12 Deconstitutionalisering benoeming commissaris van de Koning en burgemeester

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester ( 34716 ).

De voorzitter:

Aan de orde is het Voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester, Kamerstuk 34716.

Ik heet in vak-K de heer Jetten van harte welkom. Het betreft een tweede lezing van een voorstel tot wijziging van de Grondwet. Het wetsvoorstel is in eerste lezing verdedigd door voormalig Kamerlid de heer Gerard Schouw, die hier vandaag als ondersteuning aanwezig is. Welkom terug in dit huis, meneer Schouw! Tevens heet ik welkom Carsten Zwaaneveld, medewerker van de D66-fractie, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zij zal bij de behandeling van dit wetsvoorstel optreden als adviseur van de Kamer. Welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef nu mevrouw Özütok als eerste spreker namens GroenLinks het woord voor haar inbreng in de eerste termijn.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over een onderwerp waar al een heel lange tijd over gesproken wordt. Dit keer gaat het om een initiatiefwet van de Kamer. Het bijzondere aan deze initiatiefwet is dat het een grondwetswijziging betreft. Ik wil de heer Jetten, en via hem zijn voorgangers, complimenteren met al het werk dat zij in deze wet hebben gestoken en met het feit dat het wetsvoorstel in ieder geval de eerste lezing doorstaan heeft. Ik hoop dat we in deze behandeling in tweede lezing een goed debat met elkaar kunnen voeren over dit belangrijke onderwerp.

Voorzitter, dan nu de inhoud van het wetsvoorstel. Deze Kamer spreekt voor de tweede keer, in tweede lezing, over de grondwetswijziging om de benoemingsprocedure van de commissaris van de Koning en de burgemeester uit de Grondwet te halen. Aan het begin van deze eeuw heeft de regering hetzelfde voorstel gedaan. Toen heeft de Tweede Kamer zowel in eerste als in tweede lezing ingestemd met het voorstel. De Eerste Kamer hield de grondwetswijziging in 2005 uiteindelijk tegen, omdat de senatoren van onder andere mijn partij destijds de koppeling tussen het schrappen van de kroonbenoeming en het invoeren van een direct gekozen commissaris en burgemeester geen goed idee vonden. De indiener en zijn voorgangers hebben er naar de mening van mijn fractie goed aan gedaan om dit keer het schrappen van de kroonbenoeming niet te koppelen aan het rechtstreeks verkiezen van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Want, de discussie over het schrappen van de kroonbenoeming en die over de manier waarop de commissaris van de Koning en de burgemeester dan wél benoemd zouden moeten worden zijn wat GroenLinks betreft echt twee losse discussies. Die zou je ook niet aan elkaar moeten knopen.

Wanneer zowel deze Kamer als de Eerste Kamer dit initiatiefwetsvoorstel steunt, is het constitutionele vraagstuk opgelost, maar verandert er in de praktijk nog niets aan de huidige wettelijke procedures zoals die in de Provinciewet en de Gemeentewet zijn vastgelegd. Ik voel een interruptie aan komen. Met andere woorden: het zijn nog steeds de gemeenteraad en Provinciale Staten als volksvertegenwoordigende organen die in de praktijk bepalen wie er benoemd wordt.

De heer Bisschop (SGP):

Ik hoor het bekende verhaal dat beide trajecten, beide processen, losgekoppeld moeten worden. Maar mevrouw Özütok zal het toch met mij eens zijn dat de voorwaarde voor een verandering van de benoemingswijze, aanstellingswijze van de commissaris van de Koning dan wel de burgemeester is dat het gedeconstitutionaliseerd wordt. Dat klopt toch?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Ja.

De heer Bisschop (SGP):

Maar dat betekent dan toch dat er na dit voorstel een vervolgvoorstel zal moeten komen?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

U kent mijn tekst niet, hè? Dat is een dilemma. Daar kom ik straks op. Daar moet inderdaad wel iets gebeuren.

De heer Bisschop (SGP):

Dit is voor dit moment even voldoende, want dan kun je toch niet zo'n strakke knip maken tussen beide processen?

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Naar mijn mening kan dat wel. Als u mij de gelegenheid wilt geven, kom ik er zo in mijn tekst op terug.

De voorzitter:

Dat doet meneer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Dan vervolg ik mijn interruptie dan even.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder, mevrouw Özütok.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

De vraag of de benoemingswijze wordt aangepast, en zo ja, hoe we dat in de toekomst gaan doen, komt wat ons betreft aan de orde na het afronden van dit initiatiefwetsvoorstel.

Voorzitter. Ik heb nog een paar vragen aan de indiener over het nu voorliggende voorstel. Hoe ziet de indiener het vervolgtraject voor zich? Is hij van plan om actief en op korte termijn de discussie te voeren over de nieuwe benoemingswijze? Hoe zou de toekomstige benoemingsprocedure er volgens de indiener uit moeten zien? En kan hij daarbij aangeven of hij nog een onderscheid ziet tussen de positie van de commissaris van de Koning en die van de burgemeester? Hoe verhoudt het schrappen van de kroonbenoeming zich tot artikel 125 van de Grondwet? In dit artikel is geregeld dat de Provinciale Staten en de gemeenteraad aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan. Nu de benoemingswijze van de commissaris van de Koning en de burgemeester wel uit de Grondwet gehaald wordt — althans daar lijkt voldoende steun voor te zijn — kan het zijn dat er in de toekomst een commissaris van de Koning of burgemeester met een eigen mandaat gekozen wordt. Wie heeft dan bij conflicten het laatste woord? Of om het huiselijk te zeggen: wie is in dat geval de baas? Graag hoor ik van de indiener hoe hij tegen dit vraagstuk aankijkt.

Voorzitter. Zoals gezegd verandert er in de praktijk nog niets wanneer beide Kamers met dit voorstel instemmen. De burgers die dit debat volgen, hebben er wat GroenLinks betreft echter wel recht op om te weten hoe de verschillende partijen naar de toekomstige benoemingswijze van de commissaris van de Koning en de burgemeester kijken. Laat ik hier in ieder geval helder aangeven dat GroenLinks voorstander is van een door de volksvertegenwoordiging gekozen commissaris van de Koning en burgemeester. Voor mijn partij is de positie van de Provinciale Staten en van de gemeenteraad van essentieel belang voor een goed functionerende provinciale en lokale democratie. Het politieke primaat zou wat GroenLinks betreft bij de democratisch gekozen volksvertegenwoordiging moeten liggen. Formalisering van de huidige praktijk, waarbij de Provinciale Staten en de gemeenteraad de keuze kunnen maken, past wat mijn fractie betreft goed bij de manier waarop we in Nederland het decentrale bestuur hebben ingericht, waarbij de gekozen volksvertegenwoordiging het beleid bepaalt.

Wanneer we een direct gekozen commissaris van de Koning en burgemeester zouden invoeren, introduceren we daarbij automatisch een ander democratisch bestel, want een direct gekozen burgemeester zal op een eigen programma worden gekozen en zijn of haar eigen wethouders willen selecteren. Dat kan niet zonder een volledige renovatie van het decentrale politieke bestel, waarbij de macht minder bij de volksvertegenwoordiging zal liggen en meer bij individuele personen. GroenLinks is daar geen voorstander van en hecht veel waarde aan een stevige volksvertegenwoordiging. Mijn fractie zou wel graag zien dat de benoemingsprocedure transparanter wordt. Wanneer de kroonbenoeming straks uit de Grondwet is, zou er bijvoorbeeld gekeken kunnen worden of er meer openheid kan worden betracht, bijvoorbeeld door de sollicitatieprocedure voor een deel in de openbaarheid te laten plaatsvinden. Ik zou de minister, die hier vandaag als adviseur van de Kamer aanwezig is, willen vragen of zij hier mogelijkheden toe ziet en of zij bereid is om hier verder naar te kijken.

Voorzitter. Nu we aan de vooravond staan van de discussie over de vraag hoe de benoemingswijze zal worden ingericht als de kroonbenoeming is geschrapt, heb ik nog een aantal andere vragen aan de minister. Wat is het standpunt van de minister ten aanzien van de toekomstige wijze van benoeming of verkiezing van de commissarissen van de Koning en de burgemeesters? Hoe ziet zij het vervolgtraject, mocht dit initiatiefvoorstel in beide Kamers voldoende steun krijgen? Is de regering van plan in dat geval zelf met een voorstel voor een nieuwe benoemingswijze te komen? Is zij het met GroenLinks eens dat een rechtstreeks gekozen commissaris van de Koning en burgemeester tot gevolg heeft dat de taken en bevoegdheden in het decentrale bestel herzien zouden moeten worden?

Tot slot nog een andere vraag aan de minister. Op dit moment is het namelijk zo dat commissarissen van de Koning en burgemeesters op hun 70ste functioneel leeftijdsontslag krijgen, maar dat waarnemers wel 70 jaar oud of ouder mogen zijn. Graag hoor ik van de minister hoe zij tegen deze leeftijdsgrens aankijkt en of zij bereid is om te kijken of deze leeftijdsgrens nog in het huidige tijdsgewricht past.

De voorzitter:

Gaat u afronden, mevrouw Özütok? Of was u al klaar? Net op tijd.

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Sneller namens D66.

De heer Sneller (D66):

Dank u, voorzitter. Het is altijd een bijzonder moment als een fractiegenoot een initiatiefwet mag verdedigen. Dat is vanavond zeker het geval. Het betreft een grondwetswijziging, waarbij de heer Jetten wordt bijgestaan door de oorspronkelijke indiener, de heer Schouw, oud-lid van de D66-fractie, die het voorstel hier in 2013 in eerste lezing mocht verdedigen. Ik wens hun beiden veel succes en dat wens ik ook de andere adviseurs van de heer Jetten.

Met deze tweede lezing door de Tweede Kamer komt het daadwerkelijk deconstitutionaliseren — oftewel uit de Grondwet halen — van de benoemingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning iets dichterbij. Thorbecke zou wellicht wat verbaasd zijn geweest dat het zo lang heeft moeten duren, want al in 1848 stelde hij dat die benoeming niet in de Grondwet thuishoort maar aan de gewone wetgever overgelaten zou moeten worden. Na hem concludeerden vele staatscommissies eigenlijk hetzelfde. Vandaag, in de eerste weken van 2018, spreken we hier weer over. In de lange geschiedenis die daartussen ligt, is er al meerdere malen brede politieke overeenstemming over geweest dat de benoemingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning niet in de Grondwet thuishoort maar in een gewone wet. Ik noem vandaag drie argumenten die daarbij voor D66 van belang zijn.

