsleven verbeteringen doorgevoerd. Parallel met Indringend Ketentesten Fase-3 (IKT-3) heeft een MKB-toets plaatsgevonden, waarbij een aantal brancheverenigingen het DSO heeft getest aan de hand van een voor hun branche relevante casus. Voor de uitkomsten van de MKB-toets verwijs ik u naar bijlage 5 bij de voortgangsbrief die naar uw Kamer is gestuurd op 26 januari 2023.

9. Is de regering in het licht van hetgeen onder punten 7 en 8 is opgemerkt, bereid om, zoals door de BOVAG en 16 andere belangenorganisaties is gevraagd, na het Integraal Ketentesten Fase 3 en het vullen van het systeem met de bruidsschat, een volwaardige mkb-toets op het DSO te doen, om de resultaten van deze toets vervolgens met de Kamer te delen voordat het plenaire debat over het ontwerpKB betreffende inwerkingtreding van de Omgevingswet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?

De resultaten van de MKB-toets heeft u ontvangen in bijlage 5 bij de voortgangsbrief van 26 januari 2023.

10. De regering geeft aan dat het parlement door het aannemen van de (invoerings)wetgeving het besluit heeft genomen om de Omgevingswet in te voeren. De regering geeft vervolgens aan dat het pleidooi van de leden van de fractie van GroenLinks om de invoering langdurig uit te stellen, geen recht doet aan onder andere de opdracht tot invoering van de Omgevingswet.49 In dit geschetste beeld herkennen de leden van de fractie van GroenLinks zich niet. Deze leden constateren hier enige ruis ten aanzien van het debat dat hierover is gevoerd. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen er namelijk op dat de Eerste Kamer, vrijwel Kamerbreed, aan de invoering van de Omgevingswet aan een aantal concrete voorwaarden heeft verbonden. Voorwaarden waar door de regering tot op heden nog niet aan is voldaan, aldus deze leden. Als voorbeelden van voorwaarden waaraan thans nog niet is voldaan, wijzen deze leden op de voorwaarde van een werkend DSO, het doen van uitvoeringstoetsen bij de uitvoeringspraktijk en het dekken van de mogelijke extra financiële kosten bij de decentrale overheden. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat bij de «opdracht tot invoering van de Omgevingswet» ook deze aspecten zijn meegegeven door deze Kamer en de opdracht ook in het licht van deze aspecten uitgewerkt zou moeten worden?

In de memorie van antwoord bij Invoeringswet Omgevingswet50 is gemeld dat het Kabinet samen met de medeoverheden en rijkspartijen bepaalt wat er minimaal klaar moet zijn om de Omgevingswet in werking te laten treden. In deze Memorie van antwoord en de Nadere nota van antwoord is destijds uiteengezet »hoe bij de totstandkoming van het DSO gezorgd wordt voor zorgvuldige invoering. U bent in de brieven van 27 juni 201951 en de daaropvolgende brieven geïnformeerd over wat overheden in dat kader minimaal moeten kunnen en voorbereid moeten hebben om te voldoen aan de Omgevingswet.

11. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering in de brief van 16 december jl. helder beschrijft welke complexiteit het nieuwe systeem heeft bij het realiseren van een goed werkend DSO en vergunningensysteem in heel Nederland. Welke instrumenten en middelen heeft de regering paraat en zijn vanaf 2023 beschikbaar om de burgers en bedrijven in Nederland te kunnen helpen wanneer een decentrale overheid er niet in slaagt om een gebruiksvriendelijk en stabiel werkend DSO te realiseren? Met andere woorden: welke ondersteuning is er voor individuele burgers om steun te krijgen als hun gemeenten er niet in slagen om de Omgevingswet en het DSO goed te implementeren?

Het bevoegd gezag blijft het eerste aanspreekpunt bij vragen, ook na de invoering van het DSO. In de brief van 14 oktober 202252 ben ik onder andere ingegaan de werking van het DSO, de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAMs), de ondersteuning voor de burgers en bedrijven in eerste en tweede lijn – als onderdeel en de serviceketen – en het calamiteitenmanagement. Zoals aangegeven kunnen bedrijven en gemeenten terecht bij het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO). In de brief van 26 januari 202353 heb ik u hierover de laatste voortgang gemeld. De stand van zaken van de beschikbaarheid en het testen van de TAMs is hierin opgenomen, evenals het doorlopen van de ondersteuning vanuit het programma Ads na inwerkingtreding van de Omgevingswet.

12. De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering aangeeft dat er geen nieuwe termijn nodig is voor het oefenen met de landelijke voorziening DSO.54 Tegelijkertijd verzoekt de VNG in bovengenoemde breed aangenomen motie om een periode van minimaal zes maanden tussen het nemen van besluit over de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet en de inwerkingtreding zelf. De VNG geeft daarvoor als reden aan dat gemeenten die tijd nodig hebben om zich goed voor te kunnen bereiden op de implementatie van de Omgevingswet. Kan de regering aangeven hoe deze twee zienswijzen zich tot elkaar verhouden?

Het klopt dat er geen nieuwe termijn is voor het oefenen met de landelijke voorziening DSO (DSO-LV). In het eerder gegeven antwoord heb ik u gemeld dat in de afgelopen jaren de landelijke voorziening DSO veelvuldig is getest en er langdurig mee wordt geoefend. Anders gezegd, er wordt doorlopend geoefend. Bevoegde gezagen oefenen ook met de software van de door hen gecontracteerde leverancier. De genoemde motie vraagt om tenminste zes maanden voor het inregelen van de gemeentelijke processen. Dit gaat om de periode tussen het publiceren van het koninklijk besluit en de daadwerkelijke datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Zie ook bijlage 1 bij mijn brief van 26 januari 2023.55

13. Ten aanzien van de kritieke-pad-planning wensen de leden van de fractie van GroenLinks de regering de volgende vragen voor te leggen. De kritieke-pad-planning werd aangedragen door het Adviescollege ICT-toetsing in zijn advies van 14 februari 202256 als instrument om de technische voortgang in het DSO goed te kunnen volgen en verantwoord te kunnen besluiten over de invoeringsdatum. De leden van de fractie van GroenLinks hechten aan het instrument zoals het Adviescollege ICT-toetsing geadviseerd heeft, zie ook de vele eerder gestelde schriftelijke vragen van deze leden over dit onderwerp. De regering heeft steeds aangegeven dat de Hoofdroute 2022 de functie van kritieke-pad-planning had en een aparte kritieke-pad-planning daarom niet nodig was. Het bij brief van 16 december jl. door de regering gegeven antwoord op de door deze leden gestelde vraag 1.4 lijkt in dit licht niet in lijn te zijn met de eerdere beantwoording van de regering.57 Kan de regering hierop reflecteren?

Het belang dat u hecht aan dit instrument is mij duidelijk en in de voortbrenging van de vele onderdelen die samenhangen met de invoering van deze wet en het bijbehorende digitale stelsel wordt gewerkt met diverse mijlpalenplanningen die in samenhang worden bezien in wat wij de Hoofdroute noemen. De in de brief van 26 januari 2023 opgeschreven Hoofdroute met mijlpalen biedt de medeoverheden, rijkspartijen en mij een effectief instrument om de komende periode de voortgang van de mijlpalen – en de afhankelijkheden hiertussen – richting inwerkingtreding te monitoren. Over de ontwikkeling in de Hoofdroute 2022 heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.58 In de eerdere beantwoording van vragen over de kritieke-pad-planning en hoofdroute is naar mijn mening een eenduidige lijn gehanteerd.

14. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat de regering in haar brief van 16 december jl. aangeeft dat het in 2015 geformuleerde ambitieniveau conform Scenario 3 van het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet nog steeds wordt gehanteerd.59 Kan de regering een planning aanleveren voor het bereiken van dit niveau? Welke uitbouw is er nog nodig om de gemeenten in 2029 er financieel op vooruit te laten gaan ten opzichte van de huidige kosten van het ruimtelijke domein?

