27 625 Waterbeleid

Nr. 670 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2024

In Nederland is water nooit ver weg. Ons waterland kenmerkt zich door de eeuwenlange strijd tegen het water, dat zie je terug in de vele dijken. Ook hebben bijna alle kinderen een zwemdiploma en ons kraanwater is lekker en stroomt direct en schoon uit onze kraan.

Dit lijkt allemaal heel gewoon, maar de waterwereld is dag en nacht bezig om de situatie zo te houden. Hoe zorgen we dat extreme regenval zo snel mogelijk wordt afgevoerd? Hoe bereiden we ons voor op een droge zomer? En hoe zorgen we dat ons water schoon blijft en zelfs schoner wordt?

Met deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en ontwikkelingen die betrekking hebben op het waterdomein. Daarnaast wordt met deze brief invulling gegeven aan een aantal moties en toezeggingen. In de brief komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • 1. Water en Bodem Sturend

  • 2. Waterveiligheid en Integraal Riviermanagement

  • 3. Waterkwaliteit en Drinkwater

  • 4. Grondwater

  • 5. Klimaatadaptatie

  • 6. Noordzee en Grote Wateren

  • 7. Caribische delen van het Koninkrijk en Internationaal

  • 8. Duurzame Energie van Waterschappen

Tenzij anders aangegeven vinden de bedragen in deze brief hun dekking in het Deltafonds.

1. Water en Bodem Sturend

Stand van zaken uitvoering

Op 27 november 2023 is de Kamer geïnformeerd over de Landelijke Strategie en Interbestuurlijke Uitvoeringsagenda 2023–2024 Water en Bodem Sturend (WBS).1 Een gezamenlijk opgestelde agenda van betrokken ministeries en koepels; provincies, gemeenten en waterschappen. Met deze agenda werken Rijk en regio aan de benodigde randvoorwaarden om water en bodem sturend te maken. Via 15 actielijnen uit de agenda wordt deze opgave opgepakt om de benodigde transitie concreter te maken en tot uitvoering te brengen. Twee resultaten die voortkomen uit deze agenda zijn bijgevoegd in de bijlagen 1 en 2 bij deze brief:

  • In de borgingskalender wordt aangegeven hoe als samenwerkende overheden de 33 richtinggevende keuzes actief worden opgepakt. En welke aanpak daarbij het meest passend is: werken met bestuurlijke arrangementen of via een juridisch instrumentarium.2

  • De eerste WBS-rapportage met daarin de bereikte resultaten over het jaar 2023 en voorbeelden van toepassing en dilemma’s water en bodem sturend in de praktijk.3

Verder is in de afgelopen periode onverminderd ingezet op het sturend maken van water en bodem in de ruimtelijke ordening. Dit door middel van nationaal beleid en bestuurlijke samenwerking op weg naar de Nota Ruimte. «Water en bodem sturend» is ook expliciet opgenomen als basis in de ruimtelijke voorstellen van de 12 provincies en in de 16 NOVEX-gebieden.

Om te leren van de praktijk wordt samengewerkt met de regio’s. Bijvoorbeeld in de regio Zwolle, de groene metropoolregio Arnhem-Nijmegen en in het veen(weide)gebied in de provincie Fryslân. In ontwerpateliers wordt onder leiding van het College van Rijksadviseurs een analyse gemaakt van de betekenis van water en bodem sturend voor het gebied. Opgedane inzichten worden gedeeld in werksessies met professionals en bestuurders.

Afgelopen periode zijn verschillende resultaten geboekt die bijdragen aan het sturend laten zijn van water en bodem in de ruimtelijke ordening. Zo is het Ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving gepubliceerd. Dit afwegingskader is een ondersteunend instrument voor provincies, gemeenten en waterschappen bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Daarnaast worden de regels voor het bouwen in het rivierbed aangescherpt. Daarvoor wordt de beleidslijn grote rivieren aangepast. Dit gebeurt stapsgewijs. De eerste wijziging is doorgevoerd op 1 april 2024. Sinds die datum is het niet langer mogelijk om gebruik te maken van een uitzondering om wél te bouwen in de uiterwaarden. Het gaat om de uitzondering waarmee je in het stroomvoerende deel van de rivier mocht bouwen, mits dit meer ruimte voor de rivier opleverde. De resterende wijzigingen van de beleidslijn grote rivieren gaan begin 2025 in. Ook zijn afspraken voorbereid over de actualisatie van reserveringszones rond primaire waterkeringen die nodig zijn voor toekomstige dijkversterkingen. Daarnaast is besproken hoe omgegaan dient te worden met nieuwe en lopende projecten voor buitendijks bouwen in het IJsselmeergebied en uiterwaarden. Hiermee wordt de noodzakelijke ruimte gecreëerd voor water en waterveiligheid.

2. Waterveiligheid en Integraal Riviermanagement

Stand van zaken HWBP en primaire keringen

Met de brief van 8 november 2023 is de Kamer geïnformeerd over de staat van de primaire waterkeringen na de eerste landelijke beoordelingsronde en een globale kosteninschatting van de versterkingsopgave tot 2050.4

Dit jaar wordt benut om de grotere opgave die beheerders tot 2050 verwachten in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) scherper in beeld te krijgen. Het Ministerie van IenW, de waterschappen en de programmadirectie HWBP bekijken gezamenlijk waar de versterkingsopgave concreter gemaakt kan worden en wat dat betekent voor de kostenramingen van het HWBP. Hiermee wordt de nu nog grote bandbreedte van de geschatte opgave tot 2050 verkleind. Momenteel worden hierover gesprekken met de waterschappen gevoerd. Ook worden hiervoor HWBP-projecten van de afgelopen tien jaar geanalyseerd. Vervolgens wordt gekeken welke bestuurlijke en beleidsmatige keuzes nodig zijn om de voortgang te ondersteunen en de uitvoering van de HWBP-projecten te versnellen, zodat het doel om alle primaire keringen in 2050 te laten voldoen aan de norm haalbaar blijft.

Inmiddels zijn ongeveer 60 dijkversterkingsprojecten gestart en is 220 kilometer aan dijken versterkt of veilig verklaard. De voortgang van versterkingsprojecten verloopt nog niet geheel volgens planning. Projecten lopen regelmatig vertraging op door diverse factoren, zoals door gebrek aan capaciteit, door omgevingsfactoren, of door stikstof- en PFAS-maatregelen. De kosten nemen ook toe als gevolg van prijsstijgingen. Deze vertragingsfactoren zijn in bouwprojecten breder in Nederland waarneembaar. Het Rijk en de waterschappen bekijken samen welke extra mogelijkheden er zijn om barrières weg te nemen en tot gezamenlijke versnelling in de uitvoering te komen. Eind 2024 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang en het vervolg van de gehele aanpak.

Beekdalen

In het Coalitieakkoord Rutte IV is afgesproken om naar aanleiding van de overstromingen en wateroverlast in de zomer 2021 in Limburg door extreme neerslag, te investeren in de beekdalen in Limburg. In afwachting van de uitwerking van de maatregelen zijn de betreffende middelen (€ 300 miljoen) in 2022 op de Aanvullende post bij het Ministerie van Financiën geplaatst. In 2023 is een eerste deel van de middelen overgeboekt naar het Deltafonds. In de brief voor het Commissiedebat Water van 7 juni 2023 is de Kamer geïnformeerd welke maatregelen uit de 1e tranche de komende jaren worden uitgevoerd.5 De aanpak van de 2e tranche aan maatregelen is inmiddels verder uitgewerkt en wordt in de periode 2026 t/m 2037 tot uitvoering gebracht. Bij Voorjaarsnota 2024 is daarom voorgesteld de resterende (geïndexeerde) middelen in de aanvullende post over te boeken naar het Deltafonds. Regionale partners investeren ook € 300 miljoen, waarmee voor een totaal van € 600 miljoen geïnvesteerd zal gaan worden.

Vanuit de Comptabiliteitswet, artikel 3.1, dient voor ieder beleidsvoorstel met significante financiële gevolgen een toelichting op het gebied van doelmatigheid en doeltreffendheid evenals een evaluatieparagraaf opgesteld en gedeeld te worden met de Tweede Kamer. In bijlage 3 bij deze brief is het kader CW3.1 voor de beekdalen Limburg bijgevoegd.6 Dit kader hoort bij de overboeking van de resterende middelen die met de Voorjaarsnota van de aanvullende post naar de begroting van het Ministerie van IenW worden overgeheveld.