Ten eerste heeft onze Grondwet behalve een rigide, ook een sober karakter, en horen daar alleen de belangrijkste staatsrechtelijke zaken in te staan. Dan gaat het bijvoorbeeld om de fundamentele rechten van burgers en de positie van de belangrijkste staatsinstellingen. Wat mijn fractie betreft hoort de benoemingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning daar niet bij. Zo ging overigens ook de dualisering van het lokaal bestuur in het begin van deze eeuw gewoon via een gewone wet. En dat was een behoorlijk ingrijpende wijziging.

Ten tweede. De gehele organisatie van die decentrale overheden, van inrichting tot samenstelling, en veel van hun bevoegdheden zijn in gewone wetten geregeld en niet in de Grondwet. Wat D66 betreft passen aanstelling, schorsing en ontslag van deze posities ook bij die gewone wetten. Dit argument kan ook in het licht worden bezien van het feit dat de burgemeester en de commissaris van de Koning ook steeds minder een rijksorgaan zijn geworden en juist meer een rol zijn gaan spelen in de lokale en de regionale democratie, als onderdeel daarvan.

Ten derde vindt D66 het van belang dat de gewone wetgever de kans krijgt om in te spelen op veranderende inzichten als het gaat om de positie en de aanstelling. Zo zagen wij dat bij de eerste lezing en zo zien wij dat vandaag nog steeds.

Tot slot. De indiener, zo is ook te lezen in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag, zegt zich te willen onthouden van uitspraken over wat er na deze wet zou moeten gebeuren als het aankomt op de aanstellingswijze. Dat lijkt mij zuiver en terecht, maar het is geen geheim dat D66 al sinds haar oprichting voorstander is van gekozen bestuurders op alle niveaus, ook in gemeenten en provincies. Toch is dat niet — ik herhaal het nog maar eens — waar dit wetsvoorstel over gaat. Dit voorstel zorgt er slechts voor dat de gewone wetgever over die aanstellingswijze kan beslissen, en niet de grondwetgever. Door deze benoemingswijze te deconstitutionaliseren, hoop ik dat ook het maatschappelijke en politieke debat hierover meer ruimte krijgt. Want dat wordt eigenlijk steeds belast door de schier onmogelijkheid om dit überhaupt te kunnen wijzigen. D66 kijkt uit naar dat debat.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Martin Bosma namens de PVV.

De heer Martin Bosma (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Gefeliciteerd, niet aan de heer Jetten eigenlijk — het klinkt wat onaardig — maar aan de heer Schouw, die dit wetsvoorstel heeft geschreven en het indertijd ook heeft gelanceerd. Ik herinner me de hartstochtelijke pleidooien van de heer Schouw voor democratie, niet alleen in dat debat maar sowieso. Jammer dat hij de Kamer heeft verlaten, maar felicitaties ervoor dat het voorstel door de Eerste Kamer en de Tweede Kamer is gekomen en dat we nu hier zijn voor een tweede lezing. Dat gebeurt niet zo heel vaak. Veel grondwetswijzigingen, voorstellen daartoe, stranden in de Tweede Kamer en een enkeling ook in de Eerste Kamer. Maar nu komt dit weer terug. Dat maken we weinig mee. Dat is een compliment aan de mensen die het zover hebben gebracht.

Er zijn nu eenmaal dingen, voorzitter, die je niet kunt uitleggen aan buitenlanders, bijvoorbeeld hoe het omroepsysteem in Nederland werkt. Daar moet je niet aan beginnen. Het valt ook heel moeilijk uit te leggen dat we in Nederland ongekozen burgemeesters hebben. Dat is in wezen een soort feodaal iets, iets wat herinnert aan het verleden en wat eigenlijk weinig te maken heeft met de toekomst. Het heeft ook weinig te maken met hoe het gaat over de hele wereld. Over de hele wereld kiezen mensen bijvoorbeeld hun burgemeester, hun commissaris of wat ze in die landen ook hebben. Dit voorstel opent de weg om dat ook in Nederland te doen. Ik begrijp best — en dat is politiek best slim — dat de indieners zich op de vlakte houden over de vraag: wat nu? Maar het is natuurlijk alleszins logisch dat we straks gewoon gaan kiezen voor onze burgemeester. Het is een mooi voorstel. Het is goed dat D66 zich op deze manier wil inzetten voor democratie. Naast het overboord zetten van de kroonjuwelen, is het leuk dat er toch hier en daar nog wat dingetjes uit de inboedel van Hans van Mierlo zijn waar de partij zich niet voor schaamt.

Burgemeesters zijn bizar veel lid van partijen die allang niet meer de volkspartijen zijn die ze twintig of dertig jaar geleden waren. 83% van alle burgemeesters is lid van CDA, VVD of Partij van de Arbeid. De Partij van de Arbeid is door de kiezer gereduceerd tot een irrelevant splinterpartijtje van negen zetels, waaronder één restzetel. Als Moorlag zijn poot stijf had gehouden, waren het er gewoon acht geworden. En toch zucht een derde van alle Nederlanders onder een ongekozen PvdA-burgemeester. Dat is echt bizar. De Partij van de Arbeid haalt 5,7% van de stemmen, maar 32% van de Nederlanders heeft zo een ongekozen PvdA-burgemeester.

Kijk dan ook nog eens wat de PvdA ongekozen het veld instuurt. In Rotterdam zit iemand die openlijk verklaart salafist te zijn, terwijl de AIVD het salafisme al jarenlang schetst als een groot gevaar. Ook generaliseert deze burgemeester over moslims. Hij zegt dat ze allemaal een beetje salafist zijn. Stel je voor dat Geert Wilders dat zou zeggen. De NPO zou uit elkaar knallen van verontwaardiging!

De PvdA-burgemeester van Arnhem is een openlijke aanhanger van Yusuf al-Qaradawi, de islamitische geestelijk leider die Hitler en de Holocaust prijst. En deze meneer, meneer Marcouch, discrimineert openlijk en zegt dat PVV'ers niet bij de politie mogen. Ja, de Partij van de Arbeid is nu eenmaal van de verbinding, maar als je een verkeerde mening hebt, moet je ontslagen worden.

Vorige week demonstreerde de PvdA-burgemeester van Harlingen niet boven de partijen te kunnen staan. Hij zei dat de PVV niet fatsoenlijk is en dat hij blij was dat mijn partij niet meedoet aan de verkiezingen aldaar. Wat blijkt? De goede man is lid geweest van de CPN, de communistische partij.

De voorzitter:

Meneer Bosma. U noemt allemaal mensen die niet aan het debat deelnemen.

De heer Martin Bosma (PVV):

Ja, maar het gaat er wel over. Het gaat over ongekozen burgemeesters ...

De voorzitter:

Prima.

De heer Martin Bosma (PVV):

... van wie je zou kunnen verwachten dat ze boven de partijen staan, zoals die meneer in Harlingen.

De voorzitter:

Maar die mensen zijn er niet en kunnen zich niet verweren.

De heer Martin Bosma (PVV):

Nee, maar ze zijn wel gevolg van beleid en van wetten die wij hopelijk kunnen afschaffen.

Maar wat blijkt over die burgemeester van Harlingen? Ik noem zijn naam niet, voorzitter. Die burgemeester is lid geweest van de communistische partij, onderdeel van het internationale communisme, goed voor 94 miljoen doden.

Ongekozen burgemeesters spreken vaak de taal van de linkse elites. Een ongekozen burgemeester laat zijn oren vaak hangen naar de minister en die elites, want die moeten hem tenslotte aan de volgende post helpen. En dus slaan veel burgemeesters politiek correcte taal uit en geven volop deugdsignalen af. Ze verwelkomen bijvoorbeeld de pseudovluchtelingen. Dat levert je bonuspunten op bij de macht en dan kun je doorrollen naar een grotere gemeente. Een beetje PVV-bashen wil dan ook nog weleens helpen.

Een gekozen burgemeester zal veel meer luisteren naar de bevolking, want daar is hij afhankelijk van. Die zal, als zijn gemeente bijvoorbeeld ten prooi dreigt te vallen aan de islamitische invasie, zijn poot wel stijf houden.

Voorzitter. Het gaat niet zo goed met de democratie in Nederland. Daar hebben wij het eerder diverse malen op diverse podia al over gehad. Er vinden nu heel veel beslissingen plaats die niet gedragen worden door ons volk. Zwarte Piet wordt door een minister — minister Asscher, mag ik zijn naam noemen? — en tal van ongekozen burgemeesters de strot omgedraaid. Sinterklaascomités worden vervangen om zo de moord op onze Zwarte Piet te vergemakkelijken. Er is een veel bredere oorlog aan de gang tegen onze cultuur, een beeldenstorm. Zie Jan Pieterszoon Coen, het Mauritshuis, Peerke Donders et cetera. Ons volk wil dat helemaal niet, maar waarom gebeurt het dan toch? Dat is simpel. Als de linkse elites op één lijn zitten, gebeurt het gewoon. Oncontroleerbaar worden in achterkamertjes beslissingen genomen. De mening van het volk is totaal irrelevant. Het grootste probleem van Nederland is de geestdodende eenzijdigheid van die elites. In de media, op de universiteiten, de ministeries, bij de kerken en het Openbaar Ministerie: overal is dezelfde ideologie aan de macht, de diversiteitsideologie, de weg-met-onscultuur, de multikul, het kosmopolitisme, de open grenzen, de EU-godsdienst. En als de elites iets willen, gebeurt het. Zie ook de massa-immigratie. Zie ook de Europese Unie.

In Groot-Brittannië worden meteen, de volgende ochtend al, maatregelen genomen als het volk zegt: brexit, uit de EU. Bij ons in Nederland gaan de uitslagen van referenda dezelfde dag nog het raam uit. Zie de referenda inzake de Europese grondwet en het referendum inzake Oekraïne. Het referendum, zeer populair in Nederland, wordt nu gesloopt. Het volk moet zwijgen. Hans van Mierlo eiste in 1995 bijvoorbeeld dat er een regeling kwam voor het referendum. Juist zijn partij gaat nu voorop in de strijd om ervoor te zorgen dat we zelfs niet een referendum kunnen hebben óver het referendum. De ironie kent geen grenzen.