Partijen hebben in het Bestuursakkoord Implementatie Omgevingswet (2015) afspraken gemaakt over het te realiseren voorzieningenniveau van DSO-LV bij invoering van de Omgevingswet (basisniveau) en beoogde uitbouw daarvan in de periode daarna. Onder de Beheerovereenkomst uit 2018 is een Bestuurlijke Agenda Uitbouw DSO-LV vastgesteld die het eerdere Scenario 3 uit 2015 concreet invult. Ieder door de samenwerkende overheden voorgesteld uitbouwelement moet een portfolioproces doorlopen waarmee de meerwaarde voor de ondersteuning van de Omgevingswet wordt onderzocht en aangetoond. Uitbouw kan pas plaatsvinden als er op basis van het portfolioproces interbestuurlijk overeenstemming is. Sommige elementen uit de in 2015 beoogde uitbouw zijn in de ontwikkelagenda naar voren gehaald (basisniveau). De structurele financiële effecten van de stelselherziening voor gemeenten is uitgewerkt in het Integraal Financieel Beeld. Dit Integraal Financieel Beeld bevat ook indicatieve terugverdientijden. Op 12 maart 2021 bent u hierover per brief met bijlagen geïnformeerd. Gemeenten hebben in de uitbouwagenda aangeven de meeste prioriteit te willen geven aan extra mogelijkheden in de veel gebruikte samenwerkingsfunctionaliteit van DSO-LV. Ook van 3D-visualiatie (Digital Twin), monitoringinformatie en het aankoppelen van voor besluitvorming relevante aanvullende informatie over de fysieke leefomgeving is de verwachting dat deze meerwaarde gaan hebben. De verwachting is dat de uitbouwagenda in 2029 grotendeels gerealiseerd zal zijn.

15. De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering in het kader van de Bestuurlijke Agenda Uitbouw spreekt over een «portfolioproces».60 Kan de regering deze leden aangeven wat een portfolioproces inhoudt en hoe dit precies werkt? Kan de regering aangeven waarom er in de beantwoording aan de Kamer niet gebruik wordt gemaakt van normale procedurele termen die ook voor gewone burgers te volgen zijn?

Ik hecht groot belang aan het gebruik van duidelijk Nederlands en normale procedurele termen, zodat zaken ook voor burgers goed te volgen zijn. Gelet op het technische karakter van vragen wordt er soms bewust gekozen om de officiële technische termen in de beantwoording te gebruiken, met name termen die in de IT gebruikelijk zijn. Het gebruik van deze termen voorkomt mogelijke verwarring of een andere uitleg. Met dit in gedachten zal ik een zo duidelijk mogelijke toelichting geven op het portfolioproces.

Binnen de uitbouw van het DSO-LV wordt het SAFe (Scaled Agile Framework = een officiële term vanuit de IT) ingezet. Het doel van SAFe is om ook grote organisaties in staat te stellen snel en flexibel software met toegevoegde waarde te leveren. Hierbinnen wordt gebruikgemaakt van een «Lean Portfolio Management». Met Lean Portfolio Management toetsen we nieuwe initiatieven aan de strategische doelen van het DSO. Geselecteerd nieuw werk wordt er voorzien van financiering en samen met Product Management wordt gestuurd op uitvoering, implementatie en gebruik. In essentie is het portfolioproces: het afgesproken proces om zorgvuldig te komen tot voorstellen tot aanpassing of uitbouw door deze voorstellen in te brengen, te selecteren en daarna te sturen op zorgvuldige ontwikkeling en implementatie.

16. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op de volgende passage in de brief van 16 december jl. waarin de regering antwoord geeft op de eerder door deze leden gestelde vraag 2.7:

«In het DSO-stelsel als geheel zijn het afgelopen jaar punten naar voren gekomen. Een van die punten was de functionaliteiten die provincies nodig hebben voor inwerkingtreding omdat zij geen gebruik kunnen maken van overgangsrecht, waaronder het kunnen publiceren en muteren van een omgevingsverordening. Door het ontbreken van (decentrale) software konden provincies dit onderdeel in hun planketen in relatie tot DSO-LV niet in de volle breedte beproeven. Hierover heb ik u geïnformeerd: in de voortgangsbrieven, de beantwoording van vragen van uw Kamer, met als laatste stand van zaken de punten opgenomen in mijn brief van 14 oktober 2022 en bijlagen en de brief van 29 november 202261

Deze leden merken op dat de achtergrond van de vraag anders was en als volgt luidt: heeft de regering, als stelselverantwoordelijke, voldoende zicht op de kwaliteit en stabiliteit van het gehele DSO om bij besluitvorming over een inwerkingtredingsdatum voor de Omgevingswet goed te kunnen oordelen over de bestaande risico’s en het tijdstip waarop een verantwoorde invoering in het hele stelsel mogelijk is? Bij de besluitvorming in de Eerste Kamer over het ontwerpKB betreffende inwerkingtreding van de Omgevingswet is het immers irrelevant welke overheidslagen een essentiële voorziening gereed moeten hebben. Deze leden wijzen erop dat essentiële onderdelen van het systeem naar behoren moeten functioneren op de datum waarop de Omgevingswet in werking treedt. Wanneer daar twijfels over bestaan, moet het parlement naar de mening van deze leden daarover in klare taal geïnformeerd worden. Is de regering dit met de leden van de fractie van GroenLinks eens?

Ja. Het zicht op de kwaliteit en stabiliteit van het DSO is er. De wijze waarop dit zicht met de medeoverheden en leveranciers wordt verkregen is toegelicht in de testaanpak, waaronder IKT. Ik heb u hierover laatstelijk geïnformeerd in mijn brieven van 17 en 26 januari 2023.62

17. Kunnen de leden van de fractie van GroenLinks op basis van de eerdere beantwoording door de regering concluderen dat zij niet tijdig zicht had op het ontbreken van essentiële functionaliteiten bij de besluitvorming over het ontwerpKB tot inwerkingtreding van de Omgevingswet met ingang van 1 januari 2023? Of was dat zicht er bij de regering wel en nam zij bij de besluitvorming over dit ontwerpKB bewust het risico dat bij deze datum het systeem nog essentiële gebreken vertoonde?

Nee, deze door u geschetste manier van besluitvorming herken ik niet. Ik heb u bericht dat ik op basis van bestuurlijke afspraken samen met de medeoverheden en rijkspartijen werk om een stelsel te ontwikkelen dat bestaat uit de landelijke voorziening DSO (DSO-LV) en diverse decentrale systemen. Het bepalen van de beoogde datum van inwerkingtreding gebeurt gezamenlijk op basis van die samenwerking en de ervaringen die de bevoegde gezagen zelf hebben bij hun uitvoering en de weging hiervan. In de overweging van een datum staat zorgvuldigheid voorop zoals aangegeven in mijn brieven van 24 februari 202263, 13 mei 202264, 24 juni 202265, 26 augustus 202266 en 14 oktober 202267. In de brief van 14 oktober heb ik aangegeven wat de overwegingen waren die tot de afweging leidden.

18. Naar aanleiding van de beantwoording door de regering van de eerder door de leden van de fractie van GroenLinks gestelde vraag 5.368 wensen deze leden nog de volgende vragen te stellen. De regering verwijst meerdere malen naar het ontbreken van duidelijkheid over de datum van invoering van de Omgevingswet als verklaring voor de aan de orde zijnde problemen. Ook bij de beantwoording van de eerder door deze leden gestelde vraag 5.3 is dit het geval. Dit roept bij de leden van de fractie van GroenLinks twee vragen op:

  • a. Wat als deze analyse nu eens niet klopt? Wat als aspecten zoals menskracht, complexiteit van het nieuwe stelsel en/of regels, of de technische opzet van het DSO – andere oorzaken die genoemd worden in de uitvoeringspraktijk als reden voor problemen – een veel grotere rol spelen dan onduidelijkheid over de datum? Is er een manier denkbaar waarop de regering zich zou laten overtuigen van de blokkerende werking van deze argumenten voor het bepalen van de invoeringsgereedheid van de Omgevingswet?

    U vraagt naar een «als-dan situatie». Zorgvuldigheid staat voorop in de samenwerking tussen de medeoverheden en rijkspartijen. Elementen als beschikbare menskracht, voldoende gelegenheid om met het centrale deel en decentrale deel van het stelsel te oefenen en in de sinds 2020 beschikbare wetgeving te doorgronden zijn inderdaad van belang en spelen dus ook mee in de beoordeling van alle partijen van de vraag of het verantwoord is in werking te treden. Om dit heel praktisch inzichtelijk te maken: het inregelen van opfriscursussen voor medewerkers, capaciteitsplanningen, begrotingen, inplannen van oefeningen, procedures, enzovoort, ze hebben allemaal nodig dat er een duidelijke datum van inwerkingtreding is. Duidelijkheid over de datum maakt dus dat deze zaken zorgvuldig kunnen gebeuren. Dit heb ik in mijn eerdere brieven uiteengezet.69

  • b. Op welke wijze kan er nog teruggegaan worden naar het oude systeem wanneer na bijvoorbeeld zes maanden blijkt dat de uitvoeringspraktijk niet kan werken met de nieuwe Omgevingswet en aan bepaalde verwachte aspecten van het DSO? Aan welke criteria moet dan volgens de regering worden voldaan?