Waterprojecten Benelux-verband en Duitsland

In het Wetgevingsoverleg (WGO) Water van 29 januari jl. is aan het lid Peter de Groot toegezegd »om terug te komen op de vraag welke maatregelen er worden getroffen in Benelux-verband en met Duitsland, en wat die maatregelen betekenen voor de aanpak van de Nederlandse waterprojecten».7 Dit naar aanleiding van de hoge rivierafvoeren als gevolg van aanhoudende regenval tijdens de afgelopen Kerstperiode.

Maatregelen zoals het aanleggen van waterretentiegebieden en aanpassingen in landgebruik zoals sponslandschappen stroomopwaarts kunnen nuttig zijn om de afvoerpiek benedenstrooms te verlagen. De effectiviteit hiervan wordt sterk bepaald door een aantal factoren. Hoe verder stroomopwaarts waterretentie-gebieden liggen, hoe minder effect ze benedenstrooms hebben. Daarnaast geldt voor de Rijn, Maas en hun zijrivieren dat er een beperkt oppervlak voor waterafvoer en -berging beschikbaar is, waardoor alleen lage tot middelhoge piekafvoeren kunnen worden gedempt. Ook speelt de mate van samenloop in de tijd van hoogwaterpieken vanuit zijrivieren naar de hoofdstroom een rol. Maatregelen ver bovenstrooms in het stroomgebied zullen enig effect hebben op de tijd waarin de totale hoogwaterpiek zich voordoet, maar slechts een klein effect op het niveau van de piek. Voor het verminderen van risico’s van extreem hoge afvoeren in het Nederlandse stroomgebied van de Rijn en de Maas zijn maatregelen in de meest nabijgelegen gebieden, zoals Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen, Wallonië en Luxemburg dus het meest van belang. Daarom is ook ingezet op het versterken van de samenwerking in deze grensoverschrijdende regionale stroomgebieden.

De fundamenten voor versterkte samenwerking zijn gelegd tijdens de Benelux-Waterdag op 29 november 2023 in Maastricht.8 Hier is ook het toegepast wetenschappelijk kennisprogramma JCAR-ATRACE voor onderzoek naar overstromings- en droogterisicobeheer gelanceerd.9 In dit onderzoeksprogramma vindt onderzoek plaats in transnationale regionale stroomgebieden van onder andere de Geul, Roer en Vecht naar de mogelijkheden van waterretentie, sponswerking en natuur gebaseerde oplossingen om water vast te houden. Om richting te geven aan een Benelux Wateragenda is op 26 maart jl. de Benelux Roadmap door Nederland, Vlaanderen en Luxemburg ondertekend in Lanaken.10 Noordrijn-Westfalen en Wallonië zijn hier ook bij betrokken. In deze roadmap is overeengekomen dat passende maatregelen worden genomen op stroomgebieds-niveau, van bron tot monding. Maatregelen die in de roadmap worden vermeld om water vast te houden betreffen voldoende bergingscapaciteit om hogere rivierafvoeren te bufferen en vertraagd af te voeren, een voldoende stabiele en beheerbare rivierbodemligging voor een goede waterverdeling, op de natuur gebaseerde maatregelen, gecontroleerde overstromingsgebieden aanleggen en rivieren de ruimte geven. Naar verwachting is de Benelux Wateragenda eind dit jaar gereed.

In het buitenland langs de Rijn en Maas worden al op diverse plekken maatregelen getroffen voor het vasthouden van water. Bij de Rijn gebeurt dit met name langs de Oberrhein in het zuiden van Duitsland en langs de Niederrhein in Nordrhein-Westfalen. Langs de Mittelrhein, tussen de monding van de Main en Keulen, is waterretentie niet mogelijk omdat de rivier daar door een kloofdal stroomt. In totaal investeert Duitsland ongeveer € 1,9 miljard tot 2040. Door de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) wordt een actueel overzicht bijgehouden van de waterretentieprojecten. Voor de Maas geldt dat een groot deel van de rivierafvoer afkomstig is van het centrale deel, de Franse en Belgische Ardennen, waar de oppervlakte rotsig en steil is wat het lastig maakt om veel water te bergen.

Waterretentie-maatregelen in deze regio’s kunnen een (soms beperkte) bijdrage leveren aan het verlagen van de rivierafvoer die Nederland bereikt, maar deze zullen geen volledig alternatief voor maatregelen in Nederland kunnen vormen.

Momenteel wordt met de buurlanden in verschillende trajecten gewerkt aan overzicht van de geplande maatregelen in (zoals dijkverhogingen, rivierverruiming, waterretentie, verandering van landinrichting/landgebruik etc.) voor de Rijn- en Maasstroomgebieden en de effecten daarvan voor Nederland. In 2027 worden de resultaten verwacht.

Stand van zaken Integraal Riviermanagement

Op 15 december 2023 is het ontwerp Programma Integraal Riviermanagement (IRM) naar de Kamer verstuurd.11 Van 31 januari tot en met 12 maart heeft het ontwerp Programma ter visie gelegen en heeft eenieder kunnen reageren op het plan. Er zijn 98 reacties binnengekomen. Op dit moment worden deze reacties geanalyseerd en beantwoord. Ook heeft de Commissie voor de

Milieueffectrapportage (MER) een advies uitgebracht op het programma.12 De Commissie concludeert dat het milieueffectrapport de essentiële informatie bevat. Ook doet de Commissie aanbevelingen voor de volgende fase van IRM. De Commissie benadrukt het belang om snel duidelijkheid te krijgen over de benodigde ruimte in het rivierengebied voor de verschillende opgaven. Deze aanbevelingen worden meegenomen en geconcretiseerd in de aanpak voor de volgende fase van IRM. Dit zorgt voor een verdere aanscherping van de beleidskeuzes in de zesjaarlijkse herijking van het Deltaprogramma, die verankerd gaan worden in het NWP 2028 – 2033. Daarna wordt doorgewerkt aan maatregelpakketten Binnen het Deltafonds is dekking voorzien voor een deel van de opgave. Hiervoor is een reservering getroffen. Verwacht wordt dat dit ontoereikend is en dat aanvullende middelen benodigd zijn om de belangrijkste opgaven in het rivierengebied, zoals het herstellen van de zoetwaterverdeling en het voldoende ruimte bieden aan de rivier, te dekken. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.

Realisatie tijdelijke bushalte Afsluitdijk

Het fietspad op de Afsluitdijk is sinds 1 april 2019 gesloten vanwege werkzaamheden. Sindsdien rijdt een gratis fietsbus waarmee fietsers en wandelaars over de afsluitdijk worden vervoerd. Op 9 november 2022 is aan de Kamer toegezegd dat ten behoeve van de gratis fietsbus een extra tijdelijke bushalte nabij Den Oever en nabij Kornwerderzand zal worden gerealiseerd.13 Zo zouden fietsers en wandelaars gedurende de jaren dat er gewerkt wordt aan de Afsluitdijk het nieuwe en het oude fietspad kunnen blijven gebruiken. Er kan worden gefietst en gewandeld tussen de spuicomplexen bij Den Oever en Kornwerderzand, over een lengte van 24 kilometer.

Op basis van actuele kennis blijkt dat de aanleg van een tijdelijke bushalte nabij Den Oever technisch niet uitvoerbaar is. Vanwege ruimtegebrek zou in de dijk gegraven moeten worden, wat vanwege de waterveiligheidseisen niet toegestaan is. De extra bushalte bij spuicomplex Kornwerderzand kan wel worden gerealiseerd, als extra halte naast de haltes Monument Noord en Breezanddijk Noord, die 8 kilometer uit elkaar liggen.

Verschuiven mijlpaal Nieuw Spuimiddel Den Oever

De oplevering van het Nieuwe Spuimiddel (NSM) in Den Oever wordt gewijzigd van eind 2025 naar eind 2026. De reden is dat bij de werkzaamheden in oktober 2022 een duikongeval heeft plaatsgevonden, met dodelijke afloop. Op last van de arbeidsinspectie werden alle werkzaamheden aan het Nieuwe Spuimiddel in Den Oever stilgelegd. Pas na enkele weken was het mogelijk de werkzaamheden gefaseerd weer op te starten.

Het werken met duikers is tot op heden een regulier toegepaste werkwijze in de grond-, weg- en waterbouw. Niettemin is, in overleg met de arbeidsinspectie, de werkmethode voor het ontgraven en schoonmaken van de bouwkuipen gewijzigd. De alternatieve werkwijze met mechanisch ontgraven en schoonmaken van bouwkuipen gaat echter langzamer. Daarbij komen nog de bijzondere omstandigheden op de Afsluitdijk, zoals de beperkte ruimte en de voorwaarden voor werken in het open en gesloten seizoen. Dit veroorzaakt een domino-effect waardoor de hele bouwfasering van het Nieuwe Spuimiddel in Den Oever is herzien naar oplevering eind 2026.