Uitgerekend de partij die werd opgericht om kiezer en politiek dichter bij elkaar te brengen, levert nu de minister van Binnenlandse Zaken. Volgende week een jaar geleden hield zij een nieuwjaarstoespraak voor haar partij in Amsterdam. Voor velen is dat een mooie gelegenheid om een samengevoel te vertolken, maar jonkvrouw Ollongren schakelde al na drie alinea's over op pure agressie gericht tegen mijn partij. 90% van haar tekst was gewijd aan de PVV. Wat een obsessie. Wat is haar visie op de toekomst van de hoofdstad, vroegen we ons op dat moment af. Nou, weg met Wilders! En zijn partij, de PVV, is niet eens vertegenwoordigd in de Amsterdamse gemeenteraad. Jonkvrouw Ollongren schaft nu het referendum af. De ironie is compleet. Het is jammer dat dat gebeurt. Het is eigenlijk een groot verdriet voor Nederland. Het is jammer dat die partij, D66, nu wel met deze heel kleine troostprijs, met dit voorstel komt en zich niet inzet voor een echte, directe democratie waar de partij voor is opgericht.

Voorzitter. Nog een paar vragen ten slotte aan de heer Jetten. De minister stelt dat Amsterdam uit het Koninkrijk der Nederlanden moet stappen als de PVV in Nederland aan de macht komt. Die uitspraak is gericht tegen de rechtsstaat, tegen de democratie en ook tegen de Grondwet, maar wat nou als we straks wel een gekozen burgemeester kunnen krijgen, volgens mij het logische gevolg van deze grondwetswijziging? En wat nou als er straks allemaal of een aantal PVV-burgemeesters aan de macht komen in hun respectievelijke gemeentes? Moeten die gemeentes — dat zou helemaal in lijn zijn met de D66-ideologie — vervolgens ook het Koninkrijk uit? Of mogen ze gewoon in Nederland blijven?

De vorige spreker hield zich zeer op de vlakte over de vraag wat nu en hoe nu verder, en dat begrijp ik wel, maar ik hoor van de heer Jetten een mooi toekomstscenario. Er is hard gewerkt en dit is een grondwetswijziging met een lange geschiedenis waar breed over is nagedacht — nogmaals complimenten voor de makers ervan — maar dat doe je niet alleen maar om iets eruit te halen. Dat doe je ook omdat je ergens naartoe wilt, omdat je het idee hebt dat er iets moet veranderen in Nederland. Ik snap best dat de indiener dat niet tot achter de komma met ons wil delen, maar hij opent als het ware toch een doos van Pandora, wat hem verplicht om ons te vertellen waarom dan. Hoe ziet hij dat?

En hoe ziet hij de positie van de burgemeester in de toekomst, die straks misschien gekozen gaat worden in een verkiezingscampagne en bijna de sterke man is? Althans, de suggestie zal zijn dat de burgemeester het allemaal gaat regelen, maar die heeft binnen een gemeente helemaal niet zo veel macht. Dat zijn interessante dingen om toch eens even over te praten. Ik wil dus toch iets weten over de vraag hoe nu verder en wat de stip aan de horizon is, om een veelgebruikte term van de heer Pechtold maar eens te gebruiken. Hoe ziet hij het zich verder ontwikkelen?

Dat was het, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Mevrouw de voorzitter, dank u voor het woord. Allereerst mijn complimenten voor de vakkundige wijze waarop collega Jetten de verdediging van dit wetsvoorstel heeft overgenomen, waarmee hij in de voetsporen treedt van degene die hem nu rugdekking geeft. Wat mij trof, is een zinsnede ergens aan het slot van de verdediging, waarin collega Jetten stelt dat hij graag wat inhoudelijke waardering voor het voorliggende voorstel aan de leden van de SGP-fractie zou willen ontlokken. Nou, dat is natuurlijk een hartelijke uitnodiging en we zijn dan zeker gewend om er alles aan te doen om een dergelijke oprechte wens te verwezenlijken. Maar ik moet u toch een teleurstelling bereiden, collega. Het is niet gelukt. Niet omdat wij geen open debat willen over de aanstellingswijze van de burgemeester, maar juist omdat collega Jetten dat inhoudelijke debat, net als zijn collega bij de eerste lezing, op dit moment ontloopt.

Wat de SGP betreft hebben we het over de richting die wij willen inslaan en de keuzes die wij willen maken. En dan is een wetsvoorstel als dit een soort sluitstuk. Welke richting wilt u inslaan? Moet het een rechtstreeks door het volk gekozen burgemeester worden? Of wordt de burgemeester dan wel de commissaris van de Koning gekozen door de raad c.q. de Staten? Wordt er een speciaal kiescollege ingesteld? Of verandert er helemaal niks en wordt de huidige gegroeide praktijk gehandhaafd? Omdat deze onduidelijkheid over het doel van deze grondwetswijziging op dit moment bestaat, zeggen wij als SGP: mensen, op dit moment even niet aan beginnen.

Ik benoem nog een keer een aantal kernbezwaarpunten die wij tegen dit voorstel hebben. In de eerste plaats hoort de beschrijving van de belangrijkste staatsorganen en de wijze waarop die in functie treden naar onze overtuiging thuis in de Grondwet. De zeer gewaardeerde heer Thorbecke kan in het verleden gezegd hebben "deze procedure hoort er eigenlijk niet in", maar daar brengen wij tegenin dat de Grondwet over gemeenteraden en Provinciale Staten netjes vermeldt hoe de "benoeming" plaatsvindt, namelijk door verkiezing eens per vier jaar. Over hoe de burgemeester aan zijn ambt moet komen, zou de Grondwet dan zwijgen. Waarom dan wel bepalen hoe de gemeenteraad en de Staten gekozen worden? Hierin dient een consistente lijn gevolgd te worden. Dat is het eerste bezwaar: je brengt een inconsistentie aan.

Het tweede bezwaar: de burgemeester wordt bij een rechtstreekse verkiezing en zelfs bij een indirecte verkiezing via de raad een politiek dier. Navenant geldt dat ook voor de commissaris van de Koning. Het wordt een politiek dier met een eigen mandaat en dat zet de lokale verhoudingen op zijn kop. De discussie over dit wetsvoorstel kan dan ook niet los worden gezien van de inhoudelijke gevolgen voor de verschillende opties die denkbaar zijn. Naar onze overtuiging dienen wij daar eerst over te discussiëren. Ik geef toe dat het een veld vol voetangels en klemmen is, maar het is wel een zuiverder discussie.

Het derde bezwaar: de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de burgemeester en de commissaris van de Koning komen onder druk te staan, terwijl dat juist een van de redenen is waarom de burgemeester in de waardering van lokale bestuurders tegenwoordig juist vaak hoog scoort.

Een volgend bezwaar betreft de verhouding tussen de gemeenteraad aan de ene kant en de wethouders aan de andere kant. Wat is dan de specifieke rol van die gekozen burgemeester in welke vorm dan ook? Het is een buitengewoon complicerende keuze die wij maken als die burgemeester dan gekozen moet gaan worden.

Een knelpunt blijft ook gelegen in de bijzondere taken van de burgemeester op onder meer de terreinen van veiligheid en van zorg en dwang. Ik geef toe dat het niet het meest volumineuze pakket is, maar het is wel degelijk een rijkstaak, een eigenstandige taak die zomaar in de knel kan komen.

Als laatste bezwaarpunt noem ik de verhouding tussen het mandaat van de burgemeester als staatsorgaan versus zijn verantwoording richting de bevolking of de raad. Ik hoef daarbij maar even aan een gemeente als Brunssum te refereren en we snappen allemaal welk spanningsveld dat oplevert.

Dan een vraag aan de minister. Dat betreft het moment van indienen. De Raad van State heeft terecht aandacht gevraagd voor het moment van indienen. Collega Jetten geeft aan van mening te zijn binnen de door de regering gestelde termijn van 1 mei te hebben gehandeld. In zekere zin heeft hij daarin volkomen gelijk. Tegelijkertijd geldt voor ons allen het volgende. Het is van belang dat de initiatiefnemers van grondwetswijzigingen ook bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen steeds voor ogen hebben dat de indiening zo mogelijk op de eerste dag van de nieuwe Tweede Kamer plaatsvindt. Dit is weliswaar niet letterlijk te lezen in artikel 137 van de Grondwet, maar moet toch zeker worden gezien als een grondwettelijke plicht, waar al eerder over gesproken is in de Tweede Kamer. De geest van de Grondwet is in dezen niet minder leidend dan de letter ervan. Voorkomen moet worden dat het om politieke redenen mogelijk is om een tweede lezing steeds maar uit te stellen. Dat is hier nadrukkelijk niet het geval, maar ik signaleer een spanningsveld. Daarom vraag ik de regering om de tekst van artikel 137 nog eens grondig tegen het licht te houden of te doen houden, mede in het licht van het advies van de Raad van State uit 2003 en het zeer recente advies van dezelfde raad van september 2017. Is de regering bereid om hierover met voorstellen te komen? Voorzitter, ik dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bisschop. Ik geef het woord aan mevrouw Kuiken namens de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Voor ligt het initiatiefwetsvoorstel van de heer Jetten, dat al een rijke geschiedenis kent — fijn om u weer te zien, meneer Schouw — en waarin de benoeming door de Koning uit de Grondwet wordt gehaald. Hierdoor krijgt de wetgever de vrijheid om de aanstellingswijze vast te stellen. Het zal geen verrassing zijn dat wij het wetsvoorstel steunen, want het is de tweede lezing. Ik wil dan ook beginnen met complimenten voor het feit dat D66 volhardend is in het blijven oppoetsen van dit kroonjuweel en voor het feit dat de fractie het weer uit de antiekkast heeft getrokken om het verder te brengen. Wij zijn positief. We hebben een aantal vragen gesteld in de schriftelijke ronde en in de eerste instantie. Mijn oprechte vraag is dan ook: wat valt er nog te vragen? Eerlijk gezegd: over dit wetsvoorstel niet zo veel meer.