De huidige afzonderlijke systemen zijn niet in staat om de Omgevingswet te ondersteunen. De Omgevingswet en het DSO zijn hand in hand met elkaar ontworpen. In de eerdere brieven aan uw kamer, waaronder die van 14 oktober 202270 en 26 januari 202371 ben ik ingegaan op de stand van zaken van het DSO, de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen en de stand van zaken van de minimum criteria.

De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op het rapport «Evaluatie beheer Digitaal Stelsel Omgevingswet: Beter zicht op uitvoering» van 30 september 2022.72 In de begeleidende tekst staat aan- gegeven dat deze evaluatie verankerd stond in de Beheerovereenkomst DSO-LV73 die in 2018 tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen (UvW) is gesloten. Een en ander roept bij deze leden de volgende vragen op:

19. In de Beheerovereenkomst DSO-LV staat onder punt 39 het volgende vermeld:

«Partijen evalueren de taakverdeling tussen het strategisch, tactisch en operationeel beheerniveau, als bedoeld in paragraaf 3, de taaktoedeling aan organisaties voor tactisch en operationeel beheer, als bedoeld in 16, alsmede de afspraken omtrent het taakstellend budget, als bedoeld in 2 onder c. voor 1 juli 2022 en nemen uiterlijk 1 november 2022 in het Bestuurlijk Over- leg een besluit over continuering of aanpassing van deze taakverdeling, respectievelijk toedeling en het taakstellend budget

Hebben deze leden het juist dat de aan de orde zijnde evaluatie hiervan het resultaat is? Zo ja, is hierover inmiddels in het bestuurlijk overleg over gesproken en wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, op welke wijze wordt hier al dan niet op andere wijze gevolg aan gegeven?

Als gevolg van de eerdere verschuiving van de datum van inwerkingtreding is de planning in de beheerovereenkomst overeenkomstig aangepast. Om die reden is gekozen voor een lichte vorm van evaluatie, op een later moment vindt een zwaardere vorm van evalueren plaats. De evaluatie is het resultaat van de afspraken in de beheerovereenkomst. Er zijn naar aanleiding van de evaluatie geen besluiten genomen over de taakverdeling, respectievelijk toedeling en het taakstellend budget. Voor 2023 is het budget toereikend. Over het verdere vervolg vindt regelmatig overleg plaats. Ik verwijs u hierbij naar de mijn brief van 26 januari 2022.74

20. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen erop dat in de begeleidende tekst van de onderhavige evaluatie op de website van de rijksoverheid het volgende vermeld staat:

«De onderzoeksresultaten worden gebruikt in gesprekken over de toekomstige organisatie, sturing en governance van het DSO.»

Voor deze leden is onduidelijk of de aangegeven dilemma’s herkend worden en welke kernen specifieke aanbevelingen opgevolgd gaan worden. Kan de regering deze leden hier puntsgewijs meer duidelijkheid over verschaffen?

U verwijst in uw vraag naar het rapport van Adviesbureau Verdonk Klooster & Associates (VKA), over het bestaan en de werking van de beheerorganisatie van het DSO-LV. In bijlage 1 bij mijn brief van 26 januari 202375 ben ik op dit rapport en de opvolging hiervan nader ingegaan.

21. De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat uit de evaluatie onder meer blijkt dat de hybride situatie van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met de twee modaliteiten van ontwikkeling en tijdelijk beheer complex is. Hierdoor blijkt budgettaire aanwending, krapte en budgettaire schotten tussen ontwikkeling, beheer en doorontwikkeling, afbouw en uitbouw een bron van discussie en onzekerheid op te leveren. Is het de bedoeling dat de planning en budgettering zowel voor beheer als ontwikkeling hernieuwd worden op korte termijn? Zo ja, wanneer wordt dat verwacht en is dit beoogd voor de behandeling van het ontwerpKB tot inwerkingtreding van de Omgevingswet in zowel de Tweede als de Eerste Kamer zodat deze input daarin meegenomen kan worden?

De bevindingen uit het evaluatierapport waar u naar verwijst worden onderkend door mijzelf en door de bij het evaluatierapport betrokken partijen. In mijn brief van 26 oktober 2023 ben ik hier nader op ingegaan.76

22. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op de volgende passage op pagina 16 van de onderhavige evaluatie waar zij het volgende lezen:

«Het gevraagde budget voor beheer is hoger dan wat taakstellend is afgesproken in het hoofd- lijnenakkoord financiële afspraken. Er zijn vraagtekens bij de onderbouwing van de gevraagde hogere beheerkosten, details ontbreken. Er wordt geen alternatief geboden dan wel geëist (bijvoorbeeld minder dienstverlening binnen taakstellend budget of de keuze tussen verschillende dienstverleningsniveaus). Er zijn problemen bij het vinden van dekking voor het extra ge- vraagde budget

Is de regering met vorenstaande bekend? Kan de regering aangeven wat er komende jaren voor beheer is gereserveerd en in welke mate dat afwijkt van het gevraagde budget? Hoe wordt hier een dekking voor gevonden? De leden van de fractie van GroenLinks wijzen voor de goede orde naar punt twee van de toezegging «Regelen drietal aspecten rondom de invoering van de Omgevingswet».77

Ja, de passage uit het evaluatierapport is bekend. De taakstellende financiële kaders voor beheer en doorontwikkeling van het DSO-LV en IPLO zijn gebaseerd vastgelegd in de Beheerovereenkomst DSO-LV die in 2018 tussen samenwerkende overheden is gesloten. Logischerwijs is net als in de ontwikkeling van het DSO ook in het beheer een groei doorgemaakt. Dit maakt het mogelijk nu scherper te kijken naar wat in termen van beheer (financieel) noodzakelijk is voor het beheer van DSO-LV. Dit maakt dat ik met de medeoverheden en de rijkspartijen kijk naar de aanwezige kaders en de meerjarige afspraken. Vooruitlopend op de totstandkoming van de beheerbegroting 2023 is door de betrokken partijen op basis van een eerste kostenindicatie voor 2023 de financiering beschikbaar gesteld voor 2023. De actuele kostenramingen voor beheer en doorontwikkeling 2023 passen vooralsnog binnen de totale beschikbare financiering voor 2023.

23. De leden van de fractie van GroenLinks lezen vervolgens op pagina 16 van bedoelde evaluatie dat het budget voor uitbouw – bedoeld voor de jaren 2023 en verder – al in 2022 meerdere keren is aangesproken voor de bouw van noodzakelijke functionaliteit per datum in werking treden. Niet aangegeven wordt of dit budget vervolgens ook weer is aangevuld. Kan de regering aangeven of het budget, dat voor uitbouw beschikbaar is, ongewijzigd is? Hoe beoordeelt de regering het gebruik van gereserveerde budgetten voor uitbouw voor het dichten van financiële gaten in de ontwikkeling?

De gereserveerde budgetten voor de uitbouw zijn niet gebruikt voor het dichten van financiële gaten. In de (door)ontwikkeling van DSO-LV wordt op basis van de inbreng vanuit de samenwerkende overheden, gebruikers en kamer soms de conclusie getrokken dat sommige DSO-LV uitbouwfunctionaliteiten eerder gewenst zijn in het basisniveau van DSO-LV. Op basis van interbestuurlijke besluitvorming zijn die dan naar voren gehaald. Voorbeelden zijn o.a. de veel gebruikte samenwerkingsfunctionaliteit en enkele toepassingsprofielen voor Omgevingsdocumenten (TPOD, onder anderen voor natuur en buitenplanse omgevingsplanactiviteiten). De gereserveerde middelen zijn ingezet voor de beoogde ontwikkeling (uitbouw).

24. Daarnaast is het deze leden gebleken dat er geen structurele afstemming is tussen de twee opdracht gevende beraden, namelijk die voor beheer en inwerkingtreding (OGB-B en OGB-IWT), en dat er een integrale budgettaire beleidsafweging nodig is. Kan de regering aangeven hoe zij hiernaar kijkt en welke mogelijkheden zij ziet om dit op korte termijn te verbeteren?

