33 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

     

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

3

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

5

1.

Leeswijzer

5

2.

Beleidsagenda

8

3.

De beleidsartikelen

25

 

1.

Primair onderwijs

25

 

3.

Voortgezet onderwijs

31

 

4.

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

37

 

6. en 7.

Hoger onderwijs

44

 

8.

Internationaal beleid

50

9.

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

54

 

11.

Studiefinanciering

57

 

12.

Tegemoetkoming studiekosten

66

 

13.

Lesgeld

69

 

14.

Cultuur

71

 

15.

Media

78

 

16.

Onderzoek en wetenschapsbeleid

81

 

25.

Emancipatie

85

4.

De niet-beleidsartikelen

88

 

91.

Nominaal en onvoorzien

88

 

92.

Apparaat Kerndepartement

90

 

93.

Inspecties

94

 

94.

Adviesraden

96

5.

Paragraaf inzake baten-lastendiensten

98

 

1.

Dienst Uitvoering Onderwijs

98

 

2.

Nationaal Archief

102

6.

Bijlagen

108

 

1.

RWT’s en ZBO’s

108

 

2.

Afkortingenlijst

113

 

3.

Trefwoordenregister

115

       

Internetbijlagen (gepubliceerd op www.rijksbegroting.nl)

 

1.

Verdiepingshoofdstuk

 

2.

Moties en toezeggingen

 

3.

Subsidies

 

4.

Evaluatie en onderzoek

 

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGS-WETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2012 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2012. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2012.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2012 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendiensten)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Dienst Uitvoering Onderwijs en het Nationaal Archief voor het jaar 2012 vastgesteld. De in de begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. DE LEESWIJZER

De begroting 2012 bevat de volgende onderdelen:

  • a. beleidsagenda;

  • b. beleidsartikelen;

  • c. niet-beleidsartikelen;

  • d. diensten die een baten-lasten stelsel voeren;

  • e. verdiepingshoofdstuk;

  • f. bijlagen.

Groeiparagraaf

Op 20 april 2011 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met een aanpassing van de presentatie van de Rijksbegroting onder de naam «Verantwoord Begroten» (Kamerstuk 31 865, nr. 26). De nieuwe presentatie moet leiden tot meer inzicht in financiële informatie, de rol en verantwoordelijkheid van de minister en moet een duidelijke splitsing tussen apparaat en programma laten zien.

Pas in de begroting 2013 zullen de veranderingen volledig worden doorgevoerd. In 2012 zijn echter al veel aanpassingen verwerkt:

  • In de beleidsagenda wordt aan het eind een totaaloverzicht opgenomen van de beleidsdoorlichtingen.

  • De opbouw van de beleidsartikelen is aangepast.

  • De begroting bevat een centraal apparaatsartikel waarop alle apparaatsuitgaven van het kerndepartement bij elkaar staan. Dit is artikel 92 Apparaat Kerndepartement van deze begroting.

  • Als nieuwe bijlage wordt een subsidieoverzicht opgenomen.

  • Een tweede nieuwe bijlage is de evaluatiebijlage.

  • De bedrijfsvoeringsparagraaf wordt per 2012 niet meer opgenomen in de begroting.

a. Beleidsagenda

In de beleidsagenda worden de kabinetsdoelen op het terrein van het ministerie van OCW weergegeven. De doelstellingen betreffen de gehele kabinetsperiode, waarbij een specifieke uitwerking wordt gegeven voor 2012. De doelstellingen zijn ongewijzigd en integraal ontleend aan de diverse actieplannen die in het afgelopen half jaar aan de Tweede Kamer zijn verzonden. In de beleidsagenda wordt tevens aangegeven op welke wijze het kabinet uitvoering geeft aan de motie Schouw (Kamerstuk 21 501-20, nr. 537).

b. Beleidsartikelen

De nieuwe begrotingsmethode «Verantwoord Begroten» richt zich duidelijker op de verantwoordelijkheid van de minister. Hierdoor is de opzet van de beleidsartikelen anders dan eerdere jaren. Hieronder wordt beschreven uit welke onderdelen de beleidsartikelen bestaan:

  • Allereerst wordt de algemene doelstelling weergegeven en wordt deze toegelicht.

  • Vervolgens wordt in een passage weergegeven wat de verantwoordelijkheid van de minister is. Nieuw is dat alleen de verantwoordelijkheid van de minister wordt genoemd. De externe factoren worden weggelaten.

  • Met ingang van deze begroting wordt in de artikelen ingegaan op de beleidswijzigingen voor zover relevant. Hier wordt weergegeven welke beleidswijzigingen financiële gevolgen hebben, zoals voornemens uit het Regeerakkoord waaronder bezuinigingen en intensiveringen. Wanneer er geen beleidswijzigingen met financiële gevolgen zijn, is deze passage niet opgenomen in het artikel.

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat dezelfde instrumenten – op beleidsmatige wijzigingen na – als voorgaande jaren. De operationele doelstellingen zijn vervallen. De indeling van de instrumenten is daar derhalve niet meer aan gekoppeld, maar blijft dit jaar overigens nog ongewijzigd. Volgend jaar wordt de tabel ingedeeld volgens de voorschriften van «Verantwoord Begroten», dus naar soorten financiële instrumenten. Onder de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan de instrumenten toegelicht.

  • In plaats van de tabel budgetflexibiliteit wordt de budgetflexibiliteit dit jaar kwalitatief weergegeven.

In de beleidsagenda en de beleidsartikelen van de OCW-begroting werden voorheen meetbare gegevens in de vorm van indicatoren en kengetallen weergegeven. In de begroting 2012 zijn deze gegevens in verminderde vorm opgenomen. In de begroting staan de kengetallen op basis waarvan de minister de toerusting van het stelsel monitort, te weten:

  • a. ingeschreven aantal leerlingen/studenten;

  • b. aantal scholen/instellingen per sector;

  • c. uitgaven per leerling/student;

  • d. voor ho&s: eerstejaars aantal studenten;

  • e. voor ho&s: aantal gediplomeerden.

De indicatoren en kengetallen waarmee de minister de doorlopende leerlijn in het onderwijsbestel monitort, zijn opgenomen in de publicatie en op de website van Trends in Beeld (www.trendsinbeeld.minocw.nl). Dit betreft indicatoren en kengetallen die een beeld geven van de vaardigheden, het rendement, het behaalde opleidingsniveau, de aansluiting met vervolgonderwijs/arbeidsmarkt en het toezicht/kwaliteitsoordeel. Tevens bevat Trends in Beeld indicatoren voor de volgende beleidsterreinen: arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, studiefinanciering, onderwijsbijdrage en schoolkosten, cultuur, onderzoek en wetenschapsbeleid en emancipatie. Trends in Beeld wordt gelijktijdig met de begroting aan de Tweede Kamer aangeboden.

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid in de beleidsartikelen waren voorheen apparaatskosten opgenomen. Met ingang van deze begroting staan de apparaatskosten op één centraal artikel, te weten artikel 92 Apparaat Kerndepartement. De apparaatskosten tot en met 2011 zijn nog te zien in de tabel in de beleidsartikelen, vanaf dit begrotingsjaar zijn deze terug te vinden op artikel 92.

Artikel 5 Technocentra is in de begroting 2011 voor het laatst opgenomen als gevolg van het beëindigen van de subsidieperiode.

Artikel 24 Kinderopvang is bij de vorming van het nieuwe kabinet inclusief budget overgegaan naar het ministerie van SZW. Dit artikel maakt dan ook geen deel meer uit van deze begroting.

De minister van EL&I is verantwoordelijk voor het groen onderwijs.

c. Niet-beleidsartikelen

Er zijn vier zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • Nominaal en onvoorzien;

  • Apparaat Kerndepartement;

  • Inspecties;

  • Adviesraden.

De nummering van deze artikelen is nieuw. Voorheen was dit artikel 17 tot en met artikel 20. Met ingang van deze begroting is dit artikel 91 tot en met artikel 94. Het artikel 92 Apparaat Kerndepartement wijzigt omdat alle apparaatskosten van het kerndepartement op dit artikel komen. Ook de apparaatskosten van de baten-lastendiensten en van een aantal ZBO’s en RWT’s worden zichtbaar op dit artikel.

d. Diensten die een baten-lasten stelsel voeren

Dit onderdeel bevat de cijfermatige overzichten van de batenlastendiensten «Dienst Uitvoering Onderwijs» en het «Nationaal Archief».

e. Verdiepingshoofdstuk

In dit onderdeel worden per beleidsartikel de mutaties getoond tussen de stand ontwerpbegroting 2011 en de ontwerpbegroting 2012. De ondergrens voor het toelichten van mutaties is € 2,2 miljoen. Een aantal mutaties is centraal toegelicht (loonbijstelling, prijsbijstelling, intensiveringen en ombuigingen).

f. Bijlagen

De volgende bijlagen zijn in de begroting opgenomen:

  • RWT’s en ZBO’s;

  • Afkortingenlijst;

  • Trefwoordenregister.

De volgende bijlagen bij de begroting worden op internet gepubliceerd:

  • Verdiepingshoofdstuk

  • Overzicht moties en toezeggingen;

  • Subsidieoverzicht; er wordt per 2012 een overzicht gegeven van alle subsidieregelingen van het ministerie;

  • Evaluatieoverzicht; het overzicht met onderzoeken dat voorheen in de beleidsartikelen opgenomen was, wordt vanaf 2012 opgenomen in één centrale bijlage.

2. BELEIDSAGENDA

Onderwijs, wetenschap, cultuur, media en emancipatie zijn van onschatbare waarde voor de ontwikkeling van onze samenleving. Ze dragen in belangrijke mate bij aan een samenleving die toegerust is voor de uitdagingen van de 21e eeuw, waar mensen tot hun recht komen en persoonlijke verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en voor elkaar. Ons handelen op deze beleidsdomeinen is erop gericht de voorwaarden hiertoe te creëren. De waarden ontstaan in samenwerking tussen publiek en maker, tussen ouders en school, tussen docent en student, tussen wetenschapper en werknemer. Het kabinet spant zich in die interactie tot uitgangspunt van zijn beleid te maken. Scholen, docenten, kunstenaars, wetenschappers en programmamakers moeten zich immers niet op de overheid of op bestuurders richten, maar op hun omgeving.

Daartoe presenteren we in deze beleidsagenda een overzicht van de belangrijkste ambities en beleidsdoelen op de terreinen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 1 In deze agenda komen vier van de 17 hervormingen van het kabinet Rutte terug: prestatiebeloning voor leraren, het sociaal leenstelsel voor de masterfase, de stelselwijziging publieke omroep en de stelselwijziging cultuur.

Onderwijs

Onderwijs is bij uitstek een sector waarin hoop en optimisme een grote rol spelen. Dit kabinet ziet scholen en universiteiten als vitale maatschappelijke organisaties die een eigen missie en ambitie formuleren, die ingebed zijn in hun maatschappelijke omgeving en die aanspreekbaar zijn op de resultaten die van hen worden verwacht. Daarbij is het nodig dat docenten, leidinggevenden en bestuurders werken vanuit de overtuiging verschil te kunnen maken in de ontwikkeling van hun leerlingen en studenten. Docenten die optimisme en ambitie uitstralen, weten welk verhaal ze willen vertellen, inspireren jongeren. Op scholen waar ouders actief bijdragen aan het leerklimaat en waar dit ook van hen wordt verwacht, presteren leerlingen beter. Jongeren van wie veel wordt verwacht, raken meer gemotiveerd en leveren hoge prestaties. Een cultuur van hoge verwachtingen, hoge ambities, opbrengstgericht werken en ondernemerschap staat aan de basis van verbetering van en succes in het onderwijs.

Op hun beurt hebben ouders, leerlingen, studenten en de samenleving als geheel hoge verwachtingen van onderwijs, voor hun eigen ontplooiing en voor het bereiken van economische welvaart en maatschappelijke stabiliteit. Onderwijs is de software van onze economie, het draagt in belangrijke mate bij aan het streven van het kabinet om te behoren tot de top van ’s werelds kenniseconomieën. Daarom ontzien we onderwijs, en ook wetenschap, bij de bezuinigingen 2. Om de vooruitgang van prestaties te meten, formuleert het kabinet ambitieuze streefdoelen voor het onderwijs. Met het waarmaken van die streefdoelen zal de positie van Nederland in de internationale ranglijsten verbeteren.

Om de prestaties te verhogen en excellentie te stimuleren, wil het kabinet een ambitieus leerklimaat creëren op instellingen. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het stelsel doet het kabinet dit enerzijds door centrale kaders te versterken, de transparantie te vergroten over de resultaten die instellingen en docenten boeken, door kwaliteit te waarderen en te belonen en door instellingen en docenten aan te spreken die achterblijven in prestaties. Anderzijds stimuleren we instellingen om een eigen missie en ambitie te formuleren. Het echte werk aan kwaliteitsverbetering vindt immers dagelijks plaats in de klas en de collegezaal. We stimuleren instellingen om scherpe keuzes te maken in de opleidingen die ze aanbieden.

We verwachten niet alleen veel van instellingen. Ook leerlingen en studenten worden gemotiveerd om meer te presteren. In het vo wordt daartoe in 2012 de eerste stap gemaakt richting verscherpte exameneisen. Betere motivatie en prestaties van vo-leerlingen moeten leiden tot betere resultaten in het hoger onderwijs. Meer variatie en selectie in het hoger onderwijsaanbod dragen hieraan verder bij. De langstudeerdersmaatregel en het sociaal leenstelsel in de masterfase werken hieraan ondersteunend. Toelating via loting past niet in een stelsel waarin de afstemming tussen student en opleiding versterkt moet worden. De loting wordt dan ook stapsgewijs afgeschaft en vervangen door selectie. Daarnaast wordt samen met het ministerie van VWS onderzocht op welke wijze in 2025 voor een kwart meer artsen gezorgd kan worden. Deze ophoging zou kunnen worden bereikt door een ophoging van het aantal basisartsen, zorgmasters en specialisten. Over de uitwerking hiervan vinden momenteel gesprekken plaats met HBO-raad en VSNU.

Binnen de maatschappelijke inbedding van het onderwijs zijn ouders de belangrijkste partner van de school. Behalve dat ouderbetrokkenheid leidt tot evident betere schoolprestaties 3, is hun aanwezigheid en betrokkenheid ook onmisbaar voor het vinden van een plek in de maatschappij. Ouders kunnen en moeten vanuit hun rol en verantwoordelijkheden een stevige bijdrage leveren aan de schoolprestaties van hun kinderen. Een louter consumptieve houding is niet aanvaardbaar. Binnenkort ontvangt uw Kamer de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad «Ouders als partner», waarin de plannen om ouderbetrokkenheid te stimuleren uiteen worden gezet. Tevens wordt overleg gevoerd met de ouderorganisaties om te komen tot prestatieafspraken, bijvoorbeeld rondom het faciliteren van «school-ouderovereenkomsten», om zo het commitment tussen scholen en ouders te verhelderen en bekrachtigen.

Verder investeren we in professionalisering en kwaliteitsverhoging van docenten en leidinggevenden, omdat niets de kwaliteit van het onderwijs zo bepaalt als de docenten. Ons perspectief is een sterke beroepsgroep van leraren, die zelf de verantwoordelijkheid neemt voor kwaliteitszorg en die door te leren van elkaar voortdurend streeft naar verbetering. In 2012 starten experimenten die ons zullen leren in welke mate prestatiebeloning voor leraren bijdraagt aan dit perspectief.

Een sterke beroepsgroep, werkend in sterke scholen, verdient ruimte. Het kabinet vergroot die ruimte door het aantal subsidieregelingen terug te dringen, de stapeling van beleidsinitiatieven in te dammen en nodeloos knellende of complexe regelgeving op te ruimen. De nota Werken in het Onderwijs zal dit jaar voor het laatst als aparte publicatie worden uitgebracht bij de begroting. Het streven is om vanaf 2012 zoveel mogelijk gegevens op te nemen in de publicatie Trends in beeld.

Tot slot heeft het kabinet op het terrein van passend onderwijs voor een grote verandering gekozen, omdat in de loop van de tijd een onhoudbaar stelsel is ontstaan met teveel bureaucratie, ondoelmatigheid en uit de hand lopende financiën. De noodzakelijke wijziging vraagt veel van het onderwijsveld en gaat gepaard met een ombuiging die weliswaar in het onderwijs wordt geherinvesteerd, maar toch voelbaar zal zijn. Hierdoor ligt er, juist in het komende begrotingsjaar, een grote opgave om gezamenlijk te werken aan een aanpak waarin het onderwijs voor kwetsbare kinderen effectiever vormgegeven zal worden.

Wetenschap

Wetenschap wint aan kracht in het contact met de samenleving. Wetenschappers werken in toenemende mate samen, over disciplines en landsgrenzen heen. Ze werken aan grand challenges of zoeken met bedrijven naar doorbraaktechnologieën. Dat vraagt, veel meer dan nu, dat het onderzoekslandschap van de toekomst wordt gekenmerkt door clusters van topkwaliteit. Talent is schaars en kan wereldwijd terecht. Nederland kan dus niet op ieder thema excellent zijn. Dat vraagt keuzes die niet in isolement gemaakt kunnen worden. Instellingen zullen keuzes moeten maken in overleg met de topsectoren en met de onderzoekers zelf en ze zullen moeten aansluiten bij de Europese onderzoeksagenda’s. Het komende begrotingsjaar worden op het vlak van gezamenlijke agendering en profilering belangrijke stappen gezet.

We streven naar excellentie, wat ook vraagt om een onderzoeksklimaat dat aantrekkelijk is voor onderzoekstalent. Een boeiende omgeving met een bedrijfsleven dat volop innoveert en investeert, met een samenleving die open staat voor vernieuwing, met toegang tot goede researchinfrastructuur, draagt hier aan bij.

Cultuur en media

De overheid heeft op het gebied van cultuur in de loop van de tijd een grote rol gekregen. Dit kabinet staat voor een omslag. Het wil dat culturele instellingen en kunstenaars ondernemender worden, de band met hun publiek versterken en een groter deel van hun inkomsten zelf verwerven. Het aantal instellingen dat het Rijk financiert – de culturele basisinfrastructuur – zal kleiner worden. Daarmee staat nu allereerst het culturele veld voor een forse inspanning om de bakens te verzetten en te werken aan een sterke en stevig in de samenleving gewortelde sector.

De publieke omroep kent een lange traditie van inbedding in de samenleving, met de ledenomroepen als basis van ons bestel. Die geschiedenis van omroeporganisaties met een sterke eigen identiteit en actieve leden past goed bij de bescheiden rol die de overheid inhoudelijk moet willen spelen in het mediabeleid. Actieve inmenging ondergraaft immers het onafhankelijke karakter van media, dat zo belangrijk is voor de rol van media in een democratische samenleving. De overheid waakt voor de pluriformiteit, kwaliteit en toegankelijkheid van het mediabestel. Voor dat deel van het medialandschap waar de overheid (mede) de financiering voor draagt, waakt de overheid ook voor de doelmatigheid. Hier is door het systeem van de publieke omroep, met een groot aantal ledenorganisaties en een inefficiënte organisatie van dat landschap, teveel verlies ontstaan. Het kabinet wil de kracht van de publieke omroep behouden door de gegroeide ondoelmatigheden aan te pakken. De omvangrijke ombuigingsoperatie zal, net als in het cultuurveld, ook veel van de publieke omroep vragen.

Emancipatie

Emancipatie is geen proces dat door de overheid kan worden opgelegd of volbracht. Mensen emanciperen zichzelf. Ze worden daarbij wel gesteund door een overheid die de rechten van minderheden in de samenleving in het oog houdt, discriminatie of onveiligheid met kracht bestrijdt en belemmeringen die buiten mensen zelf liggen wegneemt. Er is meer nodig dan alleen wetgeving of fiscale maatregelen voor gelijke rechten van homoseksuelen en transgenders of verbetering van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Nodig zijn cultuurveranderingen, waarin maatschappelijke organisaties, bedrijven en mensen zelf leidend en bepalend zijn. De overheid wil die veranderingen actief ondersteunen en zelf consistent en ambitieus in haar eigen optreden zijn.

Caribisch Nederland

Met betrokkenen bij het onderwijs in Caribisch Nederland is een onderwijsagenda vastgesteld. Daarin is aangegeven op welke wijze de onderwijskwaliteit van de scholen in Caribisch Nederland in de periode tot 2016 op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau zal worden gebracht. In schoolverbeterplannen zullen de scholen vastleggen hoe zij deze ambities in hun eigen situatie willen realiseren, met ondersteuning van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast moet een forse huisvestingsimpuls ervoor zorgen dat alle scholen in 2015 van behoorlijke huisvesting zijn voorzien. De zorg voor het handhaven van de Caribische cultuur en geschiedenis komt onder meer tot uiting in zorg voor het aanwezige erfgoed. De ervaringen met het revolving fund monumentenzorg zullen worden gevolgd. Door steun aan het meerjarige project Pink Orange Akkoord wordt gewerkt aan de verbetering van de sociale acceptatie van homoseksualiteit in Caribisch Nederland. Met de autonome landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten worden afspraken gemaakt over de samenwerking binnen het Koninkrijk op de OCW-beleidsterreinen. De verantwoordelijkheid van het kabinet voor Caribisch Nederland maakt het noodzakelijk de reeds jaren bestaande samenwerking binnen het Koninkrijk te herijken.

Tot slot

Onderwijs, cultuur en wetenschap zijn bij uitstek velden waarin het draait om ambitie van mensen zelf, om creativiteit en onverwachte verbindingen. Een te grote afhankelijkheid van of een te grote gerichtheid op de regels van de overheid beperkt de creativiteit en de relevantie.

Het kabinet werkt daarom aan sterke sectoren die geworteld zijn in de samenleving en die prestaties van wereldklasse leveren. De uitgangspositie is hiervoor ruimschoots aanwezig. Het komende jaar zal een spannend jaar worden, waarin het minder aankomt op het plannen maken en alternatieven ontwerpen, maar waarin uitvoering en verandering de thema’s zullen zijn.

Het vervolg van deze beleidsagenda presenteert achtereenvolgens de belangrijkste ambities en beleidsdoelen op de terreinen onderwijs, wetenschap, cultuur, media en emancipatie.

Onderwijs

Ambitie

Wij streven naar een stelsel waarin leerlingen en studenten worden uitgedaagd hun talenten te ontplooien, docenten succesvol lesgeven en samen met leidinggevenden continu werken aan verbetering. Nederlandse leerlingen en studenten moeten zich kunnen meten met de besten van de wereld en goed inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt van nu en die van de toekomst. Dit betekent het volgende:

  • Het niveau van de prestaties stijgt over de hele linie, maar in het bijzonder bij excellente leerlingen en studenten.

  • Een ambitieuzere leercultuur binnen de instellingen en onder leerlingen en studenten. Er is een uitdagender en stimulerender aanbod voor excellente leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs is een aantrekkelijke route naar de arbeidsmarkt en vervolgonderwijs. Meer studenten in het hoger onderwijs nemen deel aan honours- of excellentieprogramma’s. Daarnaast wordt het aanbod van Associate-degreeprogramma’s uitgebreid in het hoger beroepsonderwijs.

  • We zetten in op versterkte doorstroming, minder uitval en een kortere studieduur.

Doelen 4

Samengevat levert dat de volgende doelen op voor het onderwijsbeleid:

  • 1. Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

  • 2. Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

  • 3. Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders

  • 4. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd

  • 5. Doelmatigheid en focus op het onderwijs zelf

Hieronder worden deze doelen kort toegelicht.

1. Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

We willen dat álle leerlingen en studenten het beste uit zichzelf halen. Veel leerlingen en studenten kunnen en moeten beter presteren, zeker in de basisvakken Nederlands, rekenen of wiskunde, Engels en natuurwetenschappen.

Niet alleen bij de zwakkere, maar juist ook bij de goede leerlingen en studenten willen we een ambitieuze leercultuur versterken. Met veranderingen in de studiefinanciering ondersteunen we een ambitieuze leercultuur onder studenten. Daarnaast kan en moet het rendement binnen onderwijsloopbanen verder worden verbeterd. Daarvoor willen we de doorstroming versterken en de uitval verminderen.

Hoofdlijnen van beleid

De prestaties in basisvakken verbeteren we met centrale toetsen en door de prestaties op die vakken goed te volgen. Verder stimuleert het kabinet dat scholen en instellingen maatwerk aanbieden en excellente leerlingen en studenten uitdagen tot betere prestaties. In het primair onderwijs gaat het daarbij om de beste 20% van de leerlingen, in het voortgezet onderwijs om de 20% best presterende vwo’ers. Om ze aan te zetten tot excellentie is geld vrijgemaakt in het Regeerakkoord, onder meer voor het vroeg signaleren van uitblinkers en voor het versterken van de ondersteuning van scholen met effectieve aanpak. In het hoger onderwijs komen onder meer professionele masters in het hbo en brede bachelors in het wetenschappelijk onderwijs. Voor uitbreiding van het aanbod van professionele masteropleidingen in de topsectoren is € 7 miljoen beschikbaar vanaf 2013. Door co-financiering vanuit het bedrijfsleven kunnen de publieke middelen ten behoeve van meer opgeleide professionele masterstudenten worden aangevuld. De mogelijkheid om meer collegegeld te vragen voor excellente opleidingen in het hoger onderwijs stimuleert instellingen om meer uitdagende trajecten te ontwikkelen.

Studiefinanciering

Het kabinet rekent hervorming van de studiefinanciering tot de prioriteiten. Om een ambitieuze studiecultuur te ondersteunen, wordt in 2012 een sociaal leenstelsel in de masterfase ingevoerd en wordt het gebruik van de studenten ov-chipkaart beperkt. Studenten moeten daardoor bewuster gaan nadenken over hun studiekeuze en studievoortgang. Hetzelfde geldt voor de Maatregel langstudeerders, die bevordert dat studenten binnen de nominale studieduur afstuderen (met de mogelijkheid van één jaar uitloop). Als de student met de nieuwe studiefinanciering meer in zijn of haar eigen toekomst investeert, komt er geld vrij om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren. Tegelijkertijd blijft goed onderwijs toch toegankelijk door de sociale terugbetalingsvoorwaarden.

Verhogen van het onderwijsrendement

Om het rendement van onderwijs te verhogen, bestrijdt het kabinet voortijdig schoolverlaten met een scherpe ambitie van maximaal 25 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2016. Verder maken we prestatieafspraken met hogescholen en universiteiten over minder uitval in het eerste jaar. Selectie aan de poort (onder bepaalde voorwaarden) en brede toepassing van studiekeuzegesprekken door universiteiten en hogescholen vergroten de kans op een soepele doorstroom. Daarnaast moeten alle hogescholen en universiteiten zich in de komende jaren meer gaan profileren, waarbij de aanpak aansluit bij het type instelling dat men wil zijn en het type studenten dat de instelling heeft en wil aantrekken. Zo kan de ene hogeschool zich profileren met Associate-degreeprogramma’s (Ad) en de andere zich meer gaan richten op vwo’ers door het aanbieden van (verkorte) honourstrajecten.

Ook in en tussen andere sectoren streven we naar zo efficiënt mogelijke leerroutes en een goede aansluiting van opleidingen. Onder meer door goede onderwijsloopbaanbegeleiding, verbeterde aansluiting vmbo-mbo en vmbo-havo, vm2-trajecten (wettelijk kader 2012) en vakcolleges en nieuwe experimenten doorlopende leerlijn zoals vm3 en vm4. Verkorte mbo-4 opleidingen maken de route vmbo-mbo-hbo aantrekkelijker.

Het onderwijsaanbod op het laagste niveau van het mbo, de entreeopleiding, krijgt een eigen positie binnen het bestel voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. De entreeopleiding is gericht op het behalen van een erkend diploma. Er zijn ook leerlingen voor wie een diploma niet is weggelegd. Zij moeten door het praktijkonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs naar een duurzame plaats op de arbeidsmarkt toe worden geleid, als dat kan. Voor het voortgezet speciaal onderwijs is daarvoor op 16 juni 2011 een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk, 31 497, 66). Om leerlingen van het praktijkonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs succesvol naar de arbeidsmarkt te begeleiden, worden scholen, gemeenten, kenniscentra en bedrijven in de 30 arbeidsmarktregio’s desgewenst tijdelijk ondersteund bij het opzetten van werkscholen.

2. Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

Wij streven naar scholen en instellingen met een studiecultuur van uitdaging, presteren en het beste uit jezelf halen. De lat gaat omhoog, zonder de brede ontwikkeling van leerlingen en studenten uit het oog te verliezen. Het kabinet bevordert daarom opbrengstgericht werken, een intensieve inzet van onderwijstijd en de verlaging van het aantal zwakke scholen en opleidingen.

Hoofdlijnen van beleid

In het primair en voortgezet onderwijs verwachten we dat scholen opbrengstgericht werken. We zien namelijk dat scholen beter presteren als ze hun ambities en hun opbrengsten duidelijk in beeld hebben en als ze vervolgens doelgericht en systematisch werken aan het maximaliseren van leerprestaties. Daarom wordt het gebruik van een leerlingvolgsysteem verplicht. Zo’n volgsysteem is de feitelijke basis voor opbrengstgericht werken en een ambitieuze verbetercultuur bij docenten en schoolleiders (in het primair onderwijs met ingang van 2012–2013, in het voorgezet onderwijs met ingang van 2014–2015).

Daarnaast wordt in alle onderwijssectoren de onderwijstijd geïntensiveerd. Zo breiden we het aantal plekken uit in de voor- en vroegschoolse educatie (vve) en stimuleren we schakelklassen, kopklassen en zomerscholen in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs handhaven we de wettelijke urennorm scherp. In het mbo wordt de onderwijstijd uitgebreid en een nieuwe urennorm geïntroduceerd. In het hoger onderwijs maakt het kabinet met de instellingen prestatieafspraken over intensivering van onderwijsprogramma’s. Instellingen worden afgerekend met een bonus-malusregeling voor kwaliteit en studiesucces. Binnen de nominale studieduur afstuderen wordt de regel.

Zeer zwakke scholen moeten binnen een jaar het onderwijsproces weer op orde hebben. Daarnaast zet een verscherpte aanpak scholen aan om snel aan de slag te gaan met de noodzakelijke verbeteringen. Uitblinkende scholen krijgen waardering in de vorm van het predicaat «excellent».

In het hoger onderwijs krijgt de Inspectie van het Onderwijs een grotere rol. Het accreditatiestelsel wordt verscherpt. Toetsing en examinering worden extern gevalideerd, zeker in het hbo. Verder krijgt de minister in het mbo en het hoger onderwijs een aanwijzingsbevoegdheid. Dat houdt in dat de zij de raad van toezicht een aanwijzing kan geven bij ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de wet.

3. Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders

Leraren zijn cruciaal voor de betere prestaties van leerlingen. We streven naar een verhoging van het opleidingsniveau van nieuwe en zittende leraren en stimuleren dat ze zich continu ontwikkelen. Leraren gedijen in een professionele instelling. Wij bevorderen opbrengstgericht schoolleiderschap en een effectief personeelsbeleid.

Hoofdlijnen van beleid

Het aantal leraren en docenten dat op masterniveau is opgeleid, gaat fors omhoog. Eind 2011 besluiten we hoe we deze verhoging in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs realiseren. Met de hogescholen maken we afspraken over het verhogen van het aantal docenten op academisch niveau. Het doel voor de hogescholen is 80% in 2016 (het streven is 100% in 2020).

Uit het Onderwijsverslag 2009/2010 van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat leraren moeite hebben met het afstemmen van het onderwijs op verschillende leerlingen in de groep. Dat geldt zowel voor het reguliere als het speciaal onderwijs. De invoering van passend onderwijs versnelt de noodzaak om een inhaalslag te maken met professionalisering van huidige leraren in po, (v)so, vo en mbo in het omgaan met verschillen tussen leerlingen in de klas. In het verlengde hiervan constateert de Inspectie van het Onderwijs dat leraren moeite hebben met opbrengstgericht werken. De inhaalslag richt zich daarom ook op de bekwaamheid van leraren om opbrengstgericht te kunnen werken. In de periode 2012–2015 wordt een substantieel deel van de middelen voor professionalisering voor deze doelen ingezet. In 2012 wordt daarnaast gestart met interscolaire peer review van leraren en schoolleiders.

We versterken de kwaliteit van lerarenopleidingen ten eerste door de introductie van kennisbases en landelijke toetsing (vanaf 2012–2013). Ten tweede door specialisaties aan te brengen, zoals die voor het jonge kind (vanaf 2013) en voor beroepsonderwijs. In de periode 2012–2015 vindt verdere professionalisering van schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs en het middenmanagement mbo plaats, zodat schoolleiders in 2016 voldoen aan de dan geldende eisen.

We maken afspraken met het onderwijs over goed en effectief personeelsbeleid dat in 2016 gerealiseerd moet zijn. De invoering van de functiemix in het primair en voortgezet onderwijs en de salarismix in het mbo is in 2020 voltooid. De extra middelen voor prestatiebeloning worden de komende jaren ingezet voor experimenten in primair en voortgezet onderwijs en het mbo. In 2016 hebben de hogescholen voor hun personeel het systeem van basis- en seniorkwalificaties ingevoerd.

4. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties, waarvoor door de overheid heldere normen zijn geformuleerd

Een belangrijke voorwaarde voor betere prestaties is het zichtbaar maken van resultaten. Docenten, schoolleiders en instellingen kunnen zich met elkaar vergelijken, van elkaar leren en zich op grond daarvan verbeteren. Ook kunnen ouders, leerlingen, studenten, bedrijfsleven, de samenleving en de overheid zich een oordeel vormen over de kwaliteit van instellingen en die met elkaar vergelijken. Vanuit haar stelselverantwoordelijkheid formuleert de overheid ambitieuze streefdoelen en heldere normen. Ze creëert voorwaarden, met centrale toetsen, examens en toezicht, zodat scholen hun prestaties zichtbaar maken.

Hoofdlijnen van beleid

In alle onderwijssectoren is aandacht voor centrale toetsing. In 2013 komt er in het basisonderwijs een centrale eindtoets, het speciaal (basis)onderwijs volgt in het voorjaar van 2015. In het voortgezet onderwijs voeren we met ingang van 2014–2015 een verplichte landelijke diagnostische onderbouwtoets in voor Nederlands, Engels en rekenen/wiskunde. Voor vakken in de onderbouw van het voortgezet onderwijs die niet centraal worden getoetst, introduceren we kennisbases. In het voortgezet speciaal onderwijs worden in 2012 kerndoelen ingevoerd. We werken daarnaast aan een methode om toegevoegde waarde van scholen in kaart te brengen. Daarvoor starten dit schooljaar pilots, waarin ook de begintoets voor het primair onderwijs wordt ontwikkeld. In het mbo komen landelijke examens voor taal en rekenen. Beroepsgerichte examens moeten gaan voldoen aan een landelijk keurmerk. In het hbo worden examens extern gevalideerd door landelijke toetsing van één of meer kernvakken. Verder maken we afspraken met het veld over andere vormen van externe validering en versterking van de kennisbases.

Scholen verbeteren daarnaast de verantwoording van instellingen aan belanghebbenden. Daarvoor zal in 2013 «Vensters Primair Onderwijs» worden geïntroduceerd – in navolging van Vensters voor Verantwoording in het voortgezet onderwijs. De betrokkenheid van ouders willen we vergroten door scholen te stimuleren daarover afspraken te maken met ouders. In de voorschoolse educatie zal, als dat nodig is, meer druk op ouders worden uitgeoefend om hun kind te laten deelnemen. In het mbo wordt vanaf 2012 de tevredenheid van het bedrijfsleven, de studenten en de docenten elke drie jaar gemeten. Verder stimuleren we dat ouders worden betrokken bij de loopbaanoriëntatie en beroepskeuze van hun kinderen. Daarnaast versterken we in het mbo de positie van het interne toezicht. Ook wil het kabinet meer inzicht verkrijgen in de overhead binnen het mbo en daar zo nodig nadere afspraken over maken. In het hoger onderwijs maken we prestatieafspraken met instellingen, onder meer over de gevolgen van kwaliteitsoordelen uit de accreditatie voor instellingen en over minder overhead.

5. Doelmatigheid en focus op het onderwijs

Instellingen moeten zich met zo min mogelijk bureaucratische last kunnen concentreren op het onderwijs. Daarom vereenvoudigt het kabinet de bekostiging en vermindert het de regelgeving. Verder streeft het kabinet naar een doelmatiger aanbod van opleidingen.

Hoofdlijnen van beleid

In het mbo starten we nog dit jaar (2011) een pilot «Versterken doelmatigheid in het mbo» in vijf regio’s, met als doel dit in de periode 2012–2015 breed te implementeren. Het Platform Bèta Techniek gaat instellingen ondersteunen bij het maken van onderlinge afspraken over het aanbod van opleidingen. Een belangrijk aandachtspunt is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, voor wat betreft techniek. Het aantal kwalificaties en uitstroomdifferentiaties vermindert. Er komt een speciaal arrangement voor mbo-studenten vanaf 30 jaar die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen. In het ho maken we afspraken met de instellingen over een aanzienlijke herordening van het opleidingenaanbod, een compacter aanbod en meer profiel in de opleidingen. De agenda’s van de topsectoren zijn hier medebepalend.

We staan voor een majeure operatie, waarin we het stelsel voor speciale onderwijszorg ((voortgezet) speciaal onderwijs en de leerlinggebonden financiering) fundamenteel zullen herzien, met als doel voor alle kinderen een zo passend mogelijk onderwijsaanbod te realiseren. In het nieuwe stelsel passend onderwijs krijgen de schoolbesturen daartoe een zorgplicht. Schoolbesturen vormen nieuwe samenwerkingsverbanden van regulier en speciaal onderwijs. In de samenwerkingsverbanden worden de schoolbesturen op basis van hun zorgplan verantwoordelijk voor de toewijzing van extra ondersteuning en begeleiding en de verdeling van de bijbehorende middelen. De samenwerkingsverbanden ontvangen een gebudgetteerde financiering (zorgbudget) waarmee ze dit kunnen realiseren. Voor het onderwijs aan blinde en slechtziende leerlingen (cluster 1) en aan auditief en communicatief gehandicapte leerlingen (cluster 2) geldt een afzonderlijk bekostigingsmodel vanwege het specifieke karakter van deze doelgroep. Bij de uitwerking van passend onderwijs wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de toekomstige ontwikkelingen op het terrein van de jeugdzorg, de AWBZ en de Wet werken naar vermogen.

De financiering van het onderwijs (bekostiging) wordt vereenvoudigd, onder meer door in 2012 het aantal subsidies te verlagen en een prestatiebox in te voeren voor het primair en voortgezet onderwijs en het mbo. Van schoolbesturen wordt verwacht dat de middelen voor de prestatiebox gericht worden ingezet met het oog op het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs.

We zorgen voor minder bureaucratie en meer onderwijskundige regelruimte. Het kabinet moedigt scholen in het primair en voortgezet onderwijs aan om te bepalen waar regels overbodig zijn. Ook starten er experimenten met sectoroverstijgende samenwerking in regio’s waar de bevolking krimpt. Daarnaast onderzoeken we hoe we de bureaucratie die leraren ervaren kunnen aanpakken.

Wetenschap

6. Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

Ambitie

Nederlandse onderzoekers en onderzoeksinstellingen kunnen zich meten met de besten van de wereld. We hebben instellingen met een duidelijk herkenbaar profiel. Universiteiten, hogescholen, onderzoeksinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties werken intensief met elkaar samen in clusters op terreinen zoals voeding, water, energie en gezond ouder worden. De keten van kennis, kunde en kassa is aanzienlijk versterkt en versneld. Het Nederlands wetenschappelijk onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan grote maatschappelijke vraagstukken (grand challenges).

Hoofdlijnen van beleid

Behouden van kwaliteit en ruimte wetenschappelijk talent

Om de hoge kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek te behouden, moet er voldoende ruimte zijn voor vrij en ongebonden onderzoek. Het gebruik van het Standaard Evaluatie Protocol zorgt ervoor dat prestaties van onderzoeksgroepen landelijk vergelijkbaar zijn, een belangrijk vereiste om kwaliteit te verhogen. Ook worden met universiteiten afspraken gemaakt om in hun instellingsplannen duidelijk te maken welke consequenties zij verbinden aan evaluaties en kwaliteitsoordelen.

Profilering en zwaartepuntvorming

Sterkere profilering heeft een hoge prioriteit in het onderzoeks- en wetenschapsbeleid. Bij profilering wordt een relatie gelegd met de economische topsectoren en de grand challenges, onder meer doordat onderzoeksinstituten, universiteiten en het bedrijfsleven intensiever gaan samenwerken. Het kabinet stimuleert de vorming van zwaartepunten door te investeren in grootschalige onderzoeksfaciliteiten (zoals de ICT-onderzoeksinfrastructuur), door wetenschappelijke sectoren te versterken en door afspraken te maken met de instellingen over samenwerking.

Versterken wetenschappelijke impact

NWO en KNAW brengen een deel van hun programma’s in lijn met de integrale agenda’s voor de topsectoren. Zij zetten hun middelen in op basis van wetenschappelijke kwaliteit, maatschappelijke impact en van financieel commitment van het bedrijfsleven.

Cultuur

7. Een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed

Ambitie

Het kabinet geeft in het nieuwe cultuurbeleid meer ruimte aan de samenleving en het publiek. De rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor een culturele Basisinfrastructuur (BIS) met kwaliteit. Educatie, spreiding en behoud en beheer van erfgoed en vernieuwing en talent zijn belangrijk. Het Rijk stimuleert instellingen en kunstenaars om zich in te zetten op ondernemerschap en mecenaat. Een sterke cultuursector trekt voldoende bezoekers en weet publiek aan zich te binden. Culturele instellingen zijn minder afhankelijk van subsidies en in staat een substantieel deel van hun eigen inkomsten uit de markt (publiek, mecenaat en sponsoring) te halen. Het uitgangspunt is dat in alle regio’s een kwalitatief hoogwaardig aanbod blijft bestaan.

Hoofdlijnen van beleid

In de brief Uitgangspunten cultuurbeleid (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 75) is een wijziging van het cultuurstelsel aangekondigd. Deze is uitgewerkt in de brief Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid (Kamerstuk 32 820, nr. 1). Deze stelselwijziging is nodig om inhoudelijke keuzes te kunnen maken bij de ombuigingen. Het jaar 2012 is daarom een overgangsjaar dat grotendeels in het licht zal staan van de besluitvorming over het nieuwe stelsel vanaf 2012.

Stimuleren van ondernemerschap en een groter publieksbereik

We stimuleren ondernemerschap. Artistieke kwaliteit, eigen inkomsten en voldoende publiek zijn beoordelingscriteria voor de culturele BIS. In de monumentensector stimuleren we het gebruik van leenfaciliteiten, door eigenaren van monumenten in plaats van subsidies. Het Nederlands internationaal cultuurbeleid versterkt de Nederlandse positie in het buitenland. Het kabinet ziet de Nederlandse topinstellingen op het gebied van cultuur als goede exportproducten. In het internationaal cultuurbeleid ligt de nadruk op de betekenis van cultuur voor handel en toerisme en versterking van de marktpositie van Nederlandse culturele instellingen, kunstenaars en de creatieve industrie. Het kabinet heeft de creatieve industrie aangemerkt als een van de topsectoren die een belangrijke economische en maatschappelijke meerwaarde voor Nederland hebben. In de kabinetsreactie op de agenda's van de topsectoren is aangegeven welke maatregelen worden genomen ter versterking van de topsector creatieve industrie.

Het uitvoeren van wettelijke erfgoedtaken

De monumentenzorg wordt verder gemoderniseerd, onder meer met een programma voor de herbestemming van monumenten. Restauratieachterstanden worden zoveel mogelijk voorkomen. Het archeologiestelsel wordt geëvalueerd en het archiefstelsel wordt gemoderniseerd. Het Unesco-verdrag Immaterieel Erfgoed wordt uitgevoerd, net als de Visie erfgoed en ruimte.

Het verhogen van de kwaliteit van cultuureducatie

Alle producerende BIS-instellingen zijn toegankelijk voor kinderen en jongeren. Educatie is een criterium bij de beoordeling van subsidieaanvragen voor de BIS. De samenwerking tussen de cultuursector en het onderwijs op het gebied van cultuureducatie wordt verder versterkt met het programma Cultuureducatie met kwaliteit.

De realisatie van een landelijke digitale bibliotheek

Er komt een landelijke digitale openbare bibliotheek voor het publiek en het onderwijs. Het sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) ontvangt een opdracht voor de ondersteuning hiervan.

Media

8. Een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking

Ambitie

De publieke omroep staat garant voor een onderscheidend, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod op alle platforms, voor alle lagen van de bevolking. De organisatie van de publieke omroep (landelijk en regionaal) is efficiënt, doelmatig en bestuurbaar. De overheid stimuleert bewust mediagebruik.

Hoofdlijnen van beleidEen onderscheidend, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod

De publieke omroep onderscheidt zich in alle genres en op alle platforms van de commerciële omroep door een herkenbare publieke programmering en door redactionele onafhankelijkheid. In de Prestatieovereenkomst 2010–2015 zijn hierover afspraken gemaakt met de raad van bestuur van de publieke omroep. Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de naleving ervan. Het aanbod op de algemene zenders en het aanbod op de gespecialiseerde themakanalen (zoals Politiek24) en het internet moeten met elkaar in balans zijn. We maken daarom afspraken met de publieke omroep over een stevige vermindering van het aantal internetsites. Themakanalen en web only aanbod kunnen alleen nog uit eigen middelen van omroepverenigingen bekostigd worden (zie de brief van juni 2011: Kamerstuk 32 827, nr.1).

Efficiënte en doelmatige organisatie publieke omroep, met omroepverenigingen als hart van het bestel

Modernisering van de publieke omroep is noodzakelijk. Vanaf 2016 bestaat de landelijke publieke omroep daarom uit maximaal 8 organisaties, waaronder 2 taakorganisaties en maximaal 6 omroeporganisaties op basis van leden. We zetten in op fusie van bestaande partijen: door vergaande integratie en samenwerking is de landelijke publieke omroep straks in staat om doelmatig te opereren en de ombuiging uit het Regeerakkoord te realiseren. Integratie vindt ook plaats tussen de landelijke en de regionale omroep om de programmering bij beide te versterken. Hoe deze integratie precies vorm moet krijgen, wordt nu onderzocht. In een wetsvoorstel dat uiterlijk 2012 moet ingaan, zal de rijksmediabijdrage worden verlaagd. In een tweede wetsvoorstel, dat uiterlijk in 2013 in werking moet treden, wordt de stelselwijziging van de landelijke publieke omroep vastgelegd.

De overheid stimuleert bewust mediagebruik

Vanwege het maatschappelijk belang en de grote impact van programma’s en publicaties is het belangrijk dat media bewust omgaan met hun invloedrijke positie en dat burgers een kritische en actieve houding ten opzichte van media ontwikkelen. Hiertoe ondersteunt het kabinet niet alleen bestaande instrumenten zoals de Kijkwijzer, maar ook nieuwe initiatieven zoals het expertisecentrum Mediawijzer.net.

Emancipatie

9. Het bevorderen van emancipatie

Ambitie

We willen de emancipatie bevorderen van (lesbische) vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders 5.

Hoofdlijnen van beleid Streven naar gelijke rechten

We streven ernaar om op zo kort mogelijke termijn met wetgeving te komen, waarin lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) op belangrijke punten dezelfde rechten krijgen als heteroseksuelen. Een voorbeeld hiervan zijn de wetsvoorstellen Lesbisch ouderschap en Transseksualiteit, waar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zorg voor draagt.

Versterken van veiligheid

Wij dragen bij aan de bevordering van een veilig leefklimaat en de weerbaarheid van (lesbische) vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders. Hiertoe is de strafeis bij geweldsdelicten met een discriminatoire achtergrond verhoogd per 1 mei 2011. Verder wordt het aantal grote, actieve LHBT-gemeenten verdubbeld naar 36 en wordt het aantal Gay-Straight allianties van leerlingen op vo-scholen verdubbeld tot 300.

Verbeteren van sociale acceptatie

Het streven is de sociale acceptatie van (lesbische) vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders verder te vergroten op school en werk, in de sport en in de ouderenzorg. Doel is ook de acceptatie te verbeteren bij jongeren, etnische minderheden en orthodox-religieuze gemeenschappen. Ook jongeren moeten veilig uit de kast kunnen komen. De kwetsbare positie van transgenders moet worden verbeterd.

Stimuleren van arbeidsparticipatie vrouwen

We willen de arbeidsparticipatie van vrouwen nog verder vergroten en de doorstroming bevorderen van vrouwen naar de top van bedrijven en instellingen. Daartoe worden twee programma’s ontwikkeld: «Talent» en «Eigen kracht». De programma’s richten zich op de mogelijkheden om flexibel te werken, scholing van laagopgeleide vrouwen en de monitoring van vrouwen in topfuncties.

Bijdrage aan internationaal emancipatiebeleid

Nederland behoort qua sociale acceptatie en bescherming van (lesbische) vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders tot de wereldtop. Nederland zet zich in voor erkenning van rechten van homoseksuelen en transgenders en het dichterbij brengen van de wereldwijde afschaffing van strafbaarheid van homoseksualiteit.

Monitor streefdoelen

Box 1: Monitor streefdoelen onderwijs

  • 1. Gemiddelde score in basisvakken

    Primair onderwijs:

    • a) gemiddelde score CITO-eindtoets omhoog van 535,4 in 2010 naar het niveau van 537 in 2015 6

    • b) gemiddelde taalvaardigheidsscores in groep 8 van het bao hoger dan 250

    • c) gemiddelde rekenvaardigheidsscores in groep 8 van het bao hoger dan 250

    Voortgezet onderwijs:

    • d) gemiddelde PISA-score wiskunde van 526 in 2009 naar 536 in 2015 en 541 in 2018

    • e) gemiddelde PISA-score lezen van 508 in 2009 naar 516 in 2015 en 520 in 2018

    • f) gemiddelde PISA-score science van 522 in 2009 naar 526 in 2015 en 528 in 2018

  • 2. Excellente leerlingen en studenten

    • a) po: de grensscore voor de beste 20% van de leerlingen stijgt naar 545 in 2015 (2010: 543/544)

    • b) vo: de gemiddelde eindexamencijfers (CE+SE) van de 20% best presterende vwo-leerlingen van 7,6 in 2010 naar 7,8 in 2015

    • c) ho: in 2014 neemt 10% van de studenten deel aan excellente trajecten (huidige percentages: ca. 0,17% in het hbo en ca. 3% in het wo)

  • 3. Verhogen percentage deelnemers per mbo niveau dat de opleiding succesvol afrondt

    Diplomaresultaat, streefniveaus:

    • a) niveau 1: van 58% in 2008 naar 65% in 2015

    • b) niveau 2; van 54% in 2008 naar 70% in 2015

    • c) niveau 3; van 65% in 2008 naar 70% in 2015

    • d) niveau 4; van 70% in 2008 naar 75% in 2015

  • 4. Verhogen rendement

    • a) verminderen aantal voortijdig schoolverlaters van 42 600 in 2009 naar 35 000 in 2012 en 25 000 in 2016

    • b) verhogen rendement/verminderen studie-uitval in het ho conform prestatieafspraken met de universiteiten en hogescholen in 2012

  • 5. Percentage opbrengstgerichte scholen

    • a) in po van 30% naar 60% in 2015 en naar 90% in 2018

    • b) in vo naar minstens 50% in 2015 en naar 90% in 2018

    • c) in het (v)so naar minstens 25% in 2012, minstens 50% in 2015 en minstens 75% in 2018

  • 6. Intensivering onderwijstijd

    • a) uitbreiding van het aanbod van vve, schakelklassen en zomerscholen aan kinderen met risico op taalachterstand (streefdoelen worden uitgewerkt in prestatieafspraken met de G4 en de VNG)

    • b) verhogen onderwijsintensiteit conform meerjarenafspraken die uiterlijk juni 2012 met individuele hogescholen en universiteiten worden gemaakt

  • 7. Onderpresterende scholen/opleidingen

    • a) in po reductie van het aantal zeer zwakke scholen van 57 naar 35 in 2015; het aantal taal- en rekenzwakke scholen van 238 naar 119 in 2015

    • b) in (v)so verdere reductie van het aantal (zeer) zwakke scholen

    • c) in vo geen stijging van het aantal (zeer) zwakke scholen

    • d) in het mbo geen stijging van het aantal (zeer) zwakke opleidingen

  • 8. Aantal leraren, docenten dat over een master- of PhD-graad beschikt

    • a) po, vo, mbo: kwantitatieve doelen worden in overleg met het veld in 2012 bepaald

    • b) hbo: percentage op master- of PhD-niveau opgeleide leraren/docenten bedraagt 80% in 2016 (in 2009 63%)

  • 9. Bekwame leraren en schoolleiders

    • a) in 2016 voldoen alle leraren in po en vo aan de bekwaamheidseisen op de onderdelen «afstemmen op verschillen en opbrengstgericht werken» (indicatoren van de Inspectie van het Onderwijs)

    • b) leraren die in 2016 vanuit de hbo-lerarenopleidingen op de arbeidsmarkt komen, hebben hun bekwaamheid voor de kenniscomponent op basis van landelijke extern gelegitimeerde toetsen aangetoond

    • c) in 2016 voldoen alle schoolleiders po en vo en teamleiding/middenmanagement in het mbo aan de dan geldende bekwaamheidseisen

  • 10. Geregistreerde leraren

    In 2014 is 40% van de leraren in po, vo en mbo die voldoen aan de bekwaamheidseisen opgenomen in het register voor leraren. In 2018 is dat 100% en heeft het register civiel effect

  • 11. Deelname eindtoets basisonderwijs

    Vanaf voorjaar 2013 leggen alle leerlingen in het basisonderwijs de verplichte eindtoets af

  • 12. Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit in mbo

    In 2012 is het percentage opleidingen mbo met voldoende examenkwaliteit 85% (2010: 63%)

  • 13. Mbo: tevredenheid studenten, docenten en bedrijfsleven

    • a) van mbo-studenten: indicator wordt verder ontwikkeld

    • b) van mbo-docenten over organisatie/begeleiding studie: indicator wordt nog ontwikkeld

    • c) van bedrijfsleven over mbo onderwijs en mbo-afgestudeerden: indicator en streefwaarde volgen na aanbesteding en ontwikkeling

  • 14. Prestatieafspraken ho

    Prestatieafspraken per instelling over onder meer kwaliteitsoordelen accreditatie, uitval, rendement, docentenkwaliteit en reductie overhead

Box 2: Monitor streefdoelen wetenschap

  • 1. Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores (205–2008 4e positie mondiaal, op basis van een gemiddelde van 1,33)

  • 2. Inzet middelen NWO voor economische topsectoren/grand challenges cf. Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap: maximaal € 275 miljoen in 2015 (afhankelijk van private bijdragen en kwaliteitstoetsing)

  • 3. Versterken privaat-publieke samenwerking in kader van topsectorenaanpak: streefwaarde nog uit te werken

  • 4. Valorisatie versterken: streefwaarde is 2,5% van de publieke onderzoeksmiddelen in 2016

Box 3: Monitor streefdoelen cultuur en media

  • 1. Percentage cultuurproducerende instellingen in de BIS dat voldoet aan de eigen inkomstennorm van minimaal 17,5%: 95% in 2012

  • 2. Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland): minimaal 4 208 559 in 2012

  • 3. Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea: 6 mln. in 2012

  • 4. Aantal monumenten met een restauratieachterstand: 10% in 2012

  • 5. % wekelijks gemiddeld publieksbereik landelijke publieke televisie is minimaal 85% in 2015

  • 6. Onderscheidende programmering publieke televisie: % zendtijd informatie en jeugd is minimaal 70% in 2015

  • 7. Bekendheid Kijkwijzer is minimaal 95% in 2015

Box 4: Monitor streefdoelen emancipatiebeleid

  • 1. Sociale acceptatie homoseksuelen van 91% in 2010 naar groter of gelijk aan 91% in 2014

  • 2. Aantal gemeenten waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over homo-emancipatiebeleid van 18 (2011) naar 36 (2014)

  • 3. Aantal scholen met gay-straight alliantie verdubbeld: van 150 (2011) naar 300 (2014)

Beleidsdoorlichtingen

De nieuwe opzet van de beleidsagenda – op basis van het Regeerakkoord en in lijn met Verantwoord begroten – is de basis voor de beleidsdoorlichtingen in deze kabinetsperiode. De beleidsartikelen zullen in het licht van negen thema’s aan het eind van de kabinetsperiode worden doorgelicht. Dit gebeurt op basis van de (nul)meting en evaluaties in de komende jaren.

Daarnaast zijn in de tabel eerder afgeronde beleidsdoorlichtingen vermeld en enkele beleidsdoorlichtingen die in eerdere begrotingen waren aangekondigd.

Artikel / Doelstelling

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Nieuwe ambities en beleidsdoelen

1, 3, 4, 6 en 7. Onderwijs

             

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

       

   

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

       

   

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

       

   

Doelmatigheid en focus op het primaire proces

       

   

9. Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid

             

Goed opgeleide en professionele leraren/docenten

       

   

14. Cultuur

             

Kunst en cultuur dragen bij aan een vrije en vitale samenleving

       

   

15. Media

             

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod

       

   

16. Onderzoek en Wetenschapsbeleid

             

Behoud van topkwaliteit wetenschap, wetenschappelijk talent en versterken van de impact van wetenschap

       

   

25. Emancipatie

             

Het bevorderen van emancipatie

       

   

Afgeronde en eerder toegezegde beleidsdoorlichtingen

1. Primair Onderwijs, 3. Voortgezet onderwijs en

             

4. Beroepsonderwijs

             

Heroverweging Productiviteit Onderwijs

           

4. Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie

             

Leren & werken

 

         

Voortijdig Schoolverlaten

     

     

6. en 7. Hoger Onderwijs

             

Heroverweging Hoger Onderwijs & SF (2010)

           

8. Internationaal beleid

Geen beleidsdoorlichting

9. Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid

             

Actieplan LeerKracht

   

       

11. Studiefinanciering

             

Heroverweging Hoger Onderwijs & SF (2010)

           

12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage

             

en schoolkosten

             

Heroverweging Kindregelingen

           

13. Lesgeld

Geen beleidsdoorlichting

14. Cultuur

             

Waarborgen aanbod en participatie

 

         

15. Media

             

Beleidsdoorlichting Mediabeleid

           

16. Onderzoek en Wetenschapsbeleid

             

Voldoende toegerust onderzoekstelsel

 

         

25. Emancipatie

             

Beleidsdoorlichting Emancipatiebeleid

   

       

3. DE BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 1. PRIMAIR ONDERWIJS

1.1 Algemene doelstelling: het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

Omschrijving

Alle kinderen hebben recht op passend en kwalitatief goed primair onderwijs in voldoende toegeruste scholen (Grondwet, artikel 23: Stb. 2002, nummer 200). De overheid houdt daarvoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid als taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen (Wet op het primair onderwijs en Wet op de expertisecentra). De overheid verplicht ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een primair onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij. In het bijzonder is zij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen voor het onderwijs en het borgen van de onderwijskwaliteit. De instrumenten die zij tot haar beschikking heeft zijn het uitvaardigen van wet- en regelgeving, het verstrekken van bekostiging, subsidies en opdrachten, het houden van toezicht en het voeren van een dialoog met belanghebbenden, en zonodig actief voeren van regie.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Indicatoren voor het primair onderwijsstelsel worden beschreven in Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl) en het Onderwijsverslag 2009–2010.

Tabel 1.1 Leerlingen primair onderwijs (bedragen x 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Leerlingen basisonderwijs

             

geen gewicht

1 344,4

1 336,3

1 328,1

1 318,4

1 308,5

1 296,9

1 287,3

0.3

111,2

105,9

100,8

95,6

90,7

87,0

85,1

1.2

84,9

83,0

81,3

79,7

78,0

76,4

75,3

Subtotaal1

1 540,5

1 525,2

1 510,3

1 493,6

1 477,2

1 460,2

1 447,6

Leerlingen trekkende bevolking

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Totaal

1 541,0

1 525,7

1 510,7

1 494,1

1 477,6

1 460,7

1 448,0

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

42,9

42,1

41,0

39,8

38,6

37,5

36,3

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

69,0

69,3

69,3

69,1

68,9

68,7

68,7

Ambulant begeleide leerlingen

42,3

42,3

42,3

42,3

42,3

42,3

42,3

Bron: Referentieraming 2011, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.

X Noot
1

Subtotaal geeft een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

Tabel 1.2 (Gesaldeerde) uitgaven per leerling, excl. DUO en apparaatskosten (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

WPO: basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

5,0

5,1

5,2

5,2

5,2

5,2

5,2

WEC: (voortgezet) speciaal onderwijs

22,1

22,4

22,9

21,2

19,8

18,5

18,5

Primair onderwijs

5,7

5,8

5,9

5,9

5,8

5,8

5,8

Bron: Referentieraming 2011, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren.

Beleidswijzigingen

In het actieplan «Basis voor Presteren» (Kamerstuk 32 500, nr. 176) zijn de ambities voor het primair onderwijs voor de komende jaren uiteengezet. Vanuit het Regeerakkoord van het kabinet Rutte zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de verschillende acties uit «Basis voor Presteren» (voor- en vroegschoolse educatie, zomerscholen/schakelklassen, toetsen, hoogbegaafdheid, taal en rekenen en professionalisering). De middelen voor voor- en vroegschoolse educatie en zomerscholen/schakelklassen gaan grotendeels naar de gemeenten. De overige middelen voor het actieplan worden grotendeels ingezet via de prestatiebox. De prestatiebox is onderdeel van de lumpsum en biedt schoolbesturen de ruimte zelf te bepalen wat de meest effectieve inzet van deze middelen is. Met deze aanpak worden onnodige bureaucratie en verantwoordingslasten vermeden. Deze aanpak is niet vrijblijvend. Over de doelen van de prestatiebox worden op sectorniveau prestatieafspraken gemaakt. De middelen uit de huidige bestemmingsbox voor taal en rekenen en onderwijsachterstanden worden vanaf 2012 toegevoegd aan de prestatiebox.

In de beleidsagenda worden de ambities uit het actieplan «Basis voor Presteren» en de monitor hierop, uiteengezet.

Naast intensiveringen zijn er ombuigingen op passend onderwijs, de gewichtenregeling, subsidies en een efficiencykorting op raden en instituties. In de beleidsbrief «Naar passend onderwijs» (Kamerstuk 31 497, nr. 31) is het beleid ten aanzien van het nieuwe stelsel passend onderwijs en de invulling van de ombuiging op passend onderwijs uiteengezet. Voor de ombuiging op de gewichtenregeling is geen aanvullende regelgeving nodig. Het aantal leerlingen in het primair onderwijs daalt en het opleidingsniveau van de ouders stijgt, daardoor valt er geld op de gewichtenregeling vrij. De Tweede Kamer is over de invulling van de subsidietaakstelling en de efficiencykorting op raden en instituties geïnformeerd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

9 460 186

9 619 053

9 634 720

9 450 657

9 247 902

9 089 684

9 028 602

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

9 471 237

9 620 269

9 635 936

9 451 873

9 249 118

9 090 901

9 029 819

                 

Programma-uitgaven

9 423 023

9 577 620

9 591 077

9 409 080

9 208 814

9 051 773

8 992 360

                 

Personele bekostiging

7 824 174

7 766 829

7 717 687

7 533 111

7 357 652

7 209 741

7 158 910

Materiële bekostiging

1 142 088

1 156 783

1 148 598

1 138 526

1 130 162

1 121 665

1 113 043

Bekostiging Caribisch Nederland

0

10 678

10 782

10 680

10 680

10 680

10 680

Conciërgeregeling

0

11 900

21 700

19 400

19 400

19 400

19 400

Verbeteren binnenmilieu

105 555

2 103

2 103

2 091

0

0

0

Onderwijspersoneelsbeleid

3 314

3 580

5 083

4 583

4 583

4 083

4 083

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

7 440

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

Aanpak (zeer) zwakke scholen

1 616

2 982

2 080

563

429

0

0

Verbeteren van taal- en rekenopbrengsten

41 009

33 964

42 588

43 300

31 649

31 649

31 649

Invoering centrale eindtoets en verplichting leerling-onderwijsvolgsysteem

0

0

25 375

25 375

29 000

29 000

29 000

Excellentie en talentontwikkeling

3 698

3 131

11 651

17 477

17 477

17 477

17 477

Verbreding techniek in het basisonderwijs

5 407

14 800

11 300

11 300

11 300

11 300

11 300

Cultuur en school

27 949

19 579

9 500

0

0

0

0

Passend onderwijs en LGF

71 242

93 450

93 460

93 482

93 497

93 564

93 561

Onderwijsachterstandenbeleid

110 779

293 772

360 190

375 206

365 855

365 855

365 830

Onderwijsvoorzieningen voor jonggehandicapten

19 000

23 862

23 862

23 862

23 862

23 862

23 862

Veiligheid op school

22 594

23 423

23 417

19 993

15 212

15 212

15 212

Brede scholen

1 412

2 644

12 331

12 331

12 331

12 331

12 331

Overig

34 938

44 178

6 290

16 196

24 108

24 594

24 630

Uitvoeringsorganisatie DUO

43 187

38 162

44 859

42 793

40 304

39 128

37 459

                 

Voorcalculatorische uitdelingen

808

59 960

53 079

51 604

51 617

51 360

51 392

                 

Apparaatsuitgaven1

5 027

4 487

0

0

0

0

0

Ontvangsten

45 002

5 061

1 661

1 661

1 661

1 661

1 661

X Noot
1

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Personele bekostiging

Instrumenten

Het Rijk verstrekt schoolbesturen lumpsumbekostiging voor de personele bekostiging van scholen. Deze bekostiging is gebaseerd op het aantal leerlingen, de gemiddelde leeftijd van de leraren en het opleidingsniveau van de ouders.