Gelijktijdig weten we ook allemaal dat er nog wel een verschil van mening bestaat over de vraag of je wel aan dit wetsvoorstel moet beginnen, als je het niet helemaal eens bent over hoe het vervolgtraject eruit zou moeten zien en hoever je daarin zou moeten gaan. Dat kun je in allerlei vormen doen. Je kunt kiezen voor directe benoeming of indirecte benoeming. Je kunt ook kiezen voor een getrapte benoeming. Je kunt kiezen in vrijheid in benoeming, maar dat zal ook een belangrijke overweging zijn, niet alleen in dit huis, maar ook aan de overkant waar men diep en grondig over dit wetsvoorstel zal discussiëren. Daarom stel ik toch een vraag aan zowel de heer Jetten als de minister. Ik wil niet zozeer weten hoe het vervolg eruitziet qua inhoud, maar hoe zij denken dit vervolgproces vorm te geven en op welke wijze de Kamers daarin meegenomen worden, dan wel de bestuurslagen waarin dit wetsvoorstel vergaande consequenties voor heeft.

Voorzitter, ik rond af. Ik wens de initiatiefnemer veel succes met zijn wetsvoorstel. Ik zie uit naar de beantwoording van de vragen die inmiddels zijn gesteld. Die zal op een ander moment volgen. Dank u wel, voorzitter.

De heer Koopmans (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ook ik wil graag complimenten uiten aan de indiener, de heer Jetten, maar ook aan zijn geestelijk vader in dit opzicht, de heer Schouw. Waar gaat het vandaag over? Het gaat vandaag niet over het veranderen van de manier waarop de commissaris van de Koning of de burgemeester wordt benoemd. Ook als het initiatiefvoorstel van de heer Jetten wordt aangenomen, verandert de huidige methode van het aanstellen niet. De enige vraag is of het in de Grondwet moet staan of dat het in een gewone wet mag. Het gaat vandaag alleen over de vraag of artikel 131 van de Grondwet moet voorschrijven dat de commissaris en de burgemeester bij koninklijk besluit worden benoemd. Het wetsvoorstel wil dit artikel aanpassen. Als we dit doen, blijft de huidige aanstellingswijze nog steeds staan in de Provinciewet en in de Gemeentewet. Die wetten zijn we nu niet aan het wijzigen en de onderliggende praktijk wordt dus ook niet gewijzigd.

Wat is die praktijk van nu dan? Voor de duidelijkheid, op dit moment wordt de burgemeester geselecteerd middels een hele zorgvuldige methode. Er is een open sollicitatie en iedereen kan zich melden. Daarbij zijn geen partijvereisten en zelfs geen vereiste om lid te zijn van een partij. Een vertrouwenscommissie van een gemeenteraad interviewt de kandidaten en doet een aanbeveling. Die aanbeveling wordt in de gangbare praktijk overgenomen door de minister van Binnenlandse Zaken en deze selectie wordt vervolgens bevestigd in de vorm van een koninklijk besluit.

Dan nu: wat vindt de VVD dan van het voorstel? De VVD steunt het. De indiener meent dat de wetgever de vrijheid moet worden gelaten om de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning vast te stellen. De VVD vindt dat de Grondwet niet in de weg moet staan aan het voeren van het debat. Wel is het voor de duidelijkheid van ons staatsbestel goed dat de Grondwet in ieder geval die twee ambten blijft noemen, maar dan voor de aanstellingswijze verwijst naar de gewone wet.

Wat er concreet met de aanstellingswijze moet gebeuren is nu dus niet aan de orde. Maar dat is dus omdat de huidige bepalingen in de gewone wet ongewijzigd blijven. Maar nu met name de burgemeesters onderwerp van gesprek zijn, voel ik toch een verantwoordelijkheid om iets te zeggen over de essentiële rol die burgemeesters hebben in het huidige stelsel. In de visie van de VVD moet de benoeming van de burgemeester worden bezien in het totaal van het functioneren van de gemeentelijke overheid. Belangrijke toetssteen bij de positie van de burgemeester is daarbij zijn of haar strikte onafhankelijkheid.

De burgemeester is nu de onafhankelijke voorzitter van de gemeenteraad, die boven de partijen staat. En het burgemeesterschap is een centrale functie in de lokale democratie, die in het huidige stelsel grote baat heeft bij die onafhankelijke positie. De onafhankelijke en niet-politieke burgemeester heeft ook een centrale rol in het handhaven van de openbare orde en, tot slot, heeft de onafhankelijke burgemeester ook een sterke positie in het terugdringen van de ondermijnende criminaliteit. Ik doel daarbij vooral op het terugdringen van de inmenging van de onderwereld in de bovenwereld en dus ook in die van de lokale politiek.

Maar wellicht nog belangrijker dan dit alles is dat in de praktijk veel mensen tevreden zijn met hun burgemeester en de wijze waarop die functioneert. Ik denk daarbij natuurlijk aan de zeer gewaardeerde burgemeester Van der Laan in Amsterdam, die ons helaas is ontvallen. Ik denk ook aan mijn voormalige burgemeester, de heer Theo Weterings, die onlangs vertrok uit de Haarlemmermeer en nu in Tilburg is begonnen. Ik zag bij zijn afscheid hoe geliefd hij is in die gemeente, van voor naar achter en van links naar recht, en ongeacht zijn politieke kleur.

Het is nu niet het moment om in dit debat het stelsel te veranderen, maar als er voorstellen komen, dan zal de VVD het debat aangaan. We zullen alle voorstellen beoordelen in het licht van het totale stelsel van de lokale democratie. De onafhankelijkheid van de burgemeester en het vertrouwen die deze geniet, zijn daarbij heel belangrijk. Het is niet realistisch om maar een enkel deel van het systeem te wijzigen. De aanstelling van de burgemeester, als die zou veranderen, heeft gevolgen voor het hele stelsel. En dus moet dat hele stelsel dan worden gewogen.

Voorzitter. Ik kom tot een conclusie. Vandaag is dit allemaal niet aan de orde. De enige vraag die nu aan de orde is, is of de aanstellingswijze in de Grondwet moet staan of niet. De VVD heeft ook in eerste lezing gezegd dat de Grondwet niet in de weg moet staan aan dit debat en dat vindt de VVD nog steeds. Staatsrechtelijk is het ook niet nodig dat die aanstellingswijze in de Grondwet staat. Daarom zal de VVD instemmen met het uit de Grondwet halen van de wijze waarop de burgemeester en de commissaris van de Koning worden benoemd, niet meer en niet minder.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van Raak namens de SP.

De heer Van Raak (SP):

Ik wil de heer Jetten van harte feliciteren, en de heer Schouw natuurlijk ook — ouwe strijdmakker! Maar ik feliciteer ook de heer De Graaf, die precies deze wet op 22 maart 2005 verdedigde in de Eerste Kamer. Ik was toen lid van de Eerste Kamer en ook woordvoerder. Ik heb toen tegen deze wet gestemd. Het is de dag die later "de nacht van Van Thijn" is gaan heten. Die begon om negen uur 's ochtends en eindigde diep in de nacht. De hele dag werd gesproken over de rechtstreeks gekozen burgemeester. Dat was een opmerkelijk debat, want die wet lag niet voor. De wet die voorlag, was dat de benoemingswijze van de burgemeester uit de Grondwet zou worden gehaald. Dat is een heel andere kwestie, maar die twee kwesties werden toen wel rechtstreeks met elkaar verbonden. Ik heb heel goed naar het huidige regeerakkoord gekeken. Ik heb daar wel wat geruststellends in gezien, want daarin staat dat de behandeling van deze initiatiefwet zal worden voortgezet.

Laat ik u even mee terugnemen naar 2005. We hadden toen kabinet-Balkenende II, een coalitie van VVD, CDA en D66, dus nog niet met de ChristenUnie, maar het leek er wel een beetje op. In die coalitie was afgesproken dat er een rechtstreeks gekozen burgemeester moest komen. Dat was destijds zeer tegen het zere been van zeer veel Kamerleden hier en in de Eerste Kamer van zowel de VVD als het CDA, maar ja, afspraak is afspraak en de wet werd doorgezet. Maar juist doordat het politiek werd gemaakt en doordat aan de deconstitutionalisering al een vorm van burgemeester werd geplakt, is de discussie toen gestrand, is de wet gestrand en is zelfs een minister gestrand.

Nogmaals, ik heb het huidige regeerakkoord goed gelezen, en volgens mij kunnen we nu een openlijke, heldere juridische discussie voeren over de vraag of de aanstellingswijze van de burgemeester constitutioneel van aard is. Ik ben het minder eens met Groen van Prinsterer en ik ben het meer eens met Thorbecke, die zei dat dat niet zo is. Daarom zal ik nu, deze keer hier in deze Kamer, voor deze wet stemmen. Maar ik heb wel de vraag waarom ervoor is gekozen om deze deconstitutionalisering, deze verandering van de Grondwet, te gebruiken als begin van een discussie over de toekomstige burgemeester. Het klinkt misschien raar om te zeggen, sinds 1848, maar waarom is er niet toch nog even gewacht tot we die discussie hebben gevoerd en tot er een plan lag en een uitgebreide wet voor een nieuwe burgemeester? Dan had de deconstitutionalisering ook een sluitstuk kunnen zijn van een heel groot proces. Waarom is daar niet voor gekozen?

Natuurlijk dringt zich niet alleen de vraag "waarom nu?", maar ook de vraag "wat dan?" op. In de huidige praktijk hebben we feitelijk, praktisch gezien, een burgemeester die misschien niet helemaal door de gemeenteraad wordt gekozen, maar toch ook weer wel. In ieder geval wordt die voorgedragen bij de minister, en de minister zal die voordracht eigenlijk altijd overnemen, behalve als er zwaarwegende bezwaren zijn omdat de foute dingen uit de foute dossiers komen. Dat betekent dat we met de huidige praktijk eigenlijk heel ver zijn afgeraakt van wat we in de Grondwet hebben vastgelegd, want er is nog wel een kroonbenoeming, maar die lijkt in helemaal niets meer op wat in 1848 is vastgelegd. Dat laat maar weer zien hoe elastisch en daardoor ook hoe bruikbaar onze Grondwet is.