3. Waterkwaliteit en Drinkwater

PFAS-lozingen

Bedrijven als 3M en Chemours hebben in het verleden grote hoeveelheden PFAS in het oppervlaktewater geloosd. Aan de Kamer is toegezegd om een update te sturen van de lopende trajecten om geleden schade te verhalen bij 3M en Chemours op basis van eerder aangenomen moties van het lid Hagen en van de leden Van Esch en Beckerman.14 Tevens is toegezegd een update te geven over de aangenomen motie «Nul uit de pijp bij Chemours» van het lid Van Esch c.s. en de motie «eind aan de pfas-productie in 2025» van het lid Hagen.15

Met beide bedrijven lopen gesprekken die gericht zijn op de invulling van deze moties. In het belang van de Staat kunnen over beide trajecten geen verdere uitspraken gedaan worden. Er is geen zicht op een moment waarop hier meer openheid in gegeven kan worden.

In oktober 2022 heeft Rijkswaterstaat aan Chemours een nieuwe vergunning verleend voor de directe lozing van procesafvalwater, hemelwater, koelwater en grondwater op het oppervlaktewater van de Beneden Merwede. In deze vergunning zijn lozingseisen opgenomen voor HFPO-DA en PFOA. Daarnaast is in de vergunning een intensievere monitoringsverplichting opgenomen. Ten opzichte van de vorige vergunning is het analysepakket uitgebreid met meerdere PFAS-verbindingen en wordt er ook vaker gemonitord. Uit herhaaldelijke bemonsteringen door Rijkswaterstaat blijkt dat er in het water dat door Chemours direct op het rijkswater wordt geloosd meerdere PFAS-verbindingen voorkomen die niet zijn aangevraagd en niet zijn vergund. Rijkswaterstaat heeft in februari 2024 een voornemen tot last onder dwangsom aan Chemours gestuurd. Dit betekent dat Chemours maatregelen moet treffen om de ongewenste lozing te beëindigen. Chemours heeft tot 1 juli de gelegenheid om te reageren door een zienswijze in te dienen. Vervolgens zal Rijkswaterstaat de zienswijze beoordelen en beslissen of de Last onder Dwangsom wordt doorgezet.

PFAS in zwemwater

Iedereen die zwemt krijgt onbedoeld water binnen en daarmee kleine hoeveelheden PFAS. In opdracht van het Ministerie van IenW heeft het RIVM een advieswaarde bepaald voor PFAS in zwemwater, zie bijlage 4 bij deze brief.16 Om provincies en waterbeheerders te helpen een afweging te maken in de risico’s van zwemwater waarin PFAS zijn aangetroffen heeft het RIVM een handreiking en rekentool ontwikkeld die hierin ondersteunen.17 Het is aan de provincies en waterbeheerders om, bij het aantreffen van concentraties PFAS, te bepalen welke actie gepast is, zoals het instellen van beperkingen in het gebruik van het water als zwemwater. De advieswaarde, handreiking en rekentool kunnen hiervoor worden gebruikt.

PFAS in drinkwater

Het vertrouwen in de kwaliteit van het water dat bij iedereen uit de kraan komt is een groot goed. Dat vertrouwen staat onder druk door de aanwezigheid van PFAS in drinkwater. Samen met de andere lidstaten zet Nederland zich vol in voor het PFAS-restrictievoorstel. Deze inzet op het terugdringen aan de bron zal echter pas op langere termijn tot verbetering van de drinkwaterkwaliteit leiden. Op dit moment voldoet niet al het drinkwater aan de voorgenomen norm van 4,4 nanogram per liter (ng/l) uitgedrukt in PFOA-equivalenten. Daarom moeten maatregelen genomen worden om de huidige blootstelling aan PFAS via drinkwater te reduceren.

De drinkwaterbedrijven spannen zich al enkele jaren in om de PFAS-concentraties in het drinkwater zo veel mogelijk te verlagen. Daarbij wordt onderzoek gedaan naar zowel de optimalisatie van de beschikbare zuiveringsvoorzieningen (zoals het frequenter regenereren van de actiefkoolfilters), als aanvullende zuiveringsmethoden (zoals de inzet van omgekeerde osmose). Dergelijke maatregelen hebben een grote impact op de bedrijfsvoering van de drinkwaterbedrijven. Op dit moment ziet de drinkwatersector nog veel risico’s en kennisleemtes om tot structurele investeringsbeslissingen te komen.

Zoals aangegeven in de brief van 19 oktober 2022 is de doelstelling om in het Drinkwaterbesluit een norm voor PFAS op te nemen die beschermend genoeg is voor de volksgezondheid.18 In het tweede kwartaal van 2025 zal een Beleidskompas met de Kamer gedeeld worden, gericht op regulering van PFAS in het Drinkwaterbesluit. Het proces om te komen tot dit kompas zal samen met de sector doorlopen worden om de gevolgen van de verschillende opties goed in beeld te brengen.

Collectieve claim over PFAS

Op 17 april 2024 is de Staat in gebreke en aansprakelijk gesteld, waarbij is aangegeven dat de Staat geen adequate maatregelen heeft getroffen om de PFAS-blootstelling van burgers en milieu naar een zo laag mogelijk niveau te brengen. Deze ingebrekestelling, waarvan de dagvaarding ook al is uitgebracht, is een collectieve vordering die is ingediend namens meerdere belangenorganisaties. De vorderingen in de dagvaarding zien onder meer op PFAS in het oppervlaktewater, drinkwater, bodem en voeding. Op dit moment worden de stukken bestudeerd en er zal voor de zomer ook een overleg met de indieners plaatsvinden. De Kamer zal via volgende voortgangsbrieven op de hoogte worden gehouden van het verloop van deze procedure.

ILT-signaalrapportage

De ILT heeft een signaalrapportage gestuurd waarin wordt aangegeven dat een betere bescherming van de waterkwaliteit noodzakelijk is, zie bijlage 5 bij deze brief.19 De ILT geeft met name aan dat overheden via vergunningverlening, toezicht en handhaving te weinig grip hebben op emissies van probleemstoffen. Om beter grip te krijgen op de emissies van probleemstoffen, is een gezamenlijke inspanning van overheden nodig, waarbij de bescherming van waterkwaliteit als topprioriteit geldt. Dit vraagt volgens de ILT om versterking van de wetgeving, effectieve (juridische) instrumenten en voldoende capaciteit en expertise bij alle toezichthouders. Deze conclusies van de ILT worden gedeeld.

Meer specifiek geeft de ILT aan dat bestaand beleid onvoldoende gericht is op waterkwaliteit. Zo zou de regelgeving van het Ministerie van LNV en het Ministerie van IenW onderling niet goed op elkaar afgestemd zijn. Als voorbeeld wordt gewezen op het bestrijdingsmiddelenbeleid en het mestbeleid. Wat betreft de toelating van gewasbeschermingsmiddelen is hierboven al aangegeven dat hier aandacht voor is en dat inmiddels onderzocht is hoe dit in overeenstemming gebracht kan worden met de KRW-normen. Wat betreft het mestbeleid werkt IenW samen met LNV bij de uitvoering van het lopende 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en de implementatie van maatregelen uit de derogatiebeschikking, gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit. Hierbij wordt rekening gehouden met de KRW-doelen. Zo is de aanwijzing van met nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden) eind vorig jaar mede gebaseerd op de KRW-doelen voor nutriënten en biologie.

Daarnaast wijst de ILT op een gebrek aan coördinatie, inzicht en afstemming bij (in)directe lozingen, en op het ontbreken van een integrale beoordeling van de effectiviteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het waterstelsel. Deze aspecten worden meegenomen bij het hierboven aangekondigde onderzoek (genoemd onder «Effectiviteit regulering afvalwaterketen») en bij het hierboven genoemde gesprek tussen het Ministeries van IenW en LNV en de NVWA, Unie van Waterschappen (UvW) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over het verbeteren van de toezicht en handhaving specifiek gericht op gewasbeschermingsmiddelen en waterkwaliteit.

Zorg- en leveringsplicht drinkwater

In het WGO Water van 29 januari jl. is aan het lid Olger van Dijk toegezegd om de Kamers te informeren over de reikwijdte van de zorg- en leveringsplicht voor bedrijven.20 Op grond van de huidige Drinkwaterwet (artikel 2) hebben drinkwaterbedrijven en overheden een algemene zorgplicht voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. In de praktijk wordt in de uitoefening van de zorg- en leveringsplicht door de drinkwaterbedrijven geen strikt onderscheid gemaakt naar huishoudelijk en niet-huishoudelijk (of zakelijk) gebruik. Drinkwaterbedrijven voelen zich van oudsher verantwoordelijk voor de levering van drinkwater aan zowel huishoudens als zakelijke gebruikers, ongeachte het type gebruik.

