4 Zeden

Aan de orde is het VAO Zeden (AO d.d. 23/05).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Justitie en Veiligheid van harte welkom en geef mevrouw Kuiken namens de PvdA het woord.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Als je slachtoffer bent van seksueel misbruik, of het nu is of al wat langere tijd geleden, wil je er zeker van zijn dat alles wordt gedaan om die daden openbaar te maken en de daders te straffen en aan te pakken. Op het moment dat er organisaties zijn die zaken bewust verdoezelen, onder het tapijt vegen en niet meewerken aan dergelijke onderzoeken, is het aan ons als politiek om te kijken wat we kunnen doen om dergelijke organisaties aan te pakken. We hebben er in het AO over gesproken. Er was wel enige welwillendheid, maar ik vond het nog niet voldoende. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er honderden meldingen zijn gedaan van seksueel misbruik binnen de Jehova's Getuigen in Nederland;

overwegende dat het bestuur van de Jehova's Getuigen heeft laten weten niet mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek naar deze misstanden;

van mening dat organisaties hun verantwoordelijkheid moeten nemen om seksueel misbruik binnen hun gemeenschap in beeld te krijgen en tegen te gaan;

van mening dat een organisatie die onvoldoende doet om seksueel misbruik in eigen kring tegen te gaan en daders aan te pakken, daarmee medeverantwoordelijk kan worden voor dat misbruik;

overwegende dat de regering reeds onderzoek doet naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van het verruimen van de aangifteplicht;

verzoekt de regering om tevens te bezien hoe organisaties strafrechtelijk aangesproken kunnen gaan worden indien zij bij signalen van seksueel misbruik onvoldoende doen om daders van seksueel misbruik aan te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuiken en Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125 (29270).

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ik heb nog een motie, omdat het nog onvoldoende duidelijk is hoe de middelen verdeeld worden. Het is toch belangrijk om die signalen hier in de Kamer te blijven delen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de komst van digitale technologieën digitale vormen van seksueel misbruik een groeiend probleem vormen;

overwegende dat dit aanpassingen in de capaciteit bij de nationale politie en het OM vereist;

constaterende dat ondanks extra inzet en prioriteit er nog steeds duizenden meldingen van misdrijven blijven liggen;

verzoekt de regering om met de nationale politie en het OM af te spreken dat er een substantieel deel van de reeds toegezegde extra middelen hieraan besteed gaat worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuiken en Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126 (29270).

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Een laatste opmerking. Collega Van Nispen zal nog iets zeggen over de brief die net is binnengekomen over het onderzoek naar seksueel misbruik.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Kuiken.

Het woord is aan mevrouw Van Toorenburg, namens het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Zoals mevrouw Kuiken al aangaf, hadden wij een goed AO over de positie van slachtoffers van zedenmisdrijven. Na het AO hebben wij nog een bericht gekregen over een bijzondere werkwijze bij de politie. Wij zouden graag iets meer duiding willen hebben van het kabinet daarover. We hebben al aangegeven dat wij het belangrijk vinden dat de positie van het slachtoffer wordt verbeterd bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Hier wordt eigenlijk al een belangrijke stap gezet. Ik weet dat de minister er eerder al iets over heeft geschreven, maar nu het allemaal is begonnen, vind ik het wel fijn om daar een duiding van te krijgen.

Vervolgens hebben wij in het debat ook gesproken over de notice-and-take-downprocedures. We hebben met name gesproken over de relatie tussen artikel 54a, die eigenlijk een soort uitzondering maakt voor aanbieders op het internet en de algemene deelnemingsregeling. Toch wringt daar iets, vinden we hier in de Kamer. Alle partijen hebben er op de een of andere manier iets over gezegd. Het is namelijk toch raar als je helemaal niet meewerkt aan het ervan afhalen. Ben je dan uiteindelijk geen deelnemer? Daarover hebben wij de volgende motie voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat al jaren wordt gesproken over maatregelen tegen internetbedrijven die zich niet committeren aan de notice-and-take-downprocedures;

overwegende dat bedrijven die hun verantwoordelijkheid niet nemen zich niet langer kunnen verschuilen achter artikel 54a Strafrecht;

overwegende dat gesteld kan worden dat bedrijven misdaden derhalve blijven faciliteren;

overwegende dat de algemene deelnemingsregeling van het Wetboek van Strafrecht ook op hen van toepassing is;

verzoekt de regering te bezien of er maatregelen getroffen kunnen worden zodat de internetbedrijven kunnen worden gedwongen mee te werken;

verzoekt de regering voorts, te bezien of tot vervolging over kan worden gegaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg, Van Oosten, Van der Staaij, Kuiken, Van Nispen en Markuszower.

