Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 31497 nr. 258 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 31497 nr. 258 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2018
Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over verschillende moties en toezeggingen over passend onderwijs. Ik maak bovendien van de gelegenheid gebruik om u te informeren over de stand van zaken van verschillende andere moties en toezeggingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Leerlingenaantallen speciaal onderwijs
Tijdens het Vragenuurtje van 14 november 2017 heb ik de Tweede Kamer toegezegd om te reageren op berichtgeving over een stijging van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs.1 Op dat moment waren gegevens van de leerlingentelling 2017–2018 nog niet definitief. In bijlage 1 van deze brief vindt u de meest actuele cijfers.2 In het speciaal basisonderwijs (sbo) en het speciaal onderwijs (so) is sprake van een lichte stijging van het aantal leerlingen. In het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is er een daling. In het sbo gaat het om een stijging van ongeveer 100 leerlingen in het afgelopen schooljaar. Het so groeit met bijna 700 leerlingen. Bijna de helft van deze stijging wordt veroorzaakt door het aantal leerlingen in cluster 2 van het so, de overige stijging zit in cluster 3 en 4. Cluster 2 richt zich op leerlingen met een auditieve beperking en valt niet binnen het stelsel van passend onderwijs.
Tevens werd in het Vragenuurtje door het lid Westerveld gevraagd of leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte te lang in het regulier onderwijs zouden blijven. Ik ben nagegaan hoe de leeftijdsverdeling in de periode 2014–2017 in het speciaal (basis) onderwijs is opgebouwd. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen leerlingen in de onderbouwleeftijd (tot en met 7 jaar) en in de bovenbouwleeftijd (vanaf 8 jaar). In het sbo neemt het aantal leerlingen in de onderbouwleeftijd licht toe, terwijl het aantal leerlingen in de bovenbouwleeftijd licht afneemt. In het so neemt het aantal leerlingen in de onderbouwleeftijd eveneens licht toe, terwijl het aantal leerlingen in de bovenbouwleeftijd stabiel blijft (zie figuren 1 en 2 in bijlage 1). Op basis van deze cijfers kan ik niet bevestigen dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte te lang in het regulier onderwijs zouden blijven. Daarvoor is nadere analyse nodig van de in- en uitstroomcijfers, die in het voorjaar van 2018 beschikbaar komen. Ook in het Evaluatieprogramma passend onderwijs zal nader onderzoek worden gedaan naar het verwijsgedrag van reguliere scholen. Zodra de resultaten bekend zijn, zal ik u daarover rapporteren.
In het voortgezet onderwijs doet zich het omgekeerde voor: daar dalen de leerlingaantallen met 125 leerlingen in het praktijkonderwijs en bijna 200 leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Wellicht begint hier ook het effect van leerlingendaling zichtbaar te worden. Procentueel daalt het aantal leerlingen in het totale voortgezet onderwijs namelijk nog iets sterker. Bij de leerlingen met leerwegondersteuning (lwoo) is er ook sprake van een daling, maar deze is niet goed te interpreteren, omdat een aantal samenwerkingsverbanden inmiddels geen criteria en/of licenties meer hanteert (opting out). Weliswaar was er in het afgelopen schooljaar een lichte procentuele stijging van de leerlingen in cluster 3 en 4, maar ten opzichte van 2014 zijn de percentages sterk gedaald. In het vso blijven de leerlingaantallen in de onderbouwleeftijd vrij stabiel. In de bovenbouwleeftijd nemen de leerlingaantallen licht af (zie figuur 3 in bijlage 1).
