33 000 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2012

Nr. 10 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 november 2011

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Albayrak

De griffier van de commissie,

Van Toor

1

De post Kennis voor Burgerschap en ontwikkelingssamenwerking (8.3) verdwijnt na 2014. Hoe worden de laatste gelden uitgegeven? Gebeurt dit aan organisaties wiens doelen niet vallen binnen de vier vastgestelde doelen in de Focusbrief?

De constatering is onjuist. De begroting vermeldt ook bedragen voor 2015 en 2016. Het ligt niet in de bedoeling die doelstelling na 2014 los te laten.

Kennis voor Burgerschap en ontwikkelingssamenwerking blijft ook in de toekomst belangrijk en bestaat uit twee componenten. De Nederlandse Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO) deelt kennis en informatie over internationale samenwerking met het brede Nederlandse publiek, met maatschappelijke organisaties en met particulieren die nieuwe initiatieven ontwikkelen.

Daarnaast wordt via het programma Subsidiefaciliteit Burgerschap Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) subsidie toegekend aan organisaties die Mondiaal Burgerschap stimuleren. Deze organisaties zijn gericht op het actief betrekken van burgers bij mondiale thema’s van internationale samenwerking. Hun doelen hoeven niet binnen de vier vastgestelde doelen in de focusbrief te vallen. Zie ook de vragen over SBOS, vraag 16, 216, 481 en 482.

2

Kan een overzicht/schatting verschaft worden van de uitgaven door decentrale overheden die voldoen aan de ODA criteria? Zo nee, kunt u hier een schatting van geven?

Een volledig overzicht/schatting van de uitgaven door decentrale overheden die voldoen aan de ODA criteria kan niet verschaft worden. Door de rijksoverheid noch de landelijke- of koepelorganisaties wordt op systematische wijze informatie bijgehouden over uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking door gemeenten, provincies en waterschappen.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in 2009 wel een enquête gehouden onder de gemeenten over gemeentelijk internationaal beleid. In de publicatie «Mondiaal op eigen schaal. Gemeentelijk internationaal beleid anno 2009» van de VNG worden de resultaten van deze enquête, die een response kende van 51%, uitgewerkt. U kunt hierin gegevens over gemeentelijke uitgaven op het gebied van internationale samenwerking vinden. De bedragen voor ontwikkelingssamenwerking zijn daarbij inbegrepen, maar niet nader uitgesplitst of gespecificeerd, noch getoetst aan ODA criteria.

Van de 227 gemeenten die hebben meegedaan aan de enquête, ontplooiden er 175 één of meer activiteiten op het gebied van gemeentelijk internationaal beleid. Hiervan gaven er 31 aan samenwerkingsverbanden te hebben met gemeenten in het «Zuiden».

De 19 gemeenten met meer dan 100 000 inwoners die aan de enquête meededen gaven gemiddeld € 228 000 uit aan internationaal beleid. Voor kleinere gemeenten lagen de gemiddelde uitgaven voor internationaal beleid tussen de € 5 000 en € 40 000.

3

Waaruit bestaat in navolging van de motie Dijkhoff-Ferrier (32 500-V-32) de dekking van de SRGR?

Onder operationele doelstelling 5.4 «Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/aids» vallen alle uitgaven ten behoeve van SRGR, HIV/Aids en gezondheidszorg algemeen. Conform de brief aan de Tweede Kamer van 18 april 2011 («Nadere uitwerking SRGR en HIV/Aids», kst 32 605 nr. 3) vallen hieronder activiteiten met betrekking tot seksualiteit en jongeren; verbeterde toegang tot goede anticonceptie, vaccins en andere middelen voor reproductieve gezondheid en HIV preventie; verbetering van seksuele en reproductieve zorg, inclusief toegang tot veilige abortus; en mensenrechten, waaronder reproductieve en seksuele rechten en rechten van gemarginaliseerde groepen. Deze activiteiten worden uitgevoerd via alle kanalen. Voor een nadere toelichting op de budgettaire onderverdeling naar de drie sub-thema’s wordt verwezen naar het antwoord op vraag 404.

4

Waarom wordt de subsidie voor het Daey Ouwens Fonds (6.1) na 2014 stopgezet?

De subsidie voor het Daey Ouwens Fonds loopt tot en met maart 2014. De subsidie wordt niet stopgezet maar zal ook niet worden verlengd, omdat conform de Focusbrief het programma voor hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden waaronder deze subsidie wordt verleend, tijdens deze kabinetsperiode wordt afgerond.

5

De bijdrage aan het succesvolle Initiatief Duurzame Handel (4.3) neemt tot 2013 toe om daarna af te zakken tot ruim onder de huidige bijdrage. Wat is hiervan de reden? Wordt het succes van dit initiatief ook toegepast op andere sectoren of productieketens?

De steun aan het Initiatief Duurzame Handel (IDH) valt onder Operationele Doelstelling 4.1. Aan het IDH is een subsidie toegekend van 100 miljoen euro voor de periode 2011 tot en met 2015. De jaarlijkse bijdrage wordt bepaald op basis van prognoses van het IDH en is vrij constant, variërend rond 20 miljoen euro. Er is dus geen sprake van een daling.

Binnen het IDH wordt gewerkt aan meerdere productieketens en sectoren. In 5 programma’s (thee , katoen, cacao, soja, hout) wordt gewerkt aan opschaling van bestaande initiatieven. Voor 6 productieketens (aquacultuur, koffie, cashewnoten, elektronica, toerisme, natuursteen en specerijen) worden programma’s geïmplementeerd en voor 4 ketens (waaronder palmolie) wordt onderzocht of opschaling door IDH mogelijk is. Het leerprogramma van IDH zorgt ervoor dat successen en leerpunten uit de ene sector waar mogelijk worden toegepast in de andere sector.

6

Hoe staat het met de pilot suikerpalm en op welke manier wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten en de toepassing daarvan?

De basis voor een mogelijke commerciële productie- en verwerkingsmethode van suikerpalm tot ethanol ligt in Indonesië, waar suikerpalm onderdeel uitmaakt van de lokale economie. Er wordt geëxperimenteerd met de opschaling van diverse productiesystemen waarbij suikerpalm en bosbouw geïntegreerd worden in kleinschalige plantages in combinatie met lokale verwerking. Dit staat echter nog in de kinderschoenen en dient in de praktijk getest te worden. Hieraan draagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij via het Fonds Duurzame Biomassa Mondiaal. Vanuit dit fonds wordt een pilotproject gefinancierd waarin Nederlandse en Indonesische partners samenwerken. Het project heeft als doel het testen van suikerpalmproductie en -verwerking via de bouw van twee «village hubs», lokale fabriekjes waar het vers getapte sap ingedikt wordt. Bovendien wordt gewerkt aan een certficeringssysteem voor duurzaam geproduceerde suikerpalm.

Afgelopen jaren is gebleken dat een aantal investeerders geïnteresseerd is in de duurzame productie en verwerking van suikerpalm. Zij hebben aangegeven bereid te zijn grootschalig te willen investeren, maar willen logischerwijze eerst de garantie hebben dat het concept werkt. Daarna is er mogelijk perspectief op commerciële productie van suikerpalm.

In Colombia is een verkenning uitgevoerd om suikerpalmproductie te starten, dat bleek echter vooralsnog niet haalbaar. Over de voortgang van activiteiten in het Fonds Duurzame Biomassa Mondiaal wordt de Tweede Kamer t.z.t. geïnformeerd.

7

Verwacht u in de komende maanden nog onderuitputting van het onderdeel Ontwikkelingssamenwerking op de lopende begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken? Indien dat het geval is, zullen deze middelen dan worden aangewend om activiteiten gericht op (ecologische) veiligheid en conflictpreventie, beheer, herstel en behoud van ecosystemen en biodiversiteit, als essentiële voorwaarden voor de gewenste duurzame ontwikkeling te financieren?

Nee, ik verwacht geen onderuitputting op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking.

8

Wat beschouwt u als de 10 grootste successen van uw vernieuwde OS beleid van het afgelopen jaar? En als de 10 grootste mislukkingen?

Het is te vroeg om nu al te kunnen rapporteren over successen en mislukkingen van het vernieuwd OS beleid. Wel kan verslag worden gedaan over wat het afgelopen jaar snel en minder snel is gegaan.

Kernelementen van het nieuwe beleid, zoals vastgelegd in de basisbrief, de focusbrief en de brief over het multilateraal OS beleid, zijn meer aandacht voor zelfredzaamheid, concentratie van de hulp op minder landen, verschuiving van middelen van sociale naar productieve sectoren, focus op een viertal thema’s en afbouw van niet-prioritaire thema’s, grotere inzet van Nederlandse kennis en kunde en concentratie van middelen op die multilaterale organisaties die relevant zijn binnen het Nederlandse OS-beleid en die effectief opereren. Het vernieuwd OS beleid is het afgelopen jaar grotendeels vormgegeven en de uitvoering ervan is begonnen. Het aantal partnerlanden is tot 15 teruggebracht. De meerjarige plannen voor de partnerlanden waarmee Nederland doorgaat en de exit-strategieën voor de landen waarmee de OS eindigt, worden binnenkort afgerond. De thematische omslag naar vier speerpunten is in volle gang. Daarin krijgt de productieve sector meer aandacht en wordt de private sector intensiever betrokken. Waar het gaat om publiek-private samenwerking in de OS is Nederland internationaal één van de koplopers. Bedrijven, maatschappelijke organisaties, Nederlandse kennisinstellingen en de overheid werken steeds intensiever samen. De bezuinigingen op het ontwikkelingsbudget liggen op schema.

Uiteraard gaan niet alle vernieuwingen even snel als gewenst. Zo blijkt de door Nederland gewenste herziening van de ODA-definitie een taai proces. Veel landen willen de discussie over de ODA-definitie pas aangaan in de onderhandelingen over de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015. Ook het hervormen van de internationale donorarchitectuur, dat op de agenda staat van het High Level Forum, eind november, in Busan, zal veel tijd gaan kosten, mede omdat er veel nieuwe spelers zijn. De overdracht van activiteiten aan andere donoren in landen waarmee Nederland de samenwerking beëindigt, blijkt niet altijd eenvoudig. Het kost tijd om de juiste partners te vinden. Bezuinigen, ten slotte, doet pijn, ook bij organisaties in Nederland, en leidt begrijpelijkerwijze tot discussies waarvoor afdoende tijd genomen moet worden. Dat niet alle veranderingen even snel gaan, wil overigens niet zeggen dat ik deze als mislukkingen kwalificeer. Het kost bij sommige processen simpelweg meer tijd om resultaten te laten zien.

9

Welke landen ontvangen momenteel en in 2012 algemene en/of sectorale begrotingssteun via IDA en de EU? Hoe hoog zijn de totale bedragen die via de WB en de EU in de vorm van algemene en/of sectorale begrotingssteun aan landen worden verstrekt en hoe hoog zijn deze uitgaven per land?

294

Kunt u aangeven welke landen in de afgelopen drie jaar algemene begrotingssteun kregen van IDA?

Wereldbank/IDA

De Wereldbank verstrekt begrotingssteun in de vorm van Development Policy Loans (DPLs, die beleidsinterventies steunen (in plaats van fysieke projecten). Deze leningen steunen duidelijk gedefinieerde institutionele en beleidshervormingen passend binnen het tussen de Wereldbank en het betreffende land overeengekomen ontwikkelingsprogramma.

Tijdens IDA 15 (lopend van juli 2008 t/m juni 2011) is 16% van de totale middelen toegezegd in de vorm van DPLs. Dit komt overeen met USD 7,2 mld. Bijna de helft (43,8%) hiervan ging naar de verbetering van de publieke administratie en het rechtssysteem. Andere belangrijke sectoren zijn gezondheids zorg en sociale voorzieningen, energie en mijnbouw, en landbouw. Zie het overzicht in bijlage 1 voor de lijst van landen die DPLs ontvingen in de afgelopen drie jaar (IDA 15). De verwachting is dat de landenlijst voor IDA 16 niet sterk zal afwijken, met uitzondering van landen waarvan het programma is stopgezet, zoals Afghanistan, Bangladesh, Jemen, Pakistan.

Europese Unie

De Europese Unie verstrekte in 2010 voor € 1 790 miljoen aan begrotingssteun. € 494 miljoen betrof algemene begrotingssteun en € 1296 miljoen betrof sectorale begrotingssteun. Het grootste deel van de Europese begrotingssteun gaat – onder het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) – naar de ACP landen: in 2010 € 672 miljoen (waarvan € 395 miljoen algemeen en € 277 miljoen sectoraal).

Landen in Azië en Latijns-Amerika ontvingen uit het Development Corporation Instrument (DCI) € 529 miljoen aan begrotingssteun – waarvan € 58 miljoen algemeen en € 471 sectoraal. Nabuurschapslanden van de Unie ontvingen – vanuit het European Neighbourhood en Partnership Instrument (ENPI) – in 2010 € 589 miljoen aan begrotingssteun waarvan € 41 miljoen algemeen en € 548 miljoen sectoraal.

Voor de gegevens per land verwijs ik voor wat betreft het EOF naar het antwoord op vraag 316 en voor wat betreft DCI en ENPI naar de hierbij gevoegde bijlage 2.2

De meest recente beschikbare geconsolideerde gegevens zijn die van 2010.

10, 47, 329

Zijn de thematische bestedingen de totaalbedragen voor alle drie de kanalen (bilateraal, multilateraal en maatschappelijk) per thema? Zo ja, hoeveel van het budget gaat naar de verschillende kanalen? Welke multilaterale instellingen krijgen hoeveel? Kunt u dit splitsen voor alle vier de prioritaire thema’s en private sector ontwikkeling?

«Kunt u een overzicht geven van de bijdragen aan multilaterale instellingen per beleidsartikel voor 2012 en voor de periode 2013–2015? (De MvT noemt wel enkele bedragen (pag. 38–43, 54–56, 64–65, etc.) maar geeft geen totaal overzicht).»

Kan de regering inzichtelijk maken hoeveel er per beleidsartikel bezuinigd dan wel geïnvesteerd wordt op de verschillende kanalen, te weten het bilaterale, multilaterale, MFS en het bedrijfslevenkanaal?

Met welke adviezen van het SER-advies «Ontwikkeling door duurzaam ondernemen» is de regering het niet eens? Zo ja, waarom niet?

De thematische bestedingen zijn de totaalbedragen voor alle drie de kanalen per thema.

Voor een overzicht van de uitgaven aan de prioritaire thema’s en private sector ontwikkeling voor de verschillende kanalen, zie de tabel I.

Voor de uitgaven aan multilaterale instellingen, zie tabel II. Hier treft u een overzicht aan van de begrote ODA-bedragen 2012 t/m 2015 via het multilaterale kanaal groter dan € 1 miljoen, verdeeld naar begrotingsartikel en naar uitvoerende organisatie.

De Kabinetsreactie op het SER-advies «Ontwikkeling door duurzaam ondernemen» wordt uw Kamer in de eerste week van november aangeboden. Daarin wordt ingegaan op de vraag wat de regering doet met de adviezen en met welke adviezen de regering het niet eens is, inclusief de argumenten.

11

Kunt u aangeven of u het voorstel van de Europese Commissie (EC) steunt om landen die wel een EPA hebben getekend maar die nog niet hebben geratificeerd of geïmplementeerd per 2014 geen preferentiële toegang te geven? Kunt u hierbij tevens een reactie geven op het artikel «EPA negotiations: the honeymoon is over» http://www.ecdpm-talkingpoints.org/epa-negotiations-the-honeymoon-is-over/

Sinds 2007 hebben de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS landen) die een (interim) Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) met de EU hebben uit onderhandeld tarief- en quotumvrije toegang tot de Europese markt op basis van EU verordening 1528/2007. Op dit moment vallen 36 ACS landen onder de werking van deze verordening. Tegenover de tarief- en quotumvrije toegang tot de Europese markt van deze landen staan de verplichtingen voor wat betreft handelsliberalisatie die deze landen op zich hebben opgenomen in het (interim) EPA.

De Europese Commissie heeft op 30 september jl. voorgesteld de werking van de verordening per 2014 te beperken tot die landen die daadwerkelijk de nodige stappen hebben gezet om het (interim) EPA te ratificeren en implementeren. Naar het oordeel van de regering is dit een begrijpelijke stap. Landen die van deze regeling gebruik maken, dienen stappen te zetten ter implementatie van de verplichtingen die zij op zich hebben genomen en op basis waarvan zij onder de werkingssfeer van de regeling zijn gebracht.

Daarbij dient de Europese Unie wel in woord en daad duidelijk te maken dat de Unie volledig gecommitteerd blijft aan het tot stand komen van ontwikkelingsvriendelijke en WTO-conforme EPA’s met alle ACS landen die een dergelijk EPA af willen sluiten. Dat vereist een resultaatgerichte onderhandelingsinzet van beide zijden. Daarnaast dient de EU zorgvuldig te kijken naar de gevolgen van het intrekken van de markttoegangsregeling voor kwetsbare individuele landen en mogelijkheden deze te beperken in het kader van andere preferentiële regelingen. Tenslotte is ook een adequate overgangsregeling van belang.

12

Kunt u een reactie geven op het artikel «4,8 miljoen voor ondeugdelijk corruptie-onderzoek»? Kunt u aangeven wat u bedoelt met het feit dat de subsidie niet geoormerkt is? In hoeverre is de subsidie juridisch al verplicht?

Het ministerie heeft begin 2011 een vierjarige instellingssubsidie verleend aan Transparency International (TI). Deze is ongeoormerkt, dus TI mag binnen hun strategisch kader de middelen naar beste inzicht van TI besteden, met verantwoording achteraf. Het ministerie heeft hiervoor gekozen zodat deze organisatie zich kan richten op lobby en advocacy, en een ongeoormerkte subsidie biedt ruimte om in te spelen op de actualiteit en lokale TI expertise in thans 106 landen te vergroten. Hierdoor kan TI in de landen steeds vaker de aandacht vestigen op misstanden. TI publiceert verschillende rangordes, zoals de Corruptie Perceptie Index (CPI), welke aan kritiek (methodiek) onderhevig is. Daarom heeft TI ook andere rangordes ontwikkeld, zoals de Bribe Payers Index en de Global Corruption Barometer. Ook heeft TI in overleg met deskundigen de methodiek van de CPI gewijzigd. Deze wordt toegepast in de komende CPI.

13

Wanneer u spreekt over «het bedrijfsleven» bedoelt u dan het Nederlandse bedrijfsleven of het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden? Bent u bereid dit in de toekomstige Kamerstukken nader te specificeren?

Dat hangt van de context af. Beleidsdoelstelling is het stimuleren van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden, ook wel private sector ontwikkeling genoemd. Daar waar mogelijk maak ik graag gebruik van de kennis en kunde van het Nederlandse bedrijfsleven. Waar relevant zal dit in de toekomst nader gespecificeerd worden.

14

Wanneer kan de Kamer de notitie over bureaucratie in de Europese OS verwachten?

In antwoord op eerder vragen werd op 29 oktober 2010 gesteld (32 500 V, nr. 8) dat het kabinet zich nog zal beraden hoe de toezegging inzake een notitie over bureaucratisering en OS vorm zal kunnen krijgen (AO 3 juli 2008 met de staatssecretaris voor Europese Zaken; AO 10 september 2008 met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking). Overigens betrof de toezegging van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking niet specifiek de bureaucratie in Europese ontwikkelingssamenwerking, maar bureaucratie binnen ontwikkelingssamenwerking in het algemeen.

Na rijp beraad heeft het kabinet besloten deze toezegging uit 2008 geen gestand te doen. Het schrijven van een notitie over bureaucratie is in zichzelf een bureaucratische aangelegenheid. Het kabinet geeft er de voorkeur aan om zich in te zetten voor effectieve en efficiënte bilaterale en multilaterale OS.

15

Welk budget reserveert u voor rampenrisicovermindering? Is dit onderdeel van de humanitaire hulp of komt het er bovenop?

Rampenrisicovermindering of Disaster Risk Reduction (DRR) is een breed begrip. Het omvat het voorkomen van rampen (preventie), het beperken van het effect van rampen (mitigatie) en het voorbereid zijn op rampen (rampenparaatheid). Alleen rampenparaatheid is onderdeel van humanitaire hulp en valt dus onder het budget voor humanitaire hulp. De overige onderdelen van rampenrisicovermindering vallen onder structurele ontwikkelingssamenwerking en komen dus op andere onderdelen van de begroting voor.

Binnen het in internationaal verband overeengekomen Actiekader van Hyogo heeft de Nederlandse overheid zich gecommitteerd om 10% van het budget voor humanitaire hulp aan rampenrisicovermindering te besteden.

16

Kunt u aangeven via welke kanalen en organisaties er in 2012 nog geld wordt uitgegeven aan draagvlakactiviteiten en welk bedrag hiermee is gemoeid? Is dit allemaal ODA?

Operationele doelstelling 8.3 heeft betrekking op draagvlak voor het buitenlandbeleid in brede zin. Voor zover het ontwikkelingssamenwerking betreft wordt via de Nederlandse Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO) en de Subsidiefaciliteit Burgerschap Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) in 2012 in totaal € 18mln. ter beschikking gesteld. Deze € 18mln. is ODA.

De NCDO ontwikkelt kennis en deelt kennis en informatie over internationale samenwerking met het brede Nederlandse publiek, met maatschappelijke organisaties en met particulieren die nieuwe initiatieven ontwikkelen. De uitgaven voor 2012 zijn begroot op € 11 mln.

Daarnaast wordt via SBOS subsidie toegekend aan organisaties die mondiaal burgerschap stimuleren. Deze organisaties zijn gericht op het actief betrekken van burgers bij mondiale thema’s van duurzame ontwikkeling en internationale samenwerking. De SBOS uitgaven zijn voor 2012 begroot op € 5mln. Zie ook de vragen over SBOS, vraag 1, 216, 481 en 482.

17, 24, 178, 179, 180, 181, 183, 184, 185, 327

Kunt u een overzicht geven van alle programma's die met internationaal ondernemen, bedrijfsleven en private sectorontwikkeling te maken hebben (dus o.m. ORIO, PSOM etc.)? Welk totaalbedrag is hiermee gemoeid? Is dit allemaal ODA? Welk gedeelte wordt hiervan uitgegeven in Nederland en welk gedeelte in ontwikkelingslanden?

Hoeveel procent van de totale bedrijfslevenuitgaven loopt via Nederlandse bedrijven? Hoe hoog was dit percentage de afgelopen vier jaar?

Kan een overzicht gegeven worden van de verschillende instrumenten die ingezet worden voor het kanaliseren van ontwikkelingssamenwerking via de private sector? Kunt u aangeven wat de begrote uitgaven zijn per bedrijfsleveninstrument? Kunt u aangeven wat de uitgaven per instrument in de afgelopen 5 jaren zijn geweest?

Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven hoe het bijdraagt aan armoedevermindering, in het bijzonder voor de armste bevolkingsgroepen?

Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven of en hoe het bijdraagt aan de doelstelling van voedselzekerheid, in het bijzonder toegang tot voedsel voor de armste bevolkingsgroepen?

Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven op grond van welke criteria aanvragen worden beoordeeld en subsidies worden toegekend?

Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven, of het verminderen van armoede en daarbij het bereiken van de allerarmsten, een doorslaggevend criterium is in de beoordeling van projecten en toekenning van subsidies? Is het mogelijk dat projecten worden gesubsidieerd die niet bijdragen aan de doelstelling van armoedevermindering en daarbij het bereiken van de allerarmsten?

Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven, of het verbeteren van de positie van vrouwen een doorslaggevend criterium is in de beoordeling van projecten en toekenning van subsidies?

Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven, of het vergroten van toegang tot voedsel voor de allerarmsten een criterium is in de beoordeling van projecten en toekenning van subsidies en in hoeverre dit een doorslaggevend criterium is?

Kan een overzicht gegeven worden van alle instrumenten van de ministeries van EL&I en Buitenlandse Zaken? Welk instrument valt onder welk ministerie? Welke instrumenten zijn ODA gefinancierd en wat zijn per instrument de ontwikkelingsdoelstellingen ervan? Welke instrumenten zijn niet ODA gefinancierd, maar dragen wel bij aan versterking van het Zuidelijke bedrijfsleven? Kan de regering per instrument aangeven hoe het bijdraagt aan armoedevermindering, in het bijzonder voor de armste bevolkingsgroepen?

In de AO’s over het WRR-rapport en de Focusbrief OS heb ik uw Kamer een brief over het private sectorontwikkelingsbeleid toegezegd, in combinatie met de kabinetsreactie op het SER-advies over OS en het bedrijfsleven. Deze brief kunt u ten behoeve van de begrotingsbehandeling in de eerste week van november verwachten. Veel van de gestelde vragen worden in die brief behandeld. De brief gaat vergezeld van een bijlage met een overzicht van diverse programma’s voor een beter ondernemingsklimaat en internationaal ondernemen in ontwikkelingslanden. Daarin worden de volgende programma’s beschreven:

  • 1. Bedrijfsleveninstrumentarium van het ministerie van Buitenlandse Zaken

    PSI (Private Sector Investeringsprogramma)

    MMF (Matchmakingsfaciliteit)

    ORIO (Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling)

    Partners voor Water

    CBI (Centrum voor Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden)

    PUM Netherlands Senior Experts

    AECF (Africa Enterprise Challenge Fund)

    Young Expert Programme

  • 2. Instrumentarium EL&I direct van toepassing op het bedrijfsleven

    Marktinformatie

    Advies op maat

    Economische missies

    Marktscan

    TIO (Team Internationale Organisaties)

    Financieringsscan

    Borgstelling MKB Kredieten

    Co-investeringfonds

    FOM (Faciliteit Opkomende Markten)

    Groeifaciliteit

    EKV (Exportkredietverzekering)

    Meldpunt Handelsbelemmeringen

  • 3. Programma’s gericht op de bevordering van een goed ondernemersklimaat

    IDH (Initiatief Duurzame Handel)

    CBSC (Commodity Business Suport Centre)

    ICF (Investment Climate Facility for Africa)

    ICTSD (International Centre for Trade and Sustainable Development)

    Agri-Profocus

    POP (Programma Ondersteuning Productenorganisaties)

    AIM (Amsterdam Initiative against Malnutrition)

    FIRST (Financial Sector Reform and Strengthening Initiative)

    ARMT (Agricultural Risk Management Team)

    Regeling Sociaal Ethische Projecten

    HIF (Health Insurance Fund)

    DECP (Dutch Employers» Cooperation Programme)

    CNV Internationaal

    FNV Mondiaal

    PRC (Partnership Resource Centre)

    BiD Network

    BoP Innovation Center

    DCED (Donor Committee on Enterprise Development)

    World Customs Organisation for Capacity

    Building for West and Central Africa

    TMEA (TradeMark East Africa)

    PIDG (Private Infrastructure Development Group)

    IDF (Infrastructure Development Fund)

    TCX (The Currency Exchange Fund)

  • 4. Bedrijfsleveninstrumenten die op dit moment in ontwikkeling zijn

    PPP-faciliteit Voedselzekerheid en Water

    2g@there OS

    Transitiefaciliteit

    IFFO (Fonds voor Innovatieve Financiering)

    IVMO vouchers

    GAFSP (Global Agriculture and Food Security Program)

    FOM-OS (Fonds Opkomende Markten – ontwikkelingssamenwerking)

Voor de onder categorie 1, 3 en 4 genoemde programma’s is voor 2012 een bedrag van iets minder dan EUR 400 mln begroot. Dit betreft ODA-financiering. De non-ODA bijdrage aan TCX (The Currency Exchange Fund) van EUR 4,5 mln. is onderdeel van categorie 3 en richt zich op innovatieve financiering. De begroting 2012 voor de uit non-ODA-middelen te financieren programma’s van MinELI (categorie 2) bedraagt EUR 73 mln.

Met de ODA-gefinancierde instrumenten wordt bijgedragen aan private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden, en daarmee aan armoedevermindering (zie ook de antwoorden op vragen 56, 57 en 191). Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar kleine ondernemers en boeren. De mate waarin zij profiteren weegt mee in de beoordeling van projecten en toekenning van subsidies, evenals de mate waarin economische effecten als werkgelegenheid en inkomensverhoging worden bereikt. De non-ODA-gefinancierde programma’s van MinELI zijn primair gericht op de bevordering van de internationalisatie van het Nederlandse bedrijfsleven en niet zozeer op armoedevermindering. Voor actuele informatie over de specifieke toewijzings- en beoordelingscriteria van de verschillende programma’s wordt naar de uitvoerende organisaties verwezen.

Een deel van de ODA-gefinancierde private sectorinstrumenten wordt veel gebruikt door Nederlandse bedrijven. Het gaat dan vooral om:

PSI – Private Sector Investeringsprogramma

Begroting 2012: EUR 60 mln.

Uitgaven afgelopen 5 jaar: EUR 150 mln, waarvan circa 90% via NL-bedrijven.

Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat de ruimte om nieuwe verplichtingen aan te gaan in PSI in 2012 EUR 80 miljoen bedraagt.

IDF – Infrastructure Development Fund

Begroting 2012: EUR 20 mln; Het is nog niet bekend of Nederlandse bedrijven betrokken zullen zijn bij de infrastructuurprojecten die in 2012 gefinancierd worden.

Sinds 2002 heeft het IDF voor EUR 263 mln. in infrastructuur projecten geïnvesteerd. Hierbij is het Nederlandse bedrijfsleven voor circa EUR 30 mln. betrokken (11,5%).

ORET – Ontwikkelings Relevante Export Transacties

Dit in 2007 voor nieuwe aanvragen gesloten programma kent nog steeds uitgaven voor de uitvoering van projecten die voor de sluiting al waren goedgekeurd. De afgelopen 5 jaar bedroegen de uitgaven EUR 504 mln, waarvan circa 90% via Nederlandse bedrijven.

ORIO – Ontwikkelings Relevante Infrastructuur Ontwikkeling

Begroting 2012: EUR 66 mln, inclusief resterende uitgaven op laatste nog af te ronden ORET projecten. Verwachte aandeel Nederlandse bedrijven is 60%. Dit betreft vooral de uitgaven voor ORET. Voor de overige 40% (ORIO) moeten de aanbestedingen voor de realisatie-fase nog plaats vinden en is de nationaliteit van de uitvoerende bedrijven nog niet bekend.

Tegenover de betalingen aan Nederlandse bedrijven staan leveringen van diensten en goederen die bijdragen aan private sectorontwikkelingen in ontwikkelingslanden. Ook deze uitgaven komen dus ten goede aan die landen.

18

Kunt u aangeven hoeveel ppps er momenteel voor de 4 speerpunten bestaan? Bestaan er daarbuiten, dus voor de niet prioritaire thema's ook nog ppps? Hoeveel geld is hiermee gemoeid? Vormen de schokland akkoorden hier onderdeel van?

Momenteel zijn er vanuit het centrale programma 33 ppp’s voor de prioriteiten voedselzekerheid, water, SRGR-incl. hiv/aids en fragiele staten. Daarnaast bestaan voor private sector ontwikkeling 5 ppp’s, voor energie 3 ppp’s, en 4 ppp’s voor algemene gezondheid. Een aantal PPP’s in beheer bij ambassades zijn hierin niet meegenomen.

In 2010 waren de uitgaven voor centrale PPP’s (uitgezonderd multi donor PPP’s) € 35 mln.

De Schoklandakkoorden maken hier deel van uit.

19, 20, 21, 375

Kunt u aangeven of er ten opzichte van voorgaande jaren meer, minder of dezelfde juridische en overige verplichtingen vaststaan op alle beleidsartikelen? Wat is uw verklaring hiervoor?

Kunt u aangeven hoe het kan dat de uitgaven voor veel beleidsartikelen voor de komende jaren ook reeds voor (bijna) 100% juridisch en overig verplicht zijn?

Waar ziet u zelf nog financiële ruimte voor de Kamer om te amenderen?

Kunt u aangeven hoe het kan dat (vrijwel) alle uitgaven onder beleidsartikel 4 reeds juridisch en overig verplicht zijn? Hoe hard zijn deze verplichtingen? Welke consequenties zijn er als hieraan getornd wordt? Kunt u hierbij vooral ook ingaan op artikel 4.3?

Het merendeel van de juridische verplichte uitgaven op de BZ begroting bestaat uit de Nederlandse afdrachten aan de EU (operationele doelstelling 3.1.). Deze volledig juridisch verplichte uitgaven bedragen EUR 7 003 mln in 2010, EUR 6 831 mln in 2011 en EUR 7 340 mln in 2012. Deze EU afdrachten zijn onderdeel van een totale beleidsbegroting van EUR 10 921 mln. Exclusief de EU afdrachten is het beeld als volgt:

 

2010

2011

2012

Juridisch verplicht

68%

74%

69%

Overig verplicht

31%

22%

28%

Beleidsmatig nog niet ingevuld

1%

4%

3%

De budgetflexibiliteit geeft zoals voorgeschreven zowel de juridische verplichte uitgaven weer als de overig verplichte uitgaven. De eerste categorie betreft uitgaven die zijn vastgelegd of ingekaderd in juridische documenten: overeenkomsten, beschikkingen, convenanten, arrangementen en verdragen. De moeilijkheidsgraad om deze verplichtingen open te breken hangt af van een aantal factoren, zoals de vorm en de omvang van de overeenkomst maar ook het belang voor Nederland en de ontvangende organisatie. De tweede categorie betreft uitgaven die nog niet juridisch zijn verplicht, maar zijn toegezegd of gereserveerd op basis van regelingen of beleidsprogramma’s. Voor deze uitgaven geldt dat er verwachtingen zijn geschapen. Wel dient nadere invulling nog vaak plaats te vinden, bijvoorbeeld in welke landen een programma open gaat, en de (financiële) inzet per land. Dit zijn de beleidsvoornemens van de regering en daaraan gekoppelde uitgaven die met de Tweede Kamer zijn gedeeld, zoals het MATRA Zuid-programma, samenwerking op het gebied van voedselzekerheid en de inzet ter ondersteuning van de private sector.

De afweging inzake eventuele amendementen en de dekking daarvan is uiteraard aan de Kamer, op basis van de informatie in de begroting. De categorieën «overig verplicht» en «beleidsmatig nog niet ingevuld» (samen 32% in 2012) bieden eenvoudiger ruimte voor amendementen dan de eerste categorie.

De beleidsmatige invulling van artikel 4.3 Private sector ontwikkeling is gebaseerd op de brief over het private sectorontwikkelingsbeleid, in combinatie met de kabinetsreactie op het SER-advies over OS en het bedrijfsleven, die de Kamer voor de begrotingsbehandeling kan verwachten. Hiermee is artikel 4.3 voor 55% juridisch verplicht en voor 44% beleidsmatig ingevuld (overig verplicht).

22

Kunt u een overzicht geven van alle Schokland-akkoorden die momenteel nog lopen? Wat hebben de Schokland-akkoorden tot nu toe opgeleverd voor de allerarmsten in de MOL landen?

Voor het overzicht zie hieronder. Opgemerkt is dat de term Millennium akkoord en Schokland akkoord als synoniem worden gebruikt. Een aantal Millennium akkoorden heeft subsidie verkregen uit het Schokland fonds.

In 2010 is een externe midterm review uitgevoerd van de Schokland akkoorden (steekproef 54 akkoorden). Aangemerkt moet worden dat veel activiteiten nog niet lang genoeg lopen om resultaten duidelijk zichtbaar te maken.

De review heeft 61% van de akkoorden als redelijk tot zeer innovatief beoordeeld. De grote meerderheid van de akkoorden (89%), laat zien tenminste «enige resultaten met goede verwachtingen» te hebben.

Een kleine groep (9%) laat al een duidelijke impact zien op de MDGs, de helft van de akkoorden (50%) heeft wel goede potentie om tot een impact te leiden.

Overall wordt 77% van de akkoorden als gemiddeld succesvol tot zeer succesvol beoordeeld.

Naam Millenniumakkoord

Penvoerder

1) Schoklandfonds

 

Internet voor water en sanitatie

Akvo

Learn4Work: Betere toegang beroepsonderwijs

Edukans

Toegang tot Internet en ICT

Macha Works

InReturn's East Africa Fund

Rebel Group (In Return East Africa Fund-I)

Fragile states and Education

Save the Children NL

Pilots Commodity Business Support Centres

Solidaridad

Best of Both Worlds

Stichting Lion Heart Foundation

Stichting 2015

Stichting 2015

Oikocredit

Oikocredit

Programma Ananthagiri

Friends Indeed

IDH – The Borneo Initiative (TBI)

IDH

Partnering to improve availability premix for food fortification

GAIN

Fair Climate Fund (FCF)

ICCO/Fair & Sustainable Participations B.V.

Wij een huis, zij een huis

Wereldfoundation

Food Early Solutions for Africa (FESA) – Micro Insurance

EARS

«Smarter Futures»- Improving the Quality of Wheat and Maize flour in Africa

IFSBH

Toevoer grondstoffen aan lokale brouwerijen

Heineken

SMS combats HIV/Aids

Humana

Helping farmers produce cassava for profit

IFDC

MDG 5 – Meshwork for Improving Maternal Health

Cordaid

Fighting violence to ensure education for all

PLAN NL

Platform MDG Profs – «Actieplan Kennis en Onderzoek voor Ontwikkeling»

NWO

Farming and Livelihood Improvement Programme (FLIP)

SOS Kinderdorpen

Ontwikkeling ergonomisch landbouwgereedschap

TNO

Financiering Sustainable Value Chains

Triodos

Text to Change (TTC)

Text to Change

Totale Schoklandfonds 26

 
   

2) Buiten Schoklandfonds

 

Amsterdam Initiative against Malnutrition (AIM)

GAIN

The Currency Exchange (TCX)

TCX IMC

Health Insurance Fund (HIF)

HIF

Foundation Rural Energy Services (FRES)

FRES

Mesofinanciering in Ontwikkelingslanden

EVD

MDG 3 Fonds: Investeren in gelijkheid

DGIS/Pricewaterhouse Coopers

Meer dan de som der delen: 3D interactie forum

HCSS

Kennisnetwerk voor vrede, veiligheid en ontwikkeling

Clingendael

Universal Access to Female Condom (UAFC)

Oxfam Novib

Nederlands Nationaal Actieplan 1 325 (NAP1325)

BZ/DGIS

Groen licht voor Afrika

Philips Lighting

Water, Sanitatie en Hygiëne (WASH)

NWP

Kennis voor Gezondheid

NWO

Geweld tegen vrouwen de wereld uit (VAW)

DGIS

Health Insurance for the Poor (HIP)

Cordaid, KIT (roterend)

Hittestabiel Oxytocine

TI Pharma

Moving Targets

North Star Alliance

Aqua for All (A4A)

Aqua for All

Access to Medicine (ATM)

Access to Medicine Foundation

Resource Center Development Partnerships

RSM Erasmus Universiteit

Millennium Gemeenten in Bedrijf

VNG International

Initiatief Duurzame Handel (IDH)

IDH

IDH – The Amazon Alternative (TAA)

IDH

Totale buiten Schoklandfonds 23

 

23

Hoeveel procent van de totale wateruitgaven loopt via Nederlandse waterbedrijven? Hoe hoog was dit percentage in de afgelopen 4 jaar?

In 2011 liep 12% van de totale wateruitgaven via Nederlandse drinkwaterbedrijven. In de jaren daarvoor bedroeg dit respectievelijk 13% (2010), 11% (2009), 14% (2008). Via de opschaling van bestaande PPP’s en via de nieuwe PPP faciliteit voor water zal in de komende jaren een vergelijkbaar percentage van de wateruitgaven via Nederlandse drinkwaterbedrijven blijven lopen.

25, 26, 27

Welk percentage van het budget voor fragiliteit en vredesopbouw wordt uitgegeven aan profiel II landen? Hoe hoog is dit percentage in alle partnerlanden?

Welk percentage van het budget voor water wordt uitgegeven in de profiel 1 landen? En hoe hoog is dit percentage in alle partnerlanden?

Welk percentage van het budget voor voedselzekerheid wordt uitgegeven in de profiel I en II landen? En hoe hoog is dit percentage in alle partnerlanden?

Deze percentages zijn nog niet bekend. Eind september hebben de ambassades voorstellen ingediend voor hun budgetten in de periode 2012–2015. Deze voorstellen worden momenteel beoordeeld; besluitvorming hierover vindt plaats in december 2011. Bij Voorjaarsnota 2012 zal de Kamer worden geïnformeerd over de definitief toegekende budgetten.

28, 296

Kunt u aangeven hoeveel het UNHCR in 2012 wordt gekort? Kunt u aangeven hoe deze korting zich verhoudt tot de bezuinigingen op andere (VN-)instanties die zich met noodhulp bezig houden? Wordt het ICRC ook gekort? Vinden er wellicht ook intensiveringen plaats bij sommige organisaties? Welke criteria zijn gehanteerd, welke achterliggende politieke keuze wordt hier duidelijk?

Hoeveel middelen zijn beschikbaar gesteld voor UNHCR voor de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014?

In 2011 is EUR 42 miljoen beschikbaar gesteld voor UNHCR als algemene vrijwillige bijdrage. Voor de jaren 2012–2014 is jaarlijks EUR 33 miljoen begroot. De uitgaven aan organisaties die van belang zijn voor noodhulp zijn relatief ontzien. De bijdrage aan ICRC blijft met EUR 25 miljoen in 2012 gelijk. Ook de bijdragen aan UNRWA en UN OCHA veranderen niet. De kortingen op de relatief grote algemene vrijwillige bijdragen aan UNHCR en WFP zijn noodzakelijk in het kader van bezuinigingen op de gehele begroting van ontwikkelingssamenwerking. Overigens zal Nederland ook in de komende jaren extra middelen aan deze VN-organisaties verstrekken als dat ten behoeve van noodhulp geboden is. In 2011 werd tot nu toe EUR 19.6 miljoen aan extra middelen aan UNHCR en WFP gegeven ter leniging van specifieke noden in bepaalde landen.

29

Kunt u aangeven hoeveel budget er in de oorspronkelijke ontwerpbegroting voorzien was voor het artikel waaruit SRGR, HIV/aids en gezondheid worden gefinancierd, dat wil zeggen voordat u geconfronteerd werd met een extra korting op de begroting in verband met de BNP-koppeling?

EUR 371 mln.

30

In beantwoording op Kamervragen van het lid Hachchi (d.d. 28 september 2011 met kenmerk 2011Z18818) geeft u aan voor SRGR 3 mln euro meer uit te trekken dan vorig jaar. Is dit de stijging van 22% naar 34% waar u over spreekt in uw persbericht «Aan de slag met het nieuwe ontwikkelingsbeleid» (d.d. 20 september 2011)? Zo neen, hoe verklaart u dit bedrag en percentage?

De verhoging van EUR 3 mln verwijst naar de geplande uitgaven in 2012 (begroting) ten opzichte van de verwachte daadwerkelijke uitgaven in 2011.

De percentages verwijzen naar het aandeel van SRGR voor 2012 in de begroting van 2011 en het aandeel SRGR in de begroting 2012. Zie tabel in antwoord op vraag 404.

31

Klopt het dat er specifieke activiteiten staan gepland rond voorlichting en dienstverlening voor jongeren op het gebied van SRGR in 12 partnerlanden? Zijn dit alle partnerlanden waar SRGR activiteiten staan gepland?

De plannen voor toewijzing van gedelegeerde fondsen voor 2012 en volgende jaren zijn ingediend maar nog niet beoordeeld. Pas als de beoordeling is afgerond kan ik u inzicht geven in het definitieve aantal partnerlanden waarin dergelijke activiteiten zullen worden uitgevoerd.

Momenteel worden in 12 partnerlanden specifieke activiteiten op het terrein van voorlichting en dienstverlening voor jongeren op het gebied van SRGR uitgevoerd. Vanuit centrale middelen wordt eveneens in partnerlanden gewerkt op dit terrein, en wel door de Unite for Body Rights alliantie, de International Planned Parenthood Federation, Ipas, Population Services International en de alliantie onder leiding van het Aids Fonds.

32

Kunt u in detail aangeven in welk partnerland SRGR een prioriteit is, en hoeveel budget er per partnerland is aangevraagd voor SRGR?

Momenteel worden de meerjarige strategische plannen van de ambassades in de partnerlanden beoordeeld. In het kader van de voorjaarsnota zal ik u inzicht geven welke landen SRGR als prioriteit zullen hebben en de hoogte van de goedgekeurde middelen per partnerland.

33

Klopt het dat de algemene gezondheidszorg die Nederland financiert vooral ondersteunend gaat zijn voor de prioriteit SRGR, met als doel dat het gezondheidssysteem maximaal resultaten op dit gebied kan behalen? Zijn de prioriteiten/focus binnen deze algemene gezondheidszorgfinanciering verschoven om deze ambitie waar te maken. Kunt U dit inzichtelijk maken?

Ja. De ondersteuning van de algemene gezondheidszorg in een aantal partnerlanden versterkt de capaciteit voor het verlenen van specifieke op seksuele gezondheid gerichte zorg, zoals de begeleiding van zwangerschappen en geboortes en family planning. Ook preventie en behandeling van geslachtsziektes vindt vaak plaats in algemene ziekenhuizen en klinieken. De Nederlandse bijdrage zal in toenemende mate gericht worden op verbetering van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van deze specialistische zorg.

Aangezien de meerjarige strategische plannen van de ambassades op dit moment nog worden beoordeeld is de verschuiving in financiële zin nog niet goed inzichtelijk te maken. Beleidsmatig wordt echter zowel binnen de uitvoering van lopende programma’s, maar vooral ook bij het formuleren van nieuwe programma’s een veel sterkere nadruk gelegd op het behalen van resultaten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door SRGR-specifieke doelen en indicatoren zoals het aantal geboortes onder deskundige begeleiding en gebruik van contraceptiva, op te nemen in deze programma’s. Dit leidt ertoe dat daar ook expliciet op wordt gestuurd met mensen en middelen.

Binnen een programma als GAVI, dat gefinancierd wordt uit de middelen voor algemene gezondheidszorg, is met succes gepleit voor opname van HPV (vaccin ter voorkoming van baarmoederhalskanker) in het vaccinatieprogramma voor meisjes.

34

Waarom wordt algemene gezondheid niet volledig losgekoppeld van SRGR? Worden dit aparte budgetlijnen? Waarom levert algemene gezondheid enkel een bijdrage aan SRGR? Vindt u dat SRGR meer is dan gezondheid, en ook verband houdt met onder andere onderwijs, mensenrechten, en water?

De manier waarop het kabinet inzet op gezondheidszorg levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse doelen met betrekking tot SRGR en HIV/Aids. SRGR heeft immers een medische component die alleen door goed opgeleide staf in algemene ziekenhuizen en klinieken kan worden verleend. Daarom blijven de uitgaven voor algemene gezondheidszorg onder dezelfde operationele doelstelling geschaard. Daarbinnen zal ik wel steeds de uitsplitsing naar de drie sub-thema’s maken. Vanzelfsprekend levert goede gezondheidszorg ook een belangrijke bijdrage aan mijn andere speerpunten, zoals bijvoorbeeld voedselzekerheid. Ook ben ik het eens met de constatering dat SRGR meer is dan gezondheid.

Zo zijn goed onderwijs en seksuele voorlichting essentiële preventieve interventies, maar ook de verbetering van de positie van de vrouw heeft een grote impact. Uiteraard is de handhaving van de mensenrechten voor seksuele minderheden een essentiële voorwaarde om toegang tot zorg en behandeling te kunnen garanderen.

35, 37, 46

Kunt u aangeven, in absolute cijfers en in percentages, wat de consequenties van de bezuinigingen zijn voor de verschillende kanalen van ontwikkelingssamenwerking en hoe dit uitwerkt op de onderlinge verhouding in besteding per kanaal? Kunt u dit doen voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013?

Hoeveel geld voor ontwikkelingssamenwerking gaat naar het multilaterale kanaal, het bilaterale kanaal, het maatschappelijk kanaal, het bedrijfsleven en naar EKI? Hoe verhouden deze zich tot elkaar?

Kunt u aangeven hoe hoog de totale (OS) uitgaven zijn aan het multilaterale kanaal?

Onderstaande tabel toont de verdeling van de ODA-uitgaven per kanaal voor de periode 2010–2013 (bedragen x EUR 1 000):

Hierbij wordt opgemerkt dat ruim 20% van de bedragen genoemd onder het bilaterale kanaal wordt uitgegeven via maatschappelijke organisaties. De bedragen en percentages voor 2012 en later zijn nog indicatief.

36

Kunt u een overzicht geven voor de bestedingen via het maatschappelijke kanaal per financieringsinstrument in de periode 2009 tot en met 2012, met de mutaties zowel in bedragen als in percentages?

Dit overzicht luidt als volgt (bedragen x EUR 1 000):

Daarnaast wordt ruim 20% van de bedragen onder het bilaterale kanaal uitgegeven via maatschappelijke organisaties (het totaal van het bilaterale kanaal bedraagt in 2012 bijna EUR 1,3 mld, 20% hiervan komt neer op ca. EUR 250 mln). De bedragen en percentages voor 2012 en later zijn nog indicatief.

38, 39, 332, 334, 335, 336, 355

Hoeveel geld is er voor 2012 gereserveerd voor sectorale begrotingssteun?

Hoeveel geld is er voor 2012 gereserveerd voor algemene begrotingssteun?

Kunt u een overzicht geven van alle begrotingssteun die Nederland verstrekt via bilaterale kanalen, per land uitgesplitst op algemene of sectorale begrotingssteun, welke sectoren en welke bedragen in 2011, 2012 en 2013?

Welk percentage van het Nederlandse ODA budget wordt besteed aan algemene en sectorale begrotingssteun in 2011, 2012 en 2013?

Welke landen heeft Nederland voor ogen als het gaat om de mogelijke verdere inkrimping van algemene begrotingssteun?

Kunt u aangeven welke landen de komende jaren begrotingssteun zullen ontvangen en per land aangeven wat deze steun precies inhoud?

Hoeveel budget is gemoeid met begrotingssteun voor partnerlanden?

In lijn met het regeerakkoord is het begrotingssteunbeleid herzien en heeft er een drastische beperking van algemene begrotingssteun plaatsgevonden. Het financiële belang van begrotingssteun, als percentage van de totale ODA, nam af van 3,8% in 2010 naar 2,75% in 2011. Bestaande verplichtingen worden in het kader van goed donorschap gehonoreerd. Voor eventuele nieuwe algemene begrotingssteun verplichtingen komt alleen Mali (vanaf 2013) in aanmerking mits aan voorwaarden wordt voldaan. Hierover wordt in de loop van 2012 besloten.

In bijgevoegd overzicht ziet u wat de uitgaven aan algemene en sectorale begrotingssteun zijn geweest in 2011 en welke verplichtingen er nog zijn voor 2012 en 2013. Over nieuwe sectorale begrotingssteun -ondersteunend aan de nieuwe speerpunten- wordt eind dit jaar besloten.

Bij algemene begrotingssteun worden fondsen overgemaakt naar de centrale schatkist van de ontvangende overheid. Donoren maken gezamenlijk met de ontvangende overheid afspraken over de te bereiken ontwikkelingsresultaten en bespreken regelmatig de voortgang. Bij sectorale begrotingssteun gaan de afspraken en het overleg met de overheid over resultaten in een specifieke sector.

Bedragen in EUR x miljoen
 

2011

Gerealiseerde uitgaven

2012

Verplichtingen

2013

Verplichtingen

 

ABS

SBS

ABS

SBS

ABS

SBS

Partnerlanden

           

Mali (cat. 1)

15

4 (gezondheid)

+

6 (onderwijs)

15

     

Mozambique (cat. 1)

18

 

9

     

Rwanda (cat. 1)

 

4,8 (goed bestuur) +

6,2 (onderwijs)

       

Ghana (cat. 3)

10

18 (gezondheid)

+

7 (milieu)

 

18 (SRGR)

+

7 (milieu)

   

Colombia (transitie)

 

3,056 (milieu)

       

Burkina Faso (exit)

20,5

 

18

 

18

 

Senegal (exit)

 

11 (milieu)

       
             

Afbouw «oud»

           

Kaapverdië

 

1,7 (onderwijs)

       
             

Overig

           

Bhutan

2

 

2

     
             

TOT. ABS/ SBS

65,5

61,756

44

25

18

0

             

TOTAAL ODA

4 620,0

4 420,0

4 459,0

% ABS EN SBS T.O.V. TOTALE ODA

1,42%

1,33%

1,00%

0,56%

0,40%

0

% BEGROTINGS-STEUN T.O.V. TOTALE ODA

2,75%

1,56%

0,40%

40

Hoe groot is het totaal aantal Nederlandse ambassadeurs? Hoeveel hiervan zijn vrouw? Hoeveel topambtenaren zijn er binnen het gehele ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoeveel hiervan zijn vrouw? Hoe loopt de trend in man-vrouw verhoudingen in de afgelopen vier jaar en wat is het streven voor 2012?

In totaal zijn er 124 ambassadeurs. Twintig hiervan zijn vrouw. Binnen het gehele Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn er 527 ambtenaren met salarisschaal 14 BBRA 1984 of hoger. Hiervan zijn er 113 vrouw. In de afgelopen jaren is het aantal vrouwen in hogere functies gestegen. In 2007 waren van de 530 ambtenaren met voornoemde salarisschalen 95 vrouw. Gezien de uitgangspunten van de Organisatie in Balans zal het percentage vrouwen in deze functies de komende jaren toenemen. Het streefcijfer voor 2015 is 30% vrouwen in de schalen 14 en hoger. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken acht een sterke toename van het aandeel vrouwen noodzakelijk.

41

Kunt u aangeven binnen welke Nederlandse ambassadeposten in fragiele staten een genderspecialist is gestationeerd?