De manier waarop je de burgemeester kiest, hangt ook af van wat je met die burgemeester wil. Als je een heel politiek uitgesproken burgemeester wilt hebben, met een eigen politiek programma, dan is het misschien logisch om zo iemand rechtstreeks te kiezen. Het is dan wel de vraag wie de baas is in de gemeente. Mevrouw Özütok wees daar ook al op. Als je zowel de burgemeester als de gemeenteraad rechtstreeks kiest, wie heeft dan het laatste woord? Wat ons betreft moet dat de volksvertegenwoordiging zijn. Als je een burgemeester hebt die boven de partijen staat, die symbool is van de gemeenschap, die juist niet te veel politiek uitgesproken moet zijn, dan is het ook veel logischer om de burgemeester weliswaar te kiezen, maar dan door de gemeenteraad. Mijn vraag aan de minister is wat haar opvattingen zijn en in hoeverre het ideaal van de minister aansluit bij de huidige praktijk. Nadat we in 1848 een Grondwet hebben gekregen, is die in de praktijk voortgegaan. We hebben nu een heel andere praktijk die nog maar nauwelijks, alleen met heel veel schuren en schrammen, binnen de Grondwet past. Kunnen we niet gewoon de huidige praktijk codificeren?

Ik heb ook nog een vraag over het moment van indiening. De heer Bisschop sprak daar ook al over. We hebben een groot probleem gehad met het correctief referendum. De heer Jetten heeft het volgens een brief van de vorige minister op tijd ingediend, maar als je kijkt naar de staatsrechtelijke discussies die in de Eerste Kamer en in deze Kamer zijn gevoerd en de brieven die we hebben gehad van de minister en het advies van de Raad van State tot twee keer toe, moeten we toch concluderen dat het veel sneller moet. Graag de opvatting van de minister hierover om eens en voor altijd uitsluitsel te bieden.

Er worden allerlei vragen gesteld over de toekomstige vorm van de burgemeester. Als de heer Jetten wijs is — en dat is hij — zou ik daar niet al te veel over zeggen als ik hem was. In het debat over het correctief referendum heeft hij wel opgemerkt, toen als woordvoerder, dat D66 bij de onderhandelingen in het regeerakkoord afstand had genomen van het correctief referendum, maar stond voor een rechtstreeks gekozen burgemeester. Daarmee de suggestie wekkend dat het correctief referendum en het inruilen van het raadgevend referendum, een soort uitruil is geweest binnen de coalitie met VVD, CDA en dit keer ChristenUnie voor de rechtstreeks gekozen burgemeester. Als dat zo is, zou het ook wel passen om dat te vertellen, want dat zou nog van invloed kunnen zijn op mijn stemgedrag.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van der Molen namens het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter, hartelijk dank. Ik hoorde de heer Bosma refereren aan de burgemeester van Harlingen. Nu ben ik ervan op de hoogte dat de burgemeester van Harlingen vandaag jarig is. Ik dacht: ik begin mijn inbreng in ieder geval met een hartelijke felicitatie aan de heer Sluiter, die overigens nu op het plein hier voor het gebouw van een diner geniet, zo kan ik u verklappen. Ik moest daarvan eerder vertrekken omdat dit prachtige debat plaats zou vinden. Maar je moet er wat voor over hebben!

Voorzitter. Het voorbereiden en verdedigen van een initiatiefwetsvoorstel is een hele klus. Als je dan ook nog een initiatiefwetsvoorstel over de Grondwet indient, is dat een dubbele klus. In de eerste plaats wil ik dan ook, net als de voorgaande sprekers, mijn waardering uitspreken aan de heer Jetten, en daarmee ook aan de heer Schouw, voor de taak die hij op zijn schouders heeft genomen. De keuze die vanavond voorligt is helder. De benoemingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning kan wat het CDA betreft uit de Grondwet. Omdat de aanstellingswijze was vastgelegd in de Grondwet, was die formeel niet eenvoudig te veranderen. Dat neemt niet weg dat de aanstellingswijze in de praktijk wel degelijk veranderd is, van een eenzijdige beslissing van de minister naar een benoeming op voordracht van de gemeenteraad zoals geregeld in artikel 61 van de Gemeentewet.

Voorzitter. De CDA-fractie hecht nadrukkelijk aan de onafhankelijke en onpartijdige positie van de burgemeester in het gemeentelijk bestel. Is de initiatiefnemer het met mij eens dat de aanstellingswijze ook in de toekomst de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de burgemeester zou moeten waarborgen? De signalen die wij heel regelmatig krijgen over bijvoorbeeld de integriteit in het lokaal bestuur, maar ook de ondermijning bevestigen voor de CDA-fractie opnieuw de waarde van de positie van de burgemeester.

Voorzitter. Een vervangende benoemingswijze ontwerpen we natuurlijk niet in een achternamiddag, juist ook om de reden die ik noemde, zomaar op de achterzijde van een bierviltje. Door de aanstellingswijze uit de Grondwet te halen ontstaat er ruimte voor de wetgever om de procedure zo nodig te wijzigen. Dat ook de gewone wetgever dat niet lichtvaardig hoort te doen, spreekt voor de CDA-fractie vanzelf. De aanstellingswijze van de burgemeester en van de commissaris van de Koning staat niet los van de verdere inrichting van het openbaar bestuur op lokaal en provinciaal niveau. Een verandering in de aanstellingswijze zal dan ook gepaard moeten gaan met breder onderzoek naar de gevolgen daarvan voor de verhoudingen binnen het lokaal en provinciaal bestuur. Er zijn allemaal vraagstukken die opkomen als: hoe verhouden de taken, de bevoegdheden en de verantwoordelijkheid van de burgemeester zich tot de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld de wethouders, maar natuurlijk ook in eerste instantie van de gemeenteraad? Ik zou dan ook heel graag de indiener, maar zeker ook de minister als adviseur van de Kamer willen vragen — ik leg de vraag vooral bij de minister, omdat we nu weer een stap moeten nemen — wat zij gaat ondernemen om een verdiepend onderzoek te doen dat genoeg aan informatie op tafel legt om daar in de toekomst keuzes over te maken, want wij zullen hier zorgvuldig moeten handelen. Een verandering in de aanstellingswijze van de burgemeester zal wat onze fractie betreft ook niet automatisch een verandering in de aanstellingswijze van de commissaris van de Koning met zich meebrengen.

Samenvattend: instemming met het voorstel dat de heer Jetten aan de Kamer heeft voorgelegd in tweede lezing, maar met name ook een pleidooi vanuit de CDA-fractie om nu goed onderbouwd en met zorgvuldigheid naar het vervolg te kijken. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Hiddema namens Forum voor Democratie.

De heer Hiddema (FvD):

Voorzitter. Voor ons ligt het voorstel van wet dat moet leiden tot de aanstelling van de commissaris van de Koning en de burgemeester via de gewone wetgever. Geen benoeming dus meer via de grondwetgever waarbij de kiezerswil totaal buiten beschouwing kan worden gelaten. Deze deconstitutionalisering komt als geroepen in een tijd dat met name burgemeestersaanstellingen de volkswil geheel en al lijken te negeren. Steeds duidelijker wordt dat we aan de leiband van het partijkartel lopen, ook al is inmiddels zo'n 40% van de politiek in de gemeenten gemeentepolitiek geworden door lokale partijen die autonoom zouden moeten kunnen opereren. Het kartel kan volstaan met een telefoontje: je hebt je baan aan ons te danken; als uitgerangeerde politicus moet je nu doen wat wij willen. En klaar is het nieuwe azc. Zo worden de gemeentebewoners geknecht. In Amsterdam zetelt ad interim Jozias van Aartsen, partijkardinaal en bestuurlijk fenomeen met bestuurlijke gaven die precies weet wat zijn gemeentenaren bereid zijn te slikken, exclusief toegerust met helderziende gaven, mag je wel denken. En dat in het vooruitzicht op burgemeester Femke Halsema, die wordt klaargestoomd voor het ambt met behulp van partijkartelbonzen en hun toegewijde media.

De voorzitter:

Mijnheer Hiddema.

De heer Hiddema (FvD):

Ja?

De voorzitter:

Ik heb net een opmerking richting de heer Bosma gemaakt over het noemen van namen van mensen die niet aanwezig zijn.

De heer Hiddema (FvD):

De heer Bosma heeft daarop gerepliceerd. In zijn kielzog wil ik daar ook wel iets over zeggen.

De voorzitter:

Ja, dat dacht ik al. Maar ze kunnen zich niet verweren.

De heer Hiddema (FvD):

De namen die ik noem, wijken niet af van het rijtje waar mijnheer Bosma de ontdekkingen op heeft gebaseerd. Dus er niets nieuws onder de zon, mevrouw de voorzitter.

In Arnhem verscheen pardoes Marcouch op het toneel. Daar keek de burgerij van op. Maar soit, hij ontpopte zich als liefhebber van Vitesse, wist alleen niet de weg naar het stadion te vinden. In Rotterdam zetelt Aboutaleb als nooit verkozen vader van de stad. Ietsjepietsje salafist, blijkt nu. Je krijgt er wel wat bijgeleverd, waar je geen weet van had. In Harlingen laat de burgemeester zijn burgers weten dat ze blij moeten zijn dat een partij als het Forum niet aan de verkiezingen deelneemt. Wat zijn burgers daarvan vinden, zal hem kennelijk worst wezen.

En dat ook in een tijd dat met name de burgemeester in zijn functie niet uitblinkt in nederigheid en dienstbaarheid. Steeds meer ontpopt hij zich als een zelfverkozen moreel leidsman voor zijn gemeentenaren. Die worden zonder ophouden zalvend en predikend toegesproken en aangesproken op hun burgerplichten. Ze moeten meer verbinden, ze moeten meer verdraagzaam zijn en ze moeten in alle richtingen meer waardigheid betrachten. Zo'n rol als moreel leidsman en hoeder van het goed burgermansfatsoen zou alleen de politiek ambtsdrager zich mogen permitteren die zich gedragen weet door een stevig kiezersmandaat. Forum voor Democratie is ook hierom pal voorstander van de gekozen burgemeester. Die heeft in zo'n geval pas echt recht van spreken.

