29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 656 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 november 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 29 augustus 2022 over de reactie op verzoek commissie over Nederlandse uitreizigers in Syrië (Kamerstuk 29 754, nr. 650).

De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2022 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 18 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Meijer

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Strafzaken uitreizigers

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een overzicht kan geven van alle strafzaken van een terugkeerder; de tenlastelegging, de opgelegde straf en de bijkomende voorwaarden (bijvoorbeeld na detentie). (VVD)

Uit de informatiesystemen van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie kunnen de gevraagde factoren niet (gecombineerd op automatische wijze) worden afgeleid. De term «terugkeerder» is geen strafrechtelijk begrip en wordt niet als aparte categorie geregistreerd in deze informatiesystemen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat uitreizigers worden verdacht van deelname aan een terroristische organisatie (art. 140a Sr) en voorbereidingshandelingen van een terroristisch misdrijf (art. 96 lid 2 Sr).

De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van art. 14, lid 2 of 4 RWN mede tot ongewenstverklaring leidt, in combinatie met een terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod als de vreemdeling zich in Nederland bevindt. In combinatie met art. 197 Sr betekent dit volgens de Minister dat iemand strafrechtelijk kan worden vervolgd als de betrokkene niet vrijwillig vertrekt. Hoe vaak is de afgelopen periode door het Openbaar Ministerie (OM) besloten deze route te volgen en deze betrokkenen te vervolgen? Hoe vaak heeft vervolging geleid tot een veroordeling? Hoe vaak is de verwachting dat het OM de komende jaren zal besluiten deze terroristen op grond hiervan te vervolgen? (VVD)

Het OM kan de gevraagde informatie niet uit de systemen halen omdat die informatie niet op de gevraagde wijze geregistreerd wordt. Het past ons niet uitspraken te doen over de toekomstige inzet van het OM in deze casuïstiek.

De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister een volledig overzicht kan geven van alle (ex-)Syriëgangers en de straffen die hier in Nederland zijn opgelegd sinds 2015 tot op heden, uitgesplitst per afgereisde man/vrouw. (PVV)

Zoals ook opgenomen in het antwoord op de vragen van de leden van de VVD- fractie kunnen de gevraagde factoren niet (gecombineerd op automatische wijze) worden afgeleid uit de informatiesystemen van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie.

Wet langdurig toezicht en gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen

De leden van de VVD-fractie concluderen dat de Wet langdurig toezicht (Wlt) vanaf 1 januari 2023 eindelijk van toepassing is op terugkeerders en na de wijziging in de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 (Kamerstuk 36 003) ook expliciet van toepassing is op alle terroristen die worden veroordeeld. Waarom is deze wet pas van kracht per 1 januari 2023 terwijl de Eerste Kamer het wetsvoorstel op 12 juli al heeft aangenomen en veel andere onderdelen van het wetsvoorstel wel op 1 oktober 2022 al in werking zijn getreden (Stb. 2022, nr. 364)? (VVD)

In beginsel treedt nieuwe wetgeving in werking op een van de vaste momenten, dat wil zeggen op 1 januari of 1 juli, waarbij een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen tussen de publicatie van de wetgeving en de inwerkingtreding (de minimuminvoeringstermijn). Dit heeft mede tot doel organisaties voldoende voorbereidingstijd te geven en om het aantal keer dat bijvoorbeeld administratieve en ICT-voorzieningen moeten worden aangepast, te beperken.1 Voor de meeste beperkt inhoudelijke onderdelen van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 (anders dan zuiver taalkundige of wetstechnische reparaties) is dan ook gekozen voor inwerkingtreding op het eerstvolgende in aanmerking komende vaste verandermoment, dat wil zeggen op 1 januari 2023. Dat geldt ook voor het onderdeel van de Verzamelwet dat ziet op de wijziging van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarop deze leden doelen.

Voor twee beperkt inhoudelijke onderdelen is, in afwijking van het vaste verandermoment, gekozen voor een inwerkingtreding op een eerdere datum (1 oktober 2022).2 Dit is gedaan op uitdrukkelijk verzoek van de bij die onderdelen betrokken (uitvoerings-)organisaties.

Voor de wijziging van artikel 38z Sr was er geen aanleiding om van de vaste momenten af te wijken. Zoals tijdens de parlementaire behandeling van de Verzamelwet naar voren is gebracht, is met deze wijziging beoogd het toepassingsbereik van twee onderdelen van de Wet langdurig toezicht (Wlt) in de wet te expliciteren. Het gaat dan om de reikwijdte van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) en de mogelijkheid om de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: de v.i.-proeftijd) meermaals te verlengen. De wijziging is van belang om in de praktijk elk misverstand over de reikwijdte van deze twee modaliteiten te voorkomen. Tegelijkertijd moet niet uit het oog worden verloren dat het op dit moment al mogelijk is om de GVM op te leggen bij een veroordeling wegens een terroristisch misdrijf en om de v.i.-proeftijd meermaals te verlengen als een veroordeelde wegens een terroristisch misdrijf voor v.i. in aanmerking komt. In de praktijk wordt van deze mogelijkheden gebruikgemaakt, zo blijkt ook uit jurisprudentie die is aangehaald in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Verzamelwet. De Minister van Justitie en Veiligheid verwacht dan ook niet dat de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 38z Sr per 1 januari 2023 enig bezwaar oplevert.

De leden van de VVD-fractie stellen dat de rechter een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) kan opleggen, die ingaat na detentie. Op welke gronden besluit een rechter hiertoe? Hoe wordt door de rechter meegewogen dat het risico voor de nationale veiligheid door de veroordeelde terrorist aan verandering onderhevig is? Wat als de terrorist ten tijde van de strafzaak geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid maar eenmaal gedetineerd lijkt te radicaliseren? Wie beoordeelt de gevaarzetting van de gedetineerde tijdens en na detentie? Kan de Wlt ook van toepassing zijn op een veroordeelde terrorist die na detentie een misdrijf heeft gepleegd dat niet rechtstreeks is gerelateerd aan terrorisme? (VVD)

De GVM kan op grond van artikel 38z, eerste lid, onder b, Sr door een rechter (onder meer) worden opgelegd aan personen die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het moet daarbij gaan om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Deze maatregel maakt het mogelijk om, aansluitend aan het eindigen van de gevangenisstraf, de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) of een tbs-maatregel, het toezicht zo lang als nodig voort te zetten, ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Zoals in de parlementaire behandeling van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022 is uiteengezet, kan de GVM ook worden opgelegd bij een veroordeling wegens terroristische feiten. Uit voorbeelden uit de jurisprudentie, die zijn aangehaald in de nota naar aanleiding van het verslag bij de verzamelwet, blijkt dat dit in de praktijk ook gebeurt.

De GVM moet door de rechter bij de veroordeling worden opgelegd. Tegen het einde van de detentie, v.i. of tbs-maatregel wordt door de rechter bekeken of er op dat moment gronden aanwezig zijn om deze maatregel ten uitvoer te leggen. De rechter kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, de tenuitvoerlegging van de maatregel gelasten indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een GVM kan opleggen of ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen. De rechter beoordeelt dit op basis van de actuele omstandigheden en aan de hand van een advies van de reclassering met een risicotaxatie. Door deze beoordeling tegen het einde van de detentie kunnen door de rechter eventuele tijdens de detentie gewijzigde omstandigheden, die de veroordeelde betreffen, worden meegewogen.