DSO-LV wordt ontwikkeld en geïmplementeerd in een samenwerkingsverband van VNG, IPO, UvW en rijkspartijen. Deze partijen geven gezamenlijk opdracht voor de ontwikkeling van DSO-LV en hebben daartoe de eisen opgesteld waaraan DSO-LV moet voldoen. Alle activiteiten, voorstellen en wijzigingen in die in het kader van die ontwikkeling, afbouw van DSO-LV en de implementatie gezamenlijk worden uitgevoerd behoeven instemming van deze partijen. Dit gebeurt in een tweetal ambtelijke opdrachtgevende overleggen die onder het Bestuurlijk Overleg Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (BO VRO) vallen. Afstemming tussen het OGB-Beheer en het OGB-IWT vindt plaats wanneer onderwerpen verantwoordelijkheden van beide gremia raken. In het geval van beslissingen de verantwoordelijkheden van beide gremia overstijgen, omdat ze de interbestuurlijk afgesproken (financiële) kaders overstijgen, vindt integrale besluitvorming plaats in het BO-VRO. In het voorjaar van 2022 is in het rapport van VKA een aantal aanbevelingen gedaan voor de beheerorganisatie, de uitwerking hiervan loopt. In bijlage 1 van mijn brief van 26 januari 202378 ben ik hier nader op ingegaan.

25. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen naar de volgende bevinding in de evaluatie op pagina 20:

«Geen van geïnterviewden van de partijen betrokken bij het beheer van het DSO-LV weet precies hoe het formele acceptatieproces werkt, hoe de oplevering aan het GPvE [Globaal Programma van Eisen] getoetst wordt, of het GPvE bijgesteld wordt en hoe dit wordt vastgelegd. (…) Hoewel dit aandachtspunt de ontwikkeling van de basisfunctionaliteit betreft roept de onduidelijkheid van (of onbekendheid met) het acceptatieproces onzekerheid op over de gevolgen voor doorontwikkeling en afbouw (was de basisfunctionaliteit wel goed genoeg bij oplevering vanuit ontwikkeling?)

Kan de regering aangeven hoe zij hiernaar kijkt? Is de regering voornemens om op korte termijn alsnog de gevraagde duidelijkheid te verschaffen?

Het Globaal Programma van Eisen (GPvE) is in 2016 Bestuurlijk Overleg Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (BO VRO) vastgesteld en vervolgens overgedragen aan daaronder ingerichte ambtelijk Opdrachtgevend Beraad Inwerkingtreding (OGB IWT). Daarin hebben de partijen VNG, IPO, Rijk en UvW zitting. Dit is wellicht niet altijd bekend bij individuele overheden.

De geformuleerde eisen zijn destijds bewust globaal gehouden om in de ontwikkelaanpak (agile) ruimte te geven voor de inbreng vanuit de uitvoeringspraktijk. Bij iedere geïdentificeerde toevoeging of wijziging (via Program Increment of PI) wordt door vertegenwoordigers van de samenwerkende overheden gevalideerd of en welke GPvE-eisen zijn afgerond. Indien noodzakelijk wordt dit Globaal Programma van Eisen (GPvE) via een wijzigingsproces opnieuw bekeken. Dit leidt tot een nieuwe versie van het GPvE die aan het OGB IWT wordt aangeboden ter vaststelling. Kwaliteitsinstrumenten als het huidige IKT – en een breed scala aan systeemtesten – geven aanvullende zekerheid over de werking van de landelijke voorziening. De laatste stand van zaken is dat nagenoeg alle GPvE eisen (ca 97%) van het DSO-LV basisniveau zijn opgeleverd.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat met de inwerkingtreding van de Omgevings- wet onder meer wordt beoogd om als rijksoverheid meer regie te kunnen voeren op de uitdagingen waar Nederland voor staat. De afgelopen periode zijn meerdere initiatieven en programma’s gelanceerd, zoals recentelijk nog de startpakketten voor de fysieke leefomgeving, die moeten leiden tot aanpassing van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Ministeries maken veel gebruik van de juridische vorm «programma», vooruitlopend op invoering van de Omgevingswet. Hoewel de leden van de fractie van GroenLinks tevreden zijn over een aantal onderdelen van deze plannen, zijn deze leden nieuwsgierig naar in hoeverre de regering daarbij in staat is om zowel de integraliteit als de Rijksregie daadwerkelijk vorm te geven. Deze leden verzoeken de regering in dit kader de volgende vragen te beantwoorden.

26. Hoeveel Rijksprogramma's – rakend aan de NOVI – zijn er in totaal op dit moment gepubliceerd dan wel in voorbereiding? Kan de regering daar een overzicht van geven?

Nadat de Omgevingswet volledig in werking is, kan het kabinet uw Kamer op elk moment een gedetailleerd overzicht geven van de vastgestelde rijksprogramma’s en ontwerpen daarvan. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet zal ook die programma’s ontsluiten. Op dit moment ontbreekt dit centrale overzicht van programma’s op het terrein van de fysieke leefomgeving.79 Onder het huidig recht zijn er immers veel verschillende wettelijke programmafiguren op het terrein van het omgevingsrecht en wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van buitenwettelijke planfiguren.

Desalniettemin ben ik voor uw Kamer – zo goed als mogelijk – nagegaan welke Rijksprogramma’s die de NOVI raken zijn gepubliceerd of in voorbereiding. Kanttekening daarbij is dat het klimaatplan, het deltaprogramma, het meerjarenprogramma infrastructuur, ruimte en transport en het afvalbeheerplan hun zelfstandige wettelijke grondslag houden en daarmee geen programma’s zijn in de zin van de Omgevingswet. Dat geldt ook voor programma’s die hun grondslag direct vinden in Europese regelgeving, zoals het Nationaal Actieprogramma Radon. Daarnaast wordt de term «programma» niet alleen gebruikt voor documenten die op grond van de Omgevingswet formeel vastgesteld worden, maar ook conform het algemene spraakgebruik. Zo wordt de term «programma» ook wel gebruikt voor de meer dan 20 beleidsprogramma’s met effecten in het ruimtelijke domein. Een uitgebreid overzicht van die programma’s met toelichting is als onderdeel van het provinciaal startpakket in december 2022 in afschrift aan uw Kamer gezonden.80 Deze programma’s komen samen in de Nota Ruimte, als aangescherpte Nationale Omgevingsvisie. Onderstaande tabel bevat een verkort overzicht van deze beleidsprogramma’s en enkele andere beleidsplannen die onder de Omgevingswet als programma zullen gaan gelden. Uit de ruim 20 beleidsprogramma’s vloeien naar huidig inzicht 43 programma’s in de zin van de Omgevingswet voort.

Naam programma

Aantal Ow- programma’s

Status en vindplaats

Water en bodem sturend

-

Kamerstukken II 2022/23, 27 625, nr. 592

Nationaal Programma Landelijk Gebied

1

In voorbereiding

Agenda Natuurinclusief

-

Kamerstukken II

2021/22, 33 576, nr. 272

Nationaal Waterprogramma 2022–2027 incl. stroomgebiedbeheerplannen Rijn, Maas, Schelde en Eems, Overstromingsrisicobeheerplan 2022–2027 en Programma Noordzee 2022–2027

7

Vastgesteld, Kamerstukken II 2021/22, 35 325, nr. 5

Programma Integraal Riviermanagement

1

In voorbereiding

Programma Energiehoofdstructuur

1

In voorbereiding

Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie

-

Lopend

Nationaal Programma Regionale Energiestrategieën

-

Lopend

Programma werklocaties

-

In voorbereiding

Programma Circulaire Economie

-

Lopend

Circulair Materialenplan (opvolger landelijk afvalbeheerplan)

-

In voorbereiding

Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport

-

Jaarlijks

Luchtvaartnota 2020–2050

1

Vastgesteld, Kamerstukken II

2020/21, 31 936, nr. 820

Programma Woningbouw

-

Kamerstukken I

2021/2022, 35 925 VII, E

Programmatische aanpak Groen in en om de stad

-

 

Programma Erfgoed voor de toekomst

-

Lopend

Programma Gezonde en groene leefomgeving

-

Lopend

Ruimte voor Defensie

-

 

Nationaal Milieuprogramma

1

In voorbereiding

Schone Lucht Akkoord

-

Kamerstukken II 2019/20, 30 175, nr. 343

NEC-programma NL (nationaal emissieplafond voor luchtverontreinigende stoffen)

1

Vastgesteld,

Stcrt. 2019, 17217

Actualisatie in voorbereiding

Actieplannen geluid: Schiphol, hoofdspoorwegen en rijkswegen

3

In voorbereiding

Mooi Nederland

-

Kamerstukken I 2021/22, 34 682, O

NOVEX

-

Kamerstukken I

2021/22, 34 682, O

Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden (voor 25 gebieden in de rijkswateren)

25

17 vastgesteld, 8 in voorbereiding, www.rwsnatura2000.nl

Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering

1

Vastgesteld, Kamerstukken I 2022/23, 35 334, AX

Structuurvisie Ondergrond

1

Vastgesteld, Kamerstukken I 2017/18, 33 136, C

27. Hoeveel nationale belangen zijn daarin beoogd of wellicht reeds vastgelegd?

In de huidige Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zijn 21 nationale belangen onderscheiden. De verschillende programma’s werken die belangen uit.