Onderzoek naar verantwoorde bekostiging onderwijs voor kinderen met een ernstig meervoudige beperking
Met de motie van de leden Van Meenen (D66) en Bruins (CU) en de motie van de leden Kwint (SP) en Van der Hul (PvdA), beide van 6 juli 2017, heeft uw Kamer mij verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden van bekostiging voor kinderen in het onderwijs met een complexe zorgvraag.3 In het Regeerakkoord is hier een vervolg aan gegeven: het kabinet zal bezien hoe de zorg binnen een beperkt aantal onderwijsinstellingen, waar leerlingen met complexere casuïstiek onderwijs volgen, direct uit de middelen voor zorg in onderwijstijd kan worden gefinancierd. Het betreft een complexe situatie, waar de wettelijke kaders vanuit het onderwijs, maar ook vanuit de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet op van toepassing zijn. Zoals in het Regeerakkoord afgesproken, is er aandacht voor de verbinding tussen onderwijs en zorg. Samen met mijn collega van VWS zal ik komend jaar oplossingsrichtingen uitwerken om de zorg in onderwijstijd eenvoudiger te organiseren.
Om scholen, zorgorganisaties en ouders ook nu al te ondersteunen in het vinden van een passende oplossing in elke situatie, is het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) in samenwerking met Lecso (Landelijke Expertisecentrum Speciaal Onderwijs), de VNG, OCW en VWS een ondersteuningstraject gestart om regio’s te ondersteunen bij het vormgeven van zorg in onderwijstijd op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Het NJi organiseert op verzoek in de regio bijeenkomsten met alle betrokkenen vanuit onderwijs, zorg en ouders over de organisatie van (medische) zorg en jeugdhulp op school. Uit de eerste bijeenkomsten komt vooral een beeld van (h)erkenning: ouders, zorg en onderwijs krijgen begrip voor elkaars situatie en wensen. Vervolgens kunnen soms eenvoudige oplossingen worden gevonden om lokale knelpunten tussen de verschillende partijen op te lossen.
Verder worden ook voorbeelden opgehaald van de invulling van zorg op school. Zo zijn er scholen die aangeven dat de zorg in onderwijstijd (wel) goed geregeld is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een constructieve samenwerking tussen één zorgaanbieder en een school voor speciaal onderwijs, waarbij de zorginstelling de zorg levert en de financiering regelt en (in overleg met de school) organiseert, voor kinderen met indicaties uit de verschillende zorgstelsels. Op het moment van toelating bespreken school en zorginstelling dan de invulling met ouders. Voor ouders is het voordeel van deze constructie dat de continuïteit en kwaliteit van de zorg gewaarborgd zijn. Bij de uitwerking van het Regeerakkoord zal waar mogelijk worden aangesloten bij positieve ervaringen in het veld.
Onderzoek naar regionale verschillen basisondersteuning
Met de motie van de leden Van Meenen (D66) en Rog (CDA) van 6 juli 2017 (Kamerstuk 31 497, nr. 248) is de regering verzocht om de effecten in kaart te brengen van regionale verschillen in de basisondersteuning, voor leerlingen, ouders, leraren en scholen.4 Toenmalig Staatssecretaris Dekker heeft toegezegd om een nadere analyse uit te voeren naar mogelijke knelpunten en voor- en nadelen van het landelijk vastleggen van de basisondersteuning. Het NRO heeft de opdracht gekregen om binnen het Evaluatieprogramma passend onderwijs hier onderzoek naar te verrichten. Over de resultaten hiervan kan ik in de aankomende voortgangsrapportage passend onderwijs rapporteren. Het onderzoek naar de effecten van eventuele regionale verschillen in basisondersteuning op betrokkenen wordt eveneens opgenomen in het evaluatieprogramma. De dataverzameling hiervoor start in het voorjaar van 2018. Ik verwacht over de uitkomsten van dit onderzoek te kunnen rapporteren in het voorjaar van 2019.
