De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelend in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 2, eerste lid, juncto artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCW-subsidies;
Besluit:
ARTIKEL I
De Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 komt te luiden:
Artikel 5. Subsidieaanvraag
1. De subsidie wordt op aanvraag verleend.
2. Een aanvraag voor subsidie op grond van deze regeling wordt ingediend vóór 1 september van het jaar voorafgaand aan het eerste
jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid worden aanvragen met het jaar 2010 als eerste jaar van subsidiëring ingediend
vóór 1 oktober 2009.
4. In aanvulling op het derde lid wordt een extra ronde uitgeschreven voor aanvragen met het jaar 2010 als eerste jaar van subsidiëring.
De subsidieaanvragen voor deze extra ronde worden ingediend vóór 15 april 2010.
5. De subsidieaanvraag geschiedt met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
Subsidieaanvragen worden gericht aan de Minister, maar ingediend bij de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO).
6. De aanvraag gaat vergezeld van drie additionele documenten:
a. een arbeidsmarktonderzoek: een onderzoek dat een gekwantificeerde onderbouwing levert van de behoefte in de beroepspraktijk
aan mensen die zijn afgestudeerd aan een hbo-master waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
b. een instroomonderzoek: een onderzoek dat een analyse bevat van zowel de landelijke behoefte en het landelijke opleidingsaanbod
van soortgelijke opleidingen als de doorvertaling ervan naar de behoefte van de (regionale) beroepspraktijk. Deze gegevens
leiden tot een inschatting van het aantal studenten dat zich per jaar voor de hbo-master zal aanmelden, en
c. een plan van aanpak waarin aannemelijk gemaakt wordt dat de betreffende beroepspraktijk op het moment van de aanvraag nog
niet in de financiering van de hbo-master kan voorzien maar na afloop van de subsidieperiode wel. Het plan van aanpak geeft
tevens aan hoe de beroepspraktijk in de loop van de subsidieperiode een steeds grotere eigen bijdrage aan de opleiding zal
leveren.
7. Subsidie op grond van deze regeling kan slechts eenmaal voor dezelfde hbo-master worden toegekend.
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin komt te luiden:
De hbo-master waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend, moet voldoen aan de volgende criteria:
2. Onderdeel g komt te luiden:
C
Artikel 7 komt te luiden:
Artikel 7. Subsidieverlening
1. De Minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij
te dragen aan de doelstellingen van de subsidie. De aanvragen worden beoordeeld naar de mate van kwaliteit waarin zij voldoen
aan de criteria zoals gesteld in artikel 6. De Minister kan de commissie, genoemd in artikel 9, vragen de subsidieaanvragen
te rangschikken naar de mate waarin voldaan is aan de criteria van artikel 6 en de verdeling van de aanvragen over de prioritaire
gebieden, instellingen en regio’s.
2. De Minister verleent subsidie voor 6 jaar. Hij bepaalt jaarlijks de hoogte van het subsidiebedrag.
3. Het subsidiebedrag bedraagt 100% in het eerste en tweede jaar, 75% in het derde, 50% in het vierde en vijfde jaar en 25%
in het zesde jaar van het bedrag, als bedoeld in het vierde lid.
4. Het subsidiebedrag is gelijk aan de som de volgende twee delen:
1° het product van:
a. het bedrag behorend bij de opleiding-gewogen-onderwijsvraag, bedoeld in artikel 4.12, eerste lid van het uitvoeringsbesluit
zoals gehanteerd bij de berekening van de voorlopige rijksbijdrage in september van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar,
en
b. de factor behorend bij het bekostigingsniveau van de desbetreffende opleiding, bedoeld in artikel 4.12, vijfde lid van het
uitvoeringsbesluit, en
c. het aantal door de accountant gevalideerde studenten op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie
wordt verstrekt.
2° het product van:
a. het bedrag behorend bij de instelling-gewogen-onderwijsvraag, bedoeld in artikel 4.12, tweede lid van het uitvoeringsbesluit,
zoals gehanteerd bij de berekening van de voorlopige rijksbijdrage in september van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar,
en
b. het aantal door de accountant gevalideerde studenten op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie
wordt verleend.
D
Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, vierde lid, wordt voor het eerste subsidiejaar een voorschot op de te verlenen
subsidie verstrekt. Bij de berekening van dit voorschot wordt uitgegaan van artikel 7, vierde lid, behoudens onderdeel c.
In plaats daarvan wordt uitgegaan van het geschatte aantal studenten, bedoeld in artikel vijf, vijfde lid, onderdeel b.