Er zijn geen permanente genderspecialisten gestationeerd op de posten, maar de regering draagt wel capaciteit bij in de vorm van experts op dit terrein via organisaties zoals de VN. Een instrument daarvoor is de Korte Missie Pool. Van maart 2011 tot maart 2012 is er bijvoorbeeld een expert uit de KM-pool bij de Sexual Violence Unit (SVU) van MONUSCO (UN Organization Stabilization Mission in the DRC) geplaatst. In het verleden zijn genderspecialisten via deze KM-pool uitgezonden naar missies in de DRC, de Palestijnse Gebieden en Afghanistan.

42

Kunt u een detailoverzicht geven van alle betrekkingen met Saoedi-Arabië?

De betrekkingen tussen Nederland en Saudi-Arabië worden vooral gekenmerkt door de economische en handelsrelatie. Naast investeringen op energiegebied zijn Nederlandse bedrijven onder andere actief op het gebied van infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg, water en land- en tuinbouw. Nederland importeert uit Saudi-Arabië vooral fossiele brandstoffen en petrochemische producten. Daarnaast investeren Saudische bedrijven in Nederland (zie ook antwoord op kamervragen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3584). In multinationaal verband nemen Nederland en Saudi-Arabië deel aan het 4Kingdoms Initiative on Carbon, Capture and Storage en het International Energy Forum.

De EU en de Gulf Cooperation Council (GCC) komen samen op ministerieel niveau in het jaarlijkse EU-GCC-overleg. Het overleg geldt als basis voor samenwerking op het gebied van handel en economie, hoger onderwijs, transport en mensenrechten. De EU heeft daarnaast een vertegenwoordiging voor de Golfstaten in Riyadh.

Nederland zet zich verder zowel in EU-verband als bilateraal in ter bevordering van de mensenrechten in Saudi-Arabië, waaronder de rechten van vrouwen, arbeidsmigranten en religieuze minderheden.

43, 428

Hoeveel geld is er bij welk artikel terug te vinden op het gebied van gender?

Er is van het budget voor de operationele doelstelling 5.3 Gelijke rechten en kansen voor vrouwen 3 miljoen overgeheveld naar de operationele doelstelling 5.2 Versterking maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden. Kunt u uitleggen aan welke gender gerelateerde doelstellingen en programma’s de 3 miljoen is besteed?

Onder 5.3. (vrouwenemancipatie) is voor 2012 € 39 miljoen gereserveerd en als deel van 5.2. (MFS-II) € 3 miljoen.

De budgetten voor het medefinancieringsprogramma werden in het verleden thematisch verantwoord in de begroting. Met ingang van het MFS II is het gehele budget verantwoord onder 5.2. Daarom is vanuit 5.3. EUR 3 mln voor gender gerelateerde activiteiten overgeheveld naar 5.2.. Onder MFS-II worden meerdere gender gerelateerde programma’s uitgevoerd. Dat bedrag zal ook aan gender gerelateerde activiteiten worden besteed. Voorbeelden zijn de programma’s van de Child Rights Alliance (penvoerder Plan NL), Impact Alliance (penvoerder Oxfam Novib) en de SRHR Alliance (penvoerder Rutgers WPF). De Child Rights Alliance stelt haar volledige subsidiebedrag ter beschikking aan de verbetering van de rechtspositie van meisjes en jonge vrouwen. Bij de Impact Alliance is één van de vijf programma’s gericht op een grotere zeggenschap voor vrouwen, een grotere leiderschapsrol voor vrouwen en een verhoogde capaciteit van maatschappelijk organisaties om gender justice in hun werk te integreren. Voor de SRHR Alliance geldt dat twee van de vier vastgestelde prioritaire thema’s specifiek gericht zijn op gender, te weten het bestrijden van seksueel en gender-gerelateerd geweld en de vrijheid van expressie van seksuele diversiteit en gender identiteit.

44

Hoeveel Wob-verzoeken heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, hoeveel hiervan zijn afgewezen, bij hoeveel is er bezwaar en/of beroep aangetekend? Wat is de gemiddelde behandelingsperiode van een Wob-verzoek bij het ministerie?

In 2010 werden 51 Wob-verzoeken ontvangen. Daarvan zijn 11 verzoeken geheel afgewezen. Negen maal werd een bezwaarschrift ingediend. In de eerste helft van 2011 werden 26 Wob-verzoeken ontvangen. Daarvan zijn 6 verzoeken afgewezen. Vier maal werd een bezwaarschrift ingediend. In 2010 en 2011 is geen enkele keer een beroep of hoger beroep aangetekend. De gemiddelde behandelingsperiode wordt niet geregistreerd. Een gemiddelde zou een vertekend beeld geven voor zover bij omvangrijke verzoeken vaak met verzoekers verlenging van de antwoordtermijn wordt overeengekomen. Zowel in 2010 als in 2011 is 80% van de verzoeken binnen de wettelijke termijn van 8 weken afgehandeld.

47

«Kunt u een overzicht geven van de bijdragen aan multilaterale instellingen per beleidsartikel voor 2012 en voor de periode 2013–2015? (De MvT noemt wel enkele bedragen (pag. 38–43, 54–56, 64–65, etc.) maar geeft geen totaal overzicht).»

Bijgaand treft u een overzicht aan2 van de begrote ODA-bedragen 2012 t/m 2015 via het multilaterale kanaal groter dan € 1 miljoen, verdeeld naar begrotingsartikel en naar uitvoerende organisatie.

48, 79, 126, 310

Naar welke landen zullen de 17 handelsmissies in 2012 gaan?

Buitenlandse bezoeken van bewindspersonen worden strategischer ingezet. Hangt deze strategischer inzet samen met de extra aandacht die de bilaterale relaties met onder meer Brazilië, de VS, Rusland en China krijgen? En met de investering van de Nederlandse regering in economische diplomatie?

Welke strategische reizen heeft het kabinet voor ogen voor haar bewindspersonen?

Wie coördineert de strategische reisagenda van de regering?

De strategische reisagenda van de regering wordt gecoördineerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Het doel van de reisagenda is om te komen tot een meer strategische planning van bezoeken van bewindspersonen en leden van het Koninklijk Huis aan het buitenland, het op geëigend niveau ontvangen van inkomende bezoeken, het meenemen van boodschappen van collega-bewindspersonen en het follow-up geven aan gebrachte bezoeken. Reisdoel en doelgroep worden afgestemd met het Nederlandse bedrijfsleven en de brancheorganisaties, maar ook met de gemeenten, de Commissarissen van de Koningin en onze kennisinstellingen. De Dutch Trade Board is daarbij een belangrijk kanaal. Doel is als «BV Nederland» een uniforme boodschap uit te dragen en zo efficiënt mogelijk met onze middelen om te gaan. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat er twee missies tegelijk naar China gaan, en geen enkele naar India.

Bij de strategische reisagenda staat de behartiging van de Nederlandse belangen voorop. In sterke mate gaat het om de extra investering die de regering doet op het terrein van economische diplomatie. Daartoe worden op dit moment voor 2012 17 economische missies gepland, die door verschillende bewindspersonen zullen worden geleid. Bij bijzondere missies wordt ook het Koninklijk Huis betrokken. Handelsmissies zijn een belangrijk hulpmiddel bij de internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven. De snel groeiende markten zoals China, India, Brazilië, de Golfstaten, Oekraïne, Polen, Turkije en Rusland zijn de belangrijkste doelgroep voor de missies. De planning van de 17 missies wordt in de komende maanden gefinaliseerd. Behalve economische belangen wordt bij het bepalen van de reisagenda ook gekeken naar de andere prioriteiten die in het regeerakkoord worden genoemd. Het gaat daarbij om stabiliteit/veiligheid/mensenrechten, financieel-economische governance, migratie- en terugkeerbeleid, en de Nederlandse EU-prioriteiten.

49

Van en tot welk bedrag spreekt men als het gaat over niet specificeren van kleine bedragen?

Deze passage in de leeswijzer is opgenomen om aan te geven dat niet in alle gevallen het totaal van de financiële instrumenten per operationele doelstelling gelijk is aan het exacte bedrag zoals opgenomen in de financiële overzichten.

50, 51

Welke conclusie kan getrokken worden uit de herformulering van operationele doelstelling 5.1 en ten aanzien van de Nederlandse ambities op Millenniumdoelstelling 2?

Impliceert de herformulering van operationele doelstelling 5.1 dat Nederland zich niet langer inzet voor het halen van MDG 2 of dat de Nederlandse regering minder afgerekend wil worden op de inspanningen voor onderwijs?

In het nieuwe beleid geeft Nederland meer prioriteit aan de Millenniumdoelen waarop een relatief grote achterstand is en waar Nederland specifieke meerwaarde heeft. Onderwijs is om die redenen niet benoemd als prioriteit. Onderwijs verdwijnt niet geheel uit het Nederlandse beleid, maar ondersteunt voortaan de vier speerpunten bijvoorbeeld in de vorm van beroepsonderwijs.

52

Hoe moet de groei van de economie in veel ontwikkelingslanden (ook in Afrika), die vaak beduidend groter lijkt te zijn dan de economische groei in ons eigen land, worden beoordeeld? Hoeveel heeft ontwikkelingshulp bijgedragen aan die groei? Hoe verhoudt de economische groei in sub-Sahara-Afrika zich tot de bevolkingsgroei in die regio? Welke beleidsmatige consequenties moeten aan deze gegevens worden verbonden?

Een aantal Afrikaanse landen laat al enkele jaren achter elkaar een substantiële economische groei zien die de bevolkingsgroei van tussen de 2 en 3 procent overschrijdt. Deze groei is van wezenlijk belang voor armoedebestrijding. Tegelijk verschilt de mate waarin armen profiteren van de groei per land en blijft (structurele) armoede een hardnekkig probleem, vooral in Sub Sahara Afrika waar het absolute aantal armen niet is afgenomen. Dit beeld bevestigt de noodzaak om te blijven inzetten op het wegnemen van landenspecifieke belemmeringen voor duurzame groei en armoedevermindering.

Oorzaken van hogere of lagere economische groeicijfers zijn landenspecifiek. Zowel nationale factoren zoals binnenlandse sociale, economische, financiële en politieke ontwikkelingen alsook internationale factoren zoals exportafhankelijkheid en blootstelling aan externe crises beïnvloeden de groei van een economie. Zo kunnen groeicijfers van economieën die afhankelijk zijn van grondstofexport, bij hoge grondstofprijzen, navenant hoog zijn.

Hoewel de bijdrage van ontwikkelingshulp aan de economische groei niet exact is vast te stellen, blijkt uit recent empirisch onderzoek wel dat deze bijdrage positief is.4 Ontwikkelingssamenwerking, herstructureringsprogramma’s van overheidsfinanciën en macro-economische maatregelen hebben een goede basis gelegd voor de huidige groei en het redelijk doorstaan van de economische en financiële crisis. Ook heeft hulp bijgedragen aan investeringen voor economische en sociale ontwikkeling (infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg, instituties) en voor wetgeving en een enabling environment). De invloed van de hulp is echter moeilijk te isoleren van andere groeibepalende factoren, zoals de vraag naar en de hoge prijs van natuurlijke hulpbronnen maar ook zaken als de kwaliteit van bestuur.

De beleidsmatige consequentie is dat de Nederlandse regering economische groei door investeringen en innovatie in ontwikkelingslanden verder zal bevorderen. Een bijdrage zal geleverd worden aan private sector ontwikkeling en het versterken van economische instituties van ontwikkelingslanden. Zowel in de beleidsstrategieën van de speerpunten als in de meerjarig strategische plannen van partnerlanden worden landenspecifieke «binding constraints» in kaart gebracht.

53, 58, 64, 65, 66, 68, 69, 71, 72, 74, 75, 93, 102, 103

Op welke wijze gaat de Nederlandse regering verder investeren in de relatie met Israel? Waarom wil de Nederlandse regering de relatie met Israel versterken? Waar is de aanname op gebaseerd dat het Palestijns-Israëlische conflict gebaat is bij een intensivering van de relatie met Israël?

Wat houdt de samenwerkingsraad Nederland en Israël precies in? Waarom wordt deze raad ingesteld? Kunt u dat uitleggen? Bent u bereid de tekst van de overeenkomst van deze raad aan de Kamer te sturen?

Op welke manier zullen de Palestijnen bij de samenwerkingsraad worden betrokken om daadwerkelijk een bijdrage te kunnen leveren aan een duurzame oplossing van het Palestijns-Israëlische conflict?

Werkt het opzetten van een Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad de vredesbesprekingen niet tegen door de Palestijnen buiten beschouwing te laten? Kunt u dat toelichten?

Op welke wijze zullen de economische belangen van Palestijnen, die niet losgekoppeld kunnen worden van het beleid van Israël, vertegenwoordigd worden in deze raad?

Hoe is de «Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad» samengesteld? Voor welke streken in Israel en de bezette Palestijnse gebieden geldt deze handel en innovatie?

Hoe verhoudt de «Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad» zich met de opvattingen van de regering over het Israëlische nederzettingenbeleid?

Zijn doelstellingen, aanpak, middelen en randvoorwaarden met betrekking tot de oprichting van de Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad vastgelegd en zo ja kunnen deze gedeeld worden met de Tweede Kamer?

Welke territoriale gebieden vallen onder het mandaat van de Nederlands Israëlische samenwerkingsraad? Vallen activiteiten in nederzettingen en/of in de bezette Palestijnse gebieden ook onder de raad?

Met welk doel wordt de Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad opgericht in het licht van het verder investeren in de relatie met Israël?

Hoe draagt de Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad bij aan een duurzame oplossing van het Palestijns-Israëlische conflict?

Kunt u aangeven wat de doelstellingen zijn van de eerste Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad in 2012? Komt er ook een Nederlands-Palestijnse samenwerkingsraad?

Bestaan er ook initiatieven van de Nederlandse regering om de samenwerking met de Palestijnen te versterken en zo ja, kunt u deze plannen toelichten?

Op welke wijze denkt u dat de eerste Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad in 2012 in het belang zou zijn van een duurzame oplossing voor het Palestijns-Israëlische conflict?

Conform het regeerakkoord zal Nederland verder investeren in de band met de staat Israël. Nederland blijft daarbij voorstander van een alomvattend vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen. Een tweestatenoplossing vormt hierbij het uitgangspunt, op basis van de vier EU-parameters:

  • grenzen van 1967 met overeengekomen landruil;

  • veiligheidsgaranties die recht doen aan Israëlische en Palestijnse veiligheidsbehoeften;

  • oplossing van het vluchtelingenvraagstuk via onderhandelingen;

  • vastleggen van de status van Jeruzalem door onderhandelingen.

Verder investeren in de relatie is nodig – zoals eerder in antwoorden op Kamervragen is gesteld (vergaderjaar 2010–2011, nr. 926) – omdat het bestaansrecht van Israël, de enige democratie in de regio, door sommige landen en groeperingen nog steeds in twijfel wordt getrokken. Nederland wil weerstand bieden tegen pogingen tot delegitimatie van Israël. Israëls bestaansrecht moet onomstreden zijn en Israël dient zich daarin gesteund te weten door de internationale gemeenschap. Intensivering van de relaties biedt meer mogelijkheden om een constructieve dialoog met Israël te hebben, bijvoorbeeld daar waar het gaat over het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP). Versterkte samenwerking maakt ook moeilijke boodschappen makkelijker aanvaardbaar.

De totstandkoming van de Nederlands-Israëlische samenwerkingsraad (NISR) is primair gericht op investeren in de band met de staat Israël. Momenteel worden in samenspraak met de Israëlische regering doelstellingen, aanpak en middelen van de Samenwerkingsraad uitgewerkt.

De eerste NISR zal naar verwachting begin 2012 plaatsvinden. Het doel is om via de Samenwerkingsraad een politieke impuls te geven aan verdere samenwerking tussen verschillende actoren in Israël en Nederland: politiek, georganiseerd bedrijfsleven, wetenschap en technologie en maatschappelijk middenveld. De samenwerkingsraad zal wat Nederland betreft niet alleen een regeringscomponent hebben, maar ook een zakelijke, een wetenschappelijk/innovatieve en een maatschappelijke component.

De werkzaamheden van de NISR zullen binnen de hoofdlijnen van het Nederlandse beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces plaatsvinden.

De economische samenwerking tussen Nederland en de Palestijnse Autoriteit (PA) krijgt primair gestalte via het OS-programma met de PA. Economische wederopbouw is al enkele jaren een sector in het OS-programma. In de komende jaren wordt samenwerking op het gebied van voedselzekerheid en water uitgewerkt. Voorts geeft Nederland financiering ten behoeve van de versterking van Palestijnse instellingen op het gebied van veiligheid en rechtsstaat, wat mede bijdraagt aan versterking van de economische structuur van de Palestijnse Gebieden. De politieke dialoog krijgt gestalte via regelmatige bezoeken op ministerieel niveau. En marge van het recente bezoek van president Abbas aan Den Haag hebben het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Palestijnse Vertegenwoordiging in Den Haag een Memorandum of Understanding getekend dat deze politieke dialoog institutionaliseert via jaarlijkse buitenlands politieke consultaties.

54

Hoe sluit u uit dat – door het Nederlandse belang centraal te stellen in uw buitenlandbeleid – u zult vervallen tot aanbodgestuurde en gebonden hulp?

Het Nederlandse beleid gaat uit van vraagsturing waarbij zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de behoefte van het ontvangende land. Keuze van de vier speerpunten is mede gebaseerd op Nederlandse meerwaarde zodat met de inzet van Nederlandse expertise goed kan worden aangesloten bij de specifieke behoefte in een partnerland. Ontbinding van de hulp blijft uitgangspunt van het Nederlandse beleid.

55, 129, 130

Kunt u nader toelichten wat u precies bedoelt met economische diplomatie? Hoe pakt dit uit in de profiel I en II landen?

Kunt u ruwweg aangeven hoeveel ODA-budget u beschikbaar wil stellen voor uw economische diplomatie? Wat zijn de OESO-DAC regels in dezen?

Krijgt economische diplomatie hogere prioriteit dan de prioritaire OS-thema's? Zo nee, hoe is de verhouding dan?

Economische diplomatie omvat activiteiten waarbij de overheid onderhandelt met een publiek/private buitenlandse partij met als doel het bevorderen van handel, samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en het aantrekken van buitenlandse investeringen. De focus van de bilaterale economische diplomatie ligt op landen met het grootste economisch potentieel waar de buitenlandse overheid een belangrijke rol speelt in economische transacties.

Ook in profiel 1 en 2 landen wordt economische diplomatie bedreven. Daar kunnen kennis en ervaring van de medewerkers op de ambassades ingezet worden in gesprekken met (Nederlandse) kennisinstituten en bedrijfsleven die in deze landen actief zijn of willen worden.

30% van alle personele en materiële uitgaven van het ministerie worden toegerekend aan de ODA, conform de OESO-DAC regels.

Economische diplomatie kent geen hogere prioriteit dan de prioritaire OS thema’s. Zij zijn nevenschikkend, maar kunnen elkaar wel versterken.

56, 57, 191

Uit welke nationale en internationale onderzoeken/studies blijkt dat economische groei vanuit een sterkte private sector een belangrijke motor is voor armoedebestrijding? Kunt u hierbij tevens ingaan op het belang van pro-poor growth?

Uit welke nationale en internationale onderzoeken en studies blijkt dat de inzet op productieve sectoren efficiënter is dan de inzet op sociale sectoren?

Hoe en onder welke omstandigheden draagt private sector ontwikkeling aantoonbaar bij aan armoedebestrijding.

Het belang van economische groei voor armoedevermindering staat buiten kijf. Dit blijkt uit diverse studies (o.a. World Development Report 2005, Growth Report 2008 en WRR rapport 2010). Zonder uitzondering hebben de ontwikkelingslanden die de afgelopen decennia een substantiële groei hebben laten zien zich gebaseerd op het stimuleren van privé initiatief en bedrijvigheid, van kleine boerinnen tot grote industriële agglomeraties. Rodrik (2007) stelt in zijn studie One Economics, Many Recipes, Globalization, Institutions, and Economic Growth dat geen enkel land snelle economische groei heeft gekend zonder te voldoen aan de overkoepelende principes van private sector ontwikkeling en economisch bestuur, waaronder eigendomsrechten, marktgerichte stimulering, een stabiele munt en gezonde overheidsfinanciën. Ook uit bijvoorbeeld de Tracking Development studie blijkt dat het stimuleren van private sector ontwikkeling, in dit geval beginnend op het platteland in Azië, essentieel is (D. Henley (2008) Agrarian Roots of Industrial Growth: Rural Development Policy in Southeast Asia and Sub-Saharan Africa, Particularly Indonesia and Nigeria.). Het WWR rapport «Minder pretentie, meer ambitie» benadrukt de noodzaak van een verschuiving naar een agenda gericht op ontwikkeling, waarbij economisch groei en het stimuleren van ondernemerschap een centrale rol spelen.

Het belang van een dynamische private sector voor armoedebestrijding blijkt ook uit de afgelopen rapportage van de VN over voortgang in het bereiken van de Millennium Development Goals (MDGs), en wel met name over MDG-1 inzake bestrijding van armoede. De grootste bijdrage daaraan wordt toegeschreven aan groei en werkgelegenheid, in het bijzonder in Azië.

Onder pro-poor growth wordt verstaan groei die er aan bijdraagt dat mensen boven de armoedegrens uitkomen, hetzij door ze participeren in het economisch proces, hetzij door inkomensoverdrachten (voor een meer uitgebreide definitie verwijs ik graag naar de notitie Groei en Verdeling (pag. 4) kamerstuk 31 250 nr 72 van 20 jan. 2010).

Private sector ontwikkeling draagt bij aan armoede bestrijding door het genereren van inkomen en het beschikbaar maken van betaalbare producten. Voorwaarde voor een substantiële directe impact op armoedebestrijding is dat er voldoende inkomen en werkgelegenheid gecreëerd wordt voor grote groepen. Verhoging van de productiviteit van sectoren als de landbouw voldoet over het algemeen aan die voorwaarde: er zijn veel mensen in actief en mits er ook voldoende markt is voor de verhoogde productie, kan dit voor hen een inkomensverbetering betekenen.

59

Is het juist dat diverse Israëlische bedrijven investeren in Nederland? Zo ja, is dat het gevolg van de instelling van de nieuwe raad of staat dat er los van?

Meerdere Israëlische bedrijven investeren in Nederland. Deze investeringen zijn niet het gevolg van de Samenwerkingsraad, aangezien de instelling daarvan op zijn vroegst begin 2012 een feit zal zijn.

60, 61, 67, 70, 134

Sluit u uit dat bedrijven die goederen uit de Bezette Jordaanoever exporteren niet onder deze samenwerking mogen vallen? Indien neen, waarom niet?

Sluit u uit dat bedrijven die goederen op de Bezette Jordaanoever verkopen niet onder deze samenwerking mogen vallen? Indien neen, waarom niet?

Welke voorwaarden worden gesteld aan deze samenwerkingsraad om te voorkomen dat internationaal recht zal worden geschonden door op enige manier betrokken te zijn bij handel afkomstig uit de nederzettingen?

Blijft het Nederlands beleid dat men Nederlandse investeerders in Israël niet ondersteunt indien men in nederzettingen wil investeren gehandhaafd? Zal er ook actief bij deze bedrijven worden gepleit om activiteiten en investeringen in nederzettingen te staken?

Informeert de Nederlandse ambassade in Israël Nederlandse bedrijven bij hun verplichtingen die voortvloeien uit het internationaal recht? Zo ja kunt u hiervan een overzicht geven, zo nee waarom niet?

Op goederenhandel met de Palestijnse Gebieden en Israël zijn de volgende twee overeenkomsten van toepassing: de Euro-Mediterrane Interim-Associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de EG en de PLO (1997) en het EU-Israël Associatieakkoord (2000). De Interim-Associatieovereenkomst geeft na de meest recente amendering van april dit jaar vrijwel volledige vrijstelling van invoerrechten voor Palestijnse producten afkomstig uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook bij invoer in de EU en omgekeerd. Het Associatieakkoord biedt een zeer gunstige tariefbehandeling voor de goederenhandel met Israël. Producten uit de nederzettingen vallen buiten de territoriale werkingssfeer van het Associatieakkoord. Het is Nederlandse bedrijven niet verboden handelsrelaties te onderhouden met bedrijven uit Israëlische nederzettingen in de Palestijnse Gebieden. In zijn algemeenheid ontmoedigt de regering economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv informeert Nederlandse bedrijven over de internationaalrechtelijke aspecten van ondernemen in bezet gebied. Betrokken Nederlandse bedrijven zullen daar waar nodig worden aangesproken op hun optreden.

62, 63

Is het juist dat het bedrijf Better Place een vestiging in Nederland begint om wisselbatterijen voor elektrische auto’s te verkopen?

Is het juist dat Better Place vestigingen heeft op de Westelijke Jordaanoever? Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat dit bedrijf profijt haalt uit de bezetting van de Westelijke Jordaanoever? Indien neen, waarom niet?

Better Place heeft tijdens het bezoek van de minister van EL&I aan Israël aangekondigd volgend jaar operationeel te willen worden in Nederland met de start van een demonstratieproject. Better Place is een Amerikaans-Israëlische onderneming, gevestigd in Californië, met meerdere vestigingen wereldwijd, waaronder in Israël en Denemarken. In deze landen heeft al een uitrol van het elektrisch rijden plaatsgevonden. Better Place onderneemt activiteiten in steeds meer landen, zoals bijvoorbeeld in China en in Nederland. De regering is ervan op de hoogte dat Better Place ook op de Westelijke Jordaanoever batterijwisselstations plaatst. Het is bedrijven als Better Place niet verboden om producten of diensten aan te bieden in de Bezette Gebieden.

73

Kunt u concreet aangeven op welke wijze vanaf 2012 de bilaterale relaties met onder meer Brazilië, de VS, Rusland en China extra aandacht gaan krijgen?

Instrumenten van het buitenlands beleid, waaronder economische diplomatie, ondersteuning bedrijfsleven en bezoeken, zullen strategischer en breder worden ingezet.

Ten aanzien van Brazilië staat economische diplomatie centraal. Bilaterale contacten met de Braziliaanse overheid, die veel invloed heeft op markttoegang en investeringsklimaat, worden geïntensiveerd. Het Nederlandse bedrijfsleven wordt ondersteund in topsectoren transport en logistiek, (lucht)havens, landbouw en energiesector. Om deze reden, en om goed aan te sluiten bij de snel groeiende geopolitieke invloed van Brazilië, wordt het postennetwerk in Brazilië versterkt.

Ten aanzien van de VS wordt verhoging van de frequentie van politieke bezoeken over en weer nagestreefd, gericht op economische banden en de bepalende rol van de VS bij kwesties op de wereldpolitieke agenda, inclusief transatlantische en globale veiligheid. Momenteel wordt bezien hoe aan de relatie met de VS de komende tijd extra aandacht kan worden gegeven, zowel bilateraal als in EU-verband.

Met Rusland wordt het aantal contacten op ministerieel niveau in 2012 geïntensiveerd in de aanloop naar het bilaterale jaar 2013. De brief van 5 oktober jl. aan uw Kamer schetst de brede relatie die Nederland met Rusland onderhoudt. Voortbouwend op het recente bezoek van de minister-president en de minister voor Infrastructuur en Milieu aan Rusland zal de ambassade activiteiten ontwikkelen gericht op Holland Branding en het bevorderen van de bredere energiesamenwerking tussen beide landen, alsmede op het positioneren van Nederland als relevante partner op het gebied van internationaal recht en mensenrechten. Intensieve contacten met relevante NGO’s worden gehandhaafd.

In de bilaterale relaties met China staan economische diplomatie, het engageren van China bij mondiale vraagstukken en bevorderen van de mensenrechten centraal. Economische diplomatie wordt geïntensiveerd, onder meer op de tien economische topsectoren. Ook strategische samenwerking op het gebied van onderzoek en onderwijs en cultuur wordt uitgebouwd. Op korte termijn wordt een Consulaat-Generaal in West-China geopend, specifiek gericht op het behartigen van Nederlandse handelsbelangen in dit groeigebied. De Nederlandse diplomatieke inspanning richt zit tevens op Chinees engagement bij mondiale vraagstukken, zoals veiligheid, milieu, water-, energie-, grondstoffen- en voedselschaarste. Op het terrein van de rechten van de mens zoekt Nederland actief de dialoog en samenwerking met China, waarbij ook de receptorbenadering wordt beproefd.

76, 77, 78

Hoe wordt een slagvaardige Unie gecreëerd zonder extra nationale bevoegdheden over te dragen aan Brussel?

Wat wordt verstaan onder effectief toezicht en door wie of welke instantie met welk mandaat?

Welke verdragswijzigingen zijn benodigd om eurolanden die de begrotingsregels aan hun laars lappen uit de euro te zetten?

Bij de oprichting van de EMU hebben de deelnemende landen soevereiniteit overgedragen door het opgeven van hun eigen munt en monetair beleid, en door het aangaan van de verplichting om hun begrotingen op orde te brengen en te houden. Om deze reden is het niet noodzakelijk opnieuw soevereiniteit over te dragen; het is zaak om de bestaande strikte afspraken te handhaven.

De regering heeft uw Kamer op 7 september jl. een brief gestuurd met haar visie op de toekomst van de Economische en Monetaire Unie (kamerstukken 21 501-07 nr. 839). Daarin bepleit de regering een structurele aanpak die aangrijpt bij de kern van het probleem, te weten het versterken van begrotingsdiscipline en het handhaven van strikte regels, onder onafhankelijk toezicht en met zo nodig toenemende zwaarte van sancties, waar lidstaten zich toe dienen te verplichten willen zij deel blijven uitmaken van de monetaire unie van de Eurozone.

Net als uw Kamer (motie Weekers / De Neree tot Babberich (kamerstukken 21 501-07 nr. 713)) is de regering van mening dat er een onafhankelijk Europees begrotingsorgaan moet komen dat toeziet op de naleving van de Europese begrotingsregels voor nationale begrotingen. De regering pleit daarom voor een speciaal daartoe aangewezen Commissaris, naar het model van de rol die de Commissaris mededinging speelt bij het toezicht op de interne markt, die beschikking krijgt over een interventieladder die het mogelijk maakt in toenemende mate in te grijpen in het budgettaire beleid van landen die zich niet aan de afspraken houden. De precieze bevoegdheden en instrumenten waarover deze Commissaris beschikt om naleving van het Stabiliteits- en Groeipact af te dwingen zullen moeten worden vastgelegd in Europese regelgeving.

De regering is van mening dat, om deel uit te blijven maken van de monetaire unie, lidstaten de gemaakte afspraken volledig zullen moeten nakomen. De Verdragen kennen geen bepaling die het mogelijk maakt dat lidstaten afstand doen van de euro als munt. Om dit mogelijk te maken zou een dergelijke bepaling in de Verdragen opgenomen moeten worden, waarbij de omstandigheden en voorwaarden waaronder dit plaats zou kunnen vinden zouden moeten worden vastgelegd.

80, 133

Welke rol speelt het mensenrechtenbeleid in de keuze van de regering om meer te investeren in economische diplomatie, met name ten aanzien van landen in het Midden-Oosten?

Hoe waarborgt Nederland de coherentie van economische diplomatie, het mensenrechtenbeleid en het MVO-beleid en op welke wijze rapporteert u hierover aan de Tweede Kamer?

De regering streeft naar stabiliteit en economische groei en zet zich in voor de bevordering van mensenrechten; de drie pijlers van het buitenlands beleid.

Mensenrechten zijn geïntegreerd onderdeel van het buitenlands beleid en dat geldt ook voor de landen in het Midden-Oosten. Zoals beschreven in de Mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid», maakt Nederland zich ten aanzien van het Midden-Oosten in het bijzonder sterk voor mensenrechten die bijdragen aan democratiseringsprocessen. Bevorderen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen is onderdeel van de Nederlandse economische diplomatie, ook ten aanzien van het Midden-Oosten.

De regering rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over haar inspanningen om de mensenrechten in de wereld te bevorderen.

Uitgangspunt daarbij is conditionaliteit («meer voor meer», «minder voor minder»): hoe serieuzer landen werk maken van democratisering, rechtsstatelijke ontwikkeling en respect voor mensenrechten, hoe meer Nederland bereid zal zijn dit proces te ondersteunen. Keerzijde is dat tegenvallende hervormingsinspanningen de aanspraak op steun verminderen.

81

Wordt met deze raad Israël gevraagd lid te worden van het Non-proliferatie Verdrag? Indien neen, waarom niet?

Nederland is en blijft voorstander van toetreding van Israël tot het NPV en draagt dit standpunt actief uit, met name in de politieke dialoog met Israël zoals die ook in de Samenwerkingsraad gestalte zal krijgen.

82

Waarin verschillen de nader gestructureerde bilaterale relaties met bijvoorbeeld Brazilië, India en China van de nieuwe samenwerking met Israël? Kunt u dat toelichten?

Voor de genoemde landen geldt dat zij om meerdere redenen van groot buitenlands politiek belang voor Nederland zijn. De omvang en aard van de relatie leidt tot verschillende invulling van de samenwerking, die wordt toegesneden op de karakteristieken van de relatie, de inrichting en ontwikkeling van de economie en plaats van de overheid in de samenleving van het betreffende land. Bij de nieuwe samenwerkingsraad met Israël wordt lering getrokken uit de Nederlandse samenwerking met andere landen alsook samenwerkingsvormen van andere landen met Israël.

83

U stelt dat uw vier prioriteiten meer geld zullen ontvangen, maar kunt u dan ook aangeven waar die stijging zit m.b.t. speerpunt SRGR inclusief HIV/Aids zoals is samengepakt onder het nieuwe artikel 5.4? En kunt u een overzicht opstellen waarin de absolute en percentuele stijging wordt aangegeven van de budgetten voor alle vier uw prioriteiten voor de periode 2011 tot en met 2014 volgens de nieuwe begrotingsartikelen?

In de begroting voor 2012 zijn de voormalige operationele doelstellingen 5.4 (Aids, malaria etc.) en 5.5 (SRGR) voor het eerst samengevoegd, waarbij drie sub-thema’s worden onderscheiden, te weten SRGR, HIV/Aids en gezondheid algemeen.

In de tabel bij het antwoord op vraag 404 wordt de stijging van het speerpunt SRGR toegelicht ten opzichte van de verwachte uitkomst 2011 en ten opzichte van het budget dat voor 2012 was opgenomen in de begroting van 2011. Er is sprake van zowel een absolute als relatieve toename van het budget van SRGR. De absolute toename zal in 2012 vooral gerealiseerd worden in de partnerlanden.

Ten opzichte van de verwachte uitgaven in 2011 wordt in 2012 een daling voorzien in het budget voor HIV/Aids. Deze is grotendeels te verklaren doordat het Health Insurance Fund en enkele Product Development Partnerships vanaf 2012 worden geschaard onder de uitgaven voor gezondheidszorg algemeen. Dit is onderdeel van de aanpassing in de begrotingsindeling die tot doel heeft een zuivere koppeling tussen doel en middelen tot stand te brengen. De daling op het totaal budget van 370 naar 337 mln in onderstaande tabel is voornamelijk toe te schrijven aan de daling van de geplande uitgaven voor gezondheidszorg algemeen, met name in de partnerlanden. Zowel het budget voor SRGR als het budget voor de drie sub-thema’s samen zullen vanaf 2012 stijgen.

 

2011

2012

2013

2014

 

(EUR mln.)

(EUR mln.)

Percentuele stijging t.o.v. 2011

(EUR mln.)

Percentuele stijging t.o.v. 2012

(EUR mln.)

Percentuele stijging t.o.v. 2013

Fragiliteit en wederopbouw

198

281

42%

325

16%

392

21%

Voedselzekerheid en economische groei

505

552

9%

677

23%

834

23%

SRGR/Gezondheid/ Hiv-Aids1

370

337

-9%

356

6%

390

10%

Water

156

181

16%

216

19%

258

19%

X Noot
1

Voor de onderverdeling tussen de verschillende delen wil ik u verwijzen naar de tabel bij het antwoord op vraag 404.

84

Wat is de strekking van «gemiddeld», wanneer de MvT stelt dat het ODA-budget daalt tot een gemiddeld budget van 0,7%?

Het ODA-budget bedraagt vanaf 2012 gemiddeld 0,7% per jaar van het BNP. Vanaf 2012 kan het jaarlijkse budget dus afwijken van de 0,7%-norm, zolang het gemiddelde ODA-budget in deze kabinetsperiode vanaf 2012 uitkomt op 0,7% BNP.

85, 86, 220, 250

Is er in het mensenrechtenbeleid van het kabinet aandacht voor de positie van vervolgde christenen met een Nederlands paspoort, zoals het geval is in Iran?

Wat is het beleid t.b.v. vervolgde christenen met een Nederlands paspoort?

Hoeveel Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn vervolgd in het kader van christenvervolging? Wat is de werkwijze van het kabinet in deze?

In welke landen worden hoeveel rechtszaken gevolgd door ambassadepersoneel?

In het Nederlandse mensenrechtenbeleid is vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een prioriteit. In het mensenrechtenbeleid wordt niet naar de nationaliteit van de betrokkenen gekeken als basis om steun te geven. Ik ben mij in het algemeen bewust van de verslechterende positie van christelijke minderheden in een aantal landen en probeer daar het mogelijke aan te doen.

De Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland spannen zich in om consulaire bijstand te verlenen aan alle Nederlanders die in het buitenland zijn gedetineerd en prijs stellen op bijstand. De levensovertuiging van de gedetineerde is daarbij geen criterium.

Ik heb geen aanwijzingen dat er op dit moment Nederlanders in het buitenland zijn gedetineerd in het kader van christenvervolging.

De Nederlandse ambassade volgt in alle gevallen de rechtsgang van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Gezien het aantal van ca. 750 nieuwe Nederlandse gedetineerden per jaar en een totale populatie van ca. 2 500 Nederlandse gedetineerden in het buitenland, is het voor het ambassadepersoneel onmogelijk alle rechtszittingen bij te wonen.

87

Kunt u een specificatie geven van de bezuiniging van 2,5 mln op het postennet in 2012 zoals benoemd in de tabel?

De bezuiniging in 2012 is een saldo van een investering van EUR 7 mln in flankerend beleid, de economische capaciteit van het postennet en kwaliteitsverbetering van de OS-functie en een bezuiniging van EUR 9,5 via versobering van de arbeidsvoorwaarden van medewerkers, minder medewerkers op de posten en het sluiten van posten.

88

In de recent verschenen kamerbrief «Multilateraal OS-beleid» (7 oktober 2011, bijlage2) wordt een oordeel gegeven over de doeltreffendheid van deze instellingen. Kunt u toelichten:

  • a. hoe het eindoordeel per instelling tot stand gekomen is; (d.w.z. kunt u toelichten hoe de weging van de scores op deelaspecten van effectiviteit gebeurde; kamerbrief, bijlage 2, pag. 4)

  • b. welke bronnen u heeft benut bij het beschrijven en beoordelen van de mate waarin de instelling de ontwikkelingsrelevante resultaten behaalt; zijn deze bronnen voldoende onafhankelijk en divers?

  • c. Van sommige multilaterale instellingen die een Nederlandse bijdrage ontvangen is in de kamerbrief «Multilateraal OS-beleid» geen «scorecard» opgenomen. Bijvoorbeeld, NAVO, GAFSP (pag. 54,MvT), EFA-FTI (pag. 63, MvT). Bent u voornemens voor deze instellingen ook een dergelijke scorecard op te stellen?

  • a. Het eindoordeel over de effectiviteit per instelling is een samenvatting van de hoofdstukken 3 en 4 van de scorecard waarin de institutionele aspecten en het externe functioneren van de organisatie aan de orde komen. Alle deelaspecten zoals in de scorecard beschreven zijn daarbij meegenomen, zonder dat er sprake is van een mathematische formule voor de weging.

  • b. Belangrijke bronnen hiervoor waren onafhankelijke evaluaties, rapportages van ambassades en permanente vertegenwoordigingen, beoordelingen door andere donoren (zoals MOPAN en de Britse MAR), academische publicaties en documentatie van de instellingen zelf. De verscheidenheid van deze bronnen waarborgt een objectieve oordeelsvorming.

  • c. Bij de huidige serie scorecards is getracht voor zo veel mogelijk relevante instellingen een aparte scorecard op te stellen. Belangrijke overwegingen vormden de omvang van de Nederlandse ODA-bijdrage en de vraag of het om een zelfstandige organisatie gaat die op effectiviteit kan worden beoordeeld. Met name die laatste vraag is niet altijd eenduidig te beantwoorden bij fondsen en samenwerkingsverbanden zoals GAFSP en EFA-FTI. Bij de volgende serie scorecards zal opnieuw worden overwogen of het zinvol is ook voor deze fondsen een eigen scorecard op te stellen.

89, 90

Hoe wordt het Kabinetsbeleid op het gebied van mondiale publieke goederen getoetst op coherentie? Welke criteria worden hiervoor gebruikt?

Wat verstaat de regering onder Global Public Goods?

Global Public Goods of internationale publieke goederen (IPG’s) zijn goederen en diensten die in beginsel voor iedereen vrij beschikbaar zijn, terwijl het gebruik door één individu niet ten koste gaat van een ander, zoals bijvoorbeeld een stabiel klimaat. De regering gaat daarbij uit van de definitie die de WRR hanteert in haar rapport «Minder pretentie, meer ambitie». Omdat de markt deze goederen of diensten uit zich zelf niet of onvoldoende levert, neemt de overheid op nationaal niveau vaak de rol op zich om hierin te voorzien of deze te reguleren. Op mondiaal niveau is het lastiger om de voorziening van IPG’s als vrede en veiligheid, een stabiel klimaat en financiële stabiliteit ten goede te laten komen aan alle wereldburgers. Hiervoor is gerichte gezamenlijke actie en internationale samenwerking nodig. Bij het kabinetsbeleid op het gebied van IPG’s wordt, net als dat voor andere gebieden het geval is, getoetst of de belangen van ontwikkelingslanden niet geschaad worden. Het kabinet zal vóór de begrotingsbehandeling een praktische agenda presenteren ten behoeve van een samenhangend beleid ter versterking van de ontwikkelingsdimensie van prioritaire IPG’s.

91, 400

Is uw prioriteit SRGR gelijk aan de post 5.4 zoals die is opgenomen in de begroting voor 2012?

Tijdens een AO in mei 2011 zei u toe 50% van uw totale gezondheidsbudget te willen besteden aan SRGR. Van de 337 mln voor gezondheidszorg wordt volgens de begroting 113 mln gereserveerd voor SRGR, hetgeen 33,5% is van het totale budget. Op het budget van SRGR wordt bovendien 40 mln bezuinigd, terwijl een intensivering plaatsvindt op de 3 andere speerpunten. Vanwaar deze bezuiniging op SRGR, in tegenstelling tot eerdere toezeggingen?

Operationele doelstelling 5.4 omvat de drie onderdelen SRGR, HIV/Aids en gezondheid algemeen. Zoals u weet hanteerden mijn voorgangers in vorige begrotingen twee operationele doelstellingen die overeenkwamen met MDG 5 en 6 (reproductieve gezondheid en Aids, TB en malaria). Bevordering van algemene gezondheidszorg had daarin geen plaats terwijl dat wel een doel op zich was. Mede als gevolg daarvan was het historisch zo gegroeid dat niet alle uitgaven onder de meest logische operationele doelstellingen stonden.

Ik heb ervoor gekozen beide operationele doelstellingen samen te voegen omdat deze inhoudelijk nauw met elkaar verbonden zijn. Alle middelen dragen immers in samenhang bij aan de gezamenlijke doelstelling «seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van HIV/Aids». Ik zal daarbij mijn inzet vooral focussen op thema’s waarin de onderwerpen SRGR, HIV/Aids en gezondheid elkaar overlappen zoals seksualiteit en jongeren; toegang tot seksuele en reproductieve dienstverlening; verbeterde toegang tot anticonceptie en andere middelen voor seksuele gezondheid en HIV preventie; en seksuele en reproductieve rechten, inclusief de rechten van zogenaamde «key populations».

Daarbij kies ik er ook voor om binnen deze gezamenlijke doelstelling de cijfers met betrekking tot de verdeling over de drie sub-thema’s de werkelijkheid beter te laten weergeven dan in het verleden het geval was. Op deze manier kan ik met meer transparantie rapporteren over de daadwerkelijke uitgaven ten behoeve van SRGR, HIV/Aids en gezondheid.

In het AO in mei jongstleden heb ik toegezegd dat het mijn doel is in 2014 50% van het totale budget voor SRGR, HIV/Aids en gezondheid algemeen aan SRGR te besteden. In antwoord op vragen van Mw Hachchi op 7 oktober jl heb ik reeds toegelicht dat er geen sprake is van een bezuiniging op SRGR.

92

Kunt u toelichten waarom u private sector ontwikkeling niet als speerpunt van uw nieuwe beleid heeft benoemd ondanks dat hier wel extra geld naar toe gaat?

Private Sectorontwikkeling is niet benoemd als apart thematisch speerpunt van het nieuwe beleid, omdat het ook dwarsdoorsnijdend bijdraagt aan de vier prioritaire thema’s. Zo is verbetering van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden van groot belang om te werken aan voedselzekerheid en water. Ook in fragiele staten kan Private Sectorontwikkeling van belang zijn, bijvoorbeeld voor het creëren van werkgelegenheid, al is dat vaak kleinschalig.

94, 95, 99

De regering zet zich in voor beleidscoherentie en kiest daarbij voor vijf prioritaire global public goods: handel en financiering, klimaatverandering, voedselzekerheid, migratie en vrede en veiligheid. Voert de regering in dat kader ook de motie El Fassed uit die vraagt om onderzoek naar public bads?

Welke vorderingen heeft de regering gemaakt om public bads zoals genoemd in de motie El Fassed (Kamerstuk 32 605 V, nr. 10, Kamerjaar 2010–2011) gezaghebbend te kwantificeren. Welke stappen heeft de regering gezet om dat te doen? Graag een toelichting.

Gaat de regering bepleiten dat ook de Europese Commissie onderzoek doet naar «public bads» voor alle partnerlanden en op de vijf EU-prioriteiten voor beleidscoherentie?

De regering heeft naar aanleiding van de motie El Fassed een eerste verkenning uitgevoerd. Hierbij stond de vraag centraal in hoeverre negatieve gevolgen van Nederlands beleid op individuele partnerlanden – «public bads» – gekwantificeerd kunnen worden. Uit de verkenning blijkt dat er (nog) geen betrouwbare methodiek bestaat om een gezaghebbende kwantitatieve analyse te maken van de gevolgen van het beleid van een ontwikkeld land voor individuele ontwikkelingslanden, zoals gevraagd in de motie El Fassed. In deze verkenning is tevens het verzoek van het Kamerlid Ferrier meegenomen of het mogelijk is zogenaamde coherentierapportages voor de partnerlanden op te stellen. De regering zal hierover nader rapporteren in de aanbiedingsbrief van de toegezegde notitie «De ontwikkelingsdimensie van prioritaire internationale publieke goederen (IPG’s); een praktische agenda» (zie de antwoorden op vragen 96–98): In de brief zal ook worden ingegaan op de verdere stappen die voorzien worden op het niveau van de EU en de OESO. Deze brief kunt voor de begrotingsbehandeling verwachten.

96, 97, 98

Welke ontwikkelingsdoelen wil de regering op elk van de afzonderlijke vijf prioritaire global public goods bevorderen?

Wat zijn nationale, Europese en mondiale factoren die een belemmering vormen op het behalen van deze ontwikkelingsdoelen? Wat gaat de regering doen om die belemmeringen weg te halen?

Welke doelen stelt de regering zich per afzonderlijke prioritaire global public good binnen de huidige regeerperiode?

Het kabinet zal de Kamer tijdig voor de aanstaande begrotingsbehandeling een notitie sturen waarin een praktische agenda is opgenomen ter versterking van de ontwikkelingsdimensie van de vijf genoemde prioritaire internationale publieke goederen (IPG’s) met daarbij speciale aandacht voor de positie van arme ontwikkelingslanden. Per IPG wordt in deze notitie een aantal doelen, indicatoren en acties voor deze regeerperiode gepresenteerd. Er wordt ingegaan op ontwikkelingsrelevante aspecten, zoals het internationale bestuur van IPG’s, de impact op ontwikkeling, de rol en positie van arme ontwikkelingslanden in relevante internationale organisaties, financiering en capaciteitsopbouw. Raakvlakken met andere IPG’s en toegang tot kennis vormen daarbij aandachtspunten. Op relevante terreinen wordt tevens aandacht besteed aan de aanpak van mogelijke belemmeringen op nationaal, Europees en mondiaal niveau.

100

Is het niet verder uitbouwen van de relatie met Israël vanuit de EU, conform de afspraken na de Gaza-oorlog, nog staand EU-beleid? Waar en door wie is dit EU-beleid vastgelegd?

Neen.

Het EU-beleid inzake de relatie met Israël vloeit voort uit het EU-Associatieakkoord met Israël en het EU-Actieplan Israël dat voortvloeit uit het Europees Nabuurschapsbeleid. In de jongste zitting van de Associatieraad EU-Israël (22 februari 2011) heeft de EU vastgelegd dat zij technische besprekingen wil voeren met Israël om onder het bestaande Actieplan gebieden te identificeren waarop in de toekomst nauwer kan worden samengewerkt (zie Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 2011, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1031).

101

Is de Europese Unie op de hoogte van het feit dat Nederland voornemens is, via de Nederlands Israëlische samenwerkingsraad, om de relatie met Israel te versterken? Zo ja, hoe wordt daarop gereageerd?

De beleidsvoornemens van de regering zijn bekend bij de EU, zowel via de inbreng van de Nederlandse regering in Brussel als via bilaterale contacten. Duitsland, Polen, Tsjechië en Italië stelden eerder een samenwerkingsraad met Israël in.

104

Hoe verhoudt zich het voornemen sterk vertegenwoordigd te blijven in de VN en andere mondiale fora tot het voornemen te korten op het multilaterale kanaal?

Nederland behoudt nog altijd een sterke positie in de relevante mondiale fora. Door de bijdragen te concentreren op de relevante en effectieve instellingen zal Nederland meer focus kunnen aanbrengen in de multilaterale inspanningen.

105

Bent u bereid een internationale evaluatie te bepleiten van de wijze waarop het beleid ter bevordering van Responsibility to Protect is uitgewerkt na aanname van resolutie 1973? Indien neen, waarom niet? Zo ja, wat is het oordeel van de Nederlandse regering hierover?

De verwijzing naar Responsibility to Protect in resolutie 1973 van eerder dit jaar was behulpzaam bij het mobiliseren van de internationale gemeenschap om een menselijke ramp in Libië te voorkomen. Ik hecht er aan de preventieve kant van het beginsel te beklemtonen. Dit werd ook benadrukt in de mede door Nederland georganiseerde ronde tafelbijeenkomst met bewindslieden uit diverse landen over Responsbility to Protect tijdens de AVVN.

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties heeft aangekondigd dat zijn volgende jaarlijkse rapport over Responsibility to Protect in 2012 zal gaan over de inzet van de Verenigde Naties sinds 2005 in landen als Soedan, Kenia, Guinea, Kyrgyzstan, Ivoorkust en Libië. Ik verwelkom deze intentie, omdat dit van belang is voor de verdere operationalisering van Responsibility to Protect.

106

Wat is naar uw oordeel het doel van de nucleaire ambities van Iran?

Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) is op basis van zijn inspecties niet in staat om vast te stellen dat het nucleaire programma van Iran alleen vreedzame doelen heeft. Het IAEA heeft gesteld, op basis van de informatie waarover het beschikt, zorgen te hebben over het mogelijk bestaan in Iran van vroegere en huidige clandestiene activiteiten gerelateerd aan het ontwikkelen van een nucleaire lading voor een raket. Dit zou in strijd zijn met de verplichtingen uit het Non-Proliferatieverdrag, waar Iran partij bij is. Het land geeft verder geen gehoor aan de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die gebieden dat Iran zijn opwerkings- en aan verrijking gerelateerde activiteiten opschort.

Het feit dat Iran weigert volledig mee te werken aan internationaal toezicht en aanwijzingen voor het mogelijk bestaan van een clandestien Iraans nucleair programma verontrusten de regering ten zeerste. Het IAEA zal in november 2011 een nieuw rapport uitbrengen waar naar verwachting meer aandacht zal worden besteed aan de mogelijke militaire component van het Iraanse nucleaire programma. De IAEA Bestuursraad, waar Nederland zitting in heeft, zal medio november dit rapport bespreken.

107, 121, 123

Op welke wijze blijft de regering zich inspannen om nucleaire proliferatie tegen te gaan?

Welke prioriteiten hanteert Nederland bij de uitwerking van het actieplan van de toetsingsconferentie van het NPV? Welke rol spelen in Europa gestationeerde kernwapens daarbij?

Welke voortgang wordt er geboekt met de Nederlandse rol als initiatiefnemer in NPDI?

De Nederlandse regering wil een actieve rol spelen op het gebied van nucleaire non-proliferatie. Het systeem van internationaal-juridisch bindende verdragen en wetgeving is de kern van het internationale non-proliferatieregime. Het NPV met zijn drie gelijkwaardige pijlers, non-proliferatie, ontwapening en vreedzaam gebruik van kernenergie, is daarvan de hoeksteen.

De Nederlandse inspanningen op het gebied van nucleaire proliferatie vinden plaats in diverse fora. Zo is Nederland actief in het kader van de Nuclear Security Summit (NSS), het Global Initiative to Combat Nuclear Terrorism (GICNT), het G8 Global Partnership programma, Nuclear Suppliers Group (NSG), de Eerste Commissie. De regering wil de rol vasthouden die Nederland speelt als non-proliferatie-, wapenbeheersings- en ontwapeningsmakelaar. Juist als middelgroot en betrouwbaar land kan Nederland bruggen slaan in moeizame multilaterale onderhandelingen. Daarom is Nederland naast deze formele fora onder andere actief in het Non Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI).