Materiële bekostiging

Het Rijk verstrekt schoolbesturen lumpsumbekostiging voor de materiële instandhouding van scholen. Deze bekostiging is gebaseerd op het aantal leerlingen en het aantal groepen.

Bekostiging Caribisch Nederland

Vanuit Internationaal beleid (artikel 8) is het beschikbare budget voor de bekostiging van het primair onderwijs in Caribisch Nederland structureel overgeboekt naar artikel 1 Primair onderwijs.

Conciërgeregeling

Vanaf augustus 2011 staan de middelen voor de conciërgeregeling op artikel 1 (Primair onderwijs). Deze middelen komen van artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid). In voorgaande jaren was sprake van onderuitputting op deze regeling. Deze onderuitputting is samen met een efficiencykorting op de conciërgeregeling ingezet voor de subsidietaakstelling (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

Verbeteren binnenmilieu

Voor het verbeteren van het binnenmilieu zijn tot en met het schooljaar 2012–2013 middelen beschikbaar (waarvan € 0,7 miljoen op de begroting van IenM) voor een bewustwordingscampagne en een financiële bijdrage voor verbeteringen in het binnenmilieu van scholen.

Onderwijspersoneelsbeleid

De instrumenten en activiteiten die voor specifiek onderwijspersoneelsbeleid worden ingezet, worden toegelicht in artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid).

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

Het beschikbare budget is voornamelijk bedoeld voor de salariskosten van de leraren die het humanistisch vormend en godsdienstonderwijs verzorgen. Dit wordt toegekend aan de samenwerkende landelijke organisaties op het gebied van het godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs. Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement van J.J. van Dijk c.s. (Kamerstuk 31 700, nr. 79).

Aanpak (zeer) zwakke scholen

Het hulpaanbod voor (zeer) zwakke scholen wordt in 2012 gecontinueerd via de sectorraden. De Tweede Kamer is per brief (Kamerstuk 31 293, nr. 86) geïnformeerd over de plannen om het aantal (zeer) zwakke scholen terug te dringen. De ambities van dit kabinet met betrekking tot zeer zwakke scholen en de monitor op deze ambities zijn beschreven in de beleidsagenda.

Verbeteren van taal- en rekenopbrengsten

De middelen voor het verbeteren van taal- en rekenopbrengsten worden opgenomen in de prestatiebox. Vanuit het Regeerakkoord zijn in 2012 en 2013 extra middelen beschikbaar gesteld voor taal en rekenen.

Invoering centrale eindtoets en verplichting leerling-onderwijsvolgsysteem

In het Regeerakkoord is afgesproken om te investeren in centrale en/of uniforme toetsing in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs én verplichte leerlingvolgsystemen met uniforme toetsen in het primair en voortgezet onderwijs.

Met ingang van het schooljaar 2012–2013 wordt in het regulier basisonderwijs een centrale eindtoets voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde verplicht voor alle scholen. Dit houdt in dat deze toets centraal wordt ontwikkeld en genormeerd. Het speciaal (basis)onderwijs volgt enkele jaren later. Daarnaast zal in het regulier basisonderwijs een facultatieve toets voor wereldoriënterende vakken (aardrijkskunde, geschiedenis en natuur, waaronder biologie) beschikbaar worden gesteld. Tegelijkertijd wordt een verplicht leerling- en onderwijsvolgsysteem ingevoerd én daarmee de verplichting om meer opbrengstgericht te werken (Kamerstuk 31 293, nr. 89). Met ingang van het schooljaar 2011–2012 worden pilots gestart om de toegevoegde waarde van scholen in beeld te brengen en de begintoets uit te proberen.

Excellentie en talentontwikkeling

Vanuit het Regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor excellentie en hoogbegaafdheid. Om scholen te stimuleren en te ondersteunen het aanbod voor alle excellente leerlingen, waaronder hoogbegaafde leerlingen, te realiseren ontvangen scholen middelen in de prestatiebox voor excellentie en hoogbegaafdheid.

Verbreding techniek in het basisonderwijs

Het programma Verbreding Techniek Basisonderwijs wordt in 2011 afgerond. Vanaf 2011 worden de ambities voortgezet met het «Masterplan Ruimte voor Talent, ruimte voor wetenschap en techniek» (Kamerstuk 31 293, nr. 34). De beschikbare middelen worden deels gekoppeld aan het masterplan en komen deels in de prestatiebox. Het masterplan voorziet in de talentontwikkeling van kinderen in het domein van wetenschap en techniek. Scholen kiezen een passend profiel om wetenschap en techniek in te bedden, bijvoorbeeld excellentie, talentkracht of taal en rekenen. Verder maken scholen resultaatafspraken en krijgen ze financiële, inhoudelijke en organisatorische ondersteuning. Met het masterplan zal tot en met 2016 verder gebouwd worden aan het verduurzamen van de plaats van wetenschap en techniek in het primair onderwijs.

Cultuur en school

De Regeling versterking cultuureducatie in het primair onderwijs is voor het schooljaar 2011–2012 eenmalig verlengd. De middelen voor cultuureducatie worden voor het schooljaar 2012–2013 tot en met schooljaar 2015–2016 opgenomen in de prestatiebox. De middelen voor cultuureducatie staan voor deze periode op artikel 14 (cultuur) en zijn onderdeel van de bredere impuls Cultuureducatie met kwaliteit, bestaande uit een budget voor scholen, afspraken met gemeenten en provincies en landelijk flankerend beleid. Het doel van de impuls is om zoveel mogelijk scholen te stimuleren met de handvatten voor cultuureducatie te werken om zo samenhang binnen en de kwaliteit van cultuureducatie te bevorderen (zie artikel 14 cultuur).

Passend onderwijs en LGF

In de beleidsbrief «Naar passend onderwijs» (Kamerstuk 31 497, nr. 31) is het beleid ten aanzien van het nieuwe stelsel passend onderwijs en de invulling van de ombuiging op passend onderwijs, uiteengezet. In de tussenrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 66) is de voortgang van passend onderwijs weergegeven.

Het doel van passend onderwijs is voor ieder kind een passend onderwijsaanbod te realiseren. Waar mogelijk zal een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, in het regulier onderwijs opgevangen moeten worden. Het speciaal onderwijs (so) gaat deel uitmaken van de samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) van de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Deze nieuwe samenwerkingsverbanden zijn in het nieuwe stelsel passend onderwijs verantwoordelijk voor een dekkend aanbod van onderwijszorg. Op 1 november 2012 moeten de samenwerkingsverbanden een rechtspersoon hebben ingericht. De tweede stap is dat er een afgestemd zorgplan moet zijn per samenwerkingsverband. Het zorgplan moet op 1 maart 2013 bij de Inspectie zijn ingediend. Tot 1 augustus 2013 blijft het huidige systeem van toepassing inclusief de indicatiestelling. Vanaf 1 augustus 2013 wordt passend onderwijs, inclusief zorgplicht, volledig ingevoerd.

Onderwijsachterstandenbeleid

Onderwijsachterstandenbeleid bestaat uit meerdere instrumenten, onder andere voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Vanuit het Regeerakkoord zijn hiervoor extra middelen beschikbaar gesteld. Deze extra middelen gaan grotendeels naar gemeenten met veel achterstandsleerlingen. Met de G4 worden specifieke afspraken gemaakt. Voor zowel de G4 als de overige gemeenten wordt een ondersteuningstraject gerealiseerd om het aantal leerlingen dat deelneemt aan voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit aanzienlijk uit te breiden (Kamerstuk 32 500, nr. 176).

Onderwijsvoorzieningen voor jonggehandicapten

Leerlingen en studenten met een handicap hebben een aantal materiële voorzieningen nodig om met goed gevolg het regulier onderwijs (van basisonderwijs tot en met hoger onderwijs) te kunnen volgen. De regeling onderwijsvoorziening voor jongeren met een handicap voorziet in de verstrekking hiervan. Het gaat bijvoorbeeld om vervoer, verstrekking van een tolk Nederlandse gebarentaal en diverse hulpmiddelen.

Veiligheid op school

OCW subsidieert schoolmaatschappelijk werk basisonderwijs, het project «Op de rails» en het Centrum School en Veiligheid (CSV). Het project «Op de rails» wordt in het kader van de ombuiging Passend onderwijs gehalveerd. CSV is het informatiekanaal voor sociale veiligheid in het onderwijs. Daarnaast wordt gestreefd naar invoering van een wettelijke verplichting voor registratie van incidenten met ingang van het schooljaar 2012–2013. Dit wetsvoorstel is naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 857, nr. 2).

Brede scholen

De lokale brede school ontwikkeling wordt door OCW ondersteund door middel van onderzoek, voorlichting en communicatie (via www.bredeschool.nl), het Landelijk Steunpunt Brede Scholen en de Impuls brede scholen, sport en cultuur (combinatiefuncties).

Overig

Onder de post overig vallen onder andere de middelen voor buitenlandse scholen, invoering van het persoonsgebonden nummer en faciliteiten zieke leerlingen.

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene doelstelling: het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

Omschrijving

Het voortgezet onderwijs heeft de taak om voor kwalitatief goed onderwijs te zorgen. Het voortgezet onderwijs leidt leerlingen op voor een passende vervolg- en/of beroepsopleiding en biedt de leerlingen daarvoor verschillende leerroutes aan (het vmbo, havo of vwo). Het voortgezet onderwijs heeft de taak hen naar een diploma te leiden of leerlingen van het praktijkonderwijs naar de arbeidsmarkt te leiden. Dat vraagt niet alleen bijzondere aandacht voor leerlingen met gedrags- en opvoedingsproblemen, maar zeker ook voor leerlingen met speciale talenten of leerlingen die in algemene zin uitblinken.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij. In het bijzonder is zij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen voor het onderwijs en het borgen van de onderwijskwaliteit. De instrumenten die zij tot haar beschikking heeft zijn het uitvaardigen van wet- en regelgeving, het verstrekken van bekostiging, subsidies en opdrachten, het houden van toezicht en het voeren van een dialoog met belanghebbenden, en zonodig actief voeren van regie.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Indicatoren voor het voortgezet onderwijsstelsel worden beschreven in Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).

Tabel 3.1 Kengetallen
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen1

915 900

925 100

936 600

950 400

962 000

968 900

967 700

 

Nader te verdelen in:

             
 

1a.

vmbo, incl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

388 600

391 300

394 800

397 600

398 100

395 600

389 200

 

1b.

Havo

237 700

241 800

246 100

251 800

257 000

261 500

263 700

 

1c.

Vwo

255 200

258 200

262 400

268 000

274 300

279 700

283 100

 

1d.

Pro

26 400

25 800

25 300

25 000

24 600

24 100

23 700

 

1e.

Vavo

8 000

8 000

8 000

8 000

8 000

8 000

8 000

               

2.

Uitgaven per onderwijsdeelnemer

(x € 1)

7 550

7 519

7 403

7 381

7 341

7 323

7 379

3.

Totaal aantal scholen

647

645

650

650

650

650

650

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

Bron: DUO

1 416

1 434

1 441

1 462

1 480

1 491

1 489

X Noot
1

Op teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld.

Toelichting:

Een school bestaat uit meerdere vestigingen. Het aantal vestigingen is ruim het dubbele van het aantal scholen.

Beleidswijzigingen

In het actieplan «Beter Presteren» (Kamerstuk 32 500, nr. 176) zijn de ambities voor het voortgezet onderwijs voor de komende jaren uiteengezet. Het kabinet wil in de komende jaren over de hele linie de kwaliteit van het onderwijs verhogen. Vanuit het Regeerakkoord van het kabinet Rutte zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor het versterken van centrale en uniforme toetsing, het stimuleren van excellente leerlingen en hoogbegaafden, taal en rekenen, plusvoorzieningen en wijkscholen (zie artikel 4, Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) en middelen voor professionalisering en prestatiebeloning voor leraren (zie artikel 9, Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid). Deze investeringen worden verder als instrumenten hieronder of bij de verwezen artikelen beschreven.

Er komt één prestatiebox van doelen en beschikbare middelen die aanvullend op de lumpsum beschikbaar komen. Ook de middelen die beschikbaar waren voor de Kwaliteitsagenda voortgezet onderwijs worden hieronder gebracht.

Daarnaast kent het Regeerakkoord de volgende ombuigingen: verminderen aantal profielen, vereenvoudigen bekostigingsmodel en efficiencykorting lesmateriaal en de budgettering van het lwoo/pro. De Tweede Kamer is over de invulling van de subsidietaakstelling en de efficiencykorting op raden en instituten geïnformeerd (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 VO (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

6 964 926

6 934 368

6 902 843

6 983 690

7 030 973

7 064 148

7 110 291

Waarvan garantieverplichtingen1

 

9 000

         

Totale uitgaven

6 958 031

6 956 250

6 933 960

7 014 807

7 062 090

7 095 265

7 141 408

                 

Programma-uitgaven

6 950 011

6 948 390

6 933 960

7 014 807

7 062 090

7 095 265

7 141 408

Personele en materiële bekostiging

6 499 258

6 536 857

6 515 731

6 608 533

6 664 928

6 715 904

6 763 864

Actieplan beter presteren (voorheen Kwaliteitsbeleid voortgezet onderwijs)

59 673

57 097

47 644

47 730

47 913

48 101

48 221

Versterken centrale en uniforme toetsing

0

0

31 638

31 654

36 199

36 222

36 252

Excellente leerlingen en hoogbegaafden

0

0

8 349

12 523

12 523

12 523

12 523

Maatschappelijke stages

69 478

Is vanaf 2011 inbegrepen bij de personele en materiële bekostiging (lumpsum)

Regionaal zorgbudget etc.

74 627

73 970

73 970

73 970

73 970

73 970

73 970

Leerplusarrangement

92 341

94 074

84 074

84 074

84 074

84 074

84 074

Doorontwikkeling praktijkonderwijs

4 671

4 980

2 300

0

0

0

0

Visueel gehandicapten

1 264

1 206

1 206

1 206

1 206

1 206

1 206

Experimenten vmbo-mbo2

18 698

11 772

11 772

4 573

0

0

0

Borgingscohort experimenten vmbo-mbo2

0

16 913

16 913

16 913

16 913

0

0

Onderwijs Caribisch Nederland

0

11 268

10 367

10 234

10 409

10 409

10 409

Scholen aan zet

0

9 800

7 400

7 400

7 400

7 400

7 400

Taal en rekenen

0

0

8 074

8 078

0

0

0

Actieprogramma «Onderwijs bewijs» (ex-FES)

3 521

5 286

4 744

3 018

1 663

1 269

561

Wet SLOA (po,vo,mbo)

51 828

49 354

45 922

43 071

43 614

43 795

43 794

Overig

15 630

18 055

15 747

15 855

15 867

15 767

15 767

Ondersteuning ICT (po, vo, mbo)

33 628

31 895

20 930

19 529

20 252

20 249

20 248

Uitvoeringsorganisatie DUO

25 394

25 863

27 179

26 446

25 159

24 376

23 119

                 

Apparaatsuitgaven2

8 020

7 860

0

0

0

0

0

Ontvangsten

62 450

5 412

1 361

1 361

1 361

1 361

1 361

X Noot
1

Betreft stand leningen onderwijsinstellingen tot en met juni 2011.

X Noot
2

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Personele en materiële bekostiging

Instrumenten

Het voortgezet onderwijs kent de lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen.

Actieplan Beter Presteren

Op 23 mei 2011 is het Actieplan Beter Presteren gepresenteerd en heeft de Tweede Kamer op 15 juni 2011 met de voorgenomen maatregelen ingestemd (Kamerstuk 32 500, nr. 176). Het Actieplan bevat drie actielijnen:

  • Opbrengstgericht werken;

  • Bevorderen van excellentie en ambitie;

  • Bewust kiezen.

Voor betere prestaties zijn voldoende goede leraren en krachtige schoolleiders onmisbaar. Ook daarin investeert dit kabinet.

Versterken centrale en uniforme toetsing

Er wordt een landelijk genormeerde diagnostische toets ingevoerd aan het einde van de onderbouw op de doorstroomrelevante vakken Nederlands, Engels en wiskunde/rekenen. Deze invoering gaat gepaard met een verplichting voor alle scholen om te werken met een leerling- en onderwijsvolgsysteem (Kamerstuk 31 293, nr. 89). In de schooljaren 2011–2012, 2012–2013 en 2013–2014 worden experimenten uitgevoerd. Vanaf 2014–2015 zal de verplichte landelijke toets voor deze doorstroomvakken voor alle leerlingen worden ingevoerd.

Ook zal vanaf 2014–2015 een Leerling-Volg-Systeem verplicht worden voor alle scholen.

Excellente leerlingen en hoogbegaafden

In het Regeerakkoord is opgenomen dat er meer ruimte komt voor extra lessen en een passend aanbod voor excellentie en hoogbegaafdheid en dat wordt ingezet op het versnellen van excellente leerlingen en het tegengaan van vertraging. De beschikbare middelen worden deels aangewend voor intensivering van regionale netwerken, communicatie en onderzoek.

Maatschappelijke stage

De maatschappelijke stage valt vanaf het schooljaar 2011–2012 onder de lumpsumbekostiging. Op 5 juli 2011 heeft de Eerste Kamer een wetsvoorstel hierover aangenomen (Kamerstuk 32 531, nr. A). Hierdoor is de maatschappelijke stage officieel een feit. Alle scholieren in het voortgezet onderwijs moeten vanaf september 2011 eens in hun schoolcarrière minimaal 30 uur maatschappelijke stage lopen.

Regionaal zorgbudget, reboundvoorzieningen en bijdrage regionale verwijzingscommissie

Samenwerkingsverbanden VO (swv’s) ontvangen een regionaal zorgbudget voor niet-geïndiceerde leerlingen die toch extra ondersteuning nodig hebben. Daarnaast ontvangen de swv’s reboundmiddelen bestemd voor de tijdelijke herplaatsing van leerlingen. De regionale verwijzingscommissies ontvangen jaarlijks een bijdrage voor het uitvoeren van hun wettelijke taak: het aan de hand van landelijke criteria indiceren van leerlingen die, op voordracht van scholen, aangewezen zijn op leerwegondersteuning in het vmbo dan wel toelaatbaar worden geacht voor het praktijkonderwijs.

In het kader van Passend onderwijs wordt nu gewerkt aan een nieuwe regionale indeling van de swv’s. Ook krijgen deze swv’s andere verantwoordelijkheden en taken. In het schooljaar 2012–2013 worden echter nog geen geldstromen verlegd.

Leerplusarrangement

Bij een bepaald percentage leerlingen uit achterstandswijken komt een school in aanmerking voor aanvullende bekostiging van het Leerplusarrangement. Scholen die te maken hebben met opeenstapeling van problemen (zoals veel leerlingen met een verhoogd risico van spijbelen, vertraging in de schoolloopbanen, voortijdig schoolverlaten, criminaliteit en/of jeugdzorgproblematiek) worden in staat gesteld om maatwerk te leveren om uiteindelijk even goed te presteren als de overige scholen.

De drempels per onderwijssoort voor 2011–2012 zijn: vmbo en pro (30%), havo (50%), vwo (65%) en in geval van combinatieklassen geldt de laagste drempel.

Doorontwikkeling praktijkonderwijs

Aan scholen voor praktijkonderwijs wordt jaarlijks (tot en met 2012) een bedrag per school en een bedrag per leerling verstrekt. Deze middelen worden aan scholen verstrekt om deel te nemen aan netwerken waarin scholen samenwerken om de kwaliteit van het praktijkonderwijs te verbeteren en om een goede overdracht van leerlingen naar de arbeidsmarkt te bevorderen in de samenwerking met arbeidsmarktinstanties, gemeenten, werkgevers en werknemersorganisaties.

Visueel gehandicapten

Scholen krijgen op aanvraag aanvullende bekostiging voor leerlingen die als direct gevolg van een visuele handicap aanvullende begeleiding nodig hebben om het onderwijs op de school te volgen.

Experimenten vmbo-mbo2

In het schooljaar 2008–2009 is het experiment vmbo-mbo2 gestart, bekend als VM2. Het doel van deze experimenten is de overstap van vmbo naar mbo voor een kwetsbare groep leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg te vergemakkelijken en daarmee voortijdig schoolverlaten te voorkomen. In totaal zijn circa 30 experimenten gestart. In het schooljaar 2009–2010 is het tweede cohort gestart. Het totaal van het eerste en tweede cohort in het schooljaar 2009–2010 is circa 2 300 leerlingen. In 2013 wordt het experiment geëvalueerd.

Vanaf het schooljaar 2010–2011 is het mogelijk voor de reeds deelnemende VM2 scholen van het eerste en/of tweede cohort, die daadwerkelijk onderwijs voor de leergang VM2 verzorgen, om een borgingscohort te starten.

Onderwijs Caribisch Nederland

Het budget voor de bekostiging van het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland is overgeboekt naar artikel 3 Voortgezet onderwijs. Voor de komende periode is voor het onderwijs in Caribisch Nederland een eigen onderwijsagenda opgesteld.

Jaarlijks zullen de betrokkenen de voortgang van acties uit de onderwijsagenda evalueren en zo nodig bijstellen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. De rapportages van haar bevindingen zullen worden betrokken bij de evaluatie van de voortgang. De Eerste en Tweede Kamer zullen hierover op hoofdlijnen worden geïnformeerd.

Scholen aan zet

Het Platform Bèta & Techniek biedt in de periode 2012–2016 het programma «School aan Zet» aan, gericht op de ondersteuning van scholen bij de implementatie van de beleidsprioriteiten uit de actieplannen Beter Presteren en Leraar 2020. Binnen dit programma wordt ook de bètastimulering van de afgelopen jaren voortgezet.

Tegelijk is dit programma erop gericht scholen te ondersteunen bij de implementatie van beleidsprioriteiten uit het Actieplan Beter Presteren.

Taal en rekenen

De basisvaardigheden taal en rekenen blijven ook deze kabinetsperiode een aandachtspunt. Scholen moeten zich voorbereiden op de invoering van de referentieniveaus in toetsen en examens in het schooljaar 2013–2014. Extra aandacht zal uitgaan naar het stimuleren van schoolbreed taal- en rekenbeleid.

Actieprogramma «onderwijs bewijs» (voorheen: leren door te experimenteren in het onderwijs)

Het actieprogramma «onderwijs bewijs» is opgezet om meer «op de feiten gebaseerde» kennis (wat werkt wel, wat werkt niet) te verwerven over effectief en efficiënt onderwijs en om meer verbindingen te leggen tussen het onderwijsveld en wetenschappelijk onderzoek. Hiervoor was binnen het Fonds Economische Structuurversterking (FES) geld beschikbaar (experimenteerbudget). In het kader van dit actieprogramma zijn meerdere prijsvragen voor onderzoeken uitgezet en zijn onderzoeken, indien gehonoreerd, gefinancierd. De onderzoeken hebben een looptijd tot maximaal 2016.

Wet SLOA (voorheen Onderwijsverzorging)

De onderwijsondersteunende instellingen APS, CPS en KPC ontvangen middelen voor praktijkgericht onderwijsonderzoek. CITO en SLO ontvangen middelen voor toets- en leerplanontwikkeling en toetsen en normering. De structuur van de huidige Wet SLOA (Stb. 1997, 290) zal na 2013 veranderen volgens accenten in het Regeerakkoord. Het jaar 2012 zal in het teken staan van de voorbereiding hierop. Voor CITO en SLO gaat dat om een sectoroverstijgende doorlopende leer- en toetslijn. In het onderwijsonderzoek moet een efficiëntere en sterkere kennisketen worden ontwikkeld.

Overig

Onder deze post vallen voor het onderwijs belangrijke zaken als de kosten voor de centrale examens, steun voor zwakke scholen, ouderorganisaties, Zorg Advies Teams en het Laks.

Het gebruik van ict voor onderwijs in de sectoren basisonderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

OCW zet in op de verdere ontwikkeling van een instellings- en sectoroverstijgende ICT-infrastructuur, omdat dit de efficiëntie en effectiviteit van het onderwijs bevordert in de primaire en secundaire processen. De Stichting Kennisnet, die gefinancierd wordt door OCW, heeft hier een belangrijke rol in. De instellingen zijn via de sectorraden vertegenwoordigd in deze organisatie. Overigens gaat het grootste deel van de middelen voor ICT, ongeveer 90%, naar de lumpsum van de instellingen.

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene doelstelling: het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Omschrijving

De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Ongeveer de helft van de beroepsbevolking heeft een opleiding op het niveau van het middelbaar beroepsonderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs is daarmee een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een cruciale schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Er zijn circa 495 000 studenten in het mbo (exclusief groen onderwijs) en drie leerwegen te weten; de beroepsopleidende leerweg (bol), deze leerweg kan ook in deeltijd worden gevolgd (deeltijd-bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). De bol-opleidingen zijn voornamelijk schoolzwaar, bij de bbl-opleidingen ligt de nadruk meer op het leren in de praktijk bij een leerbedrijf. De studenten kunnen zich inschrijven in de sector economie, techniek, zorg en welzijn of in het groene onderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs kan afhankelijk van de vooropleiding op vier verschillende niveaus gevolgd worden. Dit zijn opleidingen variërend van assistent bakker tot ICT applicatieontwikkelaar.

Educatie bestaat uit voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en basiseducatie. Basiseducatie omvat het NT2 onderwijs (Nederlands als tweede taal), sociale redzaamheid en breed maatschappelijk functioneren.

Tot slot zijn er zestien (exclusief het groene onderwijs) kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Deze kenniscentra vormen de schakel tussen de branches in het bedrijfsleven en het middelbaar beroepsonderwijs.

De hoofdlijnen van het beleid voor het mbo in deze kabinetsperiode zijn uitgewerkt in het actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstuk 31 524, nr. 88).

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele deelnemers en bij de behoeftes van de maatschappij. In het bijzonder is zij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen voor het onderwijs en het borgen van de onderwijskwaliteit. De instrumenten die zij tot haar beschikking heeft zijn het uitvaardigen van wet- en regelgeving, het verstrekken van bekostiging, subsidies en opdrachten, het houden van toezicht en het voeren van een dialoog met belanghebbenden, en zonodig het actief voeren van regie. De verantwoordelijkheid voor de educatie is belegd bij de gemeenten, omdat zij het beste zicht hebben op de lokale behoefte. Gemeenten ontvangen via het Participatiebudget de rijksbijdrage educatie voor de inkoop van educatieve activiteiten bij roc’s.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Indicatoren voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie worden beschreven in Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).

Tabel 4.1 Kengetallen

Indicator

2011

2012

2013

2014

2015

2016

1

Aantal deelnemers mbo (excl. «groen onderwijs»)

495 534

495 428

491 297

483 036

471 118

460 433

 

bol-vt

335 178

342 823

339 694

336 813

333 985

331 990

 

bbl

151 660

144 264

133 878

108 737

90 615

82 476

 

bol-dt

8 697

8 340

7 517

5 593

4 275

3 725

 

bbl (nieuw arrangement 30+)

0

0

10 209

31 893

42 242

42 242

Bron: OCW-Referentieraming 2011, peildatum 1 oktober 2010, omgezet naar kalenderjaar

           

2

Gewogen gemiddelde onderwijsuitgaven per mbo-deelnemer (x € 1 000)

7,3

7,2

7,4

7,4

7,4

7,4

Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

           

Toelichting:

Bij bovenstaande gemiddelde onderwijsuitgaven per mbo-deelnemer is een aantal voorbehouden van toepassing:

  • exclusief de Regeerakkoord (RA-)middelen voor professionalisering en prestatiebeloning (zie artikel 9, Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid);

  • exclusief het aandeel groen onderwijs in de RA-middelen;

  • exclusief het aandeel deelnemers in het groen onderwijs;

  • inclusief het aantal OCW-deelnemers in het nieuwe arrangement voor 30+ deelnemers vanaf het schooljaar 2013/2014;

  • exclusief de uitvoerings- en apparaatskosten.

Beleidswijzigingen

In het Regeerakkoord «Vrijheid en verantwoordelijkheid» (Kamerstuk 32 417, nr. 15) zijn extra middelen voor het mbo beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn onder andere bedoeld voor de kwaliteitsverbetering mbo, plusvoorziening en wijkscholen, kwaliteit/leerlingenraming en het versterken van centrale en uniforme toetsing. Daarnaast vinden ook bezuinigingen plaats door het verkorten van de opleidingsduur, het vereenvoudigen van de kwalificatiestructuur, het invoeren van een leeftijdsgrens voor deelnemers van 30 jaar en ouder, de subsidietaakstelling en de efficiencykorting raden en instituten (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 160). In het kader van de subsidietaakstelling wordt vanaf 2012 onder andere de innovatiebox afgeschaft. Ook wordt in de taakstelling Rijk, agentschappen en ZBO’s een taakstelling aan de kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven opgelegd. Het actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» geeft weer welke doelen het kabinet deze kabinetsperiode in het mbo wil bereiken (Kamerstuk 31 524, nr. 88).

Voor studenten van 30 jaar en ouder komt er een arrangement dat is toegespitst op de doelgroep. Het is alleen bedoeld voor studenten die de beroepsbegeleidende leerweg volgen. Aangenomen mag worden dat studenten die reeds (werk)ervaring hebben sneller door de lesstof kunnen. De opleidingen kunnen daardoor in duur worden beperkt zonder dat dit ten koste gaat van beroepsgerichte vakken. De 30 plusstudenten zijn wel verplicht om aan alle eisen van het kwalificatiedossier te voldoen, behalve die van het onderdeel burgerschap. Het diploma is een volwaardig mbo-diploma. Verder komen er landelijke sectorale afspraken tussen sociale partners en mbo-instellingen over het onderwijscurriculum voor studenten ouder dan 30 jaar en over de wijze waarop eerder verworven competenties worden erkend (Kamerstuk 31 524, nr. 89).

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

3 385 269

3 597 247

3 514 780

3 471 661

3 342 345

3 326 560

3 326 275

Waarvan garantieverplichtingen

6 290

72 000

 

 

 

 

 

Totale uitgaven

3 502 523

3 503 628

3 468 898

3 514 335

3 463 662

3 343 052

3 328 238

                 

Programma-uitgaven

3 498 688

3 499 615

3 468 898

3 514 335

3 463 662

3 343 052

3 328 238

Bekostiging roc's/overige regelingen

2 803 470

2 870 945

2 878 690

2 927 957

2 886 521

2 776 410

2 762 369

Bekostiging kbb's

105 572

98 982

98 814

97 678

96 488

93 931

93 729

Bekostiging Caribisch Nederland

0

2 089

2 089

2 089

2 089

2 089

2 089

Verbetermiddelen Caribisch Nederland

0

16 715

18 072

7 460

4 364

2 981

2 981

Leerlinggebonden financiering (LGF)

38 174

40 001

40 001

40 001

40 001

40 001

40 001

Versterken centrale en uniforme toetsing

0

0

11 911

11 911

13 612

13 612

13 612

Taal en rekenen

60 570

57 765

56 109

56 109

56 109

56 109

56 109

Regeling stagebox

34 900

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

Schoolmaatschappelijk werk

15 000

14 017

14 017

14 017

14 017

14 017

14 017

Convenanten met RMC-regio's

33 248

53 960

68 160

56 800

56 800

56 800

56 800

Programmagelden regio's

22 865

25 275

19 300

19 300

19 300

19 300

19 300

Plusvoorziening «overbelaste jongeren» en wijkscholen

47 724

194

30 000

30 000

30 000

30 000

30 000

RMC's

31 471

31 599

31 599

31 599

31 599

31 599

31 599

Aanvalsplan Laaggeletterdheid

4 001

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo2

5 108

3 856

4 530

6 510

981

981

981

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016

0

400

400

400

3 065

735

0

Netwerkscholen

0

4 500

3 000

3 000

3 500

0

0

Educatie

150 445

115 851

110 766

110 766

110 766

110 766

110 766

Pilots Laaggeletterdheid

0

0

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

Overig

57 440

52 588

19 935

37 528

33 892

33 468

34 201

Uitvoeringsorganisatie DUO

17 177

15 742

17 505

17 210

16 558

16 253

15 684

Innovatiebox regulier

43 238

43 136

0

0

0

0

0

Innovatiearrangement

11 500

10 000

0

0

0

0

0

Stage en leerbaanoffensief Kenniscentra

13 000

3 000

0

0

0

0

0

Beroepsgerichte kwalificatiestructuur

3 785

0

0

0

0

0

0

                 

Apparaatsuitgaven*

3 835

4 013

0

0

0

0

0

Ontvangsten

15 190

7 500

0

0

0

0

0

1 Betreft stand leningen onderwijsinstelling t/m juni 2011.

2 M.i.v. begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Bekostiging roc’s/overige regelingen

Instrumenten

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). In het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB) zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan deze lumpsum wordt berekend.

De mbo-bekostiging is één van de wettelijke instrumenten die OCW ter beschikking staat om de toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen vanuit het Rijk zo adequaat mogelijk te faciliteren.

Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel dat zich richt op het doelmatiger inrichten van mbo-opleidingen en de modernisering van de mbo-bekostiging. In het wetsvoorstel wordt een aantal maatregelen uit het actieplan mbo nader uitgewerkt. Het gaat om de maatregelen «verkorten en intensiveren van mbo-opleidingen», «afschaffen drempelloze instroom mbo-2» en «de herinrichting van mbo-1 opleidingen in entreeopleidingen». De nadere uitwerking van de bekostigingsvoorwaarden en verdeelmaatstaven wordt vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB). Daarnaast wordt er een prestatiebox ingevoerd om individuele resultaatafspraken met instellingen te kunnen maken. Instellingen krijgen een bijdrage uit de prestatiebox op basis van geleverde prestaties (Kamerstuk 31 524, nr. 88). In de beleidsagenda bij deze begroting wordt nader ingegaan op de inhoudelijke uitwerking van de maatregelen uit het actieplan mbo.

In de bekostiging van de instellingen is een correctie op de bekostiging van het middelbaar beroepsonderwijs meegenomen (de tweede teldatum per 1 februari). Deze correctie is een stimulans voor de instellingen om deelnemers te behouden en om plaatsen die gedurende het schooljaar vrijkomen door uitstroom van deelnemers weer te benutten voor instroom van nieuwe deelnemers. Het doel van deze correctie is om instellingen te stimuleren om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan.

Bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

Op de begroting zijn middelen beschikbaar voor de 16 kenniscentra (exclusief het groene onderwijs) om hun wettelijke taken uit te voeren. De kenniscentra dragen bij aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Dit doen zij door te beschrijven wat een beginnend beroepsbeoefenaar aan kennis en vaardigheden moet hebben om een diploma te kunnen behalen. Daarnaast dragen de kenniscentra zorg voor een toereikend aantal erkende bedrijven en organisaties dat de beroepspraktijkvorming verzorgt voor zowel de deelnemers in de beroepsbegeleidende als in de beroepsopleidende leerweg. De Inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van de (wettelijke) werkzaamheden van de kenniscentra.

Bekostiging Caribisch Nederland

Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint-Eustatius en Saba openbare lichamen die als «bijzondere gemeenten» functioneren binnen het land Nederland. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor het onderwijsbeleid op de eilanden. Dat betekent dat de scholen in Caribisch Nederland onderdeel zijn van het onderwijssysteem van Nederland en daarom vanuit de OCW-begroting bekostigd worden.

Verbetermiddelen Caribisch Nederland

De middelen worden ingezet voor het verhogen van de leerprestaties van alle leerlingen in Caribisch Nederland tot een niveau dat naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar is. Momenteel is er sprake van grote achterstanden in de kwaliteit van het onderwijs en de onderwijshuisvesting. De komende jaren wordt gewerkt aan een inhaalslag. Hierover zijn door de minister van OCW in maart 2011 afspraken gemaakt in de «Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland: samen werken aan kwaliteit» (zie Kamerstuk, 32 419, F) met alle schoolbesturen en de bestuurscolleges van de drie openbare lichamen. De verbetermiddelen worden ingezet voor incidentele investeringen dan wel om voorzieningen te bekostigen die (nog) niet uit de lumpsum bekostigd kunnen worden. Een groot gedeelte van het beschikbare budget is bestemd om bij te dragen aan het verbeteren van de onderwijshuisvesting. Alle activiteiten in 2012 dragen bij aan het verbeteren van de startpositie voor alle scholen in Caribisch Nederland.

Daarnaast is er voor samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba structureel een beperkt budget beschikbaar, bestemd voor het stimuleren van studeren in de Caribische regio.

Leerlinggebonden financiering

De mbo-instellingen kunnen leerlinggebonden financiering aanvragen voor iedere geïndiceerde deelnemer met een beperking of chronische ziekte. Hiermee kunnen de instellingen deze deelnemers extra begeleiding en ondersteuning bieden bij het volgen van hun opleiding.

Het aantal geïndiceerde deelnemers in het beroepsonderwijs wordt voor 2012 geraamd op 7 300.

Versterken van centrale en uniforme toetsing

In het Regeerakkoord is afgesproken de centrale en uniforme toetsing te intensiveren en de onafhankelijke examinering in het mbo te versterken, waarbij kernvakken centraal worden geëxamineerd. De standaardisering van examens voor de beroepsgerichte examenonderdelen wordt versterkt en de centrale examinering van de kernvakken Nederlandse taal, rekenen en Engels wordt gefaseerd ingevoerd. Dit sluit aan op de maatregelen uit het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstuk 31 524, nr. 88).

Taal en rekenen

In het mbo worden vanaf het studiejaar 2013–2014 centrale examens Nederlandse taal en rekenen ingevoerd (Kamerstuk 31 332, nr. 16). De onderwijsinstellingen ontvangen in het kader van de «Regeling Intensivering taal- en rekenonderwijs» geld ten behoeve van de intensivering van het taal- en rekenonderwijs en de voorbereiding op de centrale examinering hiervan.

Regeling stagebox

Via de Regeling stagebox beroepsonderwijs worden middelen beschikbaar gesteld om te zorgen voor extra stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers. Ook zijn deze middelen bedoeld voor een intensieve stagebegeleiding van deelnemers in het beroepsonderwijs. Voor wat betreft simulatieplaatsen is het uitgangspunt dat deze in principe alleen zijn bedoeld als opstap naar een (echte) stageplaats. De regeling is in december 2010 met één jaar verlengd en wordt voor 2012 met nog één jaar verlengd. Daarna wordt het budget dat betrekking heeft op de mbo-instellingen onderdeel van de prestatiebox (Kamerstuk 31 524, nr. 88) en het budget dat betrekking heeft op de kenniscentra wordt onderdeel van de lumpsum voor de kenniscentra.

Schoolmaatschappelijk werk

Voor schoolmaatschappelijk werk worden jaarlijks middelen aan het mbo-veld ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen voor de leerlingen, die dit tijdelijk nodig hebben, snel en adequaat hulpverlening inschakelen. Hierdoor wordt het risico op uitval van deze leerlingen verkleind. De mbo-instellingen worden in 2012 ondersteund bij de verdere ontwikkeling van de zorgstructuur binnen hun instelling.

Convenanten met RMC-regio’s

Het kabinet wil het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) verder terugbrengen naar maximaal 25 000 in 2016. Voor het realiseren van deze doelstelling kiest het kabinet opnieuw voor meerjarige prestatiegerichte convenanten (Kamerstuk 32 356, nr. 20). De convenanten worden afgesloten met scholen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijsonderwijs en de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s (regionale meld- en coördinatiefunctie vsv).

Op een aantal punten zijn aanpassingen wenselijk. Hieronder valt onder andere het invoeren van een procentuele norm voor de reductie van het aantal vsv’ers in plaats van de absolute aantallen die tot nu toe worden gehanteerd. Er zijn twee wettelijke regelingen in voorbereiding, waarvan de beoogde datum van inwerkingtreding ligt in de loop van 2012.

Programmagelden regio’s

Om de doelstelling van 25 000 in 2016 te halen, is het noodzakelijk dat ook in het schooljaar 2011–2012 de gerealiseerde afname van het aantal voortijdig schoolverlaters wordt behouden en gewerkt wordt aan een verdere daling. De lopende convenanten (2008–2011) zijn daarom, op basis van de oude regeling, met één jaar verlengd. Op basis van deze regeling worden in 2012 tevens programmagelden beschikbaar gesteld aan scholen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijsonderwijs met als doel structurele borging in het onderwijsproces van de vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Met de programmagelden worden scholen gestimuleerd om programma’s te ontwikkelen en/of maatregelen te nemen die leiden tot een vermindering van het aantal vsv’ers.

Plusvoorziening overbelaste jongeren

Aan RMC-regio’s is budget beschikbaar gesteld voor de vorming van plusvoorzieningen. Dit is geen nieuw schooltype, maar een uitbreiding van het aanbod op bestaande (v)mbo-scholen voor leerlingen die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen maar door meervoudige problematiek dreigen uit te vallen. De plusvoorzieningen bieden een totaalpakket van onderwijs en zorg- en hulpverlening aan dat nodig is om deze jongeren naar een startkwalificatie te leiden. In 2012 wordt ingezet op evaluatie, integraal toezicht voor deze voorzieningen en stroomlijning met de vsv-aanpak.

RMC’s

Dit is de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de niet meer kwalificatieplichtige vsv’ers uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk. De daarvoor beschikbare middelen worden over de rmc-regio’s verdeeld volgens een verdeelsleutel die is vastgelegd in het «Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten». Het bedrag voor elke rmc-regio wordt uitgekeerd aan de rmc-contactgemeente van de regio.

Aanvalsplan Laaggeletterdheid

Ter ondersteuning van de bestrijding van laaggeletterdheid zijn t/m 2011 middelen beschikbaar om het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 Van A tot Z betrokken (Kamerstuk 30 300 VIII, nr. 142) uit te voeren. De activiteiten vanuit het Aanvalsplan zijn met een jaar verlengd tot eind 2011.

In het Regeerakkoord is vastgelegd dat het kabinet een actieplan voor de bestrijding van laaggeletterdheid formuleert. In het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstuk 31 524, nr. 88, p. 7 en 8) is het actieplan voor de bestrijding van laaggeletterdheid aangekondigd. Dit actieplan is in september 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo2

Het geld is bedoeld voor de projectorganisatie van het experiment met de leergang vmbo-mbo2 (VM2).

In het schooljaar 2008–2009 zijn de eerste scholen met een eerste cohort van het experiment gestart, met in totaal 264 leerlingen. In schooljaar 2009–2010 is een tweede cohort van het experiment gestart met 1 378 leerlingen. In het schooljaar 2010–2011 is een «borgingscohort VM2» gestart met 2 136 leerlingen. Het expertisecentrum beroepsonderwijs (ecbo) voert de monitor van de leergang VM2 uit. De monitor moet uitwijzen wat het resultaat van het experiment met de leergang VM2 is. Het onderzoek wordt afgerond in 2013. Een externe projectleider ondersteunt en begeleidt scholen bij het experiment.

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016

Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek (Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 148). Hiermee worden drie centers of expertise hbo en zes centra voor innovatief vakmanschap mbo opgericht. Deze centra, die met cofinanciering van bedrijven tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties in het bedrijfsleven.

Netwerkscholen

Beroepsgericht onderwijs vraagt om bedrijfsvoering die daar goed op aansluit. Om te stimuleren dat mbo-instellingen hun bedrijfsvoering verder moderniseren, loopt van 2011 tot en met 2014 het experiment De Netwerkschool. Het doel van dit experiment is een bijdrage leveren aan het terugdringen van het lerarentekort door wetenschappelijk onderzoek te doen naar methoden om de arbeidsproductiviteit in het onderwijs te verhogen op het vlak van een slimmere organisatie van het onderwijs en effectieve inzet van ict.

Educatie

Sinds 1 januari 2009 maakt het educatiebudget onderdeel uit van het Participatiebudget. Hiermee is het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Het bedrag gelijk aan de bijdrage van OCW in het Participatiebudget moet worden besteed aan inkoop van educatie bij roc’s. In het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstuk 31 524, nr. 88, p. 7 en 8) is aangekondigd dat het educatie-onderdeel voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) budgetneutraal onder directe aansturing van het Rijk zal worden gebracht. Beoogde inwerkingtreding van de aanpassingen in wet- en regelgeving is uiterlijk 1 augustus 2014. Vanaf 2012 worden vanuit het educatiebudget middelen beschikbaar gesteld voor pilots laaggeletterdheid.

Overig

Hieronder vallen posten zoals «Ontwikkeling staatsexamens cito» en het ecbo. Ook zijn er middelen beschikbaar voor de uitvoering van het actieplan Kwaliteit EVC en de overige taken van het kenniscentrum EVC. Daarnaast worden er nog vele kleinere subsidies verstrekt zoals voor deelnemersraden.

ARTIKEL 6 EN 7. HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene doelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving.

Omschrijving

Om internationaal te concurreren en maatschappelijke problemen aan te pakken, zijn een goed opgeleide bevolking, ondernemende geesten en hoogwaardige diensten en producten van doorslaggevend belang. De Nederlandse samenleving is in belangrijke mate afhankelijk van kennis, technologie en innovatie. Nederland moet daarom zijn kennis- en innovatiepotentieel optimaal organiseren en benutten. Onderwijs en wetenschap zijn daarbij meer dan aanjagers van de kenniseconomie. Het gaat ook om zaken als inzicht in identiteit, cultuur, historie, en sociale en internationale verhoudingen. Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek speelt daarbij een belangrijke rol.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een hoger onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. In het bijzonder is zij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen voor het hoger onderwijs en onderzoek en het borgen van de onderwijs- en onderzoekskwaliteit. De instrumenten die zij tot haar beschikking heeft, zijn het uitvaardigen van wet- en regelgeving, het verstrekken van bekostiging, subsidies en opdrachten, het houden van toezicht en het voeren van een dialoog met belanghebbenden, en zonodig actief voeren van regie.

De minister van EL&I is verantwoordelijk voor het groen onderwijs.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Indicatoren voor het hoger onderwijsstelsel worden beschreven in Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).

Tabel 6.1 Kengetallen

(aantallen x 1 000)

2010/2011

2011/2012

2012/2013

2013/2014

2014/2015

1.

Eerstejaars aantal studenten (excl. groen onderwijs)

         
 

Hbo voltijd

88,4

88,9

89,8

90,0

90,7

 

Hbo deeltijd

13,2

13,1

13,0

13,0

12,8

 

Wo

49,5

50,8

51,7

52,2

52,6

2.

Ingeschreven aantal studenten (excl. groen onderwijs)

         
 

Hbo voltijd

344,0

354,0

361,6

366,2

370,8

 

Hbo deeltijd

65,2

65,3

64,6

64,5

64,0

 

Wo

233,7

241,1

247,7

253,2

257,7

3.

Gediplomeerden (excl. groen onderwijs)

         
 

Hbo voltijd

53,5

55,4

57,1

58,2

58,9

 

Hbo deeltijd

12,4

12,5

12,5

12,5

12,5

 

Wo

29,6

30,1

30,7

31,4

32,0

Bron: OCW-Referentieraming 2011, peildatum 1 oktober 2010

       

(bedragen x € 1 000)

2012

2013

2014

2015

4.

Onderwijsuitgaven per student1

         
 

Hbo

         
   

Onderwijsuitgaven per student 1)

 

6,1

5,9

6,0

5,9

   

Bedrag per student aan ontvangsten verhoogd collegegeld conform langstudeerdersmaatregel 2)

 

0,1

0,2

0,2

0,2

   

Totaal

 

6,1

6,2

6,1

6,1

 

Wo

         
   

Onderwijsuitgaven per student 1)

 

6,0

5,6

5,7

5,7

   

Bedrag per student aan ontvangsten verhoogd collegegeld conform langstudeerdersmaatregel 2)

 

0,1

0,3

0,3

0,3

   

Totaal

 

6,1

5,9

6,0

6,0

X Noot
1

Door afronding kunnen verschillen optreden.

Toelichting:

  • 1) De onderwijsuitgaven per student zijn berekend in nominale prijzen zonder de collegegeldontvangsten en aantal studenten conform de Referentieraming 2011 (overeenkomstig tabel 6.1, onder 2; omgerekend naar kalenderjaren).

  • 2) Deze bedragen geven de ontvangsten per student weer van het verhoogde collegegeld conform de langstudeerdersmaatregel.

Vanaf het collegejaar 2012–2013 vindt er als gevolg van de collegegeldverhoging voor langstudeerders een verschuiving plaats van publieke naar private financiering. De geraamde ontvangsten van het verhoogde collegegeld als gevolg van de langstudeerdersmaatregel zijn in mindering gebracht op de budgetten van het hbo en het wo. Om de vergelijking met de begroting 2011 mogelijk te maken, zijn in deze begroting naast de publieke onderwijsuitgaven per student (1) ook de private onderwijsuitgaven als gevolg van de collegegeldverhoging voor langstudeerders (2) gepresenteerd.

Beleidswijzigingen

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 194) zijn de belangrijkste beleidsprioriteiten voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor de huidige kabinetsperiode uiteengezet.

Vanuit het Regeerakkoord van het kabinet Rutte zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor «Kwaliteit en profiel» en zijn er middelen voor «Innovatie en onderzoek». Ook is de toename van het aantal studenten in het hbo en wo gecompenseerd.

Naast intensiveringen zijn er taakstellingen. In verband met de langstudeerdersmaatregel (Stb. 2011, 368) is een korting toegepast op de middelen voor het hoger onderwijs. Verder heeft er een efficiencykorting plaatsgevonden op onderzoek en innovatie, een taakstelling op subsidies, en een efficiencykorting op raden en instituten. Over de invulling van de subsidietaakstelling en de efficiencykorting op raden en instituten is de Tweede Kamer geïnformeerd met de brief van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 500, nr. 160).

6.2 Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

2 804 787

2 533 648

2 455 998

2 494 845

2 523 525

2 566 448

2 565 442

Waarvan garantieverplichtingen1

82 202

40 000

         

Totale uitgaven

2 495 166

2 514 994

2 501 470

2 477 698

2 518 463

2 523 152

2 565 620

               

Programma-uitgaven

2 489 231

2 509 759

2 501 470

2 477 698

2 518 463

2 523 152

2 565 620

Reguliere bekostiging2

2 378 551

2 458 579

2 456 191

2 409 070

2 449 809

2 455 662

2 503 418

Profilering3

     

25 955

25 822

25 795

25 795

Studiekeuzeinformatie voor het hoger onderwijs

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

18 883

18 883

20 267

19 967

19 300

16 899

16 899

Ondernemerschap

0

560

500

       

Hbo-masteropleidingen

1 079

1 463

1 481

1 484

1 484

1 484

1 484

Deltaplan/Investerings-agenda bèta en techniek

58 005

1 000

1 000

       

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016/ Centres of Expertise

   

2 000

2 000

4 000

6 000

2 000

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

12 797

12 848

         

Emancipatie

100

100

         

Uitvoeringsorganisatie DUO

17 416

13 926

17 631

16 822

15 648

14 912

13 624

                 

Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs en Studiefinanciering4

5 935

5 235

0

0

0

0

0

Ontvangsten

3 462

974

974

974

974

974

974

X Noot
1

Betreft stand leningen onderwijsinstellingen tot en met juni 2011.

X Noot
2

In de middelen voor «Reguliere bekostiging» zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

X Noot
3

Betreft een deel van de middelen «Kwaliteit en profiel» uit het Regeerakkoord 2010. Deze intensivering wordt in competitie toegekend.

X Noot
4

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 Wetenschappelijk onderwijs (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

4 009 600

3 955 193

3 909 380

3 954 395

3 966 657

3 998 421

3 998 280

Waarvan garantieverplichtingen1

115 000

35 000

         

Totale uitgaven

3 822 986

3 936 484

3 894 034

3 908 357

3 952 266

3 961 192

3 998 475

               

Programma-uitgaven

3 822 986

3 936 484

3 894 034

3 908 357

3 952 266

3 961 192

3 998 475

Reguliere bekostiging2

3 800 219

3 908 137

3 862 491

3 855 005

3 901 456

3 915 987

3 955 677

Profilering3

     

23 050

22 856

22 798

22 798

Toponderzoeksscholen voor topsectoren en «grand challenges»

   

20 000

20 000

20 000

20 000

20 000

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (Sirius Programma)4

11 436

12 019

11 543

10 302

7 954

2 407

 

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (kwaliteit en bekostiging)

 

1 800

         

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (HSP/Libertas noodfonds)

11 331

11 331

         

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

 

3 197

         

Ontvangsten

13 877

25 016

16

16

16

16

16

X Noot
1

Betreft stand leningen onderwijsinstellingen tot en met 2011.

X Noot
2

In de middelen voor «Reguliere bekostiging» zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

X Noot
3

Betreft een deel van de middelen «Kwaliteit en profiel» uit het Regeerakkoord 2010. Deze intensivering wordt in competitie toegekend.

X Noot
4

Middelen zijn inclusief de oude FES-middelen. De middelen zijn bestemd voor zowel het hbo als het wo.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Tabel 6.4 Middelen organisaties1 (bedragen x € 1 000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

United Nations University (UNU)

866

866

866

866

866

Europees Universitair Instituut Florence

1 574

1 574

1 574

1 574

1 574

Stichting Nederlandse Organisatie voor

         

Internationale samenwerking in het Hoger

         

Onderwijs (NUFFIC)

17 100

17 078

16 598

15 718

15 718

Platform Bèta/techniek (PBT)

3 505

2 529

4 445

6 287

2 000

Stichting Handicap en Studie

494

494

494

494

494

Stichting UAF Steunpunt (SUS) / UAF

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

244

244

244

244

244

Landelijke Studenten Vakbond (LSVb)

244

244

244

244

244

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

3 943

3 831

3 645

3 529

3 507

X Noot
1

In deze tabel zijn de subsidieontvangers vermeld en de bedragen waarop de subsidies ten hoogste kunnen worden vastgesteld. Voor zover geen andere juridische grondslag van toepassing is, vormt deze begrotingsvermelding de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht voor de subsidieverlening aan deze subsidieontvangers.

Reguliere bekostiging

De rijksbijdrage die de instellingen van hoger onderwijs en onderzoek ontvangen, is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan deze rijksbijdrage wordt berekend.

De ho-bekostiging is één van de wettelijke instrumenten die ter beschikking staan om de toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen van de overheid te faciliteren.

Profilering

Er komt deze kabinetsperiode een deel «Kwaliteit en profiel» in het bekostigingsmodel met een omvang van ongeveer 7% van de onderwijsbekostiging. Het grootste deel van de middelen voor «Kwaliteit en profiel» wordt verdeeld op basis van prestatieafspraken met individuele universiteiten en hogescholen. Het gaat hier (inclusief het groen onderwijs) om een bedrag van € 80 miljoen in 2012 oplopend naar € 260 miljoen in 2015.

Daarnaast wordt voor het stimuleren van zwaartepuntvorming en profilering in het onderwijs vanaf 2013 € 50 miljoen op jaarbasis (inclusief het groen onderwijs) selectief toegewezen.

Toponderzoeksscholen voor topsectoren en «grand challenges»

Een extra budget van € 20 miljoen moet leiden tot profilering van universitair toponderzoek dat bijdraagt aan de topsectoren dan wel aan onderzoek op het gebied van de «grand challenges» uit het EU-Kaderprogramma.

Subsidie voor Studiekeuzeinformatie voor het hoger onderwijs

Hiermee wordt gefaciliteerd dat aanstaande studenten via onder andere een website beschikken over deugdelijke vergelijkingsinformatie over de opleidingsmogelijkheden in het hoger onderwijs en de bijbehorende beroepsprofielen en arbeidsmarktperspectieven.

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

Het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen verhoogt de kwaliteit van het onderwijs en versterkt het innovatief vermogen van het (buitenlands) bedrijfsleven en de publieke sector, en vormt daarmee een noodzakelijke aanvulling op het huidige Nederlandse kennisinfrastructuurnet. Het Raak-programma is een competitieve geldstroom voor praktijkgericht onderzoek aan hogescholen.

Ondernemerschap

De ministers van EL&I en OCW hebben voor het bevorderen van kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en ondernemers ieder € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode van 2008–2012. Zie voor verdere toelichting de begroting van het ministerie van EL&I, beleidsartikel 13, «Een excellent ondernemingsklimaat».

Professionele masteropleidingen (op basis van oude subsidieregeling)

De middelen zijn beschikbaar voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden, die eerder zijn toegekend op basis van de «Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs» (Stcrt. 2010, 4950).

Deltaplan/Investeringsagenda bèta en techniek

In 2012 wordt de laatste tranche uitgekeerd van het (oude FES-)project «Investeringsimpuls mobiliteit exacte docenten aan universiteiten en bovenbouw havo/vwo».

Sectorplan mbo-hbo techniek 2011–2016/Centres of Expertise

Hiermee worden de centres of expertise hbo en de centra voor innovatief vakmanschap mbo gefinancierd (zie ook het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek; Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 148). Deze centra, die met cofinanciering van bedrijven tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties.

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (Sirius Programma)

Het onderwijs moet voor toppers een passend en uitdagend aanbod bieden. Om excellentie verder te stimuleren worden met de universiteiten en hogescholen prestatieafspraken gemaakt over het percentage studenten dat deelneemt aan excellent onderwijs. Hierbij wordt het huidige streefcijfer van 10% gehanteerd.

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL BELEID

8.1 Algemene doelstelling: bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

Omschrijving

De mondialisering van de samenleving neemt op tal van terreinen steeds meer toe. Dat vergt – zeker in een «open» land als Nederland – dat de burger van de toekomst steeds meer een internationale oriëntatie meekrijgt en zelf ook internationale competenties ontwikkelt. Daarbij gaat het om kennis en vaardigheden en een open attitude die nodig zijn om in een internationale omgeving te leven en te werken. Uiteindelijk is dat een taak van de burger en – in dit geval – van de relevante (cultuur- en onderwijs-)instellingen zelf. Maar ook de overheid, c.q. de minister, heeft hier een taak.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk faciliteren van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren en zich internationale competenties eigen te maken. Daartoe creëert de minister vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden op de regarderende terreinen, bijvoorbeeld door afspraken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco én via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Zo zal OCW bijvoorbeeld actief betrokken zijn bij de intensivering van de relaties tussen Nederland en Israël, waarin het Regeerakkoord voorziet.

Daarnaast worden stimuleringsmaatregelen gehanteerd in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gesubsidieerd, zoals het Europees Platform, Neth-ER en het Duitsland Instituut.

De activiteiten op internationaal terrein zijn vooral ondersteunend aan de realisatie van de diverse doelen op bredere terreinen van het OCW-beleid (goede kwaliteit en toegankelijkheid van onderwijs, cultuur en wetenschap).

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Met ingang van 2012 zal de IMON-Monitor ophouden te bestaan. Indicatieve data zullen voortaan worden opgenomen in de OCW-publicatie «Kerncijfers».

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

HGIS-deel 2012

Verplichtingen

57 293

13 132

7 960

8 975

16 547

16 502

16 501

1 044

Waarvan garantieverplichtingen

               

Totale uitgaven

23 813

19 829

16 890

16 759

16 997

16 502

16 501

1 044

                   

Programma-uitgaven

20 794

17 375

16 890

16 759

16 997

16 502

16 501

1 044

                   

Mobiliteitsprogramma's Europees Platform en Fulbright Center

6 012

5 986

5 730

5 775

5 879

5 879

5 879

 

EU-programma Leven Lang Leren1

1 724

1 731

1 731

1 731

1 745

1 745

1 745

 

Bilaterale samenwerking met andere landen

1 713

1 753

1 596

1 505

1 505

1 505

1 505

590

Programma's Agentschap NL2

1 097

1 161

1 168

1 185

1 185

1 185

1 185

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1 895

2 636

2 551

2 544

2 537

2 056

2 056

140

Participeren in multilaterale organisaties

3 376

3 459

3 459

3 459

3 428

3 428

3 428

 

Stimuleren van internationale uitwisseling van kennis en cultuur, beleidsonderzoek en benchmarking

668

649

655

560

718

704

703

314

Het integreren van de BES-eilanden in Nederland3

4 309

0

0

0

0

0

0

 
                   

Apparaatsuitgaven4

3 019

2 454

0

0

0

0

0

 
                   

Ontvangsten

183

99

99

99

99

99

99

 
X Noot
1

De gelden voor het EU-programma Leven Lang Leren maakten voorheen deel uit van de Mobiliteitsprogramma's.

X Noot
2

De gelden voor de programma's van het Agentschap NL maakten voorheen deel uit van de Bilaterale samenwerking met andere landen.

X Noot
3

Bij Voorjaarsnota 2011 is een bedrag van € 23 miljoen verdeeld en structureel overgeboekt naar artikel 1 (Primair onderwijs), artikel 3 (Voortgezet onderwijs) en artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie), voor het integreren van de BES-eilanden in Nederland en voor het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk. Daarmee staan er geen middelen meer op dit artikel voor de BES-eilanden.

X Noot
4

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van internationale afspraken en wet- en regelgeving.

Mobiliteitsprogramma’s (beurzen e.d.)

Instrumenten

Het Europees Platform en het Fulbright Center verzorgen voor het primair en voortgezet onderwijs respectievelijk het hoger onderwijs mobiliteitsprogramma’s. Deze programma’s zijn gericht op het bevorderen van de internationale oriëntatie van lerenden teneinde ze zo goed mogelijk voor te bereiden op een internationale arbeidsmarkt. Voor wat betreft het Europees Platform gaat het om programma’s voor docenten en leerlingen, bij het Fulbright Center gaat het om beurzen voor studenten voor studie in de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

EU-programma Leven Lang Leren

Het Programma Leven Lang Leren bundelt de verschillende Europese internationaliserings- en mobiliteitsprogramma’s. Het Nationaal Agentschap Leven Lang Leren voert deze programma’s uit mede ten behoeve van het Europees Platform, CINOP en Nuffic.

Bilaterale samenwerking met andere landen

Dit betreft verschillende samenwerkingsprogramma’s, waaronder specifiek samenwerking met Vlaanderen (Vlaams-Nederlands Huis en Stichting Ons Erfdeel) en met Duitsland (Duitsland Instituut, dat verschillende programma’s over en met Duitsland uitvoert).

Programma’s Agentschap NL

Het Agentschap NL voert in opdracht van OCW programma’s uit die de synergie zoeken tussen het middelbaar en hoger beroepsonderwijs enerzijds en het (internationaal opererende) bedrijfsleven anderzijds. Dit mede in het licht van het kabinetsvoornemen de internationale oriëntaties en competenties van werkenden te versterken. Het Agentschap NL sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij andere prioriteiten (economische topgebieden, Turkije 2012, Rusland 2013).

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

Om de Nederlandse belangen in het buitenland optimaal te behartigen is op sommige plekken in de wereld extra ondersteuning nodig vanuit Nederland, c.q. het ministerie van OCW. Dat geldt onder meer voor de Permanente Vertegenwoordiging EU en de Permanente Vertegenwoordiging Unesco, voor de Europese Commissie via het END-programma (Expert National Délegué) én op enkele bilaterale posten.

Participeren in multilaterale organisaties

  • De behartiging van Nederlandse belangen op de terreinen van OCW vindt deels plaats binnen multilaterale organisaties als de Europese Unie, de OESO, de Unesco en de Nederlandse Taalunie. Het kan daarbij overigens ook gaan om stimulansen voor de beleidsontwikkeling in Nederland (best practices, benchmarks, OECD-reviews, etc.).

  • Bij de Stichting Internationale Culturele Activiteiten (SICA) is het EU Cultural Contact Point (CCP) ondergebracht dat zorg draagt voor een effectieve kanalisering van EU-subsidies binnen de culturele sector.

Internationale uitwisseling van kennis en cultuur, internationaal beleidsonderzoek en benchmarking (government to government)

Het betreft hier reserveringen die grotendeels afhankelijk zijn van de vigerende internationale agenda. In dit verband kunnen onder andere worden genoemd de OCW-inzet op statelijke manifestaties in Turkije in 2012 en Rusland in 2013.

Tabel 8.2 Middelen toedeling op artikel 8 aan organisaties voor het stimuleren van internationalisering (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Agentschap NL

1 097

1 161

1 168

1 185

1 185

1 185

1 185

Duitsland Instituut Amsterdam

800

800

700

700

700

700

700

Europees Platform

5 584

5 578

5 322

5 367

5 471

5 471

5 471

Frans-Nederlandse academie

118

194

135

       

Fullbright Center

428

408

408

408

408

408

408

Nationaal Agentschap Leven Lang Leren

1 724

1 731

1 731

1 731

1 745

1 745

1 745

NethER

484

500

450

450

450

   

Stichting Ons Erfdeel

205

205

205

205

205

205

205

Vlaams-Nederlands Huis «de buren»

500

500

500

500

500

500

500

Totaal

10 940

11 077

10 619

10 546

10 664

10 214

10 214

8.3 Internationale Uitgaven OCW – breed

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Het gaat dan in het bijzonder om uitgaven die in het verlengde liggen van of integraal onderdeel vormen van nationale doelstellingen en ambities. Ter illustratie daarvan is hieronder een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel. Daarbij is tevens aangegeven welk deel van de betreffende uitgaven deel uitmaakt van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tabel 8.3 Internationale uitgaven OCW (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Primair onderwijs (artikel 1)

22 008

20 232

20 237

20 237

20 237

20 237

20 237

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

3 518

3 978

4 274

3 812

3 775

3 785

3 785

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

862

1 238

868

810

810

810

810

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

86 503

88 958

87 350

87 350

87 350

87 350

87 350

Internationaal beleid (artikel 8)

16 485

17 375

16 890

16 759

16 997

16 502

16 501

Studiefinanciering (artikel 11)

2 162

49 552

49 152

50 152

50 152

50 152

50 152

Kunsten (artikel 14)

18 334

17 138

17 643

9 420

9 370

9 370

9 370

Cultureel erfgoed (artikel 14)

2 096

3 460

2 892

2 855

2 931

2 931

2 931

Media (artikel 14 en 15)

50 872

50 247

50 214

3 883

3 883

3 883

3 883

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

79 226

89 719

85 457

85 116

85 116

85 116

85 116

Totaal

285 519

345 350

338 430

283 847

284 074

283 589

283 588

Toelichting:

De uitgaven in de tabel zijn – waar nodig en relevant – specifiek toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Voor artikel 11 geldt dat de uitgaven voor internationale studiefinanciering niet afzonderlijk worden geraamd, maar meelopen in de uitgavenramingen, zoals opgenomen bij artikel 11.3.1 (Studiefinanciering; waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden).