Zij krijgt nr. 127 (29270).

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Laat me in dit verband ook nog zeggen dat het mij niet gaat om een aanwijzingsprocedure. We willen gewoon weten hoe het toch kan dat ze ermee wegkomen.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Van Oosten, namens de VVD.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik heb twee moties. De ene motie dien ik samen met mevrouw Buitenweg van GroenLinks in. We willen namens en rugnummers van de internetbedrijven die niet meewerken aan het verzoek kinderporno te verwijderen. De tweede motie heb ik samen gemaakt met het CDA en die gaat over de aanpak van loverboys en de bescherming van hun slachtoffers. Overigens, ik houd me aanbevolen voor een betere term dan de term "loverboy", want dat ondervangt natuurlijk nauwelijks het verwerpelijke gedrag van dit soort lieden. Ten slotte, als de tijd mij nog gegeven is, heb ik nog een vraag.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat iedereen moet kunnen achterhalen welke internetondernemers zich niet actief inzetten voor de bestrijding van kinderporno op het internet;

overwegende dat een aantal hostingbedrijven en internetondernemers weigert mee te werken aan de zogenaamde notice-and-take-downprocedures van het Meldpunt Kinderporno;

overwegende dat de minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven hierover met het bedrijfsleven in overleg te treden;

verzoekt de regering zich in te zetten voor een systeem van "naming-and-shaming" van internetondernemers die structureel weigeren mee te werken aan verwijdering van kinderpornografie en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oosten en Buitenweg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 128 (29270).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de berechting van loverboys de bescherming van het — vaak minderjarige — slachtoffer voorop dient te staan en niet de privacy van de verdachte;

overwegende dat weliswaar diverse maatregelen genomen kunnen worden ter bescherming van het jeugdige slachtoffer, maar dat de procedure bij een meerderjarige verdachte in de regel in het openbaar plaatsvindt en dit juist minderjarige slachtoffers zou afschrikken;

roept de regering op te onderzoeken of slachtoffers inderdaad uit angst voor de openbare terechtzitting niet naar voren komen en zo nodig maatregelen te treffen zodat loverboys hun straf niet ontlopen en de slachtoffers zich beschermd weten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oosten en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 129 (29270).

De heer Van Oosten (VVD):

Ten slotte, voorzitter, en daarmee rond ik af, heb ik nog een vraag naar aanleiding van de arresten in de Valkenburgse zedenzaak. Ik zie graag dat de minister de redactie van de wettekst van het taakstrafverbod aan een kritische blik onderwerpt, zodanig wat mij betreft dat een substantiële celstraf kan worden opgelegd bij schendingen van de lichamelijke integriteit van een minderjarige. Het taakstrafverbod moet en kan echt niet worden omzeild met één dag cel en verder een taakstraf.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Nispen namens de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Allereerst zeg ik iets over het seksueel misbruik in de gemeenschap van Jehova's getuigen. We vonden allemaal dat dat moest worden onderzocht, maar het is eigenlijk onacceptabel dat dat niet gebeurt. Er ligt nog een aangehouden motie van collega Kuiken en van mij. We zullen ons beraden over het moment waarop we die motie in stemming zullen brengen.

NRC Handelsblad heeft recent een verborgen geschiedenis blootgelegd, namelijk van dwangarbeid in de katholieke tehuizen. Ook daarover hebben we gesproken in dit algemeen overleg. Dat waren hele heftige verhalen over misstanden. Daarover de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat recent aan het licht is gekomen dat er tussen 1860 en 1973 sprake was van arbeidsuitbuiting van meisjes in de katholieke tehuizen;

van mening dat duidelijkheid over dergelijke misstanden en de eventuele rol van de overheid destijds, van belang is voor de waarheidsvinding en een effectieve traumaverwerking van de slachtoffers;

verzoekt de regering een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de uitbuiting en dwangarbeid in de katholieke gestichten tussen 1860 en 1973 en de wijze waarop de overheid en de volksvertegenwoordiging destijds de rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van het voorkomen en tegengaan van dergelijke uitbuiting hebben ingevuld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 130 (29270).