In het NPDI worden specifieke actiepunten uit het actieplan van de Toetsingsconferentie van 2010 uitgewerkt en geconcretiseerd. Het NPDI heeft onder andere een concept rapportage systeem voor Kernwapenstaten om de transparantie te vergroten ontwikkeld. Dit concept systeem is ook aan de vijf erkende kernwapenstaten overhandigd. Daarnaast heeft het NPDI zich gericht op het starten van onderhandelingen over een Fissile Material Cut Off Treaty (FMCT) en universele toepassing van het IAEA Additioneel Protocol. Het streven is om in NPDI kader zo actiepunten in concrete actie om te zetten en zo voortgang te boeken in aanloop naar de eerste voorbereidende bijeenkomst (PrepCom) in 2012 en de Toetsingsconferentie in 2015.

109

Op welke wijze wordt vastgesteld welk deel van de kosten die gaan zitten in operaties waar de 3D-aanpak wordt toegepast onder de ODA criteria vallen?

Volgens de ODA-richtlijnen is een activiteit alleen aan te merken als ODA wanneer financiële middelen worden ingezet om een doel te bereiken dat bijdraagt aan de economische ontwikkeling en het welzijn van een ontwikkelingsland. Activiteiten die in het kader van de 3D-operaties in ontwikkelingslanden worden uitgevoerd, worden beoordeeld en getoetst aan deze ODA-richtlijnen. Er is internationale consensus over welke activiteiten op het terrein van conflictbeheersing, vredesopbouw en veiligheid als ODA aangemerkt kunnen worden.

110, 257

Op welke wijze bevordert Nederland de betrokkenheid van vrouwen in vredes- en wederopbouwprocessen

Op welke wijze gaat het kabinet de bescherming van meisjes en vrouwen in (post)-conflict situaties blijven bevorderen?

Nederland bevordert de deelname van vrouwen aan vredes- en wederopbouwprocessen met activiteiten op de terreinen van politieke participatie, het zekerstellen van vrouwenrechten en het bestrijden van geweld tegen vrouwen. Bijvoorbeeld binnen het nieuwe fonds Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW; 2012–2015), investeert het kabinet EUR 70 miljoen in vrouwen in ontwikkelingslanden. VNVR 1325 is terug te vinden in twee van de drie doelstellingen, namelijk Veiligheid en Participatie van Vrouwen in Politiek & Bestuur. V.w.b. de toekenning zullen de genoemde drie doelstellingen in principe dezelfde bedragen toebedeeld krijgen.

Verder wordt eind 2011 het tweede Nederlandse Actie Plan 1325 (NAP II; 2012–2015) opgesteld, waarin de Nederlandse overheid en het maatschappelijk middenveld samenwerken. Focus ligt daarbij op het thema «politieke participatie van vrouwen & vrouwelijk leiderschap» voor een beperkt aantal landen (Afghanistan, Burundi, DRC, Sudan en Colombia) naast de MENA-regio. Voor deze genoemde landen en de MENA-regio zullen ook fondsen beschikbaar gesteld worden om vrouwenbewegingen te ondersteunen die zich met het genoemde thema bezighouden.

Sinds het begin van het Arabische ontwaken in het begin van 2011 vormt VNVR 1 325 ook het beleidsmatige kader voor activiteiten in de regio Noord Afrika/Midden Oosten (MENA). Activiteiten worden gefinancierd uit FLOW en eveneens (centraal en decentraal) uit begrotingsartikel 5.03.

111

Wat zijn de concrete maatregelen die ervoor zorgen dat vrouwenrechten voldoende aandacht krijgen tijdens civiele en militaire missies? Is hiervan een overzicht van bewezen best practices beschikbaar?

Bij de voorbereiding van nieuwe Gemeenschappelijke Veiligheids- en Defensiebeleid-missies (GVDB) wordt o.a. door Nederland aangedrongen op afdoende aandacht voor de genderaspecten van het conflict, de rol die de missie hierin kan spelen en op welke wijze hier invulling aan gegeven kan worden. Dit heeft er in geresulteerd dat GVDB-missies in de regel een gender focal point hebben of op een andere structurele wijze aandacht besteden aan gender issues. Bij Nederlandse bijdragen aan deze missies wordt actief gekeken naar de mogelijkheid om experts op het gebied van gender in conflictgebieden in te zetten. Dit heeft geleid tot een actieve bijdrage van uitgezonden experts op het gebied van gender, bijvoorbeeld in DRC Congo en in de Palestijnse Gebieden. In de Palestijnse Gebieden heeft de Palestijnse Civiele Politie, mede dankzij de EU missie EUPOL COPPS, een eigen Gender Adviser aangesteld.

In de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan is nadrukkelijk aandacht voor de positie van vrouwen, onder meer bij de ontwikkeling van de curricula, training aan vrouwelijke politieagenten, inzet op toegang voor vrouwen tot het juridisch systeem etc. Verder is via EUPOL een Nederlandse bij het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken in Kabul werkzaam als mentor op het gebied van gender en human rights. Ook start half november een Nederlandse rule of law expert in het EUPOL City Police and Justice team in Kunduz met als voornaamste taakgebied gender en mensenrechten. In oktober is in Kunduz de eerste tweeweekse training begonnen voor vrouwelijke civiele agenten. Deze eerste groep bestond uit twaalf agentes uit Kunduz die allen hun opleiding met goed gevolg hebben afgesloten.

Goede ervaringen zijn opgedaan met:

  • De inzetten van gender expertise bij militaire missies in het kader van de 3-D benadering.

  • Het geven van technische en financiële assistentie voor de opvang van slachtoffers van seksueel geweld in conflictlanden in Afrika.

  • Het vergroten van de weerbaarheid van vrouwen ten aanzien van opkomend fundamentalisme in Irak.

  • Het geven van voorlichting aan soldaten van het regeringsleger in de DRC over rechten van vrouwen.

  • Het gezamenlijk met de Spaanse ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie opzetten van trainingen over VNVR 1 325 en het detacheren van een Nederlandse diplomaat bij het Spaanse ministerie van Defensie voor de samenwerking tussen Nederland en Spanje op dit onderwerp.

112

Op welke wijze gaat Nederland bijdragen aan de opbouw van de Zuid-Soedanese staat? Welke verschillende middelen worden hiervoor vrijgemaakt?

Nederland zal zowel via bilaterale als multilaterale kanalen bijdragen aan de opbouw van Zuid-Sudan. Momenteel stelt Nederland een meerjarig strategisch plan op voor de periode van 2012 tot en met 2015 voor de bilaterale bijdrage aan de opbouw van Zuid-Sudan. Veiligheid en rechtsorde, voedselzekerheid en water vormen de prioriteiten van de bilaterale inzet van Nederland de komende jaren. Voor de uitvoering van programma’s op de prioritaire thema’s zal Nederland op korte termijn een aanbestedingsprocedure starten waar (internationale) NGO’s, kennisinstellingen en private partners op in kunnen schrijven.

Op multilateraal vlak steunt Nederland enkele grote fondsen en is het nauw betrokken bij de gezamenlijke programmering van de EU. De regering is voornemens militaire en civiele expertise te leveren aan UNMISS, dat vrede, veiligheid en opbouw van de rechtsstaat van Zuid-Sudan helpt bereiken.

Uit decentrale wederopbouwgelden heeft Nederland in 2012 EUR 44 miljoen te besteden voor de wederopbouw van Zuid-Sudan. Voorts kunnen programma’s worden ondersteund via het Stabiliteitsfonds. Aangezien de situatie in Zuid-Sudan op humanitair vlak nog niet stabiel is, zal in 2012 ook humanitaire hulp voor Zuid-Sudan noodzakelijk blijven.

113

Is Nederland via bilaterale dan wel multilaterale kanalen betrokken bij initiatieven op het gebied van Security Sector Reform in Zuid-Sudan? Zo ja, op welke wijze?

Nederland is momenteel niet betrokken bij initiatieven op het gebied van Security Sector Reform in Zuid-Sudan. De regering van Zuid-Sudan en de internationale gemeenschap ontwikkelen momenteel plannen voor SSR. Op basis van deze nog nader uit te werken plannen en de mogelijke inzet van andere donoren zal Nederland bezien of het aan de SSR-sector zal bijdragen.

114

Valt cyberdreiging (zoals de hack op DigiNotar) onder terrorisme?

Nee, cyberdreiging voortkomend uit hacken valt niet onder terrorisme. Hacken is strafbaar op basis van artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbare handeling kan voortkomen uit een terroristisch motief.

115

Op welke wijze krijgt cyberdreiging een plaats in het buitenlandbeleid?

De regering wil door internationale samenwerking, bijvoorbeeld door samenwerking binnen NAVO en de EU, de cyberdreiging verminderen. Nederland maakt zich in dit kader onder meer sterk voor bewustwording, informatiedeling ten behoeve van adequate dreigingsanalyses, goede verdedigings- en responsmechanismen in geval van cyberaanvallen, en grensoverschrijdende samenwerking en Europese regelgeving om cybercriminaliteit te bestrijden. Ook de op 30 juni 2011 geïnstalleerde Cyber Security Raad en het per 1 januari 2012 operationeel zijnde Cyber Security Centrum zullen een belangrijke bijdrage leveren aan deze internationale samenwerking. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) zal op korte termijn op verzoek van de regering nader advies uitbrengen over de wijze waarop internationale samenwerking kan bijdragen aan verhoogde digitale veiligheid.

116

Kunt u aangeven hoe «vrijhandel» en «een gelijk speelveld voor alle landen» samen kunnen gaan en hierbij expliciet ingaan op de positie van de LDCs?

Vrijhandel is gericht op de vermindering van belemmeringen (tarifair dan wel niet tarifair). Dit heeft tot doel een gelijk speelveld voor alle landen te bewerkstelligen. Beide zijn pijlers van het multilaterale handelsstelsel, naast het beginsel van speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden in de WTO. Dit laatste beginsel houdt in dat binnen het multilaterale handelssysteem gedifferentieerd mag worden op basis van ontwikkelingsstatus, bijvoorbeeld door af te spreken dat minder ontwikkelde landen ook minder hoeven te liberaliseren. De EU gunt producten uit minst ontwikkelde landen (MOL’s) bijvoorbeeld vrijwel volledige tariefvrije, quotavrije toegang (onder de «Everything but arms»-regeling) tot de EU markt, zonder dat de EU daar iets voor terugvraagt.

In algemene zin geldt dat de minst ontwikkelde landen (MOL’s) gebaat zijn bij eerlijke, niet-discriminerende multilaterale handelsregels, ook al omdat de mogelijkheid bestaat om rekening te houden met verschil in ontwikkelingsniveau.

117

Kunt u aangeven wat de laatste berekeningen zijn van de voordelen voor de LDCs bij het afronden van de DOHA ronde? Hoe groot zijn de voordelen voor de overige landen? Uit welke studies blijkt dit?

Volgens Wereldbankonderzoek zou de export vanuit MOLs naar ontwikkelde en grote opkomende markten met 44% of 8 mld USD per jaar kunnen toenemen, indien ontwikkelde landen en grote opkomende markten hun tarieven voor alle producten uit de MOLs zouden schrappen, zoals in principe is overeengekomen in het kader van de Doharonde (Hoekman, Martin and Mattoo (2010), «Conclude Doha – It matters!», World Trade Review, IX 03, 505–530, 2009).

Afronding van de Doha onderhandelingen zou voordelig zijn voor alle landen, echter de voordelen voor ieder land of groep landen zijn niet eenvoudig te kwantificeren. Het gaat ook om voordelen zoals herstel van vertrouwen, toenemende rechtszekerheid over markttoegang, afbouw van niet duurzame en concurrentievervalsende subsidies, verminderde administratieve lasten en nieuwe markttoegangsmogelijkheden. Modelberekeningen over de totale voordelen van succesvolle afronding van de Doha onderhandelingen lopen uiteen van een toename van het BNP op wereldniveau van 60 mld USD tot ongeveer 200 mld USD.

118, 122, 278

Welke stappen zult u nemen om de voor 2012 voorgenomen conferentie over een massavernietigingswapens vrije zone in het Midden-Oosten daadwerkelijk te doen plaats hebben? Wat is in concreto de belangrijke rol die Nederland wenst te spelen?

Heeft Nederland zich aangeboden als gastland voor een conferentie over een massavernietigingswapensvrijezone in het Midden Oosten? Welke initiatieven neemt Nederland om hierbij ook betrokkenheid van civiele samenlevingen in het Midden Oosten te realiseren?

Waarop wordt concreet gedoeld als u schrijft dat Nederland een actieve rol wenst te spelen in 2012 in een mogelijke conferentie over een massavernietingswapenvrije zone?

Op verzoek van de drie depositarissen van het Non-Proliferatie Verdrag (de VS, Rusland en het VK) had Nederland zich, naast een aantal andere landen, eerder dit jaar bereid verklaard als gastland op te treden voor de conferentie over een massavernietigingswapenvrije zone in het Midden Oosten, mede om gehoor te geven aan de uitvoering van de motie Van Bommel van 10 december 2010 (32 500 V, nr. 84).

Op 14 oktober jl. heeft de secretaris-generaal van de VN bekendgemaakt dat de keuze is gevallen op Finland als gastheer van deze conferentie. In de contacten tussen de depositarissen en Nederland werd grote waardering uitgesproken voor de Nederlandse bereidheid en inzet om deze conferentie in Nederland te laten plaatsvinden.

Finland is een uitstekende kandidaat om deze taak op zich te nemen. Nederland heeft inmiddels zijn diensten aangeboden aan de Finse organisatoren om desgewenst bij te dragen aan de voorbereidingen.

119

Wat betekent het in concreto dat de regering zich inzet om afspraken te maken met Turkije en Brazilië, landen die goed zijn voor het economisch klimaat in de wereld en dus ook voor Nederlandse bedrijven inclusief het midden- en kleinbedrijf?

Turkije en Brazilië zijn opkomende wereldmachten met grote ambities op politiek en economisch terrein. Nederland is één van de grootste investeerders in beide landen en gezien de sterke groei van de Turkse en Braziliaanse economie zijn zij prioriteitslanden voor de Nederlandse economische diplomatie.

120

Behoort het beteugelen van wapendoorvoer via Nederland ook tot de rol die de regering wil spelen als «non-proliferatie- en ontwapeningsmakelaar»?

De regering neemt haar controlerende taak bij wapendoorvoer serieus, met name wanneer het gaat om risicovolle bestemmingen. Daarbij hecht de regering echter aan het uitgangspunt dat bondgenoten de juiste afweging maken wanneer zij een exportvergunning verlenen. De regering is daarom terughoudend met ingrijpen in het besluit van een bondgenoot dat ten grondslag ligt aan een vergunningaanvraag voor doorvoer door Nederland.

Niettemin heeft de regering in juni jl. besloten om doorvoer scherper te gaan controleren. Dit besluit wordt in de regelgeving aangepast d.m.v. een wijziging van de Uitvoeringsregeling. Doorvoer met overlading zal vergunning plichtig worden, onafhankelijk van de herkomst of bestemming. Om de administratieve last die hieraan gepaard gaat enigszins te verlichten, zal voor vervoerders, expediteurs e.d. een algemene vergunning beschikbaar komen voor de doorvoer van veel typen militaire goederen. Complete wapensystemen en kleinkaliber wapens en munitie worden echter uitgezonderd van deze algemene vergunning. Bij doorvoer zonder overlading zal een meldplicht gelden zodat de regering, zo nodig, zal kunnen ingrijpen.

Op dit moment geldt reeds dat indien de regering een doorvoermelding of aanvraag voor een doorvoervergunning afkomstig van een bondgenoot wenst af te wijzen, de regering deze bondgenoot consulteert, en eventueel de expediteur/vervoerder, om een oplossing te vinden. Meest gangbare oplossing is dat een alternatieve route wordt gekozen, of – als de goederen Nederland al bereikt hebben – dat de goederen terug worden gezonden naar het land van herkomst.

124

Ten aanzien van economische diplomatie richt Nederland zich op negen topsectoren waaronder life sciences: kunt u aangeven op welke wijze u dat gaat doen?

De topsectoren zullen in de komende maanden zelf identificeren welke landen voor hen prioritair zijn, welke kansen daar liggen en welke belemmeringen er zijn. Het resultaat daarvan zal worden ingebracht in de Dutch Trade Board die beslissingen neemt over de strategische reisagenda voor economische diplomatie. Die uitkomst wordt ook doorvertaald naar de jaarplanning van de posten.

125

Hoeveel handelsmissies zijn er de voorafgaande jaren geweest naar OS-landen en waarheen?

Vanaf 2006 hebben er 79 uitgaande handelsmissies naar ontwikkelingslanden (ontwikkelingslanden volgens de lijst van de OESO-DAC) plaatsgevonden, handelsmissies naar BRIC landen en Indonesië buiten beschouwing latend. Het gaat om 9 economische missies (dit zijn missies geleid door een bewindspersoon of een hoge ambtenaar) en 70 collectieve promotionele activiteiten (handelsmissies, waarvan de organisatiekosten door de overheid gefinancierd worden)

Economische missies: 9

Zuid-Afrika, Venezuela, Algerije, Marokko, Vietnam (2x), Colombia, en twee gecombineerde missies naar Zuid-Afrika en Mozambique.

CPA-missies (Collectieve Promotionele Activiteiten): 70

Algerije 4; Angola 3; Bangladesh 1; Burkina Faso 1; Colombia 4; Costa Rica 2; Egypte 4; Ethiopië 3; Filippijnen 1; Guatemala 1; Irak 1; Kameroen 1; Kenia 3x; Libië 1x; Madagaskar 1x; Marokko 4x; Mozambique 1x; Nicaragua 1x; Nigeria 2x; Peru 2x; Suriname 1x; Tanzania 3x; Thailand 2x; Venezuela 2x; Vietnam 12x; Zuid-Afrika 9x.

(bron: EVD international)

127

Kan een overzicht gegeven worden van welk bedrijfsleven binnen ieder van de negen topsectoren gefinancierd zal worden met ontwikkelingsgeld? Hoeveel budget is per topsector beschikbaar?

In 2012 is EUR 200 mln. gebudgetteerd voor verschillende ontwikkelingsprogramma’s (instrumenten zoals ORIO en PSI en een aantal ppp fondsen, die relevantie hebben voor de topsectoren) waarvan ook bedrijven uit deze topsectoren gebruik kunnen maken. Deze budgetten zijn noch per sector noch per bedrijf gealloceerd.

128

Kunt u aangeven op welke manier u een Europese aanpak ten aanzien van grondstoffen concreet zult bevorderen?

In februari 2011 heeft de Commissie met de mededeling Tackling the Challenges in Commodity Markets and on Raw Materials de Europese grondstoffenstrategie geactualiseerd. Daarnaast presenteerde de Commissie in september jl de mededeling Roadmap to a Resource Efficient Europe. Een regeringsreactie op beide mededelingen is de Kamer in de vorm van BNC-fiches toegegaan. Nederland onderschrijft de aanpak van de Commissie. De EU kan op een aantal gebieden vanuit een gemeenschappelijke Europese aanpak, bijvoorbeeld op het gebied van handel en milieu, invloed hebben op de mondiale discussie. Naast samenwerking in Unieverband zal worden gestreefd naar bilaterale samenwerking met een aantal Europese landen, w.o. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.

131

Wat is de concrete doelstelling voor de bilaterale verdragen met China, Brazilië, en India, evenals Vietnam en Panama? Zijn grondstoffen hierin het belangrijkst? Op welke wijze zal het Nederlandse bedrijfsleven hiervan profiteren? Op welke wijze zal de bevolking van die landen profiteren? Kunt u dat toelichten?

De Nederlandse verdragen bevorderen in het algemeen markttoegang en investeringen en kunnen daarmee ook een positieve bijdrage leveren aan het vergroten van kansen op toegang tot grondstoffen voor het Nederlands bedrijfsleven. Daarna is het aan het Nederlandse bedrijfsleven om kansen te benutten. Genoemde landen kennen een economische groei waar zowel de eigen bevolking als buitenlandse investeerders aan bijdragen en van profiteren. De Nederlandse overheid zal zich inzetten om het Nederlandse bedrijfsleven in deze landen te ondersteunen.

Nederland sluit voor de toegang tot grondstoffen aan bij initiatieven in EU- en internationaal verband. De EU besteedt veel aandacht aan vrije markttoegang tot grondstoffen, onder andere door opname van afspraken in (handels)overeenkomsten. Daarnaast geldt dat de WTO-verdragen een voor alle WTO-lidstaten bindend kader bieden voor wat betreft toegang tot grondstoffen.

132

Op welke wijze worden de veiligheidsbelangen met Brazilië, China en India ook vastgelegd? Zo ja, hoe? Indien nee, waarom niet?

Nederland investeert op het gebied van veiligheid zowel bilateraal als multilateraal in de genoemde landen. Bilateraal betreft dit met name consultaties gericht op de concrete samenwerking waar mogelijk, o.a. op het terrein van terrorismebestrijding. Ook de NAVO ziet het belang van samenwerking en partnerschappen met landen en regionale organisaties buiten het trans-Atlantisch verdragsgebied. Deze zogenaamde strategische outreach is één van de belangrijke pijlers van het nieuw Strategisch Concept van de NAVO. Recente voorbeelden daarvan zijn de opening van een vertegenwoordiging van de NAVO van de Verenigde Arabische Emiraten en de opening van diverse NATO points of contact in landen buiten het verdragsgebied.

135

Hoe waarborgt u dat er tijdens handelsmissies ook tijd en ruimte is voor een verkenning van mogelijkheden voor investering in en samenwerking met lokaal bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties?

In het programma van handelsmissies worden altijd matchmaking sessies georganiseerd waarin de bezoekende en lokale bedrijven elkaar kunnen spreken. Voor deze bijeenkomsten worden lokale publieke en private partijen uitgenodigd. Ook maatschappelijke organisaties kunnen aan deze sessies deelnemen. Daarnaast vinden er sociale evenementen plaats zoals recepties en lunches waarbij leden van de handelsmissie informeel in contact komen met lokale ondernemers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. De ambassade neemt vaak de gelegenheid te baat om de handelsmissie voor te lichten over het land en het ondernemingsklimaat.

136

Kunt u een detailoverzicht geven van alle (economische) betrekkingen met Taiwan?

Nederland onderhoudt geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan. Dit komt voort uit het één-China beleid, waarbij de regering in Peking als enige wettige regering van de Volksrepubliek China erkend wordt. Nederland onderhoudt wel economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan. Die worden in Taipei ondersteund door een kantoor van de Stichting tot Bevordering van de Uitvoer.

Nederland is de tweede (binnen de EU) en zestiende (wereldwijd) handelspartner van Taiwan. Volgens Taiwanese cijfers bedroeg de totale handel in goederen tussen Nederland en Taiwan $4,7 miljard in de eerste zeven maanden van 2011. Momenteel zijn ongeveer 200 Taiwanese bedrijven gevestigd in Nederland. Tot half oktober 2011 heeft er voor 12,5 miljoen euro aan totale directe investeringen vanuit Taiwan in Nederland plaatsgevonden. Dit is circa een derde van de Taiwanese investeringen in Europa. In Taiwan zijn 40 Nederlandse bedrijven gevestigd.

De bilaterale handel in landbouwproducten tussen Taiwan en Nederland bedraagt een export van $211 miljoen naar Taiwan in 2010 en een import van $34 miljoen in datzelfde jaar. In 1993 is een Memorandum of Understanding gesloten tussen het toenmalige Ministerie van LNV en de Taiwanese Council of Agriculture inzake landbouwsamenwerking. De landbouwwerkgroep Taiwan-Nederland is opgericht ter bespreking van inhoudelijke en technische onderwerpen op ambtelijk niveau.

Taiwanese studenten zijn geïnteresseerd in studeren in Nederland. In het collegejaar 2010–2011 studeerden er in totaal 303 Taiwanese studenten in Nederland en 15 Nederlanders studeerden in Taiwan, deels in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederlandse en Taiwanese universiteiten. Het aantal Taiwanese studenten in Nederland stijgt.

Diverse Nederlandse culturele organisaties onderhouden relaties met Taiwanese counterparts.

137, 149, 182, 328, 368

Wat zijn de consequenties voor Nederlandse bedrijven indien blijkt dat zij de OESO-normen schenden in hun productieketen? Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven hoe de hantering van de OESO richtlijnen wordt gemonitord?

De posten gaan bedrijven informeren over OESO normen. Op welke manier worden de aanbevelingen van het SER rapport – OESO normen voorwaardelijk voor subsidie, stroomlijning van subsidievoorwaarden en toezicht op naleving door overheid – verwerkt in het beleid en de rol van de posten als handelsbevorderaar? Hoe wordt een onafhankelijke handhaving en controle gewaarborgd?

Kunt u per bedrijfsleveninstrument aangeven, of het hanteren van de OESO richtlijnen voor multinationals (anders dan alleen kennis genomen te hebben hiervan), een doorslaggevend criterium is in de beoordeling van aanvragen en toekenning van subsidies?

Kan de regering aangeven welke consequenties de aanbeveling van de SER uit het rapport «Ontwikkelen door ondernemen» m.b.t. toepassing van OESO richtlijnen over MVO heeft voor de verschillende bedrijfsleveninstrumenten? Binnen welke instrumenten was het respecteren van deze richtlijnen nog geen verplichting om voor subsidie in aanmerking te komen? Op welke termijn gaat de regering dit aanpassen en hoe wordt op de naleving toegezien?

Bent u van plan bedrijven die gebruik maken van het bedrijfsleveninstrumentarium op gebied van ontwikkelingssamenwerking, te toetsen op de implementatie van principes en richtlijnen op gebied van MVO, zoals het Ruggie Framework, de Voluntary Principles on Human Rights and Security en de OECD guidelines. Zo ja, hoe gaat u dat doen?

In het algemeen geldt dat alle bedrijven uit de 34 OESO-landen (en uit de 9 niet OESO-landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven) geacht worden de herziene OESO-richtlijnen (april 2011) na te leven. Bedrijven die een investeringssubsidie ontvangen in het kader van het bedrijfsleveninstrumentarium, dienen een verklaring te ondertekenen dat zij de OESO-richtlijnen zullen naleven. Monitoring vindt plaats door organisaties die het bedrijfsleveninstrumentarium uitvoeren. Zij kunnen oog houden op de uitvoering van de richtlijn op basis van eigen waarneming, signalen uit de media, van maatschappelijke organisaties en posten. De posten zijn verplicht melding te maken van schendingen die hen ter ore komen. Bij minder vergaande schendingen zal de uitvoerende organisatie met het bedrijf de mogelijkheden van corrigerende acties verkennen en daarover tijdgebonden afspraken maken. De ernst, omvang en het karakter van de schending alsmede de mate van invloed van het bedrijf op het voorkomen of beëindigen van de schending spelen hierbij een belangrijke rol.

Indien blijkt dat een bedrijf geen invulling geeft aan zijn (mede) verantwoordelijkheid voor het voorkomen of beëindigen van de schending of in geval er sprake is van een ernstige schending, zal het bedrijf verantwoordelijk worden gesteld en zullen de juridische mogelijkheden onderzocht worden om de subsidierelatie te beëindigen en het te subsidiëren bedrag te verminderen. Het kabinet heeft onlangs een wetsvoorstel ingediend «Introductie van de bestuurlijke boete bij niet naleving van bijzondere meldingsplichten bij rijkssubsidies». Dit wetsvoorstel richt zich op schendingen van kinder- en dwangarbeid.

Voor toekomstige financieringen aan bedrijven wil de regering de administratieve lastendruk van de bedrijven terug brengen en de verantwoordelijkheid voor MVO sterker bij de bedrijven leggen. Daarom zal de inzet voor de uitvoeringsorganisaties op het terrein van MVO de komende periode verlegd worden van de beoordeling van de te financieren bedrijfsactiviteit naar de beoordeling van het MVO-beleid van het aanvragende bedrijf en de daarbij behorende managementinstrumenten. De ontvanger van de financiering dient daarnaast te verklaren de OESO-richtlijnen na te leven, waaronder de door de OESO geadviseerde analyse van daadwerkelijke en mogelijke negatieve impact van de eigen bedrijfsactiviteiten.

Nadere toelichting hierover zal volgen in de aanstaande kabinetsreactie op het SER advies.

138, 150

Waaruit blijkt dat Nederland een voortrekkersrol speelt op de thema's vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de vrijheid van meningsuiting?

Hoe gaat de regering invulling geven aan het streven om meer dan voorheen de vervolging van religieuze minderheden tegen te gaan?

Nederland is naast de VS, de EU, het VK en Canada, een van de landen waar vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een prioriteit is van het mensenrechtenbeleid. In overeenstemming met deze prioriteit heeft Nederland een pilot doorgevoerd in vijf landen (Egypte, China, India, Kazachstan, Eritrea). Deze pilot zal in november worden uitgebreid met vijf landen. Tevens financiert Nederland activiteiten gericht op het stimuleren van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging vanuit het Mensenrechtenfonds. Nederland staat samen met Oostenrijk en Italië vooraan als het gaat om agendering binnen EU-verband van de verslechterende positie van christelijke minderheden in de wereld.

Nederland is in EU-verband leidend in de vijf pilotlanden en deelt de resultaten van de pilot met EU-lidstaten en like-minded landen. Verder was Nederland de motor achter de EU-Raadsconclusies van februari jl. n.a.v. recente geweldsincidenten tegen christenen en de Raadsconclusies over het EU-actieplan godsdienstvrijheid van mei jl. Met kennis en expertise draagt Nederland verder bij aan het EU-actieplan voor ruim 40 prioritaire landen.

In VN-verband (Mensenrechtenraad en Algemene Vergadering van de VN) pleit Nederland voor naleving van het recht om van godsdienst te veranderen of zonder religieuze overtuiging en activiteit te leven.

139

Op welke wijze gaat het kabinet mediadiversiteit in landen waar die tekort schiet bevorderen?

Nederland zet zich binnen internationale fora zoals de EU en de VN in voor de verantwoordelijkheid van landen om ruimte te geven aan kritische journalistiek. Daarnaast zal Nederland mediadiversiteitsprojecten, die zich bijvoorbeeld richten op training van journalisten of het omzeilen van internetcensuur, blijven ondersteunen. In 2012 zal Nederland ook starten met een uitwisselingsproject tussen journalisten en studenten journalistiek uit onder meer de Arabische regio.

140, 231, 239, 241

Welke bedrijven hebben aangegeven gebruik te willen maken van budget uit het Mensenrechtenfonds? Hoeveel middelen zijn hiermee gemoeid?

Hoeveel budget is beschikbaar voor het Mensenrechtenfonds respectievelijk in de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014?

Hoeveel geld gaat er via Nederlandse ambassades en het mensenrechtenfonds naar civil society in Birma in 2011 en 2012? Hoe is het opgesplitst per thema? Wat voor soort activiteiten zijn dit?

Welke landen hebben in 2011 geld gekregen uit het mensenrechtenfonds en hoeveel is dit per land? Wat staat er al gepland voor 2012?

Uit het Mensenrechtenfonds wordt inclusief de bijdrage aan de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) dit jaar voor 35,8 miljoen euro aan mensenrechtenprojecten gefinancierd. Dit bedrag zal gradueel worden teruggebracht tot 34,1 miljoen in 2012, 33 miljoen in 2013 en 32 miljoen in 2014. Voor de inzet van het fonds wordt gekeken naar landen waar een zo groot mogelijke impact behaald kan worden met een focus op thema’s die aansluiten bij de Regeringsnotitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid».

De regering rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over haar inspanningen om de mensenrechten in de wereld te bevorderen. In de mensenrechtenrapportage brengt de regering ook de middelen die hiervoor zijn ingezet en de voortgang die hierbij is geboekt in kaart. De gegevens over de landen die in 2011 geld hebben gekregen uit het mensenrechtenfonds worden verwerkt in de mensenrechtenrapportage 2011 die begin 2012 beschikbaar zal zijn. In het in 2011 geactualiseerde mensenrechtenbeleid zijn 52 landen geselecteerd waar projecten en programma’s op grond van de prioriteiten uit de mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor Vrijheid» kunnen worden uitgevoerd. Deze landen zijn: Afghanistan, Algerije, Bahrein, Bangladesh, Benin, Birma, Brazilië, Burundi, China, Colombia, Cuba, DRC, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Ghana, India, Iran, Irak, Israël (MOVP), Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kenia, Koeweit, Indonesië, Libië, Libanon, Mali, Marokko, Mexico, Mozambique, Nigeria, Noord-Korea, Oeganda, Oman, Pakistan, Palestijnse Gebieden, Qatar, Rusland, Rwanda, Saoedi-Arabië, Soedan, Somalië, Syrië, Tunesië, Turkije, Venezuela, VAE, Wit-Rusland, Zimbabwe, Zuid-Afrika.

Op dit moment is de jaarplangoedkeuring van de ambassades en de beoordeling van de projectvoorstellen die zijn ontvangen in het kader van de tender voor het mensenrechtenfonds voor de periode 2012–2015 nog gaande. Om die reden kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over welke bedrijven betrokken zijn bij de indiening van projectvragen lastens het mensenrechtenfonds.

Via de Nederlandse ambassades en centrale middelen is voor de periode 2010–2014 vanuit het Mensenrechtenfonds voor ruim € 700 000 aan activiteiten in Birma gecommitteerd. De projecten richten zich onder andere op het bevorderen van mediavrijheid en het ondersteunen van mensenrechtenverdedigers (voornamelijk politieke gevangenen).

141

Over welke specifieke instrumenten beschikken ambassades om mensenrechtenverdedigers te beschermen?

Mensenrechtenverdedigers dragen in eerste instantie zelf verantwoording voor hun eigen veiligheid en bescherming. Ambassades kunnen op verschillende manieren wel de veiligheid en bescherming van mensenrechtenverdedigers vergroten.

Centrale handleiding vormen de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, waarin specifiek wordt omschreven wie mensenrechtenverdedigers zijn en hoe zij ondersteund kunnen worden. De ambassades kunnen op praktisch niveau contacten onderhouden met mensenrechtenverdedigers en bijeenkomsten organiseren. Ook kunnen zij individuele zaken bespreken met de regering van het land van accreditatie. Verklaringen die lokaal worden afgelegd zijn bij voorkeur in EU-verband. Indien de ambassade beschikt over middelen ter bevordering van de mensenrechten, kunnen mensenrechtenverdedigers en organisaties financieel ondersteund worden.

Indien een situatie voor een mensenrechtenverdediger dermate bedreigend is en opvang in de regio niet mogelijk is, kan hij/zij een beroep doen op een respijtvisum voor een verblijf van maximaal drie maanden in Nederland zoals in de brief van 2 mei jl. aan uw Kamer uiteengezet. Opvang in Nederland wordt vervolgens door de mensenrechtenverdediger of het maatschappelijk middenveld georganiseerd.

142

Kunt u concreet aangeven hoe u in de Ogaden wilt gaan werken aan vrijheid?

Op welke manier gaat u zich inspannen voor de religieuze en culturele minderheden in de Ogaden?

De situatie in de Somali regio (ook wel Ogaden genoemd) is zorgelijk. Er woedt een conflict met het Ogaden National Liberation Front en de humanitaire toegang slecht is. Nederlandstelt in EU verband en bilateraal de mensenrechtensituatie in deze regio bij de Ethiopische autoriteiten aan de orde. Tijdens zijn bezoek aan Ethiopië op 6 en 7 juni van dit jaar stelde staatssecretaris Knapen de mensenrechtensituatie aan de orde in zijn gesprek met premier Meles. Ook bespreekt Nederland de positie van religieuze en culturele minderheden in Ethiopië. Ethiopië is tevens één van de landen waarbij de middelen van het mensenrechtenfonds worden ingezet.

143

Kunt u aangeven hoe u probeert de Ethiopische regering «de voet dwars te zetten» gezien haar notoire mensenrechtenschendingen in de Ogaden? Bepleit u in dit geval dat zij minder of zelfs geen EU-hulp krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoeveel minder en per wanneer?

De mensenrechtensituatie in Ethiopië, ook in de Ogaden, heeft de aandacht van het kabinet. Staatssecretaris Knapen heeft de mensenrechtensituatie met de Ethiopische autoriteiten besproken tijdens zijn bezoek aan Ethiopië van 6 en 7 juni 2011. Ik ben echter niet voor conditionering van hulp op gebied van de mensenrechten, omdat gewone burgers daar het slachtoffer van worden. De EU-mensenrechtendialoog moet doorgaan; deze is leidend. Er is tot nu toe geen aanleiding tot het stopzetten van hulp.

144

Wat is uw interpretatie van «voorhoede» in de zinsnede «speelt Nederland een rol in de voorhoede van de internetvrijheid?

Op het gebied van vrijheid van meningsuiting en met name internetvrijheid onderneemt Nederland diverse activiteiten. Bilateraal brengt Nederland regelmatig het belang van respect voor de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid bij andere landen onder de aandacht, en ook in multilaterale fora is Nederland leidend op dit vlak.

Ten slotte organiseert Nederland op 9 december 2011 een ministeriële conferentie over internetvrijheid inclusief toegang tot internet van dissidenten, in nauwe samenwerking met andere voortrekkers op dit thema zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Canada en Zweden. Daarbij zijn ook niet-Westerse landen en bedrijven, NGO’s en experts uitgenodigd om gezamenlijk concrete stappen te kunnen zetten om internetvrijheid wereldwijd te bevorderen.

145

Welke verdedigers van mensenrechten in landen waar de bilaterale relaties in 2012 extra aandacht krijgen (o.a. Brazilië, Rusland, China, Israël) hebben steun gekregen van Nederland in de periode 2010 – tot heden? Bent u bereid mensenrechtenactivisten in deze landen te ondersteunen naast intensivering van de economische diplomatie richting genoemde landen?

Steun aan mensenrechtenverdedigers is een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Daarbij zijn de EU-richtsnoeren leidend. Nederland is, bilateraal of tezamen met de EU en andere partners, wereldwijd actief ter uitvoering van deze richtsnoeren.

Nederland zet zich in voor mensenrechtenverdedigers, zo nodig ook in Brazilië, Rusland, China en Israël, en dit naast de intensivering van de economische diplomatie.

Vanuit het mensenrechtenfonds wordt door diverse ambassades financiële steun gegeven aan mensenrechtenverdedigers en hun organisaties. Ambassades onderhouden bilaterale contacten met mensenrechtenverdedigers of binnen EU-verband. Verder financiert het Ministerie momenteel vijf organisaties die wereldwijd of regionaal werken aan de veiligheid en zelfredzaamheid van mensenrechtenverdedigers. Vanuit veiligheidsoverwegingen wordt niet op steun aan individuele mensenrechtenverdedigers ingegaan. In het algemeen geldt dat met name in de EU mensenrechtendialoog met betreffende landen concrete gevallen aan de orde worden gesteld.

146, 148

Kan de Minister aangeven wat het volume aan tegoeden en bezittingen is van de Syrische personen en bedrijven tegen wie de EU sancties heeft afgekondigd in Nederland en in andere EU landen?

Kan de Minister openheid geven over de totale waarde van de bevroren tegoeden en bezittingen in de EU van de Syriërs tegen wie de EU sancties heeft afgekondigd? Wat gaat er op termijn met deze bevroren tegoeden gebeuren?

Syrische personen en Syrische bedrijven die door de EU op een sanctielijst zijn geplaatst hebben in Nederland geen tegoeden of bezittingen onder hun eigen naam uitstaan.

Ik kan geen uitspraken doen over de vraag in hoeverre in andere EU-lidstaten tegoeden van Syrische personen en bedrijven zijn bevroren.

147

Kan de Minister openheid geven over de aard en volume van de relaties van EU personen en bedrijven met deze Syrische personen en bedrijven?

De Nederlandse overheid verzamelt geen informatie over de relaties van individuele bedrijven met andere bedrijven in derde landen. Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf zich te houden aan geldende wet- en regelgeving. De overheid stelt handhaving van de sancties zeker door middel van administratieve en eventueel strafrechtelijke maatregelen.

151

Welke voortgang wordt er geboekt in het bevorderen van geloofsvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije?

De geloofsvrijheid is de afgelopen drie jaar verslechterd. Nog steeds is er grote, sociale druk op mensen die afstand willen doen van het islamitisch geloof. Volgens het recente voortgangsrapport van de Europese Commissie is er soms sprake van tegenwerking door ambtenaren wanneer mensen hun geloof op hun identiteitskaart wensen te wijzigen. De ontwikkelingen op dit gebied blijf ik dan ook nauwlettend volgen. Hetzelfde geldt voor de eerdergenoemde vrijheid van meningsuiting en persvrijheid.

Vrijheid van meningsuiting staat in een aantal opzichten in toenemende mate onder druk. Zo lopen er meer dan voorheen rechtszaken tegen schrijvers en journalisten en dreigt de internetvrijheid te worden beknot.

152

Wat heeft de regering ondernomen, in het kader van de 3de pijler «werken aan vrijheid», in de zaak van de Turkse cartoonist Bahadır Baruter die wordt vervolgd wegens het in een cartoon afwijzen van Allah?

Deze zaak is onder de Turkse rechter. Nederland heeft, meer in algemene zin, al eerder bezorgdheid uitgesproken over de negatieve ontwikkeling rond de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Turkije en zal dit in contacten met de Turkse autoriteiten aan de orde blijven stellen.

153

Voldoet Turkije aan de Kopenhagen-criteria en waaruit blijkt dat?

EU heeft in 2005 vastgesteld dat toetredingsonderhandelingen met Turkije geopend konden worden, omdat dit land in voldoende mate aan de Kopenhagen-criteria voldeed. Dit werd ook in recent voortgangsrapport van de Europese Commissie weer bevestigd. Om dichterbij de vereiste norm voor grondrechten (onder meer godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting, persvrijheid) te komen, heeft Turkije echter nog een lange weg te gaan.

154

Welke sancties heeft Indonesië, als notoire schender van de mensenrechten jegens Molukkers, Papoea’s en christenen opgelegd gekregen van de EU?

Tegen Indonesië zijn geen EU-sancties van kracht.

155, 156, 157

Welke instrumenten worden in het kader van christenvervolging door het ministerie ingezet?

Welke instrumenten blijken het meest effectief te zijn bij de bestrijding van christenvervolging?

Wat zijn in die zin de meest opvallende resultaten op dit vlak (t.b.v. bestrijding christenvervolging)?

Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is één van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in voor alle bedreigde minderheden, waaronder christenen. Dit doet zij door NGO’s te steunen uit het Mensenrechtenfonds en regeringen aan te spreken wanneer zij de bevolking onvoldoende bescherming bieden of zich zelf schuldig maken aan onderdrukking. Ook binnen de EU en de VN speelt Nederland een actieve rol en pleit o.a. voor het recht om van geloof te veranderen of zonder religieuze overtuiging of activiteit te leven. Gezien het feit dat lokaal de situatie in een land voor een bepaalde religieuze groep zeer kan verschillen van andere landen zijn er geen instrumenten die specifiek effectief zijn voor christenen. Wel is gebleken dat teveel politieke aandacht of media-aandacht voor bepaalde individuen of groepen contraproductief kan zijn. Buitenlandse bemoeienis kan extra gevaar opleveren voor onderdrukte individuen. Derhalve zet Nederland waar nodig stille diplomatie in. Voor het Nederlandse beleid ten aanzien van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging verwijs ik u naar vraag 150.

158

Welke stappen zet Nederland op het gebied van de positie van etnische en religieuze minderheden in Iran en Pakistan?

Op welke wijze wordt op Europees niveau samengewerkt op dit punt (etnische en religieuze minderheden Iran en Pakistan)?

De mensenrechtensituatie in Iran en Pakistan verslechtert. In Teheran en Islamabad volgt de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen nauwgezet. In alle bilaterale contacten worden de mensenrechtensituatie en specifieke individuele gevallen zoals Youssef Nadarkhani of Asia Bibi aangekaart. Verder steunt Nederland NGO’s vanuit het Mensenrechtenfonds en werkt het nauw met hen samen op het gebied van kennis en informatie-uitwisseling.

Pakistan en Iran zijn voor de EU prioritaire landen op het gebied van mensenrechten in het algemeen en religieuze minderheden in het bijzonder. Nederland zet zich in EU-verband in beide landen in voor gelijke rechten voor groepen en individuen die als gevolg van hun geloofsovertuiging worden gediscrimineerd en vervolgd. Nederland heeft bijgedragen aan de EU Human Rights Country Strategy die eind juni is verschenen. De huidige EU-inzet ten aanzien van Pakistan richt zich op verbetering van de behandeling van minderheden en het ongedaan maken van de voorbehouden die Pakistan heeft opgeworpen bij de ratificatie van de International Convention of Civil and Political Rights (ICCPR) en United Nations Convention Against Torture (UNCAT). Vooral het voorbehoud over de sharia-wetgeving, die Pakistan niet herroepen heeft, is zorgelijk. Wat betreft Iran, heeft de Hoge Vertegenwoordiger op 10 januari jl. voorstellen gedaan voor een effectief en gecoördineerd EU-mensenrechtenbeleid. Dat bestaat uit een breed pakket: sancties, ingesteld op 12 april jl. en recent uitgebreid (visarestricties en EU-brede bevriezing tegoeden voor 61 mensenrechtenschenders), dialoog (de EU zet in op informele gesprekken op laag niveau buiten Iran)en steun aan NGO’s. Tevens heeft Nederland bijgedragen aan de verbetering van de EU-mechanismen om de mensenrechtensituatie te monitoren en daarop te reageren.

160

Zijn er ook verplichtende en bindende afspraken tussen Nederland en het bedrijfsleven op het gebied van MVO en mensenrechten?

De OESO-richtlijnen Multinationale Ondernemingen zijn in mei jl. herzien. Nederland heeft zich met succes ingezet voor een apart hoofdstuk mensenrechten in de richtlijnen in aansluiting op het VN-Raamwerk van Ruggie waarmee veel van de voortgang die in het VN-proces over bedrijfsleven mensenrechten is geboekt in de dialoog tussen overheden, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven wordt geïncasseerd.

De richtlijnen zijn geformuleerd als aanbevelingen aan bedrijven en kunnen niet wettelijk worden afgedwongen, maar de Nederlandse overheid beschouwt de richtlijnen wel als de referentie voor bedrijven voor verantwoord internationaal ondernemen. Meldingen van vermeende schendingen van de richtlijnen kunnen worden ingediend bij en worden behandeld door het Nationaal Contactpunt (NCP).

De richtlijnen maken duidelijk wat de 42 aangesloten OESO-landen van hun bedrijven verwachten wanneer zij in het buitenland zaken doen.  Zo bevatten de richtlijnen aanbevelingen voor «due diligence» en zijn ze ook gekoppeld aan subsidies voor ondernemen in het buitenland.

161

Kan nader gespecificeerd worden bij welke gelijkgezinde landen Nederland zich graag aansluit op het gebied van mensenrechten en bij welke bestaande initiatieven Nederland zich graag aansluit?

De gelijkgezindheid van landen verschilt per onderwerp. In vele gevallen vindt Nederland aansluiting bij EU-landen als Zweden, Denemarken, Duitsland, het VK en Frankrijk. Ook niet-EU-landen als de VS, Canada, Noorwegen en Zwitserland zitten vaak op één lijn met Nederland. Nederland zoekt daarnaast ook naar mogelijkheden om zich aan te sluiten bij interregionale initiatieven, bijvoorbeeld t.a.v. een LHBTIQ-statement, respectievelijk een Jemen-resolutie in de Mensenrechtenraad. De prioriteiten worden wat dat betreft ingegeven door de regeringsnotitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid».

162

Wat worden de precieze taken van de nieuwe formule van de Wereldomroep? Wat betekent dat voor de redactionele vrijheid? Wat betekent dat voor het personeelsbeleid?

Zoals door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangegeven in de brief van 17 juni 2011 ter uitwerking van het regeerakkoord op het onderdeel media (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 827, nr. 1), zal de Wereldomroep vanaf 1 januari 2013 gefinancierd worden uit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken en zich concentreren op het voorzien in onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand. Deze taak staat ook wel bekend als het «vrije woord». De Wereldomroep blijft verantwoordelijk voor zijn eigen personeelsbeleid. De minister van OCW heeft de Wereldomroep verzocht om vóór 1 december aanstaande een sociaal plan voor te leggen in verband met de beleidswijzigingen die staan genoemd in hogergenoemde Mediabrief.

163

In welke landen is RNW naar uw opvatting straks actief? In welke talen wordt dan uitgezonden? En met welke «content»? Korte golfradio? Internet?

Ten behoeve van de toekomstige subsidierelatie met het ministerie van Buitenlandse Zaken is de Wereldomroep bezig met het formuleren van een beleidsvisie ter invulling van het vrije woord, die zal worden voorgelegd aan het Ministerie. Dit proces zal vermoedelijk begin 2012 zijn afgerond. Uit deze beleidsvisie volgt vervolgens een keuze voor landen, thema’s en middelen van transmissie. In de Mediabrief van 17 juni 2011 staat dat de korte golf als distributieplatform zal worden afgebouwd.

164, 165, 170

Wat is de overweging om Jordanië toe te voegen aan de lijst van landen waar de regering de inzet van middelen op focust?

Bouwt u in uw plannen voor de Arabische regio ruimte in om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, zoals een eventuele omwenteling in Syrië en de recente omwenteling in Libië?

Wat is de verklaring voor het gegeven dat het kabinet bij aanwenden van de extra middelen zich vooral wil richten op Egypte en Tunesië en secundair op Marokko en Jordanië? Hoe verhoudt dit zich tot de breed aangenomen motie Timmermans c.s (32 623 nr. 26) waarin de regering wordt verzocht te handelen in lijn met de aanbevelingen van het AIV ten aanzien van Tunesië, Egypte en Marokko? Op welke wijze gaat het kabinet deze motie uitvoeren?

De AIV heeft ervoor gekozen het advies vooral te focussen op Tunesië, Egypte en Marokko. Daar constateert de AIV een «window of opportunity» voor fundamentele verbeteringen in de levensomstandigheden van de bevolking die zich snel weer kan sluiten. De regering onderkent dat deze drie landen – ten opzichte van een groot deel van de rest van de regio – stappen hebben gezet op weg naar democratische hervormingen en een rechtsstaat. Daarnaast is het van belang focus aan te brengen in de inzet en versnippering zo veel mogelijk tegen te gaan. Tegelijk wil de regering op voorhand geen landen uitsluiten. De AIV constateert terecht dat juist in die landen waar een transitie veel moeilijker te bewerkstelligen is, steun aan het hervormingsproces juist hard nodig is. Om deze reden heeft de regering besloten het instrumentarium in principe open te stellen voor alle landen in de regio, zodat ook op nieuwe ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Het in de periode tot 2015 stijgende budget voor Matra-zuid biedt daartoe ook de ruimte. Daarbij zal Nederland inzetten op vijf prioriteitslanden: Egypte en Tunesië omdat deze landen de meeste vorderingen maken in hun transitieproces, alsmede Jordanië en Marokko waar geen omwentelingen plaatsgevonden hebben maar waar wordt gewerkt aan hervormingen en Libië dat is toegevoegd door de ontwikkelingen in het land en de behoefte om de transitie in dit land te steunen.

In dit verband meld ik dat ik in het werkprogramma van de AIV voor 2012 de update van advies nr. 75 inzake hervormingen in de Arabische regio heb opgenomen. In dit advies wordt zowel aan de regio als geheel als aan de onderscheidene landen binnen de regio aandacht geschonken. Daarmee geef ik uitvoering aan de motie Hachchi/Timmermans (32 623 nr 29).

166

Bestaat er in het geïntegreerde beleid voor de Arabische regio ruimte voor «cross border» initiatieven?

Indien er vraag is uit de regio voor «cross border» initiatieven, dan is ondersteuning van dergelijke initiatieven mogelijk.

167

Staat het programma voor de Arabische regio open voor maatschappelijke organisaties in de regio zelf en in Nederland?

Ja. Een onderdeel van het Matra-Zuid programma voorziet in ondersteuning van initiatieven van maatschappelijke organisaties in de regio. Nederlandse maatschappelijke organisaties kunnen daarbij aansluiten. Ook via andere kanalen, zoals het mensenrechtenfonds, kunnen organisaties uit Nederland of uit de regio financiering aanvragen voor projecten in de Arabische regio.

168

Hoe reflecteert Nederland op het Economisch beleid dat de afgelopen decennia is gevoerd in en ten aanzien van de Arabische regio (met steun van donoren) en hoe Nederlandse ondersteuning aan het bedrijfsleven in de regio (en de verdere steun in samenwerking met EU/IMF/WB) daar een verbetering op is?

Ontwikkeling van de private sector, evenals economische diplomatie, is één van de speerpunten van het regeerakkoord. Nederland zet zich daarnaast in EU-verband in voor verbeterde markttoegang voor producten uit de regio. Nederland neemt hierin, samen met een aantal andere lidstaten, het initiatief. Meer dan voorheen is het beleid gericht op ontwikkeling van de private sector, vooral het MKB, als motor van de economische groei en het creëren van werkgelegenheid. Het «Private Sector Investeringsprogramma» (PSI) wordt daarom opengesteld voor landen die aan de criteria daarvoor voldoen (Algerije, Irak, Jordanië, Tunesië en Syrië -alhoewel voor dit laatste land op dit moment een moratorium geldt vanwege de binnenlandse situatie). Marokko, Egypte, Jemen en de Palestijnse gebieden staan reeds op de PSI-landenlijst. Er vindt interdepartementaal overleg plaats over de openstelling van het programma voor Libië.

169

Kunnen er een aantal voorbeelden genoemd worden van conditionaliteit met betrekking tot de Arabische regio die in het verleden zijn toegepast?

Over het afgelopen jaar zijn diverse voorbeelden te noemen van toepassing van conditionaliteit met betrekking tot de Arabische regio. Zo heeft Nederland naar aanleiding van het aanhoudende geweld op 5 april 2011 alle ontwikkelingshulp aan de Jemenitische overheid opgeschort. In het kader van conditionaliteit zijn noodhulp en steun aan het maatschappelijk middenveld niet stopgezet. Wat betreft Syrië is in EU-kader op 23 mei besloten om alle EU-hulp op te schorten en geen verdere stappen te nemen om tot een EU-Syrië associatieakkoord te komen. Verder geldt een moratorium op aanvragen voor Syrië onder het «Private Sector Initiatief» (zie ook vraag 168) en is de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Syrië uit 1977 opgeschort.