28. Op welke wijze streeft de regering naar de juridische doorwerking van deze belangen? Kan de regering aangeven of en, zo ja, welke juridische vorm deze nationale belangen hebben gekregen? Kan de regering een overzicht geven van de (beoogde) juridisch afdwingbare onderdelen?

Het overzicht is opgenomen in de Uitvoeringsagenda NOVI 2021–2024. Voor elk van de nationale belangen is de juridische uitwerking in de AMvB’s van de Omgevingswet beschreven.81 In de toelichting op de NOVI staat verder per nationaal belang het gekoppelde rijksbeleid beschreven door te verwijzen naar nota’s, agenda’s en beleidsbrieven.82 Het kabinet is voornemens om de juridische doorwerking van een aantal van deze nationale belangen te versterken. Dit vergt uiteraard een zorgvuldige voorbereiding. Voor de volgende nationale belangen uit de NOVI is regelgeving in voorbereiding83, waarmee deze voor zover nodig juridisch worden doorvertaald en afdwingbaar worden gemaakt:

  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoeften. Ik werk aan een voorstel voor een Wet versterken regie volkshuisvesting die onder meer de Omgevingswet aanvult.

  • 10. Beperken van klimaatverandering. Op dit terrein hebben zowel de Minister voor Klimaat en Energie, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (duurzame mobiliteit) als ik (bouwen) regelgeving in voorbereiding. Dit betreft onder meer de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie die de Omgevingswet aanvult, de Wet collectieve warmtevoorziening die aansluit op de Omgevingswet en diverse algemene maatregelen van bestuur op grond van de Omgevingswet.

  • 20. Verbeteren en beschermen van de biodiversiteit. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft op het gebied van stikstof wetgeving in voorbereiding die de Omgevingswet aanvult.

Niet elke beleidskeuze is herleidbaar tot één nationaal belang in de NOVI. In dat geval wordt het nationale belang onderbouwd in de nota van toelichting. Een voorbeeld is de AMvB voor hyperscale datacentra die een aanscherping van beleid ten opzichte van de NOVI omvat84.

29. Welke ervaringen worden opgedaan in deze programma’s met het integraal werken? Kan de regering een analyse geven van de wijze waarop in de planvorming door het integraal werken kwetsbare waarden (natuur, milieu en water) zich meer positief kunnen ontwikkelen dan onder het huidige rechtsstelsel voor ruimtelijk- en milieurecht? Met andere worden: kan de regering al aantonen dat er positieve ontwikkelingen voor deze thema’s zijn die de pilotstatus overstijgen en het programmatische niveau bereiken?

Voor de groeiende samenhang tussen opgaven in de fysieke leefomgeving en de noodzakelijke integrale afweging is de Omgevingswet bedoeld.85 Bestuursorganen zijn zich hier ook bewust van. Sommige provincies hadden bijvoorbeeld voordat de Omgevingswet werd voorgesteld een omgevingsvisie vastgesteld die een samenvoeging van hun milieubeleidsplan, structuurvisie en verkeers- en vervoerplan is. De voormalige Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte omvatte zowel het ruimtelijke beleid als het verkeers- en vervoerbeleid. Toch kan de huidige wetgeving in de weg staan bij integratie. Zo kan een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening alleen gaan over ruimtelijk beleid en wordt zo’n visie vastgesteld ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Bijvoorbeeld beleid op het gebied van de volkshuisvesting, energietransitie of waterhuishouding behoort daar niet in te worden opgenomen als dat geen of beperkt ruimtelijke gevolgen heeft.

De integratie van de wettelijke kaders op het terrein van de fysieke leefomgeving in de Omgevingswet biedt de mogelijkheid aan de uitvoeringspraktijk om tot een samenvoeging en integratie te komen van beleidsterreinen die nu door wet- en regelgeving zijn gescheiden. Deze integratie lag ook ten grondslag aan de Nationale Omgevingsvisie als opvolgende van de eerdergenoemde structuurvisie.

De vraag of planvorming voor kwetsbare waarden verandert doordat programma’s nu worden opgesteld «in de geest van de Omgevingswet» zou een gedetailleerde evaluatie van lopende of recent afgeronde programma’s vergen. Die is niet beschikbaar en daarnaast is dit bij onderzoek moeilijk aan te tonen, omdat het nauwelijks mogelijk is om onderscheid te maken tussen de noodzakelijke integratie die volgt uit de groeiende samenhang tussen opgaven en de impuls die de komst van nieuwe wetgeving geeft aan integraal werken.

30. Op welke wijze is de participatie rond deze programma’s (en eventuele Algemene Maatregelen van Bestuur) vormgegeven? Lukt het om de ambities rondom meer participatie vooraf op Rijksniveau vormt te geven? Kan de regering hierop reflecteren?

De wijze waarop participatie plaatsvindt is steeds maatwerk. Het is daarom dat dit bewust vormvrij is gehouden in de wet. We zien overigens dat in de praktijk op basis van ervaringen hier verder invulling aan wordt gegeven. Dit geldt ook voor de programma’s. Bij de start van ieder programma worden de belanghebbenden in kaart gebracht. Het streven is iedereen te betrekken die door het beleid of besluit geraakt wordt, of erin geïnteresseerd is. Bij de voorbereiding van rijksprogramma’s is er van oudsher interactie met de VNG, IPO, UvW, brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Tegenwoordig wordt ook geprobeerd om burgers en andere stakeholders vroegtijdig bij programma’s te betrekken. Om dit te bereiken wordt geëxperimenteerd met andere vormen van participatie, zoals gesprekken met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties in themasessies en een participatieve-waarde-evaluatie waarbij burgers worden gevraagd om «op de stoel van de bestuurder» te zitten en keuzes te maken over de inzet van middelen. Onverminderd van belang blijven de formele voorbereidingstappen zoals de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure bij verplichte of mer-plichtige programma’s (bij algemene maatregelen van bestuur: internetconsultatie). Daarbij wordt eenieder de gelegenheid geboden zijn zienswijzen (bij internetconsultatie: reacties) over het ontwerp te geven. Waar nodig wordt naar aanleiding van de zienswijzen overleg gevoerd met inbrengers.

31. Kan de regering aangeven in welke mate de verschillende participatieniveaus een plek hebben gekregen? In hoeverre is er bijvoorbeeld al sprake van een coproductie met de samenleving, zijnde niet-mede-overheidsinstellingen?

In participatieprocessen komen vaak verschillende participatieniveaus vanuit de participatieladder terug. Niveaus van participatie kunnen gaandeweg het proces en per fase van een proces veranderen en elkaar opvolgen. Aan het begin van participatieprocessen is vaak meer ruimte voor meedenken en adviseren. Naar mate het beleid of het besluit steeds verder uitgewerkt wordt, wordt de ruimte voor participatie minder en ligt de nadruk meer op reageren. Over het algemeen geldt wel dat het niet is hoe hoger op de participatieladder, hoe beter. Het is van belang dat per project zorgvuldige afwegingen op het gebied van participatie worden gemaakt die passen bij de beleidsruimte die er is voor participatie. Als het participatieniveau niet past bij de beleidsruimte dan is er kans op teleurstellingen bij participanten. Er is bij de rijksprogramma’s op het gebied van de fysieke leefomgeving (nog) geen sprake geweest van coproductie met de samenleving.

32. Naar aanleiding van een mondeling overleg met de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de planmonitor voor de NOVI ontwikkeld. Kan de regering aangeven wanneer de volgende planmonitor wordt voorzien?

De eerste meting van de planmonitor zal, naar verwachting, rond april 2023 door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden gepubliceerd.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van antwoorden van de Minister op hun vragen van 16 november jl.86, de brief van de Minister over IKT 3 aan het Adviescollege ICT-toetsing87 en de brief van het Adviescollege ICT-toetsing in reactie hierop.88 Hierover hebben deze leden de volgende vragen.

2.1 Indringend Ketentesten Fase 2

Voor de beoordeling van de testresultaten is het belangrijk om inzicht te hebben in het verschil tussen blokkerende en belemmerende bevindingen. Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen. Zij lezen:

«Bevindingen zijn blokkerend als zij voor alle of een grote groep gebruikers het werken onmogelijk maken. Normaal gesproken gaat dat over het niet beschikbaar zijn van een component in het DSO-LV, maar het kan ook over decentrale software gaan. Bevindingen die gaan over decentrale software, kunnen weliswaar voor de testende overheid blokkerend zijn, maar belemmeren meestal slechts 1 of een beperkt aantal gebruiker(s)». 89

Begrijpen deze leden goed dat prioriteit 1 (blokkerende bevinding) alleen wordt toegekend indien het een blokkerende bevinding betreft van het DSO-LV? Zo nee, kan de regering een voorbeeld geven van een blokkerende bevinding in de decentrale software die is gecategoriseerd als prioriteit 1? En zo ja, waarom?