Tabel 8.4 Homogene groep internationale samenwerking (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

61 814

61 643

57 643

57 643

57 643

57 643

57 643

Internationaal beleid (artikel 8)

1 054

1 054

1 044

1 037

1 030

1 024

1 024

Kunsten (artikel 14)

6 315

4 765

4 765

3 665

3 665

3 665

3 665

Cultureel erfgoed (artikel 14)

395

395

395

395

395

395

395

Media (artikel 14 en 15)

506

506

506

506

506

506

506

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

606

706

706

706

454

454

454

Totaal

74 143

72 522

68 512

67 405

67 146

67 140

67 140

Toelichting:

De uitgaven op de Homogene Groep Internationale Samenwerking maken deel uit van de uitgaven opgenomen in tabel 8.3 «Internationale uitgaven OCW».

ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

9.1 Algemene doelstelling: de kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

Omschrijving

De leraar en de schoolleider zijn cruciaal voor de versterking van de kwaliteit van het onderwijs en bevordering van betere onderwijsprestaties. De kwalitatieve en dreigende kwantitatieve lerarentekorten zetten dit onder druk. Het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland» (Kamerstuk 27 923, nr. 45) wordt daarom onverkort voortgezet. Dit plan richt zich met name op de verbetering van de arbeidsmarktpositie voor het onderwijspersoneel en het versterken van het beroep van leraar.

Aanvullend hierop heeft het kabinet in mei 2011 het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 176) uitgebracht, waarin de versterking van de kwaliteit van het onderwijspersoneel centraal staat.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. In het bijzonder is zij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen voor het onderwijs en het borgen van de onderwijskwaliteit. De instrumenten die zij tot haar beschikking heeft, zijn het uitvaardigen van wet- en regelgeving, het verstrekken van bekostiging, subsidies en opdrachten, het houden van toezicht en het voeren van een dialoog met belanghebbenden, en zonodig actief voeren van regie.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Voor indicatoren over arbeidsmarkt- en personeelsbeleid wordt verwezen naar Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl) en de nota Werken in het Onderwijs (WIO), die op Prinsjesdag worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Beleidswijzigingen

Op basis van het Regeerakkoord is ter versterking van de kwaliteit van het onderwijspersoneel het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 176) opgesteld. Er wordt extra geïnvesteerd (€ 100 miljoen in 2012 en € 150 miljoen vanaf 2013) in de verdere verbetering van de professionele kwaliteit van leraren en schoolleiders. Daarnaast worden geobjectiveerde goede prestaties van docenten sterker beloond door middel van het starten van experimenten. Deze experimenten introduceren opbrengstgerichte financiële beloningen voor (teams) van leraren (€ 10 miljoen in 2012 oplopend tot € 80 miljoen in 2015).

9.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

252 435

291 536

426 396

498 235

527 795

575 977

725 608

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

265 898

292 111

426 396

498 235

527 795

575 977

725 608

                 

Programma-uitgaven

263 586

289 871

426 396

498 235

527 795

575 977

725 608

                 

De kwaliteit van de leraar en schoolleider wordt duurzaam geborgd

80 880

96 401

185 435

238 740

239 020

239 440

243 465

Naar professionele scholen, met ruimte voor goed onderwijspersoneel

114 412

116 951

162 412

184 638

219 217

268 389

414 056

Er komen voldoende en goed opgeleide leraren

37 555

46 101

50 500

47 000

41 700

40 200

40 200

Overig

27 662

27 365

21 773

21 616

21 681

21 812

21 812

               

Uitvoeringsorganisatie DUO

3 077

3 053

6 276

6 241

6 177

6 136

6 075

                 

Apparaatsuitgaven1

2 312

2 240

0

0

0

0

0

Ontvangsten

4 688

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig juridisch of bestuurlijk verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van de regelgeving en/of aanpassing van bestuurlijke afspraken of openbreken van met sociale partners afgesloten convenanten.

De kwaliteit van de leraar en schoolleider wordt duurzaam geborgd

Instrumenten

Vanuit het Regeerakkoord wordt via deze actielijn uit het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» in 2012 een volgende stap gezet om te zorgen voor een duurzame borging van de kwaliteit van het onderwijspersoneel en de lerarenopleidingen.

Met ingang van 2012 wordt de lerarenbeurs exclusief ingezet voor geaccrediteerde bachelor- en masteropleidingen ter verkrijging van hogere kwalificaties voor leraren in het po, vo, mbo en hbo. In 2012 is het budget voor de lerarenbeurs, inclusief de zij-instroomregeling, circa € 77 miljoen.

Voor de professionalisering van het onderwijspersoneel in het po, vo en mbo en de kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen wordt in 2012 € 100 miljoen en vanaf 2013 € 150 miljoen aan extra middelen beschikbaar gesteld. Ook wordt hieruit het op Nederlands niveau brengen van de bekwaamheden in Caribisch Nederland bekostigd.

Ter versterking van het beroep en kwaliteit van de leraar en om leraren te kunnen ondersteunen in hun professionele ontwikkeling worden in 2012 subsidies verstrekt aan de Onderwijscoöperatie (tot 1 oktober 2011 de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel € 2,9 miljoen) en aan de Open Universiteit Nederland Ruud de Moorcentrum (€ 5,8 miljoen).

Naar professionele scholen, met ruimte voor goed onderwijspersoneel

Deze actielijn uit het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» zet een volgende stap naar een sterk kwaliteits- en HRM-beleid op schoolniveau.

De investeringen in beloning voor het onderwijspersoneel, ter verbetering van de arbeidsmarktpositie, voortvloeiend uit de convenanten LeerKracht van Nederland (Stcrt, 3 maart 2009, nr. 42) worden doorgezet. In totaal is in 2012 € 595 miljoen beschikbaar, dat aan de lumpsum of als aanvulling op de lumpsum van de instellingen voor po, vo, mbo en ho wordt toegevoegd. Van dit bedrag is € 443 miljoen naar de onderwijssectoren overgeboekt (respectievelijk artikel 1 voor po, artikel 3 voor vo, artikel 4 voor mbo en artikel 6 voor ho).

Nieuw vanuit het Regeerakkoord is dat er meer ruimte komt voor prestatiebeloning in het onderwijs, zowel voor personen als teams. In het schooljaar 2011–2012 starten de eerste experimenten. Deze worden daarna uitgebreid. Op basis van de resultaten wordt de balans opgemaakt en wordt de structurele invoering vormgegeven. In 2012 is € 10 miljoen beschikbaar.

Er komen voldoende en goed opgeleide leraren

Met deze actielijn uit het actieplan «Leraar 2020 – een krachtig beroep!» is verdere kwaliteitsverbetering van de lerarenopleiding aan de orde.

Op verschillende fronten zijn via de Kwaliteitsagenda «Krachtig meesterschap» (Kamerstuk 27 923, nr. 68) al acties in gang gezet om de kwaliteit van lerarenopleidingen te verbeteren en het leraaraanbod te vergroten. Zoals het project «Eerst de Klas», de invoering van de educatieve minor, het ontwikkelen van excellentie, de uitbreiding van de hbo-kopopleiding, de ontwikkeling/implementatie van de kennisbases, de introductie van de promotiebeurs e.d. In totaal is hiervoor in 2012 € 28 miljoen beschikbaar.

Om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het afnemend veld te verbeteren, zijn er vanuit diezelfde kwaliteitsagenda 56 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) erkend. Zij ontvangen in 2012 € 17 miljoen subsidie om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden.

De «Innovatie Impuls Onderwijs» loopt door tot eind 2014 (uitgaven 2012 € 5,5 miljoen). Het doel van het project is tweeledig: het implementeren van innovatieve maatregelen in schoolorganisatie po en vo, gericht op verhoging van de arbeidsproductiviteit met behoud van onderwijskwaliteit en zonder verhoging van werkdruk, en het meten van de effecten van deze maatregelen op de arbeidsproductiviteit.

Overig

Via een subsidie aan het Vervangingsfonds (€ 7,9 miljoen) investeert OCW in het arbeidsomstandighedenbeleid, (ziekte)verzuimbeleid en re-integratiebeleid (AVR-taken) in de sector po. Voor de overige sectoren loopt dit via de lumpsumbekostiging.

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene doelstelling: Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Omschrijving

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);

  • studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo);

  • studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de studerende een bijdrage levert.

De uitvoering van de studiefinanciering berust bij DUO.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000. De financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook investeren is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

De minister heeft verschillende financiële instrumenten ter beschikking om de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Dit zijn de basisbeurs, de aanvullende beurs, de reisvoorziening, het collegegeldkrediet en de rentedragende leningen (zie tabel 11.1). De beurzen en de studentenreisvoorziening worden veelal in de vorm van een prestatiebeurs verstrekt. Na het binnen 10 jaar behalen van een diploma worden deze omgezet in een gift. Deze instrumenten kunnen binnen en buiten Nederland worden ingezet.

Meetbare gegevens bij de instrumenten

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).

Tabel 11.1 Normbedragen studiefinanciering per maand in euro’s

Normbedragen ho

Normbedragen mbo/bol

 

Uitwonend

Thuiswonend

 

Uitwonend

Thuiswonend

basisbeurs

266,23

95,61

basisbeurs

246,00

75,39

aanvullende beurs

240,92

221,00

aanvullende beurs

328,33

308,40

maximaal leenbedrag

287,54

287,54

maximaal leenbedrag

164,21

164,21

collegegeldkrediet

139,33

139,33

collegegeldkrediet

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

934,02

743,48

Totaal

738,54

548,00

Peildatum 1 januari 2011

Beleidswijzigingen

Zoals afgesproken in het Regeerakkoord zal de regering voorstellen om het principe van «studeren is investeren» tot uitdrukking te brengen in de wet. Voor masterstudenten wordt per studiejaar 2012–2013 een sociaal leenstelsel geïntroduceerd ter vervanging van de basisbeurs. Daarbij mogen de studieleningen over een periode van 20 jaar worden terugbetaald.

Daarnaast wordt voorgesteld om de studentenreisvoorziening voor studerenden in het hoger onderwijs die geen recht meer hebben op een basisbeurs met 2 jaar in te korten en om een aantal vereenvoudigingen door te voeren. Studerenden in het hoger onderwijs hebben dan nog recht op een reisvoorziening voor de nominale studieduur vermeerderd met 1 jaar.

Het kabinet wil hard optreden tegen misbruik van de uitwonendenbeurs. Studerenden die per 1 januari 2012 niet woonachtig zijn op het opgegeven adres in de gemeentelijke basisadministratie dienen de teveel ontvangen studiefinanciering terug te betalen en ontvangen een bestuurlijke boete van 50%. Bij recidive is de boete 100% en kan de minister aangifte doen bij het Openbaar Ministerie.

Van de dreiging van een bestuurlijke boete, de landelijke zichtbaarheid van controles aan de deur en de communicatie zal een preventieve werking uitgaan.

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

3 790 873

4 188 136

3 746 891

4 231 759

4 333 131

4 342 488

4 383 899

Waarvan garantieverplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Totale uitgaven

3 790 873

4 188 136

3 746 891

4 231 759

4 333 131

4 342 488

4 383 899

               

Basisbeurs

1 198 484

1 202 320

1 266 547

1 254 118

1 266 075

1 219 471

1 199 690

* Gift (R)

808 120

882 066

1 021 900

1 108 758

1 173 519

1 217 401

1 272 089

* Prestatiebeurs (NR)

390 364

320 254

244 647

145 360

92 556

2 070

– 72 399

               

Aanvullende beurs

629 379

673 895

671 230

685 745

693 018

698 783

707 622

* Gift (R)

523 731

512 896

514 517

543 328

571 679

601 209

636 550

* Prestatiebeurs (NR)

105 648

160 999

156 714

142 417

121 338

97 573

71 072

               

Reisvoorziening

450 811

817 547

196 608

615 930

729 377

742 048

773 298

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

672 346

996 873

374 318

748 368

844 659

869 940

899 558

* Gift (R)

425 909

468 663

520 583

561 831

599 419

609 151

628 655

* Prestatiebeurs (R)

– 647 443

– 647 989

– 698 294

– 694 270

– 714 701

– 737 042

– 754 915

               

Leenvoorzieningen

1 294 051

1 333 435

1 463 482

1 574 828

1 579 523

1 619 755

1 659 909

* Rentedragende lening (NR)

1 207 497

1 227 012

1 277 663

1 358 313

1 388 666

1 421 694

1 456 045

* Collegegeldkrediet (NR)

86 554

106 423

185 819

216 515

190 857

198 061

203 864

               

Overige uitgaven

125 645

68 906

60 596

4 848

– 24 231

– 26 672

– 45 062

* Overige uitgaven relevant

77 392

83 193

88 753

94 838

98 311

101 338

103 648

* Overige uitgaven niet-relevant

48 253

– 14 287

– 28 157

– 89 989

– 122 542

– 128 010

– 148 710

               

Programma-uitgaven overig

92 503

92 033

88 428

96 289

89 369

89 103

88 442

* Uitvoeringsorganisatie DUO (R)

92 503

92 033

88 428

96 289

89 369

89 103

88 442

Totaal programma-uitgaven

3 790 873

4 188 136

3 746 891

4 231 759

4 333 131

4 342 488

4 383 899

* Waarvan relevant

1 952 557

2 387 735

1 910 206

2 459 143

2 662 255

2 751 099

2 874 027

* Waarvan niet-relevant

1 838 316

1 800 401

1 836 685

1 772 616

1 670 876

1 591 389

1 509 872

Totaal ontvangsten

629 024

697 424

755 386

827 974

899 195

970 396

1 044 540

               

Terugbetaling leningen

629 024

697 424

755 386

827 974

899 195

970 396

1 044 540

* Terugontvangsten hoofdsom (NR)

337 562

373 330

414 046

456 436

499 998

544 269

588 923

* Ontvangen rente en relevante hoofdsom(R)

223 869

249 399

277 345

306 940

336 790

364 705

394 375

* Kortlopende vorderingen (R)

67 593

74 695

63 995

64 598

62 407

61 422

61 242

Totaal ontvangsten

629 024

697 424

755 386

827 974

899 195

970 396

1 044 540

* Waarvan relevant

291 462

324 094

341 340

371 538

399 197

426 127

455 617

* Waarvan niet-relevant

337 562

373 330

414 046

456 436

499 998

544 269

588 923

Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen.

Alle middelen zijn meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Basisbeurs

Instrumenten

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht, omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch.

Meetbare gegevens bij de instrumenten

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (vanaf 2011 afgeronde raming)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Studerenden met basisbeurs

606 390

632 900

641 200

630 900

637 000

640 900

645 000

wo

126 838

131 800

122 400

105 500

108 100

110 200

112 100

hbo

260 442

270 100

277 100

282 200

286 500

290 000

293 600

bol

219 110

231 000

241 700

243 200

242 400

240 700

239 300

Alleen (nul)lening

97 841

101 600

119 800

144 400

147 300

149 700

152 100

wo

53 442

55 600

71 800

94 500

96 700

98 600

100 400

hbo

42 647

44 200

46 100

48 000

48 700

49 200

49 800

bol

1 752

1 800

1 900

1 900

1 900

1 900

1 900

Totaal

704 231

734 500

761 000

775 300

784 300

790 600

797 100

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering.

Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (maximale duur is verbruikt), maar nog wel recht heeft op een lening en de reisvoorziening.

In de gegevens zijn de aantallen studerenden die met meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen opgenomen. Ter indicatie: in 2010 betrof dit 7 400 studenten in het ho en 600 in de bol.

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren, is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Uit eerdere analyse van doorstroomgegevens blijkt dat tussen de 15% en 25% van de scholieren met voldoende vooropleiding niet onmiddellijk kiest voor een opleiding in het hoger onderwijs. Financiële motieven spelen bij deze keuze nauwelijks een rol.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

119,4

114,7

126,7

126,3

125,9

125,0

124,3

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

138,6

161,4

209,8

230,9

242,4

252,7

248,3

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

550,1

605,9

685,3

751,5

805,2

839,7

899,5

Totaal

808,1

882,0

1 021,9

1 108,8

1 173,5

1 217,4

1 272,1

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

ho toekenningen

853,1

888,0

895,7

875,6

887,7

845,2

831,3

ho omzettingen

– 543,9

– 623,7

– 679,2

– 733,6

– 787,4

– 824,4

– 888,8

bol toekenningen

219,1

231,1

238,3

234,5

235,0

233,6

232,4

bol omzettingen

– 137,9

– 175,1

– 210,1

– 231,1

– 242,7

– 252,4

– 247,3

Totaal

390,4

320,3

244,6

145,4

92,6

2,1

– 72,4

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.4 en 11.5 worden de geraamde relevante en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur.

Aanvullende beurs

Instrumenten

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering van hun kinderen. Daartoe wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt, aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deze maatregel stelt studerenden in staat om aan het begin van de studie zonder al te grote financiële consequenties een betere studiekeuze te maken. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.

Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen de aanvullende beurs direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.

Meetbare gegevens bij de instrumenten

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs (vanaf 2011 afgeronde raming)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

wo

25 997

27 700

28 700

29 600

30 200

30 800

31 400

hbo

82 102

87 000

89 500

91 400

92 800

93 900

95 000

bol

103 455

109 100

114 100

114 800

114 500

113 700

113 000

Totaal

211 554

223 800

232 300

235 800

237 500

238 400

239 400

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.3 blijkt dat in 2012 ongeveer 36% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

bol gift

121,6

120,0

135,6

137,2

137,4

137,0

136,8

bol prestatiebeurs

214,2

171,5

140,1

153,4

165,1

178,1

197,2

ho

188,0

221,4

238,8

252,8

269,2

286,1

302,6

Totaal

523,7

512,9

514,5

543,3

571,7

601,2

636,6

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

ho toekenningen

188,7

259,5

269,9

278,9

286,3

293,0

299,7

ho omzettingen

– 136,2

– 141,2

– 147,7

– 155,6

– 165,0

– 176,4

– 192,5

bol toekenningen

140,6

148,8

157,1

158,0

157,3

155,9

155,0

bol omzettingen

– 87,4

– 106,1

– 122,6

– 138,9

– 157,3

– 175,0

– 191,2

Totaal

105,6

161,0

156,7

142,4

121,3

97,6

71,1

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.7 en 11.8 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Deze is naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De aanvullende beurs wordt vanaf 2010 jaarlijks met € 22 per jaar verhoogd (prijspeil 2009) conform een wetswijziging (Kamerstuk 31 790, A).

Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

Reisvoorziening

Instrumenten

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen. Studerenden kunnen kiezen tussen een week- of een weekendreisproduct.

Alle studenten in het hoger onderwijs die in de nominale fase van hun studie zitten of daar tot en met studiejaar 2009–2010 drie jaar en met ingang van studiejaar 2010–2011 één jaar op uitlopen, en alle deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg die in de nominale fase van hun studie zitten of daar drie jaar op uitlopen, kunnen gebruikmaken van de reisvoorziening. De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.

Meetbare gegevens bij de instrumenten

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening (vanaf 2011 afgeronde raming)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Aantal gebruikers van het reisrecht

618 274

660 100

669 900

654 300

661 900

667 900

675 400

ho

432 040

454 100

454 300

437 400

445 700

453 300

462 000

bol

186 234

206 000

215 600

216 900

216 200

214 600

213 400

Aantal RBS

17 671

18 500

19 100

19 500

19 800

20 000

20 300

ho

15 076

15 700

16 100

16 500

16 800

17 100

17 400

bol

2 595

2 800

3 000

3 000

3 000

2 900

2 900

Totaal

635 945

678 600

689 000

673 800

681 700

687 900

695 700

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een elektronisch reisproduct op een ov-chipkaart of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Betaling aan vervoersbedrijven

672,3

996,9

374,3

748,4

844,7

869,9

899,6

ho prestatiebeurs

– 477,5

– 481,6

– 507,6

– 499,5

– 517,5

– 537,1

– 553,3

ho omzettingen

300,1

327,5

359,0

381,0

401,7

398,3

409,5

bol prestatiebeurs

– 170,0

– 166,4

– 190,7

– 194,8

– 197,2

– 199,9

– 201,6

bol omzettingen

106,3

121,6

141,2

159,7

175,9

188,4

196,2

RBS en overig

19,5

19,5

20,3

21,1

21,8

22,4

22,9

Totaal

450,8

817,5

196,6

615,9

729,4

742,0

773,3

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs.

Leenvoorzieningen

Instrumenten

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt als alternatief voor of in combinatie met bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld jaarlijks lenen, met een maximum van 5 keer het wettelijke collegegeldbedrag.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Rentedragende lening

1 131,5

1 141,0

1 181,7

1 252,3

1 272,7

1 295,7

1 320,0

Omzettingen prestatiebeurs naar rentedragende lening

76,0

86,0

96,0

106,0

116,0

126,0

136,0

Collegegeldkrediet

86,6

106,4

185,8

216,5

190,9

198,1

203,9

Totaal

1 294,1

1 333,4

1 463,5

1 574,8

1 579,5

1 619,8

1 659,9

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het begrotingstekort/EMU-saldo, zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet.

Terugbetaling leningen

Instrumenten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs. Daarnaast kunnen debiteuren met vijf zogenoemde jokerjaren de terugbetaling aan bijzondere omstandigheden aanpassen.

Meetbare gegevens bij de instrumenten

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Hoofdsom

337,6

373,3

414,0

456,4

500,0

544,3

588,9

Relevante rentedragende lening

12,3

8,9

6,6

4,9

3,7

2,8

2,2

Rente-ontvangsten

206,4

236,0

266,9

298,7

330,2

359,3

390,0

Renteloos voorschot

5,1

4,5

3,9

3,4

2,9

2,5

2,2

Totaal

561,4

622,7

691,4

763,4

836,8

908,9

983,3

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. Deze ontvangsten zijn aflopend.

Tabel 11.13 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Achterstalling Lager Recht (ALR)

47,6

58,3

58,1

57,9

57,7

57,5

57,3

Reisvoorziening

19,6

16,0

5,6

6,4

4,4

3,6

3,6

Overig

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Totaal

67,6

74,7

64,0

64,6

62,4

61,4

61,2

Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.

ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

12.1 Algemene doelstelling: de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs, deelnemers in de beroepsopleidende leerweg en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

Omschrijving

OCW waarborgt met de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • ouders van deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg (bol) in het mbo tot 18 jaar, van minderjarige leerlingen aan het niet-volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet onderwijs (vo) en van minderjarigen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) (TS17-);

  • scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (vo18+);

  • leerlingen (ook deeltijd) in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs (TS18+ vavo en (v)so);

  • studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 (TS18+, tlo).

De uitvoering van de WTOS berust bij DUO.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Ouders zijn ervoor verantwoordelijk dat hun minderjarige kind onderwijs volgt. Daar waar ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande minderjarige kinderen (middelbaar beroepsonderwijs) alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) zelf. Hij/zij kan dan zelf in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).

Tabel 12.1 Normbedragen WTOS in euro’s (per maand, tenzij anders vermeld)
 

Schoolkosten

Les- of cursusgeld

Basistoelage thuiswonend

Basistoelage uitwonend

TS 17- (onder de 18 jaar)1

       

mbo 17-

658,99

     

vavo en niet bekostigd vo 17-

324,44

1 031,00

   
         

TS 18+ (vanaf 18 jaar)

       

vo onderbouw

73,16

 

103,77

241,93

niet bekostigd vo onderbouw

100,18

85,92

103,77

241,93

vo bovenbouw

80,11

 

103,77

241,93

niet bekostigd vo bovenbouw

107,15

85,92

103,77

241,93

vso

48,60

 

103,77

241,93

vavo

107,15

85,92

103,77

241,93

         

vo 18+ deeltijd en vavo 18+ deeltijd1

       

bij 540 of meer lesminuten per week

288,37

321,60

   

tussen 270 en 540 minuten per week

194,28

214,40

   
         

Lerarenopleidingen1

673,99

567,23

   

Peildatum schooljaar 2010–2011

X Noot
1

Bedragen per schooljaar.

Toelichting:

De normbedragen zijn gedifferentieerd naar schoolsoort en naar fase (boven- en onderbouw) op basis van kostenverschillen. Havo 4 en 5 en vwo 4, 5 en 6 worden tot de vo bovenbouw gerekend, de andere schoolsoorten in het vo tot de onderbouw.

De tegemoetkoming in les- of cursusgeld wordt alleen uitgekeerd als de scholier les- of cursusgeldplichtig is. In het bekostigd onderwijs is dit vanaf 18 jaar, in het aangewezen onderwijs is dit vanaf 16 jaar.

Beleidswijzigingen

Door afschaffing van het lesgeld in het voortgezet onderwijs en het cursusgeld voor minderjarige leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs, door de invoering van de gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs en door de ophoging van het kindgebonden budget, zijn de tegemoetkomingen uit de WTOS over de afgelopen jaren verlaagd of geheel afgeschaft. Met actieve communicatie wordt getracht om deze regelingen bij de resterende doelgroepen beter onder de aandacht te brengen.

12.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 12.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

119 358

139 543

129 624

129 572

130 026

131 687

134 244

Waarvan garantieverplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Totale uitgaven

119 358

139 543

129 624

129 572

130 026

131 687

134 244

               

TS 17-

24 681

43 159

32 134

31 549

31 259

31 250

31 169

               

TS18+

9 143

8 975

8 975

8 975

8 975

8 975

8 935

               

VO 18+

66 586

69 967

71 106

71 654

72 211

73 895

76 593

Waarvan relevante uitgaven

65 034

68 331

69 470

70 018

70 575

72 259

74 923

Waarvan niet-relevante uitgaven

1 552

1 636

1 636

1 636

1 636

1 636

1 670

               

Programma-uitgaven overig

             

Uitvoeringsorganisatie DUO

18 948

17 442

17 409

17 394

17 581

17 567

17 547

Totaal ontvangsten

14 188

14 158

13 847

13 620

13 452

13 329

13 323

TS 17-

2 157

1 781

1 470

1 243

1 075

952

907

TS 18+

1 041

1 388

1 388

1 388

1 388

1 388

1 388

VO 18+

10 989

10 989

10 989

10 989

10 989

10 989

11 028

Toelichting:

Alle middelen zijn meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Meetbare gegevens bij de instrumenten

Tabel 12.3 Aantal gebruikers per regeling (vanaf 2011 afgeronde raming)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

1

Aantal gebruikers TS 17-

35 858

48 800

47 300

46 500

46 100

46 100

45 900

2

Aantal gebruikers TS 18+

8 459

8 500

8 500

8 500

8 500

8 500

8 500

3

Aantal gebruikers VO 18+

34 337

36 200

36 900

37 300

37 700

38 600

40 000

Bron 2010: OCW (DUO); Bron 2011–2016: ramingsmodel WTOS

Toelichting:

Bovenstaande aantallen geven een indicatie van het gebruik van de diverse regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is.

ARTIKEL 13. LESGELD

13.1 Algemene doelstelling: het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

Omschrijving

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie. Maar burgers hebben ook persoonlijk profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid een bijdrage in de kosten van het onderwijs. OCW vraagt lesgeld aan de deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het mbo en het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo) die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. Deze groepen worden geacht zelf de kosten van het onderwijs te kunnen betalen, al dan niet met behulp van een tegemoetkoming in de bijdrage of door compensatie via studiefinanciering.

De uitvoering van de inning van lesgelden berust bij DUO.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor het dragen van een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

13.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

7 204

6 627

6 837

6 870

6 936

7 349

7 374

Waarvan garantieverplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

Totale uitgaven

7 204

6 627

6 837

6 870

6 936

7 349

7 374

Uitvoeringsorganisatie DUO

7 204

6 627

6 837

6 870

6 936

7 349

7 374

Ontvangsten lesgeld

202 553

220 199

225 549

230 077

229 861

236 153

238 882

Lesgeld

Instrumenten

Het vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs aan deelnemers van 18 jaar en ouder. In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van dit lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel is de verwachte ontwikkeling van het lesgeld aangegeven.

Meetbare gegevens bij de instrumenten

Tabel 13.2 Lesgeldbedrag (bedragen x € 1)
 

2010/11

2011/12

2012/13

2013/14

2014/15

2015/16

2016/17

Lesgeld

1 031

1 043

1 059

1 075

1 091

1 107

1 124

Bron 2010: OCW; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Tabel 13.3 Aantal lesgeldplichtigen (vanaf 2011 afgeronde raming)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

bol/vo

204 842

217 400

227 700

229 000

228 300

226 800

225 600

Bron 2010: OCW (DUO); Bron 2011–2016: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze indicator geeft een beeld van het gebruik van de regeling. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het aantal lesgeldplichtigen een afgeleide is van de demografische ontwikkelingen en de keuze van opleiding door de studerenden/leerlingen.

ARTIKEL 14. CULTUUR

14.1 Algemene doelstelling: een sterke cultuursector, die ondernemend en innovatief is en goed zorgt voor ons erfgoed.

Omschrijving

Het kabinet geeft in het nieuwe cultuurbeleid meer ruimte aan de samenleving en publiek. De rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor een culturele Basisinfrastructuur (BIS) met kwaliteit. Educatie, spreiding en behoud en beheer van erfgoed en vernieuwing en talent zijn belangrijk. Het rijk stimuleert instellingen en kunstenaars om zich in te zetten op ondernemerschap en mecenaat. Publiek en private partijen moeten directer bij cultuur worden betrokken.

Het cultuurbeleid van OCW omvat stelsels van onderling samenhangende wetten en regels, geldstromen en publieke voorzieningen. Die wetten bestrijken de sectoren archieven, archeologie, monumenten, musea, kunsten, letteren en bibliotheken. Daarbij zijn ook verplichtingen uit internationale wetten en verdragen van belang.

Verantwoordelijkheid minister

De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn hierbij leidend. Het kabinet stelt zich tevens tot doel het cultureel erfgoed zo goed mogelijk te behouden, te beheren en te ontsluiten. Het grootste gedeelte van het cultuuraanbod komt ongesubsidieerd en door particulier initiatief tot stand. De overheid staat waar mogelijk op afstand en is pas betrokken wanneer de publieke belangen onder druk staan.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Voor indicatoren over cultuur wordt verwezen naar Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl) en Cultuur in Beeld 2011 (www.rijksoverheid.nl/cultuurinbeeld).

Beleidswijzigingen

In het Regeerakkoord is voor dit begrotingsartikel een ombuiging vastgesteld oplopend tot € 200 miljoen in 2015. Om inhoudelijke keuzes te maken bij het invullen van die ombuiging is in de uitgangspuntenbrief van 6 december 2010 (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 75) een stelselwijziging aangekondigd in de subsidiëring van instellingen: een nieuwe BIS met één subsidiecategorie voor instellingen en één voor de cultuurfondsen.

