32 710 XVIII Jaarverslag en slotwet Wonen, Wijken en Integratie 2010

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2011

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2010 van Wonen, Wijken en Integratie (Kamerstuk 32 710 XVIII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop 6 juni 2011 gegeven antwoorden, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Dijksma

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Hoeveel oudkomers die verplicht moeten inburgeren, hebben nog geen inburgeringcursus afgerond? Hoeveel budget is er in 2011 nog beschikbaar bij Rijk en gemeenten om oudkomers en vrijwillige inburgeraars een aanbod te doen?

Het aantal oudkomers dat mogelijk verplicht moet inburgeren wordt bijgehouden in het Bestand Potentieel Inburgeringsplichtigen (BPI). Ultimo april 2011 stonden er nog circa 25 000 personen in het BPI. De ervaring van de afgelopen jaren leert dat circa de helft van deze mensen niet inburgeringsplichtig is. Zij hebben bijvoorbeeld een vrijstellend diploma of volgen op dit moment een opleiding die leidt tot vrijstelling van de inburgeringplicht.

In 2011 is er door de minister van BZK € 246,8 mln toegevoegd aan het Participatiebudget. Het Participatiebudget omvat de middelen voor re-integratie, educatie en inburgering. Gemeenten hebben een zekere vrijheid om tussen die drie onderdelen te schuiven (voor educatie geldt een bestedingsverplichting bij de ROC’s). Iedere gemeente kan daarom zelf de afweging maken welke bedragen zij voor oudkomers en vrijwillige inburgeraars beschikbaar stellen. De verwachting is dat de vanuit het Rijk beschikbaar gestelde middelen voldoende zijn om in ieder geval de inburgeringsplichtige oudkomers van een inburgeringsaanbod te voorzien.

2

Kunt u een uiteenzetten waaraan het geld voor de doelgroepenaanpak in 2010 is besteed, waarbij in ieder geval een uitsplitsing wordt gemaakt naar financiering van straatcoaches, gezinscoaches en het bestrijden van schooluitval?

In 2010 is € 7 miljoen beschikbaar gesteld aan 22 gemeenten voor de aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren en € 4,5 miljoen aan eveneens 22 gemeenten voor de aanpak Antilliaans-Nederlandse risicojongeren.

Deze rijksmiddelen worden beschikbaar gesteld via een decentralisatie-uitkering aan het Gemeentefonds. Het is aan de gemeentebesturen om de rijksbijdrage zo goed mogelijk te benutten voor een effectieve aanpak om de oververtegenwoordiging van deze jongeren op de terreinen schooluitval, werkloosheid en criminaliteit terug te dringen. Zij leggen daarbij inhoudelijk en financieel verantwoording af aan de gemeenteraad. Op rijksniveau wordt dus geen uitsplitsing gemaakt naar straatcoaches, gezinscoaches en het bestrijden van schooluitval.

De voortgang op de terreinen schooluitval, werkloosheid en criminaliteit wordt jaarlijks in bestuurlijk overleg besproken aan de hand van een monitor die de stand van zaken voor de gemeenten in beeld brengt. In het najaar komt de tweede meting beschikbaar.

Ter bestrijding van schoolverzuim onder Roma is er in 2010 eenmalig een bedrag van € 600 000 aan 10 gemeenten beschikbaar gesteld door OCW en WWI. De gelden mogen tot 1 juli 2011 besteed worden. Hierover zullen de gemeenten zich in het najaar verantwoorden.

3

Kunt u uiteenzetten hoeveel inburgeraars binnen een jaar na het afronden van een inburgeringcursus betaald werk hebben gevonden? Kunt u daarbij een uitsplitsing maken naar oudkomers, nieuwkomers, vrijwillige inburgeraars en inburgeringsplichtigen en mannen en vrouwen?

