31 289 Voortgezet Onderwijs

31 293 Primair Onderwijs

Nr. 322 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 28 april 2016 overleg gevoerd met de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 februari 2016 inzake flexibilisering in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 285);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 april 2016 inzake de reactie op een brief over de uitbestedingsmogelijkheden van jongeren naar het volwassenenonderwijs (vavo) (Kamerstuk 26 695, nr. 116);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 april 2016 inzake de reactie op het verzoek van de commissie over de stand van zaken moties van het lid Siderius, Jadnanansing en Straus (Kamerstuk 34 184, nrs. 10 en 11) t.b.v. het algemeen overleg over flexibilisering voortgezet onderwijs/maatwerkdiploma's/effectieve leerwegen (Kamerstukken31 289 en 30079, nr. 299);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 december 2015 inzake kabinetsreactie op IBO-onderzoek Effectieve leerroutes in het funderend onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 276);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 december 2015 inzake reactie op de aangenomen moties, ingediend tijdens debat over wetsvoorstel invoering profielen vmbo (Kamerstuk 34 184, nr. 17);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 november 2015 inzake aanbieding Onderwijsraadadvies «Maatwerk binnen wettelijke kaders: eindtoetsing als ijkpunt voor het funderend onderwijs» (Kamerstukken 31 293 en 31289, nr. 275);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 augustus 2015 inzake aanbieding rapport Toelating vmbo-havo 2014–2015 (Kamerstuk 30 079, nr. 62);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 juni 2015 inzake reactie op verzoek van het lid Siderius, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 10 juni 2015 over berichten dat er geld betaald wordt om een goede schoolmatch te krijgen (Kamerstuk 31 293, nr. 264);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 juni 2015 inzake aanbieding eindadvies «Toekomstroom LOB, een stroompunt loopbaangericht onderwijs» van de VO-raad (Kamerstuk 31 289, nr. 244);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 mei 2015 inzake reactie op verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op berichten in de media over doorstroom, vertragen en versnellen in het onderwijs (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 99);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs d.d. 29 mei 2015 inzake reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het voorstel van de VO-raad om te komen tot een maatwerkdiploma in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 238);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 april 2015 inzake aanbieding van het Inspectierapport «Zittenblijven in het voortgezet onderwijs» en van het rapport «De zomerschool: een effectieve interventie tegen zittenblijven» (Kamerstuk 31 289, nr. 231);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 april 2015 inzake voortgang Plan van Aanpak Toptalenten 2014–2018 (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 88);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 maart 2014 inzake plan van aanpak toptalenten 2014–2018 (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 99);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 maart 2016 inzake voortgang Plan van Aanpak Toptalenten 2014–2018 (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 135).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Bruins, Grashoff, Van Meenen, Rog, Siderius, Straus, Vermue en Wolbert,

en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 11.33 uur.

De voorzitter:

Ik open dit algemeen overleg. Ik heet de Staatssecretaris, zijn medewerkers en de leden van harte welkom. We hebben met elkaar een spreektijd van zes minuten afgesproken. Ik stel voor dat we ons beperken tot maximaal twee onderlinge interrupties. Dit debat zal worden onderbroken omdat we moeten stemmen en misschien ook omdat we even iets moeten eten.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Het kan niemand zijn ontgaan dat D66 er een groot voorstander van is om leerlingen kansen te geven en hen zich thuis te laten voelen op school. Wat zou het fantastisch zijn als leerlingen kunnen studeren op het niveau dat bij hen past in plaats van dat zij het massaprogramma volgen dat we vmbo, havo of vwo noemen. En wat zou het fantastisch zijn als leerlingen gemotiveerd zijn en zich inspannen voor alle vakken, omdat zij weten dat een voldoende in het verschiet ligt.

Dit alles is mogelijk als we het onderwijs op een andere manier inrichten. We voeren heel veel debatten en we sleutelen aan van alles en nog wat in het onderwijs; ik herinner nog maar even aan mijn motie die gelukkig een meerderheid in deze Kamer heeft gehaald en waarmee aan de Onderwijsraad is gevraagd om een totaaladvies te geven over ons bestel op het punt van het bieden van kansen. Ik zie uit naar dat advies, want ik denk dat wij er erg voor moeten waken om alleen maar te sleutelen. We moeten er ook een keer fundamenteel naar durven kijken.

Leerlingen zouden vakken op hoger en lager niveau moeten kunnen afsluiten zonder vmbo- of vwo-label. Buitenschoolse activiteiten moeten worden betrokken bij het onderwijs, zodat afsluiting op maat mogelijk is. Het zou mooi zijn als er bij het voortgezet onderwijs in plaats van een cijferlijst een plusdocument komt, een «voortgezetonderwijscertificaat». Zover zijn we nog lang niet. Maatwerk kunnen we al wel leveren, maar een maatwerkdiploma bestaat nog niet. Eigenlijk is dat raar. Al het onderwijsbeleid is er de afgelopen jaren op gericht geweest om leerlingen nog gedifferentieerder op te leiden, maar nu bepaalt eigenlijk je slechtste vak uiteindelijk welk diploma je behaalt. Het afsluiten van vakken op een ander niveau ziet de D66-fractie als een stap naar een ideaalbeeld waarin het kind centraal komt te staan en niet het stelsel. In deze fase willen wij ruimte bieden aan scholen die deze stappen willen zetten. In de uitvoering van dit voorstel is het van belang om met een aantal zaken rekening te houden. Zo hebben havoscholieren die een vwo-vak willen doen, na de vijf jaar reguliere havo een jaar extra nodig om dat vak af te ronden. Althans, die mogelijkheid zou je hun moeten kunnen bieden. Ik vraag de Staatssecretaris hoe hij dit voor zich ziet. Ik besef dat we met deze mogelijkheden heel wat van scholen vragen op organisatorisch gebied. Hoe komt de Staatssecretaris de scholen tegemoet die dit maatwerk mogelijk willen maken?

Daarnaast is koppeling met het vervolgonderwijs een voorwaarde om dit plan te laten slagen. Wat ons betreft, zou een warme overdracht moeten worden gegarandeerd, waarbij echt wordt gekeken naar de persoon. In sommige gevallen kunnen nieuwe studenten ook worden toegelaten als zij een voor de studie niet relevant vak op een lager niveau hebben afgesloten. Ik ben dan ook blij dat de Vereniging van Universiteiten en de Vereniging Hogescholen dit middels een experiment willen realiseren. Welke rol ziet de Staatssecretaris hierbij voor zichzelf weggelegd? Kan dit al in het komende studiejaar worden ingevoerd voor studenten? Bij mij werkt flexibilisering immers twee kanten op: ook het op een lager niveau afronden van een vak moet tot de mogelijkheden behoren.

Daarnaast vraag ik de Staatssecretaris om het vervolgonderwijs volstrekt helder te maken dat bij het toelatingsbeleid niet van scholieren mag worden verwacht dat zij een vak op een hoger niveau hebben afgerond. Het diploma zoals we dat nu kennen, moet dus een ticket naar de toekomst en een toegangsbewijs tot het vervolgonderwijs blijven.

Ondanks deze vragen blijf ik van mening dat wij deze kans moeten grijpen. Ik geef een concreet voorbeeld van waar het plan een duidelijke meerwaarde kan bieden. Als een vmbo-scholier in staat wordt gesteld om een vak op havoniveau te volgen en dit met succes doet, moet dit voor de havoschool een belangrijk signaal zijn dat de scholier mogelijk meer in zijn mars heeft, dat cultuur- en niveauverschil geen belemmeringen zijn en dat doorstroom naar de havo een logische stap lijkt.

Dit was een bruggetje naar de doorstroom van het vmbo naar het havo. Daarbij is al acht jaar sprake van een dalende trend. Dat vindt mijn fractie buitengewoon verontrustend. Uit onderzoek zou blijken dat dit te wijten is aan een beter imago van het vmbo en een betere vervroegde selectie. Ik kan niet bedenken wat er sinds 2008 op een van deze beide vlakken is gebeurd. Maakt de Staatssecretaris zich met mij ongerust over deze verminderde doorstroom van het vmbo naar het havo? Voor zover ik weet, zit je nu immers vast op het niveau waarmee je het voortgezet onderwijs binnenkomt. De oorzaak van dat vastzitten is juist het gebrek aan de mogelijkheid om te stapelen of op een andere wijze flexibel onderwijs te bieden. Ik denk graag in mogelijkheden en ik hoop dat de Staatssecretaris dit met mij doet.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik noem allereerst een punt dat misschien iets buiten de discussie staat. We kregen vorige week te horen dat het ministerie de eindtoets in het basisonderwijs belangrijker wil maken vanwege de geconstateerde ongelijkheid in het onderwijs. Wat de ChristenUnie betreft, is dit symptoombestrijding. De oplossing ligt niet in een toets, maar in het verbeteren van het onderwijs zelf.

Binnen de orde van de agenda heb ik vijf punten, te beginnen met de opwaartse druk. Ik heb de indruk dat meer leerlingen dan ooit naar het havo en het vwo gaan en dat steeds minder leerlingen naar het vmbo gaan. Ik vraag de Staatssecretaris of dat een doel is, een trend die wij graag doorzetten. De situatie in onze samenleving lijkt nu dat je naar het havo moet als je het vwo niet haalt en dat je, als je het havo desondanks niet haalt, maar naar het vmbo moet. De trend is naar «hogerop moet» en «een lager niveau is niet interessant». Ik vind dit een miskenning van vakmensen die intelligent met hun handen werken. Ik ben heel benieuwd hoe de Staatssecretaris daarnaar kijkt.

Juist bij de overgangen tussen onderwijsniveaus moet er extra aandacht zijn voor de talenten van leerlingen. In lijn met de motie die ik heb ingediend in het debat over onderwijs in 2032, gaat het daarbij wat de ChristenUnie betreft ook om praktische vaardigheden en vakonderwijs. Zorg al vroeg in het voortgezet onderwijs voor een goede mix tussen cognitieve en praktische vaardigheden. De ChristenUnie is bijvoorbeeld voorstander van brede brugklassen en meervoudige schooladviezen. Duw kinderen niet meteen in een hokje. Voor de twitteraars zeg ik daarbij dat ik niet pleit voor de middenschool, maar voor lagere schotten. De schotten zijn in de afgelopen jaren immers hoger geworden. Dat is onwenselijk. Welke kansen ziet de Staatssecretaris op dit punt?

Ik begrijp de terughoudendheid van de Staatssecretaris ten aanzien van het maatwerkdiploma wel. Diploma's moeten immers hun waarde behouden, maar ik ben benieuwd hoe het recht op maatwerk voor leerlingen invulling zal krijgen. Moeten er minimale cijfers staan voor het vak dat een leerling op een hoger niveau wil volgen? Vindt de Staatssecretaris ook dat scholen hierover vooraf duidelijkheid moeten geven, zodat er heldere criteria zijn voor leerlingen? Het LAKS pleit ervoor om leerlingen in bescherming te nemen als het niet lukt. Is er bijvoorbeeld een terugvaloptie?

Ik hoor van de docenten dat de inspectie vooral focust op de leerresultaten van de standaardvakken. Het zou mooi zijn als leerlingen zich breder kunnen vormen, maar vindt de inspectie dit ook? Scholen scoren op de leerresultaten van die standaardvakken. Een extra techniekles in de gemengde of theoretische leerweg juichen wij toe, maar in alle rankings en de uiteindelijke examenlijstjes zullen verbreding en maatwerk geen waarde hebben. De Staatssecretaris zegt dat het leerresultatenmodel zal worden aangepast, omdat het gemiddelde examencijfer daalt als vakken op een hoger niveau worden gevolgd, maar gaat de inspectie ook anders met die extra vakken om?

De voorstellen van de Staatssecretaris gaan vaak over het volgen van extra vakken op een hoger niveau, maar een havo- en vwo-leerling kan ook veel baat hebben bij het volgen van vakken op wat we dan «een lager niveau» noemen. Daarbij bedoel ik niet «in plaats van»; het gaat om extra vakken. De discussie spitst zich nu nog heel erg toe op leerlingen die een vak op een lager niveau willen doen omdat zij iets niet goed kunnen. Wat is er echter mis met het volgen van een extra vak dat je ontwikkeling verbreedt? Het LAKS doet op dit punt een prima voorstel: laat leerlingen met interesse in techniek ook in het voorbereidend beroepsonderwijs vakken volgen. Denk aan een technisch onderbouwde havist die graag metaalbewerking, vonkverspaning en puntlassen wil leren. Dat staat toch heel mooi op je einddiploma? Ik zou er supertrots op zijn als ik dat vroeger had gehad. Wil de Staatssecretaris die ruimte bieden voor het volgen van extra vakken op een «lager» niveau? Komt er ook ruimte om op een andere locatie een extra vak te volgen, misschien zelfs op het mbo, en komt dit dan op het diploma te staan?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. Begin deze maand sprak de 15-jarige Ludciella voor een zaal vol betrokkenen bij ons onderwijs. Zij vertelde dat zij enkele vakken op een hoger niveau gaat afronden en dat dit wel op haar cijferlijst komt te staan maar niet op haar diploma. Ludciella noemde dit treffend «een half cadeautje». Ik ben blij met de eerste stappen die de Staatssecretaris heeft gezet door de mogelijkheid te bieden om vakken op een hoger niveau af te sluiten en dit zichtbaar te maken op het diploma. De manier waarop kinderen zich ontwikkelen of het tempo waarin zij leren, verschilt van kind tot kind. Daarom is maatwerk nodig, bijvoorbeeld door een extra vak te volgen, een vak op een hoger niveau af te ronden of eerder examen te doen voor een vak. Leerlingen, ouders en leraren moeten samen bepalen wat in hun geval het beste is. Kinderen hebben recht op maatwerk en scholen moeten dat mogelijk maken zonder dat we het systeem op de schop gooien.

Maatwerk gaat over uitgedaagd worden, het volgen van vakken op het niveau dat bij jou past, les krijgen in de leerstijl die bij jou past, gezamenlijke afstemming van het leertraject, het bieden van keuzes en het krijgen van erkenning voor extra vaardigheden. Het kleine aantal scholen dat nu vooroploopt om maatwerk binnen die scholen een plaats te geven, moet uitgroeien tot een impuls voor alle scholen om het onderwijs flexibel in te richten en om maatwerk voor hun scholieren te realiseren. Een gezamenlijke opdracht is om ervoor te zorgen dat leerlingen niet al bij de aanvang van de middelbare school terechtkomen in een vaste route door het schoolsysteem. Hoe gaat de Staatssecretaris de overgang van de basisschool naar de middelbare school zo inrichten dat die de basis vormt voor onderwijs op maat? Is hij het met mij eens dat brede brugklassen en brede scholengemeenschappen hiervoor een belangrijke voorwaarde zijn?

Uiterlijk na twee jaar op de middelbare school worden leerlingen aan een onderwijsniveau gekoppeld. Scholen worden beoordeeld op basis van het onderbouwrendement, het verschil tussen het schooladvies en de onderwijssoort waarin scholieren in het derde jaar van de middelbare school starten. Dat onderbouwrendement wil ik afschaffen, omdat er in het kader van maatwerk moet worden gekeken naar het rendement over de gehele schoolperiode. Als wij onze leerlingen de beste kansen willen bieden, moet het systeem over de gehele schoolperiode flexibel ingericht worden. Is de Staatssecretaris dit met mij eens en is hij bereid om het onderbouwrendement achterwege te laten?

De heer Rog (CDA):

Ik vraag mevrouw Vermue of de Kamer dat onderbouwrendement inmiddels niet al heeft afgeschaft.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voor zover ik weet, hebben we dat nog niet afgeschaft. We hebben het in het afgelopen najaar wel bijgesteld, maar de inspectie kijkt nog steeds naar het onderbouwrendement aan het einde van het tweede leerjaar.

De heer Rog (CDA):

Het is misschien goed om erop te wijzen dat we als Kamer het PvdA/VVD-kabinet hebben gecorrigeerd en hebben aangegeven dat scholen geen minnetje meer krijgen als een leerling met een dubbel advies zijn opleiding afrondt op het niveau van het laagste van die twee adviezen. Ik wil mevrouw Vermue dus feliciteren: dit hebben we met elkaar geregeld.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ja, maar ik stel dit niet voor niks voor. Het onderbouwrendement dwingt scholen er nog steeds toe om leerlingen aan het einde van het tweede leerjaar een onderwijsniveau toe te wijzen. Daardoor zitten leerlingen die bijvoorbeeld drie jaar nodig hebben voor de onderbouw om een definitieve richting te bepalen, eigenlijk al in een vaste route door het schoolsysteem. Volgens mij staat dit maatwerk in de weg.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik wil nader ingaan op het door mevrouw Vermue genoemde onderbouwrendement, want er waren toentertijd valide redenen voor de inspectie om naar het onderbouwrendement te kijken. Zoals de heer Rog al zei, zijn de scherpe kantjes ook met instemming van onze partij van het onderbouwrendement afgehaald. Het is nu veel meer een stimulerend onderbouwrendement. Voorheen was het echter zo dat, als er niet naar het onderbouwrendement werd gekeken, de inspectie pas aan het einde van de gehele schoolcarrière uiteindelijk kon bekijken in hoeverre het beste uit de leerling is gehaald. Het is toch zonde als je daar pas aan het einde van het schooltraject naar gaat kijken en als je niet ook al gedurende het schooltraject af en toe bekijkt of de leerling nog op de goede plek zit en of je de leerling niet iets extra's of juist extra ondersteuning zou moeten bieden? Het is toch raar als we dat helemaal loslaten?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik zie niet in waarom het middel van het onderbouwrendement zoals mevrouw Straus dat naar voren brengt, het ook door haar genoemde maatwerk mogelijk moet maken. Het is aan scholen om samen met hun leerlingen te bekijken wat nodig en passend is en welk tempo er wordt gehanteerd. Dit biedt de leerlingen echter ook de ruimte om bijvoorbeeld zes jaar over het havo te doen of zeven jaar over het vwo. Het zou dus goed zijn om dat rendementsdenken pas aan het einde van de middelbare school echt toe te passen.

Mevrouw Straus (VVD):

Ja, maar daar hoor ik mevrouw Vermue niets tegenover stellen. Ik hoor haar geen voorstel doen voor het verbeteren van het meten van de voortgang van de leerlingen. Ik heb een uitgebreide notitie van het LAKS gehad, waarin het LAKS aangeeft dat het eigenlijk heel goed zou zijn om elk jaar te bekijken waar een leerling staat en wat we wel of niet beter zouden kunnen doen. Daardoor wordt het gemakkelijker om, ook gedurende het schooljaar, nog van richting te veranderen. Dat tegenvoorstel hoor ik mevrouw Vermue echter niet doen. Ik hoor haar alleen zeggen: schaf het onderbouwrendement af.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Laat ik dan meteen een tegenvoorstel doen: ik denk dat we moeten bekijken hoe we vanuit het toezichtskader van de inspectie maatwerk veel meer gaan belonen. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is welke maatregelen en stappen hij daartoe zou willen zetten.

In de examenperiode wil de Staatssecretaris bij een herkansing de mogelijkheid bieden om terug te vallen op het oorspronkelijke niveau. Door het verschil in examenstof is het nu niet mogelijk om terug te vallen naar een lager niveau. Scholen willen daarentegen het verschil in examenstof behouden om recht te doen aan de verschillende behoeften van leerlingen; liefst geen theezakjesmodel, waarbij de havostof een aftreksel is van de vwo-stof en waarbij het vmbo-t een aftreksel is van het havo. Daarom doe ik het volgende voorstel. Voor het vwo heb je acht vakken nodig en voor het havo zeven vakken. Is het mogelijk om een havodiploma te krijgen als je examen hebt gedaan op vwo-niveau? Het zwakste vak kan dan geschrapt worden. Dit geldt ook voor gymnasiumleerlingen die zakken op klassieke talen: zij krijgen dan toch gewoon een vwo-diploma, zonder herkansing. De Staatssecretaris geeft aan dat hij een experiment overweegt, waarbij het hoger onderwijs leerlingen met een eenzijdige cognitieve begaafdheid uit een lagere onderwijssoort van het voortgezet onderwijs kan aannemen als het deze leerlingen geschikt acht. Waarom geldt dit alleen voor eenzijdig cognitief begaafden? Is de Staatssecretaris bereid om dit experiment te verbreden tot alle leerlingen die vakken volgen op verschillende niveaus, maar ook tot leerlingen die een enkel vak volgen op een lager niveau? Dit experiment biedt de mogelijkheid om in afstemming oplossingen te bedenken voor de terechte zorgen over de waarde van het diploma en voor ongewenste uitsluiting aan de poort van het hoger onderwijs. Het experiment kan ervoor zorgen dat leerlingen die met uitzondering van één vak alle vakken op een hoger niveau halen, gewaardeerd worden op het niveau waarop zij overwegend het beste zijn.