14.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1 000)

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

1 130 082

1 065 087

2 782 771

1 040 386

989 103

934 143

934 042

Waarvan garantieverplichtingen

767 539

639 000

634 000

629 000

629 000

629 000

629 000

Totale uitgaven

991 219

921 775

895 631

845 898

794 615

739 655

739 554

               

Programma-uitgaven

928 913

869 516

855 516

808 806

758 127

703 769

703 672

waarvan Cultuursubsidies 2009–20121

571 272

575 776

562 337

437 389

436 746

436 351

436 276

               

Kunsten

449 325

443 927

434 096

417 842

366 584

315 378

315 295

               

Cultuursubsidies 2009–20121

390 002

393 551

382 813

263 247

262 604

262 209

262 134

4-jarig

87 472

90 124

85 740

37 949

37 949

37 949

37 949

• producerend

67 072

69 443

65 836

34 567

34 567

34 567

34 567

• niet producerend

20 400

20 681

19 904

3 382

3 382

3 382

3 382

Langjarig

142 776

143 674

140 470

104 359

104 359

104 359

104 359

• producerend

112 758

112 756

110 249

85 103

85 103

85 103

85 103

• niet producerend

30 018

30 918

30 221

19 256

19 256

19 256

19 256

Fondsen

159 754

159 753

156 603

120 939

120 296

119 901

119 826

               

Subsidies

59 323

50 376

51 283

154 595

103 980

53 169

53 161

Verbreden inzet Cultuur

17 000

16 264

20 383

28 772

28 772

28 772

28 772

Internationaal Cultuurbeleid (incl. HGIS)

5 666

4 666

4 666

3 666

3 666

3 666

3 666

Overig Kunsten

36 657

29 446

26 234

22 157

21 542

20 731

20 723

Frictie- en transitiekosten2

0

0

0

100 000

50 000

0

0

               

Letteren en Bibliotheken

115 099

73 303

77 523

62 306

63 219

60 392

60 386

               

Cultuursubsidies 2009–20121

26 238

26 762

26 188

30 687

30 687

30 687

30 687

4-jarig

6 786

6 786

6 635

3 774

3 774

3 774

3 774

• producerend

2 713

2 713

2 652

390

390

390

390

• niet producerend

4 073

4 073

3 983

3 384

3 384

3 384

3 384

Langjarig

9 144

9 668

9 472

17 107

17 107

17 107

17 107

• producerend

2 948

2 948

2 899

2 662

2 662

2 662

2 662

• niet producerend

6 196

6 720

6 573

14 445

14 445

14 445

14 445

Fondsen

10 308

10 308

10 081

9 806

9 806

9 806

9 806

               

Subsidies

88 861

46 541

51 335

31 619

32 532

29 705

29 699

Verbreden inzet Cultuur

2 478

1 084

1 078

1 048

1 048

1 048

1 048

Beelden voor de toekomst

46 896

0

8 135

0

0

0

0

Bibliotheekvernieuwing

17 730

20 012

18 093

17 575

17 575

17 575

17 575

Leesvoorziening leesgehandicapten

11 589

11 350

11 100

0

0

0

0

Programma leesbevordering

2 980

3 000

2 934

2 850

2 850

2 850

2 850

Creatieve Industrie

0

2 750

2 445

2 375

2 612

0

0

Internationaal Cultuurbeleid (HGIS)

506

506

506

506

506

506

506

Overig Letteren en Bibliotheken

6 682

7 839

7 044

7 265

7 941

7 726

7 720

               

Cultureel Erfgoed

342 197

333 926

323 132

308 820

308 800

308 790

308 783

               

Cultuursubsidies

2009–20121

155 032

155 463

153 336

143 455

143 455

143 455

143 455

4-jarig

2 881

2 891

2 817

573

573

573

573

• producerend

670

680

655

573

573

573

573

• niet producerend

2 211

2 211

2 162

0

0

0

0

Langjarig

152 151

152 572

150 519

142 882

142 882

142 882

142 882

• producerend

152 151

152 572

150 519

137 792

137 792

137 792

137 792

• niet producerend

0

0

0

5 090

5 090

5 090

5 090

               

Subsidies

159 547

148 681

144 832

140 467

140 447

140 014

140 007

Verbreden inzet Cultuur

2 493

1 295

389

375

375

375

375

Musea: huisvesting

26 208

18 663

16 626

18 028

18 981

19 088

19 088

Musea: buiten Cultuursubsidies 2009–20121

18 325

9 364

9 045

4 242

4 292

4 142

4 142

Erfgoed en Ruimte

900

0

0

5 076

5 076

5 076

5 076

Monumenten

109 786

110 103

109 627

104 145

104 145

104 145

104 145

Archeologie

658

572

1 674

1 611

1 611

1 236

1 236

Projecten en internationale verplichtingen

1 177

8 684

7 471

6 990

5 967

5 952

5 945

               

Overdrachten

27 618

29 782

24 964

24 898

24 898

25 321

25 321

Archieven

27 618

29 782

24 964

24 898

24 898

25 321

25 321

               

Bijdrage aan baten/lastendiensten

22 292

18 360

20 765

19 838

19 524

19 209

19 208

Nationaal Archief

22 292

18 360

20 765

19 838

19 524

19 209

19 208

               

Overig

62 306

52 259

40 115

37 092

36 488

35 886

35 882

Bestuursdepartement3

9 534

8 473

0

0

0

0

0

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

52 772

43 786

40 115

37 092

36 488

35 886

35 882

Ontvangsten

36 217

24 339

494

494

494

494

494

X Noot
1

Vanaf 2013 betreffen dit de cultuursubsidies 2013–2016.

X Noot
2

Instellingen die geconfronteerd worden met subsidievermindering of -beëindiging kunnen onder omstandigheden aanspraak maken op compensatie van het Rijk voor de frictie- en transitiekosten.

X Noot
3

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Cultuursubsidies 2009–2012

Instrumenten

Met cultuursubsidies wordt een Basisinfrastructuur (BIS) van culturele voorzieningen in de verschillende sectoren ondersteund. In de periode 2009–2012 worden binnen deze BIS subsidies (lang- en vierjarig) verstrekt aan:

  • producerende instellingen (zoals theatergezelschappen, symfonieorkesten, musea, festivals en presentatie-instellingen voor beeldende kunst) zodat deze in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te verzorgen;

  • ondersteunende instellingen, zoals sectorinstituten op het gebied van muziek, film, erfgoed, theater, architectuur, nieuwe media, bibliotheken, amateurkunst en vormgeving, die basistaken vervullen: (inter)nationale vertegenwoordiging en promotie, educatie, informatie en reflectie, inventarisatie, waardering en ontsluiting van erfgoed, documentatie en archivering, afstemming en coördinatie;

  • cultuurfondsen (Fonds Podiumkunsten, Fonds voor Cultuurparticipatie, Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Nederlands Fonds voor de Film en het Nederlands Letterenfonds).

De nota Kunst van Leven en bijlage Toekenningen van het Subsidieplan (Kamerstuk 31 482, nr. 16) geven aan welke instellingen in het kader van de BIS een langjarige cq. vierjaarlijkse subsidie ontvangen.

Het kabinet heeft op 10 juni 2011 de brief «Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid» ingediend waarin het nieuwe cultuurstelsel voor de periode 2013–2016 wordt beschreven (Kamerstuk 32 820, nr. 1).

Verbreden inzet Cultuur (Kunsten)

Het kabinet zet middelen in om de deelname van kinderen en jongeren aan cultuur te vergroten. Op basis van de regeling «versterking cultuureducatie in het primair onderwijs» is er voor leerlingen in het schooljaar 2011–2012 € 10,90 per leerling beschikbaar. Deze regeling bevordert dat scholen hun visie op de functie van cultuureducatie in het lesprogramma verder ontwikkelen en deze visie in samenwerking met hun culturele omgeving in een samenhangend geheel van cultuureducatieve activiteiten vertalen. In het voortgezet onderwijs is het vak «culturele en kunstzinnige vorming» onderdeel van het curriculum. Daarnaast krijgen alle leerlingen in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2011–2012 een cultuurkaart om culturele activiteiten te kunnen bezoeken. Aan de kaart is een tegoed gekoppeld van € 15. Na het schooljaar 2011–2012 zijn er geen rijksmiddelen meer beschikbaar voor de cultuurkaart, conform Regeerakkoord.

Internationaal Cultuurbeleid (Kunsten)

De bewindspersonen van OCW, EL&I en BuZa hebben een programma in het leven geroepen om de internationale positie van de sectoren design, mode en architectuur duurzaam te versterken (Kamerstuk 31 482, nr. 17). Onder de naam «Dutch Design, Fashion and Architecture» zullen overheid, sectorinstituten en brancheorganisaties van de betrokken sectoren dit programma gezamenlijk vormgeven. Het programma loopt van 2009 tot en met 2012.

In 2012 zullen in het kader van 400 jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije culturele activiteiten en uitwisselingen plaatsvinden. Tevens zullen culturele follow-ups naar aanleiding van eerder opgezette programma’s in China en Brazilië worden gerealiseerd.

Overig Kunsten: Architectuur

Architectuur en ontwerp dragen bij aan het oplossen van maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken en stimuleren de economische ontwikkeling. Het kabinet wil inzetten op het stimuleren van goed opdrachtgeverschap en het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Inzet op talentontwikkeling en innovatie is van belang. Op basis van de tussenevaluatie van het lopende beleid en de adviezen van de Raad voor Cultuur en het College van Rijksadviseurs werken het ministerie van OCW en IenM, in samenwerking met BZK en EL&I, aan een vervolg op het architectuurbeleid. De huidige architectuurnota «Een cultuur van ontwerpen. Visie architectuur en ruimtelijk ontwerp (2009–2012)» is ondertekend door IenM, EL&I, BZK en OCW. Het nieuwe architectuurbeleid wordt in 2012 gepresenteerd.

Overig Kunsten: overige instrumenten

Hier vallen diverse instrumenten onder, zoals bijvoorbeeld pensioenbijdragen, flankerend beleid WWIK en subsidies voor een aantal instellingen dat niet via de BIS een meerjarige exploitatiesubsidie krijgt.

Verbreden inzet Cultuur (Letteren en Bibliotheken)

Dit betreft verschillende kleine posten, waaronder middelen voor innovatie in de letterensector.

Beelden voor de toekomst

Dit project wordt uitgevoerd door een consortium bestaande uit het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, het Eye Film Instituut Nederland, het Nationaal Archief en de Stichting Nederland Kennisland. Het doel van «Beelden voor de toekomst» is belangrijke delen uit de audiovisuele collecties van Beeld en Geluid, het Filmmuseum en het Nationaal Archief te conserveren, te digitaliseren en vervolgens beschikbaar te maken voor het publiek, de creatieve industrie en voor educatieve doeleinden.

Bibliotheekvernieuwing

Het budget van 2012 voor bibliotheekvernieuwing wordt vrijwel geheel ingezet voor de realisatie van de landelijke digitale bibliotheek: «Bibliotheek.nl». De website www.bibliotheek.nl wordt de digitale toegangspoort tot de collecties en diensten van Nederlandse openbare bibliotheken. Gebruikers van de portal zullen alle items uit de vele verschillende collecties (zoals boeken en cd’s) kunnen vinden, bestellen, becommentariëren, etc. Ook de bibliotheken zelf zullen profiteren. Via een gemeenschappelijke website-infrastructuur worden zij online ondersteund met bijvoorbeeld app’s, applicatiebeheer, onderhoud en beveiliging. Om dit te realiseren, moet een infrastructuur worden gebouwd en onderhouden. OCW heeft voor de infrastructuur de verantwoordelijkheid op zich genomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de koppeling van systemen, catalogi en dergelijke, van alle 168 bibliotheken en 11 provinciale service-organisaties en die van de Koninklijke Bibliotheek. De content wordt bekostigd door de branche.

Leesvoorziening leesgehandicapten

Het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) draagt zorg voor het aanpassen van lectuur voor mensen met een leeshandicap. Dit bibliotheekwerk maakt sinds 2007 deel uit van het openbaar bibliotheekwerk. De uitvoering ervan vindt plaats via onder meer het landelijk werkend Loket aangepast-lezen. Daarnaast zijn er productiebedrijven die zorgdragen voor de vervaardiging en distributie van het aangepaste materiaal (zoals gesproken boeken, braille, grotelettertijdschriften en digitale data). Bij de uitvoering heeft het SIOB aandacht voor het collectiebeleid, voor innovatie in de productie en distributie van producten voor leesgehandicapten en voor andere initiatieven die het publieksbereik onder de beoogde doelgroep kunnen vergroten.

Programma leesbevordering

In 2008 is het programma leesbevordering «Kunst van Lezen» gestart. Dit programma moet ervoor zorgen dat ieder kind (van 0 tot 18 jaar) kennis kan maken met de waarde en het plezier van lezen. Het programma vult het reguliere leesbevorderingsbeleid aan. Het programma zet in op optimale landelijke spreiding van de verschillende activiteiten en maximale deelname van bibliotheken, scholen en andere betrokken partijen.

Creatieve Industrie

De middelen worden ingezet voor een onderzoeksprogramma. Het doel is het ontwikkelen van een kennisbasis, methoden en instrumenten voor het ontwerpen van fysieke en digitale producten en diensten.

Internationaal Cultuurbeleid (Letteren en Bibliotheken)

Het budget is bestemd voor het vergroten van de bekendheid van Nederlandse literatuur in het buitenland. Dit gebeurt door literaire manifestaties en presentaties in het buitenland.

Overig Letteren en Bibliotheken

Hieronder vallen diverse instrumenten, zoals de bijdrage aan de uitvoering van internationale verdragen en de bijdrage voor toezichtstaken. Ook de subsidies voor een aantal instellingen dat geen subsidie krijgt via de BIS en subsidies in het kader van de programma’s «Cultuur en Economie» en «Cultuur en ICT» vallen hier onder.

Verbreden inzet Cultuur (Cultureel Erfgoed)

Vanaf 2012 wordt gewerkt aan versterking van het archiefbestel door uitvoering van de innovatieagenda als uitvloeisel van de archiefvisie, die in 2011 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstuk 26 643, nr. 187). Onderdelen van de agenda zijn digitale duurzaamheid, openbaarheid, collectievorming, toegang en bestel. Hierbij wordt nauw samengewerkt met zowel bestuurlijke partners als vertegenwoordigers uit de archiefsector. Binnen het bestel zal het Nationaal Archief zich verder ontwikkelen als kenniscentrum. Via de website www.gahetna.nl verleent het Nationaal Archief digitale diensten aan het publiek. Delen van de collectie zullen in toenemende mate op deze wijze voor een breed publiek toegankelijk worden gemaakt.

Musea: huisvesting

Deze middelen zijn bedoeld voor de huisvesting van de collecties van de rijksgesubsidieerde musea, met als doel deze collecties adequaat onderdak te bieden en toegankelijk te maken voor het publiek.

Musea: buiten Cultuursubsidies 2009–2012

Hieronder vallen subsidies voor instellingen die niet via de BIS een meerjarige exploitatiesubsidie krijgen.

Erfgoed en Ruimte

Vanaf 2013 worden er middelen gereserveerd voor de uitvoering van het programma Erfgoed en Ruimte.

Monumenten

Het monumentenbeleid wordt uitgevoerd op basis van de Monumentenwet 1988. De modernisering van de Monumentenzorg is in 2009 in gang gezet (Kamerstuk 32 156, nr. 1) en heeft geleid tot wetswijzigingen die in mei 2011 door de Eerste Kamer zijn aangenomen (Kamerstuk 32 433, nr. A). Kern van dit beleid zijn drie pijlers: het borgen van de cultuurhistorische waarden in de ruimtelijke ordening, eenvoudiger en krachtiger regelgeving, en het stimuleren van herbestemming. Het budget bestaat voor een deel uit restauratie van rijksmonumenten in slechte staat. Rijksmonumenten (geen woonhuismonumenten) die in goede of redelijke staat verkeren, kunnen voor de instandhouding gebruik maken van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM). Eigenaren van woonhuismonumenten kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de onderhoudskosten (en eventueel lasten en afschrijvingen) door middel van een aftrek «uitgaven voor monumentenpanden» in de inkomstenbelasting. Ten slotte worden er om herbestemming te stimuleren middelen beschikbaar gesteld voor een wind- en waterdichtregeling en een plankostenregeling.

Archeologie

Het archeologiebeleid is er op gericht het archeologisch erfgoed in de bodem te beschermen en te garanderen dat er zorgvuldig met het archeologisch erfgoed in ruimtelijke ontwikkelingen wordt omgegaan. Het archeologiebeleid wordt uitgevoerd op basis van de Monumentenwet 1988. De minister van OCW draagt samen met de ministers van IenM en EL&I verantwoordelijkheid voor het instrument milieueffectrapportage. Verder worden middelen ingezet voor het beheer en onderhoud van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In 2011 wordt de evaluatie naar de werking van het archeologiebeleid afgerond.

Projecten en internationale verplichtingen

Hieronder vallen diverse projecten en internationale verplichtingen, zoals uitvoering internationale verdragen met bijbehorende contributies, Europese samenwerking, programma gemeenschappelijk cultureel erfgoed.

Archieven

Als gevolg van het Regeerakkoord is op de rijksbijdrage aan de Regionale Historische Centra (RHC’s) een korting van € 5 miljoen toegepast. Met de provincies is overeengekomen dat zij met ingang van 2012 zelf betalen voor het bewaren van hun archiefmateriaal in de RHC’s.

ARTIKEL 15. MEDIA

15.1 Algemene doelstelling: een divers media-aanbod.

Omschrijving

Het mediabeleid van de overheid richt zich op radio, kranten, opiniebladen, journalistieke en culturele uitingen via internet en, uiteraard, televisie. Deze media spelen een prominente rol in de samenleving. Ze zijn een bron van kennis en informatie, én podia voor democratisch debat. Media geven onze cultuur vorm, zowel in internationaal perspectief, als nationaal, lokaal en binnen groepen met een bepaald levensbeschouwelijk of maatschappelijk interessegebied. Tenslotte zijn media dragers van kunst en vermaak: verhalen, drama, muziek en documentaires. De overheid borgt vier publieke belangen in het mediabeleid: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de wet- en regelgeving op dat terrein. Zij is ook verantwoordelijk voor de financiering van de landelijke publieke omroep, de wereldomroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen.

De minister is verder verantwoordelijk voor het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties, het Stimuleringsfonds voor de Pers en voor tijdelijke subsidies aan diverse non-profit initiatieven op het terrein van de media.

De minister is tot slot verantwoordelijk voor naleving van de Mediawet en het Mediabesluit door de diverse publieke en commerciële media.

De middelen die de minister ter beschikking heeft, zijn:

  • 1. Financiering van de landelijke publieke omroep en wereldomroep en wetgeving voor alle publieke omroepen (lokaal, regionaal, landelijk en wereldomroep).

  • 2. Wetgeving voor commerciële omroep, vooral voortvloeiend uit Europese richtlijnen op het gebied van audiovisuele media en interne markt.

  • 3. Wet- en regelgeving voor de distributie van elektronische media.

  • 4. Financiële steun voor dagbladen, voor opinieweekbladen en voor journalistiek en meningsvorming op internet. Hiervoor bestaan onder meer de subsidieregelingen van het Stimuleringsfonds voor de Pers.

  • 5. Aanmoedigen van zelfregulering door media via bijvoorbeeld de Kijkwijzer van het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), de Nederlandse Reclame Code, de Raad voor de Journalistiek en de mediacode.

  • 6. Bescherming en educatie van mediagebruikers, in het bijzonder jongeren en hun ouders.

Beleidswijzigingen

Het Regeerakkoord bevat een pakket aan omvangrijke ombuigingen op het mediabudget, die hoofdzakelijk opgebracht moeten worden door drie partijen: de landelijke publieke omroep, de wereldomroep en het Muziekcentrum van de Omroep (MCO). Vanaf 2013 wordt het mediabudget stapsgewijs verlaagd, oplopend tot een bedrag van € 200 miljoen structureel ingaande per 2015. Verder bespaart het kabinet de komende jaren op de omvang van de overheid, waaronder op de uitvoerende zelfstandige bestuursorganen in de mediasector. Voor het Commissariaat voor de Media en het bestuursdeel van de NOS (deeltijd ZBO) gaat het om een bedrag van € 1,3 miljoen structureel vanaf 2018 (Kamerstuk 32 827, nr. 1).

15.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 15.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

894 942

904 688

916 532

862 331

823 011

719 215

729 671

Waarvan garantieverplichtingen

             

Programma-uitgaven

901 765

905 434

915 954

862 662

823 342

719 546

730 002

                 
 

Publieke omroep

 

879 367

891 511

888 526

899 650

896 130

906 640

 

Pers en journalistieke producties

 

3 300

2 300

2 300

2 300

2 300

2 300

 

Bewust mediagebruik

 

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

 

Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties

 

17 922

17 922

17 922

17 922

17 922

17 922

                 
 

Overige uitgaven (geen Mediawet)

 

2 845

2 325

2 284

2 284

2 284

2 283

 

Overige uitgaven (taakstelling Regeerakkoord)

   

– 104

– 50 370

– 100 814

– 201 090

– 201 143

Ontvangsten

228 224

210 023

197 500

190 500

197 500

190 500

197 500

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Publieke omroep

Instrumenten

De landelijke publieke omroep wordt vanuit de mediabegroting gefinancierd.

Het kabinet kiest in het Regeerakkoord voor een publieke omroep die garant staat voor een gevarieerd en kwalitatief hoogstaand programma-aanbod voor een breed publiek. Omroepverenigingen met leden vormen het hart van het bestel en waarborgen de pluriformiteit. Het bestel wordt open, bestuurbaar en doelmatig gehouden.

De concrete uitwerking van dit voorstel is in juni aan de Tweede Kamer gepresenteerd (Kamerstuk 32 827, nr. 1).

De afspraken uit het Regeerakkoord kunnen maar op één manier worden verwezenlijkt: door een drastische herschikking van de organisaties die nu uitvoering geven aan de publieke mediaopdracht. Het kabinet neemt daarom maatregelen om de landelijke publieke omroep te moderniseren en te vereenvoudigen, zodat het bestel in 2016 nog maar bestaat uit maximaal acht spelers.

De wereldomroep verzorgt programma-aanbod dat gericht is op het buitenland en in 2012 nog onderdeel uitmaakt van het publieke omroepbestel. In het Regeerakkoord is verder bepaald dat de wereldomroep zich richt op de kerntaak «het brengen van het vrije woord» en dat de wereldomroep vanaf 2013 wordt gefinancierd uit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Het voornemen in het Regeerakkoord om het Muziekcentrum van de Omroep (MCO) af te schaffen wordt niet geheel uitgevoerd. Met een beperkt budget blijven enkele delen van het MCO bestaan onder meer vanwege de hoge kwaliteit en de grote bijdrage aan het klassieke muziekleven in Nederland.

Pers en journalistieke producties

Het Stimuleringsfonds voor de Pers stimuleert de pluriformiteit van de pers, in het bijzonder in het belang van de informatie- en opinievorming. Als gevolg van digitalisering en convergentie gaat persbeleid vooral over de pluriformiteit van journalistieke content. De functies nieuws, informatievoorziening, opinie en debat worden op allerlei manieren vervuld, op tal van platforms. Het beleid sluit bij deze trend aan.

De perssector wordt geconfronteerd met dalende oplages en teruglopende advertentie-inkomsten. Dit zet druk op de kwaliteit van de journalistiek en op de diversiteit van het medialandschap. Vanaf 2011 is de in 2008 gestarte Innovatieregeling in afgeslankte vorm voortgezet.

Naast het stimuleren van innovatie in pers en journalistiek gaat het om wet- en regelgeving, het bevorderen van publiek/private samenwerking tussen omroep en pers en onderzoek naar mogelijkheden op dit gebied. Vooral in de regio is het belangrijk dat de band tussen pers en omroep wordt verstevigd. Onderzocht wordt daarom wat de mogelijkheden zijn rond regionale mediacentra.

Bewust mediagebruik

De overheid rekent het tot haar taak kinderen en jongeren te beschermen tegen een overdaad aan seks en geweld op televisie. De overheid wil dat zij kritisch, actief en bewust met de invloed van media omgaan.

Het Mediawijsheid Expertisecentrum helpt kinderen, (groot)ouders, opvoeders en leerkrachten actief en verstandig gebruik te maken van media. Er is inmiddels online dienstverlening gerealiseerd via de site www.mediawijzer.net.

Media, zowel publiek als commercieel, worden gestimuleerd maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. In de vorm van zelfregulering kunnen bestaande gedragscodes worden verbeterd en nieuwe geïnitieerd.

Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties

De Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (www.mediafonds.nl) bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep. Het fonds verstrekt productiesubsidies en maakt de ontwikkeling mogelijk van veelbelovende programmaconcepten. Ook organiseert het fonds activiteiten zoals workshops, debatten, conferenties en masterclasses gericht op talentontwikkeling en kwaliteitsbevordering.

Het kabinet zal zich herbezinnen op de inzet en organisatie van de fondsen die vastgelegd zijn in de Mediawet. Dit is naast het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties ook het Stimuleringsfonds voor de Pers. Het kabinet komt met een voorstel voor samenvoeging van de fondsen en de inzet ervan, op een manier die beter past bij de huidige maatschappelijke ontwikkelingen in het algemeen en die in het medialandschap in het bijzonder. Dit voorstel is opgenomen in de brief met de uitwerking van het Regeerakkoord op het onderdeel media, die op 17 juni 2011 (Kamerstuk 32 827, nr. 1) naar de Tweede Kamer is verstuurd.

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

16.1 Algemene doelstelling: het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

Omschrijving

Door te zorgen dat de omvang, het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het publiek gefinancierde Nederlandse onderzoek op peil zijn, kan het onderzoeksbestel goed en doelmatig functioneren. Daarom wordt bevorderd dat wetenschap en wetenschappers van hoog niveau zijn, dat er voldoende ruimte is voor talent en vernieuwing in het wetenschappelijk onderzoek dat het onderzoeksbestel goed is aangesloten op internationale en Europese organisaties en programma’s, en tevens dat dit onderzoek in ruime mate bijdraagt aan de kwaliteit van het hoger onderwijs, aan innovatieve bedrijvigheid en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het scheppen van voorwaarden voor het doelmatig functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder onderzoeksorganisaties en wetenschappelijke bibliotheekinstellingen. Deze instellingen nemen binnen het onderzoeksbestel zowel zelfstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats in;

  • borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek en de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau;

  • het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Het Nederlandse onderzoeksstelsel in zijn totaliteit (publiek en privaat) bestaat uit een verscheidenheid aan instellingen en organisaties, die in het stelsel elk hun eigen functie hebben. Dit varieert van het uitvoeren van nieuwsgierigheidsgedreven, fundamenteel onderzoek tot sterk op vragen uit de praktijk georiënteerd onderzoek in alle disciplines van de wetenschap.

De minister zet een mix van instrumenten in om vanuit genoemde verantwoordelijkheden de algemene doelstelling te halen. De instrumenten die de minister ter beschikking staan, zijn wet- en regelgeving, rijksbijdragen aan instellingen, contributies aan internationale onderzoeksorganisaties en specifieke projectsubsidies. Deze worden ingezet volgens de strategische beleidsvisie, die te vinden is in de beleidsnotitie Kwaliteit in verscheidenheid, de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 194).

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Voor indicatoren over onderzoek en wetenschapsbeleid wordt verwezen naar Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).

Beleidswijzigingen

In het kader van de beleidsherverkaveling op het gebied van het innovatiebeleid zijn de beleidsverantwoordelijkheid en de daarbij behorende begrotingsposten voor TNO, MARIN, NLR en Deltares overgeheveld naar de minister van EL&I.

Conform de kabinetsreactie op het strategische plan van NWO (Kamerstuk 29 338, nr. 104) worden de verschillende talentinstrumenten van NWO samengevoegd met de Vernieuwingsimpuls in één VI-Talentprogramma. Hierdoor kan NWO scherpere eigen keuzes maken binnen het totaalbudget en kunnen de middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

In het kader van verdere profilering van het onderzoekslandschap wordt in totaal structureel € 36 miljoen extra ingezet voor investeringen in grootschalige onderzoeksfaciliteiten waaronder ICT-onderzoeksinfrastructuur. Dit bedrag wordt toegevoegd aan het NWO budget. Tevens wordt voor het stimuleren van toegepast onderzoek aan het budget van de NWO stichting STW € 10 miljoen toegevoegd.

Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 194, hoofdstuk 4).

Naast intensiveringen heeft er een efficiencykorting plaatsgevonden op onderzoek en innovatie.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

927 239

847 347

829 971

802 097

791 710

789 138

788 771

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

1 235 025

912 888

894 029

868 281

861 162

810 404

809 455

                 

Programma-uitgaven

1 231 688

909 912

894 029

868 281

861 162

810 404

809 455

                 

NWO

319 563

325 408

312 706

311 825

308 541

304 576

304 189

KNAW

93 517

93 460

93 439

92 401

91 387

90 310

90 193

Koninklijke Bibliotheek (KB)

46 429

46 821

46 336

45 820

45 618

45 083

45 025

LF TUD bibliotheek

7 626

7 654

7 654

7 654

7 777

7 777

7 777

SURF

7 517

7 545

7 545

7 545

7 616

7 616

7 616

CPG

515

518

518

518

518

518

518

Montesquieu Instituut

1 067

1 071

1 071

1 071

1 081

1 081

1 081

Max Planck Instituut

1 600

1 600

1 606

1 606

1 621

1 621

1 621

NCB

5 270

5 289

5 289

5 289

5 339

5 339

5 339

TNO

192 814

0

0

0

0

0

0

BPRC/ Stichting AAP

9 597

9 653

9 653

9 653

9 668

9 668

9 668

Nationaal Herbarium

1 125

1 129

1 129

1 129

1 140

1 140

1 140

NLR

893

0

0

0

0

0

0

Deltares

2 855

0

0

0

0

0

0

MARIN

957

0

0

0

0

0

0

STT

233

234

234

234

236

236

236

EMBC

724

740

740

740

740

740

740

EMBL

4 135

4 380

4 380

4 380

4 380

4 380

4 380

ESA

36 516

34 627

30 153

29 812

29 812

29 812

29 812

CERN

34 527

35 525

36 254

36 254

37 016

37 016

37 016

ESO

6 582

6 820

7 100

7 100

7 100

7 100

7 100

NEMO

3 368

3 388

3 388

3 388

3 414

3 414

3 414

Nationaal Contactpunt Kaderprogramma (v/h EG-Liaison)

413

440

459

480

487

487

487

NTU/INL

3 132

3 241

3 190

3 190

3 190

3 190

3 190

EIB

1 297

1 302

1 302

1 302

1 314

1 314

1 314

Nationale coördinatie

6 216

6 797

6 389

5 826

7 436

7 443

7 443

Bilaterale samenwerking

2 474

4 383

4 383

4 383

4 383

4 383

4 383

Weerstandsverhoging onderzoekinstellingen (CBRN)

2 785

2 000

2 000

1 000

0

0

0

BSIK

19 561

33 405

0

0

0

0

0

GATE

2 000

1 000

0

0

0

0

0

Grootschalige researchfaciliteiten

3 902

1 830

1 830

0

0

0

0

Parelsnoer

7 750

0

0

0

0

0

0

SURFnet

11 700

6 300

7 200

0

0

0

0

NCB

10 000

8 400

6 900

0

0

0

0

ITER-2

4 000

4 000

0

0

0

0

0

Hersenen en Cognitie

4 000

4 000

3 900

3 900

2 200

0

0

Genomics

40 000

44 000

44 000

40 500

40 500

0

0

Kenniswerkers

101 811

4 579

0

0

0

0

0

Valorisatie

0

2 500

2 500

0

0

0

0

Kust- en zeeonderzoek

2 035

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

Grootschalige research infrastructuur

19 000

20 000

56 000

56 000

56 000

56 000

56 000

STW

0

0

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

Poolonderzoek

2 000

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

Gezondheidsonderzoek

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

VI-Talentenontwikkeling

208 373

169 460

168 481

169 063

165 831

163 834

163 467

Nader te verdelen

21

619

506

424

1 020

529

509

               

Uitvoeringsorganisatie DUO

288

294

294

294

297

297

297

                 

Apparaatsuitgaven 1

3 337

2 976

0

0

0

0

0

Ontvangsten

176 117

101

101

101

101

101

101

X Noot
1

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Bekostiging van de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB.

Instrumenten

Hiermee stelt de minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Die zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland, een optimale overdracht van nieuwe kennis en het initiëren en stimuleren van ontwikkelingen daarin.

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties ESA, ESO, CERN, EMBL en EMBC.

Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke en dure onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

Diverse subsidies voor stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur.

Het gaat hier om bijdragen aan:

  • Stichting SURF voor grensverleggende ict-innovaties. Hierdoor kunnen onderzoek en het hoger onderwijs optimaal gebruik maken van de mogelijkheden van ict om hun kwaliteit te verbeteren. Deze middelen zullen conform de kabinetsreactie op het advies van ICTRegie over de ICT-onderzoeksinfrastructuur in Nederland (Kamerstuk 26 643, nr. 140) worden ingezet voor de versterking van de ict-onderzoeksinfrastructuur zoals computernetwerken (SURFnet, Gigaport), E-science en High Performance Computing;

  • bijdrage aan de wetenschappelijke bibliotheek van de TUD, dit vanwege haar instellingsoverstijgende functie voor alle universiteitsbibliotheken;

  • het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • Naturalis voor de totstandkoming van het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit (NCB). Op termijn zal het Nationaal Herbarium hierin opgaan;

  • het Max Planck Instituut voor psycholinguïstiek onderzoek;

  • het Nederlands Centrum voor Wetenschaps- en techniekcommunicatie (NCWT) voor het science center NEMO en andere regionale science centra en voor de Oktober Kennismaand.

Opdracht aan het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma (v/h EG-Liaison).

Deze bestaat voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

Projectsubsidies aan diverse voormalige FES-projecten.

Het gaat hier om innovatieve onderzoeksprojecten en investeringsimpulsen in onderzoeksfaciliteiten waarbij sprake is van co-financiering door kennisinstellingen, andere departementen en bedrijven. Het kabinet heeft besloten de voeding van het FES stop te zetten en de middelen uit het FES voor de lopende projecten over te boeken naar de begroting van de penvoerende ministeries. Daarmee vallen deze projecten nu onder het verantwoordingsregime van OCW. De meeste projecten sluiten aan op de doelstellingen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid.

Bijdragen met een structureel karakter aan diversen:

  • NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd worden op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie. Met de inzet van deze middelen worden onze onderzoekers in de gelegenheid gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «Vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zullen opgaan. Doelen zijn via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen, en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven.

ARTIKEL 25. EMANCIPATIE

25.1 Algemene doelstelling: Het bevorderen van emancipatie.

Omschrijving

Het kabinet wil de emancipatie bevorderen: de emancipatie van meisjes en vrouwen en de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT).