Het is mij niet bekend hoeveel inburgeraars binnen één jaar na afronding van een inburgeringsprogramma betaald werk hebben. De gevraagde uitsplitsing naar groepen kan dan ook niet worden gemaakt. Wel is bekend dat van de groep geslaagde inburgeraars (circa 1 800 personen) in 2007 ongeveer 45% in datzelfde jaar betaald werk heeft2. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze groep niet als representatief kan worden gezien voor alle ingeburgerden omdat deze groep een beperkte omvang kent en afwijkende kenmerken heeft ten opzichte van de totale groep inburgeraars. Uit een analyse van de kenmerken van deze groep komt naar voren dat de meeste geslaagden in 2007 al voor een langere periode in Nederland zijn. Daarnaast heeft ruim de helft van de geslaagden begin 2007 reeds betaald werk of studeert.

4

Welke aangekondigde initiatieven uit de beleidsagenda 2010 zijn niet volledig tot uitvoering gebracht?

In het beleidsverslag 2010 is per beleidsprioriteit schematisch aangegeven welke prestaties uit de beleidsagenda in 2010 zijn gerealiseerd of niet.

18 van de 21 in de beleidsagenda vermelde prestaties zijn in 2010 gerealiseerd.

De volgende drie prestaties zijn niet in 2010 (volledig) tot uitvoering gebracht:

  • 1. Het verwerken van energieprestatie in het woningwaarderingsstelsel

  • 2. Het op basis van het SEV-experiment «Huren op maat» bieden van mogelijkheden voor een solidair betaalbaarheidsstelsel en de rolverdeling tussen rijk en corporaties in de toekomst verkennen

  • 3. Het organiseren van een effectief intern en extern toezicht op corporaties, via een nieuw op te richten corporatie-autoriteit.

Om uiteenlopende redenen zijn deze drie prestaties niet in 2010 gerealiseerd. In het beleidsverslag is dit toegelicht.

5

Kan de Kamer een uitgebreidere evaluatie van alle genomen maatregelen in het kader van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten dan in het Jaarverslag WWI 2010 vermeld, tegemoet zien? Zo ja, wanneer?

Ja. Op dit moment wordt evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van de stimuleringsmaatregelen rond de woningbouw. Het betreft hier met name de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten. Dit evaluatieonderzoek zal volgens planning in september 2011 worden afgerond, waarna ik uw Kamer over de uitkomsten zal informeren.

6

Hoeveel geld is er gegaan naar de projecten «Enschede Lage Bothof», «Deventer Colmschate» en «Nieuwe Den Helder»? Waar is de toekenning van deze bedragen op gebaseerd?

Aan Enschede Lage Bothof is € 2,1 mln toegekend als exploitatiebijdrage voor de herstructurering van de wijk Lage Bothof. Dit vloeit voort uit de afspraken in het kader van het afgesloten Charter voor wijkaanpak met de gemeente in 2008.

Aan Deventer «Colmschate» is in 1998 een bedrag van 25 mln. gulden toegekend als bijdrage voor de belangrijke ontsluiting van de VINEX wijk Colmschate. In 2010 is de laatste betaling voor dit project gedaan.

Aan Den Helder is € 1 mln als bijdrage in het programma «Nieuw Den Helder, wijk in beweging» toegekend. Dit programma is ter verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad en woonomgeving mede met het oog op de dreiging van verloedering door een krimpende bevolking.

7

Zijn er voornemens om de regeling inzake het Garantie Energiebesparingskrediet (GEBK) af te schaffen? Zo ja, waarom? Hoeveel geld is er met die regeling gemoeid? Wat is het voordeel van het GEBK ten opzichte van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten (SVn) als het gaat om het verstrekken van duurzaamheidsleningen?

In 2009 heeft het kabinet een bedrag van € 35 miljoen gereserveerd voor garanties op kredieten voor energiebesparende maatregelen voor eigenaar-bewoners alsmede voor de operationele kosten van de regeling. Hiermee stelt het Rijk de stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) in staat borg te staan voor leningen die worden verstrekt voor investeringen in energiebesparing. De garantie van Rijkswege heeft een lager rentetarief tot gevolg, en is onderdeel van een breder pakket maatregelen om de energiezuinigheid van woningen te bevorderen en de energielasten van burgers beter beheersbaar te maken. Dit energiebesparingsbeleid ligt in lijn met de Europese klimaatdoelstellingen.