Het colloquium doctum biedt de mogelijkheid om met een diploma waarmee enkele relevante vakken op een hoger niveau zijn afgerond of waarmee een enkel vak op een lager niveau is afgerond, alsnog toegelaten te worden tot het hoger onderwijs. Hoewel er vaak wordt gepleit voor het verlagen van de leeftijd, vraag ik mij af of het niet voor alle leerlingen met een diploma van het voortgezet onderwijs mogelijk moet zijn om gebruik te maken van het colloquium doctum. Als we leerlingen de mogelijkheid bieden om te vertragen en te versnellen, is leeftijd immers niet meer het juiste criterium, want het gaat om het maatwerkdiploma. Is de Staatssecretaris bereid om dit aan te passen?

Flexibilisering van het onderwijs mag er nooit toe leiden dat jongeren elkaar niet meer ontmoeten. Het moet niet zo zijn dat je in je eentje achter de laptop of het tablet je eigen onderwijsprogramma doorloopt. Leren doen we van en met elkaar. Op school ontwikkel je zelfvertrouwen en leer je omgaan met verschillen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik weet niet precies waarmee ik moet beginnen, want mevrouw Vermue doet eigenlijk een paar debatten tegelijk. Zij neemt bijvoorbeeld meteen het debat mee dat we nog gaan krijgen over de hele voortgang van het po naar het vo. Dat is altijd mooi, maar ik probeer me te beperken tot het onderwerp waarvoor we nu bij elkaar zijn, namelijk het maatwerkdiploma. Heb ik goed begrepen dat mevrouw Vermue bereid is om zowel naar leerlingen te kijken die – om te blijven spreken in de termen «boven» en «onder» – een vak boven het niveau hebben gevolgd als naar leerlingen die een vak lager hebben gevolgd? Ik heb ook gesproken over meegaan in het experiment dat de Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Universiteiten aanbieden.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Dat is mijn vraag aan de Staatssecretaris. Mijn vraag is of in het experiment kan worden meegenomen dat leerlingen die vakken op een lager niveau hebben gevolgd, worden toegelaten tot het hoger onderwijs, zonder dat dit gevolgen heeft voor de toelating en de selectie aan de poort van het hoger onderwijs – dat is een belangrijke voorwaarde – en met volledige helderheid over de waarde van het diploma.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, dat gaat over alles wat afwijkt van de norm die wij tot nu toe kennen: het volledige havodiploma, het volledige vwo-diploma of het volledige vmbo-diploma moet altijd de toegang verschaffen. Als je daar om een bepaalde reden iets onder zit, zou eigenlijk een warme overdracht, een colloquium doctum-achtige constructie, mogelijk moeten zijn. Mevrouw Vermue stelde dit als een vraag, maar ik ga ervan uit dat de PvdA dit wil en dat mevrouw Vermue niet bedoelt: als het niet zo is, is het ook goed. De PvdA wil dit toch?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik ben in eerste instantie benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris. Ik wil in ieder geval dat leerlingen niet worden uitgesloten op basis van één vak waarin zij zwakker zijn. Ik wil dus bekijken of dit in een experiment meegenomen kan worden.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Na de basisschool kunnen leerlingen een keuze maken uit tien verschillende opleidingsrichtingen, allemaal met diverse keuzes aan vakkenpakketten, profielen et cetera. Het is een enorme waaier aan mogelijkheden. Op het punt van flexibilisering kan er ook al heel veel. Dat concludeerde de Onderwijsraad en dat bleek ook uit de hoorzitting die wij hier in de Tweede Kamer hebben gehad: scholen die dachten burgerlijk ongehoorzaam te zijn, maakten eigenlijk op vernuftige wijze gebruik van de mogelijkheden die er zijn. Helaas, veel mogelijkheden om maatwerk te bieden, worden op dit moment nog niet benut.

Het CDA is het eens met de voorzichtige aanpak van de Staatssecretaris, die wil bekijken op welke wijze we nu tot aanpassingen kunnen komen. Dat wil ik toch eens nadrukkelijk gezegd hebben. Wat het CDA betreft, moet het stelsel nu niet rigoureus op de schop. We moeten gewoon goed kijken naar en aansluiten bij de bestaande mogelijkheden. We moeten scholen er ook op wijzen dat zij op zich al een plicht hebben om leerlingen een ononderbroken leerlijn aan te bieden.

Enkele zaken die in de brieven naar voren komen, kunnen op de warme steun van het CDA rekenen, bijvoorbeeld de gedachte om bij een examen op een hoger niveau ook een herkansing op het basisniveau toe te staan. Zou een herkansing in het derde tijdvak op het hogere niveau toegestaan kunnen worden als het basisniveau in het tweede tijdvak met een voldoende is afgesloten? Ook zijn wij positief over het onderzoek naar de toelating van eenzijdig cognitief begaafden en het experiment met leerlingen die een enkel vak op een lager niveau hebben afgesloten en die via de route van het colloquium doctum, de toelatingstoets, de mogelijkheid krijgen om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs. Ik heb daar wel een vraag over: ziet de Staatssecretaris dit als een opmaat om hogescholen en universiteiten de mogelijkheid te bieden om een toelatingstoets in te stellen voor potentiële studenten die jonger zijn dan 21 jaar? Het CDA is het ook eens met de gedachte om hogere vakken dan het basisniveau te vermelden op het diploma. Dat kon eigenlijk al en het komt nu op het diploma te staan; dat is prima. Is de Staatssecretaris het met ons eens dat duidelijk moet blijven wat het basisniveau van de leerling is? Ik zou zeggen dat een havodiploma met vreemde talen op vwo-niveau nog steeds een havodiploma is. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen? Wil hij leerlingen ook het recht bieden om vakken op een lager niveau te volgen, zoals het LAKS heeft voorgesteld en zoals mijn collega van de ChristenUnie ook al memoreerde? Ik noem bijvoorbeeld de mogelijkheid om een havist ook beroepsgerichte vakken uit het mbo te laten volgen.

Er worden in de stukken veel mooie woorden gewijd aan drempelloze doorstroom en het stimuleren van stapelen, maar intussen staat de toelatingscode potentiële doorstromers in de weg. Ik ben bang dat het kabinet vmbo'ers in de kou laat staan. Scholen met hoge toelatingsvoorwaarden voor vmbo'ers die willen doorstromen naar het havo, wordt op dit moment immers geen strobreed in de weg gelegd, zelfs niet als zij een gemiddeld eindexamencijfer van meer dan 6,8 eisen. Hoe kijkt de Staatssecretaris tegen deze ontwikkeling aan, ook in relatie tot het rapport van de onderwijsinspectie over gelijke kansen, die er juist voor deze leerlingen dus in mindere mate zijn? Havisten mogen straks met een soort hybride maatwerkdiploma naar de universiteit, maar een mavoleerling met een 7 als gemiddeld eindexamencijfer is overgeleverd aan de goedwillendheid van de school bij de vraag of hij kan doorstromen naar het havo.

Uit tal van onderzoeken blijkt dat het hebben van hoge verwachtingen vaak een positief effect heeft op leerlingen. Dat zien we bijvoorbeeld ook op de basisschool, bij het schooladvies: in 25% van de gevallen is dat advies hoger dan dat van de Cito-score en 75% van die 25% haalt vervolgens in het voortgezet onderwijs op dat hogere niveau een diploma. Waarom zouden het stellen van hoge verwachtingen en het bieden van een succesvolle toekomst niet gelden voor vmbo'ers? Het excellentiebeleid van dit kabinet is mooi voor de elite, maar het CDA wil ook kansen voor vakmensen en vmbo'ers. Als leerlingen bij algemeen vormende opleidingen het recht krijgen om vakken op een hoger niveau af te ronden, waarom bieden wij dat recht dan niet ook aan vmbo'ers voor beroepsgerichte vakken? Waarom wordt hun bijvoorbeeld niet het recht geboden om ook te excelleren en alvast vakken op het mbo te volgen? De focus moet dus niet alleen gericht zijn op algemeen vormende vakken, de havisten en de vwo'ers, maar ook op het vmbo.

Ik heb nog drie korte punten. We weten dat zittenblijven vaak geen oplossing is. Pilots zijn een succes. Ik heb begrepen dat er 9 miljoen naar de lumpsum gaat. Hoe garandeert de Staatssecretaris dat dat geld daarvoor wordt aangewend? Waarom gaat dat geld niet naar de prestatiebox of naar het subsidiëren van scholen die zich aantoonbaar inzetten voor het voorkomen van zittenblijven?

Ik heb ook een vraag over het vavo. Door het jaar heen examineren kan straks; dat is dus het sprokkelen van vakken in het voortgezet onderwijs. Ondermijnt dit niet het voltijds karakter van het voortgezet onderwijs en daarmee de positie van het vavo als voortgezet onderwijs in deeltijd en tweedekansonderwijs?

Wij zien het plusdocument positief tegemoet. Het gaat om een begrijpelijke wens die recht doet aan het feit dat een leerling meer is dan de optelsom van zijn eindexamenvakken. Tegelijkertijd moet er wel voor worden gezorgd dat dit de kansenongelijkheid niet juist weer vergroot. Het zou goed zijn als wij het plusdocument een eenduidig karakter kunnen geven.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. We hebben nog minder dan een jaar te gaan tot de verkiezingen, maar we kunnen nu eigenlijk al spreken van een aantal ernstige ongelukken van Bussemaker, Dekker en hun meest loyale oppositie. We zien een reeks ondoordachte maatregelen en experimenten, die nadelig uitwerken op de kwaliteit, maar ook op de toegankelijkheid van het onderwijs. Ik noem de toenemende ongelijkheid door het geknoei met de Cito-toets, de invoering van het leenstelsel, de vermindering van de onderwijstoets, de druk op het onderwijs door de instroom van asielkinderen en het gestuntel met het Platform Onderwijs2032. Dat zijn wat ons betreft allemaal ongelukken.

Het maatwerkdiploma lijkt het volgende ongeluk van de sociaalliberale coalitie te worden. Het klinkt natuurlijk allemaal heel sympathiek: meer maatwerk voor de individuele leerling, maar de bijwerkingen van de plannen van de Staatssecretaris zullen vele malen erger zijn dan de kwaal. Het is een recept voor onzekerheid bij leerlingen, werkgevers en vervolgopleidingen, meer bureaucratie en extra kosten. Er moet nog meer tijd besteed gaan worden aan afstemming tussen docenten, teams en scholen; dat is helaas toch al niet het beste punt van het onderwijs. De roostermakers moeten rekening gaan houden met individuele leertrajecten. Leerlingen worden opgezadeld met een grote – wat ons betreft een te grote – verantwoordelijkheid. Leraren zullen een nog grotere werkdruk ervaren vanwege de forse tijdsinvestering die dit maatwerk met zich meebrengt. Vooral de scholen die niet alle schooltypen in huis hebben, zullen echt negatieve effecten gaan ondervinden. Dat is allemaal nogal wat.

Het gaat ons in de eerste plaats om het civiel effect van diploma's; dat is voor ons ontzettend belangrijk. Daarbij gaat het om de eenduidige herkenning en erkenning van diploma's van het vervolgonderwijs in het bedrijfsleven. Dat civiel effect zal ontzettend onder druk komen te staan. De waarde van een diploma waarmee vakken op verschillende niveaus zijn afgesloten, is niet of nauwelijks te bepalen door een werkgever of door opleidingen in het vervolgonderwijs. Het maatwerkdiploma zal verwarring creëren over de precieze competenties van sollicitanten of nieuwe studenten. In dat laatste geval zullen extra testen aan de poort onvermijdelijk zijn en dan staan we hier natuurlijk weer op onze achterste benen. Het brengt allemaal nog meer bureaucratie en extra kosten met zich mee. Is dat het allemaal waard, zo vraag ik de Staatssecretaris. Staat dat in verhouding tot het probleem dat hij wil oplossen áls er al sprake is van een probleem? Ik wil dat nog eens uitgelegd krijgen. Wat is precies de meerwaarde van een maatwerkdiploma? Er is al zo veel mogelijk. Sinds 2007 hebben leerlingen al de mogelijkheid om vakken op een hoger niveau af te sluiten en vorig jaar is daar nog het versneld en verrijkt vwo bijgekomen. Dat is allemaal hartstikke uitdagend voor leerlingen. De mogelijkheden zijn er, maar er maken niet heel veel leerlingen gebruik van. Kunnen we er niet mee volstaan om dat extra te stimuleren?

Meer maatwerk in het onderwijs is zeker wenselijk en mogelijk, maar daarvoor moeten we niet gaan sleutelen aan het stelsel zelf en dat dreigt hier toch te gebeuren. Om binnen de klas of de groep te komen tot meer geslaagden en echte differentiatie moet het toch voldoende zijn om de werkdruk te verlagen en om vakdocenten in te zetten die heel goed zijn opgeleid, heel zelfbewust en pedagogisch en didactisch bekwaam zijn. We hoeven daarvoor eigenlijk alleen te investeren in de kwaliteit van opleidingen en bijscholing. Dat kost natuurlijk geld en daarom moet er een betere verdeling komen van de onderwijsgelden: er moet meer geld naar het primair proces en minder geld naar de overheid. We hebben al eerder gesproken over het 80/20-principe, dat heel veel geld zou kunnen vrijmaken. Snoei daarnaast nog eens flink in de kleilaag van al die gesubsidieerde onderwijsmeepraatclubjes, maar houd bovenal toch eens op met het moderniseren om te moderniseren. Breng toch alsjeblieft eindelijk eens een keer rust en regelmaat terug in het onderwijs.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik herken wat de heer Beertema zei, namelijk dat er binnen het huidige bestel al heel veel mogelijk is. We hebben daar vorige week over gesproken tijdens een rondetafelgesprek met vertegenwoordigers van het onderwijs. Sommige scholen doen het wel, maar andere niet. Wat zou in de ogen van de heer Beertema een goede aanpak zijn om veel meer scholen ertoe te bewegen om de ruimte die we hebben binnen het huidige bestel, ook daadwerkelijk op te zoeken?

De heer Beertema (PVV):

Ik denk dat het departement daarin een actieve rol kan spelen. Ik kan het mij haast niet voorstellen, maar misschien zijn nog steeds veel scholen niet op de hoogte van alle mogelijkheden die wettelijk al geboden worden. Het departement kan daarin dus een rol spelen. Ik kan mij ook voorstellen dat ouders en leerlingen zelf een rol spelen via medezeggenschap. Volgens mij is er heel veel mogelijk. Het gaat natuurlijk niet om heel grote aantallen, maar het moet absoluut gestimuleerd worden. Ik ben dat helemaal eens met mevrouw Straus.

Mevrouw Straus (VVD):

Ziet de heer Beertema daarin ook een rol voor de VO-raad? Die is tenslotte vertegenwoordiger van de vo-scholen in Nederland. Zou de VO-raad deze bal kunnen oppakken om dit bij zijn scholen nader te stimuleren?

De heer Beertema (PVV):

Dat is een beetje vragen naar de bekende weg, want ik ben geen grote vriend van al die raden. Wat mij betreft krijgt de VO-raad zo weinig mogelijk taken toebedeeld en laten we het gewoon een administratieclubje worden. Ik denk meer dat er voor het departement en voor de inspectie, maar vooral voor het departement, een rol is weggelegd om een actieve voorlichtingscampagne te starten. Ik zie daar het meeste heil in.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik meen in de woorden van de heer Beertema te bespeuren dat hij zich ook zorgen maakt over de kansenongelijkheid in het onderwijs. Als de PVV zich daarover ook zorgen maakt, dan is dat echt goed nieuws. De heer Beertema bekritiseerde de Staatssecretaris op allerlei punten; op sommige punten ben ik het met hem eens, maar op andere punten wat minder. Wat is echter de gedachtegang van de heer Beertema? Welke maatregel ziet hij voor zich om de kansenongelijkheid in het onderwijs nu eens stevig aan te pakken? Dat hoor ik immers niet van hem.

De heer Beertema (PVV):

Dan heeft GroenLinks toch niet opgelet. GroenLinks is de partij die per se het schuldenstelsel, het leenstelsel, erdoor wilde drukken en dat heeft tot een enorme ongelijkheid geleid. Wij zijn, samen met het CDA en de SP, de enige partij die daarvan afstand heeft genomen, omdat wij dat per se niet wilden. Ik begrijp de vraag en dat beschuldigende vingertje dus helemaal niet. Kijk naar uzelf, GroenLinks, en naar wat jullie allemaal geflikt hebben. De Cito-toets moest eraan geloven en dat brengt een enorme ongelijkheid met zich mee, dus wat praat u?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Uit onderzoeken naar de kansenongelijkheid blijkt dat die ontstaat op de basisschool en op het voortgezet onderwijs. We komen nog te spreken over allerlei andere aspecten. Als de heer Beertema zich daar serieus zorgen over maakt, dan kun je toch verwachten dat hij voorstelt om daar iets aan te veranderen om zo de angel eruit te trekken? Ik hoor dat maar niet. Hij kan wel gaan jij-bakken tegen GroenLinks en dat is natuurlijk heel leuk hier aan tafel, maar daar schiet deze samenleving zo weinig mee op. Met welk voorstel komt de PVV? We moeten hier alleen maar dat gemopper aanhoren, dat mij altijd doet denken aan die oude leraar Duits van Van Kooten en De Bie.

De heer Beertema (PVV):

Van Kooten en De Bie, wie waren dat ook alweer? Ik ga hier verder helemaal niet op in. Ik heb hard gevochten om de Cito-toets te handhaven zoals die was. Het was een niet perfect maar wel heel goed matchingsinstrument voor het voortgezet onderwijs, waar het voorgezet onderwijs ook iets aan had. Het was een prima en objectief instrument om juist de ongelijkheid te voorkomen die nu dreigt te ontstaan. GroenLinks wilde ervanaf, maar wij wilden het behouden. Dat is nogal wat. Wij wilden de studiefinanciering behouden, maar u wilde daar zo graag vanaf. Kom dus nu niet aan met het verwijt dat ik aan het jij-bakken ben, want dat vind ik een beetje flauw.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Iedere leerling moet de kans krijgen om op basis van zijn of haar eigen talenten een mooie toekomst te creëren. Ons onderwijssysteem is echter momenteel veel te sterk gericht op de gemiddelde leerling. In onze ogen doet onderwijs dat meer op de persoon is toegespitst, meer recht aan de talenten van individuele leerlingen en aan hun motivatie om het beste uit zichzelf te halen. De VVD is dan ook verheugd over het voornemen van de Staatssecretaris om het recht op maatwerk te introduceren, zeker als leerlingen dit straks ook terug gaan zien op hun diploma. Er zijn zo veel leerlingen die om meer uitdagingen in het onderwijs vragen. Die groep is veel groter dat het aantal leerlingen dat nu al vakken op een hoger niveau volgt. Er gaat dus elk jaar veel talent verloren. Ik wil de Staatssecretaris vragen om met een tiental scholen al vanaf komend schooljaar met dit recht op maatwerk aan de slag te gaan. De ervaringen van dit experiment kunnen dan meegenomen worden bij de verdere juridische uitwerking. Op die manier hebben we niet alleen een tekentafeloplossing, maar een oplossing die ook daadwerkelijk in de praktijk gaat werken. Ik vraag de Staatssecretaris om bij deze experimenten ook ruimte te geven aan de suggestie van het LAKS om extra vakken op een lager niveau te kunnen volgen. Het gaat dus om extra vakken die scholieren kiezen boven op hun normale vakkenpakket, bijvoorbeeld een havist die ter verbreding een extra beroepsgericht vak wil volgen op het vmbo. Ik wil hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

De VVD is dus voorstander van meer maatwerk, maar stelt daarbij wel één voorwaarde. Wij mogen niet uit het oog verliezen dat een diploma een belangrijke maatschappelijke waarde heeft, zowel voor de arbeidsmarkt als voor de doorstroming naar het vervolgonderwijs. Een diploma moet van gelijke waarde zijn, of je het nu op een school in Den Helder of in Heerlen hebt behaald, en dat willen we graag zo houden.

Wij steunen de Staatssecretaris ook in het starten van een experiment voor de toelating tot het vervolgonderwijs. Een havist die enorm goed is in bètavakken, kan dan straks toch worden toegelaten tot een bètastudie aan de universiteit. Op die manier wordt talent pas echt optimaal benut. Wat de VVD betreft moet dit experiment gaan leiden tot goede afspraken om de doorstroming naar hoger onderwijs voor leerlingen met een eenzijdig profiel te regelen zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de maatschappelijke waarde van het diploma. Ik wil hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

De heer Van Meenen (D66):

Mevrouw Straus en volgens mij ook de heer Rog refereerden aan de maatschappelijke waarde van het diploma, ook wel het civiel effect genoemd. Moeten we dat niet heel kritisch bekijken? Is een van de aspecten van het civiel effect niet dat er sprake is van een massieve uitval in het vervolgonderwijs? Het staat natuurlijk best leuk als je in juni een vlag met daaraan je tas buiten kunt hangen, maar daarna begint de ellende. In mijn ogen is het civiel effect van het diploma dat er een heel grote kans bestaat dat je in het vervolg gaat uitvallen. Is dat niet hetgeen waarover we ons het meest druk zouden moeten maken? We hebben het vandaag over het maatwerkdiploma en niet over allerlei andere dingen die al mogelijk zijn. Zou het maatwerkdiploma aanstaande studenten niet veel meer kunnen helpen om zich te richten op studies die wél succesvol kunnen worden afgerond?