Een ander voorbeeld is de wapenexport. Wapenexportaanvragen naar landen in de regio worden extra kritisch beoordeeld, en voor enkele landen worden aanvragen aangehouden. Vanzelfsprekend vindt geen wapenexport plaats naar landen waarvoor een wapenembargo geldt (Syrië, Libië).

171, 173

Wat wordt bedoeld met sterkere expertise op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling? Wordt hier gesproken over mensen of geld?

Kunt u een nadere toelichting geven op de sterkere expertise bij Buitenlandse Zaken voor beleidscoherentie en ontwikkeling? Wordt dit betaald uit ODA?

Door meer en beter gebruik te maken van externe kennis van onder meer NGO’s (zie het antwoord op vraag 361) zal de inbreng van coherentie expertise vanuit BZ toenemen. Een intensivering van contacten met de Europese Commissie, EU-lidstaten, de OESO en wetenschappers zal de expertise op het gebied van beleidsvorming, resultaatmeting en evaluatie versterken (zie ook antwoord op vraag 94). De intensivering op expertise betreft niet de inzet van meer geld of extra personeel en brengt dus geen extra kosten met zich mee.

172, 270, 280

Hoe worden de beschikbare gelden voor de Arabische regio per land verdeeld? En welke bedragen worden per sector geïnvesteerd?

Kunt u inzicht geven in de financiering van het MATRA-programma, voor 2012 en de jaren daarna? Kunt u daarnaast onderscheid maken tussen de verschillende projecten en de landen waar deze worden ingezet?

Hoeveel middelen zijn beschikbaar voor het MATRA-programma in respectievelijk 2011, 2012, 2013 en 2014? Kan een toelichting gegeven worden hoeveel van dit budget beschikbaar is voor MATRA algemeen en MATRA-ZUID?

Voor Matra Europa zijn de middelen voorzien conform de volgende tabel (bedragen in miljoenen euro’s):

Jaar

traditioneel

gedelegeerd

politieke partijen

diplomatieke trainingen

overheid-tot- overheid- samenwerking

totaal

2011

19,9

6,1

3,1

0,6

6,9

36,7

2012

8,9

5,6

1,2

0,5

5,5

21,7

2013

2,6

4,7

1,0

0,5

4,7

13,5

2014

0

3,8

1,0

0,5

4,5

9,8

De middelen Matra Zuid (2012: EUR 7,5 mln, 2013 EUR 10 mln, 2014 EUR 12,5 mln) worden voor 2012 als volgt verdeeld (voor latere jaren is nog geen verdeling vastgesteld):

Jaar

Bedrijfsleveninstrumentarium

gedelegeerd

politieke partijen

diplomatieke trainingen

overheid- tot-overheid- samenwerking (incl. training ambtenaren)

totaal

2012

4,0

1,5

0,5

0,4

1,1

7,5

Matra-activiteiten (kunnen) worden ontwikkeld in de volgende landen:

  • Europa: Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Kroatië, Macedonië, Montenegro, Servië, en Turkije; en

  • Zuid: de prioriteitslanden zijn Egypte, Tunesië, Marokko, Jordanië en Libië. Daarnaast staat het programma open voor Algerije, Irak, Koeweit, Libanon, Oman en Syrië. Alleen voor de gedelegeerde middelen staat de verdeling op voorhand vast. Voor de andere onderdelen zullen het aantal te ontvangen voorstellen en de kwaliteit daarvan leidend zijn. De gedelegeerde fondsen zullen in 2012 als volgt worden verdeeld over de prioriteitslanden: Egypte EUR 0,4 mln. Jordanië EUR 0,1 mln., Libië EUR 0,2 mln., Marokko EUR 0,4 mln., Tunesië EUR 0,2 mln. De overige EUR 0,2 mln. wordt ingezet in een zestal andere landen in de Arabische regio.

174

Nederland belooft ondersteuning aan transitieprocessen op basis van conditionaliteit (mensenrechten, goed bestuur). Verbindt Nederland bepaalde voorwaarden aan de steun aan Egypte? In hoeverre is Nederland over deze voorwaarden in dialoog met het Egyptisch maatschappelijk middenveld?

In de Kamerbrief Arabische Regio van 24 juni 2010 (vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 40), heeft de regering het Nederlandse beleid voor financiële ondersteuning van de transitieprocessen in de Arabische wereld, waaronder Egypte, uiteengezet. Deze ondersteuning is gericht op drie terreinen: democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en economische transitie. Op deze steun is conditionaliteit van toepassing: Meer steun voor meer toewijding aan transitieproces en minder steun voor minder toewijding aan transitieproces. Over voortgang van het transitieproces in de betrokken landen laat de regering zich informeren door onder andere de Nederlandse ambassades aldaar, die in contact staan met het maatschappelijk middenveld.

175

Hoeveel van de voorgenomen 7.5 miljoen bilaterale hulp voor Tunesië en Egypte vloeit expliciet naar Egypte? In hoeverre zijn deze gelden afhankelijk van de ontwikkelingen in de Arabische regio?

Voor 2012 is in totaal 7.5 miljoen Euro begroot voor het Matra-Zuid programma, waarin Egypte en Tunesië, evenals Marokko, Jordanië en Libië, tot de prioriteitslanden behoren. Een deel van het budget wordt gedelegeerd naar de Nederlandse ambassades in de betreffende landen ter ondersteuning van lokale maatschappelijke initiatieven. Voor Egypte is dit in 2012 400 000 Euro.

Daarnaast zijn binnen Matra-zuid middelen beschikbaar voor private sectorontwikkeling, overheidssamenwerking, training van ambtenaren en jonge diplomaten en ondersteuning van politieke partijen. De verdeling daarvan per land is niet op voorhand aan te geven, maar een substantieel deel zal naar verwachting worden besteed aan activiteiten in Egypte, afhankelijk van de kwaliteit van de te ontvangen projectvoorstellen.

Ook bestaande centrale fondsen zullen in 2012 toegespitst worden ingezet in de Arabische regio, zoals vermeld in mijn brief van 24 juni 2011 (32 623, nr. 40). Daarnaast ontvangt Egypte nog middelen in het kader van de uitfasering van de Ontwikkelingssamenwerkingsrelatie.

Op het MATRA-Zuid programma is conditionaliteit van toepassing, zoals toegelicht in de Kamerbrief Arabische Regio van 24 juni jl. (vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 40).

Daarnaast gaan er ook multilaterale middelen naar Egypte, zoals in de Kamerbrief Arabische Regio van 24 juni jl is beschreven, waaraan Nederland bijdraagt.

  • Voor Egypte is vanuit het EU-nabuurschapsbeleid € 449 miljoen gereserveerd voor de periode 2011–2013. Ruim € 22 miljoen daarvan kan worden toegeschreven aan Nederland (5%).

  • De Europese Raad besloot in maart 2011 dat € 1 miljard extra aan EIB-leningen aan de Zuidelijke buurregio (waaronder Egypte) zou worden vrijmaakt. Wanneer het plafond is opgehoogd, betekent dit dat er de komende drie jaar € 5,8 miljard kapitaal beschikbaar is voor leningen aan de regio. € 290 miljoen kan worden toegeschreven aan Nederland.

Als belangrijke aandeelhouder van Wereldbank, Afrikaanse Ontwikkelingsbank, IMF en EIB draagt Nederland substantieel bij aan een aantal grote leningen om de meest urgente economische noden in Egypte te lenigen. De Wereldbank draagt USD 4,5 miljard bij in de vorm van leningen aan Egypte en het IMF draag USD 20 miljard bij in de vorm van leningen aan Tunesië en Egypte samen. Anders dan bij de EU, kan de absolute en relatieve positie van Nederland bij de IFI’s – Nederland is bijvoorbeeld bij de Wereldbank met 2% van het kapitaal de dertiende aandeelhouder – niet direct worden toegeschreven aan Nederland.

176

Kunt u uitleggen hoe het verminderen van het aantal partnerlanden tot 15 zich verhoudt met het rekening houden met kansen en mogelijkheden van het Nederlandse bedrijfsleven waardoor – conform de wens van het bedrijfsleven – de lijst van landen die in aanmerking komen voor inzet van het OS bedrijfsleveninstrumentarium niet inkrimpen, zodat de meeste bedrijfsleveninstrumenten nu openstaan voor 60 landen?

Internationale handels- en productieketens beperken zich niet tot landenlijsten. Ook het Nederlandse bedrijfsleven laat zich niet beperken tot alleen kansen in de 15 partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking. Om het Nederlandse bedrijfsleven effectief te kunnen betrekken bij ontwikkelingssamenwerking, moeten deze bedrijven de markt(ontwikkelingen) kunnen volgen. Daarom staan de centrale bedrijfsleveninstrumenten open in 60 landen, waaronder de 15 partnerlanden. Dezelfde redenering volg ik overigens ook bij de NGO’s. Ook zij moeten hun netwerken en specifieke expertise ruimer kunnen inzetten dan de 15 partnerlanden.

177

Op welke wijze geeft het kabinet gehoor aan de met algemene stemmen aangenomen motie Eigeman (32 500 V, K), waarin de regering word verzocht om een nader beleidskader voor het stimuleren van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden te onderwerpen waarbij expliciet aandacht gevraagd wordt om in dit beleidskader onderwijs, publieke gezondheidszorg en de focus op voedsel en water meer in samenhang aan te pakken?

Private sector ontwikkeling is een dwarsdoorsnijdend thema, dat bij alle beleidsterreinen, inclusief gezondheidszorg en onderwijs, een rol speelt. Onderwijs en publieke gezondheidszorg verdwijnen niet geheel uit het Nederlandse beleid, maar worden ingezet ter ondersteuning van de vier speerpunten. Zo wordt bijvoorbeeld in relatie tot voedselzekerheid en watermanagement meer ingezet op beroepsonderwijs in plaats van basisonderwijs. Het beleidskader is de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking. Daarin staat private sector als dwarsdoorsnijdend thema genoemd. Toelichting op de uitwerking van dit beleid en de dwarsverbanden naar verschillende beleidsterreinen zoals onderwijs en gezondheid zal zowel in de brieven naar de Tweede Kamer inzake de vier speerpunten geschieden alsmede in de aanstaande Kabinetsreactie op het SER-advies, waarin nader op het bedrijfsleveninstrumentarium ingegaan wordt.

186, 326, 370

Kan de regering aangeven welke definitie zij hanteert voor de begrippen gebonden en ongebonden hulp? Kan het zo zijn dat bepaalde hulpinstrumenten formeel niet gebonden zijn, maar in de praktijk toch vooral het Nederlandse bedrijfsleven ten goede komen? Kan onderbouwd en per instrument aangegeven worden dat het laatste bij de Nederlandse instrumenten voor ondersteuning van het bedrijfsleven, voor zover met ODA middelen gefinancierd, niet het geval is?

Kan de regering aangeven welke definitie zij hanteert voor de begrippen gebonden en ongebonden hulp? Kan het zo zijn dat bepaalde hulpinstrumenten formeel niet gebonden zijn, maar in de praktijk toch vooral het Nederlandse bedrijfsleven ten goede komen? Kan onderbouwd en per instrument aangegeven worden dat het laatste bij de Nederlandse instrumenten voor ondersteuning van het bedrijfsleven, voor zover met ODA middelen gefinancierd, niet het geval is?

Kan de regering aangeven welke definitie zij hanteert voor de begrippen gebonden en ongebonden hulp? Kan het zo zijn dat bepaalde hulpinstrumenten formeel niet gebonden zijn, maar in de praktijk toch in belangrijke mate het Nederlandse of Wsterse bedrijfsleven ten goede komen (zoals ORIO)? Kan onderbouwd en per instrument aangegeven worden dat het laatste bij de Nederlandse instrumenten voor ondersteuning van het bedrijfsleven, voor zover met ODA middelen gefinancierd, niet het geval is?

In OESO/DAC verband wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk tot ontbinding van hulp over te gaan. Ook Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd. De OESO/DAC hanteert de volgende ODA-richtlijn aangaande ongebonden hulp: ongebonden hulp omvat leningen en schenkingen die worden gefinancierd uit overheidshulp (Official Development Aid) waarvan de opbrengst in zijn geheel vrij beschikbaar is voor inkoop van goederen en diensten uit alle OECD landen en alle ontwikkelingslanden.

Het grootste bedrijfsleveninstrument dat ongebonden is (in de MOL’s) en waar Nederlandse bedrijven veelvuldig gebruik van maken is het PSI. Bij circa 90% van de uitgaven was één van de joint-venture partners een Nederlands bedrijf. Het aantal buitenlandse aanvragers is echter wel aan het toenemen, onder meer door de grotere bekendheid van het programma. ORIO is ook ongebonden, waarbij de verwachting is dat Nederlandse bedrijven erin zullen slagen om opdrachten te winnen, op basis van kwaliteit en de geïntegreerde benadering van ontwerp- en productiefase bij projecten. Duidelijk is dat in het voortraject van ORIO, bij de ontwikkeling van infrastructuurprojecten, Nederlandse consultants goed vertegenwoordigd zijn. Het IDF (Infrastructure Development Fund), uitgevoerd door de FMO, is tevens ongebonden. Het Nederlandse bedrijfsleven is bij 11,5% van de IDF uitgaven betrokken. Daarnaast zijn er nog andere ongebonden programma’s gericht op bedrijven zoals het Africa Enterprise Challenge Fund (participatie Nederlandse bedrijven gering), het CBI en de door het Agentschap NL/EVD uitgevoerde Matchmakingsfaciliteit. Bij deze programma’s zijn de begunstigden vooral bedrijven uit ontwikkelingslanden.

187, 198

Op welke wijze wordt informele zorg- die veelal door vrijwilligers wordt geleverd en die zelfredzaamheid kan bevorderen- door de Nederlandse regering ondersteund?

Welke concrete activiteiten op het terrein van informele gezondheidszorg worden vanuit ontwikkelingssamenwerking gesteund?

Informele zorg valt buiten officiële systemen en onttrekt zich daarmee vaak aan de waarneming. Dit neemt niet weg dat met ontwikkelingsgeld verschillende initiatieven worden ondersteund waarbij gebruik gemaakt wordt van vrijwilligers. Ik denk bijvoorbeeld aan het onlangs goedgekeurde Key Populations programma waarbinnen peergroups actief zijn: vrijwilligers die lotgenoten begeleiden bij ziekenhuisbezoeken e.d. In Zimbabwe zijn sinds 2009 31298 sociaal gedepriveerde gezinnen ondersteund met gemeenschapsthuiszorg onder het Social Protection Programma. Ook de door Nederland gesteunde organisatie International Planned Parenthood Federation (IPPF) werkt met lokale vrijwillige krachten voor het verstrekken van voorbehoedsmiddelen en het geven van voorlichting. Seksuele voorlichting aan tieners en jongeren wordt vaak eveneens door peer-educators gegeven.

188

Bent u van mening dat zelfredzaamheid voor armen voorheen niet het doel van OS-beleid was? Zo ja, kunt u dat toelichten?

Ook in het verleden was zelfredzaamheid doel van het OS-beleid. Het nieuwe beleid legt echter meer nadruk op de economische dimensie van zelfredzaamheid en het verkrijgen van een zelfstandig inkomen voor grote groepen. Daarnaast is er aandacht voor de mate waarin landen als geheel door het verhogen van het nationale inkomen en het heffen van meer belastingen meer zelfstandig de ontwikkelingsagenda ter hand kunnen nemen.

189

Wat bedoelt u precies met «een effectieve multilaterale inzet in post-conflict situaties»? Welke stappen onderneemt u om dit te bewerkstelligen?

De huidige multilaterale inzet in post conflict situatie kan verder worden verbeterd. Nederland zal via beleidsdialoog en fondsen selectief inzetten op de versterking van leiderschap, coördinatie en capaciteit van de belangrijkste internationale organisaties. De VN en Wereldbank moeten hun leiderschapsrol beter waarmaken, o.a. door betere bezetting van veldkantoren, betere coördinatie tussen organisaties en door meer middelen vrij te maken voor het werken in conflictgebieden en zwakke staten, o.a. op het gebied van conflictpreventie, politieke dialoog en bemiddeling, SSR en rechtsstaat en wederopbouw. Met het uitvoeren van het Nationaal Actieplan 1 325 over Vrouwen, Vrede en Veiligheid is ingezet op een grotere rol voor vrouwen in vredes- en wederopbouwprocessen en deze inzet verdient opvolging.

Binnen de EU kan de inzet worden verbeterd door meer politieke strategieën en joint programming, samenwerking op het gebied van civiele capaciteiten en uitvoering van één EU SSR joint strategy. Via de OECD/DAC en de International Dialogue on Peacebuilding and Statebuilding (dialoog tussen DAC-donoren een groep fragiele landen) zijn afspraken gemaakt met fragiele landen over de gemeenschappelijke doelen in conflictgebieden en fragiele staten.

190

Voedsel wordt gedefinieerd als basale behoefte van de mens, zonder dat het ook expliciet wordt benoemd als Universeel recht. Betekent dit een verschuiving van de positie van Nederland t.o.v. naleving en promotie van de Voluntary Guidelines to Support the Progressive Realization of the Right to Adequate Food in the Context of National Food Security (FAO 2004)?

De positie van Nederland t.o.v. de naleving en promotie van deze vrijwillige FAO richtlijnen is ongewijzigd.

192

Publiek-private partnerships (PPPs) zijn een belangrijk instrument binnen het ontwikkelingsbeleid. Wat is de definitie van PPPs? En wat zijn succesvolle PPPs geweest? Wordt deze definitie ook op het ministerie van EL&I gehanteerd?

MinBuza en Min EL&I hanteren de dezelfde definitie voor PPP’s: «Een publiek-privaat partnerschap is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid van NGO’s, vakbonden en/of kennisinstellingen, waarin risico’s, verantwoordelijkheden, middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken of een specifieke taak te verrichten».

Een review van 2010 van de Schokland akkoorden waar de meeste PPPs toe behoren gaf aan dat 77% van PPP’s gemiddeld tot zeer succesvol was. Voorbeelden zijn de PPP’s van Solidaridad (opzetten van Business Service Centres voor duurzame productketenontwikkeling) en Aqua forAll (drinkwater en sanitatie).

193

Milieu, goed bestuur en gelijke rechten en kansen voor vrouwen (gender rights) worden opgevoerd als dwarsdoorsnijdende thema’s. U geeft aan dat deze meewegen bij de programmering. Op welke wijze? Hoe gaat u hier uitvoering aan geven?

Milieu, goed bestuur en gender zijn dwarsdoorsnijdende aandachtsgebieden die, waar relevant, worden meegenomen bij de uitvoering van de speerpunten water, voedselzekerheid, veiligheid en rechtsorde en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). De focusbrief ontwikkelingssamenwerking en de antwoorden op de vragen over de focusbrief (Kamerstuk 32605) gaan in op de wijze waarop de dwarsdoorsnijdende thema’s binnen de speerpunten worden geïntegreerd. Verbetering van bestuur vormt een belangrijk onderdeel van de speerpunten, en is in fragiele staten een doelstelling op zichzelf.

Voor alle partnerlanden zijn politieke analyses gemaakt op basis waarvan de ambassade een meerjarenstrategie heeft opgesteld. Goed Bestuur, milieu en gender worden in de analysefase meegenomen. Op basis hiervan kunnen activiteiten en programma’s op deze terreinen worden ondersteund.

Wat betreft het integreren van milieuaspecten in de programmering van de ambassades in de meerjarige strategieën zie het antwoord op vraag 201.

194, 199, 256

Kan een schematisch overzicht gegeven worden van de exit- of transformatiestrategie per land (inclusief tijdpad) waar Nederland haar partnerrelatie mee gaat beëindigen? Kan in dit schema ook aangegeven worden of andere donorlanden de taken van Nederland gaan overnemen?

Kunt u aangeven op welk moment de op maat gesneden exit -of transformatiestrategieën zijn uitgewerkt? Zullen deze met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?

Kunt u per exit land aangeven welke specifieke afspraken zijn gemaakt met collega donoren over de financiële en inhoudelijke uitfasering en overdracht van de Nederlandse inzet?

De Tweede Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief over de exit-strategieën in de partnerlanden waarmee Nederland de samenwerking beëindigt. De exit-strategieën zijn recent opgesteld en worden nu beoordeeld. Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat het voor de verschillende exit landen werk-in-uitvoering is: ontwikkelingsprogramma’s zijn immers niet in alle gevallen onmiddellijk overdraagbaar aan andere donoren en het kost tijd geleerde lessen in kaart te brengen en evaluaties uit te voeren die onderdeel uitmaken van een verantwoorde overdracht aan andere donoren. Bij een aantal programma’s zijn er goede mogelijkheden tot overdracht. Bij andere wordt nog gezocht naar mogelijkheden. Dit betekent dat voor de verschillende exit-landen het uitfaseringsproces zich in verschillende fasen bevindt. Zie ook de antwoorden op HGIS-vragen 66 en 96.

195

Welke criteria worden gebruikt voor het selecteren van multi- en bilaterale instellingen ter bevordering van SRGR?

Alle organisaties waarmee wordt samengewerkt op het terrein van SRGR worden geselecteerd op basis van de mate waarin zij een bijdrage leveren aan de realisering van de beleidsdoelstellingen. Gekeken wordt naar effectiviteit en bewezen staat van dienst (evaluaties, score cards). Ook de mate van aansluiting bij het nationale beleid en de inbedding in de lokale context is van belang.

196

Kunt u per onderwerp binnen SRGR waar Nederland zich op richt aangeven welke internationale instelling voor welke doelstelling wordt ingezet?

  • 1. Seksualiteit en jongeren:

    International Planned Parenthood Federation

    Ipas

    Population Services International

    United Nations Population Fund (UNFPA)

  • 2. Verbeterde toegang tot kwalitatief goede anticonceptie, mannen- en vrouwencondooms, vaccins en andere medische middelen voor reproductieve gezondheid en hiv preventie:

    Concept Foundation

    PATH

    International Planned Parenthood Federation

    Population Services International

    Global Fund for Aids, TB and Malaria

    International HIV/Aids Alliance

    United Nations Population Fund (UNFPA)

  • 3. Verbetering van seksuele en reproductieve zorg, inclusief veilige abortus:

    Concept Foundation

    International Planned Parenthood Federation

    Ipas

    Population Services International

    International Confederation of Midwives

    United Nations Population Fund (UNFPA)

  • 4. Mensenrechten, waaronder reproductieve en seksuele rechten en rechten van gemarginaliseerde groepen:

    International Planned Parenthood Federation

    Ipas

    International HIV/Aids Alliance

    United Nations Population Fund (UNFPA)

Verder werken de «Unite For Body Rights» alliantie (UFBR,gefinancierd uit MSF-II), de Alliantie onder leiding van het Aids Fonds (gefinancierd uit het Key Populations Fund) en de publiek-private partnerschappen Universal Access to Female Condoms Joint Program en Meshwork samen met lokale organisaties in diverse landen. De UFBR alliantie werkt op de terreinen 1,3 en 4, en de Aids Fonds alliantie op de terreinen 1, 2, 3 en 4. UAFC werkt op de terreinen 1, 2 en 4. Meshwork werkt op terreinen 2 en 3.

197

Op welke wijze komt u uw toezegging na dat meer aandacht gaat komen voor SRGR in het onderwijs met een focus op opleidingen van gezondheidspersoneel en seksuele voorlichting voor jongeren? Op welke wijze zal «comprehensive sexuality education» voor jongeren ingebouwd worden in onderwijscurricula? Hoeveel middelen gaan naar dit programma?

Het Ministerie voert thans een studie uit naar de meest effectieve interventies vanuit onderwijs ten behoeve van SRGR. De aanbevelingen zullen richting geven aan de intensivering in 2012.

In sommige landen wordt nu al de ondersteuning aan opleidings- en onderwijsprogramma’s ingezet om seksuele voorlichting aan jongeren te introduceren dan wel te versterken; Bangladesh is een voorbeeld. Ook NGO’s aangesloten bij de SRGR Alliantie en regionale organisaties zoals Forum of African Women Educationalists/FAWE zijn betrokken bij seksuele voorlichting voor jongeren in formele en informele settings. Multilaterale organisaties als UNESCO, UNICEF en UNFPA zijn actief in het programmeren van seksuele voorlichting aan jongeren en het trainen van onderwijskrachten op dit gebied inclusief het incorporeren van «comprehensive sexuality education» in de onderwijscurricula.

200

Op welke manier wordt de doorwerking van de motie Ferrier (32 500, nr. 36) over verduurzaming van de lokale economie uitgewerkt in de meerjaren strategieën van de verschillende ambassades?

In de meerjaren strategieën voor bijvoorbeeld Kenia en Mozambique, waar wordt ingezet op het versterken van geïntegreerd waterbeheer, worden pilots ontwikkeld waarin publieke en private partijen samenwerken. Andere meerjaren strategieën, waaronder die voor Ghana en Indonesië, bieden duidelijke aanknopingspunten voor pilots die gericht zijn op de verduurzaming van handelsketens, zoals cacao, palmolie of hout. Samen met organisaties en bedrijven die op dit terrein kennis en ervaring hebben zullen deze verder worden ontwikkeld. Ambassades die duurzaamheid nog onvoldoende hebben vertaald in concrete programma’s zullen worden geassisteerd door een groep deskundigen bij het verduurzamen van de programma’s gericht op water en voedselzekerheid.

201

Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan de motie Ferrier (32 605, nr. 45) en hoe het traject van mainstreamen van milieu en klimaat is gestart met het oog op de opmaak en de beoordeling van de meerjarige landenstrategieën 2012–2015? Bent u van mening dat alleen meerjarige uitvoeringsprogramma’s kunnen worden goedgekeurd die blijk geven van een duurzame oriëntatie, zodat er ruimte komt om in de komende jaarplannen steeds meer werk te maken van een echt op duurzaamheid en ecosysteembehoud gericht beleid?

Om uitvoering te geven aan de motie Ferrier is aan de ambassades gevraagd om in hun meerjarenplanning nadrukkelijk aandacht te besteden aan milieu-en klimaataspecten in de uitwerking van de prioriteiten. De ambassades zijn ondersteund door formuleringsmissies voor de prioriteiten voedselzekerheid en water die expliciet de opdracht hadden meegekregen om ook naar de milieu-en klimaataspecten van de voorgestelde programma’s te kijken.

In de beoordeling van de meerjarige landenstrategieën 2012–2015 wordt gekeken in hoeverre de duurzaamheidsaspecten in resultaatketens van de planning zijn opgenomen en meetbaar zijn. Indien de uitwerking niet voldoende concreet is, zal dit in onderling overleg met de ambassades verder worden vormgegeven. Daarbij zal per situatie bekeken worden of en hoe daarbij Nederlandse en lokale expertise en ervaring kunnen worden ingezet.

De beoordeling van meerjarige landen strategieën is nog niet afgerond. Het is duidelijk dat bij de goedkeuring nadrukkelijk gelet wordt op een duurzame oriëntatie van de voorgestelde programma’s.

Overigens worden geen programma’s gestart die ecosysteembehoud als doel hebben, maar wordt duurzaam beheer en gebruik van ecosystemen ondersteund en versterkt daar waar het de gekozen prioriteiten kan ondersteunen.

202

Kunt u zich voorstellen dat het door de Tweede Kamer en ook door u onderschreven belang van een sterker op duurzame ontwikkeling gericht ontwikkelingsbeleid gevolgen moet hebben voor de specifieke capaciteitsopbouw binnen de ambtelijke en diplomatieke dienst ? Wat is zijn visie / mening?

Binnen het huidige personeelsbestand van het ministerie van Buitenlandse Zaken is kennis op het gebied van duurzame ontwikkeling beschikbaar. Daar waar nodig zal door middel van opleidingen de kennis op een hoger niveau gebracht worden. Daarnaast kan in een aantal gevallen extra capaciteit worden ingehuurd. Ter ondersteuning van de posten wordt momenteel gewerkt aan de formatie van een groep deskundigen die de posten kan assisteren bij het verduurzamen van de ontwikkelingsprogramma’s.

203

Kunt u aangeven of u in de komende jaren financieel meer middelen beschikbaar stelt voor HIV-preventie dan in voorgaande jaren en waar dit uit blijkt in uw begroting, dit in lijn met uw eerdere toezegging dat preventie een belangrijk onderdeel is van uw beleid en dat het internationaal gezien ondergefinancierd blijft.

Voor een toelichting op de bijdragen aan HIV/Aids in voorgaande jaren en in 2012 verwijs ik naar het antwoord op vraag 404 en het antwoord op vraag 48 naar aanleiding van de HGIS nota.

Nederland geeft aan internationale organisaties zoals UNAIDS, WHO en het Global Fund ongeoormerkte bijdragen. Hiermee is moeilijk aan te geven welk deel van de Nederlandse financiering naar preventie gaat. Het Global Fund rapporteert dat 30% van de cumulatieve uitgaven voor HIV/Aids naar preventie gaat. Nederland zet zich binnen deze fondsen nadrukkelijk in voor preventie.

Nederland draagt via het onlangs toegekende Key Populations Fonds bij aan preventie van HIV onder kwetsbare groepen, zoals homomannen, druggebruikers en sekswerkers (EUR 7 mln per jaar). Via de publiek-private partnerschappen voor productontwikkeling wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van het HIV-vaccin en microbicides die vrouwen tegen HIV-infecties beschermen (in 2012 samen ongeveer EUR 7 mln).

Overigens is HIV-preventie altijd een belangrijke pijler geweest van het internationale HIV/Aids beleid én is preventie een zeer breed begrip, zoals ik schetste in mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 april 2011 («Nadere uitwerking SRGR en HIV/Aids», KST 32 605 nr 3).

204, 209, 210

In hoeverre blijven de uitgaven voor Jemen in 2012 mogelijk gezien de ontstane situatie in het land?

Sinds april dit jaar is een groot deel van de Nederlandse hulp aan Jemen bevroren. Gaat u gezien de ernst van de situatie in Jemen deze middelen voor 2011 alsnog inzetten via alternatief beschikbare kanalen (VN/NGOs)? Hoe ziet u dit in 2012? Er staat ruim 17 mln. euro begroot voor 2012. Overweegt u ook voedselhulp/investering via VN/NGOs in 2012?

Hoe overweegt u de huidige bevroren steun voor Jemen in te zetten voor het bestrijden van de voedselcrisis? Kunnen deze middelen ten goede komen aan het VN humanitarian response plan en/of het World Food Programme’s protracted relief and recovery operation and its emergency safety net, die nog met tekorten kampen?

Sinds april 2011 zijn betalingen aan of via de Jemenitische overheid opgeschort. De inzet via VN en (Internationale)NGO kanalen gaat zo veel mogelijk door. Ook wordt getracht een deel van de fondsen die waren gepland voor programma’s met en/of via de overheid alsnog via deze VN en (I)NGO kanalen te besteden. Gezien de humanitaire noden en de ernstige voedselcrisis is, bijvoorbeeld, besloten met fondsen uit de bevroren middelen de humanitaire hulp aan Jemen dit jaar te verhogen en te besteden aan voedselzekerheid via het VN Humanitarian Response Plan.

Voor 2012–2015 wordt een voorlopig meerjaren strategisch plan opgesteld, maar de situatie in Jemen is vooralsnog onzeker. De begrotingscijfers voor 2012 e.v. zijn streefcijfers en gaan uit van de aanname dat het OS-programma in 2012 hervat kan worden. De hulp aan Jemen wordt ingezet binnen drie thema’s (nl. veiligheid en rechtsorde, water, en seksuele reproductieve gezondheidszorg en rechten). Er is in de meerjarige strategie voor Jemen al gekozen om voornamelijk te werken via (I)NGO’s.

Daarnaast wordt voor 2012 rekening gehouden met een bijdrage aan noodhulp en wederopbouw. De VN, waaronder het WFP, en (I)NGOs zullen ook in 2012 een belangrijk kanaal voor de humanitaire steun aan Jemen vormen. Afhankelijk van de hulpbehoefte wordt in 2012 bezien aan welke noden en via welke kanalen bijgedragen kan worden.

205

Wat zijn de middenlange termijn plannen voor een OS relatie met Indonesië?

In de Focusbrief van 18 maart 2011 is aangegeven dat het aantal partnerlanden wordt teruggebracht van 33 naar 15 landen. Indonesië blijft één van de partnerlanden. De OS relatie met Indonesië blijft dus op de middellange termijn bestaan. Indonesië is één van de profiel-3 landen. Met deze landen wordt gewerkt aan een verbreding van de relaties richting een meer economische relatie, gebaseerd op wederzijds belang. Dat werd laatstelijk tijdens het bezoek van Staatssecretaris Knapen aan Indonesië in juli 2011 door de Nederlandse en Indonesische autoriteiten bevestigd.

206

Bent u nog van plan, zoals aangekondigd in de Focusbrief, om een regionaal programma voor Midden-Amerika vorm te geven? Zo ja, welk budget zal daarvoor worden vrijgemaakt en vanuit welke ambassade zal dit programma worden vormgegeven? Zijn stabiliteitsfonds en mensenrechtenfonds ook beschikbaar voor dit regionale Midden-Amerika programma?

Ja, het regionale programma voor Midden-Amerika is in voorbereiding. U wordt over de outline van het Midden-Amerika programma nader geïnformeerd via de Kamerbrief over de regionale benadering. Het programma zal voornamelijk gericht zijn op mensenrechten, democratisering en stabiliteit. Het Midden-Amerika programma zal over een eigen budget beschikken.

Het programma, inclusief de financiële middelen, wordt op dit moment nader ingevuld. Voor 2012 is € 7,5 miljoen beschikbaar. Het programma zal vanuit de regio worden vormgegeven en beheerd.

207

Kunt u aangeven hoe u de motie Voordewind gaat uitvoeren over het slechts beperkt verminderen van het beschikbare budget voor de DRC? Hoeveel verwacht u de komende jaren uit te geven in de DRC via niet-gedelegeerde fondsen en vanuit welke voorzieningen gaat dat gebeuren? Kunt u aangeven voor de regionale programma’s waar de DRC deel van uitmaakt, welke bedragen er voorzien zijn voor de DRC?

De motie Voordewind verzocht de regering het regionale programma aan onder andere de Democratische Republiek van de Congo (DRC) te intensiveren. Zoals de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken destijds heeft aangegeven, is hij bereid tot aandacht voor een regionale benadering in de Grote Meren regio, met bijzondere aandacht voor het oosten van de DRC.

Het regionale programma dat beheerd wordt door de ambassade te Kigali zal daarom worden voortgezet en ook ten goede blijven komen aan het oosten van de DRC. Eind september hebben de ambassades voorstellen ingediend voor hun budgetten in de periode 2012–2015. Deze voorstellen worden momenteel beoordeeld; besluitvorming hierover vindt plaats in december 2011. Dit geldt ook voor het regionale programma. Bij Voorjaarsnota 2012 zal de Kamer worden geïnformeerd over de definitief toegekende budgetten.

Daarnaast kan de DRC aanspraak blijven maken op centrale middelen op het gebied van humanitaire hulp, mensenrechten, gender, stabiliteit en wederopbouw. Toekenning van deze middelen gebeurt op basis van projectvoorstellen. Ook hier valt dus niet bij voorbaat aan te geven om welke bedragen het zal gaan.

208

Kunt u een overzicht geven van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met Rwanda, uitgesplitst per programma en bijbehorende bedragen?

In de HGIS nota 2012 (bijlage 5a) wordt een ruwe indicatie gegeven van de geplande ODA-uitgaven in Rwanda, uitgesplitst naar thema. Eind september hebben de ambassades voorstellen ingediend voor hun budgetten in de periode 2012–2015. Deze voorstellen worden momenteel beoordeeld; besluitvorming hierover vindt plaats in december 2011. Bij Voorjaarsnota 2012 zal de Kamer worden geïnformeerd over de definitief toegekende budgetten.

211

De verschillende donoren van Jemen lijken op dit moment niet op een lijn te zitten. Is de minister bereid om een bijeenkomst te vragen van «Friends of Yemen» met als doel gecoördineerde steun aan Jemen te garanderen?

De donoren actief in Jemen hebben regulier contact, en zijn eensgezind in hun oproep aan president Saleh om het door de Gulf Cooperation Council (GCC) voorgestelde plan voor vreedzame politieke transitie te implementeren. Tevens vindt regelmatig overleg plaats met als doel zoveel mogelijk samen op te trekken bij het starten van nieuwe OS-programma’s en projecten zodra de veiligheidssituatie dit toelaat. Gezien de huidige politieke onzekerheid en veelvuldige geweldsuitbarstingen in Jemen is het bijeenroepen van een «Friends of Yemen»-bijeenkomst op dit moment niet opportuun.

212

Op basis van welke criteria wordt het dwarsdoorsnijdende thema milieu meegewogen in de programmering en in de uitvoering van het beleid op de gekozen prioriteiten?

Het dwarsdoorsnijdend thema milieu moet bijdragen aan het vergroten van de duurzaamheid bij de uitvoering van de prioriteiten. Dit is het belangrijkste criterium. Immers, met een goede integratie van het thema milieu kan worden voorkomen dat investeringen die nu worden gedaan op termijn tot extra kosten zullen leiden. De integratie van milieu- en klimaat aspecten biedt ook nieuwe kansen voor Nederland om meer gebruik te maken van de beschikbare expertise en ervaring bij kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties.

De beoordeling van de meerjaren strategische plannen van de ambassades is op het moment van beantwoorden van deze kamervraag nog niet afgerond. In overleg met de ambassades en met inzet van Nederlandse en lokale expertise zal duurzaamheid verder worden geoperationaliseerd in concrete programma’s binnen de speerpunten.

213, 364

Hoeveel geld heeft u begroot voor de transitiefaciliteit voor respectievelijk Colombia, Zuid Afrika en Vietnam? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen ODA en non-ODA?

Hoe hoog is de bijdrage vanuit het ODA budget aan de Transitiefaciliteit? Is armoedebestrijding en het bereiken van de allerarmsten een doelstelling van de faciliteit?

De Transitiefaciliteit staat open voor Colombia, Vietnam en Zuid Afrika en wordt vanaf 2012 gezamenlijk gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het deel van de middelen voor de transitiefaciliteit dat op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken staat betreft ODA-middelen.

Jaar

ODA

Non-ODA

Totaal

2011

EUR 13 mln.

 

EUR 13 mln.

2012

EUR 17 mln.

EUR 5 mln.

EUR 22 mln.

2013

EUR 15 mln.

EUR 10 mln.

EUR 25 mln.

2014

EUR 13 mln.

EUR 15 mln.

EUR 28 mln.

Evaluaties

EUR 450 000

 

EUR 450 000

Totaal

EUR 58,45 mln.

EUR 30 mln.

EUR 88,45 mln.

De doelstelling van de transitiefaciliteit is om met behulp van de inzet van Nederlandse kennis en kunde de transitie van een OS- naar een economische relatie mogelijk te maken.

De respectievelijke bedragen voor Colombia, Zuid-Afrika en Vietnam moeten nog worden vastgesteld op basis van ingediende plannen.

214

Bangladesh, Ghana, Kenia en Indonesië zijn partnerlanden «met een gezonde economische groei». Wat is de definitie van een gezonde economische groei? Kan er worden gesproken van een gezonde economische groei in een land als Indonesië, waar de mensenrechten worden geschonden, landrechten niet worden nageleefd, 50% van de bevolking van minder dan 2 dollar moet leven, de biodiversiteit achteruit gaat en de klimaatschade groot is?

Met het begrip «gezonde economische groei» wordt hier gedoeld op een groei die groot en breed genoeg is en voldoende lang aanhoudt om een substantiële welvaartgroei mogelijk te maken. De belangrijkste indicatoren die gebruikt worden zijn de ontwikkeling van de armoedecijfers en de Human Development Index van UNDP die inmiddels ook rekening houdt met ongelijkheid.

Het Nederlandse beleid is er op gericht de duurzaamheid van die groei te versterken en sluit daarmee aan bij de SER die in haar adviezen de nadruk legt op duurzame groei, met naast economische groei ook een zwaardere nadruk op milieu en sociale aspecten van die groei.

De prestaties die Indonesië sinds 1967 heeft geleverd om armoede te bestrijden zijn substantieel. Dankzij de brede groei, met toenemende werkgelegenheid in industrie in diensten, maar ook met substantiële pro-poor investeringen op het platteland, is Indonesië op weg een welvarend land te worden. De verdeling van de welvaart, uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt, is in Indonesië 0,36 en daarmee vergelijkbaar met Europese landen als het Verenigd Koninkrijk.

Dat neemt niet weg dat er sociale en ecologische uitdagingen in Indonesië zijn. Daarom is het Nederlandse beleid er ook op gericht om de duurzaamheid van de groei te vergroten, bijvoorbeeld door in te zetten op duurzame agrarische productieketens, oliepalmteelt en houtkap.

215

Welke mogelijkheden tot verbetering ziet u voor EDEO en welke voorstellen worden daarvoor in Beneluxverband gedaan?

De voorstellen die Nederland in Beneluxverband heeft gedaan, hadden als doel de samenwerking tussen de EDEO en de diplomatieke diensten van de lidstaten te verbeteren. Deze voorstellen zijn Uw kamer bij het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 april 2011 toegegaan (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1054). Deze voorstellen zijn een aantal maal besproken tussen de EDEO en de lidstaten en hebben tot een aantal afspraken geleid, bijvoorbeeld over gezamenlijke verklaringen en demarches. Ook is gebleken dat er veel steun bestaat om de EDEO een rol in crisissituaties te geven, die nog nader moet worden uitgewerkt. In 2013 zal een evaluatie van de EDEO plaatsvinden.

216

Hoe verklaart u de budgetten voor SBOS in de jaren 2011–2015? Waar wordt de 27 miljoen aan reeds toegezegde investeringen die SBOS in 2011 maakte teruggevonden?

In 2011 is voor een bedrag van € 27 mln aan voorstellen voor SBOS goedgekeurd. Deze voorstellen hebben een maximale looptijd tot en met eind 2015. De kosten van het programma worden over de jaren 2011–2015 verdeeld (2011:  € 9 mln; 2012: € 5 mln; 2013: € 5 mln; 2014: € 4 mln; 2015: € 4 mln). SBOS wordt gefinancierd lastens begrotingsartikel 8.3 (zie pagina 86 Rijksbegroting van Buitenlandse Zaken) en valt onder de ODA-middelen zoals beschreven in de alinea «voorlichting op het terrein van ontwikkelingssamenwerking» op pag 85 van de Rijksbegroting.

217

Klopt het dat de opbrengsten van de ETS veiling vanaf 2013 ongeoormerkt als staatsinkomsten zullen worden geboekt i.p.v. voor energie en klimaat adaptatie conform de afspraak in Europees verband (Kopenhagen)? Zo ja, waarom?

Ja. In de politieke verklaring van december 2008 memoreert de Europese Raad dat de lidstaten in overeenstemming met hun respectieve grondwettelijke en budgettaire eisen bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten in het ETS gebruikt zullen worden en neemt er nota van dat de lidstaten bereid zijn tenminste de helft van dat bedrag te gebruiken om broeikasgasemissies te verminderen, klimaatverandering tegen te gaan en te helpen bij aanpassing daaraan. Nederland wijst op grond van de nationale begrotingsregels iedere vorm van oormerken van nationale begrotingsmiddelen van de hand. Op eigen wijze levert Nederland met de gereserveerde begrotingsmiddelen voor duurzame energie, energiebesparing en financiering van adaptatie- en mitigatieprojecten in ontwikkelingslanden reeds een substantiële bijdrage aan het nationaal, Europees en internationaal klimaatbeleid. Het rapport van Nederland aan de Europese Commissie, waarin een overzicht wordt gegeven van de veilingopbrengsten en de inzet voor klimaatbeleid, zal ook naar de Kamer worden gestuurd.

218

Wat houdt het externe energiebeleid van de EU in?

Het externe energiebeleid van de EU richt zich op het zekerstellen van energievoorziening bij toenemende afhankelijkheid van import van energie en toenemende mondiale vraag. Doelstellingen van het beleid zijn waarborgen van de werking van de interne energiemarkt, continuïteit van de energievoorziening van de EU, stimuleren van energie-efficiëntie en energiebesparing, en ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie. De EU is voornemens nieuwe partnerschappen aan te gaan of bestaande te versterken met belangrijke energielanden (waaronder buurlanden van de EU, de VS en Japan) en opkomende economieën. Ook richt de EU zich op betere toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden en betere samenwerking om veiligheid van nucleaire energieopwekking te bevorderen. De EU streeft naar meer coördinatie tussen de verschillende lidstaten bij het sluiten van bilaterale energieovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen om zo gezamenlijk en krachtiger op te treden. De Europese Commissie heeft hier op 7 september 2011 een voorstel toe gedaan (Mededeling en besluit energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking). Het Nederlandse standpunt is het parlement in een BNC-fiche toegegaan6.

219

Kunt u aangeven hoe het «genereren van private financiering» in zijn werk gaat?

Het genereren van private financiering betreft de stimulering van private investeringen in mitigatie en adaptatie gerelateerde activiteiten in ontwikkelingslanden. Initiatieven hieromtrent zijn volop in ontwikkeling en richten zich op een viertal sporen:

  • 1. Verbeteren van het investeringsklimaat in ontwikkelingslanden;

  • 2. Het creëren van een «level playing field» voor koolstofarme investeringen door het bevorderen van de afbouw van subsidies voor fossiele brandstoffen;

  • 3. Het oplossen van klimaatspecifiek marktfalen via het bevorderen van het beprijzen van de uitstoot van broeikasgassen;

  • 4. Verbeteren van het risico – rendementsverhouding van klimaatrelevante investeringen. Omdat de klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden zal plaatsvinden en het investeringen in relatief nieuwe technologieën betreft hebben veel bedrijven te maken met een dubbel risico. Denk bijvoorbeeld aan investeringen in hernieuwbare energieprojecten of recycling. Hierdoor daalt het rendement van de projecten en worden investeringen niet gedaan of uitgesteld. De lokale nationale overheid kan met publiek geld risico's van klimaatprojecten verminderen en zo bijdragen aan het mobiliseren van private klimaatinvesteringen in ontwikkelingslanden (de hefboomwerking). Met name programma’s van de multilaterale ontwikkelingsbanken spelen een belangrijke rol bij de ondersteuning van dergelijke initiatieven. Daarnaast heeft een aantal ontwikkelde landen (o.a. VS en Japan) nieuwe private financiering voor klimaatacties gegenereerd door risico’s te verminderen met behulp van kredieten en garanties die worden ingezet voor export-promotie (non-ODA klimaatfinanciering)

De EU zal inzetten op een flinke bijdrage van de private sector in de 100 miljard USD klimaatfinanciering die per jaar vanaf 2020 door de ontwikkelde landen zal worden gemobiliseerd. In de VN klimaatonderhandelingen is echter nog geen duidelijke afspraak gemaakt over welke private financiering mee mag tellen om het internationale financieringsdoel te behalen.

Vooralsnog lijkt een mix van ODA en niet-ODA klimaat financieringsinstrumenten het best aan te sluiten bij de belangen van ontwikkelingslanden, ontwikkelde landen en het bedrijfsleven om klimaatrelevante investeringen te versnellen. Door de EU is aangegeven dat overheden niet dezelfde mate van zekerheid kunnen afgeven rondom gemobiliseerde private bijdragen als zij dat kunnen voor gemobiliseerde publieke bijdragen. Daarnaast zijn private bijdragen, gezien de vaak internationale stromen van privaat kapitaal, niet vanzelfsprekend aan individuele donor landen toerekenbaar.

221

Worden lokale maatschappelijke organisaties hierbij betrokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Kunt u voor de posten in Colombia, Za en Vietnam, en de brede relatieland aangeven wat dit betekent voor de politieke diplomatie etc...

Expertise van NGO’s kan ingezet worden, indien die bijdraagt aan het opheffen van belemmeringen in het investeringsklimaat. Maatschappelijke organisaties kunnen hierbij een rol spelen. Dit is afhankelijk van de vraag in het betreffende transitieland. Het belangrijkste voor de ontwikkeling van deze landen is een goed functionerend ondernemingsklimaat, zonder corruptie, met goede regelgeving en met sterke en goed functionerende instituties, die voldoende rekenschap afleggen aan de bevolking van die landen. Dit is een gezamenlijke agenda van zowel overheid als het lokale en internationale bedrijfsleven. Politiek en economie zijn hierbij nauw verweven. De diplomatie wordt derhalve geïntegreerd ingezet ten behoeve van deze doelen.

222

Welke leden zijn vertegenwoordigd in de groep van wijzen?

De Groep van Wijzen wordt voorgezeten door mr. A.W.H. (Arthur) Docters van Leeuwen, de overige leden zijn mr. P.Ch. (Tineke) Lodders- Elfferich, mevr. M.M.C. (Meiny) Prins, drs. P.J.Th. (Pieter) Marres en prof. dr. J. (Ko) Colijn.

223

U geeft aan dat Nederland «specifieke aandacht aan mensenrechten gerelateerd aan seksualiteit en voorlichting» geeft. Kunt u aangeven hoe u deze doelstelling gaat operationaliseren, en hoeveel budget u hiervoor beschikbaar stelt in 2012 en de jaren daarna?

De mensenrechtenbenadering is het fundament onder alle SRGR en aids interventies. Activiteiten die zich specifiek richten op mensenrechten, waaronder het recht op voorlichting, zijn onder meer het Key Populations Fonds (35 miljoen) en de programma’s van de Unite for Body Rights Alliantie (MFSII, 45 miljoen). Verder wordt de International Planned Parenthood Federation met jaarlijks 2,5 miljoen ondersteund voor onder andere het verder uitdragen en bespreekbaar maken van de IPPF «Charter on Sexual and Reproductive Rights».

Daarnaast maken uitgaven voor mensenrechten gerelateerd aan seksualiteit en voorlichting integraal onderdeel uit van onze inspanningen op de terreinen van gender, SRGR en aids. Deze kunnen daarom niet separaat worden geadministreerd. Het totaal van deze inspanningen is relevant voor de bevordering en bescherming van het recht op informatie en educatie over seksualiteit en voortplanting, met name ook van jongeren.

De bescherming en bevordering van dit recht dragen wij actief uit in de verschillende fora waar Nederland partner is, zoals in de VN Commissie voor Bevolkingszaken. Ons land neemt actief deel aan discussies in de Mensenrechtenraad over aan SRGR gerelateerde onderwerpen. Nederland neemt initiatief tot of ondersteunt VN resoluties over genitale verminking, geweld tegen vrouwen en seksuele en reproductieve rechten.

224

Hoe verhoudt zich de opmerking dat mensenrechtenbeleid zich richt op de terreinen waar vrijheid, veiligheid en welvaart elkaar versterken, tot de opmerking dat Nederland «consequent strijdt tegen ernstige mensenrechtenschendingen als marteling, executies en verdwijningen»?

Nederland is er van overtuigd dat mensenrechten niet op zichzelf staan, maar geheel zijn verweven met, en daarom niet los gezien kunnen worden van, veiligheidskwesties en economische ontwikkeling. Het optreden tegen stelselmatige en uiterst grove mensenrechtenschendingen zoals marteling, executies en verdwijningen past binnen deze aanpak. Nederland beschouwt dergelijke praktijken als bijzonder serieuze inbreuken op het menswaardig bestaan die de stabiliteit van een samenleving direct beïnvloeden en die bovendien investeringen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen vaak bemoeilijken. Om deze redenen zal Nederland zich blijven uitspreken tegen de toepassing van deze activiteiten en zet Nederland zich er actief voor in dat daders van deze misdrijven niet vrijuit gaan.

225, 236

De Nederlandse regering geeft aan door te willen gaan met verdere operationalisering van R2P instrumenten. Kan de regering aangeven op welke wijze zij R2P verder gaat operationaliseren en welke beleidsinstrumenten zij hiervoor ontwikkelt of aanpast?

Wat zijn de praktische voorstellen ter operationalisering van het R2P-concept voor het Nederlandse beleid?

De regering moedigt individuele landen aan partij te worden bij relevante internationale (mensenrechten)verdragen. Daarnaast is het van belang dat landen ook de wetgeving implementeren die leidt tot het beëindigen van straffeloosheid op het gebied van de vier Responsibility to Protect misdrijven (genocide, oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en etnische zuivering). Verder ziet de regering een monitoringsrol weggelegd voor de Mensenrechtenraad, de Speciale Rapporteurs en aanvullend via landenexamens op het gebied van mensenrechten.

Capaciteitsopbouw voor Responsbility to Protect maakt veelal onderdeel uit van het ontwikkelingsbeleid van internationale organisaties en landen. Nederland is een actieve donor op bovenstaande gebieden en de regering zal hieraan blijvende prioriteit toekennen.

De verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap verandert van aard wanneer staten hun eigen bevolking niet kunnen of willen beschermen tegen de Responsibility to Protect misdrijven. Besluitvorming over het gebruik van instrumenten vindt grotendeels in de VN-Veiligheidsraad plaats. Nederland vroeg tijdens de recente ministeriele bijeenkomst meer aandacht voor de uitwerking van stappen als alternatieven voor gewapend ingrijpen: preventie, early warning, bemiddeling, fact-finding missies, opschorten van lidmaatschappen en gerichte sancties. Nederland draagt bij aan een betere capaciteit van de internationale gemeenschap om in dergelijke gevallen op te treden.

226

In de brede relatie landen Indonesië, Kenia, Ghana en Bangladesh wordt het hulpprogramma omgevormd. Kunt u per beleidsartikel een overzicht geven van de bilaterale uitgaven mutaties in de periode 2011–2015 per land?