De garantie van Rijkswege betreft een tijdelijke regeling die per 1 juli 2009 is gestart. Tot en met 31 december 2011 kunnen kredietverstrekkers energiebesparingskredieten onder deze borgstelling verstrekken. De looptijd van de kredieten (en daarmee dus ook van de borgstelling) is maximaal 15 jaar.

SVn is een van kredietverstrekkers die een contract met het WEW hebben afgesloten. Sinds oktober 2009 verstrekt SVn, via een aantal deelnemende gemeenten en provincies, de zogenoemde «Duurzaamheidslening» die onder deze borgstelling valt.

8

Welke beschikbare initiatieven zijn weer beschikbaar ter ondersteuning van starters op de woningmarkt?

Dit kabinet heeft er voor gezorgd dat de hypotheekrenteaftrek in stand blijft. Hiernaast verstrekken nog bijna 200 gemeenten een starterslening. Dit is van groot belang voor starters die voor het eerst een woning willen kopen. De positie van starters is door de economische crisis niet verslechterd. Starters kunnen net als voorheen gebruik maken van de Nationale Hypotheek Garantie, die de zekerheid vergroot. De verkoop van woningen door corporaties wordt al dan niet met korting verder bevorderd, ondermeer door het in het regeerakkoord aangekondigde kooprecht.

9

Zijn er in de begroting WWI/BZK financiële middelen beschikbaar die kunnen worden ingezet voor een eventuele doorstart van de BEW-aanvragen? Zo ja, hoeveel?

Er zijn geen financiële middelen beschikbaar op de begroting BZK die kunnen worden ingezet voor een doorstart van de BEW-aanvragen. De middelen die op de begroting staan zijn verplicht voor doorbetaling aan mensen die reeds gebruik maken van de regeling BEW.

10

Hoeveel woningen worden er naar verwachting in 2011 gerealiseerd?

Het kabinet baseert zich met betrekking tot de omvang van de woningproductie in 2011 op de in december 2010 door TNO gepubliceerde bouwprognoses. In de brief van 17 februari 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 30 136, nr. 36) worden voor 2011 tussen 68 000 en 70 000 gereedgemelde woningen verwacht. Dit is inclusief 7 000 woningen die anders dan door nieuwbouw aan de voorraad worden toegevoegd (zoals ombouw van kantoren). Er is momenteel geen reden om anders tegen deze prognose aan te kijken. Het aantal gereedgemelde woningen in de eerste twee maanden van 2011 ligt hoger dan de eerste twee maanden van 2010. De prognoses zijn omgeven met onzekerheid. Er zijn tekenen van herstel, maar in hoeverre en in welke mate dit herstel zich zal voorzetten is sterk afhankelijk van ontwikkelingen in de economie.

11

Met welke maatregelen en afspraken wordt de solidariteit tussen woning corporaties versterkt?

In de op 12 mei 2011 per brief aan de Tweede Kamer aangeboden voorstellen voor herziening van de Woningwet (Kamerstukken II, 32 769) is opgenomen dat een corporatie naar redelijkheid zal bijdragen aan de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid in de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is. De wet maakt het daarnaast mogelijk dat de minister bij algemene maatregel van bestuur regelt dat corporaties middelen beschikbaar dienen te stellen aan collega corporaties in andere gemeenten, indien die over onvoldoende middelen beschikken om uitvoering te geven aan het volkshuisvestingsbeleid van hun gemeente. Daarnaast blijft de saneringssteun en projectsteun via het Centraal Fonds Volkshuisvesting bestaan. Naast deze wettelijke basis voor collegiale steun wordt ook gestimuleerd dat corporaties in individuele gevallen een beroep op elkaar doen om een oplossing te vinden ingeval een corporatie investeringssteun nodig heeft. En verder kent de sector ook het Woninginvesteringsfonds. Bovendien mogen corporaties niet op eigen verzoek het corporatiebestel verlaten, waarmee is gewaarborgd dat het vermogen van corporaties voor sociale huisvestingsdoeleinden behouden blijft.

12

Wat is de gemiddelde huurprijs in 2011?