Mevrouw Straus (VVD):

Ik denk dat het hand in hand kan gaan. Als je een diploma haalt en je doet daarvoor een aantal verbredingen zoals een extra vak, omdat je al weet dat je je uiteindelijk op het hbo of aan de universiteit in een bepaalde studierichting verder wilt ontwikkelen, dan vind ik dat prima. Ik begrijp dus niet precies waar de heer Van Meenen naartoe wil. Een diploma houdt immers in dat je voor alle vakken een bepaald niveau weet te behalen. Als je al van tevoren weet dat je expertise en talent in een bepaalde richting liggen, dan wil ik leerlingen juist de ruimte geven om daar iets extra's voor te doen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb het hier weleens vaker gezegd, maar mevrouw Straus brengt mij er nu weer op. Weinigen aan deze tafel zullen het zich kunnen herinneren, maar vroeger bestond het vhbo: eigenlijk de havo, maar dan met praktijkgerichte vakken. Het was een schakelopleiding voor mensen die nu een kaderberoepsgerichte opleiding of iets dergelijks zouden volgen en daarmee in drie jaar de stap naar het hbo konden zetten. We hebben dat enorm emanciperende onderwijs finaal afgeschaft. Mevrouw Straus zei iets over het doen van extra vakken in de beroepsrichting die je op wilt gaan, maar is dat eigenlijk niet hetzelfde als zeggen dat het systeem failliet is? Het is toch heel gek dat juist het havo, die zich doorzet in het hbo, helemaal geen beroepsgerichte opleiding is? Moeten we dat ook niet eens gaan bekijken? We moeten de aansluiting tussen het havo en het hbo fundamenteel bekijken, niet alleen als een leerling toevallig nog tijd heeft om er nog een vakje bij te gaan doen.

Mevrouw Straus (VVD):

Laat ik vooropstellen dat ook de VVD zich heel erg zorgen maakt over alle leerlingen die in de beginfase van het vervolgonderwijs uitvallen. Dat is echt iets wat ik deel met de heer Van Meenen. Wij hebben ook het verzoek van de heer Van Meenen gesteund om de Onderwijsraad te vragen om het onderwijsstelstel in zijn geheel te bekijken. We krijgen binnenkort ook de review van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) over het Nederlandse onderwijsstelsel. Wat mij betreft staan wij ervoor open om daar met elkaar de discussie over te voeren, maar het gaat mij te ver om dat tijdens het AO van vandaag te doen. Het gaat hier over de voorstellen van de Staatssecretaris voor meer maatwerk in het voortgezet onderwijs. Ik kom straks nog op een paar dingen waarvan ik denk dat we die al aanvullend op het huidige stelsel kunnen doen, zonder daardoor meteen de maatschappelijke waarde van een diploma overboord te gooien. Misschien krijgen we in de toekomst nog verdere inzichten met betrekking tot de vraag hoe we leerlingen meer maatwerk kunnen bieden en hoe we tegelijkertijd de maatschappelijke waarde kunnen behouden. Het gaat mij niet zozeer om het diploma. Het gaat mij om het feit dat ongeacht waar je in Nederland geboren bent en welke havo je doet, die havo uiteindelijk overal hetzelfde betekent. Daar gaat het mij uiteindelijk om.

Ik wil nog een paar punten benoemen. Tijdens het rondetafelgesprek kwam naar voren dat het colloquium doctum, de toelatingstoets tot de universiteiten, nu pas vanaf 21 jaar kan worden gemaakt. Waarom kan die leeftijdsgrens niet naar beneden? Op die manier kunnen we immers voor alle leerlingen die dat nodig hebben, een mogelijkheid creëren om zich alsnog te bewijzen als het voortraject niet regulier doorlopen is.

In de onderwijsagenda van de VVD hebben wij ook opgenomen dat wij voorstander zijn van een portfolio voor elke leerling vanaf het basisonderwijs, zodat je niet enkel focust op de cognitieve talenten van leerlingen. Het LAKS noemt dit het «plusdocument» en de VO-raad noemt dit een «A- en B-deel» op het diploma. Wat vindt de Staatssecretaris daarvan? Steunt hij de visie van de VVD dat zo'n portfolio een leven lang mee zou moeten kunnen gaan en dat het ook na het vo nog veel meer zou kunnen bevatten dan alleen maar een cijferlijstje?

Tot slot. Het is duidelijk geworden dat scholen nog veel te weinig gebruikmaken van de nu al beschikbare ruimte. Ik had het daar zojuist al over tijdens mijn interruptiedebatje met de heer Beertema. Schoolleiders en docenten weten vaak niet hoeveel mogelijkheden ze eigenlijk hebben. Wat kan de Staatssecretaris doen om deze informatie bij scholen nog veel beter onder de aandacht te brengen?

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik wil mij focussen op twee onderwerpen: maatwerk voor kleuters, geïnspireerd door mijn beide kleindochters van wie ik gisteren zeer genoten heb – zij zijn overigens nog geen kleuters maar dat komt nog wel bij leven en welzijn – en maatwerk voor het voortgezet onderwijs. Dat laatste is natuurlijk al uitvoerig aan de orde geweest, maar dat eerste moeten we volgens mij ook aan de orde stellen. We mogen de verschillen in de ontwikkeling van kinderen niet zomaar op de grote hoop gooien van zittenblijven. Kleuters verschillen bijvoorbeeld sterk in de tijd die zij nodig hebben om schoolrijp te worden: het moment waarop het schoolse leren begint. Zolang een kind niet schoolrijp is, kan een schoolse term als «zittenblijven» eigenlijk helemaal niet van toepassing zijn en is het woord «vertraging» uiterst ongelukkig. In het onderzoek van de heer Driessen uit 2014 wordt bewust de term «kleuterbouwverlenging» gebruikt. Ik hoor daarop graag een reactie van de Staatssecretaris. Hoe kijkt hij daartegen aan?

Door theoretische verbeteringen en papieren besparingen bestaat het risico dat sommige leerlingen uiteindelijk verder van huis raken. Het gaat bij kleuters om een complexe praktijk. Docenten worstelen bij het maken van goede beslissingen over kleuters, vanwege hun sprongsgewijze en dus vaak onvoorspelbare ontwikkeling. Het is opvallend dat desondanks driekwart van de ouders tevreden is over het besluit om de kleuterperiode te verlengen. Zij spreken van een goed besluit. Hoe reageert de Staatssecretaris op de kloof tussen de papieren werkelijkheid en de feitelijkheid? Het beleidsrapport heeft geen positieve woorden voor het zogenoemde «doorkleuteren». De SGP vindt het prima om alternatieven voor een volledig extra kleuterjaar te bevorderen, maar het rapport lijkt verder wel erg eenzijdig. De Werkgroep Kleuteronderwijs reikt een genuanceerder perspectief aan. Worden de kennis en de ervaring van deze werkgroep ook bij de ontwikkeling van dit beleid betrokken? Dat gebeurt immers op verzoek van de Kamer ook bij het curriculum.

De SGP vraagt zich af of de bekostiging voldoende is afgestemd op de bijzondere doelgroep van kleuters. Er leven terecht of onterecht allerlei beelden over de gevolgen die beslissingen inzake kleuters kunnen hebben, ook voor de bekostiging. Het ibo-rapport (interdepartementaal beleidsonderzoek) bekritiseert bijvoorbeeld dat sommige scholen nog steeds ten onrechte uitgaan van de datum van 1 oktober, terwijl deze datum anderzijds wel degelijk een belangrijk ijkpunt vormt voor de bekostiging. Dat schept verwarring. Gaat dit kabinet onderzoeken hoe de bekostiging dienstbaar gemaakt kan worden aan de inhoudelijke beslissing? Wat ons betreft zou daarin de schoolrijpheid, naar het oordeel van de betrokken docent, beslissend moeten zijn. De SGP zou in ieder geval graag zien dat de bekostiging van kinderen die nog geen vier jaar zijn, wordt heroverwogen. Een kind van drie jaar en tien maanden – mijn kleindochters zijn weliswaar nog niet zover maar ik zie het wel om mij heen – komt bijvoorbeeld nog niet in aanmerking voor bekostiging. Vindt de Staatssecretaris dat ook onwenselijk? Deelt hij de mening dat een aanpassing zonder wetswijziging geregeld kan worden? De wet stelt namelijk niet dat basisonderwijs bedoeld is voor kinderen vanaf vier jaar, maar van omstreeks vier jaar. Welke ruimte kan de Staatssecretaris op dit punt bieden aan de professionals op de scholen ten behoeve van de kleuters?

Ik kom op mijn tweede punt: maatwerk in het voorgezet onderwijs. Daar zijn al veel woorden aan gewijd. Ik wil in zijn algemeenheid mijn waardering uitspreken voor de voorzichtige insteek van de Staatssecretaris. Naar de mening van de SGP is de visie op maatwerk in het voortgezet onderwijs een wezenlijk onderdeel van het profiel van de school. Er wordt af en toe uitgesproken dat maatwerk ook verbreding kan inhouden, maar toch lijkt er eenzijdig ingezet te worden op het volgen van vakken op een hoger niveau. De ruimte van scholen wordt zelfs beperkt door het recht om examen te doen op een hoger niveau. Waarom wordt deze beslissing niet bij uitstek aan de besluitvorming binnen de scholen zelf overgelaten, bijvoorbeeld door middel van een verplichting om hierover met de meest betrokkenen een besluit te nemen? Wat ons betreft maakt de Onderwijsraad overtuigend duidelijk dat een grote mate van uniformiteit nodig is om diploma's hun status en betrouwbaarheid te laten behouden, het zogenoemde «civiel effect». Het kabinet houdt gelukkig vast aan de status van de schoolsoorten, maar de uniformiteit kan ook in de knel komen door een onbeperkt recht om vakken op een hoger niveau af te sluiten. Is het niet noodzakelijk om een maximum te stellen aan het aantal vakken?

Eenzijdig begaafde havoleerlingen krijgen straks misschien toegang tot de universiteit. Wat ons betreft wringt dat enigszins met het uitgangspunt van het vwo, dat zich niet voor niets onderscheidt door een meer wetenschappelijke oriëntatie. Hoe past een havoleerling in dat bredere profiel? Als een havoleerling straks wordt toegelaten tot een academische opleiding, zal hij immers ook soepel overweg moeten kunnen met Engels, Nederlands en noem de andere vakken maar op.

De Staatssecretaris heeft tijdens een eerder overleg over toptalenten toegezegd dat hij het niveau van de eindexamenprogramma's meeneemt in zijn beleid. Een concreet voorbeeld was dat het aantal titels literatuur in havo en vwo even hoog is. Hoe staat het met het bekijken daarvan en met eventuele maatregelen dienaangaande? De behoefte aan maatwerk kan deels weggenomen worden door voldoende verschil tussen de schoolsoorten.

Ik waardeer de insteek van de Staatssecretaris om niet het hele stelsel tegen het licht te houden, want het onderwijs heeft één ding nodig: rust, geschreven in hoofdletters en drie keer onderstreept. Er wordt gezegd: laat ons met rust en geef ons de kans om gewoon ons ding te doen. Binnen het stelsel zijn nog heel veel mogelijkheden om flexibilisering toe te passen en maatwerk te leveren; laten we die uitnutten.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Bisschop en ik zijn het echt heel vaak over heel veel dingen eens, dus ik begrijp helemaal niet waar deze conservatieve houding ineens vandaan komt. Rust is prima. Als iets goed is, dan moet je het vooral met rust laten. Is de heer Bisschop werkelijk van mening dat het huidige stelsel zo goed is dat we er niets meer aan hoeven te doen? Hij haalde het zelf net ook aan: het civiel effect van het diploma is aan zeer veel inflatie onderhevig. Heel veel studenten slagen ondanks dat prachtige en mooie papier in het vervolgonderwijs helemaal niet meer. We moeten ons daarover ernstig zorgen maken en we moeten veel meer kijken naar de leerling, in plaats van naar dat papier.

De heer Bisschop (SGP):

Ik dank de heer Van Meenen hartelijk voor zijn vriendelijke woorden over de eendracht die we vaak samen vertonen. Ik ben ervan overtuigd dat hij ik dit doordacht hebben vanuit het belang van de leerling en dan vind ik het een compliment dat hij tegen mij zegt dat ik voor een conservatieve insteek heb gekozen. Ik waardeer dat zeer, want dat was ook de bedoeling. even misverstanden uit de weg te ruimen. Ik ben ervan overtuigd dat ons huidige stelsel en de manier waarop het gegroeid is, heel goed is maar dat het op onderdelen verbetering behoeft; dat wordt ook vanuit andere invalshoeken regelmatig aangegeven. Ik weet niet of je kunt spreken van het failliet van het civiel effect van diploma's en of je dat kunt afleiden uit het aantal studenten dat in het vervolgonderwijs blijkbaar niet goed gekozen heeft, een pas op de plaats maakt of er een jaar langer over doet. Wat mij betreft is dat een andere discussie. Ik zou willen insteken ...

De voorzitter:

Ik vind dat u wel heel lang aan het antwoorden bent.

De heer Bisschop (SGP):

Ja, de heer Van Meenen stelde een heel complexe vraag en ik probeer hem recht te doen.

De voorzitter:

Ik zit voor en ik zou het fijn vinden als u tot de beëindiging van uw beantwoording zou komen.

De heer Bisschop (SGP):

Ik rond af. Als we binnen het huidige stelsel en de huidige kaders meer aandacht besteden aan de ruimte voor meervoudige schooladviezen, aan dakpanklassen in de gehele onderbouw van het voortgezet onderwijs zonder dat dit vervelende consequenties heeft en aan het stimuleren van stapelen, dan denk ik dat je op dat punt al heel veel kunt verbeteren.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik vind het betoog van de heer Bisschop interessant. Hij zei dat je binnen het huidige stelsel eigenlijk al een heleboel kunt doen en hij noemde net een aantal dingen die je nog meer zou kunnen doen. Ik wil hem een vergelijkbare vraag stellen als die ik de heer Beertema net stelde: zou hij dat concreet kunnen maken? Wat stelt de SGP voor om ervoor te zorgen dat we binnen het huidige systeem de zaken zo inrichten dat meer scholen genegen zijn om leerlingen maatwerk te bieden? De heer Bisschop kan immers toch niet anders dan met mij tot de conclusie komen dat slechts een heel beperkt aantal scholen op dit moment maatwerk faciliteert.

De heer Bisschop (SGP):

Ja, dat klopt. Ik denk dat scholen, al dan niet terecht, nog steeds beducht zijn voor een negatieve beoordeling door de inspectie op bepaalde onderdelen. Daar is wat aan gedaan, maar ik vraag mij af of dat afdoende is. Laten we het of het meervoudige schooladvies als voorbeeld nemen dat levert bij de doorstroming van havo/vwo naar vwo een plus op, terwijl het bij de doorstroming naar havo een «neutraal» oplevert. Waarom levert het vwo wel een plus op? Een school die strategisch denkt, gaat dat soort dingen bekijken want die wil goed scoren. Op dat punt zou je dingen kunnen verbeteren. Ik zou daarnaast het stapelen echt willen stimuleren, want als je denkt vanuit kansen voor kinderen, dan is dat emancipatie-instrument om jongelui uit achterstandssituaties tot een hoger niveau te brengen dan hun ouders hebben kunnen bereiken. Daar kun je maatregelen voor nemen.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik ben er ook een voorstander van om het stapelen mogelijk te houden binnen het huidige systeem. Als ik zie dat dit terugloopt, probeer ik erachter te komen waar dat precies in zit maar dat is voor mij eigenlijk niet helder. Heeft de heer Bisschop wel inzicht in de vraag wat precies de reden is waarom het stapelen zo terugloopt en wat de Kamer kan doen om dat stapelen meer te promoten?

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb er geen onderzoek naar gedaan, dus ik weet het niet; laat ik dat maar gewoon erkennen. Een vmbo'er die via havo naar vwo gaat, volgt wel een heel lang traject. Ik heb op dat punt niet helemaal zicht op de consequenties voor de bekostiging, maar als er belemmeringen zijn, dan zou je die moeten wegnemen. De maatschappij investeert dan inderdaad iets meer in zo'n leerling maar dat is prima, want dat is goed voor de leerling en goed voor de samenleving. Ik zou zeggen: laten we de drempel slechten.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. We gaan het nog uitgebreid hebben over de staat van het onderwijs, maar het onderwerp waarover we het vandaag hebben vertoont er zodanig veel raakvlakken mee dat het mij eigenlijk niet lukt om er niet ten minste iets over te zeggen. Ik merkte dat dit bij voorgaande sprekers ook het geval was. De onderwijsinspectie heeft wat zorgwekkende conclusies getrokken over het onderwijsstelsel en de kansengelijkheid. Het uiteindelijke doel waarom je nadenkt over maatwerk in het onderwijs, heeft wat ons betreft alles te maken met de mogelijke bijdrage die een dergelijke benadering kan bieden om kansengelijkheid weer naar voren te brengen, het maximale te halen uit het talent van kinderen, jongeren en individuen en om het onderwijsstelstel daarop in te richten. Die twee dingen zouden weleens heel erg parallel kunnen lopen. Als we meer maatwerk zouden kunnen bieden, dan zouden we weleens substantieel iets kunnen bijdragen aan het rechttrekken van kansenongelijkheid. Wij bekijken de zaak vanuit dat perspectief. Als je de wijsheid niet in pacht hebt, dan moet je bereid zijn om heel kritisch te bekijken op welke wijze je maatwerk introduceert. Je moet de evaluaties op dat punt ook heel kritisch bekijken en je afvragen wat die betekenen, of het in de praktijk werkt, wat de bedoelde effecten zijn en op welke eventuele onbedoelde neveneffecten je goed moet letten. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor het hele verhaal de Cito-toets. Volgens mij hebben we op dat punt overigens een goede modus gevonden: het schooladvies staat centraal, maar kan eventueel wel naar boven toe worden opgeschaald op basis van de Cito-score. Wij steunen dat overigens van harte in weerwil van wat de heer Beertema daarover insinueerde. Dat is typisch iets wat je heel kritisch moet bekijken, ook met betrekking tot wat de onderwijsinspectie daarover zegt. Ik laat dat graag op mij inwerken.

Ik kom op het opstromen en doorstromen. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat wij in de afgelopen tijd een tweetal moties hebben ingediend die daarop sterk betrekking hebben. Ik zie de positieve houding van de Staatssecretaris, maar wordt er op dit punt met voldoende voortvarendheid doorgepakt? Als je in het voortgezet onderwijs maatwerk wilt bieden, dan staat of valt dit volgens mij met het hebben van brede brugklassen en brede scholengemeenschappen. Maatwerk betekent immers dat je iets met niveaus en dergelijke moet doen en dergelijke scholen en een dergelijke inrichting van het onderwijs lenen zich daar simpelweg meer voor. Zij bieden meer mogelijkheden om maatwerk op een verantwoorde manier aan te bieden. Kan de Staatssecretaris ingaan op de vraag hoe actief hij op dat vlak bezig is? Ik een schot voor de boeg: moeten we niet een keer tot de conclusie komen dat brede brugklassen en brede scholengemeenschappen norm moeten zijn ons voor onderwijsbestel en dat het manier is waarop wij de vroegselectie kunnen verzachten? Die vroegselectie is internationaal gezien het kritiekpunt op het Nederlandse onderwijsbestel. Wij konden er op deze manier mee omgaan, maar we zien het uithollen. Misschien moeten we maar gewoon verplichten dat een brugklas per definitie breed is, want het heet niet voor niets «brugklas» en niet «het eerste jaar vwo» of «het eerste jaar vmbo». Er is om duidelijke redenen gekozen voor het woord «brugklas». Het woord «brede brugklas» is daarom eigenlijk dubbelop.

Er is ook een motie aangenomen over de overstap van vmbo naar havo. Hoe staat het daar eigenlijk mee? We weten immers dat dit ook in belangrijke mate bijdraagt aan het rechttrekken c.q. niet uit de hand laten lopen van de ongelijkheid.

Ik kom op het maatwerkdiploma. Ik stel allereerst een wat retorische vraag: waarom investeren wij in ons onderwijs enorm veel in pogingen om mensen iets minder slecht te laten worden in iets waarvoor ze geen talent hebben, terwijl we relatief weinig investeren in het doorontwikkelen van datgene waarvoor iemand al aantoonbaar talent heeft zodat hij er nog beter in kan worden? Dat laatste is voor leerlingen en studenten namelijk veel kansrijker en in de regel ook veel motiverender. Het onderwijsbestel is eigenlijk gericht op de norm dat het niveau van het behaalde onderwijs gelijk is aan het laagste niveau dat je hebt gehaald voor het vak waarin je het slechtst bent. Dat is en blijft gek en demotiverend. Het is en blijft een manier om in het onderwijs heel veel energie van mensen te dissiperen, terwijl dat niet bijdraagt aan hun echte ontplooiingskansen. GroenLinks is daarom voor een beperkte vorm van het maatwerkdiploma. Wij willen geen karikatuur van de discussie, want die hebben we al veel gezien. Ik wil het hier daarom kort benoemen. Is de Staatssecretaris bereid om een experiment te starten waarmee hij het mogelijk maakt om ten minste één vak op een lager niveau te examineren met behoud van het civiel effect – dat is een prachtige term waaraan volgens mij niemand wil tornen en ik ook niet – en het overallniveau van het diploma? Is hij bereid om daar in experimentvorm goede voorwaarden aan te verbinden? Als je wiskunde gaat studeren, dan kun je dat vak natuurlijk niet op een lager niveau afsluiten en als je aan de TU Delft gaat studeren, dan kun je wiskunde en natuurkunde niet op een lager niveau afsluiten. Dat betekent echter niet dat er geen mogelijkheden zijn om een dergelijk experiment op een verantwoorde manier in te zetten. We zouden daarmee een stapje kunnen zetten en we zouden daarvan kunnen leren hoe we met het maatwerkdiploma moeten omgaan.