Verantwoording door samenwerkingsverbanden
Met de motie van de leden Kwint (SP) en Bisschop (CU) van 6 juli 2017 (Kamerstuk 31 497, nr. 245) over het verantwoorden van besluiten door samenwerkingsverbanden heeft uw Kamer mij verzocht om voorstellen aan te dragen waardoor samenwerkingsverbanden beter verantwoorden of de besluiten die zij nemen daadwerkelijk in het belang zijn van de leerling of dat er primair financiële afwegingen aan ten grondslag liggen. In de beleidsreactie op de Financiële Staat van het Onderwijs 2016 (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 58) heb ik aangegeven dat in overleg met het veld een richtlijn is ontwikkeld voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen over hoe om te gaan met de verantwoording op de verschillende niveaus binnen het samenwerkingsverband. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de verantwoording over de inzet van de middelen voor passend onderwijs transparanter wordt, omdat het voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen duidelijker wordt wie zich waarover en op welke wijze moet verantwoorden.
Experiment invlechting: intensieve samenwerking regulier en speciaal onderwijs
De leden Bruins (CU) en Ypma (PvdA) hebben de regering verzocht om de noodzaak van innovatieve experimenteerruimte te inventariseren, hierover aan de Kamer te rapporteren en zo nodig die experimenteerruimte te bieden aan besturen die zowel sbo- als so scholen onder hun verantwoordelijkheid willen nemen, zodat dit tijdelijk kan worden toegestaan zolang ongewenste en onnodige administratieve en wettelijke hobbels nog niet zijn weggenomen.5 Op dit moment wordt een beleidsregel geschreven, zodat scholen vanaf 1 augustus 2018 kunnen deelnemen aan het experiment samenwerking regulier en speciaal onderwijs. Het experiment wordt mogelijk gemaakt op grond van de Experimentenwet primair onderwijs. Begin 2018 zal er een voorlichtingsbijeenkomst worden georganiseerd waarin het experiment wordt toegelicht. Scholen kunnen tot 1 mei 2018 een aanvraag indienen bij het Ministerie van OCW om bij aanvang van het nieuwe schooljaar te kunnen starten met een experiment.
Het instellen van onafhankelijk toezicht bij ieder samenwerkingsverband
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 21 juni 2017 (Kamerstuk 34 725 VIII, nr. 15) hebben de leden Becker (VVD), van den Hul (PvdA) en Westerveld (GroenLinks) verzocht om onafhankelijk toezicht bij ieder samenwerkingsverband passend onderwijs, zodat het belang van de leerling in het passend onderwijs overal centraal komt te staan.6 Daarnaast heeft het lid Rog (CDA) verzocht ervoor zorg te dragen dat het onafhankelijk toezicht niet gepaard gaat met meer geld voor overhead en er dus geen extra middelen onttrokken worden aan de ondersteuning of zorg voor leerlingen.7 In het regeerakkoord is tevens opgenomen dat er onafhankelijk toezicht komt op de samenwerkingsverbanden om ervoor te zorgen dat de middelen voor passend onderwijs ook echt in de klas terecht komen.8 Ik zal de mogelijkheden hiervoor in het voorjaar van 2018 samen met de sectorraden verkennen. Ik rapporteer u over de uitkomsten van deze verkenning zo snel als mogelijk.
Tevens heeft het Evaluatieprogramma passend onderwijs onlangs twee onderzoeksrapporten opgeleverd met betrekking tot de governance bij samenwerkingsverbanden.9 10 Beide rapporten zijn bijgevoegd bij deze brief. De onderzoeksresultaten laten zien dat de discussie over onafhankelijk toezicht bij veel samenwerkingsverbanden speelt. Inmiddels hebben bij ruim driekwart van de onderzochte samenwerkingsverbanden veranderingen plaatsgevonden of zijn deze in gang gezet om de transparantie en de rolvastheid in de verhouding tussen bestuur en toezicht te verbeteren. Voorbeelden daarvan zijn het instellen van commissies met toezichthoudende taken en het aanstellen van onafhankelijke voorzitters. Het valt echter op dat veel veranderingen hebben plaatsgevonden binnen de bestuursmodellen, zoals het bestuur-directie-model of het ALV-model, en dat men niet voor nieuwe modellen heeft gekozen, zoals een Raad-van-Toezichtmodel. Overigens bestaat bij eenderde van de samenwerkingsverbanden wel de wens om met het laatstgenoemde model te werken, om zo tot de meest heldere vorm van functiescheiding te komen. Sommige samenwerkingsverbanden komen echter terug van een Raad-van-Toezichtmodel, omdat bijvoorbeeld de externe toezichthouders op een te grote afstand van het onderwijs stonden.