Deze huurprijs is nog niet bekend. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd met de gebruikelijke jaarlijkse rapportage over de feiten en achtergronden van het huurbeleid.

13

Wat is de gemiddelde huursom in 2011?

De gemiddelde huursom in 2011 is niet bekend. Voor particuliere verhuurders beschik ik niet over deze cijfers. De cijfers over 2011 voor corporaties komen pas medio 2012 ter beschikking.

14

Hoe kan worden voorkomen dat de belastingdienst bij de voorlopige toekenningen huurtoeslag regelmatig meer uitkeert dan waar de ontvangers later daadwerkelijk recht op blijken te hebben? Bent u bereid om na te gaan hoe kan worden voorkomen dat de belastingdienst bij voorlopige toekenningen huurtoeslag regelmatig meer uitkeert dan waar de ontvangers recht op hebben, een en ander omdat dit een terugkerend probleem is?

Het is inherent aan de systematiek van de algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) dat niet in alle gevallen de voorlopige toekenningen overeenkomen met de uiteindelijke definitieve vaststellingen. De laatste jaren is gebleken dat er hierbij in toenemende mate sprake van is dat de voorlopige toekenningen hoger zijn dan de bedragen die bij definitief toekennen wordt vastgesteld.

De hiermee gepaard gaande bedragen kunnen worden beperkt als bij het voorlopig toekennen een beter beeld kan worden gevormd van de uiteindelijke situatie van de betreffende huishoudens. Omdat deze situatie het best bij de betreffende huishoudens zelf bekend is, zit de oplossing in eerste instantie in het tijdig aanleveren van mutaties door deze huishoudens. Het in 2012 in te voeren nieuwe toeslagensysteem maakt het doorgeven van deze mutaties voor huishoudens eenvoudiger.

BZK en de Belastingdienst hebben verder nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden vanuit de Belastingdienst bijvoorbeeld de inkomens beter te schatten, zodat de voorlopige toekenningen dichter in de buurt van de definitieve toekenningen komen.

De Belastingdienst zal huishoudens die al enkele jaren achter elkaar te hoge voorschotten ontvangen actief benaderen met het verzoek om hun gegevens te actualiseren. In de meest uitgesproken gevallen zal de Belastingdienst de voorlopige toekenning op eigen initiatief stopzetten.

15

Hoe kan het dat het inningstempo van de ingestelde vorderingen huurtoeslag in 2010 lager is dan aangenomen? Om hoeveel vorderingen gaat het? Hoeveel geld is daarmee gemoeid? Wat bent u voornemens te doen om het inningstempo te verbeteren en om er voor te zorgen dat de ten onrechte verkregen huurtoeslag daadwerkelijk wordt terugbetaald? Hoe zeker is het dat in latere jaren de ten onrechte uitgekeerde huurtoeslag wel wordt terugbetaald?

Het inningstempo was aanvankelijk, door het ontbreken van ervaringscijfers, vooral gebaseerd op het invorderingsbeleid van de Belastingdienst dat uitgaat van een maximale termijn van 2 jaar. Met het beschikbaar komen van ervaringscijfers over de invordering door de Belastingdienst is het inningstempo aangepast aan de praktijk dat bij een deel van de vorderingen de maximale termijn van 2 jaar wordt overschreden omdat sommige debiteuren niet reageren op betalingsverzoeken. Hierdoor moet Belastingdienst incassomethoden toepassen die leiden tot een langere invorderingstermijn dan 2 jaar waardoor het inningstempo lager komt te liggen. Uiteraard zal hierbij maximaal worden ingezet op het zoveel mogelijk beperken hiervan.

Bij eerste suppletoire begroting 2010 werd aangenomen dat bij een derde van de vorderingen een langere invorderingstermijn nodig was waardoor een bedrag van € 59 miljoen aan ontvangsten naar latere jaren moest worden doorgeschoven.

De invordering van de vorderingen huurtoeslag geschiedt door de Belastingdienst. Met de Belastingdienst is er regelmatig overleg over uitvoering van de huurtoeslag en in dat kader staat ook dit onderwerp op de agenda.