Tot slot. Volgens mij zijn we allemaal positief over het volgen van extra vakken op een hoger niveau. Ik vraag de Staatssecretaris, in navolging van sprekers voor mij, hoe hij staat tegenover het plusdocument. Ik vind dat een heel mooie naam van het LAKS, dus laten we het vooral zo blijven noemen. Ik spreek daarnaast mijn waardering uit voor de suggestie van mevrouw Straus om dat document gedurende de hele onderwijscarrière mee te laten nemen, omdat het op een heel mooie manier aan de samenleving laat zien dat je meer gedaan hebt dan alleen de verplichte nummertjes.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Excuses dat ik zo laat kom aanschuiven, maar mijn agenda is vandaag een beetje warrig. Het heugelijke feit van vandaag is dat de Staatssecretaris en de SP het voor de derde keer in deze verkiezingsperiode met elkaar eens zijn. We hebben drie gezamenlijke standpunten en het maatwerkdiploma is er een van. Dat is bijzonder. De SP is ook blij dat de Staatssecretaris haar initiatief heeft overgenomen om te bekijken hoe het recht op maatwerk juridisch geborgd kan worden. Wanneer verwacht hij dat dit geregeld kan zijn? De SP was nogal terughoudend over de wijze waarop het maatwerkdiploma in eerste instantie door de VO-raad werd gepresenteerd, met name over het afsluiten van vakken op een lager niveau vanwege – waarschijnlijk is dat vandaag al eerder benoemd – de doorstroommogelijkheden en de waarde van diploma's. Wij zijn daarom blij dat de Staatssecretaris zegt dat hij dit wil gaan onderzoeken en dat hij samen met het hoger onderwijs een experiment gaat starten om te bekijken hoe dit zou kunnen werken als je eenzijdig cognitief begaafd bent.

Ik wil echter vandaag meer aandacht besteden aan de doorstroom van het vmbo naar het havo. Op dat punt zitten de Staatssecretaris en de SP niet helemaal op één lijn. In de brief van de Staatssecretaris over de toelatingscode steekt hij nogal de loftrompet over het feit dat die code zo goed werkt. In de code zijn twee dingen van belang: ten eerste het doubleerverbod voor leerlingen op het havo met een vmbo-diploma en ten tweede de toegangseis van gemiddeld een 6,8 om op het havo in te kunnen stromen. Uit de monitor blijkt dat slechts 69% van de havoscholen dezelfde regels hanteert voor leerlingen die van het vmbo naar het havo zijn doorgestroomd en leerlingen die direct op het havo zijn geplaatst. Een op de drie scholen heeft dus speciale regels voor leerlingen van het vmbo en dit percentage is ook nog eens gedaald sinds 2012. De SP vindt dit zorgelijk, want als je op het havo komt, dan moet je gelijk behandeld worden. Het moet niet uitmaken van welk onderwijstype je komt, want leerlingen moeten op school gewoon gelijk behandeld worden.

Ook het aantal scholen dat terughoudend is in het stellen van toelatingscriteria voor vmbo-gediplomeerden, is fors gedaald: van 71% naar 40%. Dat is een grote terugval. Welke verklaring heeft de Staatssecretaris daarvoor? Wat de SP betreft zouden we immers geen toelatingsvoorwaarden moeten hebben. Als je een vmbo-diploma hebt, dan is dat gewoon je toegangskaartje tot het havo. Het aantal scholen dat eisen stelt, is ook gestegen: van 74% naar 82%. Al die cijfers geven aan dat de obstakels om van het vmbo naar het havo te gaan, vergroot zijn. We zien dat ook terug in het onderwijsverslag, want daaruit blijkt dat de tweedeling in het onderwijs juist is vergroot.

De doorstroom is gedaald in de periode van 2010 tot 2013. Deze doorstroom van vmbo naar havo is de grootste stapelstap – om het zo maar even te zeggen – en die willen wij juist zo soepel mogelijk laten verlopen. Wij hebben daarom een motie ingediend om het doubleerverbod wettelijk onmogelijk te maken. De Staatssecretaris zou daar in het voorjaar op terugkomen, maar hij zegt nu dat hij daar pas na de zomer op terugkomt. De SP wil echter graag haast maken en wil dit, net zoals mijn collega van GroenLinks al zei, snel oppakken. Wij willen graag dat de Staatssecretaris dat wetstraject met spoed gaat opstarten. Mijn collega van GroenLinks verwees ook naar de motie van GroenLinks, D66, de ChristenUnie en de SP over het doorstroomrecht van vmbo naar havo-4. Wanneer gaat de Staatssecretaris dat realiseren? Het is erg belangrijk dat we ook dit obstakel zo snel mogelijk wegnemen. De SP vindt daarnaast het gemiddelde eindcijfer van een 6,8 erg oneerlijk. We moeten daar echt vanaf, want dat stagneert de doorstroom, terwijl we leerlingen juist kansen moeten bieden om te kunnen stapelen. Als je gemiddeld een 6,7 haalt, dan ben je gewoon de pisang. Dat kan echt niet in de ogen van de SP.

Ik wil nog twee andere punten aanstippen, allereerst het vavo. Wij hebben daarover vragen gesteld. Als je van het voortgezet onderwijs naar het mbo bent doorgestroomd en je vervolgens naar het vavo wilt, dan moet je eerst weer terug naar je school van het voortgezet onderwijs, terwijl je daar al vanaf bent. Waarom is dat zo? Zou het niet goed zijn om het mbo gewoon doorverwijzingsrecht te geven voor minderjarige leerlingen?

Tot slot het hoogbegaafdenonderwijs en de eigen bijdrage daarvoor. De Staatssecretaris heeft in zijn antwoorden op vragen van de SP aangegeven dat die echt alleen vrijwillig is, maar toch zijn er scholen die een verplichte eigen bijdrage vragen van € 1.200 per kind per jaar. Daarnaast moet je een contract ondertekenen en als je dat niet doet, dan krijg je geen toegang tot die programma's, zoals het Leonardo-onderwijs. De SP vindt dat het onderwijs voor hoogbegaafden niet alleen weggelegd kan zijn voor kinderen van rijke ouders. Hoe denkt de Staatssecretaris daarover en wanneer gaat hij op dit punt in actie komen?

De voorzitter:

Ik wil u complimenteren, want u hebt uw betoog bijna op de seconde nauwkeurig op zes minuten gehouden. We zijn hiermee aan het einde gekomen van de inbreng van de Kamer in de eerste termijn. Ik wil met u overleggen of u een schorsing van een halfuur lang genoeg vindt om te eten of dat u wilt vasthouden aan drie kwartier. De stemmingen vinden pas aan het einde van de middag plaats, dus daar hoeven we geen rekening mee te houden. Ik constateer dat een pauze van een halfuur lang genoeg wordt gevonden.

De vergadering wordt van 12.44 uur tot 13.15 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. We hebben het vandaag over maatwerk en flexibilisering in het voortgezet onderwijs, maar ik hoorde ook iets over kleuters voorbijkomen, dus wat mij betreft trekken we het wat breder. Het is in ieder geval een thema dat erg leeft in het onderwijs en ik vind het leuk dat het ook heel erg leeft onder leerlingen zelf. We mogen niet communiceren met de mensen op de tribune, maar ik zie dat de leerlingen relatief goed vertegenwoordigd zijn in vergelijking met veel andere AO's over ingewikkelde dingen in het onderwijs. Ik kan mij daar ook wel iets bij voorstellen, want dit heeft direct te maken met je vakkenpakket en met wat je extra of meer kunt doen. Dat spreekt heel veel leerlingen aan, omdat dit thema eigenlijk gaat over de vraag in hoeverre het onderwijs goed aansluit bij de talenten, de ambities en de verschillende leerstijlen van leerlingen.

De heer Van Meenen gaf al aan dat we veel meer moeten nadenken over de individuele talenten van kinderen. Leerlingen zijn geen van allen gelijk. In Nederland hanteren we het principe dat we gelijke gevallen gelijk behandelen, omdat dat eerlijk is. Dat klopt, want als je gelijke gevallen ongelijk behandelt, dan zou dat gek zijn. Maar dat geldt andersom natuurlijk ook. Als je ongelijke leerlingen een gelijke behandeling geeft, dan is dat net zo goed onrechtvaardig. We moeten dus nadenken over de vraag wat we kunnen doen om de variëteit aan verschillende talenten in het onderwijs op een goede manier te beantwoorden en te helpen ontwikkelen. Ook de Inspectie van het Onderwijs heeft daarover recentelijk zinvolle dingen gezegd. De heer Grashoff refereerde daar al aan toen hij het had over de verschillen tussen leerlingen en de verschillen in kansen. Maatwerk en flexibilisering kunnen ook daarop een antwoord zijn.

Ruimte in wet- en regelgeving biedt scholen de mogelijkheid om in te spelen op verschillen. Maatwerk biedt kansen aan laatbloeiers en toptalenten, maar het biedt ook de mogelijkheid om kansenongelijkheid tegen te gaan. Als scholen bijvoorbeeld leerlingen meer maatwerk bieden binnen klassen, dan zijn de verschillen tussen klassen en de samenstelling van die klassen, homogeen of heterogeen, veel minder relevant voor de doorstroom in het onderwijs. Ook in de leerroutes die leerlingen in het voortgezet onderwijs volgen, is meer maatwerk mogelijk. De ene leerling is gebaat bij stapelen. Bij een aantal leden kwam het idee terug van het onderwijs als een emancipatiemotor om mee op te klimmen; hartstikke goed. De andere leerling is echter juist gebaat bij versnellen om zo wat eerder eindexamen te kunnen doen en dat is sinds enige tijd ook mogelijk. Voor de ene leerling is een jaartje overdoen misschien het beste, terwijl bij de andere leerling zittenblijven kan worden voorkomen door de inzet van bijvoorbeeld een lente- of zomerschool. Met andere woorden: maatwerk in het programma, maatwerk in toetsing en examinering en maatwerk in leerroutes kunnen de negatieve effecten die er soms zijn in ons stelsel door de relatief vroege selectie van ons onderwijssysteem, op een heel goede manier ondervangen.

De heer Van Meenen (D66):

De Staatssecretaris zei een aantal verstandige dingen, onder andere dat sommige leerlingen gebaat zijn bij versnellen. De zin ging echter nog wat verder en toen dacht ik: en sommige leerlingen bij vertragen. Maar dat zei hij niet. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat we het stelsel misschien wel zo hebben ingericht dat je weliswaar wel kunt versnellen, maar niet kunt vertragen als dat nodig is om bijvoorbeeld later een keuze te maken of om wat meer tijd te nemen om een bepaald hoog niveau te behalen? Zou dat niet ook een onderdeel moeten zijn van ons bestel?

Staatssecretaris Dekker:

Zeker, en dat kan ook. Net zo goed als dat je een jaartje kunt inhalen, kun je er ook een jaartje langer over doen; dat heet zittenblijven. Dan neem je iets meer de tijd om uiteindelijk toch op een goede manier de eindstreep te halen. Hetzelfde geldt voor stapelen. Dat is ook een goede manier. Als je via het vmbo uiteindelijk een havodiploma haalt, dan doe je in feite over dat havodiploma langer dan als je op het havo zelf begonnen zou zijn. Er zit dus wel degelijk variëteit in het stelsel om niet alleen te kunnen versnellen, maar om soms ook wat langer over je diploma te kunnen doen als dat nodig is.

De heer Van Meenen (D66):

Dan hebben de Staatssecretaris en ik wel heel verschillende opvattingen over wat vertragen betekent. Vertragen vertalen in zittenblijven is precies wat ik niet bedoel, want dan ga je hetzelfde nog een keer doen. Na de start in het voortgezet onderwijs zou je ook vrij snel kunnen zeggen: we hebben hier een leerling van wie we inschatten dat hij er in plaats van vier jaar misschien vijf jaar over gaat doen voordat hij op het vmbo een bepaald niveau haalt; dus even los van stapelmogelijkheden of wat dan ook. Maar die mogelijkheid is er eigenlijk niet, terwijl die er in het kader van maatwerk wel degelijk zou kunnen zijn. Dat is wat ik bedoel. Versnellen is prima; zo kennen we de Staatssecretaris ook. De lat moet immers steeds maar omhoog, maar vertragen daar wil hij niet aan, behalve als dat zittenblijven betekent. Begrijp ik dat goed?

Staatssecretaris Dekker:

De heer Van Meenen probeert mij woorden in de mond te leggen. Ik gaf juist aan dat in ons onderwijsstelstel ook de mogelijkheid bestaat om er wat langer over te doen voordat je je diploma haalt. Volgens mij zijn dat de beide kanten van maatwerk.

Voordat ik wat dieper inga op de twee hoofdthema's, wil ik nog twee wat meer algemene punten maken. Allereerst moeten we ons ervan bewust zijn dat maatwerk niet alleen een oplossing kan zijn voor het terugdringen van kansenongelijkheid, maar dat je ook het risico kunt lopen op meer kansenongelijkheid. De inspectie constateerde in de Staat van het Onderwijs dat in de afgelopen jaren de verschillen tussen leerlingen met lager en hoger opgeleide ouders zijn toegenomen. Daar is niet een eenduidige oorzaak voor, want het is meestal een samenspel van zaken. Een van de elementen die de inspectie echter meegeeft, is dat hogeropgeleiden vaak meer betrokken zijn bij de schoolloopbaan van hun kinderen en vaak een beter beeld hebben van de mogelijkheden, ook wat betreft maatwerk en daardoor kunnen de verschillen soms nog wat groter worden. Daarom is het zo belangrijk dat scholen oog hebben voor het feit dat als je aan de gang gaat met meer flexibiliteit en meer maatwerk, je er ook op moet letten dat dit maatwerk alle leerlingen meer kansen biedt en dat je moet uitgaan van het idee van hoge verwachtingen, ook voor leerlingen die dat misschien van huis uit niet meekrijgen. Als we binnen het stelsel meer mogelijkheden geven op onderdelen, dan is het onze taak om ons niet alleen blind te staren op de voordelen die dit kan hebben, maar om ook kritisch te zijn op eventuele onbedoelde neveneffecten. Alles wat hier gezegd is over het behoud van het stelsel, namelijk dat we voorzichtige stapjes moeten zetten en dat we steeds moeten kijken of het goed uitpakt, kan ik dus alleen maar onderstrepen.

In theorie is er veel te zeggen voor flexibiliteit en maatwerk, maar de praktijk is soms weerbarstig. De VO-raad roept op tot een maatwerkdiploma, maar het aantal leerlingen dat in het afgelopen jaar op een hoger niveau examen heeft gedaan, is niet toegenomen maar licht afgenomen. Er bestaat dus een enorme discrepantie tussen aan de ene kant de droom en aan de andere kant de werkelijkheid. Het onderwijs zelf wil graag meer maatwerk, maar de mogelijkheden daartoe lijken nog niet overal optimaal te worden benut. Ik zie weliswaar bij sommige scholen fantastische voorbeelden, maar veel andere scholen ervaren bij maatwerk vaak belemmeringen, ook van praktische aard. Er zitten soms ook belemmeringen in de ongeziene ruimte in wet- en regelgeving, waarnaar mevrouw Straus vroeg. Ik denk ook dat wij zelf in termen van voorlichting nog veel meer kunnen doen om te communiceren wat er allemaal kan. Daarnaast kunnen we in gesprekken met scholen verkennen hoe we hen in het opzetten van maatwerk kunnen blijven stimuleren. Mochten we op dat punt formele hobbels tegenkomen, bijvoorbeeld regels die toch nog in de weg staan, dan is het weer aan ons om daarvoor maatregelen te nemen.

Ik wil mijn betoog opbouwen langs twee hoofdthema's. Het eerste thema is het maatwerk in de diplomering: het volgen van vakken op een hoger of lager niveau en het recht van leerlingen om daarom te vragen. Het tweede grote onderdeel betreft de flexibele leerroutes en de doorstroom in het gehele onderwijs. Het gaat daarbij over thema's, zoals versnellen en vertragen, zittenblijven, stapelen en de overgang van vmbo naar havo. In het derde blokje zal ik ingaan op de overige punten.

De voorzitter:

Het is fijn dat u dit aangeeft. Ik vraag de leden, indien ze willen interrumperen, dit aan het eind van elk blokje te doen.

Staatssecretaris Dekker:

Veel leden zijn ingegaan op de wenselijkheid van een maatwerkdiploma. Volgens mij geeft dat ons allemaal ook wel een positief en goed gevoel. Het is tegelijkertijd wel van belang om heel scherp en helder te krijgen wat we dan onder zo'n maatwerkdiploma precies verstaan. Het kunnen afronden van vakken op een hoger niveau, waarbij dit ook wordt aangetoond op het diploma, vind ik alleen maar heel erg goed. Het betekent dat je de mogelijkheid die er sinds enige jaren is om vakken op een hoger niveau te doen, echt formeel terugziet, niet alleen op je cijferlijst maar ook op je diploma. Het daagt leerlingen uit. Het structureel mogelijk maken om een of meerdere vakken op een lager niveau af te ronden, zie ik echter als heel erg risicovol. Het diploma wordt daarmee namelijk minder herkenbaar, ook voor het vervolgonderwijs en er ontstaat een risico op diploma-inflatie.

Mevrouw Vermue heeft gevraagd om een experiment te doen waarbij men een vak op een lager niveau kan doen met behoud van het civiel effect van dat diploma. Dat is mijns inziens een onmogelijke opdracht. Het civiel effect van een diploma is er namelijk in gelegen dat je bijvoorbeeld voor een havodiploma een x-aantal vakken op havoniveau moet hebben afgerond en niet een aantal vakken op havoniveau en een vak op vmbo-niveau. Voor mij zijn de kansen van het maatwerkdiploma juist dat we uitgaan van wat er nodig is om een vmbo-, havo- of vwo-diploma te halen en wat je daarbovenop kunt doen in termen van verbreding of verdieping. Als je heel erg goed bent in bepaalde vakken en je die op een hoger niveau gaat doen, is dat natuurlijk hartstikke goed.

De heer Bruins en mevrouw Straus hebben een interessante optie aangestipt. Die komt erop neer om het mogelijk te maken dat als je havo doet, een praktisch vak dat niet gegeven wordt in havo maar dat je wel interessant vindt, erbij te doen. Dit wil ik graag meenemen in de uitwerking. Het is echter niet in plaats van, maar erbovenop.

Ik denk overigens dat we wel moeten oppassen dat leerlingen en docenten niet in de verleiding komen om de weg van de minste weerstand te kiezen. Ook de Onderwijsraad geeft aan dat de mogelijkheid voor het doen van vakken op een lager niveau leidt tot minder kans op gelijkheid. Het werkt dus kansongelijkheid in de hand, zeker als het leerlingen betreft met lageropgeleide en minder mondige ouders, leerlingen van wie leraren bewust of onbewust soms te lage verwachtingen hebben. Samen met de Onderwijsraad ben ik daarom van mening dat dit ongewenst is. We moeten het onderwijsniveau voor alle leerlingen waarborgen en daarnaast stimuleren dat leerlingen die meer aankunnen, wat extra uitdaging krijgen. Ik denk dat dit meteen ook een antwoord is aan het adres van de heer Bisschop waar het gaat om de mogelijkheid die we willen creëren in de vorm van een soort pilot ten aanzien van leerlingen die een disharmonisch profiel hebben en bij wijze van spreken minder goed zijn in taalvakken maar wel heel erg goed in bètavakken en dientengevolge wel het havodiploma halen maar wat betreft die bètavakken veelal op vwo-niveau zitten. Bij wijze van experiment zou deze leerlingen dan de kans kunnen worden gegeven om toegelaten te kunnen worden tot de universiteit. Ik zeg met nadruk: de kans om toegelaten te kunnen worden. Het is namelijk geen automatisch recht. Samen met het vervolgonderwijs gaan we nu dus «uitvogelen» of het mogelijk kan worden gemaakt dat universiteiten op basis van de extra vakken die een leerling op een veel hoger niveau heeft gedaan en op basis van diens totale profiel, die leerling in de gelegenheid stellen om de overstap te maken naar dat hoger onderwijs. Wat heel relevant is en waar ook wel de vrees van universiteiten in is gelegen, is het volgende. Als je bijvoorbeeld wiskunde gaat studeren, moet je niet alleen maar goed in wiskunde zijn. De universiteit verwacht dan ook dat de studenten die zij binnenkrijgt, een breed academisch profiel hebben. Dat is natuurlijk ook de kern van ons voortgezet onderwijs. Het gaat er dus niet alleen om dat je al heel erg vroeg voorsorteert op je vervolgopleiding: ik ga Frans studeren, dus ik moet op vwo-niveau een goed cijfer hebben voor dat vak en de rest doet er niet toe. Het gaat ook om de brede vorming. Daarom vind ik het spannend om te zien of zo'n proef uiteindelijk gaat slagen en hoeveel leerlingen er gebruik van willen maken, maar laten we dat dan wel steeds met voorzichtige stapjes doen en laten we niet de boel onmiddellijk volledig opengooien.