Dit wetsvoorstel is van de heer Jetten van D66. Dat brengt met name weemoedige herinneringen teweeg aan D66, met name Hans van Mierlo en Hans Gruijters, FvD'ers in hart en nieren als het gaat om gekozen ambtsdragers. Nu is het oppassen met de democratische oogmerken van D66. Sterker nog, D66 en directe democratie, dat is een verdacht liaison geworden. Ziedaar het bij het afval plaatsen van elke vorm van een referendum in één dag en het nauwelijks kunnen wachten op de vuilniswagen die de restantresten komt afhalen. Nu het aan banden leggen van de vrijheid van meningsuiting. Gruijters en Van Mierlo zouden denken, dat horende: Ollongren, dat meen je niet, hou op; dat is nepnieuws.

Forum voor Democratie steunt dit voorstel, ook als postuum eerbetoon aan deze kiezerslievende volksvertegenwoordigers pur sang, en om in de toekomst de burgers te vrijwaren van te worden opgescheept met uitgerangeerde partijkartelpolitici.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn we hiermee aan het eind gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt van 20.29 uur tot 20.37 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de heer Jetten het woord.

De heer Jetten (D66):

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de fracties voor hun inbreng in eerste termijn. Wij behandelen vanavond een initiatiefwetsvoorstel met als belangrijkste en eigenlijk ook als enige doel om de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning uit de Grondwet te halen. Dat voorstel, zo blijkt vanavond, kan op brede steun rekenen in deze Kamer. Er zijn over dit wetsvoorstel een aantal vragen gesteld aan mij, maar ook aan de minister. Ik zal de vragen die aan mij zijn gesteld zo meteen beantwoorden. Ik zal ook kort ingaan op enkele opmerkingen en observaties van een aantal leden van de Kamer. Maar, voorzitter, voordat ik dat doe, zou ik graag een aantal mensen kort willen bedanken. Ze zijn al eerder vanavond genoemd.

Allereerst dank ik de heren Carsten Zwaaneveld en Huub Linthorst. Carsten Zwaaneveld zit hier achter mij en Huub Linthorst zit achter in de zaal. Zij zijn twee zeer gewaardeerde juristen van onze fractie die de fractie altijd bijstaan bij de initiatiefwetsvoorstellen die wij in deze Kamer indienen, waarvoor dank. Ook dank ik de heer Gerard Schouw, die terecht een aantal complimenten in ontvangst heeft mogen nemen van de Kamer en die als oud-lid van deze Kamer de initiatiefnemer was bij de eerste lezing van deze wet. Jaren geleden mocht ik, toen de heer Schouw nog senator was, zijn beleidsmedewerker zijn. Ik vind het dan ook extra bijzonder dat hij vanavond hier achter mij als adviseur in dit vak zit.

Voorzitter. Dat brengt mij bij de beantwoording van de vragen. Dat wil ik doen langs een aantal thema's: ten eerste het doel van deze wet, ten tweede de discussie over de grondwettelijke aspecten en tot slot kort de toekomst.

Voorzitter. Deze initiatiefwet heeft een lange voorgeschiedenis: van Thorbecke via allerlei staatscommissies tot hier vanavond. Het is al eerder gezegd: Thorbecke vond bij de totstandkoming van deze Grondwet eigenlijk al dat de benoemingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning prima bij gewone wet georganiseerd zou kunnen worden. Ook de staatcommissie-Heemskerk schreef in 1887: "Op welke wijze de benoeming van de voorzitter van de gemeenteraad moet geschieden, kan de wetgever het best beslissen." Ook enkele tientallen jaren later, in 1922, kwam de staatscommissie-Ruijs de Beerenbrouck tot eenzelfde conclusie: "De wetgever behoort vrijheid te worden gelaten om desverlangd de voorzitter van de raad door een ander gezag dan de Kroon te doen benoemen." Ook Cals en Donner schreven in het eindrapport van hun commissie in 1971 woorden van dezelfde strekking: "De wetgever dient hier te beslissen en de mogelijkheid te hebben om tussen verschillende oplossingen te kiezen. Tevens behoudt men aldus de gelegenheid om, wanneer de al bestaande situatie wordt gewijzigd, naderhand correcties aan te brengen op grond van de opgedane ervaring." De commissie-Van Thijn schreef begin jaren negentig: "Het uit de Grondwet halen van de aanstellingswijze van de burgemeester biedt de wetgever de mogelijkheid om op een procedureel minder omslachtige wijze te reageren op breed gedragen veranderingen en inzichten." In het rapport van de staatscommissie Dualisme en lokale democratie uit 2000 staat wederom een aanbeveling tot het uit de Grondwet halen van de aanstellingswijze.

Gezien alle ervaringen uit het verleden en de adviezen die al meermaals zijn uitgebracht, heeft mijn fractie er in 2012 voor gekozen een overzichtelijke en gerichte initiatiefwet in te dienen. Deze wet stelt voor om de aanstellingswijze van burgemeester en commissaris van de Koning uit de Grondwet te halen en voortaan bij gewone wet te regelen; niets meer en niets minder. Daarbij is het van belang om te benadrukken, zoals een aantal leden ook hebben gedaan, onder anderen mevrouw Özütok, dat de huidige praktijk in principe niet verandert als wij deze grondwetswijziging hebben aangenomen in beide Kamers. Want in artikel 61 van de Gemeentewet en de Provinciewet hebben wij nu geregeld hoe wij de aanstellingswijze en de benoeming van burgemeester en commissaris van de Koning organiseren.

Wat wel verandert na aanname van dit voorstel is de wijze waarop wij die praktijk kunnen veranderen. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dan voortaan bij meerderheid de benoemingswijze van burgemeester en commissaris wijzigen als het tijdsgewricht en de rol die beide functionarissen vervullen in het lokale en regionale bestuur daarom vragen. Dat is niet de motivatie die er nu is of die specifiek bij deze initiatiefwet past, maar die teruggaat tot 1848.

Voorzitter. Een aantal fracties en leden hebben gesproken over de plek van die benoemingswijze in de Grondwet zoals die er nu staat. De SGP-fractie heeft vanavond, maar ook eerder in de schriftelijke inbreng bij de eerste lezing, uitgebreid stilgestaan bij de vraag: hoort die benoemingswijze niet gewoon in de Grondwet thuis? Ik zou die vraag eigenlijk willen beantwoorden door twee andere vragen te stellen, namelijk: is de benoemingswijze van de burgermeester en de commissaris van wezenlijk belang voor de organisatie van belangrijke staatsinstellingen? En is de benoemingswijze van de burgemeester van wezenlijk belang voor de rechten en plichten van de inwoners van dit land? Mijn antwoord op die twee vragen is twee keer nee. Het is van belang dat we de burgermeester en de commissaris van de Koning genoemd hebben in de Grondwet. Dat blijft ook zo als we deze initiatiefwet aannemen, maar de wijze waarop we hen kiezen, hoeft niet in de Grondwet geregeld te worden.

De heer Bisschop (SGP):

Zo op het eerste gehoor klinkt het heel logisch, alleen ik denk dat we een spade dieper moeten steken. Dan gaat het over het mandaat. Het maakt wel degelijk verschil hoe een commissaris of een burgemeester tot zijn of haar ambt komt en welk mandaat daarmee gepaard gaat. Dat heeft consequenties voor de bevoegdheden en de plaats die de andere gremia innemen. Ik beperk me gemakshalve maar even tot de gemeente: de wethouders en de raad. Dat is de reden waarom het antwoord op de vragen die u stelt ja behoort te zijn. Die verhouding hoort in de Grondwet geregeld te zijn. Als dat niet gebeurt, organiseer je je eigen bestuurlijke ellende. Daar is de SGP zeer beducht voor, als welbewuste staatsrechtelijk georiënteerde partij. Daar staat die "s" namelijk voor.

De heer Jetten (D66):

Bij de eerste lezing is een leuk debat gevoerd met de heer Schouw over de vraag waar die "s" precies voor staat. Toen was de conclusie ook "staatkundig", dus het is fijn dat dit nog altijd zo is.

Ik denk dat mevrouw Özütok zojuist in haar eerste inbreng terecht heeft gezegd dat we in artikel 125 van de Grondwet hebben geregeld dat de gemeenteraad en de Provinciale Staten beide het hoogste orgaan zijn van die bestuurslaag. We hebben straks ook in artikel 131 van de Grondwet geregeld dat de burgemeester en de commissaris van de Koning daarin een rol vervullen. Wat mij betreft is dat voldoende om in de Grondwet op te nemen. De wijze waarop de burgemeester wordt gekozen, het takenpakket en de bevoegdheden die daarbij horen en de verhouding die hij tot de andere organen in de gemeente heeft, kunnen we wat mij betreft prima bij gewone wet regelen. Ik ben het met de heer Bisschop eens dat we met elkaar antwoord moeten geven op de discussie over de toekomstige benoemingswijze, maar daar zal ik zo meteen, als ik bij het blokje "toekomst" kom, wat uitgebreider bij stilstaan.

De heer Bisschop (SGP):

Een korte reactie daarop. Juist omdat dit soort dingen in de Grondwet blijft staan maar er in de praktijk een verandering in de positie zal optreden als er sprake is van een verkiezing op enigerlei wijze, verandert per definitie de relatie met de andere bestuurlijke gremia, of je dat nu wilt of niet en of dat nu constitutioneel verankerd is of niet. Daarom is ons betoog dat dit wetsvoorstel het sluitstuk van de discussie moet zijn en niet het startpunt. Is de heer ...

De voorzitter:

Jetten.

De heer Bisschop (SGP):

... Jetten dat met mij eens? Het antwoord is nee.