Bovenstaande aanpassingen nemen niet weg dat schoolbestuurders een dubbele rol blijven vervullen wanneer zij bovenbestuurlijk samenwerken en dat deze dubbelrol in mindere of meerdere mate kan schuren binnen het gekozen bestuursmodel of bij de verantwoording over de bestede middelen voor passend onderwijs. De onderzoekers reiken een aantal oplossingsrichtingen aan om de rollen van schoolbestuurder en bovenbestuurlijke bestuurder te verduidelijken en de «checks and balances» binnen het samenwerkingsverband te versterken. Ik zal deze oplossingen in het voorjaar van 2018 samen met de sectorraden verkennen. Ik rapporteer u over de uitkomsten van deze verkenning in de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs.
Standaardmodel van verslaglegging door samenwerkingsverbanden
In de motie van het lid Beertema (PVV) van 21 juni 2017 wordt de regering verzocht om samen met het onderwijsveld vast te stellen welk verslagleggingsmodel het meest geschikt is om als standaardmodel geïntroduceerd te worden voor alle samenwerkingsverbanden passend onderwijs (Kamerstuk 34 725 VIII, nr. 13). In de beleidsreactie op de Financiële Staat van het Onderwijs heb ik aangegeven dat in overleg met het veld de wijze van rapporteren in de jaarrekening van samenwerkingsverbanden is geconcretiseerd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in de elektronische tool voor de jaarrekening voor de verantwoording over het jaar 2017.
Maatwerk bij ondersteuningsbehoefte
De afgelopen periode is gewerkt aan mogelijkheden voor meer maatwerk voor kinderen en jongeren met een ondersteuningsbehoefte. In de Wet op de Expertisecentra (WEC) was al eerder geregeld dat een (v)so-school vermindering van de onderwijstijd kan aanvragen voor een leerling. Scholen dienen hiertoe een verzoek in bij de inspectie, waarbij wordt aangegeven hoe de ingroei en het tijdpad daarvan eruit zien. Met de recent aangenomen Variawet wordt dit ook in het regulier onderwijs mogelijk.11 Ook indien gebruik wordt gemaakt van vermindering van onderwijstijd, is het uitgangspunt dat leerlingen toegroeien naar (bijna) voltijds onderwijs, zodat optimaal kan worden gewerkt aan het bereiken van de onderwijsdoelen.
Voor sommige kinderen is het echter vanwege medische of psychische redenen niet mogelijk om toe te groeien naar (bijna) voltijds onderwijs. Ouders kunnen dan voor hun kind een beroep doen op een vrijstelling van inschrijving in het onderwijs bij de gemeente. Dat leidt ertoe dat deze kinderen in het geheel geen onderwijs meer ontvangen. Het vermoeden is dat een deel van de kinderen met een vrijstelling van inschrijving baat kan hebben bij (deeltijd)onderwijs, zodat zij zich zo volledig mogelijk kunnen ontplooien.
De toenmalige Staatssecretaris heeft uw Kamer toegezegd om dit door middel van een experiment te onderzoeken. Deze ambitie blijft staan. Bij de eerste uitwerking van het experiment op basis van de experimenteerbepaling in de WEC zijn echter vraagstukken naar voren gekomen over de inrichting van het experiment, waardoor een diepgaandere verhandeling nodig is dan voorzien. Dit is van belang voor een experiment waar goede en gefundeerde lessen uit getrokken kunnen worden met het perspectief op eventuele verankering in de wet.