Mevrouw Vermue heeft erop gewezen dat voor het vwo acht vakken en voor het havo zeven vakken nodig zijn en zij heeft daaraan de vraag gekoppeld of het niet mogelijk is om een havodiploma te krijgen als je examen hebt gedaan op vwo-niveau maar je dat diploma niet hebt gehaald. Daarbij heeft zijzelf al aangegeven dat we moeten voorkomen dat we in het zogenaamde theezakjesmodel belanden. Ik ben echter bang dat als je dit gaat toestaan, je juist in dat theezakjesmodel terechtkomt en dat we het eigenstandige karakter van vmbo en havo daarmee uithollen. Dan is een havodiploma eigenlijk dus iets voor als je het vwo niet hebt gehaald. Daar zou ik dan ook niet voor zijn. Leerlingen kunnen uitsluitend een diploma halen voor de schoolsoort waarvoor ze zijn ingeschreven en waarvoor ze ook eindexamen hebben afgelegd. Tot aan de aanvang van het centraal examen mag je daar nog in kiezen en switchen, maar ik zou het onverstandig vinden om richting het «trickle down»-effect te gaan, in de zin van dat als men te veel onvoldoendes heeft voor het vwo-diploma, men automatisch het havodiploma krijgt.

Wat ik wel interessant vind, is de discussie die is ontstaan over de vraag hoe we er praktisch voor kunnen zorgen dat het in de organisatie van het voortgezet onderwijs wat gemakkelijker wordt om van het ene niveau naar het andere niveau over te stappen. Daarin zie je eigenlijk twee discussies door elkaar heen lopen. Aan de ene kant is er de behoefte aan veel meer samenhang, wat je natuurlijk ook terugleest in het rapport Ons Onderwijs 2032. Het gaat dan niet alleen maar om samenhang tussen verschillende vakdisciplines maar ook om samenhang tussen vmbo, havo en vwo. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de discussie over de vraag of de knip tussen beroepsgerichte vakken en de meer avo-georiënteerde vakken wel zo hard moet zijn en of je daarbij bepaalde zaken niet meer samen zou kunnen brengen. Als havoleerlingen die goed zijn in een bepaald vak, dat vak op een hoger niveau willen doen, lopen ze er wel tegen aan dat ze dan plotseling met een totaal andere vakinhoud te maken krijgen. De inhoud van bijvoorbeeld het vak biologie in het havo is echt anders dan de inhoud van het vak biologie in het vwo. Dat is de ene kant van de zaak. De andere kant betreft de discussie rond het theezakjesmodel. We moeten ook uitkijken dat we niet van alles een afgeleide maken van het vwo, maar dan op een iets lager niveau. Ik denk dat dit een heel interessante opgave is in de verdere verkenning en verdieping rond de vernieuwing en de verbetering van het curriculum. Ik zie het ook als een van de aandachtspunten die we daarbij mee zouden moeten geven. De heer Rog vroeg: als we het in het vo mogelijk maken om vakken op een hoger niveau te volgen, waarom maken we het dan ook niet mogelijk dat ook te doen in de beroepskolom, waardoor men in het vmbo een vak op mbo-niveau kan doen? De mogelijkheid om dat te doen is er al. Sterker nog, in de vernieuwing van de beroepsgerichte vakkenstructuur wordt dit ook gestimuleerd en beloond, maar ik zie dat het in de praktijk organisatorisch nog best wel wat voeten in de aarde heeft. Waar het gaat om het recht van leerlingen om te eisen dat ze een vak op een hoger niveau kunnen doen, moeten we echt kijken wat de consequenties hiervan zijn. De suggestie van mevrouw Straus om volgend jaar, vooruitlopend op wet- en regelgeving, alvast met tien scholen te beginnen zodat je ook vanuit de praktijk kunt kijken waar je tegen aanloopt, vind ik een heel goede. Dan neem ik dit punt van de heer Rog daar graag in mee.

Dan kom ik op het verlagen van het colloquium doctum. Ik vind dat wel een heel grote stap. Ik zou samen met het vervolgonderwijs toch wat voorzichtiger willen beginnen. Dat heeft ermee te maken dat we voor leerlingen in het voortgezet onderwijs de route van het halen van een diploma in het voortgezet onderwijs de koninklijke weg vinden. Ook moeten we uitkijken dat er niet een soort prikkel ontstaat om je diploma dan maar niet te halen, omdat er altijd een colloquium doctum is, een soort toelatingsexamen op de universiteit. Het moet dus wel de uitzondering blijven. Ik zie dan ook niet onmiddellijk aanleiding om de leeftijdseis naar beneden bij te stellen.

De heer Rog heeft gevraagd of het mogelijk is dat men in het derde tijdvak nog een examen op een hoger niveau doet als men bijvoorbeeld in het eerste of tweede tijdvak het vak op het standaardniveau heeft gehaald. Ik moet daarover in overleg treden met het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Het derde tijdvak dat in augustus valt, is vooral bedoeld voor leerlingen die buiten hun schuld of toedoen niet in staat zijn geweest om het examen in het eerste of tweede tijdvak af te leggen – denk bijvoorbeeld aan ziekte of onvoorziene omstandigheden – waarbij dat examen wordt afgenomen door een staatsexamencommissie. Het is eigenlijk een uitzonderlijke variant en dus geen standaardvariant, die overigens ook midden in de schoolvakantie plaatsvindt. Dus je zou van scholen heel veel vragen als dat een soort standaardoptie wordt. Tegelijkertijd begrijp ik het punt van de heer Rog wel. Als je een fantastisch mooi cijfer voor wiskunde hebt gehaald in het vmbo en je dat vak eigenlijk op havoniveau wilt doen, dan is dat zeker uitdagend. Ik wil het dus niet onmiddellijk afschieten maar ik zie wel heel veel praktische bezwaren. Ik wil dat graag meenemen in de gesprekken met het College voor Toetsen en Examens.

Verder is gevraagd hoe de mogelijkheid om examen te doen op een hoger niveau nu concreet handen en voeten krijgt op de scholen. Ere wie ere toekomt, het was een idee van mevrouw Siderius in een eerder overleg. Ik was even in de veronderstelling dat ze helemaal niet meer zou komen naar dit AO en dat ze dacht dat dit wel in goede handen is bij deze Staatssecretaris van liberale huize. We zitten hierbij echt inderdaad op één lijn. Op dit moment wordt de mogelijkheid om een vak op een hoger niveau te doen, ingegeven door de vraag of de school die mogelijkheid ook biedt. Sommige scholen doen dat fantastisch. Ik noem het Picasso Lyceum in Zoetermeer, waar 10% tot 15% van de leerlingen gebruikmaakt van die mogelijkheid. Als we nu echt een trekkende schoorsteen willen krijgen, dan moeten we het niet laten afhangen van het aanbod van de school maar dan moeten we misschien wel dat recht aan de leerlingen geven. Ik wil daarover graag in gesprek en dan wil ik volgend jaar met die scholen gaan proefdraaien. We kunnen dan nagaan welke mogelijkheden de school zelf kan bieden en hoe het zit met de positie van de leraar, die natuurlijk ook een goed beeld heeft van wat de leerling aankan. Het basisprincipe staat volgens mij in ieder geval recht overeind. Ik zou er dan ook graag handen en voeten aan willen geven.

Vervolgens is de vraag hoeveel tijd zoiets kost. We gaan nu in het klein proefdraaien. Ik hoop dat dit dermate succesvol is dat we dat in het jaar daarna bij nog meer scholen kunnen doen. Dit staat scholen natuurlijk niet in de weg om langs deze gedachte te gaan werken. Als het gaat om het borgen van dit recht in wet- en regelgeving, zal er iets meer tijd overheen gaan. Ik weet niet of dat lukt voor het schooljaar 2018–2019, maar we gaan wel alles op alles zetten om daar bij in de buurt te komen.

De heer Bisschop heeft gevraagd wie er dan uiteindelijk een beslissing neemt over dat recht op maatwerk en of dat niet eerder aan de school is dan aan de leerling. Als je uitgaat van een recht op maatwerk, dan verschuift de verhouding wel wat meer naar de leerling, maar ik wil de belangen van de school daarbij zeker niet geheel uit het oog verliezen. Dit is dus een punt dat we zouden moeten meenemen in de uitwerking.

Verder heeft de heer Bisschop gevraagd of niet een maximum gesteld zou moeten worden aan het aantal vakken op een hoger niveau. Dat zou ik echt een gemiste kans vinden. Als leerlingen het willen en aankunnen, waarom zou je dan zeggen dat het maar voor twee of drie vakken mag? Bij de leerlingen met een, wat we in de brief noemen, disharmonisch profiel – ik vind dat overigens een vreselijke term omdat die ervan uitgaat dat je kinderen in een hokje zou kunnen plaatsen – gaat het er bijvoorbeeld om dat ze minder goed zijn in talen maar juist heel goed in exacte vakken of andersom. Een leerling die bijvoorbeeld heel goed is in bètavakken, zal die vakken dan zo breed mogelijk over zijn hele havo doen en zal dan misschien een of twee talige vakken doen op havoniveau. Als we die kinderen vervolgens de kans willen geven om eventueel toegelaten te worden door een universiteit op een exacte studie, zou ik limitering van het aantal vakken helemaal een gemiste kans vinden. Ik heb namelijk het liefste dat men dan zo veel mogelijk vakken op dat hogere niveau doet. Met andere woorden: het civiel effect van het diploma is belangrijk en daarbovenop en daarnaast kan er heel veel. We leggen meer neer bij de studenten zelf en gaan uit van een uitdagend aanbod.

De heer Van Meenen (D66):

Als u mij toestaat, weef ik twee onderwerpjes in de ene interruptie die ik blijkbaar nog heb. Dat betreft in de eerste plaats het mooi geoefende toneelstukje tussen de VVD en de Staatssecretaris om een experiment te doen met tien scholen. Het is toch wel heel erg dat iets wat in ieders ogen hier een goed idee is, op voorhand alweer beperkt wordt tot tien scholen en er vervolgens drie jaar geëvalueerd wordt voordat alle leerlingen hiervoor in aanmerking komen. Waarom niet wat meer durf en meer vertrouwen in de scholen en ook in leerlingen die deze keuze maken?

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb echt geen idee waar de heer Van Meenen het over heeft: een toneelstukje en een beperking. Als we willen komen tot een recht van leerlingen dat ook afdwingbaar is, dan vraagt dat een aanpassing van wet- en regelgeving. Daar gaat doorgaans enige tijd overheen. Mevrouw Straus heeft gevraagd of een aantal scholen bereid gevonden kunnen worden om vooruitlopend op die wet- en regelgeving, hun nek uit te steken en ermee te beginnen. Als het er twintig zijn die ermee willen beginnen, gaan we er met twintig aan de gang. Dat maakt mij dus niet zo vreselijk veel uit, maar het gaat wel om scholen die er dan serieus werk van willen maken. Als een leerling op een school een vak op een hoger niveau wil doen, kan het niet zo zijn dat diezelfde school zegt: we doen wel aan die pilot mee, maar dat kunnen we niet een-twee-drie doen. De scholen wordt echt gevraagd om een extra stap te zetten, vooruitlopend op wet- en regelgeving. Ik denk dat dit heel zinvol is. Op die manier komen we ook te weten waar nog voetangels en klemmen zitten.

De heer Van Meenen (D66):

Dan interpreteer ik het zo dat alle scholen die er serieus werk van maken, mee kunnen doen. Ik heb verder nog een vraag over het civiel effect van het diploma. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat het enige werkelijke civiele effect van het diploma de toelating tot het vervolg is? Als hij dat met mij eens is, is het dan niet logisch om te zeggen dat die toelating geregeld moet worden via de diploma's zoals we die nu kennen? Op het moment dat wij een leerling toelaten die het vwo gehaald heeft op één vak na waar die dan minder goed in is, is het civiel effect van dat diploma precies hetzelfde. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat de verwijzing naar het civiel effect niet volstaat om over te gaan tot afwijzing van het experiment dat overigens ook de VSNU en de Vereniging Hogescholen willen, om ook leerlingen met «een vak minder» toe te laten?

Staatssecretaris Dekker:

Er zit wel degelijk verschil tussen. Iemand die over de hele linie een vwo-diploma heeft, heeft recht op toelating, dit ook vanuit het idee – dat is het mooie van het Nederlandse stelsel met de centrale examens – dat een vwo-diploma behaald in Groningen, evenveel waard is als een vwo-diploma behaald in Middelburg. Dat is ook de reden waarom er in Nederland, in tegenstelling tot heel veel andere landen, veel minder vaak selectie aan de poort plaatsvindt. We hebben zo'n toelatingsrecht omdat het diploma een civiel effect heeft. Dan de vraag of dat civiel effect niet wordt aangetast als je toch gaat experimenteren met die disharmonische profielen. Nee, in mijn ogen is dat niet het geval. Als iemand over de gehele linie vakken op vwo-niveau heeft gehaald maar een of twee vakken op havoniveau, dan heeft die leerling geen vwo-niveau en dus geen vwo-diploma en heeft die ook geen automatisch recht op toelating tot de universiteiten. Een universiteit kan zo iemand wel selecteren op basis van datgene wat die leerling heeft laten zien. Dat kan dan bijvoorbeeld gaan om een havist die het op heel veel vakken veel beter doet en die wellicht dat academische of vwo-profiel op het onderdeel dat het meest relevant is voor zijn studie, prima aankan. In dat geval kan een universiteit afwijken door die persoon bij uitzondering toe te laten. Dat is echter wat anders dan een automatisch toelatingsrecht.

Mevrouw Vermue (PvdA):

De Staatssecretaris geeft aan dat om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs de route van het behalen van het diploma moet worden gevolgd. Dat haalt hij ook als argument aan om het colloquium doctum niet aan te passen. In mijn betoog heb ik in ieder geval het voorstel gedaan om het niet aan de leeftijd te koppelen maar aan het behalen van een diploma, waarop de Staatssecretaris echter niet is ingegaan. Daaraan gekoppeld zou het dan toch juist mogelijk moeten zijn om bij het behalen van een enkel vak op een lager niveau, via dat colloquium doctum alsnog de afweging te maken om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs? Je hebt namelijk niet per definitie het recht om toegelaten te worden maar dat is iets wat gebeurt op basis van een grondig onderzoek of iemand de capaciteiten heeft om dat vervolgonderwijs te volgen.

De voorzitter:

En wat is uw vraag?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Of de Staatssecretaris dan toch niet juist in dat colloquium doctum mogelijkheden ziet om dat te koppelen aan het behalen van een diploma.

Staatssecretaris Dekker:

Het idee van een colloquium doctum is juist dat het niet gekoppeld is aan een diploma. Het colloquium doctum is er voor potentiële studenten die graag willen gaan studeren zonder dat ze een diploma hebben. Dat betreft met name de vaak wat oudere studenten die nooit hebben doorgestudeerd maar die dat qua intelligentie en cognitieve capaciteiten wel zouden kunnen. Op je 40ste of je 50ste ga je niet meer terug naar het vwo om nog even een diploma te halen. Dus kan er voor die mensen een uitzondering gemaakt worden. Soms heeft het ook te maken met de komst uit het buitenland, in welk geval dan een uitzondering gemaakt kan worden. Bij jongeren onder de 21 jaar is de klassieke route dat je je vwo-diploma haalt en vervolgens naar de universiteit gaat. Met de proef die we nu voorstellen, willen we daar iets van afwijken. Als je een havodiploma hebt maar op heel veel vakken toch het vwo-niveau hebt gehaald, kun je geselecteerd worden. Echter, als je voor die hele populatie een colloquium doctum instelt met een soort toelatingsexamen voor de universiteit, dan kan het negatieve bijeffect daarvan weleens zijn dat sommige studenten dan zeggen: ik behoef mijn vwo-diploma niet te halen, ik ga linea recta naar het colloquium doctum. Dat zou ik een enorm risico vinden. Het is een soort shortcut die we volgens mij met z'n allen niet willen.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik vraag me in dit licht wel af hoe de Staatssecretaris deze selectie voor het hoger onderwijs ziet. Volgens de motie-Klaver/Mohandis mag er geen toename zijn van selectie aan de poort. Dan is juist dat colloquium doctum bij uitstek geschikt om er op een zorgvuldige wijze onderzoek naar te doen.

Staatssecretaris Dekker:

Het idee van een colloquium doctum is dat je een selectiemethode hebt. Als je daartegen bent, dan moet je als uitgangspunt nemen dat men alleen maar met een vwo-diploma binnen mag komen. Mijn voorstel is om het een klein beetje op te rekken en enige coulance te bieden richting havisten die er met kop en schouders boven uitsteken en die door breed vakken op vwo-niveau te hebben gedaan, hebben laten zien dat ze heel dicht tegen dat vwo aan zitten en om de universiteiten bij hoge uitzondering dan de mogelijkheid te bieden om te selecteren. Ik denk dat dit gerechtvaardigd is en dat dit ook een zeer beperkte afwijking is van het idee van het recht op automatische doorstroming.

De heer Rog (CDA):

Laat ik dan toch maar beginnen met te zeggen dat ik vind dat de Staatssecretaris vandaag allemaal zinnige dingen zegt. Ik vind het echt in hem te prijzen dat hij dit op een zorgvuldige en goede manier bekijkt en dat bedoel ik zeker niet cynisch. De Staatssecretaris heeft het zo-even gehad over het experiment waarbij bepaalde leerlingen alsnog toegelaten kunnen worden tot de universiteit. Er komt een experiment met het recht om de vakken op een hoger niveau te doen. Heb ik de Staatssecretaris nu goed begrepen dat er op gelijke wijze geëxperimenteerd gaat worden voor vmbo'ers om een recht te hebben om op mbo-niveau die verdiepingsslag te kunnen maken? Als dat zo is, ben ik helemaal blij.

De voorzitter:

Dan gaat u op een fijne manier het meireces in.

Staatssecretaris Dekker:

Ik zou dit heel graag willen meenemen in de pilots om te kijken waar je dan praktisch tegen aanloopt, want straks zulllen we een en ander wel moeten vormgeven in wet- en regelgeving. Dan is het de vraag waar we de grenzen stellen aan dat recht. Laat ik een ander voorbeeld noemen binnen de contouren van het voortgezet onderwijs. Stel dat een leerling op een categoriale mavo een vak wil doen op havoniveau en die school daarop zegt: dat gaat niet want we hebben geen havo. Is dat dan iets wat die school dan toch maar moet regelen? Of zeggen we dan: die leerling heeft bewust gekozen voor een categoriale mavo, waarmee die ook afziet van het recht om een vak op een hoger niveau te doen, want anders had hij naar een brede scholengemeenschap moeten gaan die deze mogelijkheid wel biedt? Welnu, dit zijn uitwerkingsvragen waarvan ik nu nog niet kan zeggen welke afslag dan genomen moet worden. Het gaat er veeleer om dat we een goede balans weten te vinden tussen de versteviging van het recht van leerlingen – dat moet ook echt wat om het lijf hebben – en de realiteit van wat nog praktisch organiseerbaar is voor scholen en wat er op dat punt van hen gevraagd mag worden. Ik denk dat zo'n proef kan helpen om te zien hoe we dat straks juridisch gaan inkaderen. En of het nou tien of twintig scholen zijn: kom maar op scholen die het aandurven, meld je bij ons!

De heer Rog (CDA):

Dit zie ik als een toezegging op wat ik heb gevraagd, dus daar ben ik heel blij mee. Dank daarvoor. Mijn andere vraag ging over dat derde tijdvak. De Staatssecretaris heeft gezegd dat hij er over in gesprek gaat met het CvTE, maar dat het wellicht toch wel erg ingewikkeld wordt om iedereen een zelfstandig recht te geven om later op een hoger niveau nog een vak te doen. Mijn vraag was meer gericht op de scholier die een bepaald basisniveau heeft en die in het eerste tijdvak op een hoger niveau examen doet en dan in een bepaald vak een onvoldoende haalt. In het tweede tijdvak gaat hij vervolgens terug naar zijn havoniveau en haalt dan wel een voldoende voor dat vak. Mag die leerling dan in het derde tijdvak alsnog een poging wagen om die voldoende te halen op vwo-niveau? Het gaat dus om een beperkte groep, dus slechts om de leerlingen die al bezig zijn geweest in een traject van een vak op een hoger niveau. Ik hoop op een positieve reactie van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga daar niet onmiddellijk juichend ja op zeggen, maar de heer Rog maakt de doelgroep waarom het gaat, al een stuk specifieker en daarmee ook het aantal leerlingen die het zou betreffen. Mijn vrees zat veel meer in de praktische uitvoerbaarheid en dat heeft met aantallen te maken. Naarmate dat aantal kleiner wordt, lijkt mij dat de kans dat men het in het derde tijdvak kan doen, groter wordt. Ik zal dit dan ook serieus bespreken met het CvTE.