Indien de rechter de GVM niet heeft opgelegd bij de veroordeling, biedt een ander onderdeel uit de Wet langdurig toezicht nog mogelijkheden om langer toezicht te houden als bijvoorbeeld pas gedurende de detentie blijkt dat van de veroordeelde gevaar uitgaat. Met die wet is namelijk ook de mogelijkheid geïntroduceerd om de v.i.-proeftijd met maximaal twee jaar te verlengen. Indien de betrokkene is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, onder b en c, Sr, dan geldt geen wettelijk maximum voor het aantal verlengingen. Verlenging is dan mogelijk als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Het gaat dan om een misdrijf als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, onder b en c, Sr, waaronder dus ook een terroristisch misdrijf. Het hoeft daarbij niet noodzakelijkerwijs om hetzelfde misdrijf te gaan als waarvoor de betrokkene is veroordeeld. Hoewel er geen wettelijk maximum geldt voor het aantal verlengingen, kan de proeftijd wel telkens met maximaal twee jaar worden verlengd. Dat betekent dat in ieder geval iedere twee jaar een nieuwe afweging plaatsvindt over de verlenging van de proeftijd. De rechter beslist hierover, op vordering van de officier van justitie. De mogelijkheid tot verlenging van de proeftijd kan ook worden toegepast indien de veroordeling voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet langdurig toezicht per 1 januari 2018 onherroepelijk is geworden.3

Ook de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) biedt een instrumentarium om maatregelen te nemen, teneinde gevaar tegen te gaan in gevallen waarin de rechter ten tijde van de veroordeling onvoldoende aanleiding ziet om de GVM op te leggen, maar zich tijdens de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf nieuwe omstandigheden voordoen of nieuwe gegevens bekend worden op grond waarvan wordt geconstateerd dat de veroordeelde na afloop van de tenuitvoerlegging van de straf op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Op grond van de Twbmt kunnen in dat geval vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd, indien dat noodzakelijk is ter bescherming van de nationale veiligheid. Voor een uitvoerig overzicht van de mogelijkheden tot het houden van (langdurig) toezicht op veroordeelde terroristen verwijzen wij u naar de eerdere Kamerbrieven van 11 september 20194 en 5 juni 20205.

Als de betrokkene na zijn detentie een nieuw strafbaar feit pleegt, kan dat aanleiding vormen voor een nieuwe strafzaak. Als het gaat om een strafbaar feit als bedoeld in artikel 38z Sr kan daarvoor een GVM worden opgelegd. Het kan dus ook gaan om strafbare feiten die geen terroristisch misdrijf betreffen.

Om radicalisering van veroordeelden en/of verdachten in reguliere detentie te signaleren zijn diverse maatregelen getroffen. Zo zijn er voor het gehele gevangeniswezen per PI aandachtsfunctionarissen aangesteld en is er een handelingskader voor vermoedens van radicalisering binnen detentie breed verspreid binnen alle inrichtingen. Daarnaast is er het centraal meldpunt radicalisering DJI. Bij dit meldpunt worden signalen ontvangen, gemonitord, advies geleverd en waar nodig opvolging gegeven. Zowel de PI zelf, als ketenpartners zoals gemeenten, Reclassering en het GRIP kunnen casuïstiek inbrengen bij dit meldpunt. Naar aanleiding van deze zorgen kan een Multidisciplinair Afstemmingsoverleg (MAR) worden georganiseerd, net zoals dat gebeurt bij terrorismeverdachten en -veroordeelden die op een Terroristenafdeling zitten.

In het MAR wordt informatie gedeeld die relevant is voor een veilige re-integratie. Vanwege de betrokkenheid van ketenpartners in het MAR wordt de verbinding gelegd tussen DJI en andere partners, binnen én buiten detentie. Hiermee wordt de overdracht naar de lokale persoonsgerichte aanpak na detentie, onder regie van de gemeente, gerealiseerd, waar verder wordt geïnvesteerd in een veilige resocialisatie. Indien bij het vonnis een GVM is opgelegd, wordt bij het overgaan tot de tenuitvoerlegging van deze maatregel de relevante informatie die gedurende detentie is verzameld meegewogen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat uitreizigers na detentie van gemiddeld slechts drie jaar, zo nodig aanvullende (toezichts)maatregelen genomen kunnen worden. Deze leden vragen de Minister in hoeveel procent van de gevallen sprake is van aanvullende (toezichts)maatregelen na detentie, hoe deze maatregelen eruitzien, wat de duur is van deze maatregelen en waarom dit niet in alle gevallen de standaard wordt. (SGP)

Zoals is geantwoord op vragen van de VVD-fractie, zijn er diverse toezichtsmogelijkheden die kunnen worden toegepast op veroordeelde terroristen. Voor een volledig overzicht van alle mogelijkheden verwijzen wij u naar de eerder genoemde Kamerbrieven waarmee uw Kamer hierover is geïnformeerd. Het hangt van de specifieke casus af welke toezichtmaatregelen kunnen worden toegepast. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven wat de precieze duur van het toezicht is, aangezien dit van vele factoren afhangt.

Er zijn diverse mogelijkheden tot algemene of specifieke strafrechtelijke voorwaarden na detentie. Welke strafrechtelijke toezichtsmogelijkheden in een bepaalde casus van toepassing zijn, hangt mede af van het oordeel van de rechter. Zo moet een GVM bijvoorbeeld door de rechter worden opgelegd bij vonnis. Indien de rechter geen GVM oplegt aan de veroordeelde, kan deze maatregel na detentie ook niet worden toegepast.

De GVM is de afgelopen jaren in diverse terrorismezaken opgelegd, waaronder ook strafzaken tegen uitreizigers. In de jaren 2018 en 2019 is de GVM niet opgelegd in terrorismezaken; in 2020 werd de GVM zes keer door de rechter opgelegd in zaken waarin personen werden veroordeeld voor een terroristisch misdrijf6 7 8. U wordt rond de zomer van 2023 door de Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de toepassingen van de GVM in 2021. De cijfers over 2022 volgen in het najaar van 2023.

Een andere strafrechtelijke mogelijkheid tot toezicht na detentie is de proeftijd bij een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Aan een voorwaardelijke invrijheidsstelling is standaard een proeftijd met voorwaarden verbonden. Deze proeftijd varieert in duur, maar kan in terrorismezaken telkens met twee jaar door de rechter (op vordering van het OM) worden verlengd, zonder maximum. Aan die proeftijd kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals reclasseringstoezicht, een meldplicht, een gebiedsverbod of -gebod of deelname aan een gedragsinterventie.

Naast het strafrecht biedt ook het bestuursrecht mogelijkheden tot toezicht. Op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding kunnen maatregelen worden getroffen tegen een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan.

Tot slot merken wij op dat onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten altijd alert zijn en, als hier aanleiding toe bestaat, personen nauwlettend in de gaten houden.