Nee, een blokkerende bevinding (prioriteit 1) kan in theorie optreden in de gehele keten van het DSO (centrale + decentrale voorzieningen). Tot op heden zijn er sinds de start van IKT slechts vier bevindingen met prioriteit 1 gedaan. Deze zijn opgelost. Onder deze vier bevindingen was geen voorbeeld van een decentrale prioriteit 1 bevinding. Voor de volledigheid verwijs ik u hierbij naar de brief f van 26 januari 202290 en de achterliggende bijlage over de uitkomsten van IKT 3.

De gevolgen van een blokkerende bevinding in decentrale software kunnen ook forse gevolgen heb- ben, ook al raakt dit een beperkt aantal gebruikers (bijvoorbeeld twee provincies). Waarom is er niet voor gekozen om de prioritering (1, 2, 3, 4) te bepalen op de impact op het functioneren van het DSO als geheel?

Het DSO «als geheel» kan niet gezien worden als één systeem, dit is namelijk een stelsel bestaande uit decentrale en centrale voorzieningen. Ook omvat dit stelsel verschillende deelketens. Zoals u terecht opmerkt kan een bevinding gevolgen hebben voor een of enkele gebruikers. Dit betekent niet dat het DSO-stelsel niet meer functioneert. Het overgrote deel van de gebruikers hoeft hier geen hinder van te ondervinden. De prioritering (1, 2, 3, 4) is juist zo gekozen dat de impact realistisch wordt beoordeeld ten opzichte van het gehele DSO-stelsel. In het indringend ketentesten (IKT-3) is vastgesteld dat Er zijn geen bevindingen met prioriteit 1 zijn aangetroffen en een beperkt aantal bevindingen met prioriteit 2, waarvan het grootste deel inmiddels is of wordt opgelost. het DSO is in IKT voldoende gereed bevonden voor inwerkingtreding.

Is het oplossen van alle blokkerende bevindingen (prioriteit 1) van IKT 1, 2 en 3 een randvoorwaarde voor invoering? Zo nee, waarom niet?

Nee, indien een prioriteit 1 bevinding wordt gedaan dan hoeft dat niet direct te beteken dat het ook hele DSO geblokkeerd wordt. Indien de bevinding bijvoorbeeld in de software van een leverancier van plansoftware zit dan hoeven andere leveranciers en gebruikers daar niet direct last van te hebben. Om dit in te schatten wordt beoordeeld op basis van een integrale risicoafweging. Indien zich een bevinding voordoet wordt direct bezien wat er speelt, wat het risico is, dit opgelost en opnieuw getest. Indien dit niet direct lukt wordt gekeken of er alternatieven aanwezig zijn. In mijn brieven van 14 oktober 2022, 17 en 26 januari 202391 ben ik nader ingegaan op de stand van zaken, bevindingen, het geven van opvolging aan bevindingen en heb ik de afweging van de besluitvorming om het koninklijk besluit met de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024 aan u voor te leggen.

Is het oplossen van alle belemmerende bevindingen (prioriteit 2) van IKT 1, 2 en 3 een randvoorwaarde voor een verantwoorde invoering? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op de hiervoor gestelde vraag.

Hoe ziet de regering de relatie tussen enerzijds het aantal openstaande blokkerende en/of belemmerende bevindingen en het oordeel over de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van de DSO-keten?

Op advies van AcICT wordt deze relatie als een van de aanvullende maatregelen nader in kaart gebracht in een duiding van de openstaande bevindingen. Ik verwijs u naar mijn brieven van 17 en 26 januari 202392 waarin ik nader ben ingegaan op het testproces, IKT en de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van het DSO als geheel.

Ten tijde van het opstellen van de Rapportage Indringend Keten Testen Fase 2 waren er geen openstaande blokkerende bevindingen. Er waren 115 bevindingen met prioriteit 2, waarvan er toen 31 afgehandeld waren en 64 bevindingen waren er toen in behandeling. Uit antwoorden op vragen van deze leden blijkt dat er inmiddels 127 bevindingen zijn met prioriteit 2. Daarvan zijn er intussen 85 afgehandeld. 42 bevindingen zitten in het afhandelingsproces.93 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

Bevinden er zich bevindingen in de openstaande bevindingen van IKT 1 en 2 die randvoorwaardelijk opgelost moeten zijn voor een verantwoorde invoering van de Omgevingswet?

Er bevinden zich in de nog openstaande bevindingen van IKT-1 en IKT-2 geen bevindingen die randvoorwaardelijk zijn voor een verantwoorde invoering van de Omgevingswet.

In antwoord op vragen van deze leden over de zogenaamde «known issues» stelt de regering dat deze niet belemmerend of blokkerend zijn «voor de testuitvoering van IKT».94 De vraag van deze leden is echter of deze «known issues» belemmerend of blokkerend zijn voor het gebruik van het DSO (prioriteit 1, 2, 3 of 4)? Graag ontvangen deze leden alsnog een antwoord.

«Known issues» zijn niet belemmerend of blokkerend voor het gebruik van het DSO. Known issues zijn namelijk «bekende fouten» waar in principe door de gebruiker omheen gewerkt kan worden of weinig van merken. Deze issues worden wel vastgelegd, geprioriteerd en op basis van deze prioritering vervolgens opgelost.

Uit de antwoorden op vragen van deze leden blijkt dat bij het oefenen met een voorbereidingsbesluit met meerdere tijdelijke regelingdelen door een provincie is gebleken dat de gemeenten waarvoor dit voorbereidingsbesluit gold hun omgevingsplan niet meer konden wijzigen in DSO-LV.95 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen:

  • Is dit een blokkerende prioriteit? Zo nee, waarom niet?

    Nee. Het ging om de bevinding dat een provincie door het oefenen met een voorbereidingsbesluit met meerdere tijdelijk regelingdelen effectief het omgevingsplan voor de onderliggende gemeenten op slot had gezet. Dit is met de hoogste prioriteit opgepakt en opgelost. De oorzaak lag in de geleverde inhoud, niet in de techniek van DSO-LV. Inmiddels zijn maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.

  • Is het oplossen van dit knelpunt randvoorwaardelijk voor de stabiliteit, betrouwbaarheid en technische werking van de DSO-keten?

    Nee, zie het antwoord op de hiervoor gestelde vraag.

    De viewer «Regels op de Kaart» werkt niet goed en is volgens de regering randvoorwaardelijk voor invoering.96 Hierover hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende vragen:

  • De regering geeft in antwoord op vragen van deze leden aan dat functionaliteit van de viewer onderdeel van IKT 2 was. Kan de regering inhoudelijk reageren op de resultaten van dit onderdeel van IKT 2?

    Over de bevindingen ten aanzien van de Viewer «Regels op de Kaart» als onderdeel van IKT2 is gerapporteerd.97 De bevindingen die zijn geconstateerd tijdens IKT2 waren niet blokkerend van aard voor een verantwoorde inwerkingtreding van de Omgevingswet (prioriteit 1). Zij hadden vaak wel een hoge prioriteit (prioriteit 2). Veel bevindingen betroffen op de gebruiksvriendelijkheid en begrijpelijkheid van het Omgevingsloket en de Viewer Regels op de Kaart. Aan uitwerking hiervan wordt gewerkt. Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u naar bijlage 1 bij de voortgangsbrief van 26 januari 2023.98

  • Dit heeft echter niet geleid tot een «blokkerend issue» in IKT 2 als de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen hebben. Mogen zij hieruit afleiden dat de knelpunten met de viewer opgelost zijn?

    Zie het antwoord op de hiervoor gestelde vraag.

2.2 Indringend Ketentesten Fase 3

De leden van de PvdA-fractie lezen in de antwoorden op hun vragen dat Indringend Ketentesten Fase 3 (IKT 3) zeven testrondes omvat (11 t/m 17), gestart is op 26 september 2022 en opgeleverd wordt op 20 januari 2023.99 Hierover hebben deze leden de volgende vragen.

  • Het Adviescollege ICT-toetsing doet een ex-ante onderzoek naar de opzet van de testaanpak. Deze was gepland tussen 5 en 13 december. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het logischer was geweest om de toets van het Adviescollege ICT-toetsing uit te voeren bij aanvang van IKT 3 in plaats van halverwege? Zo nee, waarom niet?