De voorzitter:

Ik zie dat nog een aantal leden wil interrumperen. Eerst de heer Grashoff.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik begrijp de halsstarrigheid van de Staatssecretaris niet als het gaat om het omgekeerde, namelijk het volgen van een vak op lager niveau. Je kunt een hele redenering opzetten over wat nou precies de effecten en de eventuele ongewenste neveneffecten zijn, maar het is allemaal koffiedik kijken. De Staatssecretaris stelt zinnige dingen voor, zoals het geven van het recht om een vak op een hoger niveau te doen. Als je dat op een goede manier gaat introduceren en je er experimenten aan koppelt, dan kun je dus ook de door mij genoemde optie op een goede en verantwoorde manier erin meenemen.

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik hoor geen wezenlijk argument van de Staatssecretaris waarom dat niet zou kunnen. Hij had het erover dat het zou kunnen bijdragen aan het toenemen van kansongelijkheid. Ik zie daar werkelijk geen bewijs van. Wellicht dat de Staatssecretaris mij kan overtuigen of dat hij zich ervan laat overtuigen dat het zinvol is om ook op dit punt meer te weten te komen aan de hand van een goed experiment.

Staatssecretaris Dekker:

Er zitten twee dingen aan. Als je dat wilt, moet je de wet aanpassen. Het tweede betreft de vraag of je de wet wel wilt aanpassen omdat je het een goed idee vindt. Op dat laatste punt heb ik mij laten overtuigen, maar wel door degenen die zeggen dat het heel erg onverstandig is. Het vervolgonderwijs wijst hierop. Ook de Onderwijsraad heeft er heel heldere dingen over gezegd en zegt met zo veel woorden: begin er niet aan. Een vwo-diploma is een vwo-diploma over de hele linie en een havodiploma is een havodiploma over de hele linie en niet een havodiploma met een of twee vakken op vwo-niveau. We zijn de afgelopen jaren heel erg druk bezig geweest om het niveau van de diploma's op te krikken, onder meer via de zak-slaagregeling. Als je straks een havodiploma kunt halen met bepaalde vakken op vmbo-niveau, is alles voor niets geweest.

De voorzitter:

Mijnheer Grashoff, ik zie dat u niet overtuigd bent, maar u hebt ook geen mogelijkheid meer tot een vervolgvraag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Nee, in totaal niet, maar ik stop met deze interruptie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Excuses overigens dat ik telkens heen en weer moet lopen. Ik moest zo-even naar de regeling van werkzaamheden in de plenaire zaal en zo meteen moet ik weer weg voor een VAO.

Ik dank de Staatssecretaris voor zijn toezegging om de mogelijkheid te onderzoeken voor havisten om bovenop het volledige havopakket extra praktijkgerichte vakken op een ander niveau te doen en om dit dan ook zichtbaar te maken via het diploma of certificaten. Is de Staatssecretaris ook bereid de Kamer een brief te sturen waarin hij aangeeft wat er op dit vlak al mogelijk is in Nederland en daarin tevens een inventarisatie op te nemen van de eerste ideeën hieromtrent?

Staatssecretaris Dekker:

Misschien mag ik dat dan in den brede doen, want anders gaan we ten aanzien van allerlei smalle onderwerpjes aparte brieven schrijven. Dit is iets wat we heel goed kunnen meenemen als we volgend jaar gaan proefdraaien op een aantal scholen. Zolang het er bovenop komt, heb ik geen probleem met iets extra's, ook al zou dat voor de havisten betekenen dat het op vmbo-niveau is, aangezien dat het enige niveau is waarop men beroepsgerichte vakken kan doen. Tegelijkertijd geldt ook hierbij: praktisch heeft dat vaak nog best veel voeten in de aarde. De beroepsvakken zijn geen kleine vakjes die je er even bij doet. Het zijn grote vakken die veel tijd in beslag nemen. Ze vergen ook vmbo's met praktijklokalen en die zitten niet altijd op dezelfde plekken als waar ook de havovakken worden gegeven. Ik vind het in ieder geval spannend om te zien hoe dat gaat uitpakken. Als ik de Kamer een brief mag schrijven waarin aangegeven wordt hoe we de genoemde proef gaan opzetten en hoe we dit onderdeel maar ook een aantal andere onderdelen die zijn geopperd in dit algemeen overleg meenemen, dan kan die er zo rond de zomer zijn.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Hoorde ik een tijdslijn genoemd worden?

De voorzitter:

Ik niet.

Staatssecretaris Dekker:

Tegen de zomer.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dank u wel.

De voorzitter:

Daarmee zijn we toe aan het tweede blokje.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. We hebben het gehad over vakken op een hoger of lager niveau, maar er zijn verschillende manieren om flexibel door het voortgezet onderwijs heen te gaan. Overigens zal ik ook nog iets zeggen over het kleuteronderwijs, in reactie op de vragen die de heer Bisschop daarover heeft gesteld.

Laat ik beginnen met het toelatingsrecht vmbo-havo en de mogelijkheid tot stapelen. Ik ben een enorm voorstander van de mogelijkheid van stapelen en de kansen die kinderen krijgen om een stapje te maken. Daarbij ben ik overigens iets minder pessimistisch gelet op wat ik steeds terug hoor in de commissie en wat ik regelmatig lees in de kranten. Er wordt nog weleens geroepen dat stapelen onmogelijk is geworden. Ik heb de cijfers er even bij gepakt. Het zijn de meest recente cijfers die u overigens nog niet ontvangen hebt. Ik ga u daar ook een brief over schrijven omdat ik denk dat dit ook terug gaat komen in het debat over de staat van het onderwijs. Uit de cijfers blijkt dat we inmiddels op het hoogste niveau van stapelen zitten van de afgelopen tien jaar en dat de doorstroming van vmbo naar havo, die een aantal jaren is afgenomen, sinds de afgelopen drie jaar – ik zal dat niet onmiddellijk koppelen aan de start van dit kabinet – weer een opgaande lijn vertoont. Het is wel goed om dat punt hier even te maken. We moeten uitkijken dat als we met z'n allen heel hard roepen dat stapelen niet meer kan, we er zelf nog in gaan geloven ook. Het punt bij stapelen is – dat is ook de kern van de motie van de heer Grashoff – dat er niet zoiets bestaat als een recht op stapelen. Het is het bevoegd gezag, het schoolbestuur dat een leerling met een vmbo-diploma kan en moet toelaten in het havo. Die leerling heeft niet het recht om die stap te maken. Je ziet dan nog weleens wat verschillen tussen scholen. Sommige scholen zeggen dat een vmbo-diploma genoeg is, ongeacht het gemiddelde cijfer. Andere scholen zeggen dat men wel van het vmbo naar het havo mag, maar dat men dan wel gemiddeld een bepaald cijfer moet hebben. Een aantal jaren geleden is geconstateerd dat dit leidde tot heel veel verwarring en onheldere procedures en dat het bovendien niet de juiste kansen bood voor de kinderen die bij stapeling juist wel heel goed tot hun recht zouden komen. Dat is de reden dat de VO-raad met de scholen gekeken heeft naar de mogelijkheid om tot een soort zelfregulering, een soort code te komen ten aanzien van wat scholen wel en niet aan leerlingen mogen vragen. Daarbij is afgesproken dat uitgegaan zou worden van 6,8 als hoogste cijfer dat men gemiddeld zou moeten hebben. Dit is ook gebeurd vanuit het idee dat in de praktijk gezien werd dat vmbo-leerlingen met gemiddeld een 6 doorgaans het havo niet haalden en er dus een enorme uitval was. Ik ga overigens een heel eind met de heer Grashoff mee, in de zin dat er geen formele belemmering moet zijn om te stapelen. Dus ik neig er wel naar om te zeggen: als je het vmbo-diploma hebt en je er zelf voor kiest om naar het havo te gaan in plaats van naar het mbo, dan moet die optie bestaan.

Voordat we daarin een definitieve stap zetten – het vraagt namelijk een vrij ingrijpende aanpassing van wet- en regelgeving, te weten invoering van het toelatingsrecht voor deze leerlingen – wil ik nog wel de derde monitor rond de toelatingscode afwachten om te kijken wat daar uitkomt. Als we leerlingen dat recht geven, moet ik er namelijk ook zeker van zijn dat er niet een aantal grote nadelen achter vandaan komen. Ik denk dan aan leerlingen waarbij het havo wellicht van thuis uit gezien wordt als iets van «je moet nog even hogerop», maar dit voor hen niet altijd de juiste route is. Verder denk ik aan vergroting van de kans op uitval. Ik weet dat de heer Grashoff heel ongeduldig is en snel vooruit wil, maar ik wil hier echt serieus naar kijken. Als we het doen, dan moeten we het grondig en voorzichtig doen. Datzelfde geldt voor het doubleerverbod waar mevrouw Siderius aan refereerde. Ook dat vind ik een soort rare regel die er is ingeslopen en die in mijn ogen niet altijd in het belang van leerlingen is. Ook dit vraagt aanpassing van wet- en regelgeving. Als we dit doen, wil ik het graag zorgvuldig doen. Ik zie namelijk dat er in de praktijk van alledag ook scholen zijn die zich er niet aan houden, ook niet aan die toelatingsode. Ik heb mij bijvoorbeeld zelf nogal zitten te ergeren aan het optreden van een schoolleider uit Rotterdam-Zuid die bij RTL Late Night riep dat er tegenwoordig niet meer kan worden gestapeld, terwijl zijn eigen school voor vmbo'ers die de overstap willen maken naar het havo, gemiddeld een 7 vraagt en tevens een doubleerverbod hanteert. Over niet kunnen stapelen gesproken! Dat hebben scholen namelijk echt zelf in de hand. Die 6,8 is geen minimum, maar een maximum. Als een school leerlingen met gemiddeld een 6 een kans wil bieden, dan kan die school dat gewoon doen. Dus dit is wel een beetje koud en warm blazen tegelijk.

Dan kom ik op het zittenblijven. Soms is zittenblijven een goede optie. Soms is er ook geen andere keuze. Uit het onderzoek dat is gedaan, blijkt dat zittenblijven in Nederland veel vaker gebeurt dan in veel landen om ons heen en dat het niet altijd de allerbeste oplossing is. Als je het op een of twee vakken net niet hebt gehaald, kun je je afvragen hoe goed het is dat je het in een heel andere klas over de gehele linie nog eens overdoet. We zien inmiddels goede resultaten met de lente- en de zomerschool, als een soort derde weg om zittenblijven terug te dringen en om kinderen meer en betere kansen te geven. De heer Rog heeft gevraagd waarom hiervoor het middel van de subsidie wordt ingezet en niet dat van een prestatiebox. Dat is een interessante. Wij wilden dat dit geld echt terechtkwam bij de lente- en zomerscholen. Dus hier hebben we een labeltje aan gehangen. We hebben ook wel eens discussies om het andersom te doen, namelijk via de prestatiebox of de lumpsum, en dan wordt gevraagd: waarom is er geen subsidie van gemaakt want we wilden toch dat het daar terechtkwam? Welnu, dat probleem hebben we hier niet. Ik vind overigens wel dat wanneer scholen in het voortgezet onderwijs laten zien dat dit regulier is en ze er allemaal vorm en inhoud aan geven, je op een gegeven moment moet kunnen zeggen dat je af wilt van die papierwinkel. Dan kan het ook worden toegevoegd aan de prestatiebox. Als we dat dan doen, gaan we ervan uit dat die scholen ook doorgaan met het organiseren van die lente- en zomerscholen.

Dan een andere vorm van zittenblijven, waarbij ik in het bijzonder kijk naar de heer Bisschop die zo veel inspiratie heeft opgedaan tijdens Koningsdag met de familie. Zittenblijven is niet alleen een fenomeen in het voortgezet onderwijs. Je ziet ook dat het in het basisonderwijs gebeurt. Je hebt het dan eigenlijk over de kleuterbouwverlenging. Ook daarvoor is er niet één beste manier om het te doen. Het is niet zo dat het voor alle kinderen beter is om vooral van groep 2 snel naar groep 3 te gaan, maar het is andersom ook niet zo dat het voor alle kinderen beter is om nog maar eens een jaartje door te kleuteren. We hebben er ook onderzoek naar gedaan en je ziet dan dat het voor sommige kinderen op de korte termijn wel even iets uitmaakt maar dat het hooguit een tijdelijk profijt is en dat dit voordeel zowel qua leerprestaties als qua sociaal-emotionele ontwikkeling na een aantal jaren volledig wegebt. Voor mij ligt de uitdaging in een soepele overgang van 2 naar 3. Ik ben dan ook wat huiverig om te praten in termen of een kind wel schoolrijp is, omdat het eigenlijk uitgaat van een harde knip tussen de kleuters en het schoolse deel; het is nog net geen eindtoets maar je moet schoolrijp zijn om de volgende stap te zetten, terwijl je het ook kunt omdraaien. In plaats van of een kind klaar is voor groep 3 kun je je ook afvragen of groep 3 klaar is voor dat kind. Het is dan ook van belang om na te denken over soepeler overgangen. Ik ben op dit moment bezig met een handreiking richting scholen en richting de groepen 2 en 3. Ik verwacht dat we die na de zomer naar de scholen kunnen sturen. Die handreiking is vooral bedoeld om ze te informeren over wat we weten over dat jonge kleuteren, wat de verschillende varianten zijn die je daarbij kunt hanteren, wat de scholen zelf kunnen doen et cetera. De heer Bisschop deed daarbij de suggestie om in gesprek te gaan met de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs. Dat lijkt mij een verstandige suggestie, dus ik zeg dat toe.

Dan kom ik te spreken over de bekostiging. Artikel 39 van de Wet op het primair onderwijs is er vrij helder over. Die beschrijft dat een kind de leeftijd van 4 jaar moet hebben bereikt om te worden ingeschreven op een school. Dat aanpassen, in de zin dat het regulier al eerder mogelijk is, kan dus niet zonder wetswijziging. De vraag is ook of het echt nodig is, omdat we inmiddels op steeds meer plekken een goed voorschools aanbod hebben met de vve. Mijn collega Asscher heeft de vorige week afspraken gemaakt met gemeenten om ook voor niet-vve-kinderen te komen tot een aanbod in de peuterspeelzaalvoorzieningen. Ik ben aan het einde gekomen van dit blok, voorzitter.

Mevrouw Siderius (SP):

De Staatssecretaris zegt een enorme voorstander van stapelen te zijn. Vervolgens gaat zijn hele betoog over vertragen, met zinnen als «we moeten het nog maar eens zien» en «het is allemaal een beetje ingewikkeld». Dan zet hij ook de schooldirecteuren nog opzij. Ik doel op die schooldirecteur die zegt dat het moeilijk is om te stapelen, maar die wel op zijn eigen school iets doet. Het is aan de Staatssecretaris om onze moties uit te voeren: de motie van GroenLinks over het doorstroomrecht en de motie van de SP over het doubleerverbod. Volgens mij is het zaak dat de Staatssecretaris dit nu met spoed oppakt. In plaats van andere mensen weg te zetten, zou hij eens naar zichzelf moeten kijken en gewoon eens aan de slag moeten gaan. Gaat de Staatssecretaris dat doen?

Staatssecretaris Dekker:

Wij zijn al aan de slag. Zoals ik al aangaf: als je dit wilt regelen en formaliseren, dan vraagt dat een vrij ingrijpende wetswijziging. Ik ben op zich best bereid om dat te doen, maar ik vind dat we het dan op een verstandige manier moeten doen en ook moeten bekijken wat nodig is om een aantal onbedoelde effecten tegen te gaan.

Mevrouw Siderius (SP):

De Staatssecretaris zou eigenlijk moeten zeggen dat hij het gewoon gaat doen. Hij laat echter de hele tijd de deur op een kier staan: «misschien ga ik het doen» en «ik weet het nog niet». Eerst zou het in het voorjaar komen, toen na de zomer. Eigenlijk zou ik echt van de Staatssecretaris willen horen dat hij het gaat doen. Hoe moeilijk kan het zijn om een doubleerverbod wettelijk vast te leggen? Dat lijkt mij eerlijk gezegd niet heel ingewikkeld. Ik kan me voorstellen dat er wat meer haken en ogen aan het doorstroomrecht zitten, maar het doubleerverbod zou toch snel moeten kunnen worden geregeld, zodat het bijvoorbeeld volgend jaar al kan ingaan.

Staatssecretaris Dekker:

Hier is echt geen sprake van onwil. Het doubleerverbod hangt heel erg samen met het doorstroomrecht. Ik wil dat graag in één keer goed doen. Ik verwacht na de zomer de laatste rapportage over de code die wordt gehanteerd in het vo. Het is vooral interessant om te bekijken hoe het uitwerkt in de praktijk en hoe het zit met uitvalpercentages, slagingspercentages et cetera. Ik wil de tijd tot aan daar gebruiken – misschien is dat een tegemoetkoming aan mevrouw Siderius – om in gesprek te gaan met het vo over de volgende vraag. Als we de wet aanpassen, hoe doen we dat dan op een verstandige manier? Ik ga dus niet zitten wachten totdat de derde rapportage er is alvorens aan de slag te gaan. Ik doe deze dingen graag parallel.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik begrijp uit het antwoord van de Staatssecretaris aan mevrouw Siderius dat hij het doorstroomrecht en het doubleerverbod in één keer wil oppakken. Daar kan ik me iets bij voorstellen. Tegelijkertijd denk ik: wij praten al sinds 2014 hierover, we hoeven toch niet weer te wachten? Er zijn natuurlijk allerlei mogelijkheden om een wetstraject in gang te zetten en tegelijkertijd wel degelijk in gesprek te blijven. Dat hangt ook af van wat je exact in de wet regelt en wat je bijvoorbeeld bij AMvB regelt als het gaat om de knoppen waaraan je wilt draaien. Er zijn allerlei methoden om er wel tempo in te houden. Kunnen wij nu direct na de zomer een wetsvoorstel verwachten? Zo ja, dan kan ik daarmee uit de voeten. Dan doen we het zo. Langer dan dat zou ik toch echt heel vreemd gaan vinden.

Staatssecretaris Dekker:

Dan wil ik de heer Grashoff het volgende toezeggen. Ik neem deze dingen graag parallel op. Het schrijven van een wet is niet in twee, drie dagen geregeld. Ik moet dan om de tafel met het vo om te bekijken hoe we dit op een verstandige manier kunnen doen. Wat mij betreft zetten we daar tempo op, maar ik wil de laatste monitor echt daarin meenemen om te kunnen bezien hoe het uitpakt. Daarnaast speelt de vraag hoe acuut dit is. Ik constateer dat het stapelen, ook het stapelen van vmbo en havo, de afgelopen twee jaar is toegenomen. Er zit dus geen harde block. Het neemt op dit moment niet af; het neemt toe. Ik zeg dat om aan te geven dat het huis niet in brand staat. Als wij kiezen voor een fundamentele wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, moeten we dat ook echt op een goede manier doen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb de Staatssecretaris nu goed gehoord over de cijfers die ons nog niet bekend waren en die op zich hoopvol klinken. Het zal niet de eerste en ook niet de laatste keer zijn dat het feit dat wij het hier met elkaar ergens over hebben, ook effect heeft op het veld. In de regel is het wel verstandig om het dan ook in die zin af te ronden, anders weten we wat het volgende effect is in het veld. Ik moedig de Staatssecretaris dus nog steeds aan om hierin het maximale tempo te pakken. Als ik hem goed begrijp, heeft hij dat ook toegezegd.

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag.

De heer Bisschop (SGP):

Ik vind dat een moedgevende benadering: wij spreken ergens over en het veld reageert subiet. Ik moet zeggen dat ik, uit het veld komende, minder illusies heb op dat punt. Het stapelen roept regelmatig vragen op, ook uit het veld. Er is een periode van teruggang geweest. Er blijkt nu toch weer vooruitgang te zijn. Mijn verzoek aan de Staatssecretaris is om daarop een analyse los te laten. Welke oorzaken van de teruggang zijn er te traceren? Welke oorzaken kunnen de stijging bevorderd hebben? Wil de Staatssecretaris dat meenemen in zijn communicatie richting de Kamer?

Staatssecretaris Dekker:

Dat doe ik maar al te graag. Dit valt een beetje onder het hoofdstuk «kijk uit dat je niet met quick-fixes iets denkt te regelen, terwijl je je vervolgens over drie jaar nieuwe problemen op de hals haalt». Ik sluit niet uit dat de stijging van de afgelopen drie jaar het resultaat is van het werken met een toelatingscode in het vo. Deze code heeft ervoor gezorgd dat er veel helderder richtlijnen zijn in het vo en dat scholen geen torenhoge eisen stellen aan vmbo'ers om de stap te zetten. Ook daaraan wil ik recht doen. Volgens mij zijn wij het eens over het volgende principe. Als een leerling kansen heeft, door te stapelen van het vmbo naar het havo of van het havo naar het vwo, om zich in de onderwijskolom omhoog te trekken, moeten we het systeem dat niet dwars laten zitten. Je kunt dat op verschillende manieren regelen. Dat kan met een wetswijziging. Ik vind het prima om die optie alvast te bekijken zodat we, mocht dat in het najaar de conclusie zijn, niet vanaf nul hoeven te beginnen. Ik wil dit echter wel goed bekijken.