Net als mijn voorganger vind ik het belangrijk om hier een weloverwogen invulling aan te geven. Op basis van de eerste uitwerking constateer ik dat we nog onvoldoende houvast hebben om een experiment te kunnen laten starten. Op dit moment kan niet worden gegarandeerd dat kinderen gebaat zijn bij de invulling en dat het experiment toegevoegde waarde heeft. Het gaat om vraagstukken zoals wanneer is het experiment succesvol? Wanneer is het van onvoldoende toegevoegde waarde? Welke perverse effecten gaan hier achter weg en hoe kunnen wie deze voorkomen? Welke kinderen zouden dan ook deeltijdonderwijs moeten krijgen? Welke terugvalopties zijn er bij deelname aan dit experiment door ouder, kind en school?
Daarnaast is een goede balans in het onderwijs- en zorgaanbod van groot belang. Kinderen kunnen zowel via een onderwijs- als via een zorgroute gebaat zijn bij (meer) mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen.
Gegeven de aandacht voor de combinatie onderwijs en zorg in het Regeerakkoord en de vraagstukken die zijn ontstaan bij de eerste contouren van het experiment waar antwoorden op moeten komen, wil ik de komende maanden gebruiken om te kunnen beoordelen hoe een dergelijk experiment eruit zou kunnen zien. Voor mij blijft voorop staan dat ieder kind de mogelijkheid moet hebben om zich te ontplooien.
Ik zal de Minister van VWS hierbij betrekken. Gelijktijdig met de oplossingsrichtingen voor het organiseren van (zorg) in onderwijstijd, zal ik de Kamer over de voortgang informeren.
Onderzoek opting out lwoo
Samenwerkingsverbanden kunnen ervoor kiezen om de landelijke criteria en duur van leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), of de lwoo-licenties los te laten als alle bij het samenwerkingsverband aangesloten besturen daarmee akkoord gaan (opting out). Uit het tweede voortgangsonderzoek van het NRO naar opting out leerwegondersteunend onderwijs blijkt hoe samenwerkingsverbanden invulling geven aan het nieuwe lwoo-beleid en wat de eerste ervaringen zijn van de samenwerkingsverbanden uit de eerste tranche.12 Een meerderheid van de samenwerkingsverbanden kiest ervoor om geen aanwijzing lwoo meer af te geven. Uit de eerste ervaringen lijkt het nieuwe beleid op te leveren wat beoogd werd. Zo wordt binnen alle samenwerkingsverbanden die gekozen hebben voor het loslaten van de criteria minder testdruk ervaren. Daarnaast lijkt het er op dat door het loslaten van de licenties leerlingen beter verspreid zijn over de scholen en thuisnabij onderwijs beter mogelijk is. Uit het onderzoek komt ook een aantal aandachtspunten naar voren zoals: de overdracht van po naar vo en het bereiken van overeenstemming over de middelenverdeling. Ongeacht de variant die samenwerkingsverbanden hebben gekozen lijkt de inrichting van de ondersteuning niet wezenlijk veranderd in vergelijking met de situatie voor opting out. Omdat samenwerkingsverbanden nog twee jaar kunnen deelnemen aan opting out, blijf ik deze ontwikkelingen nauwlettend volgen.
Onderzoek naar de regeling «culturele minderheden»
Het CBS heeft in opdracht van OCW een verkenning uitgevoerd naar alternatieve manieren voor achterstandsbekostiging in het sbo en (v)so.13 Scholen voor sbo en (v)so kunnen extra personele bekostiging ontvangen via de cumi-regeling voor het bestrijden van onderwijsachterstanden bij leerlingen die tot een culturele minderheid behoren.14 De huidige regeling leidt echter tot veel bureaucratie. Het CBS heeft daarom gekeken naar de mogelijkheid om op basis van beschikbare gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) vast te stellen welke leerlingen in aanmerking komen op basis van de voorwaarden uit de cumi-regeling. Daarnaast is gekeken of de nieuwe CBS-indicator voor achterstandsbekostiging in het reguliere basisonderwijs inzetbaar is voor aanvullende bekostiging van leerlingen in het sbo en (v)so. Omdat ik eerst de uitkomsten wil afwachten van het lopende CBS-traject naar de nieuwe indicator voor het reguliere basisonderwijs, blijft de huidige cumi-regeling voor achterstandsbekostiging in het sbo en (v)so vooralsnog ongewijzigd.