    Nee, IKT3 was gestart op het moment dat het AcICT advies van 10 oktober 2022 werd opgeleverd. In de beginfase van IKT3 is wel zo snel mogelijk gekeken hoe de maatregelen naar aanleiding van de AcICT adviezen al ingevoerd konden worden. Deze zijn daarom direct uitgewerkt en waar al mogelijk geïmplementeerd in de aanpak van IKT3 zodat een deel hiervan nog tijdens IKT3 effect kon hebben. Het aanbod van AcICT voor een ex-ante onderzoek kwam op 18 oktober 2022 in beeld. In uw brief van 1 november jl.100 heeft u aangegeven dat gebruik kon worden gemaakt van dit aanbod. Het vervolg van dit traject heb ik beschreven in mijn brieven van 17 en 23 januari 2022.101

  • De kans bestaat dat het Adviescollege ICT-toetsing aangeeft dat de testopzet IKT 3 opnieuw (ernstig) tekortschiet. Is dit voor de regering aanleiding om dan alsnog een IKT fase 4 uit te voeren alvorens een besluit te nemen over de invoering? Zo nee, waarom niet?

    In mijn brief van 17 januari 2023102 ben ik ingegaan op het ex-ante advies van AcICT, waarin zij het beeld bevestigd dat de maatregelen – individueel en in samenhang – in opzet kunnen zorgen voor de kwaliteitsimpuls die zij adviseerde. AcICT adviseerde door te gaan op de ingeslagen weg en met alle betrokken partijen stevig te investeren in het verder uitwerken van de maatregelen en implementatie hiervan. Het doorlopend en indringend testen van de keten krijgt ook in de komende periode een continue opvolging in de volgende IKT-fases die doorlopen na inwerkingtreding. De leerervaringen van de afgeronde testfases worden meegenomen. In de voortgangsbrief van 26 januari 2023103 heb ik u geïnformeerd over het besluit tot het voorhangen van het koninklijk besluit met de datum van 1 januari 2024 als datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • Wat betekent een mogelijk kritisch oordeel van het Adviescollege ICT-toetsing over de testopzet IKT 3 voor de beoordeling van de resultaten van IKT 3 door de regering?

    In de brieven van 17 en 26 januari 2023104 heb ik u geïnformeerd over het oordeel van AcICT op de verbeterde testaanpak, de resultaten van IKT3 en de besluitvorming.

    In de antwoorden op vragen van deze leden wordt gesteld dat het Plan van Aanpak IKT 3 gepubliceerd wordt op de website van Aan de Slag.105 De leden van de PvdA-fractie kunnen het Plan van Aanpak echter niet vinden. Is de regering bereid dit plan alsnog te delen?

    Het oorspronkelijke plan van aanpak en het aangepaste plan van aanpak op de verbeterde testaanpak, naar aanleiding van het advies van AcICT, zijn met uw Kamer gedeeld in de brief van 17 januari 2023106 en te vinden op de website van Aan de Slag met de Omgevingswet.

    In de antwoorden lezen deze leden verder «dat IPO van mening [is] dat IKT 3 niet het definitieve bewijs gaat leveren van een werkend DSO».107 Kan de regering, in overleg met IPO, nader toelichten wat hiermee bedoeld wordt? Wat is er volgens IPO nodig om wel het bewijs te leveren dat het DSO vol- doende werkend is?

    IKT test aanwezige functionaliteit vanuit werkprocessen van, en casuïstiek bij, geselecteerde bevoegd gezagen. Softwareleveranciers zijn daarbij betrokken. In het eerder gegeven antwoord is bedoeld dat IKT-onderdeel is van een groter geheel aan testen. In mijn brief van 17 januari 2023108 heb ik dit nader uiteengezet. Een voldoende werking van DSO blijkt volgens het IPO uit dit geheel aan testen en quality assurance-maatregelen en niet enkel uit IKT. Wel is IKT voor het IPO, en niet alleen voor hen, een belangrijk extra testinstrumentarium. Het indringend keten testen zal tot na inwerkingtreding doorlopen. Dat draagt ook voor het IPO bij aan het vertrouwen in een verantwoorde inwerkingtreding en goede verdere ontwikkeling van het DSO in brede zin.

2.3 Overige vragen

De vraag van de leden van de PvdA-fractie over hoe de duiding van de uitvoeringspraktijk namens de tien Rijkspartijen tot stand is gekomen is niet beantwoord. Daarom hebben deze leden hierover nog enkele vragen:

  • Welke Rijkspartijen zijn geraadpleegd voor deze duiding en welke dus niet?

    De tien rijkspartijen die bij de Omgevingswet betrokken zijn en die te maken hebben of krijgen met de Omgevingswet en het DSO zijn betrokken. Dit zijn: ProRail, Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Rijkswaterstaat (RWS), Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Ministerie van Defensie (DEF) en Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Rijkspartijen die niet met de Ow te maken hebben of gaan werken zijn niet bevraagd.

  • Kunnen alle tien Rijkspartijen zich vinden in de formulering van de duiding? Zo nee, welke niet en waarom niet?

    Alle tien de hierboven genoemde Rijkspartijen hebben gereageerd en kunnen zich vinden in de geformuleerde duiding.

    De inwerkingtreding van de Omgevingswet is inmiddels in totaal zes keer uitgesteld: van het jaar 2017 naar het jaar 2019, naar 1 januari 2021, naar 1 januari 2022, naar 1 juli 2022, naar 1 januari 2023 en nu laatstelijk naar 1 juli 2023. De leden van de fractie van de PvdA hebben de regering gevraagd om te reflecteren op het eigen inschattingsvermogen en dat van de bestuurlijke partners, omdat de invoering steeds, in een laat stadium, alsnog uitgesteld moest worden. De vraag van deze leden of wellicht de onderliggende probleemanalyses, en dus de gekozen oplossingen, niet kloppen, wordt niet beantwoord. Uiteraard begrijpen deze leden dat het een complex traject is met veel dilemma’s, maar deze leden vragen om een analyse van de oorzaken van het patroon waarbij steeds vol overtuiging wordt gekoerst op een invoeringsdatum en dan steeds (inmiddels zes keer) de partijen tot de conclusie komen dat de invoering toch moet worden uitgesteld.

    De Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) heeft in haar brief van 28 september 2022 aan de Eerste Kamer gepleit voor een uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet van twee jaar.109 De NEPROM draagt daarvoor als reden aan het gegeven dat er momenteel diverse problemen spelen rondom bouwprojecten, zoals het gebrek aan ambtelijke capaciteit bij gemeenten, de stikstofproblematiek en diverse kostenstijgingen. Er is sprake van een stapeling van knelpunten. De NEPROM acht invoering nu «buitengewoon onverantwoord». De regering stelt in de beantwoording van vragen hierover dat de analyse van de NEPROM herkend wordt.110 Daarom hebben de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen.

  • Kan de regering aangeven welke elementen van de analyse van NEPROM herkend worden? Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een serieuze inhoudelijke en integrale reactie op de analyse van NEPROM en geen verwijzing naar passages in diverse eerdere brieven.

    De NEPROM noemt in haar brief van 28 september 2022 diverse knelpunten, die de regering herkent, zij het op enkele punten met de nodige nuance en een tegengestelde conclusies. Een deel van de gesignaleerde, herkenbare knelpunten betreft ontwikkelingen die los staan van de Omgevingswet en over twee jaar ook nog aan de orde kunnen zijn: gebrek aan personele capaciteit, kostenstijgingen, moeizame toelevering van specifieke bouwmaterialen, stikstofproblematiek en oplopende rentes zijn daar voorbeelden van. Er is geen zekerheid dat deze knelpunten over twee jaar zijn verdwenen. Kortom, herkenning maar geen reden tot uitstel.

    Een ander deel van de genoemde knelpunten betreft direct of indirect de Omgevingswet.

    De NEPROM signaleert dat de onzekerheid over de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet projecten onder druk zet. Gemeenten weten door deze onzekerheid onvoldoende waar zij aan toe zijn. Dit punt onderschrijf ik. Het is in mijn optiek dan ook van het grootste belang dat op korte termijn definitieve zekerheid wordt geboden over de datum van inwerkingtreding. Voor gemeenten, maar ook voor andere overheidsinstanties én voor het bedrijfsleven, is het essentieel die duidelijkheid te verkrijgen. De onzekerheid bij gemeenten op dit punt kan naar mijn mening ook leiden tot het door de NEPROM genoemde gebrek aan politieke doorzettingsmacht bij gemeenten. Onzekerheid is een belemmering voor politiek-bestuurlijk doorpakken.