De heer Bisschop (SGP):

Ik ben blij met deze toezegging.

De heer Rog (CDA):

De toelatingscode is een code van het veld. De Staatssecretaris erkent ook dat er scholen zijn die veel strengere toelatingsvoorwaarden stellen. Ik heb daar eerlijk gezegd wel moeite mee. Ik heb goed begrepen dat de Staatssecretaris in gesprek gaat en mogelijk van de toelatingscode af wil of deze wil versoepelen om het stapelen mogelijk te maken. Ik vraag hem wat hij wil doen met de scholen die thans de toelatingscode niet nakomen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb weinig bevoegdheden om daar hard in te grijpen. Dat is het nadeel van zelfregulering. Het werkt alleen als alle scholen eraan meedoen. Ook dat is onderdeel van de derde monitor. Als er afspraken worden gemaakt in het vo die recht doen aan enerzijds de mogelijkheid tot stapelen en de kansen voor kinderen en anderzijds de mogelijkheid om te differentiëren als het gaat om kinderen die echt geen goede kans maken op het behalen van een havodiploma en dus bij wijze van spreken regelrecht een keuze maken voor uitval, werkt dat natuurlijk alleen maar als scholen eraan meedoen. Nogmaals, ik kan dat niet afdwingen. Ik constateer alleen dat een bepaalde school eist dat alle cijfers op het centraal examen een 7 of hoger zijn en dat er voor wiskunde B minimaal een 8 moet zijn gehaald. Dat is fors hoger dan wat ik teruglees in de code. Dat is nota bene op een school waarvan de directeur roept dat stapelen onmogelijk is geworden in Nederland. Ja, als je dit soort hoge eisen stelt, begrijp ik wel dat stapelen onmogelijk wordt.

De heer Rog (CDA):

Dat ben ik met de Staatssecretaris eens. Ik zit hier echter om de Staatssecretaris te controleren. Hij is geen partij bij de code, maar de Kamer vindt dat niet alleen havisten met een soort hybride maatwerkdiploma straks de kans moeten krijgen om naar de universiteit te gaan, maar dat ook vmbo'ers die voldoen aan wat er op dit moment in een code staat – die volgens mij al verdergaat dan logisch is in de doorlopende leerlijn – kunnen doorstromen. Ik zou het dan op prijs stellen als hij de scholen er op zijn minst op aanspreekt dat zij zich aan die code te houden hebben. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat die scholen daarop aangesproken moeten worden. De vraag is even door wie. Het principe van zelfregulering is dat een sector zegt: doe dit nu niet door middel van regelgeving, want wij kunnen dit zelf goed doen. Daarbij hoort dan ook dat de beroepsgroep en de organisaties zelf de eigen leden ter verantwoording roepen en desnoods ook sanctioneren. Dat kan bijvoorbeeld door er een lidmaatschapsvereiste van te maken en te zeggen: als jij je niet aan de code houdt, ben je niet langer lid van onze organisatie. Zelfregulering werkt alleen als alle partijen meedoen. Het kan uiteindelijk ook ertoe leiden dat ik zeg: «Bedankt, VO-raad, u hebt uw best gedaan, maar ik zie dat het overgrote deel van uw leden zich er toch niet aan houdt. Dit werkt dus niet. Dan nemen we het stokje over en gaan we het als wetgever doen.» Als er wordt gewerkt met een sectorale code waarin wordt uitgegaan van zelfregulering, voel ik er weinig voor om het ministerie er achteraan te laten gaan als de leden zich er niet aan houden. Dat is echt een vermenging van rollen.

De voorzitter:

Dank u wel. We zijn nu toe aan het derde blokje, waarvan ik niet meer weet hoe het heet.

Staatssecretaris Dekker:

Varia.

De voorzitter:

Het blokje «overig».

Staatssecretaris Dekker:

Daar ga ik in tempo doorheen, voorzitter. Veel leden waren enthousiast over het plusdocument/portfolio. Dat geldt ook voor mij, dus daar gaan we gewoon mee verder. Ik ondersteun de VO-raad daarin. Dat geldt ook voor het idee om er na het vo misschien nog wat mee te doen, zodat je het altijd meeneemt. Ik vind dat een interessante optie om verder te verkennen.

Er is een aantal vragen gesteld over het vavo. De heer Rog vroeg of we door het examineren en het sprokkelen niet het voltijdskarakter van het voortgezet onderwijs en het vavo ondermijnen. Hij vroeg of we bereid zijn om deelexamens op alle scholen toe te staan. Op dit moment ben ik daar niet toe bereid. Het toestaan van deelexamens is een stelselwijziging die grote consequenties zal hebben voor datzelfde vavo. We kunnen het nu in stand houden door de wijze waarop we het hebben georganiseerd. Ik denk dus dat we daar voorzichtig mee moeten zijn. Wel heeft een aantal scholen die zich in het kader van het experiment niet aan de regels hoeven te houden, gezegd daarmee aan de gang te zullen gaan. Dat is dermate kleinschalig dat het het stelsel niet bedreigt. Ik wil wel bekijken hoe het daar uitwerkt en uitpakt.

Mevrouw Siderius heeft een vraag gesteld over mbo'ers en het vavo. Het is niet altijd zo dat mbo'ers worden terugverwezen naar het voortgezet onderwijs. Dat heeft te maken met de leeftijd. Meerderjarige studenten kunnen rechtstreeks naar het vavo. Tegen minderjarigen wordt gezegd dat de route via het voortgezet onderwijs leidt.

Mevrouw Siderius heeft ook gevraagd naar de bijdrage aan de Leonardoscholen. Daarover heb ik de Kamer uitvoerig geïnformeerd in antwoorden op schriftelijke vragen. Daarin heb ik gezegd dat dit alleen een vrijwillig karakter kan hebben. Ik zou het heel gek vinden als we in het onderwijs toegaan naar een situatie waarin er van alles voor je wordt geregeld en betaald als een kind een laag IQ heeft, terwijl je zelf je portemonnee moet trekken als een kind een hoog IQ heeft. Ik zou daar absoluut niet naartoe willen. De Kamer heeft expliciet gezegd dat passend onderwijs zowel naar boven als naar beneden toe geldt. Volgens mij heeft mevrouw Straus die discussie destijds aangezwengeld. Ook kinderen die hoogbegaafd zijn, zouden een passende plek in het onderwijs moeten krijgen. Dat is een verantwoordelijkheid van samenwerkingsverbanden en van scholen. Als mevrouw Siderius scholen tegenkomt die een verplichte bijdrage vragen voor dit soort onderwijs, kan zij de namen van die scholen aan mij doorgeven. Dan kan ik de inspectie erop afsturen.

De heer Rog heeft gevraagd naar uitdagende niveaus van het eindexamen. Dat is een interessante vraag. Ik heb dat overigens verbreed. Ik vind dit niet alleen een kwestie in het kader van het toptalentenbeleid. Maatwerk en flexibilisering houdt in dat je alle talenten die er zijn, goed bedient, en niet alleen een bovenlaag in het vwo. In iedere klas zitten wel twee, drie leerlingen die altijd meer aankunnen. De truc is om dat in het onderwijs goed te accommoderen, ook hier weer zowel voor de bovenkant als voor de onderkant. De vraag naar inhoudelijke uitdaging vind ik echt een spannende vraag, die straks weer voorligt bij de discussie over curriculumverbetering. Hoe zorg je voor een uitdagende onderwijsinhoud? Hoe zorg je voor een goede samenhang? De heer Rog heeft dit zelf aangezwengeld voor het vak Nederlands. Veel vakleerkrachten Nederlands hebben ideeën gelanceerd om het vak uitdagender te maken en meer te laten aansluiten bij de interesses van leerlingen. Dit is echt een discussie om samen met de beroepsgroep te voeren. Dat is hoognodig.

Tot slot vroeg mevrouw Vermue of we het onderbouwrendement niet helemaal achterwege kunnen laten. In mijn ogen zou dat zeer ongewenst zijn. We zijn juist toegegaan naar een beoordeling van het onderbouwrendement waarbij scholen worden beloond als ze in staat zijn om kinderen maximaal kansen te bieden. Dat beschermt leerlingen ook tegen scholen die misschien wat te makkelijk zeggen dat ze een leerling wat lager plaatsen of laten afstromen. Het toezicht op het onderbouwrendement zorgt er dus voor dat scholen hun best doen om de talenten van kinderen goed tot hun recht te laten komen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even of er nog vragen zijn. Dat is niet het geval. Mij is gebleken dat er behoefte is aan een tweede termijn. De spreektijd bedraagt twee minuten per fractie.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Laat ik beginnen met een VAO aan te vragen, want dat wil ik nog weleens vergeten. Ik zal uitleggen waarom. Hoewel de Staatssecretaris een aantal verstandige dingen heeft gezegd – dat wil ik niet ontkennen – en een mooie brief heeft geschreven, blijft bij mij toch vooral het volgende beeld hangen. We hebben een bestel dat naar mijn mening verkokerd is en waarin het bieden van kansen nog te veel een risico is. Ik denk dat we daarvan af moeten. Dat vraagt in mijn ogen meer durf dan de Staatssecretaris op dit moment wil tonen. Met enige regelmaat blijkt dat zijn vertrouwen in de eigen kracht van leerlingen en hun ouders en soms ook zijn vertrouwen in scholen beperkt is. Dat staat kansen in de weg.

Interessant blijft het debat over het civiele effect van een diploma. Laten we dat eens betrekken op het vmbo-t-diploma. Wat is nu eigenlijk precies het civiele effect van een vmbo-t-diploma? In mijn ogen zou dat moeten zijn dat je er toegang mee hebt tot het havo. De Staatssecretaris haalt ook aan dat het zo belangrijk is dat het civiele effect van een vwo-diploma is dat het de toegang tot het wo garandeert. Het is heel gek dat wij in ons systeem een aantal cruciale beslissingen voor de toekomst van leerlingen overlaten aan scholen, bijvoorbeeld de doorstroom van vmbo-t naar havo. De Staatssecretaris heeft daar zelf ook voorbeelden van gegeven. Ik wijs ook op het feit dat je de tweede moderne taal op het vwo kunt inwisselen voor een ander vak, als je talenten daar niet liggen. Ook dat is afhankelijk van de school waar je op zit, want die kan dat wel of niet toestaan. Dit geldt eveneens voor het volgen van een vak op een hoger niveau. Stuk voor stuk zijn dit zaken die op schoolniveau bepaald worden. De Staatssecretaris zegt dan heel makkelijk: als je dat dan blijkt te willen, had je maar voor een andere school moeten kiezen. Bij heel veel leerlingen is het op hun 12de natuurlijk nog volstrekt niet duidelijk of ze daaraan behoefte zullen hebben. Dit soort kwesties zou een recht van de leerling moeten worden.

De voorzitter:

Rondt u af, mijnheer Van Meenen?

De heer Van Meenen (D66):

Ik rond af met een onderwerp waarover we een klein debatje hebben gehad: versnellen en vertragen. Ik denk dat de Staatssecretaris een te beperkte visie heeft op vertragen. Hij vertaalt dat namelijk alleen in zittenblijven. Mijn vertaling ervan is dat we eigenlijk elke leerling in het voortgezet onderwijs ten minste het recht zouden moeten geven op zes jaar voortgezet onderwijs.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ...

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris daarnaar kijkt.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. Terugkijkend op het betoog van de Staatssecretaris blijft bij mij hangen dat ik het nog erg vrijblijvend, aarzelend en voorzichtig vind. Ik vind het nog onvoldoende een echte impuls naar het voortgezet onderwijs uitstralen om nu met zijn allen te investeren in maatwerk, ook binnen de huidige kaders van de wet. De Staatssecretaris gaf zelf aan dat veel scholen al heel goed aan het experimenteren zijn en de grenzen opzoeken. Ik vraag me af wat het verschil is tussen de situatie van nu en het experiment met tien scholen dat hij volgend jaar wil uitvoeren.

Maatwerk is meer dan het recht op excellentie. Hoe wil de Staatssecretaris maatwerk verder belonen, bijvoorbeeld vanuit het toezichtskader? Het vergt lef van scholen. Er is al veel mogelijk. Ik denk dat de Staatssecretaris dit lef alleen maar meer moet stimuleren. Hij gaf in zijn reactie al aan dat passend onderwijs zowel naar boven als naar beneden toe moet gelden.

Laat ik afsluiten met de opmerking van de heer Van Meenen. Ook ik vind het gek dat vertragen wordt gedefinieerd als zittenblijven. Het zou mogelijk moeten zijn om langer in het voortgezet onderwijs door te brengen als dat nodig is.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik vraag mij wel af wat de positie van de Partij van de Arbeid hierin is. Zal de Partij van de Arbeid-fractie een Kameruitspraak vragen over het maatwerkdiploma, zodat er bijvoorbeeld vakken op een lager niveau kunnen worden gedaan? Vanochtend in de krant deed mevrouw Vermue mooie uitspraken, dus ik ben wel benieuwd of de Partij van de Arbeid-fractie daar achter blijft staan of dat ze nu zegt: nou ja, we zien het allemaal wel aan.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik geef nu aan dat ik de reactie van de Staatssecretaris erg matig vind op dit gebied en dat ik een grotere impuls verwacht. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris daarop reageert. Wat mij betreft zou het mogelijk moeten zijn om in ieder geval in een experiment te bekijken wat de gevolgen zijn van het volgen van een vak op een lager niveau. De voorwaarde is wel dat dit niet leidt tot een strengere selectie in het hoger onderwijs. Daar wil ik naar kijken.

Mevrouw Siderius (SP):

De Partij van de Arbeid-fractie vindt de Staatssecretaris aarzelend. Ik kan haar vertellen dat dit in tweede termijn echt niet zal veranderen. Dat zijn we wel gewend van deze Staatssecretaris. Het is mij nog steeds niet duidelijk. Zal de Partij van de Arbeid-fractie nu een motie indienen voor een maatwerkdiploma met vakken op een lager niveau of sluit zij zich toch aan bij het experiment van de Staatssecretaris inzake de aansluiting op het hoger onderwijs? Dat staat al in de brief. Wat gaat de Partij van de Arbeid-fractie nu doen? Graag een beetje duidelijkheid.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik ga me nog beraden op een motie.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik ben blij met de beantwoording van de Staatssecretaris; dank daarvoor. Ik was ook al blij met zijn brief. Ik vind dat er op een evenwichtige manier wordt gekeken naar verbreding en verdieping en naar het recht doen aan talent, terwijl het stelsel tegelijkertijd niet halsoverkop, onbesuisd en onbezonnen op zijn kop wordt gezet. Ik heb waardering daarvoor.

Zoals bekend heb ik een hekel aan overbodige moties. Ik vraag de Staatssecretaris dus of hij schriftelijk terugkomt op de twee zaken die ik als toezegging zie. Ten eerste: mijn verzoek om vmbo'ers of havisten de kans te geven om verdiepingsvakken te doen op mbo-niveau. Ten tweede: de beperkte groep scholieren die in het eerste tijdvak een hoger niveau proberen en een onvoldoende krijgen, in het tweede tijdvak het basisniveau doen en een voldoende krijgen en in het derde tijdvak dan toch weer op het hogere niveau examen doen. Als ik het goed heb begrepen, kreeg ik de toezegging van de Staatssecretaris dat hij met een positieve insteek samen met het College voor Toetsen en Examens zal bekijken of dit mogelijk is. Als dat zo is, zal ik daarover geen motie indienen.

Ik zit wel met de toelatingscode. Ik vind het erg ingewikkeld dat we de sector een code laten opstellen die in mijn ogen al ver gaat en dat die code vervolgens niet wordt nageleefd. Ik beraad mij op dit punt wel op een motie.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn vele mooie toezeggingen. Ik denk dat wij vandaag echt een aantal stappen voorwaarts zetten om meer recht te doen aan talenten van leerlingen, zonder dat de maatschappelijke waarde van het diploma meteen ter discussie komt te staan.

Ik dank hem ook voor het goede nieuws dat hij ons bracht over de positieve trendbreuk die is waar te nemen op het gebied van stapelen. Dat is heel goed nieuws, waarmee ik heel blij ben.

Mijn vraag is nog wel wat de Staatssecretaris extra gaat doen, eventueel samen met de VO-raad, om binnen de huidige regelgeving maatwerk van scholen te bevorderen. Ik denk dat dit zeer belangrijk is. Wellicht heeft dit raakvlakken met mijn nieuwsgierigheid naar het aantal scholen dat zich zal melden om aan het experiment mee te doen. Ik hoop natuurlijk dat er tientallen scholen bij de Staatssecretaris op de stoep zullen staan die allemaal zeggen dat ze heel graag meedoen. Ik zou me echter ook kunnen voorstellen dat veel scholen de kat nog een beetje uit de boom willen kijken.

Verder denk ik dat het heel goed is dat de Staatssecretaris een brede brief naar de Kamer stuurt waarin de toezeggingen van vandaag van een vervolg worden voorzien. Ik wil heel graag kunnen volgen hoe we verdergaan op dit dossier. Ik denk dat we vandaag een aantal belangrijke eerste stappen met elkaar hebben afgesproken.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Allereerst dank ik de Staatssecretaris voor de adequate beantwoording van de vragen. Het is goed om op deze wijze met elkaar van gedachten te wisselen. Ik heb nog twee punten.

Het eerste punt betreft de bekostiging van kleuters. De Staatssecretaris stelt zich nogal nadrukkelijk op het standpunt dat een kleuter 4 jaar moet zijn, wil hij voor bekostiging in aanmerking komen. Ik wijs op artikel 2 van de Wet op het primair onderwijs, waarin letterlijk staat «het basisonderwijs is het onderwijs bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks vier jaar. Het legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs». Dit biedt volgens mij mogelijkheden om ook hier maatwerk te leveren aan scholen en ouders. Ik vraag de Staatssecretaris om dit nog eens goed tegen het licht te houden en de mogelijkheden die zonder wetswijziging worden geboden, ook te benutten. Dat sluit aan bij de denklijn van maatwerk en flexibilisering.

Het tweede punt betreft de flexibilisering in het voortgezet onderwijs. We hebben het gehad over stapelen. Het is goed dat de aandacht daarop wordt gericht, maar er zijn nog een paar factoren die nadrukkelijk bijdragen aan flexibilisering van het stelsel zoals wij het kennen en die het nadeel van vroegselectie min of meer elimineren. Ik vraag de Staatssecretaris om nog eens bij de scholen onder de aandacht te brengen dat de meervoudige schooladviezen wenselijk zijn vanuit het oogpunt van flexibilisering en het recht doen aan de ontwikkelingsperspectieven van kinderen. Het hele pakket, waaronder de brede dakpanklassen, zou nog eens onder de aandacht moeten worden gebracht.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Er lijkt een heel klein beetje ruimte om meer toe te gaan naar maatwerk en flexibilisering, maar om heel eerlijk te zijn valt de benadering van de Staatssecretaris mij wat tegen. Ja, ik ben het met hem eens dat je niet zomaar het stelsel op zijn kop moet zetten of er in zijn algemeenheid wijzigingen in moet aanbrengen. Maar juist als je met een goedgekozen experiment werkt, heeft het zijn waarde om dat experiment niet al te beperkt in te steken. In die zin begrijp ik de rode lijn niet die de Staatssecretaris trekt rondom het volgen van een vak op een lager niveau. Ik zal de Kamer in elk geval om een uitspraak daarover vragen. Mede gezien de opmerkingen van sommige voorgaande sprekers denk ik dat dit verstandig is, hoe het ook uitpakt.

Ik was bijna helemaal tevreden met het antwoord van de Staatssecretaris over het doorstroomrecht. Ik dacht: ik moet wachten tot het najaar, maar dan komt er in ieder geval wetgeving. In zijn laatste zin lijkt het er echter haast op dat de Staatssecretaris hier toch een beetje van weg buigt en zegt: misschien kom ik wel helemaal niet met wetgeving, want misschien vind ik de code wel aardig genoeg. Laat het helder zijn: mijn fractie vindt dat dit een wettelijke basis verdient, omdat er geen freeridersgedrag zou moeten zijn op een dergelijk belangrijk punt. Zo nodig zal ik dit toch proberen te herbevestigen met een motie, tenzij de Staatssecretaris mij met zijn laatste woorden kan overtuigen dat dit echt niet nodig is, omdat hij zeker met wetgeving komt.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Ik ga even verder op het laatste punt van de heer Grashoff, het doorstromen van het vmbo naar het havo. De SP wil dit graag sneller. Wij vinden echt dat deze wetgeving er moet komen. De Staatssecretaris zei dit ook, maar zette de deur vervolgens toch weer op een kier door «misschien toch niet» te zeggen. Hij komt in september met de wet. Is het dan mogelijk dat hij voor het zomerreces een proeve van wet naar de Kamer stuurt? Dat is een soort conceptwettekst; ik zie de voorzitter een beetje ingewikkeld kijken. Wellicht is dat mogelijk. Kan de Staatssecretaris dat toezeggen?