Het is nog niet mogelijk een overzicht te geven van de toegekende budgetten voor 2012 t/m 2015. Eind september hebben de ambassades voorstellen ingediend voor hun budgetten in de periode 2012–2015. Deze voorstellen worden momenteel beoordeeld; besluitvorming hierover vindt plaats in december 2011. Bij Voorjaarsnota 2012 zal de Kamer worden geïnformeerd over de definitief toegekende budgetten.

De verwachte bilaterale uitgaven in 2011 en de in de MvT 2012 begrote bilaterale uitgaven in 2012 worden weergegeven in onderstaande tabel:

227

In de brede relatie landen Indonesië, Kenia, Ghana en Bangladesh wordt het hulpprogramma omgevormd. Dit betekent een verschuiving sociale sectoren naar productieve sectoren. Wordt de impact van deze omvorming gemeten, welke indicatoren worden hiervoor gebruikt en hoe worden lokale bedrijfsleven, lokale kennisinstellingen en lokale maatschappelijke organisaties hierbij betrokken?

De omvorming van sociale naar productieve sectoren in deze landen zal afgemeten kunnen worden aan een verschuiving in programmering en in de verdeling van de middelen. De impact van de omvorming is niet te meten omdat er geen vergelijkbare situatie is waar niets verandert. Wel kunnen de te behalen resultaten in de productieve sectoren via indicatoren als economische groei, werkgelegenheid, inkomensarmoede, voedselzekerheid en ondervoeding worden gemeten. Belanghebbenden zoals het lokale bedrijfsleven, lokale kennisinstellingen en maatschappelijk middenveld worden zoveel mogelijk betrokken als partners bij de uitvoering en als informatiebron.

228, 245, 248

Welke landen nemen deel aan de pilot vrijheid van godsdienst?

Is al bekend welke vijf landen uitgekozen zijn voor de uitbreiding van pilot godsdienstvrijheid?

Wanneer worden de definitieve landen voor de pilot godsdienstvrijheid bekend gemaakt? Op basis van welke criteria worden deze landen geselecteerd?

De pilot loopt op dit moment in Egypte, China, India, Kazachstan en Eritrea. De evaluatie hiervan en de selectie van de nieuwe pilotlanden zullen medio november aan uw Kamer bekend gemaakt worden. Zij zijn geselecteerd op basis van consultaties en aanbevelingen van mensenrechtenorganisaties, de aard en ernst van de situatie, de aanwezigheid van een maatschappelijk middenveld, de mogelijkheid om een verschil te maken, de aanwezigheid van en de capaciteit van de post en de focus en aanbevelingen van EU en VS.

229, 237, 246

Welke landen nemen deel aan de pilot maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Waarom wordt de pilot maatschappelijk verantwoord ondernemen uit het mensenrechtenfonds betaald? Om welk bedrag gaat het?

Is al bekend welke landen zijn uitgekozen voor de pilot MVO?

Intensivering van het beleid ter bevordering van mensenrechten in het kader van MVO is eind 2009 met succes ingezet door de Nederlands ambassades in Abu Dhabi, Ankara/Istanbul, Bogota, Brasilia, Moskou, New Delhi, Peking en Pretoria. Bij het maken van de selectie is rekening gehouden met de geografische spreiding en de intensiteit van de handelsbetrekkingen met deze landen. Doel van de beleidsintensivering is de samenwerking met het bedrijfsleven ten aanzien van MVO-activiteiten gericht op de verbetering van mensenrechten te intensiveren.

De beleidsintensivering in deze pilot-landen krijgt gestalte door dit onderwerp op te nemen in de beleidsdialoog, door het organiseren van multi-stakeholder-bijeenkomsten rondom dit thema en door intensiever met het Nederlandse bedrijfsleven samen te werken op dit thema. Van de ambassadesposten wordt verwacht dat zij op een open en constructieve wijze de samenwerking tussen autoriteiten en bedrijven zullen faciliteren om gezamenlijk mensenrechten naar een hoger plan te tillen.

Slechts een aantal van de pilotposten heeft een beroep gedaan op het Mensenrechtenfonds in het kader van de pilot, bijv. voor het organiseren van een seminar over MVO en mensenrechten of het vervaardigen van een brochure. Ik verwijs naar de mensenrechtenrapportage 2010 waarin een aantal van de door de ambassades ondernomen activiteiten is genoemd. De kosten bedragen in totaal nog geen € 50 000 over de afgelopen 2 jaar.

Zoals aangegeven in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie zal de beleidsintensivering worden uitgebreid naar meer posten die een handelsbevorderende rol spelen, in het bijzonder de landen waarmee Nederland een intensieve energierelatie heeft. Voor het eind van dit jaar wordt besloten welke landen dit betreft.

230, 238

Zal het VN-raamwerk van Ruggie ook een verplichtend karakter krijgen? Indien nee, waarom niet?

Worden bij de bijeenkomsten over het Ruggie-raamwerk ook maatschappelijke organisaties betrokken?

In de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid» (kamerstuk 32 735, nr. 1) is aangegeven dat Nederland zich actief inzet voor de verdere acceptatie en implementatie van het «Ruggie»-raamwerk, zowel in VN-verband als nationaal. Ruggie’s uitgangspunten hebben geen verplichtend karakter. Zij sporen bedrijven aan de risico’s van hun activiteiten op de mensenrechtensituatie inzichtelijk te maken en daarmee nadelige effecten te voorkomen.

De regering zal enkele bijeenkomsten organiseren met het Nederlands bedrijfsleven over de toepassing van het «Ruggie»-raamwerk. De eerste bijeenkomst vindt plaats in december. Bij deze bijeenkomsten worden ook maatschappelijke organisaties betrokken. Voornamelijk de elementen van «due diligence» en «human rights impact assessments» zullen tijdens deze bijeenkomsten onder de aandacht worden gebracht.

232

Kan een toelichting gegeven worden wat de regionale organisatie «Organisation of American States» is en hoeveel budget Nederland hieraan bijdraagt? Waarom levert Nederland een bijdrage aan deze organisatie?

De OAS is een belangrijke regionale organisatie op het Westelijk Halfrond en is als zodanig van bijzonder belang voor de Caribische delen van het Koninkrijk. De OAS speelt een belangrijke controlerende en normstellende rol op het gebied van mensenrechten, democratisering en verkiezingswaarneming. Nederland richt zich op versterking van de Inter-Amerikaanse mensenrechtencommissie van de OAS (IACHR). IACHR onderzoekt mensenrechtenschendingen en rapporteert hierover. De Nederlandse bijdrage voor 2011 en 2012 samen is € 500 000. Nederland zet, conform de OS focusbrief, specifiek in op het tegengaan van discriminatie op basis van seksuele oriëntatie.

Nederland geeft verder steun aan de OAS «Mission to Support the Peace Process» in Colombia. Deze OAS-missie monitort enerzijds de demobilisatie en re-integratie van para-militairen en strijders en anderzijds de restitutie van grond aan de slachtoffers van het conflict. Voor 2011 bedraagt de Nederlandse steun € 1,600,000 en bij ongewijzigde wisselkoers is dat voor 2012 hetzelfde.

233

Kunt u nader ingaan op de landen die zitting hebben in de Group of Friends of Responsibility to Protect en de rol die Nederland daarin speelt, mede in het licht van de regeringsreactie op het AIV-advies?

De Group of Friends on Responsibility to Protect bestaat uit 36 landen uit de verschillende regio’s in de wereld. Het is een informele groep voorgezeten door Rwanda en Nederland, die probeert om het beginsel van Responsibility to Protect verder in te bedden in het werk van de Verenigde Naties. Als co-voorzitter faciliteert Nederland de informele vergaderingen, en lobbyt namens de groep bij de verschillende delen van de Verenigde Naties en andere lidstaten.

In september was Nederland mede-gastheer van de recentste ministeriële bijeenkomst over Responsibility to Protect in New York.

234

Kunt u concreet aangeven wat Nederland heeft bereikt in haar hoedanigheid als Co-voorzitter van de Group of Friends of Responsibility to Protect (R2P) in 2011 ten aanzien van het creëren van draagvlak voor en operationalisering van het principe van R2P?

De Group of Friends heeft in februari 2011 in een vroeg stadium aandacht gevraagd voor de situatie in Libië met een verklaring, waarin onder andere de overheid van Libië werd opgeroepen om de eigen bevolking te beschermen en de internationale gemeenschap werd geattendeerd op de verantwoordelijkheid voortkomend uit Responsibility to Protect. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de Veiligheidsraad het principe van Responsibility to Protect heeft opgenomen in resolutie 1973 over Libië.

Ook hebben de Friends het Global Centre for Responsibility to Protect ondersteund, dat bijdraagt aan voortdurende aandacht voor het onderwerp (onder andere door regelmatige bijeenkomsten met de VN, voorstanders en sceptici). De Friends droegen verder bij aan de instelling van de Speciale Adviseurs voor de Preventie van Genocide en Responsibility to Protect en aan versterking van de early-warning systemen van de VN. Ook preventieve aspecten van Responsibility to Protect kregen meer aandacht door druk van Nederland en de Friends. De capaciteit op dit gebied is uitgebreid als gevolg van onder andere Nederlandse steun.

235

Wat zijn de concrete voornemens van Nederland voor het Co-voorzitterschap in 2012 van de Group of Friends of Responsibility to Protect?

Nederland wil dat Responsibility to Protect beter wordt ingebed in de reguliere werkzaamheden van het gehele VN-systeem. Vooral inzet voor preventieve aspecten van Responsibility to Protect moet in de VN meer aandacht krijgen. Nederland zal hier met de vriendengroep op aandringen. Ook streeft Nederland meer overeenstemming na over controversiële onderdelen van de uitwerking van het principe, zoals sancties, de rol van het Internationaal Strafhof en de randvoorwaarden voor militair ingrijpen. De speciale adviseur van de SGVN en het Global Centre for Responsibility to Protect spelen een belangrijke rol om voortgang op deze thema’s mogelijk te maken.

240

Hoeveel geld gaat er via de Nederlandse ambassades en het mensenrechtenfonds naar civil society in Iran in 2011 en 2012? Hoe is het opgesplitst per thema? Wat voor soort activiteiten zijn dit?

Via de Nederlandse ambassade in Teheran gaat jaarlijks ongeveer EUR 6 à 700 000,– naar civil society projecten. In 2011 komt daar vanuit centrale middelen EUR 1 326 000,– bij en in 2012 ruim 1.2 miljoen. De uiteindelijke cijfers voor 2012 zijn prognoses die nog kunnen wijzigen, onder meer vanwege de vraag naar projectfinanciering.

Met deze middelen worden activiteiten van zowel Iraanse als internationale ngo's ondersteund, in Iran zelf en in de diaspora. Daarnaast vindt financiering plaats van een aantal activiteiten onder beheer van VN-organisaties. De ondersteunde initiatieven richten zich onder andere op (Afghaanse) vluchtelingen in Iran, vaardighedentraining van (vrouwelijke) kostwinners in minderheidsgroepen en internetvrijheid. Ook worden op dit moment twee regionale initiatieven ondersteund in Iran, Afghanistan en Tajikistan voor een totaal van EUR 562 075.

242, 243, 244

Heeft de regering een beleid voor bevordering van MVO voor ondernemingen die actief zijn in de fossiele en energetische grondstoffen zoals steenkolen en olie, gegeven het feit dat deze grondstoffen niet worden behandeld in de Grondstoffennotitie?

In hoeverre vallen de Voluntary Principles on Human Rights en Security, waar Nederland lid van is, onder het mandaat van de minister van Buitenlandse Zaken, dan wel de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Rekent u deze Voluntary Principles ook onder de MVO instrumenten die u via de posten bij Nederlandse ondernemingen van plan bent te bevorderen?

Hoe bent u voornemens het Ruggie Framework en de Voluntary Principles ter sprake te brengen in door u voorgenomen dialoog met maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven over duurzame energie- grondstoffenvoorzieningszekerheid?

Nederland zet actief in op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, waarbij de OESO-richtlijnen leidend zijn. Dit geldt ook voor de fossiele en energetische grondstoffenindustrie. Zich bewust van de omstandigheden waaronder deze sector dikwijls opereert steunt de overheid specifieke initiatieven in aanvulling op de OESO-richtlijnen. Een voorbeeld daarvan is de jarenlange Nederlandse steun aan het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI). De regering heeft recent een nieuwe meerjarige bijdrage toegezegd voor het secretariaat van het EITI ter hoogte van 1,250,000 USD voor de periode 2011 – 2014; ook heeft Nederland een bedrag van 1,500,000 USD gestort in het EITI Multi-Donor Trust Fund (MDTF) dat door de Wereldbank wordt beheerd.

De Voluntary Principles on Security and Human Rights (VP’s) is een ander voorbeeld van een sector-specifiek initiatief dat Nederland steunt. Dit initiatief, dat zich richt op bevordering van respect voor mensenrechten bij de beveiliging van bedrijfsterreinen en -installaties, geeft praktische invulling van wat op meer algemene wijze ligt omsloten in de OESO-richtlijnen. De VP’s worden als MVO-instrument bevorderd via posten in landen waarvoor de VP’s van toegevoegde waarde kunnen zijn en waarvan bekend is dat er Nederlandse bedrijven opereren, zoals Nigeria.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is eerstverantwoordelijk ten aanzien van de VP’s en stemt hierover nauw af met de Minister van Buitenlandse Zaken.

In het kader van het streven naar meer rekenschap – «accountability» – heeft Nederland zijn steun uitgesproken voor een pilot project ter ontwikkeling van indicatoren voor de praktische naleving van de Voluntary Principles. Dit project, waaraan VP-leden uit zowel bedrijven, overheden als NGO’s meedoen, zal volgend jaar van start gaan. Het naleven van de VP’s en het Ruggie-Raamwerk ligt primair bij de bedrijven zelf. Daarnaast worden in bijeenkomsten met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven over duurzame grondstoffen- en energievoorzieningszekerheid daar waar van toepassing de VP’s en het Ruggie-raamwerk betrokken.

247

Op welke manier geeft de regering invulling aan de motie Van Bommel (32 753, nr. 18) waarin de regering wordt opgeroepen om ook prioriteit te geven aan «recht op vereniging en vergadering» naast het «recht op vrije meningsuiting»?

Vrijheid van vereniging en vergadering is een essentieel recht waar Nederland zich binnen de internationale gemeenschap hard voor maakt. Zowel in EU als in VN verband ziet Nederland er op toe dat dit recht voldoende tot uiting komt in de praktijk. Dit blijkt onder andere uit de steun die Nederland verleende aan het bijeenroepen van een panel over de bescherming van de rechten van de mens in de context van vreedzame demonstraties (decision 17/120 van de VN-Mensenrechtenraad). Daarnaast heeft Nederland bijvoorbeeld bij het landenexamen (UPR) van Syrië de vrijheid van vergadering ter sprake gebracht.

Zoals ook genoemd in de mensenrechtenstrategie, zet Nederland zich binnen verschillende thema’s extra in voor de vrijheid van vereniging en vergadering. Zo maakt Nederland zich in Oost-Europa sterk voor het recht op vergadering van LHBT-personen en streeft Nederland in het kader van bevordering van fundamentele arbeidsnormen ook naar vrijheid van (vak)vereniging.

249

Hoe staat het met de opbouw van het mensenrechten-protectiesysteem voor/van ambassades?

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een wereldwijd te gebruiken handboek voor EU-ambassades samengesteld, dat in het Engels en Frans is uitgegeven. Hierin is voor ambassades een breed pakket aan mogelijkheden beschreven om nationale mensenrechtenprotectiesystemen in hun land van accreditatie te versterken. Voorbeelden van dergelijke protectiesystemen zijn verschillende nationale sectoren in een land, zoals nationale mensenrechteninstituten, juridische instituten, veiligheidssectoren als bijvoorbeeld politie en leger, parlementen, centrale en decentrale overheden en het maatschappelijk middenveld. Het handboek is bedoeld om bijvoorbeeld te helpen bij het identificeren van een mensenrechtenstrategie, bij interventies en bij het bepalen welke projecten financieel gesteund kunnen worden. Het handboek is aan een groot aantal EU-ambassades gestuurd, en wordt door EU-diplomaten gebruikt als achtergrond voor mensenrechtenwerk in het veld. Gezien de interesse van het maatschappelijk middenveld voor het handboek is het ook onder NGO’s verspreid, en kunnen lokale NGO’s een digitale versie beschikbaar stellen op hun websites.

250

In welke landen worden hoeveel rechtszaken gevolgd door ambassadepersoneel?

Daarvan zijn geen cijfers beschikbaar. Gezien het aantal van ca. 750 nieuwe gedetineerden per jaar en een totale populatie van ca. 2 500 Nederlandse gedetineerden in het buitenland, is het onmogelijk alle processen bij te wonen. Ambassades maken de afweging of het bijwonen van een rechtszaak zinvol is of niet. Het spreekt voor zich dat de ambassade vooral bij publicitair, politiek of anderszins zwaarwegende processen (bijvoorbeeld zaken waarin de doodstraf kan worden opgelegd), in persoon aanwezig is.

251

Waarom wordt de aandacht voor mensenrechten bij partnerbezoeken geconditionaliseerd? Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of dit relevant is of niet?

Nederland heeft aandacht voor de mensenrechtensituatie wereldwijd. Per geval wordt bekeken wat de meest efficiënte wijze van handelen is. De afweging die gemaakt wordt is door wie, en in welk forum op de meest effectieve manier aandacht kan worden gevraagd voor een bepaalde situatie. Dat kan variëren van ambtelijk tot politiek niveau, en van een optreden in EU- of VN verband tot het agenderen van mensenrechten bij een bilateraal bezoek.

252

Hoe verhoudt «een restrictief en transparant» wapenexportbeleid zich tot het eveneens uitgesproken voornemen om de positie van de Nederlandse wapenindustrie te versterken?

Nederland voert een restrictief en transparant wapenexportbeleid, waardoor onze export op een verantwoorde wijze plaatsvindt. De Nederlandse wapenexport voldoet aan de criteria zoals in Europees verband overeengekomen in het Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport. De regering zet in op verdere harmonisatie, transparantie en een uniforme en strikte uitvoering van het Europese wapenexportbeleid. Deze inzet vertaalt zich in de eigen verantwoordelijkheid voor het Nederlandse wapenexportbeleid en het creëren en bewaken van een level playing field voor de Nederlandse defensie-industrie. De sector kenmerkt zich door technologisch hoogwaardige productie, frequente innovatie en hoog opgeleid personeel, een combinatie die borg staat voor producten van hoge kwaliteit die ook in het buitenland aftrek vinden. Harmonisatie van de Europese regelgeving en gelijke beoordeling van vergunningaanvragen binnen de EU is van belang om Nederlandse bedrijven dezelfde uitgangspositie te kunnen garanderen als andere bedrijven binnen de Europese defensie-industrie.

253, 254

De uitgaven in 2011 voor artikel 1.1 (Internationale rechtsorde) zijn fors hoger dan voorzien in de begroting 2011. Waarom is hiervoor gekozen?

De uitgaven voor artikel 1.1 (Internationale rechtsorde) zijn hoger voorzien voor 2012 dan in de begroting van 2011 voorzien. Waarom is hiervoor gekozen? Waar wordt het extra geld aan uitgegeven?

Deze stijging komt deels door een technische omsleuteling in de begroting, waardoor de OESO-uitgaven nu ook onder artikel 1.1. vallen, en deels door de ophoging van de verdragscontributies voor de Verenigde Naties.

255

Welke landen zal de Mensenrechtenambassadeur in 2012 bezoeken?

Het reisschema van de landen die de Mensenrechtenambassadeur (MRA) zal aandoen, wordt in grote mate bepaald door actuele ontwikkelingen. Het geplande reisschema voor 2012 bevat Indonesië, Colombia en Saoedi Arabië en zal nog worden uitgebreid.

258

Wat zijn de totale kosten van het NAVO hoofdkwartier? Hoeveel daarvan wordt door Nederland betaald?

De totaalkosten voor de nieuwbouw van het NAVO hoofdkwartier worden geraamd op ca. 1,050 miljard euro. Onder de bondgenoten zijn afspraken gemaakt over een verdeelsleutel, volgens welke Nederland ca. 3,8% bijdraagt. Op basis daarvan houdt Nederland rekening met een totale bijdrage aan de kosten van 40 miljoen euro. Nederland volgt de ontwikkeling van dit project op de voet in het toezichthoudende NAVO-comité. Daarnaast heeft Nederland een vertegenwoordiger in het team dat diverse technische aspecten van de bouw bewaakt.

259

Welke instrumenten worden ingezet om respect voor mensenrechten te garanderen in landen waarmee wordt samengewerkt bij de bestrijding van internationaal terrorisme? Neemt de regering ook maatregelen indien blijkt dat dergelijke landen zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen?

Nederland draagt in bilaterale en multilaterale contacten het standpunt uit dat terrorismebestrijding in overeenstemming moet zijn met mensenrechten. Ook investeert Nederland in capaciteitsopbouw in voor Nederlandse veiligheid prioritaire landen zoals Algerije, Afghanistan, Jemen, Marokko en Pakistan, o.a. om te waarborgen dat deze landen in de bestrijding van terrorisme internationale mensenrechtenstandaarden respecteren. Zo ontwikkelt de Zuid-Afrikaanse NGO Institute for Security Studies – mede door Nederland gefinancierd – opleidingsprogramma’s voor professionals (politieagenten, officieren van justitie) in landen in Afrika met ruime aandacht voor de rechten van de mens.

Mensenrechten staan ook centraal in de EU-Strategie voor terrorismebestrijding. In partnerschapsovereenkomsten met derde landen neemt de EU clausules op voor de bescherming van mensenrechten bij terrorismebestrijding. In VN-verband zet Nederland zich verder in voor de uitvoering van de «Wereldwijde Strategie tegen Terrorisme,» die in 2006 met unanimiteit werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Bevordering van mensenrechten in de context van terrorismebestrijding is één van de pijlers van deze strategie. Indien landen zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen zal Nederland zich daartegen uitspreken en maatregelen nemen. Om het effect van de maatregelen te versterken gaat de voorkeur uit naar maatregelen in EU en/of VN-verband.

260

Op welke wijze gaat u de maatschappelijke dialoog in Nederland over de NAVO-agenda en de Posture Review vormgeven? Welke maatschappelijke organisaties worden hierbij mogelijk betrokken?

De minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken streven ernaar later dit najaar een publieksbijeenkomst over de NAVO Defence and Deterrence Posture Review te organiseren. De voorbereidingen hiervoor zijn van start gegaan. De bijeenkomst is erop gericht vertegenwoordigers van een breed scala aan politieke partijen, maatschappelijke organisaties, experts en de media in debat te laten gaan over de posture review.

261

Wat zijn de te bereiken doelen van het Nederlands voorzitterschap van de Nuclear Suppliers Group (NSG) dat tot en met juni 2012 wordt bekleed? Wat is uw oordeel over de toekomst van de NSG? Welke nieuwe rol moet het exportcontrole regime in uw ogen spelen?

Tijdens de plenaire vergadering van de NSG in Noordwijk in juni 2011 is een belangrijke doelstelling van het Nederlands voorzitterschap reeds gehaald, te weten de aanscherping van de richtlijnen van de export van gevoelige verrijkings- en opwerkingstechnologie.

Daarnaast werkt het Nederlands voorzitterschap aan een outreach-beleid voor de NSG. De bedoeling daarvan is de dialoog over het tegengaan van proliferatierisico’s bij de export van nucleaire goederen intensiveren en verbeteren met landen die niet deelnemen aan de NSG, inclusief de drie niet-NPV landen India, Pakistan en Israël.

Tenslotte is een belangrijk doel van het resterende deel van het Nederlands voorzitterschap om de opkomende discussie over de toekomstige rol van de NSG, als belangrijk onderdeel van het exportcontrole regime, in goede banen te leiden. De Nuclear Suppliers Group staat op een belangrijk moment van zijn bestaan. De internationale context waar enerzijds sprake is van toenemende proliferatierisico’s en anderzijds van toenemende interesse in het ontwikkelen van civiel nucleaire energie, en dus van handel in goederen die dit toelaten, is een grote uitdaging voor de NSG. Er dienen stappen gezet te worden zodat de NSG ook in de komende jaren effectief kan blijven optreden tegen proliferatie terwijl tegelijkertijd handel in nucleair gerelateerde goederen mogelijk blijft. Het vinden van de juiste balans hierin is van belang voor de toekomstige relevantie van de NSG. Met het oog hierop heeft Nederland recentelijk twee seminars georganiseerd. Dit thema zal ook in de nabije toekomst aandacht vergen.

262

Wat bedoelt de regering concreet met «vergroten impact OS-inspanningen tegen radicalisering»?

De Nederlandse OS-inspanningen in en voor landen als Somalië, Jemen, Pakistan en Afghanistan hebben allereerst tot doel ontwikkeling en stabiliteit te bevorderen. Deze kunnen indirect bijdragen aan het tegengaan van radicalisering. Het kan hierbij gaan om een breed scala aan activiteiten, gericht op sociale cohesie, politieke participatie, positie van jongeren en vrouwen, versterking van de rechtsstaat, economische ontwikkeling, conflictpreventie etc. Nederland investeert daarnaast in projecten die het tegengaan van radicalisering als hoofddoelstelling hebben (bijv. gericht op onderwijsinstellingen in Indonesië en media in Pakistan). Het Nederlands veiligheidsbelang is leidend bij de keuze van de landen waarin deze projecten worden uitgevoerd. Zo wordt op directe en indirecte wijze nagestreefd de impact van OS-inspanningen op radicalisering te vergroten.

263

Op welke wijze wilt u de IAEA versterken?

De centrale rol van het IAEA als «uitvoerend orgaan» van het Non-Proliferatie Verdrag blijft van groot belang, met name als objectieve internationale waakhond ten aanzien van nucleaire proliferatie. Nederland acht het van belang dat het Atoomagentschap nu en in de toekomst over voldoende middelen (financieel en personeel) beschikt om zich van deze taak te kunnen kwijten. Nederland is sinds september 2009 lid van de Bestuursraad van het IAEA en zet zich hier nadrukkelijk voor in. De Tweede Kamer is uitgebreid geïnformeerd over de Nederlandse prioriteiten tijdens het lidmaatschap van de IAEA Bestuursraad (TK, vergaderjaar 2009–2010, 21501–02, nr. 931).

Nederland draagt naast de reguliere jaarlijkse bijdrage aan het Agentschap vrijwillig € 750 000 bij aan het Nuclear Security Fund voor drie jaar. Daarnaast draagt Nederland € 100 000 per jaar bij aan het Member States Support Program dat onderzoek doet naar de verbetering van safeguards . Ten slotte heeft Nederland in augustus 2011 besloten tot een incidentele bijdrage van € 100,000 voor de bevordering van de ratificatie door alle lidstaten van een Additioneel Protocol als onderdeel van de IAEA safeguards standaard.

264

Om welke landen gaat het en welke sancties worden bedoeld bij een eventueel pleidooi voor sanctiemaatregelen en gebruik maken van sanctie-instrumenten om landen die zich niet conformeren aan verdragsverplichtingen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij het nucleaire programma van Iran.

Nederland pleit voor sanctiemaatregelen en gebruik van sanctie-instrumenten tegen landen waarvan het IAEA en de VN Veiligheidsraad vaststellen dat zij niet aan hun verplichtingen in het kader van het non-proliferatieverdrag voldoen. Momenteel gaat het naast Iran om Syrië en Noord-Korea. In voorkomende gevallen, wanneer de VNVR zijn verantwoordelijkheid niet neemt, kan de EU zelfstandig maatregelen treffen. Het gaat zowel in VN- als EU-verband bijvoorbeeld om visumrestricties en tegoedenbevriezing met betrekking tot verantwoordelijke personen en instellingen en om maatregelen die de proliferatie van materialen en technologie praktisch bemoeilijken.

265

Wat is de huidige stand van zaken bij het streven van de Nederlandse regering om Iraanse studenten niet in de gelegenheid te stellen om door middel van een studie hier kennis te vergaren over nucleaire technologie?

Op grond van VN Veiligheidsraadresolutie 1737 verbiedt de sanctieregeling Iran het toelaten van Iraniërs tot proliferatiegevoelige studies zonder dat deze beschikken over een ontheffing. Het ontheffingsinstrument wordt in combinatie met een strikt visumbeleid ingezet om verwerving van genoemde kennis te voorkomen. Tegelijkertijd werkt het kabinet aan een wettelijke regeling om te toegang van buitenlandse studenten tot proliferatiegevoelige studies in het algemeen te reguleren.

266

Bent u van plan resolutie 1737, via de EU, uit te breiden voor landen als bv. Libanon?

VNVRES 1737 is specifiek gericht op Iran. Indien daartoe aanleiding bestaat zal Nederland zich inzetten voor een vergelijkbare resolutie gericht op andere landen.

267

Kunt u een detailoverzicht geven van alle betrekkingen met Iran?

De bilaterale betrekkingen tussen NL en Iran worden gedomineerd door een aantal zorgwekkende internationale dossiers als het nucleaire programma van Iran, de rol van Iran in de regio en de mensenrechtensituatie in het land. Ten aanzien van deze dossiers maakt NL zich in EU- en

VN-verband hard Iran tot een andere koers te dwingen.

De bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Iran zijn dan ook beperkt. De diplomatieke relatie die Nederland met Iran onderhoudt dient momenteel – naast de reguliere verplichtingen die een diplomatieke betrekking met een ander land met zich meebrengt – met name om:

  • 1. Iran aan te spreken op de zorg die Nederland heeft over bovengenoemde dossiers;

  • 2. Een consulaire dialoog te voeren over de bipatride gedetineerden in Iran.

Op andere terreinen zijn de betrekkingen minimaal, bijvoorbeeld m.b.t. de handel tussen Nederland en Iran. De nucleair gerelateerde sancties (VN en EU) hebben ertoe geleid dat de Nederlandse regering sinds 2007 de handel met Iran niet langer bevordert. Er heeft in beperkte mate en onder de sancties toegestane handel plaats tussen Nederland en Iran.

268

Op welke wijze wilt u bevorderen dat India en Pakistan in het mondiale non-proliferatiestelsel worden betrokken?

Nederland acht het van belang dat India en Pakistan zich aansluiten bij het Non-Proliferatie Verdrag en draagt dit uit in de bilaterale en multilaterale contacten met deze twee landen. In contacten met de twee landen wordt deze boodschap ook telkens overgebracht, laatstelijk tijdens een bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Indiase counterpart en in een gesprek met de Pakistaanse minister van Buitenlandse Zaken en marge van de AVVN. Daarnaast benadrukt Nederland het belang van het betrekken van, en het aangaan van een dialoog met India en Pakistan over non-proliferatie. De deelname van India en Pakistan aan de door de Verenigde Staten georganiseerde Nuclear Security Summit in april 2010 en de jaarlijkse bijeenkomsten tussen de Nuclear Suppliers Group (NSG) en deze twee landen zijn daar een goed voorbeeld van.

269

Welke stappen worden er concreet gezet door het kabinet op het gebied van conventionele wapenbeheersing en mondiale nucleaire ontwapening?

Op beide terreinen voert Nederland actief beleid. Wat betreft nucleaire ontwapening verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 107, 121 en 123.

Wat betreft conventionele wapenbeheersing geldt allereerst dat Nederland de eigen wapenexport toetst aan de acht criteria van het Europese Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport. Verder is Nederland partij bij het Wassenaar Arrangement, een wapenexportregime voor conventionele wapens, dat ten doel heeft de destabiliserende accumulatie van wapens te voorkomen. Ook is Nederland partij bij de Conventie inzake Clustermunitie (CCM), het Anti-personeelsmijnenverdrag (Ottawa Verdrag) en de Conventie inzake Conventionele Wapens (CCW). Onder deze verdragen verplichten partijen zich bepaalde wapens niet meer te gebruiken, te produceren of te verhandelen.

Nederland speelt een actieve rol in de totstandkoming van het VN Wapenhandelverdrag (ATT). Dit verdrag moet door de toetsingscriteria voor wapentransacties en de vereisten van transparantie in conventionele wapenhandel bijdragen aan grotere wereldwijde stabiliteit. Tenslotte poogt Nederland met een aantal andere landen de Ontwapeningsconferentie in Genève nieuw leven in te blazen onder meer door deelname aan discussies hierover in relevante fora en via resoluties in de Eerste Commissie van de AVVN.

271

Op welke manier zal Nederland in zijn bijdragen aan multilaterale instellingen ook op dat niveau en via die geldstromen duurzaamheid en duurzame ontwikkelingen elders bevorderen?

Duurzaamheid is één van de criteria waarop strategische plannen, werkprogramma’s en financieringsverzoeken van multilaterale organisaties worden getoetst, zowel wat betreft specifieke projecten en programma’s als algemene vrijwillige bijdragen. Duurzaamheidsstrategieën worden besproken in het jaarlijks beleidsoverleg met de multilaterale organisaties, en krijgen aandacht bij de beoordeling van jaarverslagen en evaluatierapporten.

Nederland draagt via het United Nations Development Programme (UNDP) bij aan programma’s en beleid op het gebied van duurzame ontwikkeling in 177 landen. De Nederlandse bijdragen aan multilaterale organisaties helpen bij de ontwikkeling, verspreiding en integratie van standaarden en grondbeginselen op het gebied van duurzame ontwikkeling, in met name ontwikkelingslanden. Via het United Nations Environment Programme (UNEP) draagt Nederland bij aan de verspreiding en integratie van duurzame ontwikkelingsprincipes op strategisch niveau. Nederland draagt ook via andere VN organisaties en Internationale Financierings Instellingen bij aan de bevordering van duurzame ontwikkelingsconcepten en principes.

272

Kunt u een toelichting geven op de middelen voor onderwijs ter bevordering van veiligheid en rechtsorde?

De middelen voor onderwijs ter bevordering van veiligheid en rechtsorde bedragen EUR 30 miljoen per jaar voor de periode 2012–2014 ten behoeve van het UNICEF-programma Peacebuilding and Education.

273, 277

Is het de bedoeling van de regering dat de dialoog met het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld rond grondstoffen wordt uitgebreid met andere producten dan alleen kolen?

Kunt u aangeven hoe de «Dialoog met het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld voor bevordering van de lange termijn en duurzame energie- grondstoffen-voorzieningszekerheid» vorm krijgt? Wat zijn de verwachte resultaten, welke frequentie heeft deze dialoog en hoe wordt bepaald welke actoren worden betrokken?

Ja.

Over uitvoering van de Grondstoffennotitie vindt geregeld overleg plaats met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Dit geschiedt zowel in kennisplatforms als het Platform Materiaalschaarste, waar het bedrijfsleven en academische instellingen deel van uitmaken, alsook apart per thema.

Het doel van de dialoog is duurzame lange termijn winning van grondstoffen te agenderen, bewustwording van de urgentie en inzicht in de grondstoffenproblematiek te bevorderen en te komen tot oplossingen. Daarbij zijn geopolitiek, internationale veiligheid en stabiliteit, en de allocatie en distributie van grondstoffen voor Buitenlandse Zaken de eerste prioriteit.

274

Staat het MATRA-programma voor goed bestuur in Oost-Europese landen met een toetredingsperspectief ook open voor projecten van en met civil society organisaties in deze landen, in het bijzonder organisaties actief op terreinen van mensenrechten en vredesopbouw?

Ja. Een deel van de Matra-middelen is gedelegeerd aan Nederlandse ambassades in landen met een toetredingsperspectief. De ambassades kunnen hiermee projecten van het lokaal maatschappelijk middenveld ondersteunen, waaronder projecten op het gebied van mensenrechten en vredesopbouw.

275

De MvT spreekt over vrede en veiligheid en prioritaire gebieden. Betreft dit landen uit de Focusbrief? Zo nee, welke gebieden zijn dat en waarom zijn deze prioritair?

Ja, voor de inzet van OS-middelen betreft dit de landen uit de Focusbrief. Daarnaast worden specifieke bedragen genoemd voor het MATRA-programma voor goed bestuur in Oost-Europese landen met toetredingsperspectief en voor maatschappelijke en overige hervormingen in de Arabische regio. Tot slot, draagt NL bij aan crisisbeheersingsoperaties in o.a. Afghanistan, Kosovo, Palestijnse gebieden, en Zuid-Soedan.

276

Hoe zal door de regering systematisch invulling worden gegeven aan de verplichting onder het meest recentelijk tot stand gekomen ontwapeningsverdrag, de Conventie over Cluster Munitie, om landen die het verdrag nog niet getekend hebben het gebruik van clustermunitie te ontmoedigen en aan te moedigen partij te worden bij dit verdrag?

Op de Staten Partijen bij de Conventie inzake Clustermunitie (CCM) rust de verplichting om te streven naar universalisering van dit verdrag. Tijdens de laatste bijeenkomst van Staten Partijen bij de CCM in Beiroet in september van dit jaar heeft Nederland gepleit voor toetreding van landen die nog geen partij zijn. Nederland beschouwt clustermunitie als een wapen dat onaanvaardbaar humanitair leed veroorzaakt, en benadrukt dit niet alleen in multilaterale fora, maar ook in bilaterale contacten met staten die nog geen partij zijn.

279

Hoe lang duurt het programma nog om chemische wapens in Rusland te vernietigen?

Rusland heeft de lidstaten bij het Chemische Wapens Verdrag (CWV) laten weten dat het op basis van de huidige projecties nog 3 jaar langer dan de in het CWV vastgelegde deadline van 29 april 2012 nodig heeft voor de vernietiging van zijn voorraden chemische wapens. Nederland heeft – met andere landen – reeds een financiële bijdrage gegeven aan het Russische vernietigingsprogramma.

281

Zullen bij de context- en conflictanalyses in prioritaire landen ook maatschappelijke organisaties worden betrokken?

Bij context- en conflictanalyses vormen de landenspecifieke doelstellingen het uitgangspunt. Indien mogelijk worden maatschappelijke organisaties betrokken, zoals het geval was bij de analyses die plaatsvonden in Zuid-Soedan, en in Afghanistan.

282

Waarop wordt gedoeld met «de nationale strategie voor civiele crisisbeheersing en de strategie voor veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten»?

In de strategie «Veiligheid en Ontwikkeling» uit 2008 die besproken is tijdens een AO op 19 februari 2009, worden de uitgangspunten van het Nederlandse fragiele statenbeleid voor de periode 2008–2011 uiteengezet.

Het opstellen van een «Nationale Strategie voor Civiele Crisisbeheersing» is besproken tijdens een AO op 8 oktober 2009. De toenmalige Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen riep EU-lidstaten op een nationale strategie voor civiele crisisbeheersing te formuleren. Nederland heeft het voornemen aan deze oproep tegemoet te komen.

283

Klopt het dat twee derde van de 92 miljard euro die de rijke landen in 2009 aan ontwikkelingshulp hebben uitgegeven, ging naar bedrijven uit die rijke landen? (Noot: Guardian, 7 september 2011, «Aid still benefits companies from donor countries»)

Het genoemde artikel verwijst naar een rapport van Eurodad (How to Spend it; Smart procurrement for more effective aid, september 2011). Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd door middel van de beantwoording van de vragen van het lid Dikkers op 10 oktober (vragen met kenmerk 2011Z17857).

284

Deelt u de mening dat ontvangende landen niet mogen verplicht worden hun aankopen te verrichten in het donorland?

Nederland is voorstander van ontbinding van hulp. De verplichting aankopen te doen in een donorland past dus niet in het Nederlandse beleid.

285, 286, 287

Hoeveel contracten (% op totaal) die bij door de Wereldbank gefinancierde projecten worden toegekend, worden binnengehaald door bedrijven uit donorlanden? Welke bedrijven en uit welke landen komen het meest in aanmerking voor de toekenning van die contracten? In hoeverre zijn voorwaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen een voorwaarde bij aanbesteding van die contracten? Hebben plaatselijke en regionale bedrijven een voorkeursbehandeling? Waarom niet?

Wat is het aandeel van midden- en kleinbedrijven in ontwikkelingslanden waaraan contracten worden toegekend? Wat is het aandeel van transnationale bedrijven? Wat is het aandeel van Nederlandse bedrijven?

Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat plaatselijke en regionale bedrijven, met name het midden- en kleinbedrijf, meer in aanmerking kunnen komen voor de toekenning van contracten bij door de Wereldbank gefinancierde projecten?

Uit de informatie over aanbestedingen die de Wereldbank beschikbaar stelt, blijkt dat minder dan 15% van alle contracten worden binnengehaald door bedrijven uit donorlanden (alle OESO-landen). De top 10 zag er in 2010 als volgt uit:

2010

Ranking

Land

Hoeveelheid in USD

Aantal projecten

Percentage totaal

1

Brazilië

1 346 584 058

332

11

2

China

1 170 332 515

418

9,6

3

Italië

1 071 005 136

62

8,7

4

India

928 028 351

299

7,6

5

Vietnam

476 071 760

753

3,9

6

Korea

451 474 661

9

3,7

7

Argentinië

406 219 796

138

3,3

8

Turkije

353 165 259

119

2,9

9

Azerbaijan

297 099 274

129

2,4

10

Zwitserland

287 297 759

47

2,3

         

47

Nederland

47 881 697

50

0,4

         
 

TOTAAL

12 242 624 602

9 994

100

Bron: http://siteresources.worldbank.org/INTPROCUREMENT/Resources/278019–1310394978787/PSLO_Summary~OECD-NonOECD_Supplier_Totals_by_Country(FY00–10).xls

Voor de bedrijvenlijsten (incl. Nederland) wordt verwezen naar: http://web.worldbank.org/WBSITE/EXTERNAL/PROJECTS/PROCUREMENT/0,,contentMDK:20251613~pagePK:84269~piPK:84286~theSitePK:84266,00.html

In deze lijsten wordt geen onderscheid gemaakt tussen midden- en kleinbedrijf en transnationale bedrijven, het is dus niet mogelijk de respectievelijke aandelen te achterhalen. Het aandeel van Nederlandse bedrijven schommelt rond de 0,4%. Om te zorgen dat plaatselijke en regionale bedrijven meer in aanmerking kunnen komen voor Wereldbank contracten, steunt Nederland private sector development initiatieven van de Bank, alsmede het gebruik van landensystemen.

Op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen kent de Wereldbank strikte milieu- en sociale waarborgen, die negatieve bijeffecten van projecten moeten voorkomen en ervoor moeten zorgen dat benadeelden een eerlijke compensatie krijgen. Deze waarborgen zijn op alle Wereldbank projecten van toepassing en vormen daarmee een randvoorwaarde waarbinnen de winnaars van aanbestedingen dienen te werken. Bij de aanbestedingen zelf spelen voorwaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen geen rol. Uitzondering zijn de core labour standards van de ILO waaraan bedrijven zijn gebonden bij aanbestedingen in de bouwsector.

De aanbestedingsrichtlijnen van de Wereldbank verwijzen in annex 2 naar (de mogelijkheid van) domestic preferences voor werken en goederen en naar kennis van de lokale taal en cultuur voor consultants.

288

Welke harde effectiviteits- en efficiencyeisen gaat Nederland stellen aan het volgende IDA-contract?

Tijdens de IDA-16 onderhandelingen was het behalen van ontwikkelingsresultaten het hoofdthema voor het IDA-contract. Dit is vastgelegd in het eindrapport: «Delivering Development Results» (www.worldbank.org/ida/16, blz 15 t/m 23). Aan het IDA resultatenraamwerk – dat in brede kring reeds wordt beschouwd als trendsetter – zijn extra eisen/indicatoren voor de operationele efficiency en de organisatorische effectiviteit van IDA toegevoegd. Een voorbeeld is het delegeren van taken en bevoegdheden naar een zo laag mogelijk niveau in de organisatie zodat projectbeslissingen snel kunnen worden genomen.

Nederland is lid van de IDA Werkgroep «Resultaten en Effectiviteit». Deze is gevormd na afloop van de IDA-16 onderhandelingen en heeft tot taak de afspraken te monitoren en aanbevelingen te doen voor IDA-17. De werkgroep overlegt intensief met de IDA-klantlanden. Nederland zal de aanbevelingen van de werkgroep gebruiken voor de eigen inzet voor de onderhandelingen van IDA-17, die in maart 2013 zullen starten.

289

Hoe gaat de Wereldbank ervoor zorgen dat investeringen in fossiele brandstofprojecten zo snel mogelijk worden afgebouwd? Hoe zorgt de regering ervoor dat de motie Vendrik die hiervoor pleit daadwerkelijk wordt uitgevoerd? Welke eisen legt Nederland op bij de Wereldbank hiervoor en van welke conditionaliteit is er sprake?

De Wereldbank (WB) houdt zich aan de toezegging, gedaan tijdens de klimaattop in Bonn in 2004, om haar portefeuille voor fossiele brandstofprojecten te verminderen en voor hernieuwbare energie jaarlijks met 20% te verhogen. Nederland voert op verschillende wijzen druk uit om het aandeel fossiele brandstofprojecten in de portfolio van de WB te verkleinen:

  • In de huidige Board discussies over de herziening van het energiebeleid van de WB voert Nederland actief campagne voor een hernieuwbaar energiebeleid.

  • Als belangrijke donor van Wereldbank Trust Funds op het terrein van hernieuwbare energie oefent Nederland invloed uit om tot een zo spoedig mogelijke transitie naar een koolstofarme economische ontwikkeling te komen. Nederland stelt zich hierbij op het standpunt dat investeringen in fossiele projecten alleen nog maar kunnen in de context van een transparant nationaal energiebeleid waarin de overgang naar hernieuwbare energie een duidelijke keuze is.

Als onderdeel van de uitvoering van de motie Vendrik voert Nederland, bij voorstellen voor fossiele energieprojecten van ontwikkelingsbanken, altijd enkele punten op vanuit het oogpunt van het bevorderen van de (economische) zelfredzaamheid van betrokken landen, zoals vastgelegd in het huidige regeerakkoord (30 september 2010) en de Focusbrief (18 maart 2011).

Naar voren wordt gebracht dat Nederland:

  • oog heeft voor het feit dat dergelijke projecten het tekort aan energie in het betrokken ontwikkelingsland zullen doen verminderen en de energievoorziening zal borgen, waardoor de economische groei verder wordt gestimuleerd (belang van de toegang tot energie in het kader van armoedebestrijding);

  • onveranderd van mening is dat de betrokken multilaterale ontwikkelingsbank heel actief moet zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een groter aandeel hernieuwbare energie in haar totale energie portefeuille. Betrokken multilaterale ontwikkelingsbank moet, gegeven de potentie in ontwikkelingslanden, streven naar een substantiële verschuiving ten gunste van hernieuwbare energie.

290

Wat is de verdeling tussen studies en technische assistentie en de bestedingen in werken, infrastructuur? In hoeverre sluiten de studies en prioriteiten aan bij de problemen die ontwikkelingslanden hebben en in hoeverre zijn het Nederlandse prioriteiten? Wat heeft Nederland gedaan met de aanbevelingen uit studies die de Wereldbank in 2010 heeft afgerond? Wat gaat Nederland doen met aanbevelingen uit studies van de Wereldbank in 2011?

De verdeling van middelen tussen studies en technische assistentie (Analytic and advisory activities) en bestedingen in infrastructuur is niet in een cijfer samen te vatten. Een groot deel van IBRD- en IDA-leningen heeft betrekking op infrastructuur; via speciale, door donoren gefinancierde, trustfunds worden zowel investeringen als studies en technische assistentie gefinancierd. Deze activiteiten worden in overleg met ontwikkelingslanden geïdentificeerd en uitgevoerd in de context van de meerjarige landenprogramma’s (Country Assistance Strategies). Het afgelopen jaar zijn door de Wereldbank vele studies uitgevoerd met directe relevantie voor het Nederlandse OS-beleid. Als voorbeeld daarvan kan verwezen worden naar de uitkomsten van het World Development Report inzake conflictgebieden en fragiliteit. Nederland maakt gebruik van zowel de beleidsrapporten op landen- en themaniveau, als de meer strategische en overkoepelende analyses.

291

Wat is de verdeelsleutel tussen projecten waar de Wereldbank contractpartner is en die door de bank zelf besteed worden en de trustfondsen die ten behoeve van ontwikkelingslanden zijn en waarbij de Wereldbank een administratieve rol heeft? Wat zijn de criteria voor bestedingen van de bank zelf? Ziet Nederland erop toe dat die criteria maatschappelijk verantwoord zijn?

De Wereldbank maakt een onderscheid tussen zogeheten Bank-executed trust funds (BETF), waar de Wereldbank uitvoerder is, en Recipient executed trust funds (RETF), waarbij de Wereldbank vooral een administratieve rol heeft.

De totale omvang van de RETFs is ongeveer zes keer zo groot als die van de BETFs. BETFs moeten aan verschillende criteria voldoen. Besteding dient in overeenstemming te zijn met het mandaat en het beleid van de bank, waarbij strategische relevantie een belangrijk ijkpunt is. Daarnaast zijn er verschillende voorwaarden met betrekking tot de bestuursstructuur, financieel management, effectiviteit en duurzaamheid. Voor zover Nederland betrokken is bij deze trustfunds, wordt toegezien op maatschappelijk verantwoorde bestedingen.

292

Uit onderzoek van het IOB blijkt dat de oorsprong van de bilaterale schulden met Nigeria vooral lag bij exportkredieten waarvan de ontwikkelingsrelevantie beperkt was. De oorspronkelijke waarde van de transactie was 438 miljoen. Nigeria heeft 575 miljoen terugbetaald en daarnaast heeft Nederland 610 miljoen kwijtgescholden ten laste van ODA. Ondanks de kwijtschelding heeft Nigeria meer terugbetaald dan het initieel geleend had. Hoe valt dit te verklaren?

De schuld van Nigeria aan Nederland is door de jaren heen gegroeid, doordat Nigeria slechts gedeeltelijk voldeed aan alle rente- en aflossingsverplichtingen. De totale uitstaande schuld van Nigeria aan Nederland bestond ten tijde van de schuldkwijtschelding in 2005 uit zowel hoofdsom, gebaseerd op de oorspronkelijke vordering, als rente (inclusief boeterente). Dit verklaart het verschil tussen de oorspronkelijke vordering en de som van de bedragen die uiteindelijk zijn terugbetaald en kwijtgescholden.

293

Kunt u aangeven hoeveel middelen zijn gereserveerd voor IDA in de jaren 2010–2015?

De tabel geeft een uitsplitsing van de totale geraamde uitgaven (zie begroting IXB) voor IDA en de kapitaalverhoging bij IBRD) voor de jaren 2011–2016.

In het jaar dat de betalingsverplichting wordt aangegaan wordt er in de begroting hiervoor een verplichting opgenomen. Verder worden er kasramingen voor deze verplichtingen opgenomen. Hoewel het kastritme kan worden aangepast, kan het totaal aan betalingen onder de programma’s niet meer wijzigen. Het betalingsschema voor IDA-16 wordt op dit moment in overleg met IDA nog definitief vastgesteld en eventuele aanpassingen zullen bij de voorjaarsnota worden verwerkt.

Bij de ramingen wordt in eerste instantie getracht grote uitschieters in de totale jaarlijkse betalingen aan de Wereldbank zo veel mogelijk te vermijden. Het gebruik van kasschuiven, waarmee fluctuaties in het ODA-budget worden opgevangen, vormt de belangrijkste verklaring voor eventuele verschillen in jaarlijkse betalingen.

Voor de eerstvolgende middelenaanvulling (IDA-17), waarvoor de onderhandelingen in 2013 plaatshebben en de eerste betaling in 2015 plaatsvindt, zal een stelpost worden opgenomen die in reële termen gelijk is aan de bijdrage voor IDA-16. De daadwerkelijke bijdrage aan IDA-17 zal echter tijdens de onderhandelingen worden bepaald.

Uitgaven, in euro's, x 1 000
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

IDA-14

122 925

         

IDA-15

214 280

147 293

21 692

116 887

   

IDA-16

 

0

0

131 472

341 894

222 290

IBRD

 

11 179

11 523

11 263

11 096

11 096

             

Totaal uitgaven

337 205

158 472

33 215

259 622

352 990

233 386

295

Kunt u aangeven of er ook geld vrijgemaakt wordt voor de implementatie van het tweede Nationaal Actie Plan 1325 en welke rol voorziet u voor het maatschappelijk middenveld in de implementatie hiervan?

Ter uitvoering van het tweede NAP 1325 kan een beroep worden gedaan op de onder begrotingsartikel 5.3. beschikbare middelen voor emancipatie.

Het maatschappelijk middenveld in Nederland is nauw betrokken bij de opstelling en uitvoering van het nationaal actie plan.

297

Hoeveel middelen zijn beschikbaar gesteld voor UNRWA in respectievelijk 2011, 2012, 2013 en 2014?

In 2011 is 13 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het General Fund van UNRWA. Voor 2012, 2013 en 2014 wordt eenzelfde bedrag begroot. Tevens ontving UNRWA in 2011 een bijdrage van 4,9 miljoen euro ten behoeve van het noodhulpprogramma. De bijdrage voor het noodhulpprogramma van UNRWA in 2012, 2013 en 2014 wordt pas vastgesteld als het noodhulpverzoek van UNRWA in die jaren beschikbaar komt (UNRWA Emergency Appeal).

298

Hoeveel middelen zijn beschikbaar gesteld voor het Wereldvoedselprogramma in respectievelijk in 2011, 2012, 2013 en 2014?

Aan het Wereldvoedselprogramma zijn cq. worden de volgende bedragen als Algemene Vrijwillige Bijdrage beschikbaar gesteld:

2011 € 40 miljoen

2012 € 36 miljoen

2013 € 36 miljoen

2014 € 36 miljoen

Daarnaast is er tot nu toe in 2011 € 11,22 miljoen ten behoeve van humanitaire hulp aan het Wereldvoedselprogramma beschikbaar gesteld. Voor 2012 en daarna zullen fondsen ten behoeve van humanitaire hulp beschikbaar gesteld worden afhankelijk van de behoefte en de aanwezige financiële middelen.

299

Hoe gaat u concreet in uw beleid meer aandacht schenken aan rampenrisicovermindering?