Intrekken Nederlanderschap

Het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 juni jl. roept enige vragen op bij de leden van de VVD-fractie. Moet deze uitspraak zo begrepen worden, dat bij het nemen van een besluit op basis van art. 14, lid 4 RWN altijd de belangen van kinderen mee moet worden genomen? Klopt het dat de uitspraak van de Afdeling ziet op het ontbreken van een deugdelijke motivatie? Klopt het dat, indien de Staatssecretaris JenV een besluit neemt op basis van art. 14, lid 4 RWN, op grond van de uitspraak van de Afdeling niet gesteld kan worden dat het belang van kinderen zwaarder weegt dan overige belangen, zoals het belang om het Nederlanderschap in te trekken van degenen die deelnemen aan een internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid? Is de Staatssecretaris bereid om in onderhavige zaak opnieuw een besluit te nemen op basis van art. 14, lid 4 nu met een nadere onderbouwing? Zo nee, waarom niet? Voorts vragen deze leden hoe vaak het Nederlanderschap op basis van art. 14, lid 4 RWN in 2022 tot nu toe is ontnomen en hoe vaak dat naar verwachting zal gebeuren in 2023. (VVD)

Omdat deze vraag over een individuele casus gaat, kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hier slechts in algemene zin antwoord op geven. De IND betrekt de belangen van de kinderen en de inbreuk op artikel 8 EVRM (recht op gezinsleven) bij het nemen van beslissingen waarin het Nederlanderschap op grond van artikel 14, lid 4 RWN wordt ingetrokken. Dit is vast onderdeel van de belangenafweging waarin afgewogen wordt of er bijzondere omstandigheden zijn, waardoor het belang van een betrokkene zwaarder moet wegen dan het belang van de staat. Het gaat hier telkens om een individuele afweging, waarbij het belang van de staat en de nationale veiligheid zwaar weegt. In de zaak waar de uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft, hadden de omstandigheden waar de IND volgens de Afdeling rekening mee had moeten houden zich voorgedaan ná het nemen van het besluit tot ongewenstverklaring. De consequentie van de uitspraak is dat de IND in het vervolg bij de beroepsprocedure in andere zaken waarin het Nederlanderschap op grond van artikel 14, lid 4 RWN is ingetrokken ook feiten en omstandigheden moet betrekken die zich ná het nemen van een besluit hebben voorgedaan.

De uitspraak betekent volgens ons niet dat het belang van kinderen te allen tijde doorslaggevend zou moeten zijn. Het blijft een individuele afweging, waarbij elke casus anders is. Wel dient dat belang nadrukkelijk te worden meegewogen, ook wanneer de feiten zich later hebben voorgedaan en dient een besluit vanzelfsprekend deugdelijk te worden gemotiveerd.

In 2022 heeft er geen intrekking van het Nederlanderschap plaatsgevonden op grond van artikel 14, lid 4 RWN. In juli 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het feit dat alle ongeveer 100 daarvoor in aanmerking komende dossiers van Nederlandse uitreizigers met een dubbele nationaliteit zijn beoordeeld, naar aanleiding van de motie van de leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA)9. De verwachting is dat het aantal mogelijke gevallen in de komende jaren beperkt zal zijn, omdat de mogelijkheden grotendeels al uitgeput zijn. Dit is ook met uw Kamer gedeeld ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel om artikel 14, lid 4 RWN te verlengen.

De leden van de VVD-fractie stellen voorts graag een aantal vragen naar aanleiding van de beantwoording van eerdere Kamervragen over het bericht «Grote zorgen om jihadisten die in Nederland blijven terwijl paspoort is afgepakt». Immers, als het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap van een uitreiziger op grond art. 14, lid 4 RWN op enig moment onherroepelijk is geworden, is het volgens deze leden noodzakelijk om alles op alles te zetten dat betrokkene Nederland verlaat. «Vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken vanwege een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf, dienen Nederland te verlaten», zo schrijven de bewindslieden terecht in de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen.

In dat kader begrijpen de leden van de VVD-fractie de roep vanuit de G4 om meer landelijke regie te nemen inzake het terugsturen van terroristen wier Nederlanderschap is ingetrokken. Kan de Minister de reactie naar de Kamer sturen die zij heeft gestuurd aan de G4? (VVD)

Wij herkennen de knelpunten die door de G4 onder de aandacht zijn gebracht. Een belangrijk knelpunt waaraan gewerkt wordt is het verbeteren van het zicht op deze doelgroep door de ketensamenwerking te versterken. Op dit moment loopt een pilot om te bezien wat de mogelijkheden zijn voor de diverse betrokken partijen om tot een multidisciplinair casusoverleg voor deze specifieke doelgroep te komen. Wij waarderen de inspanning van gemeenten om samen met relevante ketenpartners vanuit de rijksoverheid te blijven inzetten op effectieve samenwerking. Op een brief gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid is uiteraard inhoudelijk naar de afzenders gereageerd. In de bijlage vindt u onze reactie op de brief van de G4

Hoe vaak komt het de komende jaren naar verwachting voor dat uitreizigers wier nationaliteit is ingetrokken straks op vrije voeten in Nederland kunnen verblijven omdat ze niet kunnen worden teruggestuurd? (VVD)

Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel voor terrorisme veroordeelde personen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken in de toekomst in Nederland zullen verblijven. Wel kunnen wij u meegeven dat het uitgangspunt is dat personen zonder rechtmatig verblijf zelfstandig uit Nederland vertrekken, zoveel als mogelijk vanuit strafrechtelijke detentie. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) kan hierin ondersteunen en faciliteren. De vraag of (gedwongen) vertrek kan plaatsvinden is afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Dit betreft onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid van een reisdocument en de mate waarin het land van de overgebleven nationaliteit aan het verkrijgen van reisdocumenten meewerkt. Ten slotte weegt de situatie in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren mee. Zelfstandig vertrek is echter vrijwel altijd mogelijk, ongeacht de vraag of er wel/geen zicht op gedwongen vertrek bestaat. In het recente verleden zijn ongeveer vijf personen van wie het Nederlanderschap was ingetrokken daadwerkelijk zelfstandig vertrokken. Wanneer dit niet lukt, zet de DT&V in op gedwongen vertrek. Gedwongen vertrek is echter niet altijd mogelijk, omdat dit onder meer afhankelijk is van de medewerking van het land van overgebleven nationaliteit.

Is de capaciteit van betrokken organisaties toereikend om deze groep vroegtijdig in beeld te krijgen en te houden en welke nadere maatregelen kunnen nog worden overwogen in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Reclassering en de G4 om te bevorderen dat deze terroristen terugkeren, dan wel kunnen worden vastgezet in detentie of vreemdelingenbewaring? (VVD)

Er wordt door alle betrokken uitvoeringsorganisaties ingezet om zicht op voor terroristische misdrijven veroordeelde personen zonder rechtmatig verblijf te behouden. De capaciteit van deze betrokken organisaties is toereikend.

Het kabinet werkt voortdurend aan het bevorderen van vertrek, onder andere door te investeren in de verbetering van de samenwerking met derde landen.

De DT&V zet in op het realiseren van vertrek vanuit of aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Een middel om vertrek te stimuleren is strafonderbreking10. Hiervan is in diverse gevallen gebruik gemaakt.

Indien vertrek uit strafrechtelijke detentie niet mogelijk blijkt, zal een betrokkene zo mogelijk aansluitend aan de strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring worden gesteld indien zicht is op gedwongen vertrek naar het land van overgebleven nationaliteit.

Zo lang vertrek nog niet mogelijk is, werken diverse ketenpartners samen om zicht te houden op de doelgroep met als doel tijdig mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Zo kan in het kader van de Vreemdelingenwet een meldplicht en gebiedsverbod worden opgelegd dat gehandhaafd wordt door de afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), onderdeel van de politie. Bestuursrechtelijk kan ook de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) mogelijkheden bieden om zicht te houden.