Doel is de veiligheid van vrouwen, homoseksuelen en transgenders te vergroten en de participatie van vrouwen in alle lagen en sectoren van de arbeidsmarkt te bevorderen.

Homoseksuele paren moeten veilig hand in hand over straat kunnen lopen en jongeren moeten veilig uit de kast kunnen komen. Meisjes moeten zich beschermd weten tegen seksuele intimidatie en geweld. Vrouwen moeten zich ondersteund en uitgedaagd voelen in hun ambitie om in alle sectoren van de arbeidsmarkt te participeren en door te groeien naar topfuncties.

Een positieve houding en beeldvorming ten aanzien van homoseksuele relaties en vrouwen met ambitie dienen vanzelfsprekend te worden.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor het bevorderen van de emancipatie van meisjes en vrouwen en voor de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders.

De instrumenten die de minister ter beschikking heeft, zijn wet-en regelgeving, subsidies en communicatie naar het beleidsveld. Gemeenten en provincies ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking van het lokale emancipatiebeleid.

Uitgangspunt voor de verantwoordelijkheid van de minister is:

Eigen kracht en talent van mensen

Vrouwenemancipatie en homo-emancipatie zijn primair de verantwoordelijkheid van mensen – vrouwen én mannen, homoseksuelen én heteroseksuelen, bedrijven en maatschappelijke instellingen – zelf.

De minister heeft een rol daar waar emancipatie geen kans krijgt en de veiligheid en participatie achterblijven.

De minister wil de eigen kracht en het talent van mensen zelf aanspreken en actief benutten om voortgang te boeken. Op eigen kracht en met hun talent kunnen mensen veel bereiken.

Hiertoe is een cultuurverandering nodig, vooral daar waar de emancipatie, veiligheid en participatie achterblijven.

Om de gewenste cultuur aan te jagen en te ondersteunen, worden initiatieven in de samenleving ondersteund en verspreid die zichtbaar bijdragen aan het emancipatieproces, de veiligheid en participatie.

Daarbij werkt OCW nauw samen met de vakdepartementen SZW, EL&I, BZK, VenJ en VWS die stelselverantwoordelijk zijn en met gemeenten, bedrijven en maatschappelijke partners. Er wordt daarbij voortgebouwd op de ervaringen en samenwerkingsverbanden van de afgelopen jaren en een zwaarder accent gelegd op veiligheid en betaald werk voor iedereen.

Internationale voortrekkersrol van Nederland zichtbaar maken

De rechten en de fundamentele gelijkheid en gelijkwaardigheid van vrouwen liggen vast in het VN Vrouwenverdrag. Nederland zal zich actief blijven inzetten voor de verbetering van de positie van meisjes en vrouwen in de wereld, in het bijzonder voor de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van meisjes en vrouwen. Ook zal Nederland een voorbeeldrol vervullen binnen de NAVO bij de versterking van de rol van vrouwen in vraagstukken van vrede en veiligheid.

Nederland wil samen met gelijkgestemde landen komen tot een betere internationale bescherming van de rechten en veiligheid van homoseksuelen en transgenders. Ook zal Nederland actief bijdragen aan de veiligheid van homoseksuelen en transgenders in Europa.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Voor indicatoren over emancipatie wordt verwezen naar Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).

Beleidswijzigingen

Het homo-emancipatiebeleid wordt verbreed en verdiept. Hiertoe wordt het budget voor homo-emancipatie vanuit het budget vrouwenemancipatie opgehoogd van € 3,5 miljoen naar € 5,5 miljoen per jaar.

In het vrouwenemancipatiebeleid wordt een zwaarder accent gelegd op jongeren en op de brede groep van alle laagopgeleide vrouwen, allochtoon én autochtoon.

De internationale voortrekkersrol van Nederland op het terrein van seksuele geaardheid en gezondheidsrechten voor vrouwen en de rechten van lesbische vrouwen, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders wordt krachtig voortgezet.

25.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

18 347

11 214

14 554

16 654

17 544

17 833

17 833

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

16 729

18 451

16 630

17 322

17 544

17 833

17 833

                 

Programma-uitgaven

14 653

16 655

16 630

17 322

17 544

17 833

17 833

                 

Emancipatie

11 239

11 824

10 967

11 659

11 826

12 116

12 116

                 

Homo-emancipatie

3 414

4 681

5 513

5 513

5 568

5 567

5 567

Uitvoeringsorganisatie DUO

 

150

150

150

150

150

150

               

Apparaatsuitgaven 1

2 076

1 796

0

0

0

0

0

Ontvangsten

1 829

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Met ingang van de begroting 2012 zijn de apparaatsuitgaven opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen in artikel 92 Apparaat Kerndepartement.

Toelichting:

Het overgrote deel van de middelen is meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.

Emancipatie

Instrumenten

Voor de twee grote vrouweninstellingen zijn op grond van de Subsidieregeling emancipatie 2011 onderstaande bedragen beschikbaar:

  • Kennisinstituut vrouwenemancipatie € 1,4 miljoen

  • Archief vrouwenbeweging € 1,3 miljoen.

In 2012 zullen koplopergemeenten Eigen Kracht via een decentralisatie-uitkering een bijdrage ontvangen. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten en provincies zelf.

Homo-emancipatie

In 2012 zullen actieve LHBT gemeenten via een decentralisatie-uitkering een bijdrage ontvangen. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf.

4. DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 91. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  • Loonbijstelling;

  • Prijsbijstelling;

  • Nader te verdelen.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

91.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen van artikel 91 (bedragen x € 1 000)
   

20101

20111

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

0

0

0

0

0

13 500

– 56 353

Waarvan garantieverplichtingen

             

Uitgaven

0

0

0

0

0

13 500

– 56 353

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Nader te verdelen

0

0

0

0

0

13 500

– 56 353

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Voor 2010 en 2011 betreft het de standen van voormalig artikel 17.

91.2 Loonbijstelling

In het Regeerakkoord is besloten om een nullijn te hanteren voor de lonen in 2011. Dit betekent dat de loonbijstelling tranche 2011 die aan de departementen is uitgekeerd geen vergoeding bevat voor contractloonstijging, maar alleen voor de ontwikkeling in de sociale werkgeverslasten.

De loonbijstelling is over de beleidsartikelen verdeeld door middel van een verdeelsleutel die is gebaseerd op de loongevoeligheid van de uitgaven. Zie voor de verdeling het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk.

91.3 Prijsbijstelling

De prijsbijstelling tranche 2011 is uitgekeerd aan de departementen. OCW heeft een deel van deze prijsbijstelling bij voorjaarsnota ingezet ter dekking van de fasering van de maatregelen Langstudeerders en Passend onderwijs uit het Regeerakkoord. Daarnaast heeft OCW een deel ingezet ter dekking van de taakstellingen voor de zorg en het gemeentefonds/provinciefonds.

Het resterende deel van de prijsbijstelling is over de beleidsartikelen verdeeld door middel van een verdeelsleutel die is gebaseerd op de prijsgevoeligheid van de uitgaven. Omdat voor 2011 t/m 2013 niet de volledige prijsbijstelling beschikbaar is, is alleen het wettelijk verplichte deel van de prijsbijstelling en de prijsbijstelling voor cultuur en media vanaf 2011 uitgedeeld. Vanaf 2014 is de volledige prijsbijstelling uitgedeeld naar de beleidsartikelen. Zie voor de verdeling het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk.

91.4 Nader te verdelen

Op het onderdeel Nader te verdelen staan middelen die een budgettair effect hebben op meer dan één beleidsartikel en waarvan de verdeling over deze artikelen nog niet bekend is. Het kan daarbij zowel gaan om beleidsintensiveringen als om ombuigingen. Dit onderdeel bevat onder meer:

  • Een incidentele taakstelling van € 59,1 miljoen in 2016 die volgt uit de voorjaarsnotabesluitvorming.

  • Een reservering van € 13,5 miljoen in 2015 en € 1,5 miljoen in 2016 benodigd om de herschikkingen uit de begroting 2010 in 2017 en 2018 op te kunnen vangen.

ARTIKEL 92. APPARAAT KERNDEPARTEMENT

Op dit artikel worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement geraamd. Vanaf 2012 is artikel 92 opgebouwd uit het voormalige artikel 18 (Ministerie Algemeen) en de apparaatskosten van de beleidsdirecties die voorheen op de beleidsartikelen werden geraamd.

92.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 92.1 Budgettaire gevolgen artikel 92 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

134 679

123 035

143 920

134 429

121 643

118 782

122 036

Waarvan garantieverplichtingen

             

Uitgaven

134 679

123 035

143 920

134 429

121 643

118 782

122 036

Ontvangsten

1 414

567

567

567

567

567

567

Voor 2010 en 2011 worden in bovenstaande tabel uitsluitend de apparaatsuitgaven van het voormalige artikel 18 (Ministerie Algemeen) gepresenteerd, de apparaatskosten van de beleidsdirecties zijn voor die jaren nog bij het beleidsartikel opgenomen.

Toelichting:

Op het artikel Apparaat Kerndepartement staan apparaatskosten van de directies, zowel die van de beleidsdirecties als die van de niet-beleidsdirecties. Daarnaast worden hier de centrale kostenposten voor onder andere huisvesting, automatisering en voorlichting begroot. Tevens worden hier de kosten geraamd van tijdelijke directies, zoals de directie Jeugd, Onderwijs en Zorg en de directie Voortijdig Schoolverlaten.

Dit artikel is inclusief de personele en materiële taakstelling uit het Regeerakkoord. Het deel van deze taakstelling dat betrekking heeft op de Compacte Rijksdienst is hierin verwerkt. De besparingen die volgen uit de Compacte Rijksdienst zullen niet alleen neerslaan op dit centrale apparaatsartikel, maar ook op de apparaatskosten van de uitvoeringsorganisaties, inspecties en raden.

In onderstaande tabel zijn ter informatie de apparaatskosten weergegeven zoals deze direct toe te rekenen zijn aan de verschillende beleidsterreinen. In de voorgaande begrotingen werden deze uitgaven geraamd op afzonderlijke beleidsterreinen.

Tabel 92.2 Apparaatsuitgaven 2012 onderverdeeld naar beleidsartikel (bedragen x € 1 miljoen)

DG

Bedrag

Beleidsartikel waarop het DG werkzaam is

DGPV

4,4

Artikel 1: Primair onderwijs

7,4

Artikel 3: Voorgezet onderwijs

2,1

Artikel 9: Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

DGHBWE

3,5

Artikel 4: Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

5,2

Artikel 6: Hoger beroepsonderwijs

Artikel 7: Wetenschappelijk onderwijs

Artikel 11: Studiefinanciering

Artikel 12: Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Artikel 13: Lesgelden

2,9

Artikel 16: Onderzoek en wetenschapsbeleid

1,7

Artikel 25: Emancipatie

DGCM

8,2

Artikel 14: Cultuur

Artikel 15: Media

SG/pSG

2,0

Artikel 8: Internationaal beleid

Tabel 92.3 Apparaatsuitgaven en -kosten (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal ministerie

208,1

194,0

210,8

198,7

185,1

181,5

184,7

Kerndepartement

134,7

123,0

143,9

134,4

121,6

118,8

122,0

Inspecties

66,4

64,3

60,9

58,6

57,8

57,0

57,0

Adviesraden

7,0

6,7

6,0

5,7

5,7

5,7

5,7

                 

Baten-lastendiensten2

             

Dienst Uitvoering Onderwijs

245,4

188,4

221,7

216,1

209,3

203,3

197,8

Nationaal Archief

28,1

21,2

22,6

21,7

21,4

21,1

21,1

                 

ZBO's en RWT's2

             

Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst

1,8

           

Stichting fonds voor de podiumkunsten

4,6

           

Stichting fonds voor cultuurparticipatie

2,5

           

Mondriaanstichting

1,9

           

Stichting Nederlands fonds voor de film

2,9

           

Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur

1,3

           

Stichting Nederlands letterenfonds

1,3

           

Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (Mediafonds)

 

1,7

         

Commissariaat voor de Media (CvdM)

 

4,2

         

Nederlandse Publieke Omroep (voorheen NOS)

   

3,1

       

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

   

2,9

       

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

76,7

           

Koninklijke Bibliotheek (KB)

16,2

           

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

110,7

           

Stichting Participatiefonds

   

3,0

       

Stichting Vervangingsfonds

   

11,5

       

Stimuleringsfonds voor de Pers

 

0,6

         

College voor examens 3

   

3,4

       
X Noot
1

De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.

X Noot
2

De apparaatskosten bij de baten-lastendiensten en ZBO’s en RWT’s betreffen naast de apparaatskosten in verband met werkzaamheden voor OCW ook de kosten die verband houden met werkzaamheden die voor tweeden en derden worden uitgevoerd.

X Noot
3

Dit bedrag is ook opgenoemen in de reeks kerndepartement omdat het College daar onderdeel vanuit maakt.

Toelichting:

In bovenstaande tabel zijn niet alle ZBO’s en RWT’s van OCW opgenomen. Niet opgenomen zijn ZBO’s en RWT’s waarbij een individuele uitvraag in het veld nodig is. Dit betreft ondermeer alle onderwijsinstellingen, academische ziekenhuizen en musea. Opgenomen zijn die ZBO’s en RWT’s waarbij de gegevens met betrekking tot de apparaatsuitgaven uit hoofde van reguliere bestaande informatiestromen beschikbaar zijn. Creatie van een extra informatielast wordt niet wenselijk geacht.

Bij de tabel worden voorts de volgende kanttekeningen geplaatst:

  • Wat betreft de ZBO’s KNAW, KB en NWO wordt opgemerkt dat deze ZBO’s met name onderzoekswerkzaamheden verrichten. De bedragen in bovenstaande tabel zijn inclusief de kosten van deze onderzoekers. De bedragen betreffen de realisatie 2010 en omvatten alleen de interne personeelsuitgaven.

  • De Nederlandse publieke omroep is een deeltijd-zbo. Het opgenomen bedrag heeft betrekking op het zbo-deel van de NPO.

  • De vermelde apparaatskosten van de ZBO's betreffen voor een aantal ZBO's de realisatie 2010, voor een aantal ZBO's de raming 2011 en voor een aantal ZBO's de raming 2012.

92.2 Ministerie van OCW: de organisatie

Taakstelling Rijk, agentschappen en uitvoerende ZBO’s

Tabel 92.4: Taakstelling Rijk, agentschappen en uitvoerende ZBO’s (bedragen x € 1 miljoen)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Struc.

Opgelegde taakstelling1

10,5

37,5

82,5

110,5

115,8

127,5

Totaal Departement

5,0

17,9

39,5

52,8

55,4

61,0

Totaal ZBO’s

5,5

19,6

43,0

57,7

60,4

66,5

X Noot
1

In de opgelegde taakstelling is de 1,5% efficiëncytaakstelling 2012 van het vorige kabinet meegenomen, samen met de generieke en de additionele taakstelling uit het Regeerakkoord.

De taakstelling voor OCW uit het Regeerakkoord loopt (inclusief de taakstelling van 1,5% in 2012 uit de miljoenennota 2011) op tot € 127 miljoen in 2018. OCW heeft deze taakstelling, die bestond uit een generiek deel (4 x 1,5%) en een additioneel deel, conform de door het kabinet gehanteerde grondslagen doorvertaald naar de onder OCW vallende ZBO’s en het departement en de agentschappen.

Binnen het departement is de generieke taakstelling van 4 x 1,5% (efficiencykorting) opgelegd aan alle organisatieonderdelen, inclusief de agentschappen. Voor de additionele taakstelling is eerst gekeken welk deel met centrale maatregelen ingevuld kan worden. Die zijn gevonden in de Compacte Rijksdienst (het centraliseren van de bedrijfsvoering binnen het Rijk) en bij de uitvoeringsorganisatie DUO, waar besparingen zijn gevonden in de meerjarige projectcapaciteit en waar wordt geïnvesteerd in de studiefinancieringssystemen om uiteindelijk menskracht te besparen. De resterende taakstelling, die neerkomt op structureel 1,8% van het apparaatsbudget is toegevoegd aan de taakstelling van alle organisatieonderdelen.

De taakstelling wordt langs drie lijnen ingevuld:

  • beleidsbeëindiging;

  • samenwerking en bundeling – zowel binnen het OCW-concern als interdepartementaal;

  • versobering/optimalisatie van processen.

De invulling van de taakstelling heeft consequenties voor zowel dit apparaatsartikel als de diverse beleidsartikelen.

Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst

OCW ziet het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst als vertrekpunt voor de toekomstige inrichting van de bedrijfsvoering van de OCW-organisatie. Bovendien biedt het programma handvatten om een deel van de OCW-taakstelling mee te kunnen gaan invullen.

Om die reden participeert OCW actief in (vooral) die projecten van het programma die grote impact op de OCW-organisatie hebben en/of die naar verwachting leiden tot efficiencyvoordeel. OCW richt zich specifiek op de bedrijfsvoeringsprojecten (P&O, Huisvesting/Facilitair, ICT en Inkoop) en de uitvoeringsprojecten ten aanzien van de uitkeringen aan burgers en rijksincasso. Voor de andere projecten geldt op dit moment vooral dat OCW deze projecten volgt, kritisch meekijkt bij de verdere uitwerking en waar mogelijk zal aanhaken.

OCW hecht eraan dat de continuïteit van het primaire proces van OCW niet in gevaar komt en dat de consolidatie van de bedrijfsvoering op het niveau van het gehele concern OCW geborgd is. Daarnaast is een afgeronde business case van doorslaggevende betekenis bij deelname. Het moet per saldo wel goedkoper of kwalitatief beter zijn.

ARTIKEL 93. INSPECTIES

Op dit artikel (voorheen artikel 19) worden de apparaatsuitgaven geraamd voor de inspecties van het ministerie: de Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie.

Onder de apparaatskosten van de inspecties vallen alle kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de inspecties, zowel kosten van personeel, materieel en huisvesting als uitbesteed onderzoek.

Door het uitvoeren van onderzoeken bij scholen en instellingen beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de kwaliteit van het onderwijs. De Erfgoedinspectie houdt toezicht op de naleving van specifieke wetten en levert een bijdrage aan een juist gebruik, beheer en bewaring van cultureel erfgoed.

93.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 93.1 Budgettaire gevolgen artikel 93 (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

66 406

64 343

60 948

58 571

57 832

56 961

56 984

Waarvan garantieverplichtingen

             

Uitgaven

66 406

64 343

60 948

58 571

57 832

56 961

56 984

Inspectie van het Onderwijs

63 478

61 547

58 231

55 895

55 186

54 356

54 379

Erfgoedinspectie

2 928

2 796

2 717

2 676

2 646

2 605

2 605

Ontvangsten

800

0

0

0

0

0

0

93.2 Inspectie van het Onderwijs

Hoofdpunten voor 2012 zijn:

  • Het doorontwikkelen van de effectiviteit van het toezicht (minder zeer zwakke scholen, toezicht hoger onderwijs);

  • Het ontwikkelen van een maat voor leerwinst en een set van criteria voor de bepaling van excellentie;

  • Het nadrukkelijker in het toezicht gaan betrekken van het leraarschap. Dit is afhankelijk van het verloop van de behandeling van het wetsvoorstel Wet op het onderwijstoezicht (WOT) inzake risicogericht toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het Onderwijs bij het toezichtproces;

  • De invulling van de voor de jaren 2012 t/m 2015 opgelegde taakstelling.

93.3 Erfgoedinspectie

De Erfgoedinspectie waakt op nationaal niveau over een belangrijk deel van het Nederlandse erfgoed en over de informatiehuishouding bij de centrale overheid. Bovendien draagt de Erfgoedinspectie in het kader van internationale afspraken bij aan de bewaking van het Europese en mondiale erfgoed.

Voor 2012 ligt het accent op:

  • meer concentratie op de effectiviteit van het toezicht;

  • samenwerking met (één van) de andere inspecties daar waar opportuun, bijvoorbeeld het delen van voorzieningen (instrumentontwikkeling) en professionalisering van inspecteurs;

  • verdere ontwikkeling van de interveniërende mogelijkheden van de inspectie.

De Erfgoedinspectie sluit hiermee aan bij de rijksbrede ontwikkeling van de inspecties.

Het jaarlijkse Erfgoedverslag wordt aangeboden aan zowel de Eerste als Tweede Kamer.

ARTIKEL 94. ADVIESRADEN

Op dit artikel (voorheen artikel 20) worden de apparaatsuitgaven geraamd voor de adviesraden van het ministerie: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT). Onder de apparaatskosten van de adviesraden vallen alle kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de raden, waaronder de vacatiegelden voor de leden van de raden, de kosten van personeel, materieel en huisvesting (voor de ondersteunende secretariaten) en uitbesteed onderzoek.

De adviesraden verstrekken als onafhankelijke organen adviezen aan en voeren verkenningen uit ten behoeve van regering en Staten-Generaal. Zij spelen in verschillende fasen van de beleidsontwikkeling een rol, variërend van een verkenning over toekomstige ontwikkelingen tot en met een advies over een afgerond wetsontwerp.

94.1 Budgettaire gevolgen
Tabel 94.1 Budgettaire gevolgen artikel 94 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

6 986

6 699

5 967

5 733

5 684

5 741

5 741

Waarvan garantieverplichtingen

             

Uitgaven

6 986

6 699

5 967

5 733

5 684

5 741

5 741

Onderwijsraad

2 503

2 434

2 398

2 361

2 337

2 301

2 301

Raad voor Cultuur

3 153

2 804

2 849

2 663

2 643

2 747

2 747

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1 330

1 461

720

709

704

693

693

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

94.2 Onderwijsraad

De Onderwijsraad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Gedurende de huidige zittingsperiode werkt de Onderwijsraad op basis van een meerjarig adviesprogramma.

Het gaat om de volgende programmalijnen:

  • Onderwijs en maatschappelijke opgaven;

  • Problemen en verbeteringen in de kernfuncties van het onderwijs;

  • Speciale groepen en onderwijsvormen;

  • Leraren, schoolorganisatie en bestuur.

Bij de voorbereiding van dit programma zijn alle relevante actoren binnen en buiten het onderwijs betrokken.

Het werkprogramma voor 2012 wordt op Prinsjesdag aan de Staten-Generaal aangeboden. Ook buiten het werkprogramma om worden gedurende het jaar zowel door de minister als door de Eerste en Tweede Kamer van de Staten-Generaal adviesvragen aan de Onderwijsraad voorgelegd. Ook adviseert de Raad gemeentebesturen in specifieke bij wet geregelde gevallen.

94.3 Raad voor Cultuur

De Raad voor Cultuur adviseert op de gebieden van kunst, cultuur en media. De Raad adviseert zowel gevraagd als ongevraagd over het cultuurbeleid in Nederland. Meestal brengt de Raad advies uit op aanvraag van de minister van OCW.

Naast de beleidsadvisering brengt de Raad voor Cultuur veel uitvoeringsadviezen uit op het gebied van archiefvorming en monumentenzorg. Ook adviseert de Raad voor Cultuur in het kader van de wet tot behoud van cultuurbezit de beide Kamers der Staten-Generaal. Jaarlijks maakt de Ministerraad met Prinsjesdag het adviesprogramma van de Raad voor Cultuur voor het daaropvolgende jaar openbaar.

94.4 Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

De Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over de hoofdlijnen van het onderzoeks- en innovatiebeleid. Met het merendeel van deze adviezen beweegt de AWT zich op de beleidsterreinen van de minister van OCW (wetenschapsbeleid) en de minister van EL&I (innovatiebeleid). Het budget van de AWT is dan ook voor de helft afkomstig van de minister van OCW en voor de andere helft van de minister van EL&I (in deze begroting is alleen de bijdrage van OCW opgenomen). Kennis, onderzoek en innovatie zijn ook van belang op andere beleidsterreinen.

De AWT adviseert met enige regelmaat het kabinet als geheel, ministers en de Eerste en Tweede Kamer. Naast het uitbrengen van adviezen hanteert de AWT ook andere manieren om de inzichten te verspreiden, zoals het organiseren van seminars, het houden van lezingen en het fungeren als klankbord voor beleidsmakers. Daarnaast produceert de AWT een email-alert.

De AWT verwacht in 2012 adviezen en enkele achtergrondstudies uit te brengen, met behoud van ruimte voor spoedadviezen. De onderwerpen voor het werkprogramma 2012 zijn zorgvuldig afgestemd met de diverse departementen, in het bijzonder de ministeries van OCW en EL&I, met vertegenwoordigers van het parlement en met andere adviesraden.

5. PARAGRAAF INZAKE BATEN-LASTENDIENSTEN

1. DIENST UITVOERING ONDERWIJS

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. In deze paragraaf is de begroting opgenomen van DUO.

Tabel 1 Begroting 2012 DUO (bedragen x € 1 000)
 

2012

Totaal baten

229 534

Totaal lasten

229 534

Saldo van baten en lasten

0

   

Totaal kapitaalontvangsten

0

Totaal kapitaaluitgaven

8 857

DUO begroot voor 2012 een exploitatiesaldo van nihil. De kapitaaluitgaven zijn gelijk aan de aflossing van leningen bij het ministerie van Financiën (€ 0,3 miljoen) en de vervangingsinvesteringen (€ 8,6 miljoen).

Tabel 2 Begroting van baten en lasten voor het jaar 2012 (bedragen x € 1 000)
 

Slotwet 2010

Vastgestelde begroting 2011

2012

2013

2014

2015

2016

Baten

             

opbrengst moederdepartement

231 070

179 610

207 791

202 750

196 574

190 987

185 579

opbrengst overige departementen

11 514

14 929

10 537

10 009

9 375

8 981

8 863

opbrengst derden

9 303

3 136

11 106

11 106

11 106

11 106

11 106

rentebaten

101

100

100

100

100

100

100

bijzondere baten

1 991

0

0

0

0

0

0

Totaal baten

253 979

197 775

229 534

223 965

217 155

211 174

205 648

               

Lasten

             

apparaatskosten

245 400

188 410

221 704

216 135

209 325

203 344

197 818

personele kosten

119 566

112 927

119 080

115 852

113 151

110 403

108 016

materiële kosten

125 834

75 483

102 624

100 283

96 174

92 941

89 802

rentelasten

83

200

100

100

100

100

100

afschrijvingskosten

9 915

9 165

7 730

7 730

7 730

7 730

7 730

materieel

6 199

8 422

7 730

7 730

7 730

7 730

7 730

immaterieel

3 716

743

0

0

0

0

0

Overige kosten

165

0

0

0

0

0

0

dotaties voorzieningen

165

0

0

0

0

0

0

bijzondere lasten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal lasten

255 563

197 775

229 534

223 965

217 155

211 174

205 648

               

Saldo van baten en lasten

– 1 584

0

0

0

0

0

0

Toelichting op de begroting van baten en lasten

Slotwet 2010

DUO heeft over het jaar 2010, mede als gevolg van het achterwege blijven van de loon- en prijsbijstelling 2010 zoals dit voor het departement geldt, een nadelig saldo gerealiseerd van € 1,6 miljoen wat gedekt wordt vanuit de exploitatiereserve. Het streven voor 2011 en verder is een sluitende begroting.

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de inkomsten voor geleverde diensten en producten aan de opdrachtgever OCW. De stijging van de opbrengst moederdepartement ten opzichte van de vastgestelde begroting 2011 wordt veroorzaakt doordat met ingang van 2012 de projectgefinancierde werkzaamheden, gezien het structurele karakter, meerjarig als baten worden geraamd.

Opbrengst overige departementen

Het betreft opbrengsten in verband met de uitvoering van inburgeringstaken in opdracht van het ministerie van BZK, implementatie en uitvoering van het landelijk register kinderopvang voor het ministerie van SZW bekostiging groen onderwijs in opdracht van het ministerie van EL&I.

Opbrengst derden

Het betreft hier werkzaamheden voor andere opdrachtgevers dan ministeries en de ontvangen examengelden. De stijging van de opbrengst derden ten opzichte van de vastgestelde begroting 2011 wordt veroorzaakt door de ontvangsten van inburgeringskandidaten welke in 2011 nog werden verantwoord onder opbrengst overige departementen.

Rentebaten

Het betreft hier een raming van rentebaten op basis van de huidige renteontwikkeling.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten worden bepaald door de benodigde formatie, die is gerelateerd aan de te leveren prestaties, en de gemiddelde loonkosten. De stijging ten opzichte van de begroting 2011 wordt veroorzaakt door de structurele aard van de projectbezetting meerjarig te ramen.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan deels uit vaste lasten, zoals huur gebouwen, facilitaire kosten, kosten informatievoorziening en automatisering.

Rentelasten

Dit betreft de te betalen rente in 2012 als gevolg van het beroep op de leenfaciliteit ten behoeve van investeringen in materiële vaste activa.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen enkel materiële vaste activa. Het immaterieel vast actief is in 2010 versneld afgeschreven.

Tabel 3 Kasstroomoverzicht voor het jaar 2012 (bedragen x € 1 000)
 

Omschrijving

Slotwet 2010

Vastgestelde begroting 2011

2012

2013

2014

2015

2016

1.

Rekening-courant RHB 1 januari

60 131

68 832

65 375

61 918

58 461

55 004

51 547

                 

2.

Totaal operationele kasstroom

19 334

5 400

5 400

5 400

5 039

4 587

4 587

                 

3a.

Totaal investeringen (–)

– 12 913

– 8 543

– 8 543

– 8 543

– 8 182

– 7 730

– 7 730

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

2 594

0

0

0

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 10 319

– 8 543

– 8 543

– 8 543

– 8 182

– 7 730

– 7 730

                 

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–)

0

0

0

0

0

0

0

4b.

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

0

0

0

0

4c.

Aflossingen op leningen (–)

– 314

– 314

– 314

– 314

– 314

– 314

– 314

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

0

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 314

– 314

– 314

– 314

– 314

– 314

– 314

                 

5.

Rekening courant RHB 31 december

68 832

65 375

61 918

58 461

55 004

51 547

48 090

Toelichting op het kasstroomoverzicht:

De operationele kasstroom is gelijk aan het totaal van de begrote afschrijvingskosten en de mutatie voorzieningen en kortlopende schulden en overlopende passiva. Het totaal van investeringen is gelijk aan de zogenoemde vervangingsinvesteringen voor de materiële vaste activa en zijn gelijk aan de bruto afschrijvingskosten van deze activa. DUO zal voor 2012 en verder nog een leenfaciliteit aanvragen voor het programma vernieuwing studiefinanciering.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs).

DUO is per 1 januari 2010 opgericht. Hierdoor zijn er geen historische benchmarkgegevens. In de gepresteerde reeks voor DUO (tabel 4) geldt een sterke focus op kostenbeheersing en kwaliteitsverbetering van dienstverlening. De programma’s INFRA (Infrastructuurprojecten) en PVS (programma vernieuwing studiefinanciering) zijn daar belangrijke voorbeelden van. Door deze vernieuwing is het tevens mogelijk de efficiencytaakstelling van het kabinet te realiseren. De indexgetallen van de onderscheiden produkten laten dit zien.

Tabel 4 Doelmatigheidsindicatoren
 

Slotwet 2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Generiek Deel

             

Omzet Bekostiging Instellingen1

n.v.t.

100,0

98,5

97,0

95,5

94,0

94,0

Omzet Studiefinanciering1

n.v.t.

100,0

97,7

95,5

92,4

87,6

87,6

Omzet Examendiensten1

n.v.t.

100,0

98,5

97,0

95,5

94,0

94,0

Omzet Basisregisters1

n.v.t.

100,0

98,5

97,0

91,7

90,2

90,2

Omzet Informatiediensten1

n.v.t.

100,0

98,5

97,0

95,5

94,0

94,0

               

Projecttarief per uur2

n.v.t.

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

               

Saldo baten en lasten (%)

– 0,6%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

               

Bezwaarschriften Studiefinanciering t.b.v. aantal voor bezwaar vatbare beslissingen (%)

0,5%

1,4%

1,4%

1,4%

1,4%

1,4%

1,4%

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (regulier) (%)3

80%

≥ 75%

≥ 75%

≥ 75%

≥ 75%

≥ 75%

≥ 75%

X Noot
1

Index 2011 is gelijk aan 100.

X Noot
2

Index is gelijk aan 100. Over de ontwikkeling van het projecttarief moeten nog afspraken worden gemaakt met de eigenaar. Dit heeft een relatie met de verdeling van de taakstelling Compacte Rijksdienst binnen OCW.

X Noot
3

In de piek periode augustus tot en met oktober wacht 60% van de klanten niet langer dan 3 minuten.

Toelichting Doelmatigheidsindicatoren:

Omzet/kostprijs per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten, te weten Bekostiging instellingen, Studiefinanciering, Examendiensten, Basisregisters en Informatiediensten. De doelmatigheidsindicatoren geven inzicht in de ontwikkeling van de prijsefficiency per product, exclusief volumina ontwikkelingen. Per product gaat het om 6% productiviteitsontwikkeling, aangevuld met specifieke maatregelen binnen de producten basisregisters en studiefinanciering. Met de ingegeven prijsefficiency en de samenhangende doelmatigheidsontwikkeling wordt gestreefd om budgetneutraal te realiseren waarbij de gemaakte kosten vanuit de omzet gedekt worden.