De heer Van Nispen (SP):

Een verkennende werkgroep uit de Kamer met een hele brede samenstelling heeft gesprekken gevoerd met al die onderzoekers die de laatste tijd zulk belangrijk werk hebben gedaan: Deetman, De Vries, Samson, De Winter. Daaruit vloeide een heleboel voort, maar daaruit vloeiden in ieder geval ook twee hele duidelijke aanbevelingen aan de regering voort. Een: onderzoek nou periodiek de omvang van seksueel misbruik en mishandeling. En twee: houd nou in de gaten wat er gebeurt met al die belangrijke aanbevelingen van die diverse onderzoekers. Hierover liggen twee aangehouden moties van de SP. En ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft inmiddels gezegd: ja, wat die verkennende werkgroep heeft gezegd, is belangrijk en dat zouden we moeten doen. Het zijn dus belangrijke aanbevelingen van de werkgroep, maar de brief van de minister voor Rechtsbescherming die we vanmorgen kregen, vond ik heel erg terughoudend, te voorzichtig en daarmee ook een beetje teleurstellend. Daarom zullen wij die aangehouden moties dan ook aanstaande dinsdag in stemming brengen. Dat zeg ik tegen alle collega's hier, maar ik zal uiteraard ook nog een bericht doorgeven aan de Griffie.

Tot slot ben ik nog in afwachting van een brief van de minister waarin hij ingaat op de subsidieaanvraag van het onafhankelijke steunpunt vertrouwenspersonen het Koershuis. Dit is een eerdere toezegging van de minister aan ons gedaan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel.

Op verzoek van de heer Van Nispen zal aanstaande dinsdag ook worden gestemd over zijn aangehouden moties op de stukken nrs. 20 en 21 (34843).

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Buitenweg namens GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. We zagen zojuist berichten op het nieuws over de ook wijdverbreide seksuele intimidatie in de medische sector, van coassistenten en van artsen in opleiding. De dader zit meestal hoger in de hiërarchie en dat maakt het ook lastiger voor mensen om het probleem aan te kaarten. Het gaat om ongewenste aanrakingen, maar ook is een aantal verkrachtingen gemeld. Deze wijde verspreiding en die afhankelijkheid van mensen hoger in de lijn; ik kan er ongelooflijk boos om worden. Ik kan er natuurlijk wel weer bij de regeling van werkzaamheden naar vragen, maar ik denk dat dit ook het goede moment is om toch hier ook aan de minister te gaan vragen wat hij van plan is hieraan te gaan doen. Is hij bereid om hier ook samen met zijn collega van Zorg een brief over te schrijven, om te bekijken hoe ook specifiek in deze sector dit probleem wordt aangekaart?

We hebben in het overleg inderdaad verschillende zaken besproken. Over één onderdeel had mevrouw Kuiken het net ook, namelijk de aangiftes bij het Openbaar Ministerie. Het is vaak zo dat aangiftes blijven liggen. Ik wil ook wel een compliment maken, want ik zie dat de politie meer werk probeert te maken van het beter laten landen van die aangiftes. Tegelijkertijd heb ik over een incident van nog maar twee weken geleden gehoord dat de politie ook daarbij adviseerde om geen aangifte te doen. Dus echt, we zijn er nog lang niet.

Maar goed, dan doe je aangifte en dan wil je ook dat er daarna vervolging plaatsvindt. Dat gebeurt niet altijd. Ik heb daarom een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een substantieel deel van de aangiftes van zedenmisdrijven, zoals verkrachting, door het Openbaar Ministerie niet verder wordt vervolgd;

overwegende dat niet duidelijk is wat de oorzaken hiervan zijn;

verzoekt de regering om de achterliggende oorzaken van niet-vervolgingsbeslissingen van het OM in zedenmisdrijven te onderzoeken, eventuele maatregelen voor te stellen om de vervolgingspraktijk van zedenmisdrijven te verbeteren en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Buitenweg, Van Oosten en Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 131 (29270).

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van der Staaij namens de SGP.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil graag twee moties indienen. De eerste motie is eigenlijk geïnspireerd door de discussie die we hadden over de Jehova's getuigen die niet bereid waren tot een onderzoek, terwijl breed in de Kamer leefde dat het goed zou zijn als dat wel gebeurde. Kunnen we nou niet nog breder en algemener van tevoren formuleren, ook om duidelijkheid te bieden aan zo veel mogelijk organisaties en instellingen, wat van hen verwacht wordt? Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat diverse organisaties en instellingen in de afgelopen jaren geconfronteerd zijn met meerdere verdenkingen van seksueel geweld door personen die verbonden zijn aan hun organisatie, instelling of bedrijf;