E
Artikel 9 komt te luiden:
Artikel 9. Advisering en besluit
1. De Minister wint ten behoeve van de beslissing over nieuwe aanvragen advies in van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs,
ingesteld bij het Instellingsbesluit Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.
2. De commissie toetst de aanvraag aan deze regeling. Zij maakt hierbij gebruik van een beoordelingskader, dat als bijlage bij
deze regeling wordt gevoegd.
3. De commissie brengt jaarlijks vóór 1 december advies uit aan de Minister. Het advies over de aanvragen, bedoeld in artikel 5,
lid 3, wordt uiterlijk 1 juni 2010 door de commissie aan de Minister uitgebracht.
4. De minister beslist over nieuwe aanvragen, onder voorbehoud van een positief besluit toets nieuwe opleiding als bedoeld in
artikel 5a.11 van de wet, uiterlijk op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.
Over de aanvragen die vóór 15 april 2010 zijn ingediend, beslist de Minister uiterlijk op 1 juli 2010.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.
BIJLAGE (BEHOREND BIJ DE WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING POSTINITIËLE MASTEROPLEIDINGEN HOGER BEROEPSONDERWIJS VAN 24 MAART
2010, NR. HO&S/BS-197015)
Het beoordelingskader van de aanvragen in het kader van de subsidieregeling hbo-masters
Bij advisering aan de staatssecretaris zal de CDHO als uitgangspunt nemen dat ingevolge artikel 6 van de Subsidieregeling
de aanvraag moet voldoen aan een zevental criteria wil zij voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Indien aan één of meerdere
criteria niet (in voldoende mate) wordt voldaan, zal over de aanvraag geen positief advies uitgebracht worden. Het in voldoende
mate voldoen houdt in geval van criterium c, d en f een beoordeling in van ten minste 6 punten op een schaal van 10. In geval
van criterium b geldt een beoordeling van ten minste 3 punten op een schaal van 5 per deelcriterium, wil er sprake zijn van
in voldoende mate voldoen aan dit (deel)criterium.
Voorts zal bij advisering een rangschikking worden gemaakt naar kwaliteit en de mate waarin voldaan is aan de criteria van
artikel 6. Indien er na ranking van de aanvragen te veel aanvragen van hoge kwaliteit zijn kan de CDHO gelet op artikel 7
van de Subsidieregeling gevraagd worden een verdeling van de subsidieaanvragen te maken. Hierbij worden de geselecteerde aanvragen
verdeeld over de prioritaire gebieden, instellingen en regio’s. Een dergelijk verzoek hiertoe zal mede afhangen van het aantal
ingediende aanvragen, de mate waarin de voornemens vergelijkbaar zijn en de hoogte van het subsidiebedrag zoals door de minister
zal worden vastgesteld.
De CDHO kan derhalve een rangschikking in haar advies aangeven, waaruit voortvloeit welke aanvragen volgens haar moeten worden
gehonoreerd en welke niet, waarbij moet worden opgemerkt dat derhalve niet alle aanvragen die aan alle criteria van de Subsidieregeling
voldoen, ook voor een positief advies subsidiering in aanmerking komen.
De criteria van de regeling
a. De opleiding beschikt over een positief kwaliteitsoordeel van de NVAO
Art. 6 sub a. ‘De hbo-master beschikt over een van de onderstaande kwaliteitsoordelen van de NVAO: 1°. een positief besluit omtrent accreditatie
als bedoeld in Art. 5a.9 van de wet dat niet van een eerdere datum is dan 1 januari 2007, of
Beoordeling: de CDHO stelt vast of de aanvraag ja dan nee is voorzien van een positief kwaliteitsoordeel van de NVAO.
b. Er is vraag naar de hbo-master
Art. 6 sub b. ‘Er is vraag naar de hbo-master
1°. deze vraag is kwantitatief significant,
2°. deze vraag is voldoende duurzaam, zowel op het moment van de aanvraag van de subsidie als in de toekomst, en
3°. de beroepspraktijk steunt de totstandkoming van de hbo-master’.
Bij de aanvraag moet een arbeidsmarktonderzoek en een instroomonderzoek worden overgelegd.
In vergelijking met de overige criteria wordt aan criterium b meer gewicht gegeven in verband met de kernvraag die daaraan
ten grondslag ligt: Is er vraag naar de hbo-master?
Voor de beoordeling van dit criterium zijn een viertal subcriteria te onderscheiden, waarvan er drie inhoudelijk zijn en er
één kwalitatief is:
1. de vraag is kwantitatief significant;
2. de vraag is voldoende duurzaam, zowel op het moment van de aanvraag van de subsidie als in de toekomst;
3. vertaling naar de regionale behoefte/steun beroepspraktijk;
4. kwaliteit van de overgelegde bewijzen.