Evaluatie geschillencommissies
In opdracht van OCW heeft Regioplan in 2017 de subsidies geëvalueerd aan de tijdelijke, landelijke geschillencommissie toelating en verwijdering (de geschillencommissie passend onderwijs, of kortweg GPO) en de landelijke commissie voor geschillen over de Wet medezeggenschap op scholen (de LCG WMS).15 De evaluatie is bij deze brief bijgevoegd. Uit de evaluatie blijkt dat beide commissies een belangrijke functie vervullen in de geschillenbeslechting. Stakeholders benoemen de commissies als onafhankelijk en deskundig. De uitspraken worden door stakeholders gezien als belangrijke jurisprudentie. Het aantal geschillen bij de LCG WMS is redelijk stabiel (20 tot 30 geschillen per jaar). Het aantal geschillen bij de GPO is de afgelopen jaren toegenomen, voor 2017 ligt het aantal op circa 50. In de jaarverslagen van de GPO wordt gesignaleerd dat steeds meer geschillen gaan over verwijdering van een leerling. De toename van het aantal zaken zou door verschillende factoren beïnvloed kunnen worden, zoals een grotere bekendheid van de GPO of de ruime toepassing die de GPO hanteert van het begrip «verwijdering». De GPO verstaat hieronder bijvoorbeeld ook thuiszitten zonder dat de leerling is uitgeschreven, proefplaatsing of voorgenomen verwijdering.
De periode waarvoor de tijdelijke GPO werd ingesteld, is niet wettelijk begrensd. Bij de wetsbehandeling van passend onderwijs is aangegeven dat deze tijdelijke commissie voor vijf jaar zou worden ingesteld, en zou worden geëvalueerd.16 Uit deze evaluatie blijkt mij voldoende dat er behoefte blijft aan een geschillenregeling passend onderwijs tussen ouders en scholen. Ik verleng daarom de instellingstermijn van de commissie zodat de betrokkenen ook in de komende periode een beroep kunnen blijven doen op de voorziening.
Onderzoek naar schakelklassen, zomerscholen en onderwijstijdverlenging
Sardes heeft in opdracht van het Ministerie van OCW een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar de inrichting van schakelklassen, zomerscholen en andere vormen van onderwijstijdverlenging in het primair onderwijs.17 Het rapport is als bijlage bijgevoegd. Het onderzoek geeft inzicht in de verscheidenheid aan activiteiten die door gemeenten en scholen worden ingezet in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid. Hierbij gaat het om activiteiten waarmee scholen buiten de reguliere schoolaanpakken om werken aan het verminderen van onderwijsachterstanden. Dat kan binnen de reguliere schooltijd in schakelklassen, maar gebeurt ook vaak buiten de reguliere schooltijd in zomerscholen, weekendscholen en verlengde schooldagen.
Gemeenten zijn de belangrijkste financier van de onderwijstijdprogramma’s. Ze financieren de programma’s voornamelijk met de middelen die ze ontvangen middels een specifieke uitkering van het Rijk om onderwijsachterstanden aan te pakken. Ik ben voornemens de specifieke uitkering te wijzigen. Ik heb u hierover onlangs geïnformeerd.18 Er is vaak sprake van cofinancieringen waarbij ook de schoolbesturen een bijdrage leveren. De verschillende vormen van onderwijstijdverlenging komen vooral terug in de grotere gemeenten en nauwelijks in de kleinere gemeenten.