Rampenrisicovermindering of Disaster Risk Reduction (DRR) beslaat zowel het terrein van de humanitaire hulp als structurele ontwikkelingssamenwerking (OS). In het kader van het OS-beleid zal meer nadruk komen te liggen op «mainstreaming» van DRR in het OS-beleid. Dit gebeurt op verschillende manieren. In OS-partnerlanden die kwetsbaar zijn voor natuurrampen zal aandacht worden gevraagd voor de integratie van DRR in het sectorbeleid (o.a. op het gebied van water en voedselzekerheid) en de dialoog met de overheid. Op klimaatgebied zal aansluiting worden gezocht tussen DRR en klimaatadaptatie.

Onder MFS II loopt een programma dat is gericht op het verbeteren van de weerbaarheid van burgers in negen ontwikkelingslanden tegen natuurrampen, klimaatverandering en degradatie van ecosystemen. Dit programma wordt uitgevoerd door «Partners for Resilience», een alliantie waarvan het Nederlandse Rode Kruis penvoerder is, met als medeindieners het Rode Kruis klimaatcentrum, Care Nederland, Cordaid en Wetlands International. «Partners for Resilience» heeft EUR 35,7 mln subsidie toegewezen gekregen voor de periode 2011–2015.

Binnen humanitaire hulp wordt in bestaande projecten aandacht gegeven aan rampenparaatheid (een van de deelonderdelen van DRR) door bijvoorbeeld capaciteitsopbouw, bewustmaking en het stimuleren van snelle responsmechanismen. Via een bijdrage aan het Nederlandse Rode Kruis wordt de capaciteit versterkt van Rode Kruis en Rode Halve Maan verenigingen in ontwikkelingslanden op het gebied van rampenparaatheid.

Tevens draagt Nederland bij aan de twee belangrijkste multilaterale instrumenten op het gebied van DRR: VN-ISDR en de Global Facility for Disaster Reduction and Recovery (GFDRR) van de Wereldbank.

300

Welke strategische partnerschappen met maatschappelijke organisaties op het gebied van conflictpreventie en vredesopbouw, goed bestuur en democratisering, rechtsstaatontwikkeling en corruptiebestrijding bestaan er al, en welke heeft de regering op het oog?

Het Ministerie heeft diverse strategische partnerschappen met leidende internationale organisaties op het gebied van conflictpreventie en vredesopbouw, zoals Interpeace, International Crisis Group en International Center for Transitional Justice.

Partnerschappen met deze organisaties hebben grote toegevoegde waarde bij de beleidsontwikkeling, mede door het fijnmazige netwerk in het veld dat de organisaties te bieden hebben. De exacte invulling van deze partnerschappen zal in het licht van het standaard subsidiekader in 2012 herzien worden.

In het belang van internationale bestrijding van corruptie is Nederland partij bij het UNCAC (United Nations Convention Against Corruption) en neemt deel aan de OESO – Working Group on Bribery.

Strategische partnerschappen op het gebied van goed bestuur, democratisering, rechtsstaatontwikkeling en corruptiebestrijding zijn aangegaan met: EITI (Extractive Industries Transparency Initiative); TI (Transparency International); U4 – Anti-Corruption Resource Centre; WB (STAR / GPF) (Wereldbank Stolen Asset Recovery Initiative / Governance Partnership Facility); IDLO (International Development Law Organisation) en IDEA (International Institute for Democracy and Electoral Assistance).

Nederland is co-voorzitter van de Task Force Tunesië in het kader van de Community of Democracies (een netwerkorganisatie van landen en internationale organisaties).

Een mogelijk toekomstig strategisch partnerschap betreft het Natural Resource Charter en een Alliantie van organisaties op het gebied van rechtsstaatontwikkeling. Andere toekomstige strategische partnerschappen zullen gebaseerd zijn op de kaders zoals gesteld in de focusbrief ontwikkelingssamenwerking en de grondstoffennotitie.

301

Op basis waarvan is de kanalenkeuze (multilateraal, bilateraal, civilateraal) bepaald voor de besteding van humanitaire hulp in 2012?

Alleen de kanaalkeuze voor het Noodhulpfonds van de VN (CERF) voor de ongeoormerkte bijdrage aan ICRC en de jaarlijkse bijdrage aan WFP, UNHCR en UNRWA is van tevoren bepaald. Via deze kanalen kan bij uitstek snel hulp worden geboden bij acute rampen of bij rampen die internationaal weinig aandacht krijgen. Voor het overige bepaalt de Nederlandse regering telkens bij iedere humanitaire noodsituatie afzonderlijk via welk kanaal op de meest effectieve en efficiënte wijze kan worden bijgedragen gegeven de specifieke omstandigheden en behoeften bij die noodsituatie.

302

Wat is de verklaring voor het gegeven dat bij operationele doelstelling 2.6 vanaf 2013 geen juridische verplichting wordt aangegaan.

Juridische verplichtingen voor 2013 zijn mede gezien het onvoorziene karakter van humanitaire hulp nog niet bekend.

303

In 2012 wordt aan artikel 2.5 (Veiligheid, rechtsorde in prioritaire gebieden) meer geld uitgegeven dan in de begroting van 2011 voorzien was voor de artikelen voor regionale stabiliteit en crisisbeheersing en voor goed bestuur bij elkaar opgeteld. Waarom is hiervoor gekozen? Gaat het extra geld naar goed bestuur of naar crisisbeheersing?

Het budget voor wederopbouw is verhoogd aangezien veiligheid en rechtsorde een van de vier speerpunten binnen het OS-beleid is. Bovendien wordt er extra geld uitgetrokken ten behoeve van de trainingsmissie Kunduz en voor ondersteuning van maatschappelijke hervormingen in de Arabische regio. De budgetten voor Matra (klassiek) en Goed bestuur zijn verlaagd.

304

Wanneer wordt de Staat van Unie 2012 2013 gepresenteerd?

Tenzij naar aanleiding van nader overleg tussen beide Kamers anders blijkt, is de regering voornemens de Staat van de Europese Unie 2012–2013 aan beide Kamers aan te bieden als bijlage bij de BZ-begroting 2013.

305

Hoe groot is het overschot van de begroting 2010?

Het totale overschot op de EU-begroting voor 2010 bedroeg ruim € 4,5 miljard. Dit wordt in mindering gebracht op de EU-afdrachten van de lidstaten. Nederland kreeg daardoor ongeveer 218 miljoen euro terug.

306

Wat is de oorzaak van de onderuitputting van de begroting 2010 waardoor het overschot is ontstaan?

De onderuitputting hangt vooral samen met lagere uitgaven op het terrein van landbouw (plattelandsbeleid) en het externe beleid van de EU. Daarnaast vloeit er geld terug naar de lidstaten in verband met hoger dan geraamde renteopbrengsten en wisselkoerswinsten.

307

Met welk bedrag wordt de raming aangepast?

De raming voor 2011 is als gevolg van de onderuitputting op de EU-begroting 2010 met € 0,4 miljard neerwaarts bijgesteld.

308

Hoe komt het dat er vanaf 2011 meer inzicht in de realisatiecijfers van de EU-begroting is?

Inzicht in realisatiecijfers wordt gaandeweg opgebouwd. Ook in EU-verband verschijnen na de ontwerpbegroting nog suppletoire begrotingen die zijn gebaseerd op de laatste inzichten. De ramingen worden daarop aangepast.

309

Op hoeveel locaties buiten Brussel en Straatsburg opereert de bilaterale en intra-Europese diplomatie?

Hoewel beslissingen in Europa nog steeds hoofdzakelijk in Brussel worden genomen, is het in toenemende mate van belang om vroegtijdig met andere EU-lidstaten in contact te treden om de Nederlandse wensen in Europa uit te leggen, hiervoor medestanders te vinden en coalities te smeden. Dit geschiedt op zowel ministerieel als ambtelijk niveau. Het Nederlandse postennet binnen de EU (Nederland heeft in alle 26 EU-hoofdsteden een ambassade) speelt een cruciale rol bij het zoeken van steun voor de Nederlandse posities.

311

Wat is het doel van het actief detacheringsbeleid bij Europese instellingen?

Het doel van strategische detacheringen bij Europese instellingen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is tweeledig: het op strategische functies laten functioneren van Nederlandse diplomaten die met hun kennis van zaken en visie een positieve invloed uit kunnen oefenen op de Europese besluitvorming en bovendien zelf relevante kennis en netwerken opdoen die van groot nut zullen zijn als betrokken medewerkers weer terugkeren op een vervolgfunctie bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zowel Nederland, betrokken medewerker als de Europese instellingen hebben baat bij een dergelijke goede samenwerking.

312, 313

Op welke wijze draagt Nederland actief bij aan de ontwikkeling van de Europese rechtsorde? Welke middelen zijn hiervoor vrijgemaakt?

Op welke wijze kenmerkt zich de actieve houding van de Nederlandse regering bij het Hof van Justitie? Welke middelen zijn hiervoor beschikbaar?

Nederland heeft een groot belang bij de ontwikkeling van de Europese rechtsorde. Deze ontwikkeling is in de eerste plaats van grote invloed op het Nederlandse recht en beleid. In de tweede plaats heeft zij een effect op de andere lidstaten van de EU, waar de Nederlandse belangen groot zijn.

De actieve houding van Nederland bij de ontwikkeling van de Europese rechtsorde komt onder andere tot uitdrukking in de advisering bij de totstandkoming van wetgeving in Brussel, bij de coördinatie van het Nederlandse EU-beleid of bij de omzetting en uitvoering van EU-regelgeving in Nederland. Verder heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken een Expertisecentrum Europees recht (ECER) met als doel kennis over Europees recht en de praktische aspecten van Europa beschikbaar te maken voor medewerkers van de ministeries.

Een ander belangrijk instrument voor de regering om invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van het Europese recht is door haar visie naar voren te brengen bij het Hof van Justitie. Het Hof beslist over belangrijke rechtsontwikkelingen, die regelmatig direct van invloed zijn op het Nederlandse recht en beleid. Nederland is een actieve lidstaat bij het EU-Hof. Zo heeft de Nederlandse regering in 2010 deelgenomen aan 61 zaken bij het Hof. Dit betreffen allereerst zaken die door Nederlandse rechters aan het Hof zijn voorgelegd (prejudiciële vragen). De Nederlandse regering is daarnaast actief in zaken uit andere lidstaten, wanneer deze van invloed kunnen zijn op Nederlandse wet- en regelgeving of op de ontwikkeling van de Europese rechtsorde. Hierbij vervult het ministerie van Buitenlandse Zaken een coördinerende en adviserende rol. De standpuntbepaling in zaken bij het Hof vindt plaats in nauw overleg met de beleidsverantwoordelijke departementen. Voorts verzorgen de daartoe gemachtigde medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken de mondelinge en schriftelijke inbreng van de Nederlandse regering bij het Hof.

314

Kunt u een overzicht geven van alle programma’s die uit het EOF worden gefinancierd en voor welk bedrag?

Een overzicht van de programma’s die vanuit het EOF (in meer dan 75 landen) worden gefinancierd en de bijbehorende bedragen is te vinden op http://ec.europa.eu/europeaid/where/acp/country-cooperation/index_en.htm

Naast een landenoverzicht biedt deze uiterst informatieve en transparante website van de EU ook thematische overzichten.

315

Wat zijn de Nederlandse te realiseren beleidsprioriteiten bij de Raad van Europa?

De Nederlandse prioriteiten voor de Raad van Europa (RvE) komen voort uit de kaders van algemeen buitenlands beleid en mensenrechtenbeleid:

Nederland steunt het voorstel van de SG RvE om de activiteiten van de RvE te richten op de kerntaken van de Raad: door de SG aangeduid als normstellen, toezicht houden en samenwerken.

Daarnaast steunt Nederland het voorstel van de SG om het mandaat van de RvE toe te spitsen op mensenrechten, democratie en bevordering van de «rule of law».

Voor wat betreft de prioriteit van de regering om het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te hervormen zet de regering in op:

  • a) verankering van het beginsel van subsidiariteit,

  • b) efficiëntie van de werkprocessen binnen het Hof,

  • c) versterking van de institutionele inbedding van het Hof,

  • d) borging van de kwaliteit van de jurisprudentie,

  • e) reflectie inzake de huidige laagdrempelige toegang tot het Hof en

  • f) nadruk op meer «country specific solutions».

In de brief van de regering aan uw Kamer van 3 oktober 2011 (kamerstuk 32735–32) over het kabinetsstandpunt inzake de hervormingen van het EHRM wordt hier dieper op in gegaan.

Tot slot zet de regering in op het bevorderen van samenwerking tussen de RvE en de EU. Thema’s waarop de EU en de RvE (die onder meer beschikt over ruime expertise op het gebied van assistentieverlening en monitoringsystemen) beter kunnen samenwerken zijn de toetredingsonderhandelingen met kandidaat-lidstaten en het Oostelijk Partnerschap programma.

316

Kunt u aangeven welke landen in de afgelopen drie jaar algemene en/of sectorale begrotingssteun krijgen via het EOF?

In het verslag van de Europese Commissie over het externe beleid wordt ieder jaar een lijst opgenomen met landen waaraan de Commissie uit het EOF begrotingssteun geeft (Algemene Begrotingssteun en Sectorale Begrotingssteun).

Het overzicht voor 2010 staat in een tabel op pagina 182 van het jaarverslag van de Europese Commissie over 2010, te vinden op de website van de Commissie onder de volgende link: http://www.gopa.de/uploads/media/EU_annual-report-2011_en_01.pdf

Volledigheidshalve treft u de overzichten voor 2010, 2009 en 2008 ook in deze bijlage.2

317

Kunt u aangeven hoeveel middelen zijn gereserveerd voor het EOF voor de jaren 2010–2015?

Het 10de EOF heeft een looptijd van zes jaar: 2008–2013. In het Intern Akkoord (door de Tweede Kamer met algemene stemmen goedgekeurd op 5 juli 2007) is de Nederlandse bijdrage aan het 10de EOF vastgesteld op € 1 100 077 000.

Het gaat hier om een verdragsrechtelijke verplichting. De totale enveloppe van het 10de EOF bedraagt € 22,7 miljard.

Voor de periode 2014–2020 zal het 11de EOF worden opgericht. De hoogte van het 11de EOF is nog niet vastgesteld. De Europese Commissie stelde eind juni 2011 voor («Mededeling A budget for Europe 2014 – 2020») € 30 miljard te reserveren voor het 11de EOF (periode 2014–2020). Dit is een ruime reële stijging tov het (huidige) 10de EOF. Deze stijging verhoudt zich niet tot de door Nederland gewenste soberheid in Europese uitgaven en Nederland heeft zich daar in de Raad dan ook tegen verzet (zie kamerbrief van 21 501-04 nr 135 van 25 juli 2011).

318

Hoeveel gerichte detacheringen bij de verschillende EU lidstaten betreft het? Hoeveel gerichte detachering betreft het bij de verschillende EU-instellingen? En bij welke lidstaten en EU-instelling vinden gerichte detacheringen plaats? Van welk ministerie/ministeries zijn de gerichte detacheringen afkomstig?

Rijksbreed zijn er 119 detacheringen bij de verschillende EU-instellingen. Zij zijn werkzaam bij de Europese Commissie, Raad van de Europese Unie, de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), het Europees Parlement en de EU-agentschappen. Vanuit BZ zijn er momenteel 14 BZ-ambtenaren bij EU-instellingen zoals de Europese Commissie, Europees Parlement, EU delegaties binnen/buiten Europa en EDEO tewerkgesteld als strategisch gedetacheerden. Voorts zijn er vijf BZ-ambtenaren in tijdelijke dienst getreden van de EDEO en is een medewerker werkzaam bij het Benelux-kantoor te Brussel.

Daarnaast detacheert het Ministerie van Buitenlandse Zaken met regelmaat beleidsmedewerkers bij andere EU-landen als dit land het EU-voorzitterschap bekleedt. Niet alleen biedt dit het betreffende land belangrijke ondersteuning, ook voor Nederland is het van belang om de samenwerking met het Voorzitterschap gedurende die periode te intensiveren. Een voorbeeld hiervan is een recente detachering bij het Hongaars ministerie van Buitenlandse Zaken op gebied van mensenrechten. Ook worden regelmatig BZ-beleidsmedewerkers bij de Belgische en Duitse ministeries van Buitenlandse Zaken gedetacheerd en vice versa in het kader van nauwere samenwerking over en weer op gebied van vrede en veiligheid, Europese onderwerpen etc.

319

Er gaat de komende drie jaar meer geld naar het EOF. Waaruit bestaat de juridische verplichting hiertoe?

Het budget voor het 10de EOF (looptijd: 2008 – 2013) is vastgelegd in een bijlage bij het Verdrag van Cotonou (dat is gesloten tussen de EU en haar lidstaten en de ACS landen) alsmede in een tussen de EU lidstaten gesloten Intern Akkoord. In het Intern Akkoord (door de Tweede Kamer met algemene stemmen goedgekeurd op 5 juli 2007) is de Nederlandse bijdrage aan het 10de EOF vastgesteld op € 1 100 077 000. Het gaat hier om een verdragsrechtelijke verplichting.

320

Op basis waarvan zijn de bedragen genoemd onder 3.4 verplicht?

Deze bedragen zijn verdragsrechtelijke verplichtingen die voorvloeien uit het lidmaatschap van de Benelux.

321

Kunt u de ontvangsten uit de perceptiekostenvergoedingen toelichten?

Perceptiekostenvergoedingen zijn vergoedingen die de lidstaten ontvangen voor het innen van landbouwheffingen en invoerrechten. De vergoeding bedraagt 25% van de geinde middelen.

322

Aan het artikel 3.2 (effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie t.o.v. derde landen en regio’s, incl. ontwikkelingslanden) wordt fors minder uitgegeven dan in de begroting van 2011 voorzien was voor de jaren 2011 en 2012 (artikel 3.2. en 3.3 opgeteld). Waar zullen deze bezuinigingen terecht komen?

De betaalafroepen van de Europese Commissie voor het Europees Ontwikkelingsfonds zijn in 2011 ruim € 25 miljoen lager dan vorig jaar was voorzien (vorig jaar werd voor 2011 € 189 miljoen geraamd; de daadwerkelijke afroep in 2011 bedraagt € 164 miljoen).

Deze lagere realisatie in 2011 is in de begroting 2012 doorgetrokken naar de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016.

Zie tevens antwoord op vraag 319.

323

Hoe ziet u de rol van maatschappelijke organisaties bij het ontwikkelen van een vitale private sector in ontwikkelingslanden en het stimuleren van duurzame economische groei (beleidsartikel 4 en operationele doelstelling 4.3)?

Maatschappelijke organisaties spelen hierin een belangrijke rol, die veelal complementair is aan hetgeen de overheid en het bedrijfsleven bijdragen. Maatschappelijke organisaties richten zich steeds meer op private sectorontwikkeling, met name op het versterken van boeren en kleine ondernemers bij het verkrijgen van toegang tot kapitaal, kennis, land en markten. Ook zijn maatschappelijke organisaties vaak actief betrokken bij publiek-private partnerschappen en spelen zij voor verduurzaming van handelsketens een belangrijke rol in bijvoorbeeld de ronde tafels voor palmolie en soja. Zij bepalen mede de duurzaamheidscriteria waaraan producten moeten voldoen. Geschat wordt dat ongeveer 25% van de MFS-gelden ingezet worden voor private sectorontwikkeling. Voor SNV wordt dit zelfs op 50% geschat.

324

Op welke wijze sluit het nieuwe Nederlandse voedselzekerheidsbeleid aan bij het Europese beleidskader dat is ontwikkeld voor het Europese voedselzekerheidsbeleid?

Met de aandacht voor duurzame productieverbetering, innovatie, inkomensgeneratie, voedselkwaliteit en de sectordoorsnijdende aanpak van voedselzekerheid wordt invulling gegeven aan de raadsconclusies van 10 mei 2010 over het Europese voedselzekerheidsbeleid.

Het Nederlandse beleid sluit goed aan bij de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011 onder de titel «An agenda for change»: meer nadruk op bedrijvigheid, duurzame voedselproductie en regionale markten. Ook de door Europa voorgestelde focus op een gericht aantal landen past goed in het Nederlandse beleidskader.

325, 361

Het Nederlandse overheidsbeleid en dat van de EU wordt getoetst op effecten voor de ontwikkelingslanden. Wanneer vindt de eerste toets plaats? Kan de minister aangeven wat zijn verantwoordelijkheden en beleidsinstrumenten zijn om bij negatieve effecten zijn beleid te veranderen?

Welke mechanismen zullen worden ontwikkeld om beleidscoherentie te waarborgen en is daarbij een rol voor het maatschappelijk middenveld voorzien?

De verantwoordelijkheid voor beleidscoherentie voor ontwikkeling ligt bij het kabinet als geheel. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich specifiek in voor beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) door nieuw beleid dat ontwikkelingslanden raakt in de fase van beleidsvorming (ex ante) te toetsen op mogelijke gevolgen. In geval van voorziene schadelijke effecten zijn verschillende opties mogelijk. Daarbij kan gedacht worden aan voorstellen tot (Nederlandse of EU) beleidsaanpassingen, een pleidooi voor technische assistentie en/of langere overgangsperiodes voor ontwikkelingslanden in het geval van onderhandelingen over multilaterale spelregels of andere oplossingen in de vorm van flankerend beleid. Een voorbeeld van het laatste betreft aid for trade in het geval van handelsliberalisatie in arme ontwikkelingslanden. De coherentiebevindingen worden in de relevante (inter)departementale afstemmingscircuits ingebracht. Daarin worden ontwikkelingsbelangen meegenomen en deze worden, in geval van spanning of strijdigheid, afgewogen tegen andere Nederlandse belangen. Het ministerie onderhoudt regulier contact met het maatschappelijk middenveld over mogelijke consequenties van beleidsvoornemens voor ontwikkelingsbelangen. Het kabinet is voornemens sterker in te zetten op de monitoring en evaluatie van de gevolgen in de praktijk (ex post) van het PCD-beleid van Nederland en de EU op (individuele of groepen) ontwikkelingslanden (zie ook het antwoord op vraag 95 over coherentierapportages). Uit dergelijke rapportages en evaluaties kunnen nuttige lessen worden getrokken ten behoeve van de continue PCD-beleidscyclus (formulering, monitoring en evaluatie) en het formuleren van eventueel flankerend beleid.

330

Geeft Nederland nog steeds geld uit aan het schoolfeeding programme in Ghana? Bent u van zins dit in meer landen uit te rollen?

Het contract met de Ghanese overheid voor het Ghana School Feeding programma (GSFP) liep af in december 2010. Dit jaar wordt de laatste betaling verricht. De evaluatie wordt dit jaar afgerond. Het «Ghana School Feeding Social Accountability Program» – dat toeziet op de uitvoering van het GSFP – loopt eind 2011 af.

Als in partnerlanden overheden en maatschappelijk middenveld dat wensen, hebben ambassades het mandaat om steun te geven aan schoolfeeding programmas met middelen die beschikbaar zijn voor voedselzekerheid. Wel zullen bij deze interventies de lessen uit het Ghana Schoolfeeding Programme maximaal gebruikt worden. Dit gebeurt al binnen het Amsterdam Initiative against Malnutrition. Hierin werk ik samen met Unilever, DSM, Akzo/Nobel, GAIN, WUR en ICCO aan het tegengaan van ondervoeding in zes Afrikaanse landen.

331

Welke ondersteuning van het bedrijfsleven in BRICS uit ODA gebeuren. Wordt hier de samenwerking met Nlse bedrijfsleven of lokaal bedrijfsleven bedoeld en MNO’s en MKB.

De BRICS (met uitzondering van Zuid Afrika) staan niet op de lijst met landen die openstaan voor de bedrijfsleveninstrumenten. Zuid-Afrika ontvangt wel ODA voor private sector ontwikkeling en samenwerking met het bedrijfsleven. Het betreft hier activiteiten die het lokaal ondernemingsklimaat verbeteren. Activiteiten vinden plaats binnen de transitiefaciliteit en via bedrijfsleveninstrumenten zoals PSI, publiek-private samenwerking en bijvoorbeeld ORIO. Hierin wordt samengewerkt met zowel het lokale bedrijfsleven en het Nederlandse bedrijfsleven, en met MNO’s en het MKB.

Daarnaast bestaat er nog een oude ODA verplichting van het vorige kabinet aan het Package4Growth programma, t.b.v. niet-commerciële activiteiten gericht op duurzaamheid met het Nederlands bedrijfsleven in China. Dit programma staat op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (binnen de HGIS).

333

Kunt u een overzicht geven van het totaalbedrag dat NL bijdraagt aan begrotingssteun, algemeen en sectoraal, via multilaterale kanalen inclusief de EU?

Nederland heeft in het verleden in een enkel geval een begrotingssteunoperatie van de Wereldbank geco-financierd. Dit vindt sinds 2011 niet meer plaats.

Nederland geeft ongeoormerkte bijdrages aan het multilaterale kanaal. Door het niet geoormerkte karakter van deze bijdrages is het niet mogelijk om specifiek aan te geven wat het Nederlandse aandeel is aan door deze instellingen verleende vormen van begrotingssteun.

In antwoord op vragen 9, 294 en 316 treft u overzichten van de door de Wereldbank en de EU gegeven sectorale en algemene begrotingssteun.

337

Hoe is binnen het Global Agricultural and Food Security Program (GAFSP) de inspraak van maatschappelijke actoren die de bevolkingsgroepen die honger lijden representeren geregeld?

Er zijn uitgebreide besprekingen geweest met de International Finance Corporation (IFC) over de inbreng van de maatschappelijke actoren.

Er is afgesproken dat IFC bij de uitvoering van het GAFSP in de landen ter plekke met relevante maatschappelijke organisaties contact zal zoeken om zich op de hoogte te stellen van de problemen en knelpunten die er leven. Om dit proces te faciliteren zal IFC ook in contact gebracht worden met Agriterra, gespecialiseerd in het werken met coöperaties en boeren- en boerinnenorganisaties in ontwikkelingslanden, en met Agri ProFocus, het platform van 35 Nederlandse organisaties. Zij hebben in negen landen in Sub Sahara Afrika een agrihub, waar de partner organisaties van de Nederlandse leden aan deelnemen.

Voorts zal er in 2012 in Nederland een werkconferentie worden gehouden waar vertegenwoordigers van IFC, FMO, Nederlandse maatschappelijke organisaties en financiële instellingen aan deel zullen nemen om te valideren dat er daadwerkelijk gewerkt wordt met die groepen van «emerging» ondernemers en coöperaties, die in het kader van een inclusieve economische ontwikkeling cruciaal zijn en die anders niet bereikt zouden worden.

338

Welk (wetenschappelijk) onderzoek heeft u gebruikt in het opzetten van uw voedselzekerheidsbeleid dat grotendeels gericht is op de verduurzaming van internationale ketens? Hoe weet u dat dit het meest effectief is voor verhoging van de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden?

Als basis is onder andere gebruikt het World Development Report 2008; het WRR rapport « Minder pretentie, meer ambitie»; Tracking Development Study, ASC et. al. 2010; Dewbre, J., D. Cervantes-Godoy and S. Sorescu (2011), OECD, «Agricultural Progress and Poverty Reduction: Synthesis Report; Wereldbank 2010: «Evaluative lessons for Word Bank Group Experience»; Independent Evaluation Group; IFAD 2011: Rural Poverty Report; KIT/IOB 2011: Systematic Review Food Security, in preparation.

Het verduurzamen van internationale ketens maakt slechts een klein deel uit van de nieuwe voedselzekerheidsagenda. In het beleid is er juist meer aandacht voor lokale en regionale markten, versterking van lokale productie en het verbeteren van voedselkwaliteit en inkomen. Zie ook het antwoord op vraag 352 en brief aan de Tweede Kamer over voedselzekerheid en ontwikkelingssamenwerking die u kortelings is toegegaan.

339, 353

Hoe hoog is de kwijtschelding per land t/m 2015?

Hoeveel budget staat er voor 2012, 2013 en 2014 ingepland voor schuldkwijtschelding (artikel 4.2)? Hoeveel is dit per land?

De gereserveerde bedragen voor schuldverlichting onder dit beleidsartikel betreffen twee multilaterale schuldverlichtingsinitiatieven: het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief en het Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI).

Afspraken over schuldverlichting in internationaal verband leiden doorgaans niet alleen tot kwijtschelding van bilaterale schulden, maar ook tot kwijtschelding van schulden en betalingsachterstanden die ontwikkelingslanden hebben bij multilaterale ontwikkelingsbanken. De aandeelhouders, waaronder Nederland, dienen deze ontwikkelingsbanken te compenseren voor de gemiste terugbetalingen. De geraamde Nederlandse bijdragen in dit verband kunnen als volgt worden uitgesplitst:

Bijdrage (in miljoenen euro’s)

2012

2013

2014

2015

IDA-MDRI (Wereldbank)

17

19

19

21

AfDF-MDRI (Afrikaanse ontwikkelingsbank)

6

6

7

7

Debt Relief Trust Fund (HIPC en arrears clearance – Wereldbank)

20

20

20

Het is nog onzeker welke landen in de komende jaren schuldverlichting zullen ontvangen. Dat hangt af van de voortgang die landen maken in het HIPC-traject.

340

Wordt de inzet van ontwikkelingssamenwerking gekoppeld aan het grondstoffenzekerheidsbeleid?

Ja, in beleidsmatige zin en door financiering van projecten die bijdragen aan institutionele versterking, transparantie en verantwoording wordt ontwikkelingssamenwerking gekoppeld aan het grondstoffendossier. Het Nederlandse ontwikkelingsbeleid gaat primair uit van het belang van duurzame economische ontwikkeling van de ontwikkelingslanden zelf. Inkomsten uit grondstoffen kunnen een grote invloed hebben op de economische ontwikkeling van een land. Een aantal grondstofrijke landen hebben een kans om uit de armoede te klimmen, dankzij inkomsten uit de verkoop van grondstoffen.

341

Via financiële instellingen en VN-organisaties draagt Nederland 93 miljoen bij aan o.a. schenkingen aan de overheden van de armste lage-inkomenslanden. Wordt dit gegeven in de vorm van algemene begrotingssteun? Hoe verhoudt zich dit tot het nieuwe beleid van Nederland, waarbij algemene begrotingssteun wordt losgelaten, vanwege het feit dat dat de besteding van deze gelden niet te controleren valt?

Het genoemde bedrag van EUR 93 miljoen heeft betrekking op Nederlandse bijdragen in 2012 aan het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (EUR 66 miljoen), het Aziatische Ontwikkelingsfonds (EUR 25 miljoen) en het ontwikkelingsfonds van de Inter Amerikaanse Ontwikkelingsbank (EUR 2 miljoen). Anders dan bij algemene begrotingssteun worden vanuit deze fondsen vooral concessionele leningen en schenkingen verstrekt voor specifieke programma’s en sectoren in de armste lidstaten van betrokken ontwikkelingsbanken.

342

Welke percentage van de programma's genoemd voor samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zal beschikbaar gesteld worden voor het bedrijfsleven en welk deel voor maatschappelijke organisaties?

De programma’s kenmerken zich door een geïntegreerde aanpak waarin zowel bedrijven als maatschappelijke organisaties een specifieke rol hebben, een rol die mede afhankelijk is van de aard van de activiteit. Om die reden wordt een op voorhand vastgestelde verdeling van het budget over de twee categorieën organisaties niet gehanteerd. Dit geldt vooral voor het IDH en de publiek private partnerschappen. Voor het POP komt het hele budget ten goede aan de versterking van boerenorganisaties. De kosten van de inzet van het bedrijfsleven ten behoeve van dit doel zijn hier ook deel van.

343

Hoeveel budget stelt het kabinet beschikbaar voor het UNDP in respectievelijk 2011, 2012, 2013 en 2014?

In de begroting is voor UNDP in 2011 72,3 mln. euro opgenomen, waarvan 66,3 mln. voor de Algemene Vrijwillige Bijdrage (AVB) en 6 mln. voor «One UN» landenprogramma’s. Voor de jaren 2012 t/m 2014 is jaarlijks 57,5 mln. euro begroot, ten behoeve van de AVB. UNDP ontvangt daarnaast financiering voor programma’s en projecten. Op basis van tot op dit moment afgesloten contracten gaat het daarbij om 66,1 mln. euro in 2011, 16 mln. euro in 2012, 3,7 mln. euro in 2013 en 1,2 mln. euro in 2014.

344, 371

Kan de regering een overzicht geven van alle lopende PPP’s en via welke ODA gelden van het ministerie deze worden gefinancierd? Op welke wijze vindt monitoring plaats van deze PPP’s en hoe is de openbare verslaggeving over de resultaten geregeld?

Kan de regering een overzicht geven van alle lopende PPP’s via welke ODA gelden van het ministerie worden uitgegeven? Op welke wijze vindt monitoring plaats van deze PPP’s en hoe is de openbare verslaglegging over de resultaten geregeld?

Zie bijgaand overzicht van de lopende PPP’s.

De meeste PPP’s zijn gefinancierd vanuit centrale ODA middelen. Een aantal water PPP’s wordt ge-cofinancieerd door ambassades vanuit hun gedelegeerde ODA gelden.

Monitoring vindt primair plaats door de uitvoerders van de activiteiten op basis van vooraf afgesproken criteria. Er wordt jaarlijks gerapporteerd over de voortgang van de activiteiten. Deze rapporten zijn openbaar. Via de Resultatenrapportage Ontwikkelingssamenwerking van het ministerie wordt van een selectie van PPP’s, verslag gedaan over de resultaten.

Voedselzekerheid en Private Sector Ontwikkeling

Naam PPP

Korte beschrijving

Solidaridad, pilots voor Commodity Business Support Centres

Opzetten van Community Business Support centers in verschillende landen om kleine boeren bij certificering te ondersteunen.

GAIN – Global Alliance for Improved Nutrition

Initiatief om hoofdvoeding in voldoende mate te voorzien van micronutriënten, o.a. door het verrijken van staple food.

Initiatief Duurzame Handel (IDH)

Verduurzamen van internationale handelsketens. IDH smeedt ondernemende allianties tussen overheden, bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties. Deze partijen nemen samen verantwoordelijkheid voor het verbeteren van milieu- en arbeidsomstandigheden in handels- en productieketens in ontwikkelingslanden.

African Agribusiness Academy

On the job trainen van agribusiness, met behulp van ondernemersgroepen in Sub Sahara Afrika in een «peer to peer» modaliteit trainingen en workshops worden georganiseerd waarbij de kleine bedrijven van de meer ervaren bedrijven (de «champions») kunnen leren waar en hoe knelpunten in bedrijfsvoering en aanpak te verbeteren. Academy zit in Tanzania.

Flour Fortification Iniatiative

Verbetering van de kwaliteit van brood en meel d.m.v. technisch advies en het bij elkaar brengen van voedselinspecteurs en gezondheidsautoriteiten.

Sustainable Agriculture Guarantee Fund for Coffee Growers

Garantiefond voor financiële instellingen in OS-landen voor landbouwcorporaties.

Helping farmers produce cassava for profit

Opzet van fabrieken voor verwerking van Cassave (in cakes die makkelijk te transporteren zijn) met innovatieve technologie.

Amsterdam Initiative against Malnutrition

Betere kwaliteit voeding voor 100 mln mensen in 2015. Samenwerkingsverband met Unilever, DSM, AkzoNobel, Wageningen University en ICCO.

Vietnam Relay Facility – onderdeel PPP

Verduurzamen van de kweek van Pangasius in Vietnam

Heineken International

Vervanging van gerst met andere granen (soghum) in DRC en Burundi voor de productie van bier.

TNO

Ontwikkeling ergonomisch landbouwgereedschap.

Forest Tea Gardens

Productie van thee in tropisch regenwoud zonder gebruik van pesticide.

Village Tea Production

Ontwikkelen thee plantages in Rwanda

Edukans

Verbeteren van beroepsonderwijs in voornamelijk de productieve sector.

SOS kinderdorpen

Capaciteitsontwikkeling met een productieve invalshoek.

Borneo Initiative (in beheer bij IDH)

Verduurzamen van de houtketen.

Innovatieve financiering

Naam PPP

Korte beschrijving

Oikocredit, mesofinanciering

Financieringsfonds voor productiebedrijven (SMEs).

EARS: FESA Micro-Insurance

Ontwikkelen van verzekeringsproducten voor landbouwboeren op basis van satelliet informatie over de weersomstandigheden.

Triodos, het katalyseren van financiering voor sustainable value chains

Investeringsfonds voor duurzame ketens in OS-landen. Focus op agribusiness.

Mesofinanciering in Ontwikkelingslanden

Fonds in Georgië, Vietnam en Mozambique – gericht op de financiering van het MKB.

Wij een huis, zij een huis

Door extra promilage op Nederlandse hypotheek een huis financieren in een ontwikkelingsland.

Rebel Group

Investeringsfonds voor MKB in Oost Afrika.

   

The Currency Exchange (TCX)

Verzekeren van investeringen in lokale valuta.

PIDG

Multi-donor organisatie met als doelstelling het bijdragen aan armoedebestrijding door een beter aanbod van infrastructuurdiensten in de armere ontwikkelingslanden door het bevorderen van maatschappelijk verantwoorde private sector deelname in infrastructuur projecten, met speciale aandacht voor pro-poor economische groei en verdeling.

Gezondheid / SRGR

Naam PPP

Korte beschrijving

North Star

30tal mobiele klinieken langs de transportroutes in Zuidelijk Afrika om integrale zorg te bieden aan vrachtwagenchauffeurs om zo hiv, soa's en tb te bestrijden

Health Insurance Fund (HIF)

Verbetering toegang tot goede gezondheidszorg voor lage inkomens groepen, met behulp van een ziektekostenverzekering. De essentie is om lokale verzekeraars te ondersteunen om ziektekostenverzekeringen te ontwikkelen voor lage inkomensgroepen in de informele sector.

MDG5

Cordaid, Meshwork for Mother Care

Binnen dit Schokland akkoord is de activiteit Oxyticine een PPP. Dit PPP draait om de ontwikkeling en implementatie van een gevriesdroogd oxytocine.

UAFC/Universal access to the female condom joint programme

Introductie van het vrouwencondoom in 3 Afrikaanse landen.

Concept foundation

Ontwikkeling van betere toepassing van medicijnen voor abortus.

Drugs for Neglected Diseases initiative

Productontwikkeling voor Sleeping Sickness, Leishmaniasis en Chagas diseases, i.s.m. academia en farma industrie.

International Aids Vaccine Initiative

Ontwikkeling aidsvaccin ism academia en farma industrie.

International Partnership for Microbicides

Ontwikkeling microbiciden ter preventie van HIV, i.s.m. academia en farma industrie.

Aeras

Ontwikkeling TB-vaccins i.s.m. academia en farma industrie.

Sabin Institute

Ontwikkeling hookworm vaccine i.s.m. academia en farma industrie

Foundation for Innovative Diagnostics

Ontwikkeling diagnostische middelen voor armoede gerelateerde ziekten, i.s.m. academia en farma industrie

Path/Protection Options for Women (Women’s condom)

Implementatie van vrouwencondoom in OS-landen, i.s.m. NGOs en farma-industrie

Text To Change (TTC), voorlichting HIV/Aids via mobiele telefonie

Informeren van lokale bevolking via sms over hiv/aids en het laten testen op hiv/aids

Water , sanitatie en Hygiene

Naam PPP

Korte beschrijving

Internet voor water en sanitatie (Akvo)

Informatievoorziening – digitaal systeem om impact en resultaten te delen. AKVO ontwikkelde een internetsite voor kennis, financiering en monitoring van projecten op gebied van water en sanitatie

Aqua for All

Waterzuivering in huishoudens. Aqua for all fungeert als matchmaker om middelen en expertise beschikbaar te stellen aan ontwikkelingsprogramma’s van NGO’s, gericht op water en

sanitatie voor de allerarmsten.

Water Integrity Network

Bestrijden van corruptie in de watersector

Urban sanitation in 4 small towns, Mozambique

Capaciteit van lokale en nationale overhead op gebied van sanitatie versterken. Samenwerking met Vitens Evides International, Waterschap Friesland en lokale autoriteiten.

Stichting 2015, UNICEF

Kleinschalig project, gericht op watervoorziening, met Millenniumgemeente Harderberg.

Water, Sanitatie en Hygiëne (WASH)

Het Water Sanitatie en Hygiëne (WASH) Secretariaat (NWP) stimuleert en coördineert initiatieven die bijdragen aan duurzame drinkwatervoorzieningen en sanitatie in ontwikkelingslanden.

Ulaanbaatar Water Supply and Sewerage Authority

Ondersteuning van Drinkwater en rioolstelsel in Mongolië

Water Operators in Tete, Chimoio, Gondola, Moatize and Manica

Versterken van water operators in een aantal rurale steden in Mozambique. Vitens Evidens International draagt direct bij aan een betere serviceverlening (toegang tot water) en management door samenwerking met FIPAG (de Mozambicaanse partner) door het inzetten van specifieke deskundigen waar nodig.

Water operators Xai Xai, Chókwè, Maxixe and Inhambane

Versterken van water operators in een aantal rurale steden in Mozambique. Vitens Evidens International draagt direct bij aan een betere serviceverlening (toegang tot water) en management door samenwerking met FIPAG (de Mozambicaanse partner) door het inzetten van specifieke deskundigen waar nodig

Aceh Drinkwater

Samenwerking tussen drie NL drinkwater bedrijven (Dunea, PWN, WMD) verenigd in de Stichting H2O en vijf op Aceh.

Drinkwater Oost-Indonesie

Add-on bij het P3SW project met als doelstellingen het snel vergroten van het aantal huisaansluitingen bij drie drinkwater bedrijven in Oost Indonesië

Klimaat en Engergie

Naam PPP

Korte beschrijving

Nuon – FRES PPS zonne-energiebedrijfjes opzetten

Het leveren van energie aan rurale gebieden zonder toegang tot elektriciteit door het opzetten van kleine zonne-energiebedrijfjes in 6 landen in sub-Sahara Afrika.

Groen licht voor Afrika Philips

Ontwikkelen van geschikte producten (lampjes) voor de «off-grid consumer market» in Afrika en deze producten via lokale distributie kanalen te leveren aan de rurale eindgebruikers die op dit moment geen fatsoenlijke energievoorziening hebben.

Fair Carbon Fund

Het Fair Climate Fund investeert in klimaatvriendelijke energie-oplossingen in ontwikkelingslanden

Overig

Naam PPP

Korte beschrijving

Partnerships Resource Center

Onderzoeksinstituut naar publiek-private partnerschappen.

345, 372

Wat doet de regering met de aanbevelingen uit de evaluatie From Idea to Partnership: Reviewing the Effectiveness of Development Partnerships in Zambia, Colombia and Ghana (2008), nu besloten is om veel meer dan voorheen te investeren in ontwikkeling via PPP’s? Is het kabinet voornemens om een helder beleidskader te ontwikkelen met criteria waaraan PPP’s moeten voldoen, ook t.a.v. armoedebestrijding? Zo niet, waarom niet?

Wat doet de regering met de aanbevelingen uit de evaluatie From Idea to Partnership: Reviewing the Effectiveness of Development Partnerships in Zambia, Colombia and Ghana (2008), nu besloten is om veel meer dan voorheen te investeren in ontwikkeling via PPP’s? Is het mogelijk een beknopt, maar helder beleidskader te ontwikkelen met criteria waaraan PPP’s moeten voldoen en waarop gemonitord wordt, dit mede n.a.v. het recente Algemene Rekenkamerrapport over geldstromen in ontwikkelingssamenwerking dat wijst op de consequenties voor resultatenrapportage als steeds meer gewerkt wordt met sui generis PPP’s?

De evaluatie waarnaar wordt verwezen is uitgevoerd op basis van de ervaringen met de eerste PPP’s van het ministerie. De evaluatie onderstreept de relevantie van PPP’s en de waarde die PPP’s hebben voor het effectief oplossen van structurele knelpunten in ontwikkelingslanden en hun potentie om bij te dragen aan de ontwikkeling van waardeketens en verbeterde dienstverlening. Bovendien heeft de evaluatie belangrijke lessen gegenereerd over de effectiviteit van PPP’s. De lessen vormen de basis van het huidige en toekomstige beleid voor PPP’s. Voor de uitbreiding van PPP’s wordt vóór eind 2011 een beleidskader geschreven, inclusief criteria op basis waarvan subsidies worden toegekend aan PPP’s. Monitoring vindt plaats zowel op partnerschap performance als op programma resultaten. Programma resultaten bestrijken verschillende beleidsprioriteiten en worden gerealiseerd in de context van lokale economische ontwikkeling en armoedebestrijding.

346

Welke bedragen zijn er gemoeid met het bilaterale programma en hoe verhoudt zich dit tot het bedrijfsleven- en tot het multilaterale programma?

Eind september hebben de ambassades voorstellen ingediend voor hun budgetten in de periode 2012–2015. Deze voorstellen worden momenteel beoordeeld; besluitvorming hierover vindt plaats in december 2011. Bij Voorjaarsnota 2012 zal de Kamer worden geïnformeerd over de definitief toegekende budgetten. Er kan dus nog geen uitspraak gedaan worden hoe deze cijfers zich verhouden tot het multilaterale kanaal.

347

Waaruit zullen de nieuwe programma’s op het gebied van voedselzekerheid worden gefinancierd?

Nieuwe programma’s op het gebied van voedselzekerheid zullen met name gefinancierd worden vanuit de intensivering onder beleidsartikel 4.1. In het antwoord op vraag 346 is nadere informatie hierover gepresenteerd.

348, 349

Onder welke voorwaarden ontvangen bedrijven geld via het IDH? Hoe worden die voorwaarden getoetst? Aan welke duurzaamheidsnorm moeten bedrijven gaan voldoen? Welke termijn staat daarvoor en hoe wordt dat getoetst?

Waaruit bestaat de eigen bijdrage van deelnemende bedrijven aan het IDH?

De IDH-bijdragen gaan niet naar de bedrijven. Het geld gaat direct naar activiteiten in het veld die bijdragen aan verduurzaming zoals het trainen van boeren en vernieuwde agrarische technieken. Het IDH vult de investeringen van bedrijven in verduurzaming van een bepaalde handelsketen aan met maximaal eenzelfde bedrag. In de ontwikkelingsfase van een programma wordt bepaald welke investeringen in aanmerking komen voor match funding via IDH. Slechts die investeringen die direct bijdragen aan de doelstellingen van het IDH komen in aanmerking. Per programma en per bedrijf varieert dit van een financiële bijdrage tot uren en kennis die door de ketenpartners direct worden bijgedragen (in cash en in kind). Over de bijdrage van de (private) partners in het programma dient door een externe accountant een controleverklaring te worden afgegeven.

De doelstellingen worden via Key Performance Indicators getoetst en via een impact assessment wordt ook de bijdrage aan verduurzaming gemeten.

350

Wat zijn de resultaten van IDH tot nu toe? Welke impact heeft IDH in ontwikkelingslanden/ wat zijn de resultaten van IDH mb.t. de MDG’s?

Het IDH is succesvol in het bijeen brengen van resultaat-gedreven coalities van bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden. De programma’s worden aangestuurd op specifieke resultaten voor duurzame productie, teneinde bij te dragen aan MDG 1, 7 en 8.

Certificering door bijvoorbeeld UTZ of Rainforest Alliance speelt daarbij een belangrijke rol. In de criteria voor certificering zijn ontwikkelings- en milieudoelstellingen opgenomen. Het aantal hectares dat gecertificeerd is voor duurzame productie en het aantal ton duurzaam geproduceerd en verhandeld product worden gebruikt als indicatoren voor duurzame productie. In termen van concrete resultaten is voor de producten Soja, tropisch hout, katoen thee en cacao in totaal tot nu toe meer dan 1 000 000 hectare en ca. 275 000 ton gecertificeerd. Deze resultaten zijn op output niveau; impact is pas op langere termijn meetbaar. Impact studies zijn onderdeel van het IDH programma.

351

Hoe wordt het multistakeholderkarakter van IDH vormgegeven? Hoe wordt betrokkenheid van zuidelijke stakeholders gegarandeerd? Hoe krijgt in het bijzonder betrokkenheid van vakbonden/werknemersvertegenwoordiging vorm in landen waar vakbonden verboden zijn of vervolgd worden?

Alle IDH programma’s worden gevormd door resultaat gedreven coalities waar bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheden met elkaar samenwerken aan de verduurzaming van grondstoffenketens. De Nederlandse vakbonden en/of de ILO worden betrokken in het ontwerp van IDH programma’s. Sociale duurzaamheideisen worden op basis van ILO richtlijnen geformuleerd. In een aantal gevallen, zoals voor palmolie en soja, zijn deze ook in de certificeringseisen opgenomen.

Zuidelijke stakeholders zijn nauw betrokken in de programma’s van IDH. Zuidelijke vakbonden zijn in veel programma’s een actieve partner. In sommige landen hebben vakbonden ervoor gekozen om niet expliciet in de programma’s samen te werken, omdat zij menen meer te kunnen bereiken door extern druk te zetten op de bedrijven. In deze gevallen blijft het IDH wel in gesprek of worden de vakbonden geconsulteerd.

Waar vakbonden/werknemersvertegenwoordiging verboden zijn of vervolgd worden, wordt via certificering en verificatie opvolging gegeven aan sociale duurzaamheideisen, op basis van kwalitatief onderzoek onder personeel/werknemers.

352

Voor de nieuwe beleidsprioriteit voedselzekerheid zullen in de loop van 2012 nieuwe programma’s worden ontwikkeld. Op basis van welke prioriteiten en criteria en op welke manier (met inbreng van welke actoren) zullen deze nieuwe programma’s ontwikkeld worden?

De prioriteiten van het nieuwe voedselzekerheidsbeleid zijn:

  • 1. Toename van duurzame voedselproductie;

  • 2. Betere toegang tot voeding van voldoende kwaliteit;

  • 3. Verbeterde werking van markten;

  • 4. Een beter ondernemingsklimaat.

Belangrijke criteria zijn duurzaamheid, het bereiken van grote groepen, innovatie, betrokkenheid van Nederlandse kennis en kunde, marktgerichtheid en de kwaliteit van voedsel.

De programma’s komen tot stand in samenspraak met maatschappelijke actoren en bedrijfsleven. Een substantieel deel zal onder beheer van de ambassades in de partnerlanden worden geïnvesteerd. Lokale overheden, bedrijven en organisaties hebben daarbij het initiatief. Partnerschappen van bedrijven en maatschappelijke partners worden gestimuleerd.

Over het speerpunt voedselzekerheid is de Kamer kortelings een brief toegegaan waarnaar ik gaarne verwijs.

354

Hoeveel middelen gaan naar UNICEF in respectievelijk 2011, 2012, 2013 en 2014?

De algemene vrijwillige bijdrage aan UNICEF bedraagt in de jaren 2011 t/m 2014 EUR 34,0 miljoen per jaar. Daarnaast ontvangt UNICEF in 2011 EUR 43,8 miljoen voor programma’s en projecten, op basis van tot op dit moment afgesloten contracten. De doorlopende verplichtingen voor deze contracten bedragen in 2012 EUR 34 miljoen, in 2013 EUR 23 miljoen in 2014 EUR 13 miljoen.

356

Kunt u aangeven hoe de € 0,5 miljoen worden besteed aan de ontwikkeling, effectiviteit en kwaliteit van de Nederlandse financiële inspanningen gericht op ontwikkeling?

Deze EUR 0,5 miljoen heeft betrekking op Nederlandse bijdragen aan het Ontwikkelingscomité (DAC) van de OESO. Het gaat hierbij om specifieke – vaak kortlopende – activiteiten van het Ontwikkelingscomité op het terrein van kennis- en capaciteitsontwikkeling rond thema’s als de relatie tussen hulp en buitenlandse handel, coherentie en effectiviteit van de hulp. Deze activiteiten ondersteunen de bilaterale ontwikkelingshulp in partnerlanden.

357

Hoeveel werd er voorheen uitgegeven aan het assistent-deskundigen programma? Is dit ODA?

Over de periode 2006 t/m 2010 is aan het AD-programma EUR 58 499 000,- uitgegeven.

Dit is gemiddeld EUR 11 699 800,- per jaar. Het bedrag is geheel toerekenbaar aan ODA.

358

Wat doet Nederland momenteel op het gebied van belastingontwijking en ontduiking?

Nederland ondersteunt initiatieven om de belastinginkomsten in ontwikkelingslanden te verhogen. Om dit te bereiken proberen we belastingstelsels in ontwikkelingslanden te versterken en internationale samenwerking en transparantie te bevorderen om belastingontwijking- en ontduiking tegen te gaan.

Hiertoe draagt Nederland actief bij aan de ontwikkeling van voorstellen van de OESO informele Taskforce Tax and Development 8 op het gebied van verrekenprijzenmethodieken, uitwisseling van informatie, transparantie in de rapportages door multinationale ondernemingen en capaciteitsontwikkeling.

De Europese Commissie zal dit najaar met voorstellen komen voor de herziening van de transparantie- en accounting richtlijnen, waarin meer transparantie in de financiële rapportages door multinationals centraal zal staan. Nederland wil de concrete voorstellen van de Commissie afwachten maar zal ze met een positieve en constructieve houding tegemoet zien.

Op het gebied van capaciteitsontwikkeling steunt Nederland internationale organisaties zoals het African Tax Administration Forum en het IMF Topical Trustfund on Tax Policy and Administration. Tevens worden via een samenwerking met het Ministerie van Financiën mogelijkheden verkend om de bilaterale inzet op capaciteitsopbouw in enkele OS-partnerlanden te intensiveren.

Tenslotte zal Nederland bij het sluiten van belastingverdragen met ontwikkelingslanden rekening houden met de kwetsbare fiscale positie van ontwikkelingslanden en is Nederland bereid gerichte maatregelen op te nemen om verdragsmisbruik tegen te gaan en ruimte te bieden voor bronheffingen op geldstromen naar Nederland9.