Er wordt van uitgegaan dat meer dan 98% van de ten onrechte uitgekeerde huurtoeslag wordt terugbetaald.

16

Wat is het totale bedrag van de nog openstaande vorderingen inzake de huurtoeslag?

Op 31-12-2010 bedroeg de stand openstaande vorderingen huurtoeslag € 303 miljoen. Op jaarbasis wordt circa € 500 miljoen aan nieuwe vorderingen ingesteld en komt ook circa € 500 miljoen aan ontvangsten binnen. Op elk moment is er sprake van een openstaande stand circa € 300 miljoen.

17

Wanneer en na hoeveel jaren worden vorderingen inzake de huurtoeslag als oninbaar beschouwd?

Het invorderingsbeleid van de Belastingdienst gaat er van uit dat vorderingen niet worden afgeschreven als oninbaar. Als invordering niet mogelijk is omdat de debiteur onvindbaar is, dan wordt de vordering voorlopig buiten invordering gesteld en gedurende vijf jaar worden pogingen ondernomen om de vordering te innen. Na 5 jaar volgt definitieve buiteninvorderingstelling maar de vordering blijft in de administratie staan en wordt verrekend zodra de mogelijkheid van verrekening met een toeslag of een fiscale teruggaaf zich voordoet.

18

Wordt er voor 2011 ook een verhoging van de uitgaven voor de Dienst van de Huurcommissie voorzien?

Op dit moment wordt geen verhoging van de uitgaven voorzien. Een en ander is echter wel mede afhankelijk van de ontwikkeling van de zaaklast in 2011 en eventuele aanvullende werkzaamheden voor de Huurcommissie.

19

Waarom heeft er een boekhoudkundige verschuiving plaatsgevonden van de uitgaven en verplichtingen van de huurtoeslag?

De boekhoudkundige verschuiving hangt samen met een andere opstelling van de jaarverantwoording door de Belastingdienst. De andere opstelling van de jaarverantwoording was nodig om een volledig beeld te krijgen van de verrekeningen van vorderingen met uit te betalen toeslagen. Voorheen werd een deel van de verrekende vorderingen en bijdragen huurtoeslag gesaldeerd waardoor er geen volledig beeld was van ontvangsten en uitgaven.

20

Er is € 100 miljoen aan inburgeringsmiddelen teruggevorderd van gemeenten waarvoor geen prestatie door betrokken gemeenten is geleverd (projecten die niet zijn aangeboden, of trajecten die zijn gestart maar waarbij geen examen is afgelegd). Wat is de precieze onderverdeling hiervan? Wat zijn de oorzaken?

De verwachte terugvordering van middelen is het gevolg van de vaststelling van de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid in het kader van het Grotestedenbeleid ten behoeve van de grote gemeenten (de G31). Voor de jaren 2005 tot en met 2009 zijn eerder voorschotten verstrekt, ondermeer voor inburgering die nu worden afgerekend. De rijksbijdrage en de daarvoor geleverde prestaties worden in de eerste helft van 2011 vastgesteld, waarna terugvordering plaats kan vinden.

Het gaat hierbij om de afrekening van de middelen die in 2007 tot en met 2009 in het kader van de Wet inburgering zijn verstrekt, de middelen voor de inburgering van oudkomers (2005 en 2006), de middelen voor de inburgering van nieuwkomers (2005 en 2006) en de middelen in het kader van de regeling inburgering allochtone vrouwen (2006). De totale terugvordering is een saldo van nabetalingen en terugvorderingen. Het overgrote deel van de terugvordering betreft niet-gestarte inburgeringsvoorzieningen in het kader van de Wet inburgering (inburgeringsplichtigen, vrijwillige inburgeraars en gepardonneerden). Als inburgeraars uiterlijk 2009 wel zijn gestart met het inburgeringstraject, maar binnen de daarvoor geldende termijn (uiterlijk 2011) geen examen hebben gedaan, zullen nog meer middelen worden teruggevorderd.

De G31 gemeenten zullen daarom in 2012 een tweede verantwoording indienen via «single information/single audit».