Uit het onderzoek blijkt dat gemeenten en scholen de doelgroepen voor de verschillende onderwijstijdverlengingprogramma’s goed omschreven hebben, de programma’s richten zich veelal op kinderen met een (dreigende) onderwijsachterstand. Er wordt veelal gewerkt in kleine groepen, dit is een vaak gehoorde succesfactor. Leerkrachten hebben hierdoor meer tijd om individuele aandacht aan leerlingen te besteden. Er lijkt niet altijd een doorgaande lijn te zijn tussen de voorzieningen voor onderwijstijdverlenging enerzijds en het reguliere onderwijs anderzijds. Ook geven gemeenten en scholen aan dat het betrekken van ouders een aandachtspunt is.
In het rapport wordt een aantal portretten uitgewerkt met goede voorbeelden, waaronder op het gebied van ouderbetrokkenheid. Gemeenten en scholen kunnen deze goede voorbeelden gebruiken om het beleid rondom schakelklassen, zomerscholen en andere vormen van onderwijstijdverlenging verder te ontwikkelen.
Deelexamens in het voortgezet onderwijs
Uit de tweede voortgangsrapportage regelluwe scholen blijkt dat de uitwerking van deelexamens in de praktijk nog de nodige voeten in de aarde heeft.19 Het aantal deelexamenkandidaten per schoolsoort is bijvoorbeeld gering en de vakkenpakketten verschillen sterk, waardoor geen aparte deelexamengroepen gevormd kunnen worden. De deelexamenkandidaten worden toegevoegd voor de verschillende vakken aan verschillende reguliere klassen, waardoor de deelexamenleerlingen een (sterk) gefragmenteerd lesrooster hebben. Het combineren van voltijd- en deeltijdonderwijs binnen een en dezelfde schoolorganisatie is niet eenvoudig.
Ik wil samen met scholen voor voortgezet onderwijs en instellingen voor volwassenenonderwijs meer ervaring opdoen met deze vorm van flexibilisering, voordat ik samen met de Minister van OCW een beslissing neem over een eventuele brede invoering van deelexamens in het voortgezet onderwijs. In de bovengenoemde voortgangsrapportage regelluwe scholen ga ik nader in op welke manier dit binnen het experiment regelluwe scholen gebeurt.
Experiment toelating tot het vervolgonderwijs
Mijn ambtsvoorgangers hebben vorig jaar aangekondigd een verkenning uit te voeren naar het starten van een experiment voor leerlingen met een disharmonisch profiel.20 In dit experiment zouden hoger onderwijsinstellingen leerlingen uit een lagere vo-onderwijssoort kunnen aannemen, indien zij deze voldoende geschikt achten. In deze verkenning zijn twee moties meegenomen die de heer van Meenen tijdens het VAO Flexibilisering heeft ingediend. Het gaat hierbij om het betrekken van de mbo-sector bij dit of een vergelijkbaar experiment21, en om de communicatie aan onderwijsinstellingen dat het afronden van vakken op een hoger niveau geen vereiste kan zijn in hun toelatingsbeleid.22
In het kader van de verkenning zijn het afgelopen jaar gesprekken gevoerd met de VO-Raad, de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen, de VSNU en het LAKS over de mogelijke uitwerking van het experiment. Uit de verkenning blijkt dat het mogelijk maken van een experiment in alle gevallen vraagt om een aanpassing van wet- en regelgeving. Nu in het Regeerakkoord de bredere ambitie verwoord staat om experimenten te starten voor leerlingen met vakken op een hoger niveau, wordt de inrichting van het bovengenoemde experiment in dat licht nader bezien. De uitkomsten van de verkenning worden hierbij meegenomen, net als de moties van de heer van Meenen die zijn ingediend tijdens het VAO Flexibilisering. De Tweede Kamer ontvangt hierover in het vierde kwartaal van 2018 een brief.