Mijn fractie vindt de eigen bijdrage voor het Leonardo-onderwijs voor hoogbegaafden echt een groot probleem. Als er passend onderwijs is, moeten er geen kosten aan verbonden zijn om jouw kind op het juiste onderwijstype te kunnen plaatsen. De Staatssecretaris zegt dat dit bij hem moet worden gemeld zodat hij de inspectie erop kan afsturen. Dat ga ik natuurlijk doen. Ik hoor echter meer geluiden. Is het wellicht een idee om de Onderwijsinspectie een quickscan te laten doen van dit type onderwijs om te bekijken hoe dit zit? Ik heb de indruk dat dit wat wijder verbreid is dan wij beiden zouden willen.

Ik denk dat ik op een later moment moet terugkomen op het doorverwijzen van het mbo naar het vavo. Het is gewoon heel vervelend als een leerling toch terug moet naar zijn oude school om te kunnen worden doorverwezen naar het juiste onderwijstype. Als je op een categoriale school zit, bijvoorbeeld een categoriale mavo, kun je bovendien niet worden doorverwezen naar een ander onderwijsniveau op het vavo. Als je bijvoorbeeld na twee keer te zakken door omstandigheden van school moet, kun je dus niet naar een ander onderwijstype. Wij zouden toch graag zien dat dit mogelijk is. Wellicht kan de Staatssecretaris daarop nog een reactie geven.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Kamer.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn toe aan de beantwoording in tweede termijn.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. De heer Van Meenen heeft grote plannen met het onderwijs, hoor ik, want er moet hoe dan ook een stelselwijziging komen. Het lijkt voor D66 haast wel een doel op zich. Ik maak mij soms een beetje zorgen over haar insteek. Het gaat haar er vooral om, vakken op een lager niveau te kunnen doen. Daarnaast moeten alle kinderen het recht hebben om zes jaar over het vmbo te doen. Het is natuurlijk aan iedere partij om kleuring te geven aan het begrip «onderwijspartij», maar dit is in ieder geval een beweging die niet op veel enthousiasme van mijn kant kan rekenen.

De voorzitter:

Dit is de kat op het spek binden. De heer Van Meenen mag reageren.

De heer Van Meenen (D66):

Dit is natuurlijk een buitengewoon minimale, marginale en slechte samenvatting van wat ik heb gezegd. Een ding is zeker – dat blijkt ook wel uit het rapport van de onderwijsinspectie –: alles wat wij op dit moment doen, hoe goedbedoeld ook, is binnen het kader van het stelsel. Daar mogen we van de meesten hier niet aankomen. Ik denk dat je er wel over moet durven nadenken. Daarom heb ik in oktober ook een motie (34 300-VIII, nr. 49) ingediend, die is aangenomen. Ik zie erg uit naar het advies van de Onderwijsraad. Ik hoop dat de Staatssecretaris met mij de ruimte zal nemen zodat het stelsel, als het nodig is, aangepast kan worden. Dat is wat ik wil. Dat is geen doel op zichzelf. Mijn doel is alleen om kinderen de beste kansen te bieden.

De voorzitter:

De heer Van Meenen werd uitgedaagd. De Staatssecretaris hervat zijn betoog.

Staatssecretaris Dekker:

Op dat laatste punt gaan de heer Van Meenen en ik elkaar best vinden. Stelselwijzigingen moeten geen doel op zich worden, maar er moet ook geen taboe op rusten. Soms is een stelselwijziging nodig om ergens te komen. Wat dat betreft ben ook ik heel benieuwd naar waarmee de Onderwijsraad komt in reactie op het onderzoek naar kansen in het onderwijs dat er naar aanleiding van de motie-Van Meenen is gekomen. Tegelijkertijd zegt de Onderwijsraad verstandige dingen als «kijk uit met het civiel effect van diploma's, doe geen vakken op een lager niveau». Toch zegt de heer Van Meenen – ik hoor dat ook terug in de betogen van mevrouw Vermue en de heer Grashoff – dat we het toch maar moeten doen. Het is natuurlijk een adviesraad en je kunt zeggen dat een advies maar een advies is. Ik vind echter toch dat de Onderwijsraad op dit punt een aantal verstandige dingen heeft gezegd.

De heer Van Meenen (D66):

Daarom heeft dat advies van de Onderwijsraad mij ook verbaasd. Daarover heb ik ook met de raad gesproken. De Staatssecretaris kan mij hierin geloven of niet, maar de Onderwijsraad heeft zich ook beperkt gevoeld – die beperking heeft hij zichzelf waarschijnlijk opgelegd, maar dat weet ik niet – doordat hij binnen het stelsel moest blijven denken. Dat is dus de reden voor het advies dat is gegeven. Laten we echter afwachten waarmee de Onderwijsraad komt. Wellicht denkt hij in zijn advies anders over deze kwestie.

Staatssecretaris Dekker:

Wij wachten het onderzoek af. Ik denk dat we niet vooruit moeten lopen op de adviezen en de conclusie.

De heer Van Meenen haalde kort het civiel effect aan in relatie tot de overgang van vmbo-t naar havo. Ook de heren Rog en Grashoff hebben hierover iets gezegd. Misschien mag ik hierover het volgende zeggen. De heer Rog sprak over scholen die zich niet aan de toelatingscode houden. Ik zal de VO-raad dringend zeggen dat als men zoiets wil laten slagen, men de scholen die zich niet aan de afspraken maken ook daarop moet aanspreken. Dat is een eerste stap. Tot de heer Grashoff zeg ik dat ik echt de derde monitor wil afwachten. Dat betekent niet dat het denken tot dat moment stilstaat. Als in het najaar blijkt dat er wetgeving nodig is, ben ik bereid om daarmee te komen. Ik kan nu alvast beginnen met nadenken, ook met onze juristen, over datgene wat ervoor nodig is om zover te komen. Dat leidt niet tot een proeve van wet in het najaar, want de wetstrajecten gaan echt langer duren, maar zo verliezen we voor de juridische uitwerking in ieder geval niet de maanden tussen nu en het najaar.

Waar zit hem nu de crux? Daar heeft de heer Van Meenen wel een punt. Als je een vmbo-t-diploma haalt met misschien geen briljante cijfers en je gaat vervolgens naar de havo, zijn de uitvalcijfers heel erg hoog. Als je wilt dat het een drempelloze overstap wordt, moet je misschien ook bekijken of het niveau van het vmbo-t wel hoog genoeg is om voor een drempelloze instroom in het havo te zorgen. Dat is ook een manier om ernaar te kijken. Dat laat al iets zien van de complexiteit van deze discussie. Soms heeft het te maken met het curriculum – daarover gaat het hier – of met exameneisen. Het heeft ook te maken met de wet- en regelgeving rondom het toelatingsrecht. Ik wil er serieus naar kijken, ook vanuit het perspectief dat we nu een opgaande lijn zien. De afgelopen twee, drie jaar zijn er niet minder kinderen geweest die hebben gestapeld. Dat aantal is juist toegenomen. Ik denk dat ons dit de tijd en ruimte geeft om hier zorgvuldig naar te kijken.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik begrijp het punt van de Staatssecretaris eerlijk gezegd niet zo goed. Hij zegt dat er bij een drempelloze toegang misschien ook leerlingen naar het havo gaan die minder slagingskans hebben, eerder uitvallen en minder succesvol zijn. Maar uiteindelijk is er, voordat de overdracht naar het havo plaatsvindt, altijd een toelatingsgesprek waarin de risico's worden besproken. Zou je dan niet moeten investeren in dat gesprek, waarbij je wel de mogelijkheid openhoudt voor ieder kind om naar het havo te gaan? Volgens mij zit het hem veel meer in directe communicatie. Die moet ook realistisch zijn, dus je moet ook tegen ouders en leerlingen kunnen zeggen dat je niet weet of het gaat lukken. Daarover kun je een indringend gesprek voeren, in plaats van te zeggen: we houden het maar zoals het is.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben het wederom met mevrouw Siderius eens. Ik denk dat je heel veel kunt afvangen met zo'n goed gesprek. Ook bij scholen die de vrees uiten dat ze bij een automatisch overgangsrecht allemaal leerlingen binnenkrijgen die het niet gaan halen, kom je misschien nog een heel eind met een realistisch gesprekje. Nogmaals, ik ben niet gebrand op het een of het ander. Het gaat hier echter om het introduceren van een toelatingsrecht en een recht op doorstroom. Dat is toch wel iets fundamenteels. Kijk naar het mbo, waar momenteel ook veel wordt gediscussieerd over het toelatingsrecht. Het lijkt een simpele ingreep, maar dit heeft altijd veel voeten in de aarde. We moeten dat dan op een zorgvuldige manier doen. De derde rapportage helpt daarbij. Ik kom er in het najaar echt op terug.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik constateer alleen dat als de Staatssecretaris het met mij eens is, zijn vrees voor een hogere schooluitval een ongegronde vrees is. Misschien moet hij dit gewoon met wat meer moed bekijken en met de wet aan de slag gaan, in plaats van de mogelijkheid open te houden dat we het niet wettelijk regelen. Dat recht moet er gewoon echt komen, als wij vinden dat leerlingen de mogelijkheid en de kans moeten krijgen om te stapelen.

Staatssecretaris Dekker:

Onze argumenten raken een beetje uitgeput; ik heb de indruk dat we rondjes aan het draaien zijn. Nogmaals, het is bij mij geen kwestie van een gebrek aan moed of een gebrek aan vaart. Ik wil het zorgvuldig doen. Daarvoor heb ik nog het een en ander nodig. Ik kom er in het najaar op terug.

Mevrouw Vermue stelde de vraag wat het verschil is tussen de huidige situatie en de proef die we volgend jaar gaan draaien. Nu kunnen leerlingen een vak op een hoger niveau doen als de school bereid is om dat aan te bieden. Het idee van mevrouw Siderius, waarop ik met enthousiasme heb gereageerd, houdt in dat de situatie wordt omgedraaid. Het moet niet afhangen van de school waar je naartoe gaat. Een leerling moet in beginsel hierom kunnen vragen en de school moet het dan organiseren. In die zin is de insteek 180° gedraaid. Dat heeft veel voeten in de aarde. Ook dit is weer zo'n «makkelijke» oplossing, die voor scholen echter veel gaat betekenen. Daarom denk ik dat het goed is om eerst eens even te proefdraaien met een aantal scholen die de uitdaging aandurven.

Ik ben iets minder enthousiast over de suggestie van het doen van vakken op een lager niveau, al helemaal als dat hand in hand moet gaan met wat mevrouw Vermue leek te zeggen, namelijk dat universiteiten dan niet mogen selecteren. Dat komt natuurlijk neer op het over de hele linie naar beneden halen van de eisen. Ik denk dat dit op weinig enthousiasme in het vervolgonderwijs kan rekenen.

Tot de heer Rog zeg ik dat ik eens wil kijken of ik het VAO kan wegspelen. Hij krijgt van mij twee toezeggingen. De overstap vmbo-mbo wil ik meenemen in de brief over de wijze waarop de proef wordt opgezet. Annex daaraan zal ik terugkomen op de mogelijkheden in het derde tijdvak van de examens. Ik moet het gesprek met het CvTE dan wel hebben afgerond.

Mevrouw Straus kwam terug op de vraag of we scholen nog meer kunnen voorlichten en of we ze kunnen laten zien wat er allemaal mogelijk is. Dat ga ik oppakken. Ik denk overigens dat we in de slipstream van de proef die we volgend jaar gaan draaien enorme aandacht hiervoor zullen genereren. Dat is ook weer een voordeel ervan. Iedereen is nieuwsgierig wat er gebeurt. Ik geloof dat het de heer Grashoff was die zei dat het soms al hielp als wij hier ergens over praten, zonder dat dat direct in wet- en regelgeving moet worden vastgelegd. Soms werkt het wel een klein beetje zo. Als iets hier aandacht heeft, krijgt het soms ook meer aandacht op scholen. Als we met tien of twintig scholen aan de slag gaan en laten zien welke fantastische dingen daaruit kunnen voortkomen, denk ik dat dit ook de ogen kan openen van heel veel andere scholen om hiermee aan de slag te gaan. Dat hoop ik ook. De VO-raad wil dit graag en roept om maatwerkdiploma's. Ik wil dat ook terugzien in het aantal leerlingen dat deze kans ook echt geboden wordt. Ik zal de VO-raad oproepen om niet alleen de Tweede Kamer te belobbyen voor een maatwerkdiploma, maar om ook zijn achterban enthousiast te maken om ermee aan de slag te gaan.

De heer Bisschop kwam terug op de bekostiging van kleuters. Het is altijd een risico als je probeert om de heer Bisschop met wetsteksten om de oren te slaan. Hij heeft helemaal gelijk dat in artikel 2 de term «omstreeks» staat. Dat is overigens wel wat uitgewerkt. De achtergrond ervan is dat leerlingen die nog niet helemaal 4 jaar zijn, vanaf 3 jaar en tien maanden alvast schoolgewenningsdagen kunnen hebben. Scholen worden echter pas bekostigd – dat is het artikel waaraan ik refereerde – als een leerling 4 jaar is. Dat is wel een harde knip in de wet. Ik ben zelf groot voorstander van een betere samenwerking tussen scholen en peuterspeelzalen en tussen scholen en vve zodat die overdracht veel warmer en gelijkmatiger wordt. Ik denk dat we moeten bekijken of we die mogelijkheden wat meer onder de aandacht van scholen kunnen brengen.

De heer Bisschop vroeg ook om aandacht voor het hele pakket aan verschillende leerroutes. Dat gaat natuurlijk twee kanten op. Mevrouw Straus vroeg om scholen goed te informeren over de mogelijkheden in wet- en regelgeving. Ook hier geldt natuurlijk: informeer de leerlingen goed over de routes die openstaan. Dat raakt heel erg aan de loopbaanoriëntatie, waarover we het vandaag eigenlijk nog nauwelijks hebben gehad. Dit is een thema dat ik vaak bespreek met het LAKS (Landelijk Aktie Komitee Scholieren), dat daar ook bovenop zit. Ga vroeg het gesprek aan met leerlingen over de vraag wat ze hierna willen doen, wat ze willen worden, waar ze goed in zijn en waar hun talenten liggen, zodat er een goede planning kan worden gemaakt. Dat is een thema dat nog wel wat meer aandacht kan krijgen in het voortgezet onderwijs. In het vmbo is het nu onderdeel geworden van de nieuwe beroepsprofielen. In het kader van de discussie rond het curriculum was dit een van de thema's die terugkwamen: zou je dit ook niet moeten doen in het vmbo-gt, het havo en het vwo? We nemen dit onderwerp dus op.

Tot slot waren er twee vragen van mevrouw Siderius. Ik zal bij de inspectie informeren of zij signalen krijgt dat dit vaker gebeurt. Als dat het geval is, zou er eventueel aanleiding zijn om dit breder te onderzoeken. Laten we maar beginnen met de casussen waar de inspectie op af moet, ook om te bekijken wat er precies aan de hand is.

De tweede vraag van mevrouw Siderius betrof de overstap naar het vavo vanuit het mbo. Dat hoeft niet dezelfde school te zijn als die waar een leerling vandaan komt. Ook hoeft het niet dezelfde schoolsoort te zijn. Daar zit dus wel iets meer ruimte dan mevrouw Siderius wellicht vermoedt.

De voorzitter:

Dank u wel. Zijn er vragen blijven liggen of antwoorden niet gegeven?

De heer Rog (CDA):

Ik stel toch even iets aan de orde wat mij blijft puzzelen. De heer Van Meenen heeft in een interruptiedebatje met de Staatssecretaris iets gezegd over de Onderwijsraad. Wij hebben hier het gebruik dat we niet praten over personen die zich niet kunnen verdedigen. Hier is het een en ander gezegd over een instituut, een nogal belangrijk instituut, waarvan wij niet weten of het waar is. De heer Van Meenen heeft gezegd dat de Onderwijsraad hem heeft gezegd zich bij het advies over het maatwerkdiploma verplicht te hebben gevoeld om binnen de bestaande kaders te handelen. Ik vind dat een ingewikkelde opmerking, want ik weet niet wat ik ermee moet. Ik weet ook niet wat ik er nu mee moet, maar ik wil dit wel opgeworpen hebben.

De voorzitter:

Ik heb even geaarzeld of ik zou zeggen dat dit punt buiten de orde was. Niemand heeft dit kunnen lezen. Op die manier kun je uit gesprekken citeren zonder dat anderen erop kunnen reageren. De Staatssecretaris heeft er in ieder geval niet op gereageerd. Daar was ik blij mee. Als we er nu uitgebreid over gaan praten – dat was mijn dilemma – krijgt het juist de aandacht waarvan ik dacht: die hoort het niet te hebben.

Mijnheer Van Meenen, ik kan u nog even kort vragen of datgene wat u hier hebt gezegd, wat u hebt geconcludeerd uit een gesprek dat u hebt gehad, ook ergens te lezen is. Is het openbare, publieke informatie? Misschien kunnen we het daar dan mee afdoen.

De heer Van Meenen (D66):

Dit krijgt een lading die wat mij betreft ver buiten proportie is, voorzitter. Volgens mij staat het iedereen vrij om met de Onderwijsraad te spreken. Het is een adviesorgaan van de Kamer. Het is geen persoon. Bovendien heb ik ook niemand aangevallen, dus niemand hoeft zich te verdedigen. Ik heb dit gezegd in het kader van een interruptiedebatje, waarin de Staatssecretaris stelde dat ik wat selectief luisterde naar adviezen van de Onderwijsraad. Op dit punt, het punt van het maatwerkdiploma, ben ik zelf maar eens gaan informeren wat er precies achter dat advies zat. Het staat iedereen vrij om dat te doen; dan zult u wel horen of het klopt wat ik zeg of niet. Nogmaals, volgens mij hoeft niemand zich aangevallen te voelen en hoeft dus ook niemand zich te verdedigen.

De voorzitter:

Zo heb ik het in ieder geval niet gehoord. Ik snap dat de heer Rog deze opmerking maakte. Omgekeerd is het natuurlijk ook zo dat als hij zelf een soortgelijk gesprek had gehad met dezelfde instelling, hij dat hier ter plekke had kunnen bespreken, bijvoorbeeld dat hij in dat gesprek een heel andere indruk heeft opgedaan. Dat staat iedereen natuurlijk vrij. De heer Rog mag tot slot nog reageren; daarna wil ik dit graag afsluiten.

De heer Rog (CDA):

De Onderwijsraad is een gezaghebbend adviesorgaan van de regering en de Tweede Kamer. Door deze opmerking, die niet teruggenomen is, wordt het advies dat aan de Kamer gezonden is, feitelijk in twijfel getrokken. Ik heb daar eerlijk gezegd wel grote moeite mee. Ik denk ook dat dit het gezag van de Onderwijsraad aantast. Dat lijkt me in niemands belang.

De voorzitter:

Waarvan akte. Ik geloof niet dat we de discussie hierover nu moeten voeren, want dan gaan we precies datgene doen wat we nu net niet willen. Ik kijk nog even naar de Staatssecretaris, maar als hij niet de behoefte voelt om erop te reageren, laten we het voor wat het nu is. Mijnheer Rog, u mag er altijd even bij mij op terugkomen. Mevrouw Siderius krijgt nu het woord voor een interruptie.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb nog een vraag over het hoogbegaafdenonderwijs en de verplichte ouderbijdrage. De Staatssecretaris zei dat hij navraag ging doen bij de inspectie. Kan hij aangeven wanneer wij daar iets over te horen krijgen? Het zou natuurlijk fijn zijn als dat op korte termijn kon. Als de heer Van Meenen toch om een Kameruitspraak gaat vragen, kan ik hier misschien nog wat mee doen.

Staatssecretaris Dekker:

Dat kan ik heel snel doen: deze week of begin volgende week. Dat is het punt niet. Het zou dan wel helpen als mevrouw Siderius gelijk oversteekt met de gevallen waarin er volgens haar sprake is van een verplichte ouderbijdrage. De inspectie zal mij pas antwoord kunnen geven nadat ze daarin is gedoken.

Mevrouw Siderius (SP):

Dat zal ik zeker doen.

De voorzitter:

Waarvan akte. Er wordt een VAO aangemeld met als eerste spreker de heer Van Meenen. De volgende toezeggingen zijn gedaan.

  • De Kamer ontvangt tegen de zomer een brede brief over de opzet van een experiment met een recht van leerlingen op het doen van examenvakken op een hoger niveau. Daarin wordt ook ingegaan op de mogelijkheid van het doen van extra examens in de beroepsgerichte vakken op vmbo- of mbo-niveau. Eveneens wordt de mogelijkheid belicht van scholieren die een examenvak op hoger niveau doen en in het derde tijdvak een herkansingsmogelijkheid willen.

  • In het najaar ontvangt de Kamer de derde monitor inzake de toelatingscode bij de overgang van vmbo naar vo. Daarin wordt ook de afweging gemaakt of aanpassing van wet- en regelgeving nodig is.

  • De Staatssecretaris zal navraag doen bij de inspectie inzake de verplichte ouderbijdrage in het hoogbegaafdenonderwijs en zal op korte termijn een reactie hierop naar de Kamer sturen.

Ik dank de Staatssecretaris en zijn medewerkers van harte. Ik dank de leden voor hun bijdrage. Ik dank de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.

Sluiting 15.25 uur.

Naar boven