De Minister schrijft dat de uitspraak van de Afdeling «betekent dat in andere zaken waarin het Nederlanderschap op grond van artikel 14, lid 4 RWN is ingetrokken ook feiten en omstandigheden moeten worden betrokken die zich ná het nemen van het besluit hebben voorgedaan.» Kan de Minister nader toelichten welke mogelijke gevolgen dit heeft? Hoeveel van de zaken, waarin op grond van artikel 14, lid 4 RWN het Nederlanderschap is ingetrokken, zijn vergelijkbaar met de zaak waarin in dit geval uitspraak is gedaan? Welke beleidsimplicaties heeft deze uitspraak? (D66)

Het is te vroeg om eventuele beleidsimplicaties uit deze uitspraak te destilleren. Vooralsnog is de consequentie van de uitspraak dat de IND in het vervolg bij de beroepsprocedure in andere zaken waarin het Nederlanderschap op grond van artikel 14, lid 4 RWN is ingetrokken ook feiten en omstandigheden moet betrekken die zich ná het nemen van een besluit hebben voorgedaan, inclusief de belangen van de kinderen. Er zijn geen casussen bekend die helemaal vergelijkbaar zijn met de casus waar de uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft. Het komt in elke casus aan op een individuele afweging, waarbij niet op voorhand valt te zeggen hoe de belangenafweging uitpakt. Het belang van de staat en nationale veiligheid weegt echter dusdanig zwaar dat er sprake moet zijn van zeer bijzondere omstandigheden om de belangenafweging in het voordeel van een uitreiziger te laten uitvallen.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom over deze twaalf vrouwen geen ambtsbericht door de AIVD is opgesteld. Zijn of worden momenteel door de AIVD ambtsberichten opgesteld over andere jihadisten met de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid alsnog in het belang van de nationale veiligheid op grond van art. 14, lid 4 RWN de Nederlandse nationaliteit in te trekken van deze IS-vrouwen en hun kinderen? Zo nee, waarom niet? (PVV)

Over informatie of de werkwijze van de AIVD worden in het openbaar geen uitspraak gedaan. Ook is het niet passend om in te gaan op individuele casuïstiek.

Over het algemeen geldt dat de afgelopen jaren door het kabinet maximaal is ingezet op het intrekken van het Nederlanderschap van uitreizigers. In juli 2019 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het feit dat alle ongeveer 100 daarvoor in aanmerking komende dossiers van Nederlandse uitreizigers met een dubbele nationaliteit zijn beoordeeld, naar aanleiding van de motie van de leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA)11. Deze inventarisatie heeft de afgelopen jaren geleid tot 24 besluiten om het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, lid 4 RWN, waarvan 5 zijn ingetrokken omdat deze juridisch niet houdbaar bleken. Zoals u in de derde rapportage uitreizigers heeft kunnen lezen, zijn 13 van deze intrekkingen inmiddels definitief12.

Op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak13 van de Raad van State moet blijken van aansluiting en handelingen op of na 11 maart 2017, aangezien dit de datum is van publicatie van de lijst van terroristische organisaties waarvoor geldt dat aansluiting tot intrekking Nederlanderschap kan leiden. De intrekking mag op basis van artikel 7 Europees Verdrag inzake Nationaliteit (EVN) niet tot staatloosheid leiden, dus een andere nationaliteit is een voorwaarde om tot intrekking van het Nederlanderschap over te kunnen gaan. Bij de intrekking van het Nederlanderschap wordt onder meer rekening gehouden met het strafrechtelijke belang van opsporing, vervolging, berechting en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.

Een intrekking door de Minister van Justitie en Veiligheid kan worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarin staat dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten behoeve van deze organisatie blijken. Voor het uitbrengen van een ambtsbericht dient de AIVD over voldoende informatie te beschikken en moet er aan meerdere voorwaarden worden voldaan. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.

De verwachting is dat het aantal mogelijke gevallen in de komende jaren beperkt zal zijn, omdat de mogelijkheden grotendeels al uitgeput zijn. Wel kunnen gevallen die eerder niet in aanmerking kwamen voor intrekking op grond van artikel 14 lid 4 RWN na overbrenging en berechting in Nederland en na een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf op grond van artikel 14 lid 2 RWN alsnog in aanmerking komen voor intrekking van het Nederlanderschap.

De leden van de SP-fractie lezen voorts dat de uitspraak van de Raad van State rondom het intrekken van het Nederlanderschap en de ongewenst verklaring gevolgen kan hebben voor andere zaken waarbij omstandigheden die zich hebben voortgedaan ná het nemen van het besluit niet zijn of worden meegenomen. Kan de Minister een inschatting geven in hoeveel van de zaken dit mogelijkerwijs een rol speelt? (SP)

Zie hiervoor antwoord op de vragen van de D66 fractie op pagina 9.

De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of in de rede ligt dat het Nederlanderschap terug verkregen zal worden met een geslaagd beroep op artikel 8 EVRM. Deze leden vragen de Minister of de Staat in het vervolg beter zal motiveren en inzichtelijk maken hoe de belangen van kinderen worden meegewogen in de ongewenstverklaring (SGP.

Zie het antwoord op de vragen van de D66- en VVD-fractie voor wat betreft de beleidsimplicaties van de uitspraak van de Afdeling.

Deze leden vragen de Minister hoe lidstaten om ons heen omgaan met de ongewenstverklaring en de wens van uitgereisde Syriëgangers om terug te keren met een beroep op artikel 8 EVRM. Lukt het lidstaten om ons heen wel om de nationaliteit ingetrokken te laten? Welke lessen kunnen we trekken uit de handelwijze van lidstaten om ons heen wat betreft de instandhouding van de ongewenstverklaring? (SGP)

Het past niet om te speculeren over de vraag in hoeverre toekomstige intrekkingsbesluiten in (hoger) beroep stand zullen houden. In algemene zin kan ik u zeggen dat het intrekken van het Nederlanderschap op basis van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), kan plaatsvinden als een persoon onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf en deze intrekking niet tot staatloosheid leidt. Alleen een misdrijf zoals bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht kan leiden tot intrekking van het Nederlanderschap in de zin van art 14, tweede lid, onder b, RWN. Daarnaast kan, op grond van artikel 14, lid 4 RWN, kort gezegd, in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap van een persoon worden ingetrokken. Uitreizigers van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, lid 4 RWN, is ingetrokken zijn tevens ongewenst vreemdeling verklaard en kunnen Nederland niet meer legaal inreizen. Voorwaarde voor de intrekking is dat de persoon 18 jaar of ouder is, zich buiten Nederland bevindt, zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.

Ten aanzien van de praktijk in andere lidstaten constateert het kabinet uit gesprekken met de lidstaten dat het beleid ten aanzien van intrekken staatsburgerschap per lidstaat verschilt. Niet alle lidstaten kennen de mogelijkheid om het staatsburgerschap in te trekken op basis van lidmaatschap van een terroristische organisatie. Sommige landen kennen wel de mogelijkheid, maar onder andere voorwaarden. Het is daarom niet mogelijk het Nederlands beleid d een op een te vergelijken met dat van een andere EU-lidstaten en om daar vervolgens algemene conclusies daarover te trekken. Als er een aanleiding is kunnen de diverse overleggen op ambtelijk en ministerieel niveau wel worden gebruikt om informatie uit te wisselen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat er een wetsvoorstel in behandeling is om de bevoegdheid tot het intrekken van het Nederlanderschap permanent te maken. (SGP)

Er is momenteel geen wetsvoorstel in behandeling is om de bevoegdheid conform artikel 14, lid 4 RWN permanent te maken.

In februari 2022 is de bevoegdheid voor intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, lid 4, RWN met vijf jaar verlengd tot 1 maart 2027. Het wetsvoorstel voorzag in het permanent maken van de wet, maar dit is bij amendement geschrapt. Hiermee blijft het mogelijk het Nederlanderschap in te trekken van personen die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische groepering die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.

Detentie en/of re-integratie van terugkeerders

Ten aanzien van de door het kabinet opgehaalde uitreizigers stelt de Minister dat zij in principe op de terroristenafdeling worden gedetineerd. Zijn er ook terugkeerders die niet op de terroristenafdeling zitten? (VVD)

Op de Terroristenafdeling (TA) worden op grond van art. 20a Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden verdachten en veroordeelden van terroristische misdrijven geplaatst. Dit is het uitgangspunt. Er kan echter een uitzondering worden gemaakt voor gedetineerden waarvan plaatsing op de TA, op basis van informatie vanuit het Gedetineerde Recherche Informatiepunt (GRIP) of het Openbaar Ministerie, niet geïndiceerd is. Daarvan kan sprake zijn als plaatsing onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege medische redenen of minderjarige leeftijd. Om recidive te voorkomen is het belangrijk dat gedetineerden gedegen worden voorbereid op terugkeer in de samenleving. Dat geldt ook voor gedetineerden die op de TA verblijven. Daarom is ervoor gekozen om gedetineerde, waar de veiligheidsrisico’s het toelaten, richting het einde van de detentie over te plaatsen naar een ander regime. TA-gedetineerden met een strafrestant tussen de vier en twaalf maanden komen daar op grond van art. 26a Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing Gedetineerden voor in aanmerking. Deze personen hebben het grootste deel van hun straf uitgezeten op een TA. Dit geldt ook voor terugkeerders. Zo verblijven er ook terugkeerders met een strafrestant tussen de vier en twaalf maanden op een ander regime, mits de veiligheidsrisco’s het toelaten.

Is de Minister bereid om in deze halfjaarrapportage, waarin de actualiteit van de strafzaken en de aanpak na detentie al onderdeel is (conform motie van de leden Michon-Derkzen en Bikker (Kamerstuk 29 754, nr. 597)), ook melding te maken van het aantal vrouwen dat hun detentie er binnen drie maanden op heeft zitten en dus vrijkomt? (VVD)

Vanwege het relatief kleine aantal vrijkomende terrorismeveroordeelden is het niet wenselijk om deze groep nader te specificeren, door onderscheid te maken tussen man en vrouw en het hanteren van een kortere termijn. Dit kan namelijk gemakkelijker resulteren in herleidbare casussen. Ook is het precieze moment van invrijheidstelling onder meer afhankelijk van ontwikkelingen in individuele strafzaken en het voldoen aan voorwaarden.

De Minister schrijft dat de uitreizigers waar het om gaat, na aankomst in Nederland «in principe» op de terroristenafdeling (TA) worden gedetineerd. Kan zij toelichten wat zij bedoelt met «in principe»? Zijn er ook andere mogelijkheden? Klopt het dat vrouwelijke uitreizigers in de Penitentiaire Inrichting (PI) Zwolle worden gedetineerd? Hoeveel vrouwen zijn daar reeds gedetineerd? Hoeveel capaciteit heeft deze TA? Denkt de Minister dat de afdeling de nieuwe groep aankan? Hoe groot acht de Minister het risico op «nieuwe netwerkvorming en onderlinge beïnvloeding», zoals de NCTV dat beschrijft, en welke maatregelen treft de Minister om dit zoveel mogelijk te voorkomen? (D66)

Voor uw vraag m.b.t. het «in principe» plaatsen op de TA, verwijzen wij u naar het eerdere antwoord op dezelfde vraag van de VVD-fractie. Sinds de opening van de Terroristenafdeling (TA) in PI Zwolle in 2020 zijn alle vrouwelijke terrorismeverdachten en -veroordeelden hier geplaatst. Op dit moment bevinden zich 21 vrouwen op de terroristenafdeling in Zwolle. Gezien de eerdere en recente overbrenging van vrouwelijke verdachten vanuit Syrië is de capaciteit recentelijk uitgebreid tot in elk geval 2024. Afhankelijk van de te verwachten in-, door- en uitstroom wordt bezien hoe lang deze extra plaatsen nodig worden geacht.

Vanwege de eerder plaatsingen en recente uitbreiding hebben wij vertrouwen in de aanwezige expertise op deze afdeling. Zoals in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 56) is vermeld, is er sprake van beperkte nieuwe netwerkvorming onder vrouwen op de TA in Zwolle, omdat deze vrouwelijke gedetineerden elkaar veelal al uit Syrië kennen. Om verdere netwerkvorming en onderlinge beïnvloeding te voorkomen is het zaak dat de plaatsing van deze vrouwen op de TA met voldoende aandacht wordt vormgegeven. Daarom wordt binnen een TA een differentiatiebeleid toegepast om negatieve onderlinge beïnvloeding tegen te gaan. Bij de plaatsing wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met onder meer de individuele context en de dynamiek tussen gedetineerden. Daarnaast maakt de plaatsing op de TA het mogelijk om gedrag en contacten goed te monitoren en op maat gemaakte interventies aan te bieden. De inzet is erop gericht om (eventuele) dreiging tijdens en na detentie te mitigeren en veilige re-integratie buiten het oude extremistische netwerk te bevorderen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat uitgereisde Syriëgangers na repatriëring direct na aankomst worden aangehouden en in principe op de terroristenafdeling worden gedetineerd. Deze leden lezen eveneens dat deze uitreizigers worden verdacht van het plegen van terroristische misdrijven dan wel aansluiting bij een terroristische organisatie. Deze leden vragen de Minister wat wordt bedoeld met «in principe». Wordt hier ook weleens van afgeweken? Zo ja, waarom worden niet alle van terroristische misdrijven verdachte uitreizigers automatisch op de terroristenafdeling gedetineerd? (SGP)

Voor uw vraag m.b.t. het «in principe» plaatsen op de TA, verwijzen wij u naar het eerdere antwoord op dezelfde vraag van de VVD-fractie.

Repatriëring van uitreizigers

De leden van de VVD-fractie kijken uit naar de volgende halfjaarrapportage over het thema uitreizigers die we in het najaar tegemoetzien. Kan de Minister daarin ook ingaan op het bericht van RTL-nieuws d.d. 28 september jl. waarin staat dat de terugkeer van 41 vrouwen en kinderen wordt voorbereid? Hoe verhoudt dit bericht zich tot de uitvoering van de motie van het lid Laan-Geselschap (Kamerstuk 29 754 nr. 512), waarin het kabinet wordt opgeroepen om de Kamer te informeren over een aanstaande repatriëring? Hoeveel vrouwen en kinderen zitten op dit moment in de Koerdische kampen? (VVD)

Op 4 oktober jl. heeft uw Kamer de derde halfjaarlijkse rapportage14 ontvangen. Deze rapportage beslaat, conform de motie van de leden Michon-Derkzen (VVD) en Bikker (CU)15, de ontwikkelingen op het gebied van uitreizigers in de afgelopen zes maanden en gaat onder andere in op de opvolging van de tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2022. Daarnaast is in de rapportage ook de toezegging opgenomen uit het commissiedebat terrorisme/extremisme van 16 juni 2022 (Kamerstuk 29 754, nr. 648) op de vraag van het lid Michon-Derkzen (VVD) om terug te komen op het aantal toekomstige vrijlatingen van veroordeelden van een terroristisch misdrijf.

Uw Kamer is, conform de motie van het lid Laan-Geselschap (VVD)16, op 29 juni jl. geïnformeerd over de opvolging van de tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2022 naar aanleiding van verzoekschriften tot beëindiging strafzaak die bij de rechtbank zijn ingediend door twaalf van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse vrouwelijke uitreizigers17. Tevens is uw kamer op 1 november jl. geïnformeerd over de daadwerkelijke overbrenging uit Syrië naar Nederland van twaalf van terroristische misdrijf verdachten uitreizigers en 28 kinderen.

De Nederlandse cijfers met betrekking tot uitreizigers en terugkeerders worden door de AIVD maandelijks geactualiseerd en gepubliceerd op de website van de AIVD. Op dit moment (stand van zaken 31 oktober 2022) is sprake van ca 35 volwassen uitreizigers in een Syrisch-Koerdische opvangkamp of detentie en ca 60 minderjarigen. De AIVD maakt hierin geen onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke volwassen uitreizigers. De cijfers van de vrouwen en kinderen die 1 november 2022 zijn gerepatrieerd naar Nederland worden verwerkt in de eerstvolgende update van de AIVD18.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van wederom een missie van dit kabinet om 42 uitreizigers en kinderen naar Nederland te halen. De leden van de PVV-fractie vragen wat de stand van zaken is? Kan de Minister uitsluiten dat deze uitreizigers zich al in Nederland bevinden? Zo nee, waarom niet? Welke kosten zijn er tot nu toe gemaakt voor deze repatriëring? Kan worden uitgesloten dat meer uitreizigers worden gerepatrieerd? Zo nee, waarom niet? (PVV)

Uw kamer is op 1 november jl. geïnformeerd over de overbrenging uit Syrië naar Nederland van twaalf van terroristische misdrijf verdachten uitreizigers en 28 kinderen. Het kabinet wil hiermee voorkomen dat zij straffeloos blijven. Indien er, alles afwegende, redenen zouden zijn om nog andere uitreizigers naar Nederland over te brengen dan wordt uw Kamer hierover conform de motie van het lid Laan-Geselschap (VVD) geïnformeerd19.

Over gemaakte kosten voor een dergelijke overbrenging kunnen wij geen uitspraken doen. In het stelsel van begroten en verantwoorden past het niet om over kosten op individueel casusniveau verantwoording af te leggen. Dit speelt in de onderhavige cases temeer nu er een groot aantal diensten, ressorterend onder verschillende ministeries, betrokken zijn. Daar komt bovendien bij dat operationele redenen in de weg staan aan openbaarmaking van sommige kosten.

Hoeveel (ex)-Syriëgangers heeft de AIVD momenteel in zijn vizier? (PVV)

Zie het antwoord op de vragen van de VVD-fractie voor wat betreft de actuele Nederlandse cijfers met betrekking tot uitreizigers en terugkeerders van de AIVD.

De AIVD heeft onderkend dat er sinds 2012 vanuit Nederland circa 300 personen met jihadistische intenties zijn uitgereisd naar Syrië en Irak. Het merendeel van de volwassen terugkeerders is weer terug in Nederland. Een deel van de terugkeerders, onder wie veel kinderen, keerde in de afgelopen vijf jaar terug naar een ander land.

Circa 105 Nederlandse uitreizigers zijn nog in Syrië, Irak of Turkije. Ongeveer een derde van hen verblijft in Syrisch-Koerdische kampen of in diverse detentiecentra in Noordoost-Syrië. Sinds 2012 zijn er in Syrië en Irak ook circa 100 volwassen Nederlandse uitreizigers overleden.

De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat deze IS-terroristen een bedreiging vormen voor de veiligheid van Nederlanders. Zo nee, waarom niet? Waarom vindt de Minister het belangrijker dat een jihadist in Nederland wordt berecht en waarschijnlijk een zeer korte, tijdelijke gevangenisstraf krijgt, dan voorkomen wordt dat er in Nederland een aanslag wordt gepleegd waarmee de veiligheid van miljoenen Nederlanders op het spel wordt gezet? De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister bereid is deze missie per direct te beëindigen en geen enkele uitreiziger naar Nederland te halen. Zo nee, waarom niet? (PVV)

De AIVD gaat ervan uit dat elke uitreiziger potentieel een dreiging vormt. De inschatting van de dreiging zal echter per uitreiziger verschillen. In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 56 staat onder dat mannen bij terugkeer mogelijk een geweldsdreiging vormen, vanwege onder meer hun gevechtstraining en -ervaring20. Bij de vrouwen wordt over het algemeen de geweldsdreiging lager ingeschat, omdat zij in de regel geen gevechtservaring hebben opgedaan en hun rol binnen jihadistische netwerken anders is dan die van mannen. Door hun ervaringen in strijdgebied, hun relatie met ISIS, hun ideologische kennis en hun internationale contacten hebben de vrouwen wel de potentie om een impuls te geven aan verbindende en ondersteunende activiteiten in de Nederlandse jihadistische beweging.

Omdat deze vrouwen de Nederlandse nationaliteit hebben en hen daarom de toegang tot Nederland niet kon worden geweigerd, bestond er een reële kans dat zij (op termijn) naar Nederland zouden terugkeren. In dat geval moet er, ook in het belang van de nationale veiligheid, een strafrechtelijke aanpak mogelijk zijn.

Eenmaal in Nederland zijn er door de strafrechtelijke aanpak toezicht maatregelen en monitoringsmogelijkheden zie daarvoor het antwoord op de tweede vraag van de VVD-fractie bij het thema Wet langdurig toezicht en gedragsbeïnvloedende maatregelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het regeringsstandpunt dat voor terroristische misdrijven verantwoording aan een rechter dient te worden afgelegd om zo ook recht te doen aan slachtoffers. Deze leden constateren dat de regering dit voornemen ook aan het OM kenbaar maakt en gaan ervan uit dat het voorkomen van straffeloosheid derhalve het uitgangspunt blijft. Genoemde leden vragen of zij de recente berichtgeving van RTL dan ook in dit licht mogen zien.

Uitreizigers in Syrië en Irak hebben zich aangesloten bij een strijd die erop gericht is alles te vernietigen waar wij voor staan. Voor de terroristische misdrijven waarvan zij worden verdacht moeten zij te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Het voorkomen van straffeloosheid blijft derhalve inderdaad het uitgangspunt. Het kabinet is van mening dat de berechting zou moeten plaatsvinden in de regio waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit doet het meest recht aan de slachtoffers. Het is dan ook geen vanzelfsprekendheid dat uitreizigers ter berechting naar Nederland worden overgebracht. Het kabinet maakt hierin een brede afweging waar verschillende belangen bij worden betrokken en waarin behalve het belang van het voorkomen van straffeloosheid ook de veiligheid in het gebied en de gevolgen voor de internationale betrekkingen worden meegewogen. Daarbij is er altijd oog voor het belang van de nationale veiligheid en de overige feiten en omstandigheden van het specifieke geval.

Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden zij nog meer ziet om te voorkomen dat uitgereisde Syriëgangers terug wensen te keren. (SGP)

Uitreizigers en kinderen van uitreizigers die beschikken over de Nederlandse nationaliteit hebben als staatsburger het recht op toegang tot Nederland. Deze toegang kan hen niet worden ontzegd. Als een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, wordt (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Zie het antwoord op de vragen van de SGP-fractie voor wat betreft de mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap.

Berechting in de regio

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de Minister aan te geven hoe het feit dat de blijvende inzet op berechting in de regio in Nederland vorm krijgt in de huidige en toekomstige regeringsinzet in Europees verband. (CU)

Zoals in de derde rapportage uitreizigers21 reeds is aangegeven, concludeert het kabinet dat berechting van Nederlandse personen die zich hebben aangesloten bij terroristische organisaties in Syrië of Irak in Irak vooralsnog geen optie is. Het kabinet spreekt regelmatig met Europese partners over het beleid omtrent uitreizigers, waarbij berechting in de regio voor Nederland een prioriteit blijft. Bij een volgend bezoek van de Minister van Justitie en Veiligheid aan Irak zal de voortgang rond berechting in de regio opnieuw op de agenda staan. Daarnaast bekijkt het kabinet samen met Europese partners of er mogelijkheden zijn om bij te dragen aan accountability van ISIS-strijders in Irak. Momenteel wordt bezien hoe justitiële samenwerking met het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD) mogelijk kan worden gemaakt, omdat dit bewijsvergaringsmechanisme een belangrijke rol speelt in het verzamelen van bewijsmateriaal van misdrijven gepleegd door ISIS-strijders in Irak.

De uitreizigers worden naar Nederland gerepatrieerd om berecht te worden. De leden van de SGP-fractie vragen waarom nog niet is voorzien in de mogelijkheid om berechting op afstand mogelijk te maken door middel van beveiligde videoverbinding. Het gaat om uitreizigers waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken, berechting via videoverbinding maakt het mogelijk om fysiek op afstand, maar wel online aanwezig te zijn bij de rechtszitting. Hierover is ook een motie (Kamerstuk 29 754, nr. 603) aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 97, item 24), kan de Minister aangeven hoe het met de uitvoering hiervan staat? (SGP)

Over de mogelijkheden om door middel van videoconferentie IS-uitreizigers te berechten is uw Kamer bij brieven van 4 november 202122 en 8 juli 202223 geïnformeerd. Met deze brieven is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Michon-Derkzen en Van der Staaij24 over een onderzoek naar een alternatieve wijze om het recht op een eerlijk proces te eerbiedigen.

Zoals in de brief van 4 november 2021 reeds is geschetst, is het strafrechtelijke uitgangspunt dat een verdachte die dat wenst bij de behandeling van zijn strafzaak fysiek aanwezig kan zijn (aanwezigheidsrecht). Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Het is niet aan het kabinet om te beslissen of in een bepaalde individuele strafzaak videoconferentie dient te worden toegepast. Of van de fysieke aanwezigheid van een verdachte in een bepaald individueel geval kan worden afgezien, is aan de rechter om te bepalen aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat individuele geval. De rechter bepaalt ook aan de hand van die feiten en omstandigheden – binnen de kaders die het recht op een eerlijk proces stelt – of een videoconferentie in een individuele zaak een mogelijkheid is teneinde het nadeel, dat een verdachte ondervindt door zijn afwezigheid bij zijn berechting, te compenseren.

De inzet van videoconferentie ten aanzien van uitreizigers die zich in Syrië of aangrenzende landen bevinden, is juridisch en praktisch zeer ingewikkeld. Ten aanzien van de onderhavige specifieke situatie van uitreizigers spelen verschillende aanzienlijke risico’s. Toepassing van videoconferentie voor de berechting van uitreizigers die zich in kampen in Noordoost-Syrië bevinden, zou een verdrag met het Syrische regime vereisen, waarbij bovendien aan verschillende (juridische) eisen dient te worden voldaan. Naast deze vereiste verdragsrechtelijke basis voor berechting van een in Syrië verblijvende verdachte door middel van een videoconferentie zal het kabinet ook onder meer rekening moeten houden met de praktische uitvoerbaarheid van een videoconferentie, waarbij in het bijzonder acht dient te worden geslagen op de veiligheidssituatie in Noordoost-Syrië. De inzet van het instrument is tot op heden dan ook niet realiseerbaar gebleken voor berechting van uitreizigers in Syrië en omliggende regio.

Wij blijven daarentegen onverminderd inzetten op berechting, bij voorkeur in de regio, en op het voorkomen van straffeloosheid van ISIS-strijders. Tijdens mijn werkbezoek aan Irak in mei van dit jaar heeft de Minister van Justitie en veiligheid onder meer het belang van opsporing en vervolging van ISIS-terroristen opnieuw benadrukt.25

Minderjarige terugkeerders

De leden van de D66-fractie staan positief tegenover het feit dat de Minister zich inspant om de twaalf van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse vrouwelijke uitreizigers ter berechting naar Nederland over te brengen, en hun kinderen hier de noodzakelijk zorg en begeleiding te bieden. Zij hebben hierover nog enkele vragen. Kan de Minister, zonder op casuïstiek in te gaan, toelichten hoe dit proces tot nu toe verloopt? Hoe ernstig zijn de trauma’s die deze kinderen hebben opgelopen in algemene zin en hoe adequaat worden zij daarbij nu geholpen? In hoeverre lukt het om vervolgopvang voor deze kinderen te vinden? (D66)

Over het algemeen geldt dat de meest voorkomende zorgen blootstelling aan mogelijk traumatiserende gebeurtenissen en hechtingsproblemen betreft. De kinderen worden na aankomst in Nederland drie maanden geobserveerd in een gespecialiseerde instelling om een beeld te krijgen van de specifieke ontwikkelings- en opvoedbehoeften. Vervolghulp na deze eerste drie maanden betreft veelal pleegzorgbegeleiding, traumahulpverlening en hulp bij hechtingsproblemen. Hiervoor kan er een beroep gedaan worden op bestaand, regulier zorgaanbod in de jeugdhulpverlening.

Deelt de Minister mening dat met het repatriëren van deze kinderen de deur voor een pardon voor kinderen van terroristen is opengezet? Zo nee, waarom niet? (PVV)

De Nederlandse regering ziet kinderen van uitreizigers als slachtoffer van de keuze van hun ouder(s) om naar Syrië en Irak uit te reizen26. Als deze kinderen met hun ouder(s) terugkeren naar Nederland draagt de jeugdbeschermingsketen zorg voor de noodzakelijke opvang en begeleiding. In opdracht van het kabinet worden de kinderen gescreend door experts van het Landelijk Adviesteam (LAT) minderjarige terugkeerders. Zij adviseren over welke hulp nodig is.

Deze leden vragen naar het standpunt van de Minister met betrekking tot de vraag of kinderen van uitreizigers worden teruggehaald indien artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet van toepassing wordt verklaard. Worden hier voorbereidingen voor getroffen? Wat is de tijdlijn waarop hier door de Assemblee een uitspraak over wordt verwacht? (SP)

Zoals in de brief van 29 augustus staat kan niet inhoudelijk worden ingaan op de ontwerpresolutie en aanbeveling in het rapport, opgesteld door de heer Omtzigt in zijn hoedanigheid van rapporteur van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa27. Deze tekst is aangenomen door de commissie voor Juridische Zaken en Mensenrechten van de Parlementaire Vergadering, maar nog niet door de Parlementaire Vergadering zelf. Over de tijdlijn kan het kabinet geen uitspraak doen, omdat dit een proces van de Parlementaire Vergadering betreft.