Uitkomst gesprekken met PO in Actie
Op 16 november jl. heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen mij verzocht om de leden schriftelijk te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met leraren van PO in Actie, waar ik in een interview in het AD d.d. 4 november j.l. aan heb gerefereerd.23 PO in Actie is een van de partijen waarmee ik gesprekken voer over werkdruk en salaris. Ik ben met hen en andere onderwijsorganisaties in gesprek over een concrete invulling van plannen om de werkdruk in het onderwijs te verminderen. Bij afronding van de gesprekken zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Afschrift van een brief aan het Bèta Challenge consortium over de uitbreiding van het pilotprogramma Technologie en Toepassing
De Vaste Kamercommissie heeft de Minister van OCW gevraagd om een afschrift te sturen van het antwoord op de e-mail van de heer van Velthoven, bestuursvoorzitter van het Bèta Challenge consortium d.d. 19 mei 2016.24 Uw verzoek is abusievelijk blijven liggen. Een afschrift van de schriftelijke reactie aan het Beta Challenge consortium treft u aan als bijlage bij deze brief.25 De brief zelf is op 3 oktober 2016 verzonden aan de betreffende organisatie.
Limiet vrijwillige ouderbijdrage en voorzieningen hoogbegaafde leerlingen
In de motie van de leden Vermue en Van Dijk van 7 februari 2017 over de vrijwillige ouderbijdrage wordt de regering verzocht hier een limiet aan te stellen.26 Het lid Van den Hul (PvdA) en de leden Kwint (SP) en Westerveld (GroenLinks) hebben op 21 december 2017 en 15 januari 2018 hier eveneens schriftelijke vragen over gesteld.27
Naar aanleiding van deze motie heb ik een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de vrijwillige ouderbijdrage. Het onderzoek is recent afgerond. Ik stuur uw Kamer mijn beleidsreactie en de beantwoording van de schriftelijke vragen voor het einde van het Krokusreces.
Uitstel evaluatie SLOA 2013
Bij de herziening van de Wet subsidiering onderwijsondersteunende activiteiten (Wet SLOA 2013) is vastgelegd dat de wetswijziging na vijf jaar in 2018 geëvalueerd wordt.28 Deze evaluatie wordt een jaar uitgesteld. De Tweede Kamer ontvangt de resultaten in de loop van 2019.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Bijlage 1: leerlingaantallen in het speciaal onderwijs, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Motie Van Meenen (D66) en Bruins (CU), Kamerstuk 31 497, nr. 255. Motie Kwint (SP) en Van der Hul (PvdA), Kamerstuk 31 497, nr. 245.
VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017–2021 (Den Haag 2017).
Bijlage 2: P.W.A. Huisman, en B.R. Reijken, Juridisch perspectief op de governance van samenwerkingsverbanden (Evaluatieprogramma passend onderwijs 2017), raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Bijlage 3: G. Ledoux, E. Kuiper, M. Oomens, M. Bomhof, en F. de Wijs, Governance in de samenwerkingsverbanden passend onderwijs (Evaluatieprogramma passend onderwijs 2017), raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Wet van 20 december 2017. tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het aanbrengen van enkele aanpassingen met beperkte beleidsmatige gevolgen en enkele technische wijzigingen met betrekking tot onder andere de bekostiging van passend onderwijs en de invoering van het lerarenregister (Kamerstuk 34 732).
Bijlage 4: S. Weijers, en M. Heim, Verder met nieuw beleid lwoo (Evaluatieprogramma passend onderwijs 2017), raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Bijlage 5: H. Posthumus, J. Graham, K. van der Houwen, en R. & Meijer, Regeling «culturele minderheden»: verkenning van de alternatieven (CBS 2017), raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Bijlage 6: B. Dekker, N. Aipassa, en J. Lubberman, Evaluatie LCG WMS en GPO (Regioplan 2017).
Bijlage 7: S. Beekhoven, K. Hoogeveen, J. Kruiter, K. Vander Heyden, Schakelklassen, zomerscholen en onderwijstijdverlenging. Een inventariserend onderzoek onder gemeenten en scholen (Sardes 2017), raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31497-258.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.