overwegende dat het belangrijk is dat in die gevallen aangifte bij de politie wordt gedaan, zodat het recht zijn loop kan hebben;

overwegende dat het daarnaast wenselijk is, dat organisaties en instellingen invulling geven aan hun eigen verantwoordelijkheid voor een veilige cultuur door in die gevallen onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren;

verzoekt de regering te onderzoeken of ten behoeve van dergelijke organisaties en instellingen algemene richtlijnen kunnen worden geformuleerd waarin expliciet en kenbaar wordt beschreven wat van hen mag worden verwacht om hun morele verplichtingen invulling te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Buitenweg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 132 (29270).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De tweede motie omvat nog een aspect dat te maken heeft met de herziening van de zedenwetgeving die nu loopt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het Wetboek van Strafrecht bepalingen zijn opgenomen om te voorkomen dat jongeren onverhoeds in aanraking komen met pornografische afbeeldingen;

overwegende dat ook bij deze bepalingen de vraag aan de orde is of digitale ontwikkelingen tot aanpassingen nopen;

constaterende dat in Engeland op grond van de Digital Economy Act leeftijdsverificatie vereist is voor toegang tot onlinepornografie;

verzoekt de regering met het oog op de bescherming van minderjarigen het voorbeeld van de Engelse wetgeving te betrekken bij de voorgenomen herziening van de zedelijkheidswetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 133 (29270).

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk of de ministers kunnen reageren. Ja? Ik geef eerst het woord aan de minister voor Rechtsbescherming. De laatste motie komt eraan; die wordt nog gekopieerd.

Minister Dekker:

Voorzitter. Wij hebben direct afstemming gedaan: ik doe de moties op stuk nr. 125, 130 en 132, en mijn collega alle andere.

Er was nog één vraag van mevrouw Van Toorenburg, over de nieuwe werkwijze om kwetsbare slachtoffers beter in kaart te brengen bij de intake. Dat vloeit eigenlijk voort uit Europese afspraken dat dat beter geborgd moet zijn. Er is extra geld uitgetrokken om voor die intake, vaak bij het doen van aangifte, extra capaciteit vrij te maken. Er worden bijvoorbeeld bepaalde standaardvragen langsgelopen en er wordt beter gekeken wat er nou precies speelt, wat de behoefte van slachtoffers is en of er meer speelt. Op die manier is er bij het begin van dat proces ook bij de politie niet alleen maar aandacht voor hoe eventuele daders worden opgespoord en er voor een sluitende zaak wordt gezorgd, maar ook voor wat er van het begin af aan al gedaan kan worden om slachtoffers te helpen, te waarschuwen en desnoods, als dat gewenst is, slachtofferzorg en slachtofferhulp naar hen te sturen. In een aantal regio's is hier met pilots al ervaring mee opgedaan. Die ervaringen waren positief. Vanaf 1 juni is het in heel Nederland uitgerold.

Voorzitter. Drie moties; de eerste is die op stuk nr. 125 van mevrouw Kuiken en de heer Van Nispen. Ik heb in het debat al het onderscheid gemaakt tussen twee soorten aansprakelijkheid. De ene is de aansprakelijkheid in de zin van medeplichtigheid in de zaak die wellicht gaat lopen als het OM daar aanleiding toe ziet. Daar wil ik niet in treden. Ik wil wel onderzoeken in hoeverre de aangifteplicht uit artikel 160 Strafvordering kan worden verruimd. In het verlengde daarvan heb ik ook aangegeven onderzoek te willen doen naar de gevolgen voor organisaties bij het niet nakomen van die aangifteplicht. Het niet nakomen van die plicht zou bijvoorbeeld kunnen resulteren in aansprakelijkheid van een organisatie als geheel, maar dat is weer net even wat anders dan wat exact in deze motie wordt gevraagd. In deze motie wordt namelijk gevraagd naar "strafrechtelijk" betrekken. Dat is bij organisaties altijd ingewikkeld. Je kunt een organisatie niet achter de tralies zetten. Dat betekent eigenlijk dat ik een heel eind mee wil gaan in wat mevrouw Kuiken mij wil vragen, maar dat ik de letter van wat er in deze motie wordt gevraagd niet kan volgen. Voor mij kan dat op twee manieren worden opgelost. Een. Je schrapt het woordje "strafrechtelijk". Dan is het breder geformuleerd en zou ik ermee uit de voeten kunnen. Twee. Mevrouw Kuiken kan haar aanhouden, omdat ik in het najaar kom met de opzet van dat onderzoek. Dan betrek ik haar verzoek daarbij. Anders moet ik de motie ontraden en dat zou ik eigenlijk jammer vinden.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik ben altijd bereid om de motie aan te houden als ik vervolgens krijg wat ik wil, want we zitten hier om resultaat te halen. Maar zouden we dan nog even een tussenvorm kunnen vinden? Kunt u in een kort briefje even omschrijven waar volgens u het onderzoek betrekking op zou moeten hebben? Dus nog niet eens zozeer de opzet van het onderzoek, maar een beschrijving van wat volgens u dat onderzoek zou kunnen betreffen. Dan gaat het over de motie van Van Oosten en Maarten ... Excuus, D66.