Beoordeling: voor elk van de vier subcriteria geldt een beoordelingsschaal van 1 tot en met 5 punten. De beoordeling is afhankelijk van
de mate waarin de onderbouwing slaagt, respectievelijk de mate van kwaliteit van de overgelegde bewijzen.
c. Een plan van aanpak voor de vervolgfinanciering
Art. 6 sub c. ‘De betreffende beroepspraktijk kan op het moment van de subsidieaanvraag nog niet zelf in de financiering voorzien maar
de subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de hbo-master binnen een termijn van maximaal 6 jaar zonder overheidsfinanciering
verzorgd kan worden’.
Bij de aanvraag moet een plan van aanpak worden overgelegd, waaruit moet blijken dat aan dit criterium wordt voldaan.
Beoordeling: voor de beoordeling van dit criterium geldt een beoordelingsschaal van 1 tot en met 10 punten. De beoordeling is afhankelijk
van de mate waarin het plan van aanpak overtuigt en het voornemen kan rekenen op de steun vanuit de beroepspraktijk.
d. Prioritaire terreinen
Art. 6 sub d. ‘Het betreft een hbo-master op een of meer prioritaire terreinen, namelijk; Creative industries, Grotestedenproblematiek,
Zorg, Plattelandsvernieuwing, Technologie (w.o. zorgtechnologie), Logistiek, Bouw’.
Beoordeling: voor de beoordeling van dit criterium geldt een beoordelingsschaal van 1 tot en met 10 punten. De beoordeling is afhankelijk
van de mate waarin het voornemen toeziet op het prioritaire terrein.
e. Relatie hbo-master en de onderzoekseenheid van de hogeschool
Art. 6 sub e. ‘De inhoud van de hbo-master wordt mede vormgegeven vanuit een aan de desbetreffende hbo-master gerelateerde onderzoekseenheid
van de hogeschool: de hbo-master is of wordt gerelateerd aan het aandachtsgebied van een of meer lectoraten van de betreffende
hogeschool’.
Beoordeling: de CDHO stelt vast of de aanvraag ja dan nee voldoet aan deze voorwaarde.
f. Leven Lang Leren (LLL)
Art. 6 sub f. ‘De hbo-master levert een bijdrage in het kader van het Leven Lang Leren voor studenten met werkervaring. Dit komt tot uitdrukking
in de vormgeving van de hbo-master en in de eisen voor toelating tot de opleiding’.
Beoordeling: voor de beoordeling van dit criterium geldt een beoordelingsschaal van 1 tot en met 10 punten. De beoordeling is afhankelijk
van de mate waarin uit de aanvraag blijkt dat de toegangseisen tot de opleiding specifiek gericht zijn op studenten met (2
tot 3 jaar) werkervaring.
g. 60 studiepunten
Art. 6 sub g. ‘De hbo-master omvat de norm van 60 studiepunten, conform de studielast voor één studiejaar, of een lichte overschrijding
daarvan’.
Beoordeling: een overschrijding tot 90 EC is toegestaan. De CDHO stelt vast of de aanvraag voldoet aan de norm van 60 studiepunten dan
wel binnen de toegestane overschrijding van het aantal studiepunten blijft.
TOELICHTING
Op 10 juli 2009 is de Subsidieregeling postinitiële masteropleidingen hoger beroepsonderwijs (HO&S/prog/139873) tot stand
gekomen. Met die regeling wordt beoogd het beroepsgerichte karakter van het hoger beroepsonderwijs te versterken en de professionaliteit
en kwaliteit te vergroten van werknemers op het niveau van het hoger beroepsonderwijs. Daarnaast moet de regeling een bijdrage
leveren aan Leven Lang Leren in het hoger beroepsonderwijs en moet ze de (internationale) aantrekkingskracht en de kwaliteit
van het hoger onderwijs vergroten. Meer specifiek gaat het om hbo-masters die in het beroepenveld een maatschappelijk effect
sorteren en waarvan de afgestudeerden een bijdrage moeten kunnen leveren aan de innovatiekracht van de (beroeps)sector. Daarom
gaat het om hbo-masters voor mensen die werkervaring hebben. In het merendeel van de gevallen zal het gaan om nieuwe opleidingen,
waarbij de instelling aannemelijk kan maken dat het betreffende werkveld nog niet zelf in de middelen voor permanente financiering
kan voorzien. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Mogelijk speelt een rol dat de beroepspraktijk vooraf nog niet weet of
niet kan overzien wat de toegevoegde waarde van de afgestudeerden op hun vakgebied zal zijn.
Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets
Deze regeling is aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor een uitvoeringstoetst voorgelegd. DUO/CFI heeft aangegeven
de regeling uitvoerbaar te achten.
Financiële gevolgen
De wijzigingen in deze regeling hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting.
Administratieve lasten
In deze regeling is een aantal administratieve lasten voor instellingen opgenomen. De instellingen dienen een aanvraag in
de bij Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs. Voor de aanvraag is een standaardformulier ontwikkeld. Bij de aanvraag dienen
de instellingen drie documenten in: een arbeidsmarktonderzoek, een instroomonderzoek en een plan van aanpak. In het vierde
jaar van de subsidieperiode dienen de instellingen een tussentijdsverslag in. Aan het eind van de subsidieperiode leggen instellingen
verantwoording af via de jaarverslaggeving en dienen zij een activiteitenverslag in. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs
beoordeelt de aanvragen en brengt advies uit aan de minister. Dit is een administratieve last voor de commissie.
De administratieve lasten staan zijn in verhouding met het subsidiebedrag en de subsidieperiode van deze regeling.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden voor een tweede ronde aanvragen voor 2010. De aanvragen moeten worden ingediend
vóór 15 april 2010. De instellingen zijn eerder door de HBO-raad geïnformeerd over de extra ronde voor 2010. Daarmee is hen
de mogelijkheid geboden een aanvraag voor te bereiden, zodat deze tijdig kunnen worden ingediend.
Voorts wordt hier een nadere specificatie gegeven van de documenten die bij de aanvraag moeten worden aangeleverd. Het betreft
een arbeidsmarktonderzoek en een instroomonderzoek. Deze informatie biedt inzicht in de maatschappelijke behoefte aan de betreffende
hbo-master.
Artikel I, onderdeel B
In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan een aanvraag moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Onderdeel
g van dit artikel geeft aan dat de hbo-master een norm van 60 studiepunten moet omvatten, conform de studielast van één studiejaar,
of een lichte overschrijding daarvan. Uitgangspunt voor opleidingen onder deze subsidieregeling blijft de norm van 60 studiepunten,
gelijk aan de studielast voor één studiejaar. Dit komt overeen met artikel 7.4, eerste lid van de wet. In artikel 7.4b, derde
lid, van de wet wordt het mogelijk gemaakt dat het instellingsbestuur bepaalt dat een hbo-masteropleiding een grotere studielast
heeft dan 60 studiepunten. Daarom wordt een lichte overschrijding van deze norm van 60 studiepunten geaccepteerd, echter tot
een maximum van 90 studiepunten. Opgemerkt dient te worden dat ook in het geval de opleiding langer dan één jaar duurt, slechts
subsidie wordt verstrekt per student voor maximaal 1 jaar.
Artikel I, onderdeel C
Er wordt bij de subsidieverlening zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de reguliere rijksbijdrage van hogescholen.
De parameters van de subsidie zijn (1) de studentenaantallen en (2) de prijs per student. Met betrekking tot de prijs per
student geldt de volgende toelichting.
De prijs per student is hoog of laag, afhankelijk van het soort opleiding (conform artikel 4.12 van het uitvoeringsbesluit).
Uitgangspunt is de prijs die gebruikt wordt voor de eerste berekening van de rijksbijdrage voor hogescholen voor het betreffende
kalenderjaar. Het subsidiebedrag dat per student beschikbaar is, wordt afgeleid uit de landelijke verdeling van het onderwijsdeel
en de (gewogen) onderwijsvraag in het kalenderjaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Omdat deze gegevens per jaar verschillen
wordt een berekening per subsidiejaar gemaakt.
Artikel I, onderdeel D
Voor de subsidie voor het jaar 2010 wordt niet uitgegaan van het daadwerkelijk aantal ingeschreven studenten, maar van het
aantal geschatte studenten, dat de instelling op grond van artikel 5, vijfde lid, onderdeel b in de subsidieaanvraag opneemt.
Artikel I, onderdeel E
In dit artikel wordt geregeld wanneer de advisering en besluitvorming over de nieuwe aanvragen voor 2010 plaatsvindt. Tevens
wordt hierin geregeld dat de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs bij de beoordeling van de aanvragen gebruik maakt van
een Beoordelingskader. De commissie heeft bij de beoordeling van de eerste aanvragen al gebruik gemaakt van dit kader. Het
Beoordelingskader is aangepast naar aanleiding van de wijziging van de Subsidieregeling.
Het instellingsbesluit van de commissie is gepubliceerd in Stcrt. 2009, 117, van 29 juni 2009.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.