    Twee andere door de NEPROM genoemde knelpunten zijn de ongecoördineerde stapeling van ambities op lokaal niveau en de langdurige procedures. Als er inderdaad sprake is van ongecoördineerde stapeling van ambities, dan pleit dat naar mijn mening juist voor invoering van de Omgevingswet op korte termijn. De wet heeft immers als uitgangspunten een samenhangende benadering en bestuurlijke samenwerking op alle niveaus. Beide elementen moeten zorgen voor meer coördinatie van beleid in het fysieke domein. En de langdurige procedures zijn destijds één van de redenen geweest voor de Omgevingswet.

    Voorts noemt de NEPROM als knelpunt dat het DSO nog niet op orde is. In de voortgangsbrief van 26 januari 2023111 vindt u de laatste stand van zaken, bijlage 5 bevat de uitgevoerde MKB-toets. Op basis van die toets heeft het bedrijfsleven aangegeven snelle duidelijkheid over inwerkingtreding wenselijk te vinden en daarbij een voorkeur voor de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 te hebben.

  • De NEPROM stelt dat invoering «buitengewoon onverantwoord» is. Dat is een heel stevige conclusie. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een inhoudelijke reactie van de regering waarom zij, gebaseerd op dezelfde analyse, tot het oordeel komt dat er per 1 juli 2023 wel een verantwoorde invoering mogelijk is.

    Ik neem de zorgen van de NEPROM serieus. In de brief van 26 januari 2023112 ben ik ingegaan op de verantwoorde invoering van de Omgevingswet, de uitgevoerde MKB-toets en de met het bedrijfsleven gemaakte afspraken. Ik zie met vertrouwen het vervolgtraject tegemoet.

    De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd om inzage in onderstaande documenten:

    • het plan van aanpak voor het Integraal Ketentesten van 13 april 2022, vastgesteld door het Opdracht gevend Beraad Beheer DSO-LV;

    • de teststrategie;

    • het concept-rapport van TwynstraGudde en de ambtelijke reactie daarop.

    Deze gegevens, althans de eerstgenoemde, zouden na anonimiseren van persoonsgegevens gedeeld worden.113 Nu lezen deze leden dat deze vertrouwelijk ter inzage worden gelegd. Waarom is vertrouwelijkheid van deze gegevens noodzakelijk volgens de regering?

    Het Plan van Aanpak voor het Integraal Ketentesten van 13 april 2022 en de teststrategie zijn u op 17 januari 2023 toegestuurd.114 Op het moment van schrijven van mijn brief op 23 december 2022115 liep de beoordeling van de wijze van verstrekking van het conceptrapport van TwynstraGudde (en de ambtelijke reactie daarop) nog.

    Op 14 oktober 2022 heb ik u toegezegd het concept-rapport van TwynstraGudde en de ambtelijke reactie daarop vertrouwelijk te verstrekken.116 Conform de op 8 november 2022 door de Minister van BZK geschetste algemene beleidslijn worden conceptrapporten niet verstrekt.117 Niettemin zal ik, gezien mijn eerdere toezegging, dit keer het conceptrapport en de ambtelijke reactie daarop vertrouwelijk met uw Kamer delen.118 Hierdoor kunnen de leden van uw Kamer hiervan kennisnemen en de inhoud betrekken bij hun oordeelsvorming.


X Noot
1

De letters EV hebben alleen betreeking op 33 118.

X Noot
2

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), vacant (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
3

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Vos (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), vacant (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, EP.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
6

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, EP.

X Noot
7

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
8

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 2.

X Noot
9

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 2.

X Noot
10

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, EP, bijlage.

X Noot
11

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 3.

X Noot
12

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 6.

X Noot
13

Kamerstukken I 2021/22, 33 118/34 986, DF, bijlage.

X Noot
14

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 8–9.

X Noot
15

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 10.

X Noot
16

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 10.

X Noot
17

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 15.

X Noot
18

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER, p. 24–25.

X Noot
21

Toezegging T03130.

X Noot
22

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
23

Bijlage bij Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, EP.

X Noot
24

Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, EQ.

X Noot
26

Zie onder 2.9 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
27

Zie onder 2.11 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
28

Zie onder 4.1 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
29

Zie onder 4.2 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
30

Zie onder 3.1 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
31

Idem.

X Noot
32

Zie onder 6, slotalinea, in Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
34

Zie onder 1, slotalinea, in Kamerstukken I 2022/23, 33 118/34 986, ER.

X Noot
36

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EP.

X Noot
37

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
38

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER, p. 2.

X Noot
39

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DJ.

X Noot
40

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DO.

X Noot
41

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DX.

X Noot
42

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, EG.

X Noot
43

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER, p. 2.

X Noot
44

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EK.

X Noot
46

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
47

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
48

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EP, bijlage «position paper van 17 mkb-organisaties».

X Noot
49

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER, p. 3.

X Noot
50

Kamerstukken I 2018/19, 34 986, G.

X Noot
51

Kamerstukken I 2018/19, 33 118, AV, Kamerstukken II 2018/19, 33 118, nr. 119.

X Noot
52

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
53

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
54

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 / 34 986, ER, p. 6.

X Noot
55

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
56

Kamerstukken I 2021/2022, 33 118, DF, bijlage.

X Noot
57

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, ER, p. 8–9.

X Noot
58

Kamerstukken I 2021/2022, 33 118, EG, p. 4., Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EK, p. 7., Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EP, p. 7.

X Noot
59

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER, p. 10.

X Noot
60

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER, p. 10.

X Noot
61

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER, p. 15.

X Noot
62

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118 / 34 986, EK, Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
63

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, DJ.

X Noot
64

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DO.

X Noot
65

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DX.

X Noot
66

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, EG.

X Noot
67

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EK.

X Noot
68

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER, p. 24–25.

X Noot
69

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER en 33 118, EK.

X Noot
70

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EK.

X Noot
71

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
72

Raadpleegbaar via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2022/09/30/evaluatie-beheer-digi-taal-stelsel-omgevingswet-beter-zicht-op-uitvoering.

X Noot
74

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
75

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
76

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
77

T03130.

X Noot
78

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
79

De rijksstructuurvisies zijn te vinden op Ruimtelijkeplannen.nl.

X Noot
80

Zie voor meer uitgebreide toelichting op deze programma’s: Kamerstukken II 2022/2023, 34 682, nr. 107.

X Noot
81

Kamerstukken I 2019/20, 34 682, E, bijlage III, blz. 97–102.

X Noot
82

Kamerstukken I 2019/20, 34 682, E.

X Noot
83

Zie ook een overzicht van lopende wijzigingen naar aanleiding van vragen van dezelfde leden in Kamerstukken I 2022/2023, 33.118, ER, blz. 56–57 (onopgemaakt).

X Noot
84

Kamerstukken I 2021/22, 32 813, AI.

X Noot
85

Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, blz. 11.

X Noot
86

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
87

Bijlage bij Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EP.

X Noot
88

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EQ.

X Noot
90

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
91

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
92

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, ET, Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
93

Zie onder 2.9 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
94

Zie onder 2.11 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
95

Zie onder 4.1 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
96

Zie onder 4.2 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
97

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, EK, bijlage 4.

X Noot
98

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU

X Noot
99

Zie onder 3.1 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
100

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EP.

X Noot
101

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, ET, Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU

X Noot
102

Kamerstukken I 2022/2023, EK 33 118 / 34 986, ET.

X Noot
103

Kamerstukken I 2022/2023, EK 33 118 / 34.986, EU.

X Noot
104

Kamerstukken I 2022/2023, EK 33 118 / 34.986, ET, Kamerstukken I 2022/2023, EK 33.118 / 34.986, EU

X Noot
105

Zie onder 3.1 in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
106

Kamerstukken I 2022/23, 33 118 ET, bijlage 3 en 4.

X Noot
107

Zie onder 6, slotalinea, in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
108

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, ET.

X Noot
109

Invoering Omgevingswet is onverantwoord | NEPROM.

X Noot
110

Zie onder 1, slotalinea, in Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ER.

X Noot
111

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
112

Kamerstukken I 2022/2023, 33 118, EK / 34 986, EU.

X Noot
113

T03490 en T03489.

X Noot
114

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ET.

X Noot
115

Kamerstukken I 2022/23, 33 118, ES, p. 4–6.

X Noot
116

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, EL, p. 36.

X Noot
117

Kamerstukken I 2022/23, 28 362, D, p. 9.

X Noot
118

Het conceptrapport en de ambtelijke reactie zijn ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor leden, bij de Griffier van de Eerste Kamer onder nummer 170790.43.

Naar boven