De voorzitter:

Niet Maarten, maar de heer Groothuizen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Sorry.

Minister Dekker:

Ik kan kort zijn: dat is geen probleem. Als u zegt van "geef nou eerst even in een heel kort briefje aan wat de lijnen zullen zijn, voordat je een hele opzet maakt", dan kan ik dat gewoon voor de zomer doen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Graag. Dan houd ik haar tot die tijd aan, voorzitter.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Kuiken stel ik voor haar motie (29270, nr. 125) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

De motie op stuk nr. 130 ontraad ik, of de heer Van Nispen moet die aanhouden tot de brief komt die ik heb toegezegd nog voor de zomer te zullen sturen over de laatste stand van zaken over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Deetman en het gesprek daarover met vertegenwoordigers van de rooms-katholieke kerk. In die brief wordt ook ingegaan op de kwestie die hij aanhaalt in de motie en de aandacht die dat heeft gehad van de commissie-Deetman. Dat heeft in sommige gevallen ook geleid tot schadevergoedingen. Ook hoe daarbij precies met het aspect "onder dwang verrichte arbeid" is omgegaan, wil ik daarin nader aangeven. Ik kan dan ook uitzoeken in hoeverre dat niet al wordt meegenomen door de commissie-De Winter. Een heel nieuw onderzoek, waar deze motie naar vraagt, wil ik op dit moment in ieder geval ontraden.

De voorzitter:

Een korte vraag van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

De minister vroeg mij om de motie aan te houden. Het doel is een onafhankelijk onderzoek, vanwege de belangen van de slachtoffers en vanwege de waarheidsvinding, want die staan voorop. Dus dat er een onderzoek moet komen, staat voor mij vast. Als de minister zegt nog iets meer tijd nodig te hebben om uit te zoeken of de commissie-De Winter dit meeneemt, dan wil ik wat dat betreft de motie aanhouden. Maar volgens mij staat al vast dat de commissie-Deetman dit juist niet heeft onderzocht. Daarover bestaat volgens mij geen misverstand. Ik vind het prima dat dit in een brief wordt neergezet, maar dan met name over het aspect hoe dit nou onderzocht zal worden: kan dit door De Winter worden meegenomen of is er misschien toch een onafhankelijk onderzoek nodig?

Minister Dekker:

De heer Van Nispen zegt dat dit niet door de commissie-Deetman is onderzocht. Misschien is dit VAO er te kort voor, maar daar vallen wel een aantal kanttekeningen en nuanceringen bij te plaatsen. Ik heb vorige week een gesprek gehad met de rooms-katholieke kerk en ik heb het ook specifiek hierover gehad. Zij hebben mij daarbij ook aangegeven een aantal dingen wel meegenomen te hebben. Ik zet dat graag in die brief. Ik heb in ieder geval op dit moment mijn twijfels of een heel nieuw onderzoek heel veel gaat toevoegen aan datgene wat er al is gebeurd en aan datgene wat er nog loopt bij de commissie-De Winter. Ik wil dat graag uiteenzetten in die brief, maar op dit moment ontraad ik de motie.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Van Nispen (SP):

Als die brief dan inderdaad voor de zomer kan komen zodat de motie ook nog voor de zomer in stemming kan komen, dan zal ik de motie inderdaad aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Nispen stel ik voor zijn motie (29270, nr. 130) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Dekker:

Dan kan ik misschien in de slipstream daarvan ook het punt van Koerhuis meenemen; ook dat heb ik vorige week besproken met de rooms-katholieke kerk. Daar zal ik in de brief nader op ingaan.