21

Bij de ontvangsten wordt een terugbetaling van Centrale Financiën Instellingen (CFI) vermeld voor de uitvoering van de Regeling Nieuwkomers (€ 7,4 miljoen), omdat een aantal gemeenten minder heeft gepresteerd dan verwacht. Wat zijn hier de oorzaken van? Betreft het gemeenten met een specifieke problematiek? Is het verwijtbaar?

Gemeenten hadden op grond van de Wet inburgering nieuwkomers (geldend tot en met 2006) de verplichting om aan iedere nieuwkomer een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Hiervoor kregen zij bekostiging van het Rijk. Het betrof hier een voorschot op nog te maken kosten. In 2010 zijn de voorschotten afgerekend. Daarbij zijn nabetalingen verricht en bedragen teruggevorderd. De oorzaak van beiden is gelegen in het feit dat van te voren niet precies kan worden ingeschat waar nieuwkomers zich zullen vestigen. Gemeenten waar meer nieuwkomers dan verwacht zich vestigen en starten met hun inburgering zullen worden nabetaald. Gemeenten waar er minder komen, moeten terugbetalen.

22

Hoe is te verklaren dat er bij de rijkshuisvesting sprake is van € 37 miljoen euro minder verplichtingen en uitgaven?

Ten opzichte van de begroting van € 103 mln is er voor € 66 mln aan uitgaven en verplichtingen gerealiseerd. Hierdoor is er voor € 37 mln minder uitgaven en verplichtingen gedaan. Deze begrotingsonderschrijding doet zich met name voor bij het onderdeel «Huisvesten Koninklijk Huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken».

De onderschrijding is het gevolg van een wijziging die vanaf 2010 is toegepast bij de financiering van de huisvesting van deze diensten en het Koninklijk Huis.

In het kort komt de verandering er op neer dat investeringen in de huisvesting van deze organisaties niet meer rechtstreeks uit de begroting worden betaald, maar dat nu van de leenfaciliteit van het ministerie van Financiën gebruik wordt gemaakt. Op de begroting staat nu de gebruiksvergoeding die bestaat uit rente, afschrijving en een opslag voor onderhoud en apparaatskosten van de Rijksgebouwendienst.

Deze systematiekwijziging binnen de begroting van WWI is in de 1e suppletoire begroting voor WWI (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 395 XVII, nr. 2) en in het jaarverslag toegelicht.

23

Waar bestaan de extra kosten van € 9,8 miljoen euro uit, die de huurcommissie heeft gemaakt? Welke delen daarvan zijn structureel?

Dit houdt enerzijds verband met het feit dat met ingang van 2010 de bekostiging van de Dienst Huurcommissie (DHC) via de begroting van BZK loopt. Hiervoor zijn budgetten overgeboekt van de begroting van VROM ter hoogte van € 4,3 mln. in 2010 – 2012 en daarna structureel € 2,3 mln. Daarnaast zijn er door de DHC additionele kosten gemaakt die vooral betrekking hebben op: de inrichting van de nieuwe organisatie met bijbehorende infrastructuur. Daarbij is ook een nieuw ICT systeem ingericht voor de ondersteuning van het primaire proces van geschilbeslechting (ad € 3 679 000). Voorts gaat het om voorbereidingen voor werkzaamheden in het kader van het Energielabel (ad € 1 226 000) en kosten van de reorganisatie van 2009 met betrekking tot herplaatsers en maatwerkafspraken.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Voorzitter, Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Ondervoorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Jansen, P.F.C. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Elissen, A. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV), Verhoeven, K. (D66) en Grashoff, H.J. (GL).

Plv. leden: Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Steur, G.A. van der (VVD), Knops, R.W. (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Slob, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Vacature, SP (), Ouwehand, E. (PvdD), Gent, W. van (GL), Kuiken, A.H. (PvdA), Fritsma, S.R. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Wolbert, A.G. (PvdA), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Voortman, L.G.J. (GL).

X Noot
2

Zie rapportage «Volgsysteem inburgering, effect van inburgering op participatie» (Kamerstukken II 2010–2011, 32 321, nr. 3).

Naar boven