Projecttarief per uur: Het projecttarief per uur is een gemiddeld uurtarief in- en externe inzet ten behoeve van systeem- en procesaanpassingen.

Saldo baten en lasten: DUO begroot en verwacht te realiseren met een exploitatiesaldo van nul.

Bezwaarschriften ten behoeve van aantal voor bezwaar vatbare beslissingen: Het aantal bezwaarschriften met betrekking tot Studiefinanciering en WTOS (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage schoolkosten) bedraagt maximaal 1,4% van het aantal voor bezwaar vatbare beslissingen.

Telefonische bereikbaarheid Studiefinanciering (regulier): 75% van de klanten die een medewerker willen spreken, krijgt binnen 2 minuten contact. In de piekperiode augustus tot en met oktober wacht 60% van de klanten niet langer dan 3 minuten.

2. NATIONAAL ARCHIEF

2.1 Algemene toelichting

Het Nationaal Archief beheert de archieven van de rijksoverheid, maar ook archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in 110 kilometer archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto’s.

De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door:

  • inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven;

  • de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en on line te presenteren.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en 11 rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). De RHC’s zijn zelfstandige openbare lichamen die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze begroting handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s zijn onderdeel van artikel 14 van de begroting van OCW.

Tabel 1 Begroting Nationaal Archief (bedragen x 1 000)
 

2012

Totaal baten

27 533

Totaal lasten

27 533

Saldo van baten en lasten

0

   

Kapitaalontvangsten

2 500

Kapitaaluitgaven

3 041

2.2 Baten en lasten
Tabel 2 Begroting van baten en lasten Nationaal Archief voor het jaar 2012 (bedragen x € 1 000)
 

2010 Slotwet

2011 Vastgestelde begroting

2012

2013

2014

2015

2016

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

22 176

17 784

20 765

19 838

19 524

19 209

19 208

Opbrengst overige departementen

197

0

317

317

317

317

317

Opbrengst derden

3 354

1 037

2 944

2 944

2 944

2 944

2 944

Rentebaten

0

50

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

92

0

0

0

0

0

0

Projectmiddelen

2 639

5 485

3 507

3 507

3 507

3 507

3 507

               

Totaal baten

28 458

24 356

27 533

26 606

26 292

25 977

25 976

               

Lasten

             

Apparaatskosten

28 110

21 165

24 408

23 481

23 167

22 852

22 851

Personele bekostiging

10 778

10 246

10 053

10 053

10 053

10 053

10 053

Huisvesting

5 364

3 594

4 030

4 030

4 030

4 030

4 030

Materiële bekostiging

11 967

7 325

8 529

7 647

7 333

7 018

7 017

Subsidie CBG

   

1 796

1 751

1 751

1 751

1 751

Rentelasten

20

111

90

90

90

90

90

Afschrijvingskosten

858

3 079

3 035

3 035

3 035

3 035

3 035

Materieel

858

1 094

3 035

3 035

3 035

3 035

3 035

Immaterieel

 

1 985

         

Overige kosten

452

0

0

0

0

0

0

Dotaties voorzieningen

1

0

0

0

0

0

0

Buitengewone lasten

451

0

0

0

0

0

0

                 

Totaal lasten

29 440

24 355

27 533

26 606

26 292

25 977

25 976

                 

Saldo van baten en lasten

– 982

1

0

0

0

0

0

Toelichting:

In 2010 heeft het Nationaal Archief het jaar afgesloten met een negatief resultaat. Het verlies was groter dan de mogelijke dekking uit de positieve exploitatiereserve die in de afgelopen jaren was opgebouwd, waardoor er een negatief eigen vermogen ontstaan is. In de eerste suppletoire wet 2011 is vastgelegd dat dit negatieve eigen vermogen wordt hersteld binnen het lopende begrotingsjaar.

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement betreft de inkomsten van het Nationaal Archief voor de geleverde producten en diensten. Deze bestaat uit structurele middelen voor de primaire processen en incidentele middelen voor specifieke eenmalige producten en diensten, zoals de bijdrage voor het in samenwerking met de ministeries aanpakken van de bewerkingsachterstanden van de rijksarchieven (zie voor toelichting op deze aanpak: Kamerstuk 29 362, nr. 156).

Vanaf 2012 is de subsidie aan het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) opgenomen, die namens het moederdepartement wordt verstrekt.

Opbrengst overige departementen

Het betreft eenmalige inkomsten van overige departementen voor specifieke eenmalige producten en diensten. In de komende jaren zullen departementen aansluiten op de digitale infrastructuur.

Opbrengst derden

Opbrengsten derden bestaan uit eenmalige inkomsten van derde partijen (onder andere Europese Unie) voor specifieke eenmalige producten en diensten.

Rentebaten

Het betreft hier een raming van rentebaten op basis van de huidige renteontwikkeling.

Projectmiddelen

Dit betreft gelden die vooruit zijn ontvangen voor de ontwikkeling van specifieke eenmalige producten en diensten voor verschillende opdrachtgevers. Onder andere de afschrijvingen van investeringen in het fysieke en digitale depot worden hieruit betaald en meerjarige projecten zoals Beelden voor de Toekomst en de Teruggave archieven Suriname.

Lasten

Personele kosten

Personele kosten zijn gebaseerd op een formatie van 136,33 fte. vermeerderd met de personele kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de specifieke eenmalige producten (circa 15 externen).

Huisvestingskosten

Dit betreft de kosten voor huur van het gebouw van het Nationaal Archief en de met dit gebouw samenhangende exploitatiekosten.

Materiële kosten

Dit betreft bijvoorbeeld digitaliseringskosten voor het project Beelden voor de Toekomst en Teruggave archieven Suriname en voor de bewerking («toegankelijk maken») van archieven van particulieren.

Subsidie Centraal Bureau voor Genealogie (CBG)

Vanaf 2012 is het Nationaal Archief de subsidieverstrekker voor het CBG namens het moederdepartement. Zowel bij de baten als bij de lasten is deze bijdrage zichtbaar.

Rentelasten

De rentelasten vloeien voort uit het beroep op de leenfaciliteit in de voorgaande jaren. De gehanteerde rentepercentages zijn conform de rentebrief van het ministerie van Financiën.

Afschrijvingskosten

De stijgende lijn van de afschrijvingskosten wordt veroorzaakt door investeringen in het fysieke en digitale depot en de ontwikkeling van de publieke ruimte.

2.3 Kasstroom
Tabel 3 Kasstroomoverzicht Nationaal Archief voor het jaar 2012 (bedragen x € 1 000)
   

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

1.

Rekening courant RHB 1 januari

(incl. deposito)

13 351

6 245

4 540

3 134

3 425

3 843

4 211

               

2.

Totaal operationele kasstroom

– 3 206

– 1 334

– 865

871

998

898

898

               

3a.

Totale investeringen -/-

– 3 532

– 2 250

– 2 550

– 1 300

0

0

0

3b.

Totale boekwaarde desinvesteringen +/+

148

0

0

0

0

0

0

3

Totaal investeringskasstroom

– 3 384

– 2 250

-2 550

-1 300

0

0

0

               

4a

Eenmalige uitkering aan OCW -/-

0

0

0

0

0

0

0

4b.

Eenmalige storting door OCW +/+

0

0

0

0

0

0

0

4c.

Aflossingen op leningen -/-

– 146

– 371

– 491

– 580

– 580

– 530

– 530

4d.

Beroep op leenfaciliteit +/+

0

2 250

2 500

1 300

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 146

1 879

2 009

720

– 580

– 530

– 530

               

5.

Rekening courant RHB 31 december (incl. deposito)

6 615

4 540

3 134

3 425

3 843

4 211

4 579

Toelichting op het kasstroomoverzicht:

De liquiditeitspositie (de rekening-courant) van het Nationaal Archief is in de afgelopen jaren fors afgenomen en zal zich nu weer stabiliseren. Dit werd veroorzaakt door de grote investeringen die in de jaren 2007–2010 zijn gedaan in de fysieke en digitale depots. Met de afschrijving op deze investeringen is in 2010 gestart, waardoor de liquiditeit op een gezond niveau terechtkomt. In 2012 zal de leenfaciliteit worden aangesproken voor investeringen die voortvloeien uit de verdere ontwikkeling van de digitale dienstverlening en de digitale opslag (e-depot) en in 2012–2013 voor de inrichting van de verbouwde publieke ruimten.

2.4 Overzicht doelmatigheid
Tabel 4: Doelmatigheidsindicatoren/kengetallen voor het jaar 2012
 

Slotwet 2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Omschrijving Generiek Deel

             
               

Kostprijzen per product (groep)

             
 

Verwerven

             
   

Verwerven archieven

4 300

4 500

4 500

4 500

4 500

4 500

4 500

   

Begeleiden vaststelling selectielijsten

5 100

5 200

5 300

5 300

5 300

5 300

5 300

   

Bewerken particuliere archieven

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

 

Beleid & Bestel

             
   

Digitale depotdiensten

 

111 100

111 100

111 100

111 100

111 100

111 100

   

Ontwikkelen bestel (selectiebeleid)

108

100

100

100

100

100

100

   

Ontwikkelen beleid

 

100

100

100

100

100

100

   

Organisatieontwikkeling

 

150 000

150 000

150 000

150 000

150 000

150 000

 

Beheer/behoud

             
   

Opslag papieren archieven

22 500

20 700

20 700

20 700

20 700

20 700

20 700

   

Opslag fotoarchief

 

8 400

8 400

8 400

8 400

8 400

8 400

   

Opslag kaartenarchief

 

500

500

500

500

500

500

   

Opslag digitaal archief

             
   

Beheer/behoud archief

30 600

28 600

28 600

28 600

28 600

28 600

28 600

   

Beschikbaarstellen digitale collectie

1

1

1

1

1

1

1

   

Onderzoek op archieven

105

105

105

105

105

105

105

 

Presentatie

             
   

Beschikbaar stellen collectie (klassiek)

5

5

5

5

5

5

5

   

Online beschikbaarstellen collectie

 

8

8

8

8

8

8

   

Presenteren collectie

3

34

34

34

34

34

34

   

Marketingcommunicatie van producten

15 700

15 800

15 800

15 800

15 800

15 800

15 800

 

Kennis & Innovatie

   

219

219

219

219

219

               

Tarieven/uur

51

51

51

52

52

52

52

               

Fte-totaal (excl. externe inhuur)

127,08

136

134,29

134,29

134,29

134,29

134,29

               

Baten gedeeld door lasten

96,7%

101,3%

100,0%

100,0%

100,0%

100,0%

100,0%

               

Omschrijving Specifiek Deel

             
               
 

Verwerven

             
   

Verwerven archieven

200

200

200

200

200

200

200

   

Begeleiden vaststelling selectielijsten

35

35

35

35

35

35

35

   

Bewerken particuliere archieven

140

139

140

140

140

140

140

 

Beleid & Bestel

             
   

Digitale depotdiensten

 

3

3

3

3

3

3

   

Ontwikkelen bestel (selectiebeleid)

9 100

6 100

6 100

6 100

6 100

6 100

6 100

   

Ontwikkelen beleid

 

3 100

3 100

3 100

3 100

3 100

3 100

   

Organisatieontwikkeling

             
 

Beheer/behoud

             
   

Opslag papieren archieven

133

128

128

128

128

128

128

   

Opslag fotoarchief

 

14

14

14

14

14

14

   

Opslag kaartenarchief

 

400

400

400

400

400

400

   

Opslag digitaal archief

 

126

126

126

126

126

126

   

Beheer/behoud archief

110

119

128

128

128

128

128

   

Beschikbaarstellen digitale collectie

500 000

400 000

400 000

400 000

400 000

400 000

400 000

   

Onderzoek op archieven

3 087

2 972

2 972

2 972

2 972

2 972

2 972

 

Presentatie

             
   

Beschikbaar stellen collectie (klassiek)

416 000

416 000

416 000

416 000

416 000

416 000

416 000

   

Online beschikbaarstellen collectie

 

100 000

100 000

100 000

100 000

100 000

100 000

   

Presenteren collectie

440 000

40 000

40 000

40 000

40 000

40 000

40 000

   

Marketingcommunicatie van producten

35

31

31

31

31

31

31

 

Kennis & Innovatie

   

7 994

7 994

7 994

7 994

7 994

Toelichting op doelmatigheid:

Het generieke deel bevat de meest betekenisvolle doelmatigheidsindicatoren in een meerjarig perspectief. De volgende indicatoren zijn hierin opgenomen:

  • De (gemiddeld gewogen) kostprijs per product.

    In 2010 zijn de kostprijzen ontwikkeld en vastgesteld. In mei 2011 heeft een herijking van de kostprijzen per product plaatsgevonden. De begroting voor 2012 is hierop gebaseerd.

  • Het (gemiddeld gewogen) tarief per uur.

    Dit is berekend door de gemiddelde salariskosten te delen door het aantal productieve uren. Door het ministerie van BZK wordt de nullijn voor de jaren 2011 en 2012 gehanteerd waardoor in die jaren geen verhoging zichtbaar is. In 2013 is er een eenmalige verhoging van 2% te verwachten.

  • Het totaal aantal fte. exclusief externe inhuur.

    In 2012 is een daling van 1,5% geraamd vanwege de taakstelling van het Kabinet Rutte-Verhagen.

In het specifieke deel zijn de aantallen opgenomen die samen met de kostprijs de omzet bepalen. Voor de onderdelen van het primaire proces (verwerven – beheren – presenteren van archieven) wordt gerekend met aantallen archieven die worden binnengebracht en beheerd. Naast papieren archieven (in km’s) betreft dit steeds vaker digitale archieven (in terrabites).

Daarnaast begeleidt het Nationaal Archief jaarlijks het proces van de vaststelling van door ministeries en andere overheidsorganen op te stellen selectielijsten.

Tevens zijn er uren geraamd voor ontwikkeling van beleid, met name het beleid op het gebied van waardering en selectie van archieven en voor onderzoek in de archieven voor klanten en het brede publiek.

Voor het presenteren van archieven wordt het aantal te verwachten bezoeken aan de studiezaal en de digitale collectie via de website (www.gahetna.nl) en aan andere publieksactiviteiten geraamd.

6. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: RWT’S EN ZBO’S

Tabel Overzicht apparaatskosten begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s (bedragen x € 1 miljoen)
 

RWT

ZBO

artikel(en)

ramingen

Apparaatsuitgaven Begrote kosten

Cultuurfondsen:

X

X

14

   

Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst

     

24,7

1,8

Stichting fonds voor podiumkunsten

     

62,4

4,6

Stichting fonds voor cultuurparticipatie

     

17,7

2,5

Mondriaanstichting

     

19,5

1,9

Stichting Nederlands fonds voor de film

     

35,4

2,9

Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur

     

8,9

1,3

Stichting Nederlands letterenfonds

     

10,8

1,3

Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (Mediafonds)

X

X

15

17,9

1,7

Commissariaat voor de Media

X

X

15

4,2

4,2

Nederlandse Publieke Omroep (voorheen NOS)

X

X 1

15

101,2

3,1

Landelijk Omroepbestel

X

 

15

677,1

 

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

X

 

1

9 539,0

 

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

X

 

3

6 568,6

 

Regionale Opleidingscentra (ROC's) en vakinstellingen

X

 

4

2 685,9

 

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

X

X1

4

100,7

 

Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs (COLO)

X

 

4

0,8

 

Instellingsbesturen hogescholen

X

 

6

2 483,1

 

Instellingsbesturen universiteiten

X

 

7

3 219,3

 

Open Universiteit Nederland

X

 

7

40,8

 

Academische Ziekenhuizen

X

 

7

585,4

 

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

X

X

7

3,9

2,9

Rijksmusea

X

 

14

125,3

 

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

X

X1

16

93,1

76,7

Koninklijke Bibliotheek (KB)

X

X1

16

46,2

16,2

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

X

X

16

300,6

110,7

Stichting Participatiefonds

X

X

1

2,9

3,0

Stichting Vervangingsfonds

X

X

1,9

11,5

11,5

Stimuleringsfonds voor de Pers

X

X

15

2,3

0,6

College voor Examens

 

X

3,4

6,4

3,4

X Noot
1

Betreft ZBO’s die niet onder de werking van de kaderwet ZBO’s worden gebracht vanwege het ontbreken van openbaar gezag, dan wel omdat het deeltijd-zbo’s betreft.

Voor de volgende ZBO’s betreffen de vermelde apparaatskosten de realisatie 2010:

  • Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst

  • Stichting fonds voor podiumkunsten

  • Stichting fonds voor cultuurparticipatie

  • Mondriaanstichting

  • Stichting Nederlands fonds voor de film

  • Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur

  • Stichting Nederlands letterenfonds

  • Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

  • Koninklijke Bibliotheek (KB)

  • Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

Voor de volgende ZBO’s betreffen de vermelde apparaatskosten de raming 2011:

  • Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (Mediafonds)

  • Commissariaat voor de Media

  • Stimuleringsfonds voor de Pers

Voor de volgende ZBO’s betreffen de vermelde apparaatskosten de raming 2012:

  • Nederlandse Publieke Omroep (voorheen NOS)

  • Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

  • Stichting Participatiefonds

  • Stichting Vervangingsfonds

  • College voor Examens

Toelichting op de in de tabel genoemde RWT’s en ZBO’s

Cultuurfondsen

In 2012 worden bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:

  • Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst (www.fondsbkvb.nl)

    Het fonds maakt het beeldend kunstenaars, vormgevers, architecten en bemiddelaars mogelijk om door middel van subsidies, internationalisering en bijzondere projecten hun werk op velerlei wijzen te ontwikkelen.

  • Stichting fonds voor podiumkunsten (www.fondspodiumkunsten.nl)

    Het fonds ondersteunt alle vormen van podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans.

  • Stichting fonds voor cultuurparticipatie (www.cultuurparticipatie.nl)

    Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

  • Mondriaanstichting (www.mondriaanfoundation.nl)

    Het fonds ondersteunt en stimuleert bijzondere projecten op het gebied van beeldende kunst, vormgeving en musea.

  • Stichting Nederlands fonds voor de film (www.filmfonds.nl)

    Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

  • Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur (www.architectuurfonds.nl)

    Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, stedenbouw, planologie, landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur.

  • Stichting Nederlands letterenfonds (www.letterenfonds.nl)

    Het fonds is een fusie per 1 januari 2010 van Stichting Fonds voor de Letteren en Stichting Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. Het fonds bevordert de kwaliteit en diversiteit van de Nederlands- en Friestalige letteren, en van literatuur in Nederlandse of Friese vertaling.

    Verder bevordert het fonds de productie van kwalitatief hoogstaande, oorspronkelijk Nederlands- en Friestalige literaire werken. Het bevordert de vertaling van deze werken in andere talen en het bevordert de vertaling in het Nederlands en Fries van literaire werken uit moeilijk toegankelijke talen.

Stichting stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (www.mediafonds.nl)

Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep.

Commissariaat voor de Media (www.cvdm.nl)

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO) (www.publiekeomroep.nl)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep. Deze taak is per 1 januari 2010 overgegaan van de NOS naar een nieuwe stichting, de NPO.

Landelijk Omroepbestel

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Het betreft circa 1 200 bevoegde gezagsorganen van circa 7 480 onderwijsinstellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

Het betreft circa 350 bevoegde gezagsorganen van circa 650 onderwijsinstellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Regionale Opleidingscentra (ROC's) en vakinstellingen

Het betreft circa 57 ROC’s. Een ROC is een samenwerkingsverband van onderwijsinstituten in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de Volwasseneneductie in Nederland.

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven

Het betreft 17 kenniscentra die de schakels vormen tussen het onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven. Ze ontwikkelen kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs (COLO) (www.colo.nl)

COLO behartigt de belangen van de 17 Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven. In dat kader fungeert COLO tevens als werkgeversorganisatie. De bijdrage aan COLO heeft ondermeer betrekking op de ontwikkeling van het herontwerp van de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs, het oplossen van de stageproblematiek in het mbo en het doen van de zogenaamde internationale diploma-waardering.

Instellingsbesturen hogescholen

Het betreft middelen die direct en indirect aan 35 hogescholen beschikbaar worden gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten

Het betreft middelen die direct en indirect aan 16 universiteiten beschikbaar worden gesteld.

Open Universiteit Nederland (www.ou.nl)

De Open Universiteit ontwikkelt, verzorgt en bevordert, samenwerkend in netwerken en allianties, hoogwaardig en innovatief hoger afstandsonderwijs.

Academische Ziekenhuizen

Het betreft de middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) (www.nvao.net)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Rijksmusea

Het betreft 17 musea die vallen onder de Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) (www.knaw.nl)

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Koninklijke Bibliotheek (KB) (www.kb.nl)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatiestructuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband.

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) (www.nwo.nl)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF) (www.vfpf.nl)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF ondersteunt daarnaast scholen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF) (www.vfpf.nl)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die scholen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Pers (www.stimuleringsfondspers.nl)

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Examens (CvE) (www.cve.nl)

Het College voor Examens (CvE) bestaat sinds 1 oktober 2009. Het is ontstaan uit een samenvoeging van de Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven (CEVO), de Staatsexamencommissie VO en de Staatsexamencommissie Nederlands als Tweede taal (NT2).

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

BIJLAGE 2: AFKORTINGENLIJST

AWT

Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid

bbl

beroepsbegeleidende leerweg

bol

beroepsopleidende leerweg

BPRC

Biomedical Primate Research Centre

bpv

Beroepspraktijkvorming

Bsik

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur

CERN

Centre Européen pour la Recherche Nucléaire, Europese organisatie voor kern- en hoger energiefysica

CINOP

Centrum voor innovatie van opleidingen

Cito

Centraal instituut voor toetsontwikkeling

CPG

Centrum voor Parlementaire Geschiedenis

EIB

Europees Instituut voor Bestuurskunde

EMBC

European Moleculair Biology Conference

EMBL

European Moleculair Biology Laboratory

ESA

European Space Agency

ESO

European Southern Observatory, Europese organisatie voor astronomisch onderzoek

EU

Europese Unie

EVC

Erkenning van verworven competenties

FES

Fonds Economische Structuurversterking

fte

fulltime equivalent (formatie-eenheid of voltijdse baan)

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

IMON

Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs

ISO

Interstedelijk Studentenoverleg

ITER

International Thermonuclear Experimental Reactor

Kbb’s

Kenniscentra beroepsopleiding bedrijfsleven

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

LSVb

Landelijke Studentenvakbond

MARIN

Maritiem Research Instituut Nederland

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium

NTU

Nederlandse Taalunie

Nuffic

Netherlands Universities Foundation For International Cooperation

NWO

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

PISA

Programme for International Student Assessment

PRO

Praktijkonderwijs

Raak

Regionale actie en aandacht voor kennisinnovatie

RHC

Regionaal historisch centrum

RMC

Regionale meld- en coördinatiefunctie

ROC

Regionaal opleidingscentrum

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

STT

Stichting Toekomstbeeld der Techniek

SURF

Samenwerkingsorganisatie voor netwerkdienstverlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek

SUS

Stichting UAF Steunpunt

tlo

tegemoetkoming lerarenopleiding

TNO

Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TS17-

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg (volgens hoofdstuk 3 van de WTOS)

TS18+

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op vo18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS)

TUD

Technische Universiteit Delft

UAF

Universitair Asiel Fonds

UNESCO

United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation

UNU

United Nations University

vavo

voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

vmbo

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo18+

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS)

vso

voortgezet speciaal onderwijs

vsv

voortijdig schoolverlaten

vve

voor- en vroegschoolse educatie

WEB

Wet educatie en beroepsonderwijs

WEC

Wet op de expertisecentra

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WPO

Wet op het primair onderwijs

WSF

Wet op de studiefinanciering

WTOS

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

ZBO

zelfstandig bestuursorgaan

BIJLAGE 3: TREFWOORDENLIJST

Actieplan LeerKracht 24, 54, 56

Aanvullende beurs 57, 58, 61, 62

Adviesraad 96, 97, 113

Apparaatskosten 6, 7, 26, 38, 90, 91, 92, 94, 96, 98, 103, 108, 109

Arbeidsmarkt 1, 6, 11, 12, 13, 16, 22, 24, 28, 31, 32, 35, 37, 38, 44, 48, 51, 54, 56, 85, 91

Arbeidsvoorwaarden 33

Archeologie 18, 71, 72, 76

Archiefwet 102

Archieven 71, 72, 76, 102, 103, 104, 105, 106, 107

Basisbeurs 57, 58, 59, 60, 61, 63

Bedrijfsvoering 5, 43, 92, 93

Beeldende kunst 91, 108, 109

Bekostiging 16, 17, 25, 27, 28, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 46, 47, 48, 54, 56, 83, 98, 99, 101, 103

Beroepsonderwijs 1, 12, 13, 15, 24, 32, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 43, 51, 53, 66, 67, 91, 108, 110, 112, 114

Beroepsopleidende leerweg 37, 40, 57, 59, 62, 66, 69, 113

Beroepspraktijkvorming 40, 113

Bestuursdepartement 73

Bibliotheken 19, 71, 72, 73, 74, 75, 83

Bilaterale samenwerking 51, 52, 82

Bol 37, 38, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 66, 69, 70, 113

BPRC 82, 84, 113

Brede school 30

Budgetflexibiliteit 6

CINOP 51, 113

Collegegeld 12, 45, 63

Collegegeldkrediet 57, 58, 59, 63, 64

Convenanten 39, 41, 42, 55, 56

Cultureel erfgoed 53

Cultuur en school 27, 29

Cultuuruitingen 71

Decentralisatie 85, 86, 87

Deelname 22, 25, 31, 57, 62, 66, 73, 75, 83, 93, 109

Differentiatie 16

Doelmatig 10, 16, 19, 25, 31, 37, 39, 44, 54, 57, 79, 81

Doelmatigheid 9, 10, 12, 16, 24, 39, 48, 100, 101, 105, 106

Doorstroom 13, 34, 60, 84

Educatie 1, 13, 14, 16, 18, 19, 24, 26, 29, 30, 32, 37, 38, 39, 43, 51, 53, 56, 71, 73, 74, 78, 91, 109, 114

FES 12, 14, 24, 33, 36, 47, 48, 52, 54, 55, 73, 76, 84, 113

Film 73, 74, 91, 108, 109

Fonds Economische Structuurversterking 113

Fondsen 50, 71, 72, 73, 80, 108, 109

Genomics 83

HGIS 51, 53, 72, 113

Hoger beroepsonderwijs 46, 48, 52, 53, 57, 91

Hoger onderwijs 1, 9, 12, 14, 16, 30, 44, 46, 47, 48, 51, 57, 58, 59, 60, 62, 63, 81, 83, 94, 111, 113, 114

Huisvesting 11, 40, 72, 76, 84, 90, 93, 94, 96, 103, 104

Ices 50, 52

ICT 17, 20, 33, 36, 37, 43, 72, 73, 75, 82, 83, 93

Indicatoren 6, 12, 21, 22, 25, 31, 38, 44, 54, 57, 66, 71, 81, 86, 100, 101, 105, 106

Innovatie 18, 38, 39, 43, 44, 46, 48, 49, 56, 71, 74, 75, 80, 81, 82, 83, 84, 97, 106, 111, 113

Innovatiearrangement 39

Inspectie 1, 7, 14, 15, 22, 30, 35, 40, 90, 91, 94, 95

Instroom 40, 55

Inventaris 73

Kenniseconomie 8, 44

Kennisinfrastructuur 48, 83, 113

Kennisnet 36

Kerndoelen 15

Kunstenaars 8, 10, 18, 50, 71, 109

Kwalificatiestructuur 38, 39, 110

Kwaliteit 6, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 24, 25, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 37, 38, 40, 43, 44, 46, 47, 48, 50, 54, 55, 56, 71, 73, 76, 78, 79, 80, 81, 83, 84, 94, 100, 109, 110, 111, 112

Kwaliteitsagenda 32, 56

Kwaliteitseisen 39, 48

Leenfaciliteit 18, 63, 64, 99, 100, 104, 105

Leerlinggebonden financiering 39, 41

Leerplicht 25

Leerwegen 37

Leesbevordering 72, 75

Lerarenbeleid 8

Lerarenopleidingen 15, 22, 55, 56, 67, 114

Lerarentekort 43, 54

Les- en cursusgeld 69

Lesgeld 1, 24, 67, 69, 70, 91

Letteren 71, 72, 73, 74, 75, 91, 108, 109

Loonbijstelling 7, 88

Maatschappelijke stage 33, 34

Maatwerk 12, 34

Mediabeleid 10, 24, 78

Mediawet 78, 79, 80, 110

Middelbaar beroepsonderwijs 12, 14, 28, 37, 40, 41, 42, 57, 110, 114

Monitor 6, 12, 21, 22, 23, 26, 28, 43, 50

Monitoring 20

Monumenten 11, 18, 23, 71, 72, 76, 97

Monumentenwet 76

Musea 23, 71, 72, 73, 76, 92, 109, 111

Nuffic 51, 113

OCW 5, 6, 11, 12, 25, 30, 31, 36, 39, 40, 43, 44, 45, 48, 50, 51, 52, 53, 54, 56, 57, 66, 68, 69, 70, 71, 74, 75, 76, 81, 84, 85, 86, 88, 91, 92, 93, 96, 97, 98, 99, 101, 102, 105

OESO 50, 52, 113

Ombuigingen 7, 18, 26, 32, 78, 89

Onderhoud 51, 63, 75, 76

Onderwijsachterstandenbeleid 27, 30

Participatie 11, 20, 24, 57, 73, 84, 85, 91, 108, 109, 111

Participatiebudget 37, 43

Personeelsbeleid 1, 6, 14, 15, 24, 27, 28, 32, 38, 54, 91, 112

Podiumkunsten 23, 73, 91, 108, 109

Praktijkonderwijs 13, 31, 33, 34, 35, 113

Prestatiebeurs 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64

Prijsbijstelling 7, 88, 98

Productiviteit 24, 43, 56, 101

Professionalisering 9, 15, 26, 32, 38, 55, 95

Programmering 19, 23

Publieke omroep 8, 10, 19, 78, 79, 92, 110

Raad voor Cultuur 74, 96, 97

Referentieraming 25, 26, 38, 45

Reisvoorziening 57, 58, 60, 62, 63, 64

Rentedragende lening 57, 59, 63, 64

Rijksmusea 108, 111

Schoolleiders 12, 14, 15, 22, 34, 54

Sociale redzaamheid 37

Speciaal basisonderwijs 25

Speciaal onderwijs 13, 15, 16, 25, 26, 29, 66, 114

Startkwalificatie 42, 59, 61

Studierendement 46, 47

Subsidie 2, 5, 6, 7, 9, 17, 18, 19, 23, 25, 26, 28, 30, 31, 32, 37, 38, 43, 44, 46, 47, 48, 50, 52, 54, 55, 56, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 78, 80, 81, 83, 84, 85, 86, 103, 104, 109, 113

Technocentra 6

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage 24, 66, 91, 101, 113, 114

Theatergezelschappen 73

Uitstroom 16, 40

UNESCO 114

Vavo 31, 37, 43, 66, 67, 69, 114

Veiligheid 10, 20, 27, 30, 85, 86

Verantwoording 16, 26, 84

Verkenningen 96

Voor- en vroegschoolse educatie 30, 114

Voorjaarsnota 51, 88, 89

Voorlichting 30, 90

Voortijdig schoolverlaten 13, 34, 35, 40, 42, 114

Vsv 41, 42, 114

Vve 14, 21, 114

WEB 39, 40, 114

Wetenschappelijk onderwijs 12, 47, 53, 57, 91

WSF 66, 114

WTOS 66, 67, 68, 101, 113, 114

Ziekteverzuim 111

Zorgstructuur 41


X Noot
1

De specifieke invulling van deze ambities en beleidsdoelen krijgt vorm in de beleidsbrieven, actieplannen en strategische agenda’s voor de verschillende sectoren en voor het lerarenbeleid die in de afgelopen maanden aan het Parlement zijn aangeboden.

X Noot
2

Zie de motie-Schouw c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 537)

X Noot
3

Ouderbetrokkenheid in het onderwijs, A. Menheere en E. Hooge, juli 2010.

X Noot
4

Of we onze doelen bereiken, volgen we op basis van de indicatoren in deze beleidsagenda (zie de bijlage bij deze beleidagenda) en op basis van de monitor www.trendsinbeeld.minocw.nl. Daarin zijn zowel nationale als internationale indicatoren opgenomen waarmee we ons kunnen vergelijken met de best presterende landen. Ook volgen we onze prestaties op Europese benchmarks.

X Noot
5

Transgenders zijn personen waarvan de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht. Hieronder vallen travestieten, transseksuelen en transgenderisten.

X Noot
6

In genoemde indicatoren wordt gesproken over het niveau van score 537 en 545. Het gaat hier dan om het prestatieniveau dat hoort bij de score 537 en 545 in 2010 en niet noodzakelijk om de score 537 en 545 in 2015. In de praktijk kan door wijzigingen in de voorspellende waarde en de inhoud van de toets de vergelijkbaarheid tussen de jaren enigszins zijn aangepast.

Naar boven