Tot slot de motie op stuk nr. 132 van de heer Van der Staaij en mevrouw Buitenweg, die verzoeken om de instelling van algemene richtlijnen, waarbij expliciet en kenbaar wordt gemaakt wanneer organisaties nou zelf een onderzoek zouden moeten oppakken. Ik begrijp heel erg goed dat er wat meer stevigheid wordt gezocht in de zin van een soort beroep op de morele verantwoordelijkheid van organisaties. Tegelijkertijd zie ik een groot risico in het ontwikkelen en ontwerpen van richtlijnen, omdat ik ook bang ben dat je niet kunt vatten wat in de toekomst nou zaken zullen zijn waarbij je zo'n moreel beroep gaat doen. Dan schuilt juist in het ontwerpen van specifieke richtlijnen een risico dat organisaties dan zeggen: ja, maar ik voldoe niet aan die richtlijnen, dus waarom zou ik dat doen? Eigenlijk vind ik dat we als politiek steeds van geval tot geval een afweging moeten maken. Dat is de reden waarom ik deze motie zou willen ontraden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Helpt het nog als ik aangeef dat er nadrukkelijk onderzoek is gevraagd? Algemene richtlijnen kunnen ook voor koepelorganisaties of wat dan ook worden gemaakt. Is er iets niet tussen totale casuïstiek en belangrijke indicaties? Dat is toch ook een intelligente uitwerking van de regeling? Want in feite is wat de minister aangeeft bij elke regeling het dilemma. Is het niet de moeite waard om te onderzoeken of we niet een stap verder kunnen zetten? Dat is eigenlijk de strekking van deze motie.

Minister Dekker:

Misschien mag ik dan aankoersen op een compromis, voorzitter. Ik voer een aantal gesprekken, ook met koepelorganisaties, of zij hier überhaupt mogelijkheden toe zien. Uw motie is wat dat betreft net iets te strak: ik moet onderzoeken hoe dat er precies uit zou moeten zien. Ik heb zeer grote twijfels bij de wenselijkheid daarvan. Als ik een aantal verkennende gesprekken heb gevoerd, kom ik bij u terug in een brief. Als u wellicht uw motie tot die tijd wilt aanhouden, dan graag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb al even overlegd met mevrouw Buitenweg. Wij bewilligen erin om deze motie aan te houden. Dan worden we natuurlijk graag gerapporteerd over de uitkomsten van dat overleg.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van der Staaij stel ik voor zijn motie (29270, nr. 132) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de minister voor Justitie en Veiligheid.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik begin bij de motie op stuk nr. 126 van de leden Kuiken en Van Nispen inzake de oproep om met de nationale politie en het OM een afspraak te maken om een substantieel deel van de middelen in te zetten voor opsporing en vervolging van zedenmisdrijven. In mijn brief van 7 februari heb ik aangegeven dat het aantal meldingen inderdaad in het afgelopen jaar gestegen is, maar we moeten ook bedenken dat de beschikbare politiecapaciteit juist rondom seksueel kindermisbruik online is gestegen van 75 naar 150 fte, als het gaat om de teams bestrijding kinderporno, kindersekstoerisme en de afdelingen zedenteams en aanverwant. Er bestaat een nauwe samenwerking, maar de uitbreiding van de beschikbare politiecapaciteit kan natuurlijk nog steeds zoals we zien op een aantal plaatsen onvoldoende uitpakken voor een effectieve aanpak. De hernieuwde aanpak van online seksueel kindermisbruik voegt daarom zowel publiek-private als preventieve acties toe aan de bestaande strafrechtelijke aanpak. Dat heb ik vrij uitvoerig toegelicht in het laatste AO. Met de beschikbare financiële middelen uit het regeerakkoord voor 2018 wordt vooral de digitale expertise versterkt, zowel wat betreft capaciteit als tools. Die algemene digitale expertisemiddelen kunnen waar nodig ook voor de bestrijding van kinderpornozaken worden ingezet. Dat betekent dat er dus zeker ook van dat extra geld wordt ingezet op deze specifieke grote misstand. Maar ik moet de motie wel ontraden, want het is verder aan de politie om exacte invulling te geven aan hoe het geld precies verder gaat worden besteed.