De leden van de ChristenUnie-fractie achten artikel 8 van het EVRM, het recht op bescherming van familie- en gezinsleven, een fundamenteel recht maar onderschrijven met de Minister dat dit niet absoluut is. Deze leden vragen de Minister aan te geven of het denkbaar is dat er een mogelijkheid wordt geboden aan IS-gangers om vrijwillig afstand te doen van het ouderlijk gezag zodat het kind in een veilige context kan worden opgevangen en geen aanspraak wordt gemaakt op artikel 8 van het EVRM. Is de Minister bereid dit uit te werken en kan zij aangeven of andere landen ervaringen hebben met een vergelijkbare werkwijze? (CU)

De Raad voor de Kinderbescherming acht het scheiden van ouder en kinderen in specifieke gevallen mogelijk als er voldoende grond is om bij de kinderrechter een voorlopige voogdijmaatregel aan te vragen. In dit verband is relevant dat de Syrische Koerden die de kampen bewaken waar de vrouwen en kinderen zitten, tot op heden niet mee werken aan het scheiden van moeders en kinderen. Een voorlopige voogdijmaatregel is pas aan de orde als de nieuwe aan te stellen voogd in staat is het gezag uit te oefenen – dat wil zeggen, als er sprake is van mogelijkheid tot repatriëring van desbetreffende kinderen.

De vergelijking tussen Nederland en onze buurlanden is lastig te maken vanwege de verschillende nationale afwegingen die worden gemaakt. In de gestuurde antwoorden op de Kamervragen CDA naar aanleiding van het rapport van Save the Children is toegelicht dat sommige Europese landen vanwege interne politieke overwegingen kwetsbare minderjarigen hebben gerepatrieerd28.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of op dit moment nog alleenstaande kinderen met een Nederlandse link in vluchtelingen- of detentiekampen verblijven. (CU)

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben op dit moment geen kennis van weeskinderen met een Nederlandse link in Noordoost Syrië.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister daarnaast bij het eventueel overbrengen van een groep IS-gangers en hun kinderen vooraf al in beeld te hebben hoe goede zorg en opvang aan de kinderen kan worden geboden. (CU)

De Raad voor de Kinderbescherming en de partners binnen de jeugdbescherming staan klaar om de kinderen bij eventuele terugkeer adequaat bij te staan. De kinderen worden na terugkeer drie maanden geobserveerd in een gespecialiseerde instelling om een beeld te krijgen welke vervolghulp- of opvang nodig is. De kinderen worden na de observatieperiode bij voorkeur geplaatst bij een gescreend pleeggezin of indien nodig bij een gespecialiseerde jeugdzorginstelling. Ook worden de kinderen gescreend op hechting, trauma en ideologie door experts van het Landelijk Advies Team (LAT) minderjarige terugkeerders.

Deze leden vragen of er onder de 70 teruggekeerde uitreizigers ook uitreizigers zitten die recentelijk op eigen gelegenheid zijn teruggekeerd. (CU)

Onder de 70 teruggekeerde uitreizigers keerden de meeste van hen terug op eigen gelegenheid. In veel gevallen hebben de uitreizigers zich gemeld bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging waarna er noodreisdocumenten zijn verstrekt voor terugkeer naar Nederland. Onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee keerde de uitreizigers terug en bij aankomst in Nederland werden de uitreizigers aangehouden. Zo is bijvoorbeeld te lezen in het laatste DTN (57) dat medio juni van dit jaar een vrouwelijke uitreiziger terugkeerde vanuit Turkije29.

Het kabinet kijkt bij alle uitreizigers altijd naar mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken. Er wordt ingezet op het intrekken van het Nederlanderschap van ISIS-gangers op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, conform de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van der Staaij c.s.

Indien intrekken van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap niet van toepassing is kan in het geval van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf het Nederlanderschap van uitreizigers ook worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap. Of een intrekking na een onherroepelijke veroordeling van toepassing zal zijn, kan ik nu nog niet zeggen. Het is eerst aan de rechter om een oordeel te geven in de strafzaken.

Deze leden vragen de Minister in hoeveel van deze twaalf gevallen eveneens sprake is van kinderen die in Syrië geboren zijn en het Nederlanderschap ontlenen door geboorte aan hun moeder. (SGP)

Volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) verkrijgt een kind juridisch gezien de Nederlandse nationaliteit als het (1) is geboren uit een Nederlandse moeder of (2) een vader heeft met de Nederlandse nationaliteit én er is ten tijde van de geboorte van het kind een familierechterlijke betrekking van vader met de moeder (middels een voor Nederland rechtsgeldig huwelijk) of (3) wordt erkend door de vader met de Nederlandse nationaliteit én Nederlandse nationaliteit wordt aangevraagd.

In het strijdgebied ten tijde van ISIS was er (bijna) nooit sprake van een rechtsgeldig huwelijk (van een vreemdelinge met een Nederlandse man) en/of erkenning van de kinderen, waardoor er (bijna) nooit sprake is van juridisch vaderschap van Nederlandse mannen.

De twaalf vrouwen hebben de Nederlandse nationaliteit en daarmee hun kinderen ook. Er kan hier echter niet worden ingaan op de specifieke aantallen en omstandigheden van individuele gevallen, omwille van de privacy.


X Noot
1

Zie Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en Kamerstuk 29 515, nr. 309.

X Noot
2

Voor een aantal andere onderdelen zal de inwerkingtredingsdatum nog worden bepaald, omdat zij verband houden met andere wetgeving die nog in werking moet treden.

X Noot
3

Hoge Raad 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:850.

X Noot
4

Kamerstuk 29 754, nr. 523.

X Noot
5

Kamerstuk 29 754, nr. 547.

X Noot
6

Kamerstukken 24 587 en 29 452, nr. 817.

X Noot
7

Zie onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:8905, ECLI:NL:RBROT:2021:10848, ECLI:NL:RBROT:2021:6294, ECLI:NL:RBROT:2022:4257.

X Noot
8

Zie Kamerstukken 24 587 en 29 452, nr. 842.

X Noot
9

Kamerstuk 29 754, nr. 496

X Noot
10

Art. 40 a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting

X Noot
11

Kamerstuk 29 754, nr. 496

X Noot
12

Kamerstuk 29 754, nr. 652

X Noot
13

ECLI:NL:RVS:2019:990 en ECLI:NL:RVS:2019:1246

X Noot
14

Kamerstuk 29 754, nr. 652

X Noot
15

Kamerstuk 29 754, nr. 597.

X Noot
16

Kamerstuk 29 754, nr. 512.

X Noot
17

Kamerstuk 29 754, nr. 643.

X Noot
19

Kamerstuk 29 754, nr. 512.

X Noot
20

Kamerstuk 29 754, nr. 640

X Noot
21

Kamerstuk 29 754, nr. 652

X Noot
22

Kamerstuk 29 754, nr. 622.

X Noot
23

Kamerstukken 29 754 en 29 279, nr. 646.

X Noot
24

Kamerstuk 29 754, nr. 598.

X Noot
25

Kamerstuk 29 754, nr. 642.

X Noot
26

Kamerstuk 29 754, nr. 626

X Noot
27

Kamerstuk 29 754, nr. 650

X Noot
28

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3068

X Noot
29

Kamerstuk 29 754, nr. 653

Naar boven