359, 360

In 2011 heeft de regering actuele gegevens over OS-activiteiten van de regering als open data beschikbaar gesteld. Welke Europese donoren hebben actuele gegevens over OS-activiteiten als open data beschikbaar gesteld? Gaat de regering bepleiten dat donoren die dat nog niet hebben gedaan, dat in 2012 wel gaan doen?

Heeft de Europese Commissie gegevens over OS-activiteiten als open data beschikbaar gesteld? Zo nee, waarom niet. Gaat de regering bepleiten dat de Europese Commissie dat in 2012 wel gaat doen?

Van de Europese donoren hebben tot op heden het Verenigd Koninkrijk, de Europese Commissie en Nederland actuele gegevens over OS-activiteiten als open data beschikbaar gesteld. In de voorbereiding op de 4th High-Level Forum on Aid Effectiveness (HLF4) in Busan (29 november–1 december 2011) heeft Nederland in diverse fora bepleit dat andere donoren het voorbeeld van het VK en Nederland zo snel mogelijk zouden moeten volgen. In het concept politiek outcome document voor de HLF4 wordt hiertoe ook een oproep gedaan. Denemarken, Zweden en Finland hebben aangegeven voor de HLF4 een eerste dataset beschikbaar te stellen. De Europese Commissie heeft op 14 oktober 2011 haar data conform de International Aid Transparency Initiative standaard openbaar gemaakt (http://iatiregistry.org/dataset)

362

Hoe verhouden de uitgaven voor private sector ontwikkeling in 2012 tot de uitgaven daarvoor in eerdere recente jaren?

De uitgaven onder Operationele Doelstelling (OD) 4.3 de afgelopen jaren waren als volgt:

(in EUR mln.)

2010 414

2011 509

2012 556 (incl. nieuwe OD 4.1 Voedselzekerheid, geraamd op EUR 219 mln.)

Tot 2012 waren in de begroting de thema’s voedselzekerheid en private sector ontwikkeling samengenomen onder OD 4.3. Vanaf 2012 is het speerpunt voedselzekerheid apart ondergebracht onder de nieuwe OD 4.1 Voedselzekerheid.

363

Welk percentage van de gelden die richting ICF en FMO vloeien vallen onder de ODA-criteria?

Bij FMO moet onderscheid worden gemaakt tussen het kern kapitaal/eigen vermogen van FMO en de BZ fondsen die worden beheerd door FMO.

Voor wat betreft het kern kapitaal/eigen vermogen; in de periode 1998 – 2005 heeft BZ het eigen vermogen van FMO zodanig verhoogd (met ruim EUR 650 mln) dat op eigen benen kan staan en niet meer een jaarlijkse storting nodig heeft. Deze bijdrage betreft non-ODA middelen.

Voor wat betreft BZ-fondsen beheerd door FMO; BZ heeft drie specifieke investeringsfondsen (Infrastructure Development fund, Access to Energy Fund en MASSIF-financiële sector fonds) en één fonds voor technische assistentie (Capacity Development fund) bij FMO ondergebracht. Deze fondsen worden rechtstreeks uit de OS-begroting gefinancierd en worden voor 100% aangemerkt als ODA.

Het ICF (Investment Climate fund) is voor 100% ODA.

365

Zullen de NBSO’s en NBSA’s uit ODA worden betaald?

NBSO’s en NBSA’s zullen uit de non-ODA-middelen binnen de HGIS worden betaald.

366

Kunt u een nadere toelichting geven op operationele doelstelling 4.3? Kunt u bijv. voorbeelden geven van projecten en programma's? Zullen de resultaten hiervan opgenomen worden in de bijv. de resultatenrapportage?

Operationele doelstelling 4.3 maakt deel uit van beleidsartikel 4: Meer welvaart, eerlijkere verdeling en minder armoede. Doelstelling en beleidstoelichting van dit beleidsartikel staan beschreven op bladzijde 52 e.v. van de begroting. Onderdeel daarvan is dat ontwikkeling van de private sector een essentiële voorwaarde is voor meer economische groei. Om adequate private sector ontwikkeling te ondersteunen zet Nederland in op markttoegang en -ontwikkeling, verbeterde infrastructuur, financiële dienstverlening, wet- en regelgeving, en kennis en vaardigheden. Daarbij wordt de samenwerking met het bedrijfsleven geïntensiveerd.

Voorbeelden van de inzet op private sector ontwikkeling zijn:

Markttoegang en -ontwikkeling: Trade Mark East Africa en Initiatief Duurzame Handel (IDH).

Infrastructuur: Private Infrastructure Development Group (PIDG) en Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO).

Financiële dienstverlening: MASSIF (fonds bij FMO) en Health Insurance Fund (HIF).

Wet- en regelgeving: Investment Climate Facility for Africa.

Kennis en vaardigheden: Programma Uitzending Managers (PUM) en Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI).

De resultatenrapportage in de vorm die de afgelopen zes jaar is gebruikt wordt vervangen door een «open data» informatiesysteem. De resultaten van beleidsartikel 4 zullen, net als die van andere beleidsartikelen, in de toekomst via dit nieuwe systeem bekend gemaakt worden. De reguliere verantwoording aan de Kamer wordt uiteraard gehandhaafd.

367

Kunt u een overzicht geven van de publiek-private samenwerkingen die bestaan? Welke zijn er in 2011 nieuw bijgekomen? Op welke terreinen wilt u in 2012 uitbreiden

Het antwoord op vraag 344 bevat een overzicht van alle ppp’s.

2011 is een overgangsjaar waarin op basis van de nieuwe prioriteiten, het beleid wordt uitgewerkt.

Er heeft geen structurele uitbreiding van publiek-private samenwerkingen plaats gehad. Wel hebben enkele bestaande PPP’s een vervolg gekregen (Solidaridad, Akvo, Aqua4All).

In 2012 zal een uitbreiding van ppp’s plaats vinden op de terreinen voedselzekerheid, private sector ontwikkeling, water en gezondheid.

369

Hoe worden in de bilaterale relatie met Colombia – die meer gericht wordt op «een reguliere economische relatie» – aspecten als vrede, veiligheid, rechtstaat en respecteren van mensenrechten gewaarborgd?

In de transitie van de bilaterale OS relatie naar economische samenwerking zullen aspecten als vrede, veiligheid, de rechtstaat en het respecteren van de mensenrechten aandacht krijgen. Deze aspecten zijn immers eigenstandige onderdelen van het buitenlands beleid van het Koninkrijk en de onderlinge samenhang tussen deze aspecten en sociaaleconomische ontwikkeling anderzijds is duidelijk aanwezig. In de planning en uitvoering van activiteiten van de transitiefaciliteit zullen criteria voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (inclusief mensenrechten) en conflictsensitiviteit worden meegenomen. Daarnaast zal in het kader van het mensenrechtenbeleid steun aan de bescherming van mensenrechtenverdedigers worden voortgezet.

373, 374

Hoe kan de sterke schommeling onder 4.2 (effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden) verklaard worden?

Wat is de verklaring van de daling in operationele doelstelling 4.2 Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden tussen 2010 en 2011?

Dit artikel betreft enerzijds uitgaven die niet aan een bepaald OS-thema kunnen worden toegerekend, zoals de uitgaven aan algemene begrotingssteun en de bijdrage aan UNDP. Anderzijds heeft dit artikel een parkeerkarakter. Het totale beschikbare ODA-budget is gedurende het jaar aan soms forse veranderingen onderhevig: deze worden op dit artikel opgevangen. Het gaat hierbij onder meer om aangepaste ramingen van het BNP en aangepaste toerekeningen zoals de EKI-schuldverlichting en de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden.

De daling tussen 2010 en 2011 betreft een mutatie van EUR 627 mln naar EUR 173 mln (een verschil van EUR 454 mln). Bijna de helft van de daling, namelijk EUR 200 mln, komt voor rekening van de herfinancieringslening aan de NIO. De huidige aandelen van de NIO worden door de Staat van de FMO overgenomen. De lopende NIO leningen op de kapitaalmarkt moeten worden afgelost. Deze leningen zijn niet opnieuw van de kapitaalmarkt betrokken, maar in 2010 vervangen door een niet-kader relevante begrotingslening ten laste van de BZ begroting (zie ook de Najaarsnota 2010). Daarnaast zijn de bijdragen aan algemene begrotingssteun en UNDP verlaagd, met resp. 31 mln en 35 mln. Het resterende verschil wordt verklaard door het eerdergenoemde parkeerkarakter van dit artikel.

376

Oppositie tegen reproductieve en seksuele rechten is groot en groeit, veelal religieus geïnspireerd. Wat bedoelt de regering hiermee? Naar welke religieus geïnspireerde stromingen verwijst de regering?

Binnen de meeste religieuze groepen zijn er krachten die zich verzetten tegen SRGR. Tegelijk zijn er binnen iedere stroming mensen die pragmatisch met gevoelige kwesties om durven gaan.

Als voorbeelden van religieus geïnspireerde oppositie verwijs ik naar mijn verslag over de High Level Meeting on aids in New York in juni van dit jaar (Kamerstuk 32 605, nr 51, 26-08-2011 BZ). Daar waren het vooral het Vaticaan en de Arabische regio die op religieuze basis bezwaar maakten tegen diverse teksten op gebied van SRGR. In Afrika is op landenniveau met name de rol van Amerikaanse evangelisatie bewegingen belangrijk.

377

Is de regering het ermee eens dat vanwege hun feitelijke macht en invloed, religieuze gemeenschappen en leiders hoe dan ook betrokken moeten worden bij SRGR programma’s, omdat zij hele krachtige bondgenoten kunnen zijn of worden en in staat zijn om een religieuze inbedding te geven aan relevante SRGR programma’s?

Om de gezondheidsmillenniumdoelen te behalen is het in veel landen essentieel religieuze leiders te betrekken bij de strijd tegen kinder- en moedersterfte, hiv/aids en ter verbetering van (het recht op) seksuele reproductieve gezondheid voor iedereen. In landen als Bangladesh is juist de rol van religieuze leiders cruciaal geweest voor de successen van familie planning.

378, 379, 380, 381

Welke initiatieven ondersteunt de regering in activiteiten die vermindering van religieuze oppositie tegen SRGR beogen en welke resultaten hebben die tot op heden opgeleverd?

Kan de regering concrete voorbeelden geven waaruit blijkt dat de regering gebruik maakt van de kennis en de netwerken van de Faith Based organisaties, kerken en religieuze leiders om de genoemde oppositie tegen SRGR tegen te gaan?

Kan de regering concrete resultaten geven van deze samenwerking met FBO’s kerken en religieuze leiders waardoor de genoemde oppositie tegen SRGR tegengegaan wordt?

Heeft de regering voornemens om nieuwe initiatieven voor nauwere samenwerking met FBO,s en religieuze leiders op het gebied van SRGR en HIV en Aids aan te gaan?

Zo ja, welke en met welke partijen?

In 2010 faciliteerde Nederland een conferentie voor religieuze leiders van verschillende geloofsrichtingen om hun rol en invloed te bespreken met betrekking tot HIV/Aids. Daar bleek het mogelijk om ook over de gevoelige aspecten van HIV/Aids, die in belangrijke mate op gebied van SRGR liggen, te spreken. Hierna zijn enkele vervolgbijeenkomsten georganiseerd tijdens de Internationale Aids Conferentie (juli 2010) en tijdens de High Level Meeting on HIV/Aids (juni 2011) waarin de ambassadeur voor SRGR/HIV een actieve rol heeft gespeeld. Nederland zal dit proces ook de komende jaren blijven volgen.

Met MFS-2 allianties als ICCO en Cordaid, die veel met partners op religieuze basis werken heeft het Ministerie regelmatig overleg over de ervaringen. Daarnaast ondersteunt Nederland ook organisaties als IPPF (International Planned Parenthood Federation) en PSI (Population Services International) die de dialoog actief faciliteren via hun lokale partner organisaties. Ook de Unite for Body Rights Alliantie werkt samen met Faith Based organisaties.

382

Op pagina 60 van de begroting staat dat de «oppositie tegen reproductieve en seksuele rechten groot is en groeit, veelal religieus geïnspireerd. Wat bedoelt de regering hiermee? Naar welke religieus geïnspireerde stromingen verwijst de regering?

Is de regering het ermee eens dat vanwege hun feitelijke macht en invloed, religieuze gemeenschappen en leiders hoe dan ook betrokken moeten worden bij SRGR programma’s, omdat zij hele krachtige bondgenoten kunnen zijn of worden en in staat zijn om een religieuze inbedding te geven aan relevante SRGR programma’s?

Welke initiatieven ondersteunt de regering in activiteiten die vermindering van religieuze oppositie tegen SRGR beogen en welke resultaten hebben die tot op heden opgeleverd?»

Kan de regering concrete voorbeelden geven waaruit blijkt dat de regering gebruik maakt van de kennis en de netwerken van de Faith Based organisaties, kerken en religieuze leiders om de genoemde oppositie tegen SRGR tegen te gaan?

Kan de regering concrete resultaten geven van deze samenwerking met FBO’s kerken en religieuze leiders waardoor de genoemde oppositie tegen SRGR tegengegaan wordt?

Heeft de regering voornemens om nieuwe initiatieven voor nauwere samenwerking met FBO’s en religieuze leiders op het gebied van SRGR en HIV en Aids aan te gaan? Zo ja, welke en met welke partijen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 376 t/m 381.

383

U geeft aan dat onderwijsprogramma’s zoveel mogelijk zullen worden omgevormd naar onderwijs en training die de vier speerpunten van het OS-beleid ondersteunen. Volgens welke visie en prioritering gaat dit gebeuren? Is er een visie per speerpunt ontwikkeld? Is er een verdeelsleutel gemaakt voor het budget van het NFP en NICHE voor de 4 speerpunten? Zo ja, wat is deze? Zo neen op welke basis worden dan wel keuzes gemaakt die recht doen aan de 4 speerpunten?

In de Focusbrief is aangegeven dat onderwijs voortaan de vier speerpunten ondersteunt, bijvoorbeeld via beroepsonderwijs in relatie tot voedselzekerheid en water, en via onderwijs in zwakke staten. Onderwijs kan ook een rol spelen binnen SRGR, bijvoorbeeld in opleidingen van gezondheidspersoneel en «comprehensive sexuality education» voor jongeren (zie ook vraag 197). In de partnerlanden geven de posten aan welke speerpunten zij in hun meerjarenplanning opnemen, en of en hoe binnen de eigen benadering van elk speerpunt (beroeps)onderwijs een rol speelt. Voor ondersteuning van de ombuiging naar beroepsonderwijs zijn beperkte centrale fondsen gereserveerd (zie ook vraag 422–425).

De ondersteuning vanuit onderwijs van het speerpunt veiligheid en rechtsorde wordt vooral gerealiseerd door voortzetting van de steun aan het UNICEF programma voor onderwijs in post-conflictstaten.

Er vindt in principe geen verdeling vooraf plaats van de budgetten van het NFP en NICHE over de vier speerpunten. Wel is in lijn met de motie-Smaling over bezuinigingen op hoger en beroepsonderwijs (EK 32 500 V, O) besloten om vanaf 2013 intensiveringsmiddelen voor voedselzekerheid in te zetten voor NICHE en NFP (2013: EUR 15 miljoen, 2014: EUR 30 miljoen, 2015: EUR 30 miljoen). Het NICHE programma sluit aan bij de speerpunten die de ambassades hebben gekozen. Het NFP blijft een breder programma dat naast de vier speerpunten ook wordt ingezet voor andere doelstellingen van het Nederlandse buitenlandse beleid, zoals economische diplomatie.

284

Via welke financieringskanalen/organisaties is er geïntensifieerd in de begroting van 2012 op SRGR ten opzichte van 2011? Waarom zijn deze kanalen gekozen? Wat is hun focus/beoogd resultaat?

De intensivering voor SRGR zal in 2012 gestalte krijgen in het bilaterale kanaal. In latere jaren zal ook de samenwerking met UNFPA, internationale NGO’s en in PPP’s in financiële zin geïntensiveerd worden. De kanaalkeuze hangt samen met de start van een nieuwe periode van programmering in de partnerlanden. In hun meerjarige strategische plannen nemen de ambassades ook resultaatketens op. Deze plannen worden op dit moment beoordeeld. Het is dus nog te vroeg om specifieke resultaten te benoemen.

385

Hoeveel geld is er minder beschikbaar voor het FTI?

Voor 2012 is EUR 30 miljoen begroot voor het FTI, dat sinds kort de nieuwe naam Global Partnership for Education heeft aangenomen. Deze bijdrage is minder dan het gemiddelde over de periode 2004–2011. Dat bedroeg $ 60 miljoen per jaar.

386

Waarom maakt de regering geen duidelijke keus om de inzet voor beroepsonderwijs te vergroten, maar stelt zij slechts dat dit «mogelijk» is? Is de intensivering van 2 miljoen euro voor andere vormen van beroepsonderwijs dan hoger beroepsonderwijs via NICHE bedoeld als uitvoering van de motie-Van der Staaij (32 5 000 V nr. 49)? Waarom kiest de regering ervoor om budgettair vooral in te zetten op hoger beroepsonderwijs (via het NICHE programma van NUFFIC), terwijl in de partnerlanden de behoefte aan lagere en informele vormen van beroepsonderwijs minstens zo groot is?

Naast de intensivering van middelbaar en hoger beroepsonderwijs in NICHE zal de grootste intensivering van beroepsonderwijs uit het bilaterale kanaal komen. De ambassades is gevraagd aandacht te besteden aan onderwijs binnen de vier speerpunten, inclusief lager- en informeel beroepsonderwijs, waarbij de keuze per land gemaakt zal worden. Daarnaast is in 2012 tot maximaal EUR 7 miljoen beschikbaar voor ondersteuning van algemeen beroepsonderwijs vanuit centrale programma’s zoals die onder meer in samenwerking met de ILO worden uitgevoerd. Voor beroepsonderwijs dat specifiek voedselzekerheid en private sector ontwikkeling bevordert – ook op lagere en informele niveaus – worden in de komende maanden concrete plannen ontwikkeld. Deze zullen complementair zijn aan reeds gecommitteerde bedragen uit de intensiveringsmiddelen voor voedselzekerheid (zie het antwoord op vraag nr 383).

387

Kan de regering inzicht geven in de wijze waarop de ambassades gebruikmaken van de toolkit uit 2009 «Know-how for skills», ter ondersteuning van hun inzet voor beroepsonderwijs?

De toolkit uit 2009 «Know-how for skills» omvat een breed overzicht van mogelijkheden voor ambassades om aandacht te besteden aan beroepsonderwijs in partnerlanden waar de ontwikkeling van beroepsonderwijs op de agenda van de nationale regeringen en/of internationale ontwikkelingspartners staat. Uit de Meerjarige Strategische Plannen van de ambassades blijkt dat ambassades de inzichten en concrete lessen voor het opzetten van steun aan beroepsonderwijs in veel gevallen hebben meegenomen in hun plannen en activiteiten ter ondersteuning van beroepsonderwijs.

388

Wat is er tot op heden bekend over de resultaten die het Schokland-programma Learn4Work heeft opgeleverd? Hoe beoordeelt de regering de waarde van het samenwerken met verschillende actoren binnen dit programma?

Het Schokland-programma Learn4Work heeft vooralsnog geleid tot de volgende resultaten:

  • 1. in 2010 hebben 3 834 gemarginaliseerde jongeren beroepsonderwijs ontvangen op 4 nieuw opgezette opleidingscentra in Ethiopie, Ghana en Zambia

  • 2. kwaliteit van training materiaal (onder meer gericht op het bevorderen van ondernemerschap en markt analyses), relaties met bedrijfsleven en beschikbaarheid van microkrediet is verbeterd in interventiegebieden in Ethiopie, Ghana, Kenia en Zambia

  • 3. het aantal organisaties dat betrokken is bij Learn4Work partnerschappen, zowel in Nederland als in Zambia, Kenia, Ghana en Ethiopie, is van een 10-tal organisaties gegroeid naar ruim 70.

  • 4. 20 beroepsonderwijsinstellingen en meer dan 200 leraren zijn geholpen om de kwaliteit van hun werk en diensten te verbeteren.

  • 5. Learn4Work partners hebben met succes scholen, studenten, bedrijven en belangstellende burgers enthousiast gemaakt over het belang van beroepsonderwijs voor jonge mensen in ontwikkelingslanden. In 2010 hebben Nederlandse studenten bijvoorbeeld meer dan 200 000 euro opgehaald door middel van tal van plaatselijke acties.

De regering staat positief tegenover het door Edukans gecoördineerde Learn4Work partnerschap omdat het bevordert dat er een analyse wordt gemaakt van beroepen en beroepseisen waar het bedrijfsleven behoefte aan heeft. De regering heeft daarom besloten extra fondsen beschikbaar te stellen voor een tweede fase vanaf 2012. In deze tweede fase zal het bedrijfsleven nauwer en meer centraal betrokken worden bij de identificatie en uitvoering van programma’s die de toegang tot en kwaliteit van formeel en informeel beroepsonderwijs bevorderen.

389

Geldt nog steeds de lijst van «minstens 10 landen» van het vorige kabinet, waar ingezet werd op een betere aansluiting van beroepsonderwijs op onderwijs en arbeidsmarkt (operationele doelstelling 5.2)? Welke landen betreft het, wat zijn de belangrijkste programma’s die op dit vlak gesteund werden en worden? Welke resultaten zijn per land behaald sinds deze doelstelling geformuleerd werd?

In de periode 2009–2011 hebben in 14 landen (Afghanistan, Bolivia, Ethiopië, Indonesië, Jemen, Kaap Verdië, Kenia, Mali, Mozambique, Oeganda, Rwanda, Tanzania, Zambia en Zuid Afrika) activiteiten plaatsgevonden op het terrein van beroepsonderwijs. Voor de belangrijkste programma’s per land en de gerealiseerde en te verwachten resultaten verwijs ik u naar onderstaand overzicht. Sommige programma’s zijn nog niet afgelopen en er hebben nog geen evaluaties plaatsgevonden.

Voor de toekomst geven de posten in partnerlanden aan welke speerpunten zij in hun meerjarenplanning opnemen, en of en hoe binnen de eigen benadering van elk speerpunt (beroeps)onderwijs een rol speelt. Die meerjarenplanning wordt op dit moment verder vormgegeven.

Overzicht van beroepsonderwijs interventies en te verwachten en gerealiseerde resultaten

Thema

Land en programma

Verwachte of gerealiseerde resultaat

Beleidsontwikkeling beroepsonderwijs

• Bolivia – Basket fonds

• Indonesië – Dutch Education Support Programme

• Mozambique – FASE

• Rwanda – Kosten beroepsonderwijs studie

• Zambia – TVET development programme

• Wet op beroepsonderwijs ontwikkeld

• Onderwijs beleidsanalyse, met aandacht voor beroepsonderwijs

• Steun aan uitvoering van het nationale onderwijs plan (basket funding – doorlopend)

• Studie uitgevoerd over financiële kosten van beroepsonderwijs

• Nationale strategie voor beroepsonderwijs ontwikkeld

Versterking Nationale Beroepsonderwijs Autoriteit

• Mozambique – PIREP

• Zambia – TVET development programme

• Steun aan opzetten van een beroepsonderwijs autoriteit – voorstel ontwikkeld

• Financiering van TEVETA programma

Ontwikkeling van een nationaal kwalificatie raamwerk (incl. certificering)

• Bolivia – Basket fund

• Mali – PISE III

• Rwanda – GIZ programma

• Zambia – TVET development programme

• Mozambique – PIREP

• Kaap Verdië – Technical and Vocational Education and Training programme

• Nationaal certificeringssysteem ontwikkeld

• Ontwikkeling van certificeringssysteem voor beroepsonderwijs landbouw (gerelateerd aan voedselzekerheid)

• Nationaal certificeringssysteem ontwikkeld

• Kwaliteits regulerings kader ontwikkeld en geïmplementeerd door TEVETA

• Kwalificatieraamwerk ontwikkeld

• Nationaal certificeringssystem ontwikkeld

Curriculum ontwikkeling

• Bolivia – Basket Fonds

• Bolivia – Fautapo (NGO)

• Mozambique – PIREP

• Rwanda – GIZ programme + Promotion of skills development with private sector federation

• Zambia – TVET development programme

• Afghanistan – Support of TVET in agriculture

• Curriculum ontwikkeling in samenhang met nationaal kwalificatie kader

• Succesvolle uitvoering van vraaggerichte en relevante trainingen; Bijdrage aan opzetten van certificeringssyteem

• Ontwikkeling van relevante en competentie based curricula tenminste 4 velden (landbouw, bouw, management studies en toerisme)

• Private sector betrokken bij herziening van curricula, marktanalyse uitgevoerd (behoefte geïdentificeerd voor training)

• Curriculum ontwikkeling in samenhang met nationaal kwalificatie kader. Lopende versterking van relatie met lokale private sector

• Inceptie fase – marktstudie uitgevoerd om profielen en competenties te ontwikkelen voor de landbouw sector en streven om curricula relevanter te maken voor de behoeften van de landbouwsector

Vergroten van relevatie van beroepsonderwijs

• Indonesia – EAST

• Mozambique – PIREP

• Kaap Verdië – Technical and Vocational Education and Training programme

• Beroepsvoorbereidende activiteiten opgenomen in middelbare schoolprogramma’s; uitvoering van competence based training door centra voor beroepsonderwijs en betere banden met private sector; toegenomen capaciteit van niet-formele training aanbieders over training behoeften, competence based training en steun na training; ondernemerschaps vaardigheden en attitudes geïntegreerd in de curricula

• Opzetten van nieuwe beroepsonderwijs opleidingen, in samenwerking met bedrijfsleven

• Observatoruim voor werkgelegenheid opgezet om marktstudies uit te voeren

Oprichten en steunen van beroepsonderwijsfondsen

• Kaap Verdië – Technical and Vocational Education and Training programme

• Mozambique – PIREP

• Rwanda – GIZ programme

• Zambia – TVET development programme

• Steunfonds voor beroepsonderwijs ge-reactiveerd

• Oprichten van een fonds voor beroepsonderwijs (ondersteuning aankoop onderwijsmateriaal door aanbieders van beroepsonderwijs)

• Oprichten van een fonds voor beroepsonderwijs (nog niet volledig operationeel)

• Fonds voor beroepsonderwijs opgericht met deelname van overheid en private sector functioneert nog niet efficient)

Opzetten van leerlingbegeleiding/stage systeem

• Kaap Verdië – Technical and Vocational Education and Training programme

• Rwanda – GIZ programme + Promotion of skills development with private sector federation

• Mozambique – PIREP

• Versterking van de regionale centra van het Instituut voor werkgelegenheid en beroepsopleiding om samen te werken met de particuliere sector. 600 studenten geslaagd om een stage te vinden.

• Verbeterdesamenwerking tussen beroepsonderwijs autoriteit (WDA) en de private sector; leertijdkader ontwikkeld voor stages; analyse uitgevoerd van de kwaliteit en beschikbaarheid van het leerlingwezen

• Ontwikkeling van een leerlingstelsel dat deel uitmaakt van de nieuwe curricula, zoals geformuleerd door de PIREP

Vergroten van arbeidscounseling / loopbaanbegeleiding

• Indonesia – EAST

• Rwanda – Promotion of skills development with private sector federation

• Aanbieders van het voortgezet onderwijs getraind in loopbaan begeleiding en advisering

• Leningen voor afgestudeerden om een bedrijf te starten

Verbeteren van lerarenopleiding

• Afghanistan – Support of TVET in agriculture + Teach the Trainer programme

• Indonesië – BERMUTU

• Mali – PISE III (nog op te starten)

• Rwanda – GIZ programme

• Kaap Verdië – sector budget support

• Mozambique – PIREP

• Leerkrachten getraind in Nederland (8) en in India (80). Docenten nog niet in dienst, behalve twee leerkrachten opgeleid in Nederland die momenteel in dienst zijn van de Afghaanse overheid

• Bijdrage aan project ter verbetering van de opleiding van leraren

• Verbetering van lerarenopleiding

• Verbetering van leraren opleiding in samenwerking met de Verenigingen van scholen voor technisch en beroepsonderwijs

• Opleidingseenheid van opleiders in beroepsonderwijs vastgesteld (nog niet operationeel)

• Nieuwe beleid voor lerarenopleiding voor beroepsonderwijs vastgesteld en de uitvoering gestart

Investering in infrastructuur

• Afghanistan – TVET school in Uruzgan

• Kenia – Kenya Horticultural Training Centre

• Mozambique – PIREP

• Bouw van school voor beroepsonderwijs in Uruzgan – nog niet afgerond

• Renovatie en installatie van een opleidingscentrum

• Investeringen in infrastructuur in PIREP pilot-scholen.

Landbouwonderwijs

• Afghanistan – agriculture TVET programme

• Kenia – Kenya Horticultural Training Centre

• Mozambique – PIREP

• Inceptie fase – opleiding van leerkrachten, investeringen in infrastructuur, de ontwikkeling van curricula

• Analyse van de opleidingsbehoeften in de Keniaanse tuinbouw en het opzetten van een opleidingscentrum (infrastructuur)

• Competence based curriculum voor de landbouw gerelateerde beroepsonderwijs is geformuleerd en geïmplementeerd.

390

Kunt u aangeven of u uw reactie op de IOB-beleidsdoorlichting «Basic Education» voor de behandeling van de begroting naar de Kamer zult sturen? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren? Zullen de conclusies de beleidskeuzes in artikel 5.1 op een of andere manier kunnen beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?

De IOB-beleidsdoorlichting « Basic Education» – een appreciatie van de Nederlandse inspanningen op het gebied van « Basic Education» in het afgelopen decennium – is in oktober afgerond. Ik zal de Kamer mijn beleidsreactie hierop zo spoedig mogelijk – voor de begrotingsbehandeling – doen toekomen. De beleidskeuzes die zijn gemaakt in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking (maart 2011) voor operationele doelstelling 5.1 veranderen niet wezenlijk door de resultaten van de beleidsdoorlichting. Wel zullen de bevindingen van de IOB zoveel mogelijk gebruikt worden bij de invulling van het nieuwe beleid voor onderwijs ter ondersteuning van de speerpunten, en bij de zorgvuldige afbouw van onderwijsprogramma’s in partnerlanden.

391

Hoe verhoudt zich de uitspraak in de Memorie van Toelichting dat een sterk maatschappelijk middenveld een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en dat het maatschappelijk middenveld een bijdrage levert aan het realiseren van prioritaire beleidsthema’s, tot de deprioritizering van het maatschappelijk middenveld, zoals genoemd op pagina 42 van de Miljoenennota, bijlage; horizontale toelichting? Betreft het hier het bestedingskanaal of het thema?

Ik heb bij het selecteren van de vier speerpunten de thema’s als uitgangspunt gehanteerd. Als bestedingskanaal is ook het maatschappelijk middenveld, net als het bi- en multilaterale kanaal, instrumenteel aan het realiseren van de thematische doelstellingen. Los daarvan staat voor mij de meerwaarde van maatschappelijke organisaties als belangrijke partner in ontwikkelingssamenwerking vast. Een sterk en divers lokaal maatschappelijk middenveld is een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Het subsidiebeleidskader van het Medefinancieringsstelsel (MFS II) hanteert dan ook als overkoepelende beleidsdoelstelling «het leveren van een bijdrage aan de opbouw en de versterking van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden als bouwsteen voor structurele armoedevermindering». In de Focusbrief heb ik aangekondigd dat het maatschappelijk middenveld, net als kennisinstellingen en het bedrijfsleven, nauwer betrokken zal worden bij de formulering en uitwerking van het beleid. Dit zal leiden tot meer en betere resultaten, maar ook tot sterkere banden tussen partijen die betrokken zijn bij (ontwikkelings)samenwerking.

Bij de in de miljoenennota aangekondigde bezuinigingen en het vrijmaken van middelen voor de vier speerpunten kon het maatschappelijk middenveld niet ongemoeid blijven. Desondanks is met het medefinancieringsstelsel voor een periode van vijf jaar een substantieel deel van het ODA budget bestemd voor de versterking van het maatschappelijk middenveld. Ik heb toegezegd in de jaren 2012–2015 niet aanvullend te bezuinigen op dit medefinancieringsstelsel.

392

Kan de regering inzicht geven in de uitkomsten van de resultatenscan die zij medio 2011 heeft laten verrichten op het gebied van beroepsonderwijs en het onderzoek dat onlangs gedaan is naar de mogelijkheden om ruraal vakonderwijs in de partnerlanden te stimuleren?

De eindrapporten van beide studies zijn onlangs ingediend. Beide studies bevestigen het belang van beroepsonderwijs maar benadrukken ook dat beroepsonderwijs in ontwikkelingslanden in de praktijk met de nodige problemen kampt. Het ministerie bezint zich momenteel op deze uitkomsten en de mogelijke implicaties voor het beleid op het terrein van (landbouw)beroepsonderwijs. De rapporten zullen worden gebruikt om het beleid verder vorm te geven van de ambassades die in het kader van de nieuwe meerjarenplannen aandacht besteden aan beroepsonderwijs binnen de speerpunten. Daarnaast zullen de rapporten worden gebruikt bij de ondersteuning van middelbaar en hoger beroepsonderwijs via het NICHE programma, evenals in de samenwerking met ILO en andere mogelijke partners op het gebied van algemeen beroepsonderwijs (zie het antwoord op vraag 386 en vraag 422–425).

393

Welke organisaties die zijn afgewezen in het MFS II proces hebben alsnog andere subsidie(s) gekregen van de overheid, om welke bedragen gaat dit en wordt bij deze organisaties eenzelfde toetsing en monitoring toegepast als organisaties die onder het MFS II stelsel vallen?

Een vijftal organisaties dat als penvoerder of mede-indiener van een alliantie voor MFS II is afgewezen ontvangt alsnog subsidie van de overheid. De eerste betreft het Aidsfonds. Halverwege 2011 heeft het Aidsfonds in alliantievorm een subsidie van in totaal EUR 35 miljoen verspreid over ruim vier jaar toegekend gekregen via het Key Populations Fonds van het Ministerie.

De tweede betreft de Rural Energy Foundation. Deze organisatie heeft zich begin dit jaar gekwalificeerd voor het Daey Ouwens Fonds voor kleinschalige hernieuwbare energieprojecten en ontvangt samen met haar alliantieleden ruim EUR 433 000,- subsidie voor de periode februari 2011 tot en met december 2012.

De derde betreft de Seva Network Foundation. Deze organisatie heeft zich in juli van dit jaar gekwalificeerd voor de uitvoering van het programma Migratie & Ontwikkeling 2011–2013. Aan de organisatie wordt maximaal EUR 547 000,- beschikbaar gesteld. Het programma heeft een looptijd van drie jaar (juli 2011 – juni 2014).

De vierde betreft Solidaridad. Deze organisatie ontvangt reeds in 2009 in een consortium met diverse bedrijven EUR 4,8 miljoen subsidie uit het Schoklandfonds PPP (public-private partnership). Naar aanleiding van een positieve evaluatie van het onafhankelijk consultancy kantoor Aid Environment is in oktober 2011 besloten deze subsidie op te schalen naar EUR 29,5 miljoen en de looptijd te verlengen tot en met 2015.

De vijfde betreft Aqua4All. Deze organisatie zag, in het licht van een toegenomen focus op watervoorziening, in oktober dit jaar haar aanvraag goedgekeurd om de al lopende subsidie op te schalen naar EUR 10 miljoen voor de financiële ondersteuning van een PPP-programma. De betaling wordt verspreid over 4 jaar (2011–2014).

Zowel voor MFS II als voor de hierboven genoemde subsidies zijn specifieke beleidsregels opgesteld, waarin monitoring en toetsing op basis van aard en omvang van de kaders zijn ingevuld.

394

Wat is de stand van zaken van het standaard subsidiekader? Zijn er al tenders uitgeschreven? Zijn er al projecten gefinancierd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren?

Het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking, is op 1-1-2011 van start gegaan en is in het leven geroepen met een tweeledig doel. Enerzijds zorgt het kader voor een standaardisering van de subsidieverlening, terwijl er anderzijds flexibel ingespeeld kan worden op wereldwijde ontwikkelingen en prioriteitsverschuivingen.

Sinds het in werking treden van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking zijn de volgende subsidietenders ontwikkeld en vastgesteld:

  • Key Populations Fonds;

  • Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW);

  • Fonds Politieke Partijen II 2012–2015;

  • Mensenrechtenfonds 2012–2015;

  • NGO inbreng Mondiale Gezondheidsinitiatieven (met nadruk op SRGR en HIV/Aids).

De subsidietender voor het Key Populations Fonds heeft reeds geleid tot subsidieverlening, en voor het Fonds Politieke Partijen II zal dit binnenkort plaatsvinden. Voor FLOW, het Mensenrechtenfonds en de NGO inbreng Mondiale Gezondheidsinitiatieven worden op dit moment de aanvragen nog beoordeeld. De besluitvorming voor FLOW dient 15 november 2011 te zijn afgerond, voor het Mensenrechtenfonds op 1 december 2011. Voor de NGO inbreng Mondiale Gezondheidsinitiatieven sluit de indieningstermijn voor subsidieaanvragen op 28 oktober 2011. De besluitvorming over de aanvragen dient vervolgens 30 november te zijn afgerond.

De verwachting is dat in de nabije toekomst in ieder geval nog twee tenders onder het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking worden ontwikkeld, een voor Humanitair Ontmijnen en een voor Wederopbouw Centraal.

395

Wordt er bezuinigd op het VMP?

Ja, er wordt op het vakbondsmedefinancieringsprogramma 12,5% bezuinigd in 2011 en 2012.

396

Hoeveel budget is er per jaar geoormerkt voor geweld tegen vrouwen als ook de versterking van de positie van vrouwen in conflictgebieden?

Het beschikbare budget onder 5.3. is niet geoormerkt naar thema’s. Om die reden is het niet mogelijk aan te geven wat er totaal per jaar voor deze onderwerpen beschikbaar zal zijn. Wel geoormerkt is onze bijdrage aan het VN Trustfund Violence against Women van UN Women. Deze zal vanaf 2012 jaarlijks € 2 miljoen bedragen.

Verder investeert het ministerie via het nieuwe fonds Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW; 2012–2015), EUR 70 miljoen in vrouwen in ontwikkelingslanden. Geweld tegen vrouwen en versterking van de positie van vrouwen maken tevens deel uit van 2 van de 3 doelstellingen van de VNVR 1 325, namelijk Veiligheid en Participatie van Vrouwen in Politiek & Bestuur. V.w.b. de toekenning zullen de genoemde drie doelstellingen in principe dezelfde bedragen toebedeeld krijgen.

Ook zijn er verschillende ambassades die projecten over deze onderwerpen in hun landen financieren.

397

Multilateraal draagt Nederland bij aan de verdere versterking en institutionele opbouw van UN Women (EUR 6 miljoen), inclusief de bijdrage aan het UN Trust Fund to Eliminate Violence Against Women. Hoeveel is de bijdrage aan het UN TRUST FUND?

In de periode 2012 t/m 2014 is een jaarlijkse bijdrage aan UN Women van 6 mln. Euro voorzien, waarvan 4 mln. algemene bijdrage en 2 mln. bijdrage aan het UN Trust Fund to Eliminate Violence Against Women.

398

In de begroting van 2011 is de jaarlijkse bijdrage aan UNIFEM 6 miljoen. Was de bijdrage aan UNIFEM in 2011 ook inclusief de bijdrage aan het UN Trust Fund to Eliminate Violence Against Women? Zo nee, betekent dat dan dat er dit jaar minder dan 6 miljoen aan de directe ondersteuning van de gender organisatie van de VN wordt besteed?

Ja, van de jaarlijkse bijdrage in 2011 ging 4 miljoen naar de algemene bijdrage van de VN gender organisatie en 2 miljoen naar het UN Trust Fund to Eliminate Violence Against Women.

399

Hoe wordt er ingezet op een efficiëntere besteding van OS-gelden door multilaterale instellingen?

Zoals beschreven in de brief over het multilaterale OS-beleid (kamerstuk 32 605, nr. 53) worden Nederlandse bijdragen aan multilaterale organisaties geconcentreerd op instellingen die bewezen hebben aandacht te besteden aan effectiviteit en efficiëntie. Daarnaast zal Nederland in de bestuursorganen en in bilaterale contacten blijven aandringen op versterking van de organisaties op die punten. Zo zal Nederland organisaties aanspreken op het tegengaan van versnippering door meer focus op het kernmandaat en intensivering van onderlinge samenwerking en taakverdeling opdat juist hun intrinsieke voordelen worden benut. Binnen de VN steunt Nederland in dat kader het proces van system wide coherence. Andere aspecten waarop de instellingen worden beoordeeld zijn o.a. het zichtbaar maken van resultaten, het aansluiten bij nationale systemen, decentralisatie van besluitvorming en het laag houden van transactiekosten. Bij onvoldoende voortgang op deze terreinen zal niet worden geaarzeld consequenties te trekken voor de Nederlandse bijdrage.

401

Hoeveel bezuinigt u op UNAIDS en GFATM t.o.v. voorgaande jaren?

In 2010 ontving UNAIDS EUR 31,5 mln. De bijdrage in 2011 komt op EUR 25 mln uit. Voor 2012 is EUR 20 mln begroot.

Het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria ontving in 2010 EUR 61,9 mln. In 2011 wordt EUR 54,6 mln bijgedragen aan het fonds. Voor 2012 is EUR 55 mln begroot.

402

Op pagina 65 van de Memorie van Toelichting staat, dat er een totaalbedrag van EUR 71 miljoen voorzien is voor UNFPA. Wat was begroot voor UNFPA in resp. 2010 en 2011? Wat is daadwerkelijk uitgegeven aan UNFPA in 2010 en in 2011? Zit er een verschil tussen beloofde bedragen (pledge) en werkelijk ontvangen bedragen? Zo ja, kan u dit verschil verklaren? Hoe gebeurt de toeschrijving van dit bedrag van 71 miljoen voor UNFPA naar de verschillende subonderdelen van de operationele doelstelling 5.4 (SRGR; HIV/AIDS; gezondheid). Hoe gebeurde deze toeschrijving in 2010 en 2011?

Voor UNFPA was vanuit centrale middelen in 2010 EUR 85 miljoen begroot en uitgegeven. Voor 2011 was EUR 68 miljoen begroot en wordt EUR 71 miljoen uitgegeven. Het verschil heeft te maken met wisselkoersen. Deze bedragen worden geheel toegeschreven aan het subonderdeel SRGR van operationele doelstelling 5.4. Voor wat betreft de toeschrijvingen voor de jaren 2010 en 2011 zij verwezen naar de beantwoording van vraag 404 en de vragen naar aanleiding van de HGIS-nota 104, 106, 108, 110 en 113.

403, 405

Hoeveel procent van het algemene gezondheidsbudget (111 mln volgens vaststelling begrotingsstaten, memorie van toelichting) gaat besteed worden aan health system strengthening? Via welke kanalen gaat dit voornamelijk gebeuren?

Kan de regering uitleggen hoe zij het versterken van algemene gezondheidzorg/systemen wil gaan realiseren met het hiervoor gereserveerde budget van 111 mln voor gezondheid algemeen?

Nederland draagt op verschillende manieren en via diverse kanalen bij aan het versterken van lokale gezondheidssystemen. Dit draagt bij aan het behalen van SRGR doelen. SRGR heeft immers een belangrijke medische component. Deze medische zorg kan alleen door goed opgeleide staf in algemene ziekenhuizen en klinieken worden verleend. Projecten en programma’s die verbetering van de gezondheidszorg tot doel hebben worden gesteund als ze speciale aandacht besteden aan SRGR en interventies bevatten om op dat gebied resultaten te boeken.

Vanwege de lange staat van dienst en lokaal gewaardeerde Nederlandse deskundigheid op ambassades wordt veel van deze ondersteuning van gezondheidssystemen via bilaterale gedecentraliseerde interventies gekanaliseerd (in 2012 ongeveer 34%). Daarnaast bepleit Nederland in verticale fondsen zoals het GFATM (uit HIV/Aids budget) en GAVI (uit het gezondheidsbudget) dat de door die fondsen gesteunde activiteiten bijdragen aan de versterking van nationale gezondheidssystemen. Verder wordt uit de genoemde 111 mln een bijdrage geleverd aan Health Systems Research.

404

Kunt u een overzicht geven van de programma’s en uitgaven onder 5.4 en daarmee specificeren wat wordt uitgegeven binnen de pijlers: HIV/Aids (113 mln), SRGR (113 mln) en algemene gezondheid (111 mln)? Hoe was deze verdeling, van HIV/Aids, SRGR en Algemene Gezondheid in de Begroting van Buitenlandse Zaken voor 2009, 2010 en 2011? Zou u kunnen aangeven hoe de verhouding tussen en de invulling van de budgetten voor SRGR, HIV/Aids en Algemene Gezondheid wijzigt ten opzichte van de begrote bedragen die in de begroting van Buitenlandse Zaken 2011 en de HGIS Nota 2011 genoemd worden voor 2012?

In de begroting voor 2012 zijn de voormalige operationele doelstellingen 5.4 (Aids, malaria etc.) en 5.5 (SRGR) voor het eerst samengevoegd, waarbij drie sub-thema’s worden onderscheiden. Om de cijfers 2009–2012 vergelijkbaar te maken is dezelfde systematiek toegepast op uitgaven van eerdere jaren. In de eerste kolom van onderstaande tabel wordt aangegeven onder welke operationele doelstelling deze uitgaven eerder stonden.

Onderstaande tabel geeft achtereenvolgens aan: welke uitgaven werden gedaan in 2009 en 2010, welke uitgaven naar verwachting zullen worden gedaan in 2011, welke uitgaven begroot waren voor 2012 in de begroting voor 2011 en welke uitgaven nu begroot staan voor 2012.

   

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Verwachte uitkomst

2012 in MvT 2011

Begroting 2012

 

HIV/Aids

         

5.4

HIV/Aids in partnerlanden

47

39

29

45

20

5.4

HIV/Aids centrale budget1

24

19

36

40

18

5.4

UNAIDS

36

32

25

36

20

5.4

MFS/TMF HIV/Aids2

21

16

7

20

0

5.4

GFATM

60

62

55

90

55

 

Subtotaal

188

168

152

231

113

             
 

Gezondheid

         

5.4

WHO/PAHO

6

6

7

6

6

5.4

Partnership programma WHO

15

13

10

13

10

5.5

Gezondheid in partnerlanden

82

85

78

71

38

5.5

Gezondheid centrale budget3

40

20

12

39

57

5.5

MFS/TMF gezondheid

14

10

1

11

0

 

Subtotaal

157

134

108

140

111

             
 

SRGR

         

5.4

UNFPA

95

85

71

70

71

5.5

SRGR partnerlanden

13

10

17

18

30

5.5

SRGR centrale budget

10

10

9

5

4

5.5

MFS/TMF SRGR

5

4

3

5

0

5.5

SALIN SRGR

19

17

10

10

8

 

Subtotaal

142

126

110

108

113

 

Totaal

157

428

370

479

337

             
 

Totaal 5.4 oud

304

272

240

320

 
 

Totaal 5.5 oud

183

156

130

159

 
 

Totaal 5.4 nieuw

       

337

X Noot
1

In de jaren 2009–2011 bevat dit budget ook de uitgaven voor het Health Insurance Fund en een aantal Product Development Partnerships. In 2011 betrof dat samen EUR 18 mln. Met ingang van de begroting voor 2012 worden die overgeheveld naar het budget gezondheid centraal (totaal EUR 31 mln).

X Noot
2

De ramingen voor 2012 in de begroting van 2011 bevatten op alle drie sub-thema’s nog bedragen voor MFS/TMF activiteiten. In 2012 zullen alle projecten onder het Thematisch Medefinancierings Fonds en het MFS I zijn afgerond. MFS II valt in zijn geheel onder operationele doelstelling 5.2. Hiervan maakt de SRGR alliantie Unite for Body Rights onderdeel uit, die wordt gesteund metEUR 9 mln per jaar. Dit bedrag maakt deel uit van de uitgaven onder operationele doelstelling 5.2.

X Noot
3

In dit budget zijn ook de bijdragen aan GAVI en IFFIm vervat.

406, 409

Kan de regering uitleggen waarom er bij operationele doelstelling 5.4 niets staat over gender en de betrokkenheid van mannen en vrouwen?

Kan de regering uitleggen waarom er bij operationele doelstelling 5.4 niets staat over gender en de betrokkenheid van mannen en vrouwen?

Gender vormt integraal onderdeel van dit kader.

Het Nederlandse beleid richt zich op verbetering van de gezondheid van vrouwen en moeders (MDG 5a en 5b), het terugdringen van moedersterfte en het verbeteren van toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg voor iedereen. Daarbij gaat Nederland uit van mensenrechten: het is aan koppels en individuen zelf om te beslissen met wie ze een seksuele relatie willen aangaan en wanneer en hoeveel kinderen ze willen. Het gaat daarnaast ook om het voorkomen van uitsluiting op basis van leeftijd, geslacht, seksuele geaardheid of leefstijl en bestrijding van discriminatie in de gezondheidszorg. In dit beleidskader staan mensen, vrouwen en mannen en hun relaties tot elkaar, centraal.

407

Kan de regering uitleggen wat de huidige stand van zaken is m.b.t. de uitvoering van de motie-Voordewind en Van der Staaij over social protection (31200 V, nr. 57, en 31 700 V, nr. 52) en amendement Van der Staaij (31700 V, nr. 22)? Hoe gaat de regering in 2012 gehoor geven aan dit amendement?

Sinds 2009 zijn in Zimbabwe, Mozambique en Ethiopië programma’s voor sociale bescherming gefinancierd. De programma’s richten zich op ondersteuning van kwetsbare kinderen en gezinnen. In Zimbabwe en Mozambique wordt onder andere bijgedragen aan geboorteregistratie van kinderen zodat deze in aanmerking komen voor reguliere zorg, voedingsprogramma’s en onderwijs. Een belangrijke component in de programma’s in alle landen is het zgn. cash-transfer systeem, dat gezinnen op de meest kosteneffectieve manier in staat stelt voedsel, scholing en zorg in te kopen, afhankelijk van de directe behoefte. In 2012 zullen de programma’s in alle drie de landen worden voortgezet. In Zimbabwe gaat het om het UNICEF Child Protection Fund en het Protracted Relief Programme dat gecoördineerd wordt door DFID. In Mozambique gaat het om een programma voor geboorteregistratie van UNICEF en een cash transfer programma van het ministerie van Vrouwen en Sociale Actie (MMAS). In Ethiopië wordt bijgedragen aan het Productive Safety Net Programme, een multi-donor trustfund dat wordt beheerd door de Wereldbank.

408

Kan de regering aangeven op welke manier zij de motie-Van der Staaij/Voorderwind (32 605 V nr. 44) over uitstappprogamma’s gaat uitvoeren? Welk deel van het SRGR budget gaat naar de zogeheten uitstapprograma’s om gehoor te geven aan de motie-Van der Staaij/Voordewind (32 605 V nr. 44) van 30 juni 2011, welke een vervolg is op het amendement (31 700 V nr. 27). Kan de regering toelichten welke partijen dit amendement uitvoeren en wat de programma’s inhouden?

Het beschikbare budget van 2 miljoen Euro voor uitstapprogramma’s is besteed aan programma’s van ICCO en SOA/aids Nederland. Deze hebben in relatief korte tijd netwerken opgezet die uitstapprogramma’s door lokale organisaties in verschillende landen vorm geven. De activiteiten zijn onder andere gericht op het geven van loopbaantraining en opleiding aan vrouwen die uit de prostitutie willen stappen. De resultaten zullen in 2012 beschikbaar zijn. De activiteiten van SOA/aids Nederland zullen een structureel vervolg krijgen in het Key Populations Fonds.

410

Kan de regering verduidelijken op welke manier Nederland er aan bijdraagt mensen die leven met een beperking toegang te verlenen tot SRGR informatie, diensten en zorg?

Toegang tot SRGR informatie, diensten en zorg is in veel landen beperkt. Kwetsbare groepen, waaronder mensen met een handicap, worden daardoor extra getroffen. Nederland streeft naar een inclusief beleid dat ook gericht is op mensen met een beperking.

Mensen met een beperking zijn een expliciete doelgroep van de Unite for Body Rights Alliantie o.l.v. Rutgers/WPF, die steun ontvangt onder het MFSII programma. Rutgers WPF Indonesië verleent bijvoorbeeld technische assistentie aan het Ministry of National Education (MoNE) belast met speciaal onderwijs, bij het uitrollen van de onder MFSI ontwikkelde seksuele voorlichtingsmodule voor jongeren met een gezichts- of gehoorbeperking.

411

Hoeveel van de 20 miljoen voorzien in de begroting van 2012 gaat specifiek aan de ontwikkeling van voorbehoedsmiddelen besteed worden?

Het gaat om een bedrag van ongeveer 1,5 mln dat besteed wordt aan de ontwikkeling en voorlichting over een nieuw vrouwencondoom.

412

Klopt het dat family planning is uitgesloten van het Health Insurance Fund in Tanzania? Zo ja is dit ook het geval in de andere landen waar het Health Insurance Fund actief is?

Family planning is altijd onderdeel van de dienstverlening in de klinieken waar het Health Insurance Fund mee werkt.

In Tanzania worden de middelen voor family planning gratis ter beschikking gesteld door de overheid, zodat de kosten hiervan niet doorberekend hoeven te worden in de premie voor de ziektekostenverzekering. Ook in Kenia en Nigeria zijn er landelijk dekkende overheidsprogramma’s voor family planning.

413

Is het voorziene bedrag in de begroting 2012 voor GAVI van EUR 25 mln gestegen of gedaald ten opzichte van de uitgaven in 2011?

De voorziene bijdrage aan GAVI van EUR 25 mln is een stijging ten opzichte van 2011. In 2011 wordt een bijdrage geleverd van EUR 9 mln.