Dan de motie van de leden Van Toorenburg, Van Oosten, Van der Staaij, Kuiken, Van Nispen en Markuszower over maatregelen om internetbedrijven te dwingen om mee te doen aan het nemen van notice-and-take-downproceduremaatregelen. Die motie laat ik aan het oordeel van de Kamer. Het is evident dat de in de motie bedoelde partijen moeten worden aangepakt. Internetbedrijven die kinderporno niet verwijderen, hebben wat mij betreft en ook wat uw Kamer betreft, denk ik, geen bestaansrecht, ongeacht of ze het niet willen of niet kunnen. De strafrechtelijke aanpak van internetbedrijven die onvoldoende meewerken is complex. Europese regelgeving maakt dat medeplichtigheid op zichzelf moeilijk houdbaar is. In het verleden heeft het OM stappen gezet die niet altijd tot het gewenste resultaat leidden. Verder moet ik zeggen dat ik de altijd schaarse capaciteit voor een strafrechtelijke aanpak vooral wil inzetten voor de aanpak van de daders. Daar is het strafrecht een doeltreffend instrument voor. Maar voor de internetbedrijven zet ik in op het bestuursrecht, dat wil ik heel duidelijk benadrukken. Ik ga de druk ook opvoeren, langs een andere weg: die van de publiek-private samenwerking. Ik heb donderdag een werkbezoek bij het Openbaar Ministerie. Dan zullen we hierover ook verder praten met elkaar. Ik zal in de eerstvolgende voortgangsbrief het strafrechtelijke vraagstuk ten aanzien van de internetbedrijven uiteenzetten.

Dan de motie op stuk nr. 128. Daarin wordt verzocht om naming-and-shaming. Die motie laat ik ook over aan het oordeel van de Kamer. Iedereen moet kunnen achterhalen welke internetondernemers zich niet actief inzetten voor bestrijding van kinderporno op het internet. Ik zeg erbij dat enkele providers niet meewerken aan de notice-and-take-downprocedure. Dat kan niet, heb ik al eerder aangegeven. We moeten inderdaad de namen en de rugnummers van gebrekkige internetproviders noemen. Dat heeft impact. Zo'n systeem — dat begrijpt u — moet wel zorgvuldig in elkaar worden gezet, juist vanwege die impact. Die zwarte lijst kunnen we realiseren als de monitor is gerealiseerd die zicht zal geven op waar, hoeveel en hoelang kinderporno online staat. We werken op dit moment met het bedrijfsleven verschillende acties uit. Ook op dit punt zal ik u na het zomerreces in de voortgangsbrief nader inlichten. Ik laat het oordeel over de motie nadrukkelijk over aan de Kamer.

Dan is er de motie van het lid Van Oosten over de loverboys. Het oordeel daarover laat ik ook over aan de Kamer. In het kader van het plan van aanpak mensenhandel wordt al nagedacht over de positie van slachtoffers en het belang van goede aangiftes. Met experts wordt gesproken over ...

De voorzitter:

Volgens mij is dat de motie-Buitenweg op stuk nr. 131. Bedoelt u die motie?

Minister Grapperhaus:

Dit is de motie over loverboys, namelijk de motie op stuk nr. 129.

De voorzitter:

O ja, u zei al dat het over loverboys ging. U zei ook: oordeel Kamer.

Minister Grapperhaus:

Waar was ik gebleven? Er wordt expliciet gekeken naar mogelijkheden om daders vaker ambtshalve op te sporen, waardoor politie en OM minder afhankelijk worden van aangiftes van slachtoffers, en daders ook zonder aangifte kunnen worden opgespoord en vervolgd. Zoals de heer Van Oosten al heeft aangegeven, kunnen er al diverse maatregelen worden genomen ter bescherming van het jeugdige slachtoffer. Die kan bij de rechtercommissaris worden gehoord in plaats van op een openbare zitting. Er wordt steeds een afweging gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van het slachtoffer en het belang van de verdachte bij een eerlijk proces en anderzijds het publieke belang van openbare zittingen. De Raad voor de rechtspraak — ik heb dat ook al in het AO gezegd — voert momenteel een inventarisatie uit van voorzieningen voor slachtoffers in de rechtbanken in het hele land. Daar zal uw Kamer deze zomer over worden geïnformeerd. Zoals gezegd, laat ik deze motie zonder meer over aan het oordeel van de Kamer.

Dan was er de motie van de leden Buitenweg, Van Oosten en Van Toorenburg met het verzoek om de achterliggende oorzaken van niet-vervolgingsbeslissingen van het OM in zedenmisdrijven te onderzoeken en maatregelen voor te stellen om de vervolgingspraktijk van zedenmisdrijven te verbeteren en de Kamer hierover te informeren. Het oordeel over die motie laat ik ook aan de Kamer, waarbij ik opmerk dat ik de Kamer al een brief heb toegezegd over dat specifieke onderwerp. Ik wil dat alvast even met u vaststellen. Dat congrueert dus met elkaar.