In het kader van de Beleidsnota Drinkwater is afgesproken om stapsgewijs de reikwijdte van de zorgplicht te verduidelijken. In een eerste stap is op basis van een juridische analyse van de Universiteit Utrecht geconcludeerd dat volgens de Drinkwaterwet bij de definitie van «drinkwater» het type gebruik voorop staat, namelijk voor huishoudelijke doeleinden, en niet de kwaliteit van het geleverde water. In een tweede stap worden de meer beleidsmatige vragen met de betrokken stakeholders besproken om helder te krijgen wat deze conclusie betekent voor de bestaande praktijk, de doorwerking naar andere beleidsterreinen en de mogelijke opties voor de wet- en regelgeving. De weergave van deze gesprekken in een rapport is als bijlage 6 aan deze brief toegevoegd.21 Hierin wordt gesteld dat het noodzakelijk is voor de lange termijn in de Drinkwaterwet te verduidelijken wat onder drinkwater wordt verstaan en waar de zorgplicht op toeziet. Hierbij adviseert zij om eerst meer fundamentele vragen te beantwoorden, zoals «voor wie is de openbare drinkwatervoorziening bedoeld?». De context en de beleidswensen en -doelen rond drinkwater zijn (deels) veranderd sinds de inwerkingtreding van de Drinkwaterwet. Deze aanbevelingen worden overgenomen.

De Drinkwaterwet aanpassen kost tijd. In de tussentijd is er sprake van een onzekere situatie voor zowel de partijen die samen een zorgplicht hebben voor de openbare drinkwatervoorziening als zakelijke drinkwatergebruikers. Wel helder is dat alle huishoudelijke aansluitingen vallen onder de zorgplicht. Berenschot adviseert die onzekerheid te verminderen door op korte termijn een impactanalyse van de aard en omvang te maken van het zakelijke gebruik en waar nodig in (tijdelijke) oplossingen te voorzien, die helpen om onzekerheid te verminderen of hiermee om te gaan. Door het Ministerie van IenW is gestart met het samen met de drinkwaterbedrijven in kaart brengen van wat de omvang is van dit gebruik, welk deel van de zakelijke afnemers water van drinkwaterkwaliteit willen gebruiken voor niet-huishoudelijke doeleinden, bijvoorbeeld papierfabrieken. Op basis van deze analyse wordt bepaald op welke wijze de zorg- en leveringsplicht uit de Drinkwaterwet zou moeten worden aangepast.

4. Grondwater

Grondwateronttrekkingen

In de Kamerbrief over Water en Bodem Sturend van november 2022 is al aangegeven dat grondwateronttrekkingen in beeld worden gebracht d.m.v. een meet- en registratieplicht. Naar aanleiding van de motie van de leden Van Ginneken en Tjeerd de Groot is een onderzoek gestart naar de uitvoerbaarheid van een uniforme vergunning- of meldplicht om meer grip te krijgen op grondwateronttrekkingen.22 Hiervoor is allereerst de bestaande regelgeving van waterschappen voor kleinere onttrekkingen in beeld gebracht. Hierover is de Kamer geïnformeerd voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water van 29 januari jl. Vervolgens is een vervolgonderzoek gestart, waarbij is gekeken naar diverse bouwstenen (vergunningplicht, meldplicht, informatieplicht) en de uitvoerbaarheid hiervan. Hierbij is gekeken naar onder andere: doelmatigheid/effectiviteit, benodigde (tijds)inspanning voor invoering en vergunningverlening, toezicht en handhaving, technische beschikbaarheid en juridische (on)mogelijkheden tot sturing. Voor dit onderzoek zijn daarnaast onder andere ook interviews en een enquête afgenomen bij verschillende waterschappen. Op basis van de resultaten van het rapport en bespreking met de waterbeheerders zal in het najaar een keuze voor het vervolg gemaakt worden. De Kamer wordt hierover geïnformeerd voorafgaand aan het WGO Water van eind dit jaar. Na de keuze kan gestart worden met de formele Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden met de waterschappen, provincies, de UvW en het IPO.

Early warning meetnet in het bovenste grondwater

Ter uitvoering van het advies van de Studiegroep grondwater is in opdracht van het Ministerie van IenW door interviews in beeld gebracht welke mogelijkheden er zijn om met een early warning meetnet verontreiniging van grondwater eerder te kunnen vaststellen.23Naast monitoring in het bovenste grondwater zijn ook andere mogelijkheden in beeld gebracht, zoals specifieke registratie van emissies naar grondwater. Het eindrapport24 en een daaraan verbonden advies25 over het instellen «Signaleringsprogramma grondwaterkwaliteit» zijn inmiddels besproken met en positief beoordeeld door vertegenwoordigers van het Interprovinciaal Overleg (IPO), UvW en de Vewin. Dit is van belang omdat het sneller signaleren van verontreiniging van grondwater een gezamenlijke inspanning van alle bestuurslagen vereist. Afgesproken is het advies in onderling overleg uit te werken, zodat op basis van de benodigde samenwerking, organisatie en financiering een besluit kan worden genomen over een daadwerkelijke start van het programma. De Kamer wordt voor het WGO Water van eind dit jaar nader geïnformeerd over deze uitwerking.

5. Klimaatadaptatie

Nationale klimaatadaptatiestrategie

In 2024 is een start gemaakt met de herziening van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS), waarbij de scope en aanpak interdepartementaal zijn bepaald. De NAS zal in 2026 ter besluitvorming worden voorgelegd. In deze NAS zal voor de vijftien belangrijkste adaptatieopgaven uit het Nationaal Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie (2023) worden bepaald wat er nodig is om op de korte, middellange en lange termijn voorbereid te zijn op het toekomstige klimaat.26

Beleidstafel wateroverlast en hoogwater

Na het eindadvies van de Beleidstafel wateroverlast en hoogwater, naar aanleiding van de overstromingen in Limburg in 2021, hebben verschillende partijen de aanbevelingen die hierin zijn benoemd opgepakt.27 In het Bestuurlijk Overleg Water van 10 april jl. is de voortgangsrapportage gedeeld.28 Er is voortgang geboekt op een groot aantal aanbevelingen. Naast het eerder in deze brief genoemde kennisprogramma JCAR-ATRACE voor onderzoek naar overstromings- en droogterisicobeheer heeft een verkenning naar een waterlabel plaatsgevonden en is er een onderzoek naar sponswerking van de bodem opgeleverd waarin veel (overheids)partijen zijn vertegenwoordigd. Hieronder vallen de provincies, die de rol hebben als coördinator van de uitvoering van de bovenregionale stresstesten.

Verkenning waterlabel

De beleidstafel wateroverlast en hoogwater heeft geadviseerd om de invoering van een verplicht waterlabel voor woningen en andere gebouwen te verkennen.29 Dit om het waterbewustzijn rond extreme neerslag en overstromingen bij de (ver)koop van woningen te vergroten en handelingsperspectief te bieden. Een eerste verkennend onderzoek is inmiddels verschenen.30 Deze verkenning bevat een inventarisatie van waterlabels, vergelijkingen met andere landen en de risico’s van invoering van een label (bijvoorbeeld onvoldoende nauwkeurige data beschikbaar en onvoldoende handelingsperspectief). Maar om een besluit te nemen over eventuele invoering is vervolgonderzoek noodzakelijk. Vervolgonderzoek waarbij stakeholders, zoals banken en verzekeraars, makelaars, Autoriteit Financiële Markten (AFM), en andere ministeries worden betrokken. Naar verwachting is dat eind dit jaar gereed. De uitkomst hiervan zal met de Kamer worden gedeeld.

Klimaatbestendige vitale infrastructuur versterken

Binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) krijgen vitale en kwetsbare functies (zoals drinkwater- en energievoorziening) bijzondere aandacht omdat ze cruciaal zijn voor het functioneren van de maatschappij. Hierbij wordt vanuit ruimtelijke adaptatie benadrukt om meer rekening te houden met eisen en locatiekeuze die aan vitale infrastructuur en onderliggende objecten worden gesteld, zodat ze beter bestand zijn tegen klimaat- en overstromingsrisico’s, de gevolgen beperkt blijven of tijdens crises langer kunnen blijven functioneren.

Uit de praktijk blijkt dat veel vitale processen beperkt worden meegenomen bij het uitvoeren van lokale stresstesten en niet altijd duidelijk is welke definities precies gehanteerd moeten worden voor vitaal en/of kwetsbaar en hoe de afstemming met aanbieders van vitale processen moet verlopen. Het Ministerie van IenW wil voor de overstromings- en klimaatrisico’s daarom de vitale aanbieders beter betrekken door meer aan te sluiten bij de Aanpak vitaal. Zo ontstaat een eenduidige aanpak waarbij de verbinding tussen vitale aanbieder en ruimtelijke adaptatie wordt versterkt.

De Aanpak vitaal wordt gecoördineerd door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en is erop gericht om verstoring van vitale processen te voorkomen en de weerbaarheid te verhogen.31 Dit gebeurt onder andere door het uitvoeren van een vierjaarlijkse cyclus voor vitale processen waarbij de verantwoordelijke departementen samen met de aanbieders een vitaalbeoordeling, een weerbaarheidsanalyse en een actieprogramma uitvoeren.32 Hierbinnen wordt ook onderzocht hoe de gevolgen van overstromingen, extreem weer en natuurbrandrisico’s kunnen leiden tot risico’s voor de continuïteit van vitale processen. Daarnaast wordt het beoordelen van de risico’s van klimaatverandering voor vitale infrastructuur en de verplichting tot het nemen van passende maatregelen juridisch verankerd met de implementatie van de door de Europese Commissie opgestelde Critical Entities Resilience directive (CER-richtlijn). De implementatie van deze richtlijn is voorzien met de inwerkingtreding van de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten in 2025 en biedt een wettelijk kader voor verbetering van de weerbaarheid van vitale infrastructuur tegen risico’s die mens en natuur kunnen veroorzaken, waaronder klimaatrisico’s.

Het is belangrijk om aanbieders van vitale processen ondersteuning te bieden bij het beoordelen van overstromings- en klimaatrisico’s en het nemen van maatregelen. Daarom wordt in het licht van de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten door het Ministerie van IenW samengewerkt met de NCTV om informatie- en kennisuitwisseling over deze risico’s te bevorderen door bijvoorbeeld het opstellen van handreikingen. Daarnaast wordt het kennisportaal klimaatadaptatie dit jaar geactualiseerd zodat het alle partijen ondersteuning biedt.

Ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving

Op 9 april jl. is het «Ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving» gepubliceerd.33 Het is een eerste landelijke uitwerking van het principe dat water en bodem sturend moeten zijn bij nieuwe ontwikkelingen. Het geeft meer duidelijkheid over de risico’s op het gebied van waterveiligheid, wateroverlast, bodemdaling en drinkwater. Hoe groter de risico’s hoe groter de opgave en kosten om toekomstbestendig te bouwen. In enkele gevallen (uiterwaarden en buitendijks IJsselmeergebied) is aangegeven dat er niet gebouwd kan worden. Het ruimtelijk afwegingskader geeft duidelijkheid om gemeenten, waterschappen en provincies te helpen bij locatiekeuzes voor nieuwe ontwikkelingen. Het ruimtelijk afwegingskader wordt toegepast op projecten en gebiedsontwikkelingen waar op 1 januari 2025 nog geen bestemmingsplan is, zoals staat in de Kamerbrief Water en Bodem sturend.34 Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Grinwis en Geurts.35Momenteel wordt verkend hoe het ruimtelijk afwegingskader het beste juridisch en/of bestuurlijk geborgd kan worden. Een voorstel hiervoor zal naar verwachting begin 2025 afgerond zijn.

Landelijke Maatlat

De Landelijke Maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving geeft invulling aan de vraag hoe nieuwbouw klimaatbestendig te ontwikkelen.36 De koepels van de decentrale overheden hebben vorig jaar hun bestuurlijk commitment uitgesproken om de Maatlat zoveel mogelijk te gebruiken. Dit jaar is de verkenning naar de mogelijkheden om de Maatlat juridisch te borgen afgerond. Na de zomer wordt de Kamer per brief geïnformeerd over het vervolg inclusief de juridische borging. Daarnaast worden praktijkervaringen opgehaald bij partijen en projecten die de afgelopen jaren bezig zijn geweest met klimaatadaptief bouwen, aan de hand van de landelijke maatlat of vergelijkbare regionale convenanten of afspraken. Deze ervaringen worden betrokken bij het besluit over het wettelijk borgen van de maatlat. En ze worden benut om te bepalen welke extra (kennis)ondersteuning er vanuit het Rijk geboden kan worden om de maatlat toe te passen.

LIFE-IP

LIFE-IP is een nationaal klimaatadaptatieprogramma met een budget van € 17 miljoen, waarvan € 10 miljoen wordt medegefinancierd door de EU en 7 miljoen vanuit de deelnemende partijen. Het programma bestaat uit 22 partners verdeeld over Nederland: gemeenten, waterschappen, provincies, GGD-en en andere organisaties. Met de projecten uit het LIFE-IP Klimaatadaptatie wordt ingezet op het versnellen van de Nationale Klimaatstrategie (NAS), zodat Nederland in 2050 klimaatbestendig is.

Het programma richt zich op de volgende sporen: het vergroten van kennis, bewustzijn en urgentiebesef van klimaatverandering, het stimuleren van een integrale aanpak, ook met andere klimaatopgaven, en het ontwikkelen van businessmodellen en vormen van financiering voor klimaatadaptieve maatregelen. Het programma heeft een looptijd van 6 jaar en is gestart in 2022.

In fase 1 (2022 en 2023) zijn alle projecten van start gegaan en zijn de eerste resultaten geboekt. Zo zijn binnen de projecten diverse samenwerkingsnetwerken ingericht, lokale subsidies voor het nemen van klimaatadaptieve maatregelen verstrekt, is de informatieoverdracht verbeterd. De partners hebben onder andere over de volgende projecten gerapporteerd aan de EU: Er zijn acht burgerinitiatieven voor vergroening gerealiseerd, duizenden geveltuinen aangelegd, in duizenden tuinen de tegels verwijderd en 28 groenblauwe schoonpleinen gerealiseerd. Er zijn vijftien lokale hitteplannen opgesteld en voor meerdere gebieden overstromingskaarten en hitte-eilanden in beeld gebracht. En er is een theatervoorstelling en de film «Heet, hè», gemaakt voor en door ouderen en hun (professionele) verzorgers om informatie te geven hoe om te gaan met de steeds hoger wordende temperaturen in Nederland. Om de kennisbasis uit te bouwen is een kennisagenda opgesteld, is het kennisportaal klimaatadaptatie uitgebreid met de resultaten van LIFE-IP, is een online kennisbank voor bodemdaling opgezet en is regionale samenwerking voor kennisontwikkeling opgezet. In de volgende fasen (2024 t/m 2027) zal het programma steeds meer resultaten laten zien, waarbij het breed delen van kennis over geleerde lessen en goede voorbeelden van klimaatadaptieve maatregelen een belangrijk aspect is. Zo ook het breder toepassen van succesvolle voorbeelden in de praktijk.

Het voorkomen van te hoge drinkwatertemperaturen en de relatie met de Nationale Klimaatadaptatiestrategie.

Tijdens het Wetgevingsoverleg Water op 29 januari is aan het lid Kostić toegezegd doelen gericht op het voorkomen van een te hoge drinkwatertemperatuur mee te nemen in de herijking van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS).37 Allereerst is het van belang op te merken dat het drinkwaterbedrijf primair verantwoordelijk is voor de drinkwaterkwaliteit. Op grond van het Drinkwaterbesluit geldt daarbij een maximale drinkwatertemperatuur van 25 graden om microbiële risico’s te beheersen. De drinkwaterbedrijven zijn verantwoordelijk om maatregelen te nemen zodat aan deze eisen wordt voldaan. Een aantal factoren beïnvloedt de drinkwatertemperatuur, zoals klimaatverandering, de verstening in stedelijk gebied en de realisatie van warmtenetten waardoor de bodem opwarmt. Er is een nationale norm, de NEN 7171–1, waarin, in afstemming tussen netbeheerders is, beschreven hoe ondergrondse leidingen geordend moeten worden.

Het KNMI heeft in de klimaatscenario’s aangegeven dat rekening moet worden gehouden met meer extreem weer, waaronder langere periodes van hitte. In de evaluatie van de huidige NAS en het Nationaal uitvoering programma Klimaatadaptatie (NUPKA) staat dat hitte een belangrijk thema is bij de herziening van de NAS.38 Dit geldt met name in de bebouwde omgeving, waar hitte een groot effect heeft. Bij de herziening van de NAS zal gewerkt worden aan het concretiseren van doelen, waaronder doelen die bijdragen aan het beperken van het stedelijk hitte-eilandeffect. Voor nieuwbouw is de eerdergenoemde Landelijke Maatlat voor een groene, klimaatadaptieve gebouwde omgeving ontwikkeld.39 Deze bevat een richtlijn voor hitte, gericht op 40 procent schaduw op belangrijke loop- en fietsroutes, drinkwaterstroken en verblijfsplekken. Dit draagt bij aan het tegengaan van opwarming van de bodem, waarmee de opwarming van het drinkwater beperkt wordt. Met het bovenstaande wordt invulling gegeven aan de toezegging aan het lid Kostić.

Impulsregeling Klimaatadaptatie

Met de Impulsregeling Klimaatadaptatie wordt gewerkt aan het doel om in 2050 een klimaatrobuuste leefomgeving te hebben. De 45 DPRA-werkregio’s40 konden tot het einde van 2023 aanvragen indienen voor de tijdelijke Impulsregeling Klimaatadaptatie. De uitvoering van maatregelen moet uiterlijk in 2027 zijn voltooid. Alle werkregio’s hebben aanvragen ingediend voor de impulsregeling waarmee het totale beschikbare Rijksbudget voor de regeling (200 miljoen) vrijwel geheel benut wordt. Het gehoopte aanjaageffect is daarmee ook bereikt, omdat naast de Rijksbijdrage door de decentrale overheden zeker € 400 miljoen cofinanciering beschikbaar is gesteld.

Op lokaal niveau laat de impulsregeling zien dat het «meekoppelen» van klimaatadaptatie aan lopende projecten van gemeenten en waterschappen goed mogelijk is. De meeste maatregelen betreffen projecten op object-, straat-, of wijkniveau, die bijdragen aan het ontstenen en vergroenen van een gebied. Veel voorkomende maatregelen zijn waterdoorlatende bestrating bij parkeerplaatsen, rioolaanpassingen en het aanleggen van wadi’s (groene greppels in stedelijk gebied). Maatregelen richten zich vooral op wateroverlast, vaak in combinatie met aanpak van droogteproblemen. Daarbij wordt aangehaakt bij projecten die al in voorbereiding waren. Voor 1 juli 2025 zal een evaluatie van de Impulsregeling Klimaatadaptatie plaatsvinden, als onderdeel van de evaluatie van de wijziging van de Waterwet uit 2020. Deze evaluatie zal worden toegestuurd aan de Kamer.

Vergroenen van tuinen en NK tegelwippen

In het kader van het plan van aanpak waterbewust gedrag is onderzoek gedaan naar de barrières en motivatoren voor het vergroenen van de tuin. Met deze nieuwe inzichten kunnen acties die inwoners stimuleren aan de slag te gaan met het vergroenen van de tuin, nog effectiever worden vormgegeven. Er is veel interesse in de uitkomsten van het onderzoek, met name bij gemeenten. Het gedragsteam van het ministerie verzorgde diverse presentaties, workshops en webinars om de resultaten te delen. De volgende stap in de gedragsaanpak is het toetsen van het geleerde in de praktijk in 4 pilot wijken. De kennis die daarmee wordt opgedaan zal toegankelijk worden gemaakt voor iedereen die met het vergroenen van tuinen aan de slag wil.

Op 21 maart is het NK Tegelwippen weer van start gegaan. Bijna 200 gemeenten doen dit jaar mee aan deze ludieke wedstrijd met een serieus doel: het Klimaatbestendig maken van de bebouwde omgeving. Vlak voor de zomer wordt waarschijnlijk de 10 miljoenste tegel gewipt. Net als het NK Tegelwippen kreeg ook de Week van de Groene tuin (26 maart t/m 1 april) dit voorjaar veel aandacht van de landelijke media.

Samenwerking financiële sector op gebied van klimaatadaptatie

De gevolgen van klimaatverandering zijn in toenemende mate zichtbaar en schadelast door extreem weer neemt toe. Dit betekent dat banken en investeerders dergelijke risico’s onder de loep nemen en verzekeraars zoeken naar manieren om de lange termijn verzekerbaarheid te garanderen. Daarbij wordt door partijen binnen de financiële sector ook nadrukkelijk naar de overheid gekeken omdat klimaatadaptatiemaatregelen bepalend zijn voor hoe groot overstromings- en klimaatrisico’s in de toekomst zullen zijn, en wat dat betekent voor bijvoorbeeld het vestigingsklimaat, woningeigenaren, industrie en agrariërs.

De afgelopen periode zijn er verschillende rapporten en onderzoeken verschenen die ingaan op de impact van overstromings- en klimaatrisico’s, wat de financieel-economische effecten zijn en hoe daarop geanticipeerd kan worden.41 Ook heeft de werkgroep klimaatadaptatie onder het Platform voor Duurzame Financiering (PvDF) van De Nederlandsche Bank (DNB) eind 2023 een rapport met aanbevelingen aangeboden aan de Minister van IenW.42

Het Ministerie van IenW werkt actief samen met partijen binnen de financiële sector om te verkennen hoe samen gezorgd kan worden voor een klimaatbestendig Nederland en welke rol ieder daarin kan spelen. Zo is het Ministerie van IenW sinds begin 2024 lid van het Platform voor Duurzame Financiering (PvDF) van DNB en wordt samen met andere departementen bijgedragen aan activiteiten van de werkgroep klimaatadaptatie van dit platform. Daarnaast wordt er, samen met de Deltacommissaris, gewerkt aan het initiatief NL AAA Klimaatbestendig, dat tot doel heeft om in verbinding met de financiële sector, overheidspartijen en kennisinstellingen de klimaatbestendigheid te verstevigen door beleid, regelgeving, het functioneren van markten of de beschikbaarheid van kennis op het thema klimaatadaptatie te verbeteren. Dit is niet alleen van belang voor onze reputatie ten aanzien van waterbeheer, maar ook voor onze AAA-rating op de financiële markten die hiermee samenhangt.

Het Ministerie van IenW heeft in dit kader het initiatief genomen om de beschikbare data rondom overstromings- en klimaatrisico’s beter te ontsluiten en te voorzien van duiding. Deze ontsluiting wordt in samenwerking met de financiële sector vormgegeven en beoogt goede aansluiting bij de taal en behoefte van de financiële sector zodat het goed aansluit bij de wet- en regelgeving die voor banken en verzekeraars bestaat. Voor Nederland is van belang dat overstromings- en klimaatrisico’s eenduidig en zorgvuldig geïnterpreteerd worden. Daarnaast zal er bij de nadere verkenning van het waterlabel rekening worden gehouden met de aanbevelingen rondom het zgn. «klimaatlabel», die volgen uit de eerdergenoemde rapporten en onderzoeken vanuit de financiële sector en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

6. Noordzee en Grote Wateren

Programma Noordzee

Het huidige Programma Noordzee, integraal onderdeel van het Nationaal Waterprogramma loopt van 2022–2027. Het zal tussentijds worden gewijzigd met een zogenaamde Partiële Herziening om de groei van de windenergie op zee ambities van het kabinet mogelijk te maken. De vaststelling van deze Partiële Herziening is voorzien voor september 2025. Onlangs heeft de concept Nota Reikwijdte en Detailniveau (NRD) ter inzage gelegen. Na beantwoording van de zienswijzen zal de NRD worden vastgesteld voor het opstellen van het plan-milieueffectrapport. De Kamer wordt in het voorjaar van 2025 geïnformeerd over het vervolg van de partiele herziening.

Voortgangsrapportage Noordzeeoverleg (NZO)

In lijn met de motie van de leden Dijkstra en Tjeerd de Groot,43 is de voortgangsrapportage van de voorzitter van het Noordzeeoverleg als bijlage bij deze brief gevoegd.44 Hierin rapporteert de voorzitter onder andere over de implementatie van het Noordzeeakkoord, waarbij aandacht wordt gevraagd voor de samenhang van de transities, voor het vervolg op de evaluatie van het Noordzee Akkoord en het «Transitiefonds» en voor de slechte staat van het Noordzee ecosysteem.

Herziening Mariene Strategie deel 1

De derde implementatiecyclus van de EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) is gestart met een herziening van de Mariene Strategie deel 1 (MS1). MS1 beschrijft de huidige milieutoestand, de goede milieutoestand (inclusief drempelwaarden) en de milieudoelen met bijbehorende indicatoren voor het Nederlandse deel van de Noordzee. Omwille van een zorgvuldige voorbereiding, waaronder de afstemming met stakeholders, nadere analyse en openbare consultatie zal Nederland de Europese deadline voor de actualisatie van de MS1 op 15 juli niet kunnen halen. Het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving heeft inmiddels een advies uitgebracht over een concept van het Ontwerp voor de MS1. Het ontwerp van de MS1 wordt nu uitgewerkt en zal in een later stadium voor openbare consultatie worden aangeboden.

Zoetwater en Waddengebied

In een recent rapport over de toestand van de kwaliteit van het Waddengebied worden negatieve effecten van klimaatverandering en toenemende zoetwatertekorten op de voedselvoorziening voor zeedieren in de Waddenzee algemeen genoemd.45 Op 13 maart 2024 is aan het lid Olger van Dijk toegezegd in te gaan op de effecten van het zoetwatertekort in het Waddengebied op de voedselvoorziening voor dieren, en welke beheersmaatregelen worden genomen.46

De negatieve effecten van verminderde zoetwaterbeschikbaarheid op de Waddenzee zijn nog niet voldoende gekwantificeerd, als het gaat om de vraag hoe groot die effecten zijn, onder welke omstandigheden ze optreden en welk herstelvermogen de ecologie vervolgens heeft. De Waddenacademie is in 2024 gestart met onderzoek naar zoetwater en de voedselbehoefte wat minimaal nodig is voor het dierenleven in de Waddenzee. Met de resultaten van dit onderzoek zullen het Rijk en de regionale partners samen nagaan welke extra effectieve beheersmaatregelen nodig zijn. Over de voortgang hiervan zal de Kamer worden geïnformeerd voorafgaand aan het CD Water voor de zomer van 2025.

De Wadden krijgt op jaarbasis zoetwatertoevoer, een paar weken tijdens extreem droge zomers wordt de toevoer sterk verminderd. De huidige bestuursovereenkomst zoetwaterverdeling Noord-Nederland houdt bij tekorten niet expliciet rekening met de zoetwatervraag voor de Wadden; indirect krijgt de Wadden wel de in het bestuursovereenkomst afgesproken minimale doorspoeldebieten die nodig zijn om het IJsselmeer en de regionale zoetwatersystemen zoet te houden, voor zo lang de IJssel en het IJsselmeerbuffer hierin kunnen voorzien. De bestuursovereenkomst wordt in 2025 geëvalueerd en waar nodig herijkt. De zoetwatervraag voor de Wadden zal dan in de afweging worden meegenomen.

Getij Grevelingen

Op 31 mei 2023 is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek naar een ecologisch effectieve oplossing binnen het taakstellend budget voor het project Getij Grevelingen.47 Omdat de benodigde financiering fors hoger was dan verwacht, zijn aanvullende analyses uitgevoerd naar de onderliggende financiële ramingen en de ecologische noodzaak van uitvoering van het project. Conclusie is dat het herintroductie van getijdewerking van 40 cm noodzakelijk is voor een ecologisch robuust Grevelingenmeer. Ook de onderliggende ramingen bleken robuust. De besluitvorming over het project Getij Grevelingen wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet.

7. Caribische delen van het Koninkrijk en Internationaal

Stand van zaken drinkwater Caribisch Nederland

Vanuit het koopkrachtpakket Caribisch Nederland is naast de € 7,8 miljoen die het Ministerie van IenW subsidieert aan drinkwater € 1,2 miljoen extra beschikbaar gekomen om in 2024 de vaste drinkwatertarieven op Bonaire en Sint-Eustatius en de tarieven van het gebottelde water en het reverse osmosis (ontzilte) water op Saba verder te verlagen. Op Bonaire en Sint-Eustatius zijn dankzij de extra subsidie de vaste tarieven met ruim 50% verlaagd ten opzichte van de gesubsidieerde tarieven in 2023. Saba verlaagt op 1 juli de tarieven van het gebottelde water ook met ruim 50%. De tarieven voor het reverse osmosis water worden verlaagd zodra de onderhandelingen met de watervervoerders over een nieuw contract zijn afgerond.

Op Sint-Eustatius wordt het meerjarige investeringstraject (€ 4,5 miljoen) om het drinkwaternet te verbeteren en uit te breiden eind dit jaar conform schema grotendeels afgerond. Eén stuk leiding is afhankelijk van de aanleg van een weg en loopt waarschijnlijk vertraging op. Vanwege onvoorziene nieuwe lekverliezen heeft het Ministerie van IenW vorig jaar een extra subsidie van ongeveer € 2,1 miljoen aan het nutsbedrijf STUCO toegekend om vier leidingen te vervangen waar de waterdruk hoog is en veel lekkage voorkomt. Deze werkzaamheden zijn naar verwachting ook eind dit jaar afgerond. Verder is het project van het Openbaar Lichaam Sint-Eustatius om de klif achter de water- en energieproductiefaciliteiten van STUCO te versterken, bijna afgerond zodat het risico van vallende stenen sterk verminderd wordt.

Afvalwater Sint Eustatius, Saba en Bonaire

Zoals toegezegd in de brief voor het Wetgevingsoverleg Water van 29 januari 2024 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de afvalwatervisie op Sint Eustatius en Saba.48 De afvalwatervisies voor Sint Eustatius is gereed. De volgende stap is het bepalen van de maatregelen. Daartoe is op Sint Eustatius een vervolgonderzoek gestart naar de meest geëigende afvalwateroplossing in de kuststrook en centrale afvalwaterverwerking. Voor Saba is de concept afvalwatervisie opgeleverd en wordt de uiteindelijke visie in augustus verwacht. Nader onderzoek naar de verspreiding van het afvalwater in de bodem is nodig om te bepalen of en welke afvalwateroplossingen het beste geïmplementeerd kunnen worden. De afvalwatervisie voor Bonaire is eind juni 2023 opgeleverd aan het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB). Deze is echter nog niet aan het Bestuurscollege Bonaire aangeboden en daardoor nog niet vastgesteld. Er is nog geen aanvang gemaakt met de prioritering en uitvoering van de in de visie genoemde projecten. Het Bestuurscollege werkt nog aan een systematiek voor de afvalwaterheffing.

Klimaatadaptatie Caribisch Nederland

De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn gedurende 2024 bezig klimaatplannen te ontwikkelen, zoals eerder aan de Kamer toegezegd.49 Sint Eustatius en Saba zijn al verder gevorderd in hun plannen, met een tijdspad en het inventariseren waar ondersteuning van het Rijk nodig is. Bonaire heeft sinds kort een nieuwe voorzitter van de klimaattafel, waardoor er stappen gezet kunnen worden om het klimaatplan te maken. Het Rijk ondersteunt de BES-eilanden met inzet van middelen en expertise. Zo is er opdracht gegeven voor een feitenrelaas dat gebruikt kan worden als basis voor deze klimaatplannen. In dit feitenrelaas staan de afgeronde en huidige acties rondom klimaat op de BES-eilanden. Ook zullen hierin de te verwachte effecten van de klimaatverandering op de verschillende maatschappelijke en economische sectoren in kaart worden gebracht. Dit zal een basis vormen om te bepalen waar aanvullende maatregelen nodig zijn, vergelijkbaar met de risicodialogen zoals binnen het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie in Europees Nederland. Caribisch Nederland wordt hiermee steeds meer integraal meegenomen bij Nederlands klimaatadaptatiebeleid. Caribisch Nederland zal ook onderdeel vormen van de herijking van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) in 2026.

Opvolging VN 2023 Water Conferentie en de Water Actie Agenda

De Water Actie Agenda, met meer dan 840 vrijwillige toezeggingen, is een van de belangrijkste resultaten van de VN 2023 Water Conferentie waarvan Nederland en Tadzjikistan de co-voorzitters waren. Nederland heeft actief opvolging gegeven aan de uitkomsten van de VN Water Conferentie en de Water Actie Agenda. Naast uitvoering van onze eigen vrijwillige toezeggingen, blijft Nederland zowel in bilateraal als multilateraal verband zich inzetten om de Water Actie Agenda te borgen.

Het ziet er naar uit dat Senegal en Verenigde Arabische Emiraten de co-voorzitters van de volgende VN 2026 Water Conferentie zullen worden.

Nederland wil tijdens een speciale sessie over de Water Actie Agenda en marge van het High Level Political Forum op 16 juli 2024, het moment aangrijpen om de Water Actie Agenda en uitkomsten van de 2023 Conferentie «over te dragen» aan de nieuwe co-voorzitters.

International Panel on Deltas, Coastal Areas and Islands (IPDC)

In maart vond het IPDC-congres plaats, hier is een sessie georganiseerd voor alle landen van het Koninkrijk. In deze sessie hebben ambtenaren van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba hun visie gedeeld over de toekomst van de eilanden. Ook het Ministerie van IenW, KNMI, Rijkswaterstaat, en de UvW namen deel. Om de kennisuitwisseling tussen de eilanden verder te ondersteunen wordt ieder kwartaal onder leiding van het Ministerie van IenW een informerende Adaptatie Platform sessie georganiseerd.

8. Duurzame Energie van Waterschappen

Duurzame opwekking energie

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel voor aanpassing van het belastingstelsel van de waterschappen op 18 april jl. is aan het lid Olger van Dijk toegezegd dat de Kamer wordt geïnformeerd over de wijze waarop de waterschappen plannen maken voor zowel netcongestie als het gebruik maken van duurzame energieopwekking.

In het kader van het Klimaatakkoord willen de waterschappen uiterlijk in 2025 volledig zelf voorzien in de eigen energiebehoefte. In het licht van de klimaatopgave is daarnaast ook de wens om niet alleen energieneutraal te worden, maar op termijn ook klimaatneutraal.50 Met het wetsvoorstel voor aanpassing van de waterschapsbelastingen wordt verduidelijkt dat de maatregelen om klimaatneutraal te worden bekostigd mogen worden uit de waterschapsbelastingen. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel hebben waterschappen de mogelijkheid om meer duurzame energie op te wekken dan voor de eigen werkzaamheden nodig zijn. Daarmee kunnen onvermijdbare emissies welke vrijkomen bij de taakuitoefening worden gecompenseerd. Dit betekent overigens niet dat waterschappen ongelimiteerd energie mogen opwekken. In het wetsvoorstel zit een begrenzing: waterschappen mogen niet meer energie opwekken dan nodig is om klimaatneutraal te worden.

In 2022 lag het percentage opgewerkte energie voor de sector op 76,6%. Het grootste deel (72%) van de door waterschappen duurzaam opgewekte energie bestaat uit groen gas dat opgewekt wordt uit zuiveringsslib. Zo kan slib worden omgezet in biogas, wat vervolgens als brandstof kan worden omgezet in warmte, elektriciteit of groen gas. Dit is een techniek die waterschappen al jaren toepassen. Waterschappen leggen ook veel zonneweides aan op zuiveringsterreinen. Deze kunnen momenteel in mindere mate aangesloten worden door netcongestie. Om dit probleem te voorkomen willen de waterschappen zoveel mogelijk de eigen opgewekte energie (gaan) gebruiken. Overige bronnen van eigen duurzame energieopwekking van waterschappen zijn windenergie (11%), waterkracht (<1%), aquathermie (8%) biomassaverbranding (7%) en overige niet nader benoemde bronnen (<1%).

Netcongestie

Waterschappen hebben aangegeven te verwachten meer stroom nodig te hebben in de toekomst door onder andere nieuwe zuiveringsrichtlijnen (zuiveren van medicijnresten met ozon-technieken) en strengere regelgeving omtrent milieu en klimaat. Tegelijkertijd wordt een groei verwacht in het elektriciteitsverbruik van gemalen door de gevolgen van klimaatverandering (toenemende neerslag). Vanwege de strengere lozingseisen, de bevolkingsgroei en extra taken voor waterschappen gaat de UvW ervan uit dat de elektriciteitsvraag in de toekomst groeit met 25%.

Gezien de groeiende elektriciteitsvraag nemen zowel de UvW als individuele waterschappen ook andere stappen om bij te dragen aan oplossingen voor netcongestie. Zo is de UvW het programmaplan NSW (netcongestie, slimme energie en waterstof) gestart. Dit bevindt zich momenteel in de kwartiermakersfase, waarin geïnventariseerd wordt in welke energiehubs de waterschappen actief zijn. In een energiehub komen verschillende energiedragers samen en is het mogelijk energievraag- en aanbod op elkaar af te stemmen, energie op te slaan of om te zetten.

Daarnaast zijn er via het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) in heel Nederland provinciale energy boards actief. Dit zijn regionale samenwerkingsverbanden waarin onder andere decentrale overheden en netbeheerders gezamenlijk werken aan oplossingen rondom de problemen op het elektriciteitsnet. In deze samenwerkingsverbanden zijn ook waterschappen actief. Waterschappen zijn daarnaast betrokken bij het opstellen van regionale energievisies. Ook wordt gekeken of opslag van energie in batterijen een oplossing biedt, zodat waterschappen hun eigen opgewekte energie zelf zoveel mogelijk kunnen gebruiken. Daarnaast wordt gekeken naar smart energy hubs, waarbij waterschappen ernaar streven lokaal ook andere partijen van energie te voorzien en zo een bijdrage te leveren aan het oplossingen voor de netcongestieproblematiek.

Ter afsluiting

Deze brief laat zien voor hoe veel uitdagingen ons Koninkrijk staat op het gebied van water. Daarmee zijn de uitdagingen niet uitputtend, zoals ook gemeld in de Kamerbrieven over zoetwaterbeschikbaarheid51 en over de KRW.

Al eeuwenlang leeft Nederland met water. Soms ondervinden we er hinder van, maar we gebruiken het ook om over te varen, om te drinken en om planten te laten groeien. Samen met overheden, kennis- en onderzoeksinstituten, drinkwaterbedrijven en het bedrijfsleven, spant het Rijk zich in dat Nederland ook met het veranderende klimaat een fijn waterland kan blijven.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Kamerstuk 27 625, nr. 659

X Noot
2

Zie Bijlage 1. Borgingskalender WBS

X Noot
3

Zie bijlage 2. Jaarrapportage WBS

X Noot
4

Kamerstuk 31 710, nr. 82

X Noot
5

Kamerstuk 27 625, nr. 630

X Noot
6

Zie bijlage 3. Kader CW3.1 Beekdalen

X Noot
7

Toezegging aan het lid Peter de Groot, TZ202402–050

X Noot
11

Kamerstuk 31 710, nr. 84

X Noot
13

Kamerstuk 36 200 A, nr. 8

X Noot
14

Motie van het lid Hagen kamerstuk 30 175, nr. 402 en motie van de leden Van Esch en

Beckerman, kamerstuk 33 118, nr. 265

X Noot
15

Motie van de lid van Esch c.s., Kamerstuk 27 625, nr. 652 en motie van het lid Hagen, Kamerstuk 22 343, nr. 374

X Noot
16

Zie bijlage 4. RIVM Rapport Advieswaarde PFAS in zwemwater

X Noot
18

Kamerstuk 35 334, 209. Het gaat hier om de voorgenomen norm van 4,4 ng/l uitgedrukt in PFOA-equivalenten, inclusief blootstelling aan TFA.

X Noot
19

Zie bijlage 5. ILT-signaalrapportage

X Noot
20

Toezegging aan het lid Olger van Dijk, TZ202402–049

X Noot
21

Zie bijlage 6. Rapport gespreksronde reikwijdte zorgplicht drinkwater

X Noot
22

Motie van de leden Van Ginneken en Tjeerd de Groot, Kamerstuk 27 625, nr. 636

X Noot
23

Kamerstuk 27 625, nr. 594

X Noot
24

Zie bijlage 7. Eindrapport signaleringsmeetnet grondwater

X Noot
25

Zie bijlage 8. Advies signaleringsmeetnet grondwaterkwaliteit

X Noot
27

Eindadvies «Voorkomen kan niet, voorbereiden wel», december 2022

X Noot
28

Zie Bijlage 9. Voortgangsrapportage Beleidstafel wateroverlast en hoogwater

X Noot
29

Beleidstafel Wateroverlast en Hoogwater Achtergronddocumenten, december 2022

X Noot
31

Kamerstuk 30 821, nr. 182

X Noot
32

Kamerstuk 30 821, nr. 203

X Noot
33

Kamerstuk 27 625, nr. 666

X Noot
34

Kamerstuk 27 625, nr. 592

X Noot
35

Kamerstuk 27 625, nr. 615

X Noot
36

Kamerstuk 32 813, nr. 1195

X Noot
37

Toezegging aan het lid Kostić, TZ202402–063

X Noot
38

Kamerstuk 31 793, nr. 233 en Kamerstuk 31 710, nr. 83

X Noot
39

Kamerstuk 32 813, nr. 1195

X Noot
43

Kamerstuk 33 450, nr. 107

X Noot
44

Zie bijlage 10. Noordzeeoverleg Voortgangsrapportage 7

X Noot
46

Toezegging aan het lid Olger van Dijk, TZ202403–045

X Noot
47

Kamerstuk 27 625, nr. 630

X Noot
48

Kamerstuk 27 625, nr. 659

X Noot
49

Kamerstuk 32 813, nr. 1312

X Noot
51

Kamerstuk 27 625, nr. 669

Naar boven