414

Kunt u specificeren hoe het bedrag van 88 mln euro in post 5.4 voor bilaterale programma’s is opgebouwd? Over welke landen en programma’s wordt de 20 mln euro voor Hiv/Aids ingezet? En op welke landen en programma’s wordt de 20 mln euro voor Hiv/Aids ingezet? En op welke wijze hebben de betrokken ambassades hun prioriteiten opgesteld?

Momenteel worden de meerjarige strategische plannen van de ambassades beoordeeld, dus het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de exacte opbouw van het genoemde bedrag. In 2011 wordt het budget voor bilaterale Aids programma’s ingezet in Ethiopië, Mozambique, Nicaragua, Suriname, Tanzania, Vietnam, Zimbabwe, Zuid Afrika en het regionale programma voor zuidelijk Afrika. Fondsen worden vooral besteed aan preventie van HIV/Aids bijvoorbeeld via «social marketing» van condooms in Mozambique, Tanzania, en zuidelijk Afrika, en aan de combinatie van preventie en mensenrechten via «harm reduction» in Vietnam, en ondersteuning van LGBT organisaties in Mozambique. Tevens worden in Zimbabwe, Mozambique en Zuid Afrika « social protection» activiteiten gefinancierd. Ook capaciteitsopbouw van NGOs en SADC (Southern African Development Council) behoort tot gefinancierde programma’s.

De prioriteiten komen voort uit «Keuzes en Kansen» (kst 31 250 nr 45), waarin SRGR en HIV/Aids al nauw met elkaar zijn verbonden. Daarnaast is prioritering door de ambassades mede afhankelijk van de situatie ter plaatse op het terrein van HIV/Aids en de aanwezigheid van relevante en betrouwbare partners.

415

Wat voor soort projecten komen in aanmerking voor financiering onder de 38 mln euro voor algemene gezondheidszorg begroot voor bilaterale hulp in 2012 onder operationele doelstelling 5.4.

Projecten en programma’s die verbetering van de gezondheidszorg tot doel hebben worden gesteund als ze speciale aandacht besteden aan SRGR en interventies bevatten om op dat gebied resultaten te boeken.

416, 418

Onder operationele doelstelling 5.4 staat dat er 20 miljoen euro gaat naar publieke private partnerschappen (PPPs) voor productontwikkeling. Kan de regering aangeven wat voor PPPs dit zijn? Welke partijen zijn hierbij betrokken en wat gaan ze precies doen?

Is de regering op de hoogte van het onderzoek van Oxfam International, Blind Optimism, challenging the myths about private health care in poor countries, van februari 2009? Is de regering op de hoogte van het belang dat er binnen PPP’s in de gezondheidszorg specifieke aandacht moet zijn voor versterking van de publieke partners, omdat zij met name de toegang tot zorg bieden voor de meest armen / gemarginaliseerde? Is er in de PPP’s die de regering is aangegaan of zal aangaan onder operationele doelstelling 5.4 voldoende aandacht de publieke partner? Zodat er ook daadwerkelijk meer toegang tot zorg komt voor de armste mensen d.m.v. deze PPP’s?

In vervolg op de positieve evaluatie van een eerdere subsidieronde, ontvangen momenteel 7 Product Development Partnerships een subsidie. Het gaat om:

PDP naam

Type product

Partners (selectie)

1. Drugs for Neglected Diseases (www.dndi.org)

Geneesmiddelen voor verwaarloosde ziekten zoals slaapziekte, de ziekte van Chagas en viscerale leishmaniasis

Artsen zonder Grenzen, internationale universiteiten en een groot aantal farmaceutische bedrijven zoals het Indiase bedrijf Cipla, Abbott en MSD.

2. International Aids Vaccine Initiative (www.iavi.org)

HIV-vaccins

Universiteiten, lokale overheden en een aantal farmaceutische bedrijven zoals Becton and Dickinson en Pfizer.

3. International Partnership for Microbicides (www.ipmglobal.org)

Vaginale microbicides die vrouwen moeten beschermen tegen HIV-infecties.

Een groot aantal maatschappelijke organisaties, biotechbedrijven en farmaceutische bedrijven zoals Tibotec en Johnson&Johnson

4. Aeras (www.aeras.org)

Verschillende tuberculosevaccins, zowel voor kinderen als volwassenen

Een groot aantal academische centra, Nederlandse partners zoals het BPRC, het Nederlands Kankerinstituut en het KNCV tuberculosefonds. Farmaceutische bedrijven w.o.het Nederlandse bedrijf Crucell.

5. Foundation for Innovative Diagnostics (www.finddiagnostics.org)

Testen om tuberculose, hiv en andere armoede-gerelateerde ziekten snel, goed en goedkoop te kunnen opsporen, zodat adequate behandeling kan plaatsvinden.

Een groot aantal universiteiten, NGOs en bedrijven waaronder het Japanse bedrijf Eiken en het Nederlandse Future Diagnostics

6. Sabin Vaccine Institute (www.sabin.org)

Een vaccin tegen «hookworm» infecties. Deze parasiet is een van de grootste ziekteverwekkers bij moeders en kinderen in ontwikkelingslanden.

Universiteiten en bedrijven in Zuid-Amerika en China.

7. Path (www.path.org)

De ontwikkeling, registratie en introductie van een nieuw vrouwencondoom.

CONRAD, UNFPA en een Chinees bedrijf, Dahua.

Alle genoemde PDP’s worden door meerdere overheden en private stichtingen ondersteund, die in hun voorwaarden en/of aansturing ook het publieke belang waarborgen.

De regering kent het rapport en deelt de visie dat het de taak van de publieke sector is om de toegang tot zorg te waarborgen voor alle burgers, ook de allerarmsten. Dit kan de publieke sector doen door de juiste randvoorwaarden te creëren. De uitvoering van deze zorg kan dan ook (deels) door private partijen plaatsvinden.

De PPP’s die onder doelstelling 5.4 genoemd worden, betreffen PPP’s voor productontwikkeling. Deze zijn er juist expliciet op gericht om producten te ontwikkelen voor armoede gerelateerde ziekten, omdat dit niet aan de markt kan worden overgelaten. De publieke partijen in deze PPP’s hebben als taak de vraag te articuleren (welke producten zijn er nodig) maar ook te zorgen dat de producten, als ze eenmaal ontwikkeld zijn, tegen een redelijke prijs op de juiste plek terecht komen (waarborgen van toegang).

417, 419

De regering zet in op toegang tot medicijnen en behandeling van Hiv en Aids. Kan de regering uitleggen waarom Nederland dit effect tegenwerkt doordat in het vrijhandelsverdrag van de Europese Unie met India, want nu in onderhandeling is, nog steeds schadelijke bepalingen staan waardoor de toegang tot medicijnen bemoeilijkt wordt en dan met name tot aidsremmers?

Identiek aan vraag 417.

Er wordt momenteel door de Europese Commissie, namens de Europese Unie, onderhandeld met India over een bilateraal vrijhandelsverdrag. De regering is zich bewust van het feit dat India een belangrijke rol speelt in het maken en exporteren van levensreddende medicijnen, waaronder aidsremmers, naar ontwikkelingslanden. Het vrijhandelsverdrag heeft op geen enkele manier tot doel deze rol van India te beperken.

Nederland steunt het voorstel van de Commissie om een bindende verwijzing in het vrijhandelsverdrag op te nemen naar de «Declaration on the TRIPS Agreement and Public Health». Deze verklaring wordt ook wel de Doha-verklaring genoemd. Deze Doha-verklaring geeft ontwikkelingslanden een bevestiging van de beleidsruimte en flexibiliteiten binnen het TRIPS-verdrag om de bescherming van intellectuele eigendomsrechten af te wegen tegen het publiek belang van een goede gezondheidszorg, inclusief de toegang tot medicijnen.

Nederland hecht veel waarde aan deze zogenoemde TRIPS flexibiliteiten en de naleving van de Doha verklaring. Het is aan landen zelf om te bepalen hoe zij deze flexibiliteiten willen toepassen. De inzet van Nederland en de EU in het vrijhandelsakkoord is dat India gebruik kan blijven maken van deze flexibiliteiten.

420

Het beschikbare subsidiebedrag van het Key Populations Fonds is toegekend aan het AIDS Fonds. Waren er concurrerende aanvragen? Hoe en wanneer heeft de regering de toekenning van het Key Populations Fonds bekend gemaakt aan de Tweede Kamer? Wat is de inhoud van de programma’s dat gesubsidieerd wordt d.m.v. het Key Populations Fonds? Is er binnen deze programma’s ook aandacht voor mensen met een beperking? Hoe vindt de rapportage naar de Tweede Kamer plaats over de programma’s die gefinancierd worden door het Key Populations Fonds?

Er zijn in totaal twee aanvragen ontvangen, die door onafhankelijke experts op hun merites zijn beoordeeld. De subsidie is toegekend aan een alliantie van zeven organisaties o.l.v. het AIDS Fonds. Dit is op 19 augustus via het rijksportaal (www.rijksoverheid.nl) bekend gemaakt. De doelstellingen van het programma zijn om seksuele minderheden (LGBT) en kwetsbare groepen (zoals prostituees, druggebruikers) te bereiken en hen te ondersteunen bij het verkrijgen van toegang tot goede zorg en het veiligstellen van hun rechtspositie. Binnen het programma zal aandacht zijn voor mensen met een beperking, waarvoor zo nodig speciale interventies zullen worden ontwikkeld.

De alliantie zal periodiek de resultaten van hun activiteiten publiceren voor een breed publiek via de moderne media. Daarnaast wordt regelmatig over de voortgang van de programma’s gerapporteerd conform de reguliere rapportageverplichtingen.

421

Kunt u voor de volgende organisaties (UNFPA, GFATM, UNAIDS, GAVI, Wereld Bank en WHO) aangeven hoe u de Nederlandse bijdrage aan deze organisaties in 2011 toeschreef aan de sub-thema’s SRGR, hiv/aids en gezondheid, en welke toeschrijvingspercentages u in 2012 hanteert voor dezelfde sub-thema’s?

Zie antwoord op vraag 404. De Wereldbank ontvangt overigens geen middelen uit het budget voor operationele doelstelling 5.4.

422, 423, 424, 425

Welk budget is er van 2012 tot en met 2014 gereserveerd voor centrale onderwijsactiviteiten ter ondersteuning van de specifieke speerpunten? Door welk ministerie of door welke afdelingen worden deze budgetten beheerd?

Kunt u onderscheid maken tussen de bedragen die zijn begroot voor steun aan «basic education» in ontwikkelingslanden (voorheen begrotingspost 5.1) en voor «hoger onderwijs, beurzen, onderzoek en Nederlandse kennisinstellingen» (voorheen begrotingspost 5.2)?

Kunt u aangeven welke bedragen voor 2012 tot en met 2014 zijn gereserveerd voor steun aan onderwijsprogramma’s in ontwikkelingslanden zelf (basic education)? Kunt u per kanaal aangeven welk bedrag wordt besteed?

Kunt u toelichten of in andere posten dan post 5.1 op de begroting, ook nog uitgaven voor onderwijs voorzien zijn?

Voor steun aan onderwijs in ontwikkelingslanden (voorheen begrotingspost 5.1) is in de MvT 2012 EUR 418 miljoen gereserveerd voor 2012 tot en met 2014. Dit bestaat uit:

  • EUR 90 miljoen voor onderwijs ter ondersteuning van veiligheid en rechtsorde (via het multilaterale kanaal UNICEF) (met ingang van 2012 onder begrotingspost 2.5)

  • EUR 90 miljoen voor het Global Partnership for Education (voorheen Education for All/Fast Track Initiative FTI)

  • EUR 26 miljoen voor beroepsonderwijs ter ondersteuning van de vier speerpunten (onder begrotingspost 5.1, kanalen nog nader in te vullen), mogelijk aangevuld met specifiek beroepsonderwijs voor voedselzekerheid en private sector ontwikkeling (onder begrotingsposten 4.1 en 4.3)

  • EUR 22 miljoen voor centrale afbouw van programma’s voor basisonderwijs

  • Steun aan bilaterale programma’s voor basisonderwijs in partnerlanden. Voorzien is dat deze snel terugloopt, van EUR 134 miljoen in 2011 naar EUR 79 miljoen in 2012 en naar schatting EUR 114 miljoen voor de periode 2013–2014.

Voor «hoger onderwijs, beurzen, onderzoek en Nederlandse kennisinstellingen» (voorheen begrotingspost 5.2) is EUR 345 miljoen gereserveerd voor 2012 tot en met 2014, waarvan EUR 45 miljoen valt onder begrotingsartikel 4.1 en 4.3 ter versterking van de NICHE en NFP programma’s op het gebied van voedselzekerheid en private sector ontwikkeling.

De centrale budgetten worden beheerd door de Directie Sociale Ontwikkeling, of waar het gaat om beroepsonderwijs dat specifiek voedselzekerheid en private sector ontwikkeling bevordert de Directie Duurzame Economische ontwikkeling, van Buitenlandse Zaken.

Naast begrotingspost 5.1, zijn de hierboven genoemde uitgaven voor onderwijs voorzien in begrotingspost 2.5, 4.1 en 4.3.

Overigens hebben de ambassades eind september voorstellen ingediend voor hun budgetten in de periode 2012–2015. Deze voorstellen worden momenteel beoordeeld; besluitvorming hierover vindt plaats in december 2011. Bij Voorjaarsnota 2012 zal de Kamer worden geïnformeerd over de definitief toegekende budgetten.

426

Hoe verklaart u de terugval in uitgaven op HIV/Aids/SRGR in de meerjarenbegroting?

Zie de tabel in het antwoord op vraag 404. Ten opzichte van de verwachte uitgaven in 2011 wordt, naast een toename in het budget voor SRGR, in 2012 een daling voorzien in het budget voor HIV/Aids. Deze daling heeft drie oorzaken. Ten eerste is deze het gevolg van een korting op de bijdrage aan UNAIDS en de uitgaven voor HIV/Aids in de partnerlanden. Ten tweede is iets meer dan de helft van de daling te verklaren doordat het Health Insurance Fund en enkele Product Development Partnerships in 2012 worden geschaard onder de uitgaven voor gezondheidszorg algemeen. Deze overheveling is onderdeel van de aanpassing in de begrotingsindeling die tot doel heeft een zuivere koppeling tussen doel en middelen tot stand te brengen. Als gevolg van deze overheveling stijgt per saldo het budget voor gezondheidszorg algemeen licht. Tenslotte wordt de daling deels verklaard doordat MFS II uitgaven niet meer onder de thematische doelstelling worden weergegeven.

Zowel het budget voor SRGR als het budget voor de drie sub-thema’s samen zullen vanaf 2012 stijgen.

427

De memorie van Toelichting impliceert dat er sprake is van een bezuiniging op operationele doelstelling 5.2. van 66 miljoen van 2011 naar 2012. OP PAGINA 165 van de verticale toelichting op de Miljoenennota lijkt er sprake van een toename van 60,2 miljoen van het beschikbare bedrag voor diezelfde post. Wat is de budgettaire verandering voor deze operationele doelstelling van 2011 naar 2012? Wat is de verwachting voor de jaren daarna? Kunt u dit verschil verklaren?

De budgettaire verandering voor 2012 ten opzichte van 2011 bedraagt inderdaad minus EUR 66 mln. In 2013 vindt een aanvullende verlaging plaats van EUR 20 mln, tot EUR 454 mln. Vanaf 2014 is het begrote bedrag voor operationele doelstelling 5.2 EUR 448 mln.

Het bedrag van EUR 60,2 mln in de verticale toelichting op de Miljoenennota is een som van verschillende mutaties, waar het bedrag van EUR 66 mln onderdeel van uitmaakt.

429

Kunt u aangeven wat het Fast Start Finance precies inhoudt en hoeveel ODA-middelen hieraan worden besteed.

Het Fast Start Finance initiatief is een afspraak gemaakt tijdens de klimaattop in Kopenhagen (2009) en bevestigd in Cancún (2010). Het initiatief betreft een bijdrage van de ontwikkelde landen aan de ontwikkelingslanden om de gevolgen van klimaatverandering in hun landen het hoofd te bieden. Ontwikkelde landen hebben voor de periode 2010–2012 een vrijwillige bijdrage van 30 miljard US Dollar toegezegd; voor Nederland betreft dit voor deze periode een bedrag van EUR 300 miljoen. Dit bedrag wordt, conform regeerakkoord, volledig uit ODA middelen gefinancierd. De activiteiten betreffen voornamelijk mitigatie activiteiten zoals stimuleren van hernieuwbare energie activiteiten. Daarnaast financiert Nederland adaptatie activiteiten in de sectoren water en disasterpreparedness.

430, 431, 434, 436, 437, 438

Wat betekent het in de praktijk dat de inzet op verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen ten opzichte van geïntegreerd waterbeheer geleidelijk aan verminderd zullen worden?

Welke activiteiten gericht op veilig drinkwater en sanitatie worden geleidelijk verminderd, en in welke landen?

De inzet op verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen wordt ten opzichte van geïntegreerd waterbeheer geleidelijk verminderd». Zal er een specifieke strategie worden ontwikkeld om ontwikkelingsdoelen (MDG’s) te bereiken op deze nieuwe beleidskeuze?

Zal er meer of minder geld worden uitgegeven voor het vergroten van toegang tot veilig drinkwater en sanitatie als dezelfde definities binnen operationele doelstelling 6.2 worden gebruikt («integraal waterbeheer» en «drinkwater en sanitatie») ten opzichte van de begroting van 2011?

Kunt u nader toelichten wat de zin «De inzet op verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen wordt ten opzichte van geïntegreerd waterbeheer geleidelijk verminderd» in de praktijk betekent voor het bereiken van specifiek gemarginaliseerde groepen, als vrouwen en meisjes, op water en sanitatie?

Wat betekent de thematische verschuiving van inzet op toegang tot water, sanitatie en hygiëne naar geïntegreerd waterbeheer voor de Nederlandse commitment om bij te dragen aan het bereiken van MDG-7?

De intensivering op water binnen ontwikkelingssamenwerking zal vooral worden ingezet op het thema geïntegreerd waterbeheer. Daardoor neemt het relatieve aandeel van drinkwater en sanitatie geleidelijk af. Programma’s gericht op verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen zullen ook in absolute zin geleidelijk afnemen; van EUR 80 miljoen in 2011 en EUR 81 miljoen in 2012 naar EUR 79 miljoen in 2013 en EUR 63 miljoen in 2014. Dat betekent dat de directe bijdrage aan het bereiken van MDG-7 geleidelijk wat zal afnemen; indirect zal verbeterd waterbeheer echter bijdragen aan een verbeterde beschikbaarheid van voldoende water van voldoende kwaliteit. Gemarginaliseerde groepen, zoals vrouwen en meisjes, blijven een belangrijke doelgroep binnen de subsector drinkwater en sanitatie.

432, 433, 440

Zal bij geïntegreerd waterbeheer specifiek worden gemeten op het behalen van MDG doelstellingen?

Zal er bij geïntegreerd waterbeheer ook expliciet worden gemonitord op duurzaamheid van interventies, zoals bij verbeterde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, en hoe zal dat plaatsvinden?

Waar ligt de grens tussen «integraal waterbeheer» en «drinkwater en sanitatie»?

Goed waterbeheer heeft een belangrijke impact op de positie van vrouwen, de volksgezondheid, voedselvoorziening en economische ontwikkeling – en daarmee op de MDG doelstellingen. Bij de rapportage over programma’s op het gebied van geïntegreerd waterbeheer worden de resultaten van de programma’s, inclusief resultaten die relevant zijn voor het behalen van de MDG’s, op output en outcome niveau in kaart gebracht.

Duurzaamheid van interventies is een belangrijk criterium bij het monitoren van activiteiten gericht op geïntegreerd waterbeheer. In de watersector wordt hiervoor het FIETS-model gehanteerd: Financial, Institutional, Environmental, Technical and Social sustainability. Op deze aspecten wordt in de programma’s gemonitord.

Geïntegreerd waterbeheer beoogt een zodanig gebruik van water, land en andere daaraan gerelateerde natuurlijke hulpbronnen dat dit maximaal economisch en sociaal rendement oplevert, zonder dat dit de duurzaamheid van essentiële ecosystemen aantast. Geïntegreerd waterbeheer betreft verdeling van water en afstemming tussen moeilijk te verenigen claims op water. Drinkwater vormt een van die claims. Er is dus enige overlap tussen «geïntegreerd waterbeheer» en «drinkwater en sanitatie». Drinkwater en sanitatie hebben echter ook een component die niets te maken heeft met geïntegreerd waterbeheer maar alles met het organiseren van een nutsdienst: de logistiek en de infrastructuur om water van bron naar gebruiker te krijgen, om afvalwater te verwijderen en te zuiveren en de gedragsbeïnvloeding die nodig is om hygiëne te verbeteren. Daar ligt de grens.

435

Naast expliciete monitoring op duurzaamheid, gelden er voor maatschappelijke organisaties ook andere eisen en toetsingen om resultaten te meten. Gelden dezelfde toetsingen en voorwaarden ook voor andere actoren (bv bedrijfsleven, waterschappen, kennisinstellingen)?

Monitoring is een middel om de effectiviteit van een programma te waarborgen. Dit is alleen mogelijk wanneer voor alle betrokken actoren in een ontwikkelingsprogramma dezelfde toetsingen en voorwaarden gelden. De eisen die aan maatschappelijke organisaties worden gesteld gelden daarom ook voor alle andere betrokken actoren, ook waar het publiek-private partnerschappen betreft.

439, 449

Kunt u aangeven of bij de PPP’s op het gebied van water ook gemonitord wordt of deze bijdragen aan het verbeteren van de toegang tot WASH van de armste bevolkingsgroepen?

Zal bij opzetten van een faciliteit voor de financiering van PPP’s op het gebied van water ook worden gemonitord of deze bijdragen aan het verbeteren van de toegang tot WASH voor gemarginaliseerde groepen, en zo ja op welke wijze?

Zowel in de beoordeling van de subsidieaanvragen als bij de monitoring van de uitvoering zullen programma’s die via de nieuwe PPP faciliteit worden gefinancierd worden getoetst op de bijdrage die deze programma’s leveren aan de toegang tot water, sanitatie en hygiene (WASH) voor de armste of anderszins gemarginaliseerde bevolkingsgroepen. Hiervoor zullen beoordelingscriteria worden opgesteld en zullen er eisen worden gesteld aan de monitoringskaders die de aanvragende partijen moeten opstellen. Deelname van maatschappelijke organisaties in de PPP’s wordt aangemoedigd. Ook hierdoor wordt geborgd dat er in de uitvoering specifiek rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen in de samenleving.

441, 443

Zullen de thema's sanitatie en hygiëne binnen de faciliteit voor de financiering van publiek-private partnerschappen meegenomen worden?

Kunnen water en sanitatie programma’s ook aanspraak maken op de faciliteit voor de financiering van publiek-private partnerschappen op het gebied van water (30 miljoen)?

Ja de PPP faciliteit voor water wordt ingezet voor nieuwe partnerschappen die vallen binnen de in de focusbrief genoemde deelgebieden: water, sanitatie, veilige delta’s en beter beheer van stroomgebieden en duurzaam en efficiënt watergebruik, vooral in de landbouw. Hygiëne maakt vast onderdeel uit van de door dit departement ingezette aanpak van drinkwater en sanitatie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de door ons, in samenwerking met Sanitation and Water for All (SWA) geïnitieerde « 5 year drive on sanitation» . Met dit initiatief wordt beoogd om internationaal meer aandacht te vagen voor water en sanitatie.

442

Welke financiële inzet op operationele doelstelling 6.2 is afkomstig van andere departementen waarmee op OS wordt samengewerkt, en hoe wordt gemonitord op het bereiken van gemarginaliseerde groepen?

Operationele doelstelling 6.2 betreft alleen ODA-middelen. Andere departementen dragen hier niet aan bij. Wel draagt het departement voor I&M via de HGIS non-ODA begroting samen met BZ/OS bij aan de uitvoering van het business plan van het International Water and Sanitation Centre (IRC). Daartoe hevelt I&M jaarlijks EUR 676 000 over naar HGIS. BZ/OS is verantwoordelijk voor beheer en monitoring. Binnen alle door DGIS gefinancierde programma’s wordt door uitvoerende organisaties gemonitord op het bereiken van gemarginaliseerde groepen.

444

Gaat u bij de uitvoerende publieke en private organisaties monitoren dat meisjes en vrouwen profiteren van hun interventies en dat zij betrokken worden bij de ontwikkeling van programma’s?

Programma’s op het gebied van drinkwater, sanitatie en hygiëne hebben een belangrijke impact hebben op het leven van vrouwen en meisjes. Zowel bij de beoordeling van de subsidieaanvragen als bij de monitoring van de uitvoering zullen programma’s die via de nieuwe PPP faciliteit worden gesubsidieerd op gender aspecten worden getoetst.

445

Welke instrumenten zijn al bestaand, en welke instrumenten zijn nieuw die worden ingezet voor het bereiken van Efficiënt en duurzaam watergebruik, veiliger delta’s en stroomgebieden en verbeterde toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen in ontwikkelingslanden?

Voor het bereiken van deze drie pijlers van het waterbeleid binnen ontwikkelingssamenwerking worden diverse instrumenten ingezet. Het gaat om programma’s met multilaterale organisaties (Wereldbank, de Afrikaanse en Aziatische Ontwikkelingsbank, UNICEF, UN-HABITAT, UNOPS en UNDESA), NGO’s (Global Water Partnership, MFS II, Aqua for All), kennisinstellingen (NWO-WOTRO), en bedrijven (Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling, Private Infrastructure Development Group, Fonds Opkomende Markten voor ontwikkelingslanden, Private Sector Investeringsprogramma en het Infrastructure Development Fund).

Daarnaast zijn er instrumenten waarin diverse organisaties samenwerken op deze drie thema’s, zoals Water Mondiaal en het recent gestarte Water OS programma. Ook wordt een nieuwe faciliteit ingericht voor publiek-private partnerschappen voor deze drie thema’s. In het nieuwe beleid is synergie tussen deze verschillende instrumenten, gebaseerd op lokaal ownership, een belangrijke doelstelling. Daarom wordt, waar mogelijk, getracht zoveel mogelijk instrumenten onder een loket samen te brengen, nl het Agentschap NL.

446

Kunt u, in het licht van de huidige discussie omtrent de begroting, garanderen dat het bedrag van 181 mln euro voor de inzet van het thema Water vastligt?

Het voor het thema Water gereserveerde budget van EUR 181 mln. is vastgelegd en programmatisch volledig ingevuld. De realisatie en daarmee de hoogte van de uiteindelijke uitgaven zijn uiteraard afhankelijk van de (voortgang van de) uitvoering van de programma’s.

447

Kunt u voor operationele doelstelling 6.2 aangeven hoe zeker zal worden gesteld dat gemarginaliseerde groepen worden bereikt, en hoe hier op wordt gemeten?

In de door Nederland gefinancierde programma’s vormen gemarginaliseerde groepen de belangrijkste doelgroep. Door maatschappelijke organisaties te betrekken bij de uitvoering van programma’s kunnen kwetsbare groepen in de samenleving beter bereikt worden en kunnen oplossingen worden gevonden die beter aansluiten op de lokale behoefte. Een voorbeeld hiervan is een pilot in Kenia op het gebied van Urban Community Led Total Sanitation (UCLTS) waar op basis van een participatieve aanpak in kaart wordt gebracht waar de behoefte voor sanitaire voorzieningen het grootst is. Vervolgens kan de gemeenschap zelf beslissen waar investeringen moeten worden gedaan. Dit is een voorbeeld hoe met lokaal draagvlak investeringen terecht komen waar dit het hardste nodig is.

Het monitoren van toegang tot drinkwater en sanitatie naar inkomenscategorie wordt op mondiaal niveau gedaan door het Joint Monitoring Programme (JMP) van WHO en UNICEF. Het JMP wordt door Nederland ondersteund. Waar mogelijk wordt ook door Nederland op programmaniveau gemonitord op het bereiken van de allerarmsten. Vooral waar de boven beschreven CLTS benadering wordt gebruikt, blijkt dit goed uitvoerbaar. In het Water Sanitatie en Hygiëne (WASH) programma van BRAC in Bangladesh zijn bijvoorbeeld speciale maatregelen getroffen om de ultra poor te bereiken en wordt de werkelijke realisatie per doelgroep periodiek gerapporteerd.

448

Zal Nederland aanwezig zijn bij de SWA High Level Meeting op 20 april 2012 in Washington, en welke beloftes is Nederland van plan hier mee naar toe te nemen?

Nederland zal aanwezig zijn bij de SWA High Level Meeting op 20 april 2012. Het programma voor de High Level Meeting wordt momenteel voorbereid door de SWA stuurgroep waarin het Ministerie van Buitenlandse zaken is vertegenwoordigd. Het secretariaat van de stuurgroep bereidt de strategische notitie voor. Het is nog te vroeg om in te gaan op mogelijke beloftes van Nederland. Conform de Focusbrief is water een prioritaire sector voor Nederland. Daarbinnen is toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen voor de armen een belangrijk onderwerp.

450

Welke van de bestedingen die worden genoemd zijn al gecommitteerd, en wat staat er nog open?

Het voor operationele doelstelling 6.2 beschikbare budget is voor een groot deel vastgelegd in juridische verplichtingen. Zo zijn de bijdragen via het multilaterale kanaal (zoals aan de drinkwater- en sanitatieprogramma’s van UNICEF, de Water Supply and Sanitation Collaborative Council, de ADB Water Financing Facility en UNESCO/IHE) grotendeels gecommitteerd. Ook zijn bijdragen aan maatschappelijke organisaties (waaronder Bangladesh Rural Advancement Committee) vastgelegd. Een aantal lopende publiek-private partnerschappen (o.a. Aqua for All, AKVO, Vitens/Evidens) is opgeschaald. Hiervoor zijn aanvullende verplichtingen aangegaan.

Het resterende budget is beleidsmatig ingevuld. Het programma wordt op dit moment uitgewerkt en zal in de komende maanden worden vastgelegd in contracten. Zo wordt er een faciliteit opgezet voor financiering van publiek-private partnerschappen op het gebied van water, die in 2012 operationeel zal zijn. Daarnaast wordt de intensivering op het thema Water in vijf tot zeven geselecteerde partnerlanden verder uitgewerkt. Hiervoor is intensief overleg gaande tussen BZ (vooral via de ambassades), bedrijven, kennisinstellingen en het maatschappelijk middenveld in Nederland en de ontvangende landen.

451

Vallen interventies (bv. een PPP) op het gebied van de maritieme sector onder water management?

Zoals aangegeven in de focusbrief zal het thema water binnen ontwikkelingssamenwerking worden uitgewerkt langs drie hoofdlijnen: Veilige delta’s en beter beheer van stroomgebieden, duurzaam en efficiënt watergebruik vooral in de landbouw en toegang tot veilig drinkwater en goede sanitaire voorzieningen. Omdat gebrekkige infrastructuur zoals waterwegen en havens een belemmering kunnen vormen voor duurzame economische groei helpt Nederland ontwikkelingslanden op dit terrein via het ORIO-programma (Ontwikkelings Relevante Infrastructuur Ontwikkeling). Doel van dit programma is het stimuleren van economische groei in ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor armere bevolkingsgroepen. Nederland betrekt daarbij het (inter)nationale bedrijfsleven, zoals de maritieme sector.

452

Kunt u voor operationele doelstelling 6.2 aangeven welk percentage in LDC landen wordt uitgegeven? Kunt u een nadere toelichting geven op de nieuwe PPP faciliteit water (30 miljoen)? Steunt u het PPIAF van de WB en zo ja met hoeveel?

Volgens de UN-water Global Annual Assessment of Sanitation and drinking water (GLAAS, 2010) behoort Nederland bij de top 3 van donorlanden die de meeste water-gerelateerde hulp richten op de LDC’s.

In 2009 kwam ruim 55% van de inzet op drinkwater en sanitatie ten goede aan LDC’s en OLIC’s.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt samen met het NWP (Netherlands Water Partnership) aan de PPP-faciliteit water. Een nieuw programma om waterveiligheid en waterzekerheid in ontwikkelingslanden te verbeteren met publiek-private samenwerking. Het instrument is breed toegankelijk voor de watersector en biedt kansen voor bedrijven, publieke partners, NGO’s en kennisinstellingen om gezamenlijk  innovatieve, duurzame programma’s op het gebied van drinkwater en sanitatie, water in de landbouw en watermanagement op te zetten en uit te voeren. De PPPs gaan uit van het hefboom principe en er worden hiermee dus extra middelen gegenereerd voor de aanpak van waterproblematiek in ontwikkelingslanden. Openstelling wordt begin 2012 verwacht.

Het Wereldbank programma PPIAF (Public Private Infrastructure Advisory Facility) is tussen 2008 en 2010 met EUR 1.6 mln ondersteund. Deze samenwerking zal ook tussen 2011 en 2014 worden voortgezet. Hiermee zal EUR 4.8 mln gemoeid zijn.

453, 454

Aan welke NGO’s op het gebied van migratie en ontwikkeling worden subsidies verleend.

Aan welke nationale en internationale organisaties op het gebied van migratie en terugkeer worden bijdragen verleend.?

Bijdragen worden verleend aan gouvernementele en interstatelijke organisaties die goedgekeurde projectvoorstellen uitvoeren die vallen onder de zes beleidsprioriteiten van het thema «migratie en ontwikkeling». Het ondersteunen van duurzame terugkeer en herintegratie is een van die beleidsprioriteiten. Een overzicht van de belangrijkste lopende projecten met de namen van de uitvoerder, uitgesplitst per beleidsprioriteit, is aan uw Kamer gezonden als bijlage bij de brief over internationale migratie en ontwikkeling (kamerstuk 30 573, nr. 74) d.d. 11 juli 2011.

455, 458, 464

Kunt u toelichten hoe culturele diplomatie de Nederlandse positie in het buitenland in economisch opzicht versterkt?

Wat wordt verstaan onder synergie tussen cultuur en het buitenlandpolitieke en economisch beleid?

Wat valt er allemaal onder het economische belang van Nederland bij culturele diplomatie?

Cultuur en culturele uitingen zijn van invloed op het beeld van NL in het buitenland. Dat geldt voor de Hollandse meesters uit de Gouden Eeuw maar ook voor vernieuwende kunst uit onze tijd. Cultuur is ook een economische kracht. Zo groeien de creatieve sectoren harder dan de rest van de economie. Voor het topsegment binnen sectoren als architectuur en design, maar ook binnen de podiumkunsten, is internationaal werken essentieel om aansluiting bij de top te behouden en een gezonde bedrijfsvoering te kunnen garanderen. De regering stelt het economisch belang binnen het internationaal cultuurbeleid meer centraal. Dit betekent focus op topsegment, marktverruiming en op sectoren die in het buitenland inkomsten verwerven en die met ondersteuning van de overheid hun markt verder kunnen verbreden. Culturele activiteiten in het buitenland kunnen ook de diplomatie in meer brede zin ten goede komen. Ze brengen invloedrijke instellingen en personen uit de culturele, economische en politieke wereld bijeen en bieden een platform voor contacten en nieuwe samenwerkingsverbanden. In 2012 en 2013 vinden respectievelijk bilaterale vieringen met Turkije en Rusland plaats. Naast economische en maatschappelijke activiteiten krijgen deze vieringen ook een duidelijke culturele invulling.

456

Wat verstaat u onder een realistisch beeld van Nederland?

Een beeld dat recht doet aan de werkelijkheid, waarbij op een reële en nuchtere manier invulling wordt gegeven aan thema’s en ontwikkelingen die Nederland kenmerken of die in Nederland spelen.

457

Betreft het de aansturing van de posten in Parijs en Jakarta én culturele instituten in Parijs en Jakarta of alle posten en de culturele posten in Parijs en Jakarta?

Onder dit artikel wordt de verantwoordelijkheid van de minister bedoeld voor de aansturing van alle posten voor wat betreft culturele zaken en daarnaast de aansturing van de culturele instituten in Parijs en Jakarta.

459

Welk percentage van de middelen gaat naar de contacten met de media middels het actief nieuwsmanagement?

Er gaan geen middelen, anders dan FTE’s, naar nieuwsmanagement. Het betreft hier de redacteuren van de website en de woordvoerders van de bewindspersonen.

460

Op welke wijze wordt de objectiviteit van actief nieuwsmanagement gewaarborgd?

Via afspraken in het redactiestatuut. Tevens worden de uitgangspunten voor Overheidscommunicatie gevolgd zoals die zijn vastgelegd door de Voorlichtingsraad.

461, 479

Welke diplomaten en ambassadeurs worden ondersteund om de burger in Nederland op te zoeken?

Op welke wijze wordt de Nederlandse burger – naast de online kanalen – geïnformeerd over het belang van het buitenland en het buitenlandbeleid?

Welke inspanningen zullen gericht zijn op het betrekken van de Nederlandse burger bij het buitenland en het buitenlandbeleid?

De bewindspersonen en medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken laten regelmatig via persberichten en interviews met diverse media weten wat het belang is van het buitenlandbeleid. Ook hebben zij publieke optredens, zoals speeches, werkbezoeken, prijsuitreikingen, gastcolleges, etc.

Buitenlandse Zaken ontvangt met grote regelmaat verzoeken uit de samenleving van groepen burgers (maatschappelijke organisaties, studenten, bedrijfsleven etc) voor achtergrondinformatie en duiding over het te voeren buitenlands beleid. Buitenlandse Zaken stimuleert medewerkers om de dialoog aan te gaan met Nederlandse burgers. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om beleidsmedewerkers die verantwoordelijk zijn voor thema’s die burgers aanspreken of ambassadeurs werkzaam in landen waarin groepen burgers zijn geïnteresseerd. Buitenlandse Zaken heeft geen vaste «pool» van medewerkers die het land in trekken, iedere medewerker komt hiervoor in aanmerking. Ook de jongerenvereniging van Buitenlandse Zaken, «VeryBZ», organiseert activiteiten gericht op het Nederlandse publiek.

462

Kunt u een overzicht geven van alle thema’s waarop Nederland aantoonbare relevantie heeft in de wereld?

Het Nederlands buitenlands beleid is gebaseerd op de gelijkwaardige pijlers Welvaart, Veiligheid en Vrijheid. Nederland levert een bijdrage aan de internationale stabiliteit en veiligheid, internationale rechtsorde en mensenrechten, en het bevorderen van welvaart in de wereld, zowel voor exporterende Nederlandse bedrijven als voor het stimuleren van de economie in de partnerlanden van Ontwikkelingssamenwerking. De regering heeft hierbij gekozen voor een scherpe focus en toetst de Nederlandse inspanningen aan relevantie, effectiviteit en efficiency. Nederland heeft beperkte middelen tot zijn beschikking en kan dus niet overal alles doen.

463

Kunt u aangeven waarom de Nederlandse kunst voor deze regering in het buitenland wel hoog aangeschreven staat maar binnen Nederland niet?

Het kabinet erkent het belang van Nederlandse kunst zowel nationaal als internationaal.

465

Kunt u aangeven hoe de verdeling van de subsidies over de aangebrachte geografische focus is?

De HGIS cultuurmiddelen uit de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken bedragen 3,9 miljoen Euro per jaar. Deze worden gedelegeerd aan Fondsen en Sectorinstituten, die zich moeten houden aan de door de regering gestelde geografische prioriteiten, en aan ambassades in prioriteitslanden. Het DutchDFA-programma, waaraan de ministeries van Buitenlandse Zaken, OCW en EL&I ieder elk 1 miljoen Euro per jaar bijdragen, is gericht op China, India, Duitsland en Turkije. Voor de bilaterale vieringen met Turkije in 2012 en Rusland in 2013 stelt het ministerie van Buitenlandse Zaken 750 000 Euro per viering beschikbaar.

466

Op welke wijze zal de culturele samenwerking met de Arabische regio en Centraal- en Oost Europa worden gestimuleerd?

Nederlandse ambassades in deze gebieden inventariseren de mogelijkheden voor samenwerking en culturele uitwisseling en kunnen hiervoor gedelegeerde middelen inzetten. Daarnaast richten ook Fondsen en Sectorinstituten zich op deze gebieden, onder meer via bezoekersprogramma’s en door ondersteuning van gerichte culturele initiatieven, ter plaatse en in Nederland.

467

Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of landen zowel uit cultureel als uit economisch oogpunt interessant zijn?

De vraag verwijst naar het beleid ten aanzien van de creatieve industrie. Eind 2012 loopt DutchDFA af, een vierjarenprogramma gericht op marktverruiming en bekendheid van de Nederlandse vormgeving, mode en architectuur in China, India, Duitsland en Turkije. De regering zal in 2013 doorgaan met het ondersteunen van internationaliseringsactiviteiten van de creatieve industrie. Daartoe zal de regering, samen met andere partners binnen dit topgebied, bezien welke landen hiervoor uit cultureel en economisch oogpunt interessant kunnen zijn. Bij deze keuze zullen onder andere de volgende criteria een rol spelen: interesse vanuit de sectoren zelf, handelsbelangen en mogelijke afzetmarkt voor Nederland en de internationale economische positie van het land.

468

Op welke wijze worden de objectieve criteria gewaarborgd bij de verdeling van de middelen ten behoeve van het publieke debat over Europa nu dit niet langer via het Europafonds zal gebeuren?

We hebben een aantal thema’s en doelgroepen geïdentificeerd. Bij de verdeling van middelen wordt gekeken of deze binnen dit gestelde kader vallen.

469

Op welke wijze gaat de regering het debat over Europa wel stimuleren?  Welke middelen worden daarvoor vrijgemaakt?

Debat over Europa is er volop. De media bericht iedere dag over Europa en Europa is onderwerp gesprek op verjaardagen, feesten en partijen. Dat hoeven wij als regering niet te stimuleren. Wat we wel doen is in dit debat constant duidelijk maken waar dit kabinet voor staat en hoe wij de Nederlandse belangen in de Europese Unie behartigen. Het voeren van het debat, in de media en ook daarbuiten, kost tijd en soms ook geld. Binnen het budget algemene voorlichting van de Directie Communicatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een budget van EUR 700 000 vrijgemaakt voor activiteiten die het debat over Europa stimuleren. U kunt dan denken aan projecten als het EU Back To School Project en de Dag van Europa.

470

Hoe groot is het percentage van de Nederlandse bijdrage aan de huur van het Libanon-tribunaal ten opzicht van de totale huurprijs ? Wie is de verhuurder van het pand waarin het Libanon-tribunaal is gehuisvest ? Welke overige landen dragen bij in de huurprijs ?

100%. Het pand waarin het Libanon-tribunaal is gehuisvest wordt verhuurd door de Rijksgebouwendienst aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er dragen geen andere landen bij aan de huurprijs maar wel aan de overige exploitatiekosten.

471

Hoe groot is het percentage van de Nederlandse bijdrage aan het Internationale Strafhof ten opzichte van de totale kosten ? Wie is de eigenaar van het pand waarin het Internationaal Strafhof is gehuisvest ? Welke overige landen dragen bij in de kosten ?

Bij de beantwoording van deze vraag wordt uitgegaan van het budget van het Internationaal Strafhof over 2011. Het budget van het Internationaal Strafhof voor 2012 ligt in december 2011 ter goedkeuring voor aan de Statenpartijen van het Internationaal Strafhof tijdens de 10e sessie van de jaarlijkse Vergadering van Statenpartijen in New York.

Aan de begroting van het Internationaal Strafhof dragen alle Statenpartijen bij. De contributie per land bedraagt een bepaald percentage dat afgeleid is van de VN contributieschalen, gecorrigeerd voor het feit dat er minder Statenpartijen zijn bij het Internationaal Strafhof dan dat er VN lidstaten zijn. Op dit moment kent het Internationaal Strafhof 119 Statenpartijen. Nederland droeg in 2011 2,7% (2,8 miljoen euro) bij aan de totale begroting (van EUR 103 607 900 ) van het Internationaal Strafhof. Daarnaast draagt Nederland als gastland gedurende de eerste 10 jaar de huisvestingskosten van het Internationaal Strafhof (deze periode komt medio 2012 ten einde). Deze bedragen in 2011 ongeveer 5,9 miljoen euro. De nu door het Internationaal Strafhof in gebruik zijnde panden zijn eigendom van ING en Wichford.

472

Hoe groot is het percentage van de Nederlandse bijdrage aan de Carnegie Stichting ten opzichte van de totale kosten? Wie is de eigenaar van het Vredespaleis? Welke overige landen dragen bij in de kosten?

Het percentage van de Nederlandse bijdrage bedraagt 67% en de Carnegie Stichting is eigenaar van het Vredespaleis. Er zijn geen andere landen die bijdragen in de kosten. Wel zijn er huurinkomsten voor het verhuren van het Vredespaleis aan het Internationaal Gerechtshof (de Verenigde Naties) en het Permanent Hof van Arbitrage. Ook zijn er huurinkomsten en inkomsten uit dienstverlening aan de Haagsche Academie van Internationaal Recht. Voorts is er een Instandhoudingsbijdrage van Monumentenzorg en verschillende andere inkomstenbronnen (o.a. bijdrage Gemeente Den Haag, entreegelden, opbrengst accommodatie externe gebruikers, opbrengst bibliotheek)

473

Hoe groot is het percentage van de Nederlandse bijdrage aan de bedrijfsvoering en huur van het kantoor van de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden ten opzichte van de totale kosten? Wie is de eigenaar van het pand waarin de Hoge Commissaris is gehuisvest? Welke overige landen dragen bij in de kosten?

Het percentage van de Nederlandse bijdrage bedraagt 4,9%. De Rijksgebouwendienst is eigenaar van het gebouw waarin de Hoge Commissaris is gevestigd. Alle 56 aan de OVSE deelnemende staten dragen bij in de kosten.

474

Hoe kan coördinatie met andere departementen, uitvoerende diensten en decentrale overheden en regelmatig overleg met internationale organisaties zelf juridisch verplicht zijn?

Dit beleidsinstrument behelst vooral ambtelijke inzet, die onder artikel 11 Apparaatsuitgaven wordt verantwoord. Hier is geen sprake van een juridische verplichting. De financiële bijdragen aan het Libanon-Tribunaal, het Internationaal Strafhof, de Carnegie Stichting en de Hoge Commissaris voor de Nationale Minderheden onder operationeel doel 8.2 zijn wel juridisch verplicht. Onder dit doel is geen vrije beleidsruimte.

475

Welke doelgroepen zijn van belang bij het ontwikkelen, bereiken en uitdragen van beleidsdoelstellingen op het terrein van buitenlandbeleid?

In algemene zin: Maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven, academische wereld, algemeen publiek, media.

476

Waarom zijn publiekscampagnes per definitie groots opgezet en duur?

Publiekscampagnes zijn bedoeld om een breed publiek te bereiken. Om een groot bereik te bewerkstelligen, is grootschalige (en kostbare) inzet van mediakanalen veelal noodzakelijk.

477

Is de doelgroep die van belang is voor het uitdragen van beleidsdoelstellingen beperkt tot ngo’s, de academische wereld en het bedrijfsleven?

Nee, zie ook vraag 475.

480

Wat zal er gebeuren met de 18 miljoen die in 2012 beschikbaar is voor de voorlichting op het terrein van ontwikkelingssamenwerking? Welke instrumenten zullen hieronder vallen?

Zie antwoord op vraag 16.

481

Welke actieve beleidsinstrumenten zullen ingezet worden naast het passief ter beschikking stellen van kennis en advies om de mondiale dimensie van burgerschap te versterken?

Via de Subsidiefaciliteit Burgerschap Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) wordt subsidie toegekend aan organisaties die mondiaal burgerschap stimuleren. Deze organisaties zijn gericht op het actief betrekken van burgers bij mondiale thema’s van duurzame ontwikkeling en internationale samenwerking.

482

Wat wordt bedoeld met de zin: verbinding met burgerschap op nationaal niveau en een bredere aansluiting op de bredere context van internationale en ontwikkelingssamenwerking? Welke middelen horen hier bij en welke beleidsinstrumenten?

Nederland is gebaat bij mondiale duurzame ontwikkeling en daarvoor is kennis en inzicht bij burgers een belangrijke voorwaarde. Voorlichting, informatieverstrekking en het ondersteunen van relevante burgerinitiatieven op het gebied van internationale duurzame ontwikkeling zijn daarbij instrumenteel en leiden tot de ontwikkeling van mondiaal burgerschap. De activiteiten richten zich op overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en particulieren en sluiten daarmee aan bij burgerschap op nationaal niveau. Via de Nederlandse Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO) en de Subsidiefaciliteit Burgerschap Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) wordt in totaal € 18m ODA ter beschikking gesteld.

483

Wat zijn de kosten van het bijstellen van het beeld van Nederland als gevolg van de huidige gedoogconstructie en de negatieve uitlating over het buitenland door de gedoogpartij?

Geen.

484

Wat verklaart de enorme toename van de totale programma uitgaven in 2011 ten opzichte van 2010?

De stijging ten opzichte van 2010 wordt deels veroorzaakt door het bouwrijp maken van het terrein van de Alexanderkazerne, waar de nieuwbouw van het ICC wordt gebouwd. Dit terrein wordt medio 2012 bouwrijp opgeleverd. Daarnaast werd in 2010 minder uitgegeven aan voorlichting op het terrein van ontwikkelingssamenwerking in verband met de afbouw van het NCDO-programma «oude stijl».

485

Kunt u inzichtelijk maken welke in de huidige begroting onder beleidsartikel 8 opgenomen organisaties, fondsen, sectorinstituten, posten, culturele instituten en instellingen minder middelen ter beschikking krijgen dan in voorgaande jaren en voor welk bedrag? Kunt u dit in tabelvorm doen? En kunt u dit ook doen voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016?

De volgende tabel laat de ODA-bezuinigingen ten opzichte van 2011 zien onder beleidsartikel 8:

In de eerste suppletoire begroting 2011 zijn op beleidsartikel 8 onderstaande non-ODA-bezuiniging verwerkt.

Nota bene: de bedragen zijn nog indicatief.

486

Hoeveel geld en arbeidsuren wordt er aan de externe inhuur uitgegeven en op welke sectoren gebeurt dit? Uit welke nationaliteiten bestaat de externe inhuur?

In 2010 is € 9,922 uitgegeven aan externe inhuur. Dat is 4,19% van de totale personele kosten. Dit percentage ligt ver onder het rijksbreed toegestane percentage voor externe inhuur van 10% van de totale personele kosten. Het merendeel van de uitgaven, te weten € 6,883 mln, betreft ondersteuning van de bedrijfsvoering op zowel posten als departement. Inhuur voor (beleids)ondersteuning op het terrein van juridische, financiële en automatiseringsaangelegenheden bedroeg € 1,953 mln. Aan beleidsgevoelige externe inhuur (interimmanagement, organisatie- en formatieadvies, beleidsadvies en communicatieadvies) werd € 1,086 mln besteed. Genoemde cijfers zijn opgenomen in het BZ jaarverslag 2010 (Kamerstuk 32 710 V, nr. 1).

Registratie van arbeidsuren van extern ingehuurd personeel vindt niet plaats.

Extern ingehuurd personeel op het departement (€ 8,843 mln) heeft vrijwel altijd de Nederlandse nationaliteit. Extern ingehuurd personeel op de posten (€ 1,079 mln) heeft in veel gevallen de lokale nationaliteit.

487

Kunt u aangeven wat de reden is voor de verwachte onderuitputting op de raming van het Clean Development Mechanism (CDM)? Zijn er minder CDM-rechten nodig, of zijn de rechten goedkoper dan eerder geraamd?

De bij Voorjaarsnota 2011 aangebrachte verlaging van de budgetten voor CDM betrof een bijstelling van de raming, waarbij de budgetten in overeenstemming werden gebracht met de verwachte leveringen, en werd niet veroorzaakt doordat er minder rechten nodig zijn of dat de rechten goedkoper zijn geworden.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Bommel, H. van (SP), Albayrak, N. (PvdA), voorzitter, Staaij, C.G. van der (SGP), Çörüz, C. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Pechtold, A. (D66), ondervoorzitter, Irrgang, E. (SP), Roon, R. de (PVV), Peters, M. (GL), Broeke, J.H. ten (VVD), Voordewind, J.S. (CU), Thieme, M.L. (PvdD), Dikkers, S.W. (PvdA), El Fassed, A. (GL), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Bosman, A. (VVD), Hachchi, W. (D66), Driessen, J.H.A. (PVV), Kortenoeven, W.R.F. (PVV) en Caluwé, I.S.H. de (VVD).

Plv. leden: Samsom, D.M. (PvdA), Raak, A.A.G.M. van (SP), Recourt, J. (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Knops, R.W. (CDA), Haverkamp, M.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Arib, K. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Dijk, J.J. van (SP), Mos, R. de (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Taverne, J. (VVD), Leegte, R.W. (VVD), Veldhoven, S. van (D66), Bontes, L. (PVV), Wilders, G. (PVV) en Mulder, A. (VVD).

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
4

Zie onder meer Channing Arndt, Sam Jones, and Finn Tarp (2009), Aid and Growth, Have We Come Full Circle? UNU-Wider, World Institute for Development Economics research, Discussion Paper No. 2009/05. Zie voor de economische groei in Afrika ook: Steven Radelet (2010), Emerging Africa: How 17 Countries Are Leading the Way, Center for Global Development.

X Noot
6

Brief d.d. 17 oktober 2011, fiche nr. 1.

X Noot
8

In de OESO Informal Taskforce Tax and Development participeren OESO-landen, ontwikkelingslanden, andere internationale organisaties, het internationaal opererend bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, zie: http://www.oecd.org/document/35/0,3746,en_2649_34565_45958051_1_1_1_1,00. html

X Noot
9

Zie ook de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (Bijlage bij Kamerstuk 25 087, nr. 7, Kamerjaar 2010–2011) van het Ministerie van Financiën waarin de relatie tussen Nederland en ontwikkelingslanden op fiscaal gebied aan de orde komt.

Naar boven