Dan was er nog een vraag van mevrouw Buitenweg over seksuele intimidatie in de medische sector. Het gaat in die situatie natuurlijk uiteindelijk om de gebruikelijke procedures bij seksuele intimidatie. De werkgever moet op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, maar ook op grond van artikel 658 van Boek 7 van het BW en aanverwante regelgeving beleid voeren om intimidatie, waaronder seksuele intimidatie, te voorkomen en tegen te gaan. Als dat onvoldoende het beleid is, moet daar melding van worden gemaakt bij de Inspectie SZW. Ik denk dat dit punt toch eens met de collega van SZW besproken zou moeten worden omdat het, nogmaals, vooral de werkgever-werknemersituatie betreft.

De laatste motie is de motie op stuk nr. 133 van het lid Van der Staaij. Die motie ging over het betrekken van het Engelse voorbeeld ten aanzien van de bescherming van minderjarigen bij de voorgenomen herziening van de wetgeving. Ik ontraad die motie ook ...

De voorzitter:

Maakt u uw zin af.

Minister Grapperhaus:

Ik ontraad die motie. In onze zedenwetgeving staat de bescherming van het kind centraal. Het gaat dan bijvoorbeeld om het tegengaan van ontuchtige handelingen met kinderen van 12 tot 16 jaar. Een beperking van de toegang op basis van een leeftijdsverificatie zoals in Engeland past daar niet bij. Ik ontraad de motie daarom.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik begrijp dat de minister zegt dat bij seksuele intimidatie in de medische sector de gewone procedure moet worden gevolgd, maar die gewone procedure lijkt toch niet helemaal te volstaan als een derde van de artsen en artsen in opleiding te maken heeft met seksuele intimidatie. Als uit een enquête vandaag blijkt dat 80% van de coassistenten of artsen in opleiding in een afhankelijkheidssituatie zit, dan is dat toch ook iets wat de minister van Justitie aangaat? Dan is het toch een probleem dat deze mensen die daar beschermd horen te zijn, op dit moment onvoldoende beschermd zijn?

Minister Grapperhaus:

Ik begrijp heel goed wat u zegt. Ik zal de signaleerde problematiek dus ook zeker niet bagatelliseren, maar het punt is dat het primair een werkgevers-werknemersproblematiek is en die behoort tot het domein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vanuit Justitie kan ik wel zeggen dat onze regelgeving voldoende waarborgen biedt voor mensen om anoniem te kunnen melden. Daar ligt het dus niet aan, maar er zit kennelijk iets in de verhouding werkgever-werknemer waardoor dat in de afgelopen jaren onvoldoende is aangedurfd.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister zegt dat wat in de laatste motie gevraagd wordt eigenlijk niet past bij de systematiek van het Wetboek van Strafrecht. Dat begrijp ik niet, want bijvoorbeeld artikel 240a gaat wel degelijk over de onverhoedse confrontatie van jongeren met pornografische afbeeldingen. Ik dacht dus dat het toch heel logisch is om in het licht van actuele ontwikkelingen te bekijken of bestaande bepalingen aangepast moeten worden.

Minister Grapperhaus:

Ik zou nou in herhaling vervallen, want ik heb al uiteengezet hoe de systematiek bij ons is opgezet. Ik denk dat dat overigens een heel degelijke systematiek is. Het gaat daarbij juist om de bescherming van het kind tegen ontuchtige handelingen. Ik heb dat net al uiteengezet. De Engelse aanpak zit veel meer in een wat anders gerichte Engelse systematiek.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn we hiermee gekomen aan ... Nee, de heer Van Oosten wil nog iets zeggen.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik weet niet precies wiens portefeuille het betreft, maar ik had de minister nog de vraag gesteld hoe we gaan voorkomen dat het taakstrafverbod, dat nu in de wet is opgenomen, wordt omzeild door één dag cel op te leggen bij een meerderjarige die seks heeft met een minderjarige. Ik begrijp nu dat de minister voor Rechtsbescherming hierover gaat. Wil de minister voor Rechtsbescherming die wettekst aan een kritische blik onderwerpen? Ik heb daar namelijk echt grote moeite mee.

De voorzitter:

Een korte reactie van de minister.

Minister Dekker:

Voorzitter. Met alle ingewikkeldheden daaromheen, die we bediscussieerd hebben in het AO, ben ik daartoe bereid. Volgens mij zal ik rond de zomer — ik kijk even naar de medewerkers; daar wordt geknikt — een beleidsreactie geven op de evaluatie, waarin ook dit punt wordt aangestipt.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit VAO.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven