29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 650 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 augustus 2022

In uw brief van 7 juli 2022 heeft u mij gevraagd in te gaan op het beleid omtrent twaalf van terroristische misdrijven verdachte vrouwelijke Nederlandse uitreizigers die onderwerp zijn van een tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 20221. U verzocht daarnaast in te gaan op een nota van de Commissie van Juridische Zaken en Mensenrechten van de Parlementaire Assemblée van de Raad van Europa. Onderdeel van die nota is een ontwerpresolutie waarin de niet-toepasselijkheid van het recht op bescherming van familie- en gezinsleven onder artikel 8 EVRM wordt voorgesteld voor uitgereisde ouders van kinderen die gerepatrieerd worden2. In deze brief beantwoord ik uw vragen en ga ik eveneens in op uw verzoek van 6 juli met betrekking tot een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het kabinet heeft het beleid ten aanzien van uitreizigers en kinderen van uitreizigers uiteengezet in de brief aan uw Kamer van 25 januari 20223. Uitreizigers worden verdacht van het plegen van ernstige terroristische misdrijven en het kabinet zal er alles aan doen om te voorkomen dat deze personen straffeloos blijven. Als de 12 vrouwen die onderwerp zijn van de tussenbeslissing van de rechtbank van Rotterdam, waarover ik u in mijn brief van 29 juni jl. informeerde (Kamerstuk 29 754, nr. 643), naar Nederland kunnen worden overgebracht, zullen zij direct na aankomst worden aangehouden en in principe op de terroristenafdeling worden gedetineerd. Het Openbaar Ministerie beslist daarna over de vervolging. De aanpak van teruggekeerde uitreizigers tijdens en na detentie is uiteengezet in de brief aan uw Kamer van 25 juni 20214. Vanaf de start in detentie wordt ingezet op een veilige en gecontroleerde re-integratie. Als dat nodig is kunnen na detentie aanvullende (toezichts)maatregelen worden genomen. Zo kan de rechter op basis van de Wet Langdurig Toezicht bij het vonnis een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkte maatregel (GVM) opleggen. Het hele palet aan maatregelen waarvan – indien opportuun – gebruik kan worden gemaakt is op genomen in de rapportage integrale aanpak terrorisme die recent naar uw Kamer is gezonden5.

Op 29 juni 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een besluit tot het opleggen van een ongewenstverklaring van een uitreizigster, vernietigd en daarmee tevens het aan de ongewenstverklaring gekoppelde besluit tot intrekking van het Nederlanderschap. 6 Het betrof een intrekking op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De Afdeling oordeelt dat de rechter relevante feiten en omstandigheden die zich pas hebben voorgedaan na het besluit door het bestuursorgaan, bij zijn beoordeling kan betrekken. En oordeelt vervolgens dat in deze casus de belangen van de minderjarige kinderen, mede gelet op de omstandigheid dat zij na het besluit tot ongewenstverklaring van de moeder en de daaraan gekoppelde intrekking van het Nederlanderschap feitelijk zijn teruggekeerd naar Nederland, onvoldoende zijn meegewogen. Deze uitspraak betekent dat in andere zaken waarin het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN is ingetrokken ook feiten en omstandigheden moeten worden betrokken die zich ná het nemen van het besluit hebben voorgedaan.

Het rapport met bijbehorende resolutie en aanbeveling, opgesteld door de heer Omtzigt in zijn hoedanigheid van rapporteur van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, over de niet-toepasselijkheid van het recht op bescherming van familie- en gezinsleven onder artikel 8 EVRM voor uitgereisde ouders van kinderen die worden gerepatrieerd, is aangenomen door de Commissie voor Juridische Zaken en Mensenrechten van de Assemblee, maar nog niet door de Assemblee zelf. Het betreft dus ontwerpteksten, waarop een inhoudelijke reactie voorbarig zou zijn. Wel merken wij op dat het recht op bescherming van het familie-en gezinsleven onder artikel 8 EVRM niet absoluut is en onder meer beperkt kan worden in het belang van de nationale en openbare veiligheid. Dit dient per geval beoordeeld te worden en verdraagt zich niet met een categorische uitsluiting.

Naar aanleiding van de motie Michon-Derkzen/Bikker7 informeer ik uw Kamer halfjaarlijks over (de uitvoering van) het beleid inzake uitreizigers. Een volgende rapportage over de aanpak van uitreizigers kunt u in het najaar van 2022 tegemoetzien.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. Van der Burg


X Noot
1

Rechtbank Rotterdam 11 mei 2022 ECLI:NL:RBROT:2022:3993.

X Noot
2

Rapport: «Adressing the issue of Daesh foreign figthers and their families returning from Syria and other coutries tot member States of the Council of Europe», doc 15591, 5 juli 2022.

X Noot
3

Kamerstuk 29 754, nr. 626.

X Noot
4

Kamerstuk 29 754, nr. 618.

X Noot
5

Kamerstuk 29 754, nr. 645.

X Noot
7

Kamerstuk 29 754, nr. 597.

Naar boven