(Hilariteit)

De heer Jetten (D66):

Dat is het goede antwoord, maar ik zal daar iets meer woorden aan wijden. Ik heb net gezegd dat het doel van deze wet niets meer en niets minder is dan het uit de Grondwet halen van die aanstellingswijze. Mijn antwoord op de vraag of dit de rechten en plichten van burgers raakt, is nee. Op de vraag of het van wezenlijk belang is voor de organisatie van belangrijke staatsinstellingen is mijn antwoord nog steeds nee. Dat zien we ook in de praktijk van de afgelopen 150 jaar. De positie van de burgemeester en de commissaris van de Koning is door de decennia heen veranderd, omdat er andere taken naar die bestuurslagen toe gingen of omdat er andere taken bij specifiek de burgemeester of de commissaris terechtkwamen. Omdat we de aanstellingswijze nu in de Grondwet hebben verankerd, kunnen we de benoemingswijze niet bij gewone wet en na een fatsoenlijk debat in deze Kamer en in de Eerste Kamer laten aansluiten bij de rol die de burgemeester op dat moment in het lokaal bestuur vervult. Juist om ook recht te doen aan de zorgen die bij onder anderen de heer Bisschop leven, zou ik zeggen: schrap die aanstellingswijze nu uit de Grondwet, zodat we in een breder debat kunnen kijken naar de rol die de burgemeester vervult in het lokaal bestuur en we zijn takenpakket en verantwoordelijkheden goed kunnen laten aansluiten bij de wijze waarop we hem kiezen of benoemen.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben het eens met de heer Jetten dat de aanstellingswijze van de burgemeester niet in de Grondwet thuishoort, en ook dat de aanstellingswijze van de commissaris niet in de Grondwet thuishoort. Is hij het met mij eens dat ook de aanstellingswijze van het staatshoofd niet in de Grondwet thuishoort?

De heer Jetten (D66):

Vanavond behandelen wij hier een grondwetswijziging waarin ik voorstel om in ieder geval benoemingswijze van de burgemeester en de commissaris uit de Grondwet te halen. Het lijkt mij best een interessante discussie om op een later moment eens met elkaar te bekijken of ook de wijze van de benoeming van het staatshoofd op een andere manier geregeld zou kunnen worden, maar dat is vanavond niet aan de orde.

De heer Van Raak (SP):

Nee, maar het was mij alleen opgevallen dat die functie vergeten was, terwijl dat natuurlijk wel hetzelfde is. De heer Jetten heeft daar vast een mening over. Is de aanstellingswijze van het staatshoofd constitutioneel, als je het vergelijkt met de burgemeester of de commissaris?

De heer Jetten (D66):

Vanavond behandelen we hier mijn initiatiefwet om de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris uit de Grondwet te halen. De heer Van Raak weet ook dat mijn partij kritisch is op de manier waarop we bijvoorbeeld het hoofd van de regering kiezen, maar dat is vanavond niet aan de orde.

Voorzitter. Dat was wat mij betreft ook het stukje over de grondwettelijke aspecten. Ik had ook niet anders verwacht dan dat de heer Bisschop mij daarop zou interrumperen. Dan kom ik nu op het stuk toekomst. Want daar zijn door heel veel leden aan mij vragen over gesteld. Dan moet ik toch weer mijn eerste antwoord geven: vanavond is hier aan de orde een grondwetswijziging die de huidige aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris uit de Grondwet haalt, zodat we dat voortaan bij gewone wet kunnen regelen. En nogmaals: die praktijk verandert in eerste instantie niet, omdat we dat in de Gemeentewet en de Provinciewet al hebben geregeld.

Maar ik begrijp wel de vragen die zijn gesteld, de opmerkingen die daarover zijn gemaakt, en de vergezichten die soms zijn geschetst. Dat hebben we de afgelopen dagen ook gezien in de media, die natuurlijk met enige interesse naar dit debat keken en vooral wilden weten hoe we dat dan in de toekomst gaan doen.

Voorzitter. Het is volgens mij niet aan mij als initiatiefnemer van deze grondwetswijziging om hier conclusies te trekken over hoe die toekomst eruit zou moeten zien. Dat is aan de wetgever en wij zijn hier vanavond bijeen als grondwetgever. Toch wil ik een aantal punten noemen, want ik denk dat de Kamer een aantal terechte thema's heeft aangestipt. Je ziet ook de verschillen. De heer Bosma en de heer Hiddema staan aan de ene kant van het spectrum: de burgemeester zou in de toekomst in Nederland een meer politieke rol moeten vervullen. De burgemeester zouden we rechtstreeks door de bevolking moeten laten kiezen en hij moet richting gemeenteraad en wethouders dan misschien ook wel meer te zeggen krijgen dan nu het geval is. Aan de andere kant van het spectrum staan de heren Van der Molen en Koopmans. Zij zeggen juist: de onafhankelijke en onpartijdige rol van de burgemeester is het cruciale aspect dat we nu al hebben; dat kind moeten we niet met het badwater weggooien. Daartussenin zitten, als ik zo vrij mag zijn om jullie daar te plaatsen, mevrouw Özütok en de heer Van Raak: zij willen een burgemeester die gekozen is door de gemeenteraad, omdat de gemeenteraad het hoogste orgaan van het lokale bestuur is.

Ik denk dat we al deze aspecten — de onpartijdigheid, de onafhankelijkheid, de relatie van de burgemeester ten opzichte van wethouders en ten opzichte van de gemeenteraad — goed moeten afwegen als we in de toekomst met elkaar het debat voeren over de vraag of we de aanstellingswijze moeten veranderen. De vorige minister, minister Plasterk, heeft onder andere op verzoek van de Eerste Kamer daarvoor een aantal dingen in kaart gebracht. Hij heeft in kaart gebracht wat de knelpunten zijn in de huidige praktijk, maar hij heeft ook in kaart gebracht wat de verschillende varianten van een andere invulling zouden kunnen zijn. De heer Van Raak vroeg mij waarom vanavond met deze initiatiefwet dan ook al de discussie over die toekomst is gestart. Dat komt volgens mij voor een groot deel doordat daar in de Eerste Kamer, bij de eerste lezing van deze wet, veel vragen over zijn gesteld en de minister het een en ander in kaart heeft gebracht. Deze Kamer heeft in de commissie voor Binnenlandse Zaken besloten om de brieven van de minister die daarover gaan, nu nog niet te bespreken en eerst af te wachten of deze initiatiefwet door beide Kamers wordt aangenomen. Dat lijkt me ook nog altijd de zuivere volgorde: eerst het debat van de grondwetgever en daarna het debat van de wetgever. Mocht dit initiatiefwetsvoorstel door beide Kamers worden aangenomen — na vanavond heb ik er alle vertrouwen in dat dat in ieder geval in deze Kamer gaat lukken — dan ga ik, en dat zal voor iedereen hier gelden, graag met u het debat aan over de toekomstige positie en de wijze waarop we de burgemeester en de commissaris van de Koning kiezen.

De heer Martin Bosma (PVV):

Ja, dat snap ik allemaal wel. Het is natuurlijk het makkelijkst om een antwoord te geven in de trant van: het is een breed spectrum; die vindt dit en die vindt dat, en die heeft dit onderzocht. Dat is allemaal wel leuk, maar dat is natuurlijk geen antwoord. Je doet iets ingrijpends. Het gaat om een grondwetswijziging, die er misschien nog doorheen komt ook. Dat maken we hier zelden mee. Dat doe je niet zomaar voor de leuk en voor de gezelligheid. Dan moet je ook schetsen welke kant het volgens jou op moet. Misschien moet het voor D66 wel de kant op dat we de burgemeester veel meer macht geven, of juist veel minder, of misschien moet hij gekozen worden, of juist helemaal niet, of door de gemeenteraad. Je hebt daar toch wel een beetje een beeld van als je aan zoiets fundamenteels begint?

De heer Jetten (D66):

Ik denk dat het voor niemand een geheim is wat het standpunt is van D66 ten aanzien van het direct kiezen van bestuurders, onder anderen de burgemeester. Dat is al zo sinds 1966. Maar vanavond sta ik hier als initiatiefnemer van een grondwetswijziging die de huidige benoemingswijze uit die Grondwet haalt. Het past mij niet om vanavond dan vooruit te lopen op de discussie. Het standpunt van D66 is altijd bekend, ook aan de heer Bosma. Maar ik denk dat ik wel even de vrijheid mag nemen om hier namens mijn fractie te zeggen dat we, mocht deze grondwetswijziging worden aangenomen, ook het debat aangaan. Daarbij moet het doel volgens mij zijn om de lokale democratie verder te versterken. Daar neem je de positie van de burgemeester in mee. Maar wij gaan dat debat open aan, en dat doen we op een later moment.

De heer Martin Bosma (PVV):

Het is in ieder geval winst van dit debat dat D66 een consistent standpunt heeft. Ten aanzien van een ander belangrijk staatsrechtelijk onderwerp, het referendum, is dat er niet. Nou ja, er is elke week een ander consistent standpunt; laat ik het zo zeggen. Maar goed, we hebben hier in ieder geval uit kunnen opmaken dat de burger nog steeds de burgemeester moet kiezen. Dat is blijkbaar nog steeds het standpunt. En hoe zit het met de waarde van die burgemeester in de gemeente? Wil D66 die dan versterken in een toekomstscenario? Of zegt het: nou, het is eigenlijk best zoals het nu is; als hij maar gekozen wordt, dan is dat voldoende?

De heer Jetten (D66):

Ik heb net een aantal thema's genoemd die door de Kamer zelf zijn ingebracht in de eerste termijn. Ik noemde aan de ene kant de meer politieke rol, en aan de andere kant het belang van onafhankelijkheid en onpartijdigheid, dat door een aantal andere fracties aan de burgemeester wordt meegegeven. We zullen wel eerst met z'n allen antwoord moeten geven op de vraag welke rol we willen dat die burgemeester in de toekomst in het lokale bestuur vervult. Daarna kun je eigenlijk pas de vraag beantwoorden of hij rechtstreeks gekozen moet worden, of dat via de huidige praktijk kan, of dat het via de gemeenteraad moet. Het is nu dus nog te vroeg om daar antwoord op te geven. Daar gaat het vanavond ook niet over. Deze grondwetswijziging gaat slechts over het schrappen van de aanstellingswijze uit de Grondwet.

De heer Van der Molen (CDA):

De heer Jetten plaatst zichzelf in dit antwoord prachtig boven de partijen. Hij zou verderop in zijn loopbaan een uitstekende kroonbenoemde burgemeester kunnen worden; dat zie ik zomaar gebeuren. Maar ik heb voor de heer Jetten en ook voor de minister toch wel een vraag over de zorgvuldigheid. De heer Jetten verwees ernaar dat er een aantal brieven liggen van de voorganger van de minister, de heer Plasterk. Ik zal geen waardeoordeel vellen over brieven van de heer Plasterk, maar de CDA-fractie vindt dit in ieder geval wel onvoldoende. We kunnen ons met alleen een aantal brieven met daarboven "scenario's" niet buigen over de toekomst van het lokale bestuur. Dat gaf ik ook in mijn inbreng aan. Ik zou van de heer Jetten toch heel graag een reactie willen op wat er meer nodig is om gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de vraag of we het willen wijzigen. En via de heer Jetten geef ik aan dat ik straks ook in het antwoord van de minister heel graag hoor wat haar positie op dat punt is.

De heer Jetten (D66):

Ik heb de heer Van der Molen inderdaad aan de minister de vraag horen stellen wat er eventueel aan aanvullende onderzoeken nodig is. Ik denk dat het van belang is dat wij, nadat de grondwetswijziging helemaal is afgerond, als Kamer in de commissie Binnenlandse Zaken met elkaar spreken over die brieven van minister Plasterk en over de scenario's die daarin zijn geschetst. Daarbij kunnen we elkaar als fracties ook dieper bevragen over de vraag waar we nou staan ten aanzien van de toekomstige positie van de burgemeester en de wijze waarop we die kiezen. Laten we dan ook op dat moment kijken of er aanvullende onderzoeken nodig zijn om die vragen goed te kunnen beantwoorden. Ik kan dat nu niet vanaf deze plek doen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Jetten (D66):

Voorzitter. Zo meteen kom ik tot slot nog even kort op de opmerking van de heer Van Raak en de heer Bisschop over de timing van het aanhangig maken van deze tweede lezing. Maar voordat ik dat doe, wil ik nog even kort langs de verschillende vragen van de fracties lopen om er zeker van te zijn dat ik die allemaal heb beantwoord. Mevrouw Özütok stelde mij een aantal vragen over het vervolgtraject en het initiatief dat de Kamer daarin zou kunnen nemen. Ik denk dat ik daar antwoord op heb gegeven. Een vraag van mevrouw Özütok die nog openstaat, en die volgens mij ook door de heer Koopmans gesteld is, in ieder geval in de schriftelijke inbreng, is of er een verschil zou kunnen zijn tussen de benoemingswijze van de commissaris van de Koning en die van de burgemeester. Dat lijkt me een heel terechte vraag, die we dan ook in het bredere debat zouden moeten meenemen. Als ik kijk naar de ontwikkelingen op beide bestuurslagen, begrijp ik dat beide fracties die vragen hebben.

De heer Bosma heeft mij een aantal vragen gesteld over de toekomstscenario's: waar wil ik naartoe? Ik denk dat we daarover zonet voldoende met elkaar van gedachten hebben gewisseld. Daar twijfelt de heer Bosma nog over, zie ik.

De heer Martin Bosma (PVV):

Nee, hoor.

De heer Jetten (D66):

Nee? Oké, dan ...

De heer Martin Bosma (PVV):

Nou ...

De voorzitter:

De heer Bosma.

De heer Martin Bosma (PVV):

Ik weet niet of u al klaar was met mij, maar ik had ook nog een andere vraag gesteld. Die ging erover dat D66 bij monde van de tegenwoordige minister Ollongren, jonkvrouw Ollongren, heeft gesteld dat Amsterdam een republiek moet worden als mijn partij de verkiezingen zou winnen. Daaruit blijkt dat D66 een organisatie is tegen onze rechtsstaat en tegen onze Grondwet. Want blijkbaar geniet een verkiezingsoverwinning van mijn partij volgens D66 geen democratische legitimiteit. Dat is nogal een uitspraak, zeker als zo'n persoon vervolgens minister wordt. Die uitspraak is één jaar en één week geleden gedaan ...

De voorzitter:

Deze discussie ook, hè.

De heer Martin Bosma (PVV):

Nee, deze discussie hebben we helemaal nog niet gehad. Als we een gekozen burgemeester krijgen, zoals D66 wil, en een of meerdere PVV'ers de verkiezingen winnen en burgemeester worden, hoe zit het dan volgens D66 met de democratische legitimiteit van die PVV-burgemeesters? Moeten die dan ook het Koninkrijk uit?

De heer Jetten (D66):

De heer Bosma lokt mij nu uit om dat kijkje naar de toekomst toch te maken. Hij stelde een concrete vraag. Stel dat wij in dit land een gekozen burgemeester hebben en stel dat de bevolking een lid van de PVV kiest tot burgemeester. Moet die gemeente dan uit het Koninkrijk? Daarop is mijn antwoord simpelweg: nee.

De heer Martin Bosma (PVV):

Nou, dat is al winst. Dat is meer dan we van D66 verwachten, want jonkvrouw Ollongren heeft gesteld dat Amsterdam uit het Koninkrijk moet als de PVV aan de macht komt. Daarmee neemt de heer Jetten afstand van de uitspraak van de minister. Het was ook een uitspraak van de minister als minister, dus het was ook nog eens een uitspraak van het kabinet. Dus laten we zeggen dat het winst is voor vanavond. Ik ben er blij mee.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Jetten (D66):

Ik denk dat ik de vragen van de heer Bisschop ook heb beantwoord. Ook de heer Bisschop gaf ons een aantal belangrijke elementen mee voor een eventuele toekomstige discussie over wijzigingen in de aanstellingswijze. Hij noemde onder andere de gevolgen die het zou hebben als het burgemeesterschap een politieker ambt zou worden dan nu het geval is. Dat ben ik met de heer Bisschop eens; dat moeten we dan goed meewegen.

De vragen van de heer Koopmans heb ik, denk ik, ook beantwoord. De heer Koopmans benadrukte dat het belangrijk is dat de burgemeester en de commissaris van de Koning na deze grondwetswijziging nog steeds in de Grondwet staan genoemd. Daar sluit ik me graag bij aan. Ik denk dat die twee functies daar thuishoren.

De heer Van Raak riep de Kamer eigenlijk op om op een later moment met elkaar de discussie te voeren over eventuele wijzigingen in de aanstellingswijze. Ik ben het helemaal met hem eens dat we met dit wetsvoorstel een betere, helderdere juridische discussie hebben dan een aantal jaar geleden, toen de heer Van Raak nog als senator aan het debat over een soortgelijk voorstel mocht meedoen.

De heer Van Raak vroeg mij ook nog om even te reflecteren op de suggestie dat dit wetsvoorstel dat we vanavond behandelen een uitruil is met de afspraken over het referendum die in het regeerakkoord zijn gemaakt. Dat is niet het geval. De zin die de heer Van Raak volgens mij zelf citeerde — de behandeling van de grondwetswijziging mag worden voortgezet — is de enige afspraak die daarover is gemaakt.

De heer Van Raak (SP):

Geen sideletters dus.

De heer Jetten (D66):

Geen sideletters.

Ook de heer Van der Molen heeft mij de vraag gesteld of wij de burgemeester en de commissaris van de Koning afzonderlijk moeten kunnen bekijken. Volgens mij moeten we dat zeker kunnen doen.

Tot slot was er een vurig pleidooi van de heer Hiddema voor een direct gekozen burgemeester. Ook dat kunnen we meenemen in de bredere discussie. Ik ben blij met de steun van Forum voor Democratie voor deze grondwetswijziging.

Tot slot zijn door de heer Van Raak en de heer Bisschop opmerkingen gemaakt over het moment waarop deze tweede lezing aanhangig is gemaakt. Daar zou ik toch kort bij willen stilstaan. Wij hebben in dit land met elkaar afgesproken dat wij bij grondwetswijziging in tweede lezing gepaste haast betrachten om te voorkomen dat de eerstvolgende Kamer niet over de tweede lezing kan beraadslagen voordat er weer nieuwe verkiezingen plaatsvinden. Het feit dat wij hier vandaag met deze Kamer staan, betekent volgens mij dat dat doel is geslaagd. Maar wij hebben ook met elkaar een discussie of er een verplichting zou moeten komen om op de dag van de ontbinding van de Kamer direct een voorstel aanhangig te maken en gelijk na installatie van de nieuwe Kamer een nader rapport in te dienen, voorzien van een advies van de Raad van State. Die discussie zou ik graag met alle fracties van deze Kamer willen voortzetten, zeker ook gezien de recente voorlichting van de Raad van State die daar kraakhelder over is. Ik denk dat wij recht moeten doen aan die belangrijke discussie. Ik doe dat graag op een ander moment met alle fracties, maar ik zeg hier namens de D66-fractie dat wij het advies van de Raad van State zorgvuldig tot ons hebben genomen en dat ik het eens ben met iedereen die hier vanavond de opmerking heeft gemaakt dat wij daar met elkaar zorgvuldiger naar moeten kijken.

De heer Van Raak (SP):

Van harte eens, behalve dat ik dit advies van de Raad van State — ik geloof het derde advies — een beetje als het sluitstuk van de discussie zag. Wij hoeven er volgens mij niet zo heel veel meer over te discussiëren, want het is nu wel duidelijk. Het moet zo snel mogelijk, liefst op de eerste dag. Ik ben ook benieuwd wat de minister straks daarover te vertellen heeft.

De heer Jetten (D66):

Ik denk dat we wel nog nader met elkaar moeten praten over de praktische invulling van het advies, zodat we dat in de toekomst gewoon goed geregeld hebben.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Zoals ik een aantal keren heb betoogd, bespreken we hier vanavond een grondwetswijziging die niets meer en niets minder is dan het uit de Grondwet halen van de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning. Ik hoop dat ik alle vragen van de Kamer voldoende heb beantwoord. Ik dank alle fracties voor de steun voor dit voorstel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Jetten. Dan geef ik nu het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Minister Ollongren:

Dank u wel, voorzitter. Dank u ook voor de gelegenheid om hier namens de regering het woord te mogen voeren bij deze tweede lezing van het initiatiefvoorstel van D66, nu verdedigd door de heer Jetten, over de deconstitutionalisering van de aanstellingswijze. Ik wil graag een woord van waardering uitspreken voor de initiatiefnemer, de heer Schouw. Hij is hier inderdaad aanwezig; heel bijzonder. Het was zijn voorstel dat in 2015 door uw Kamer al met een ruime meerderheid werd aangenomen. Ook spreek ik waardering uit voor de heer Jetten die het van hem heeft overgenomen en daar tot nu toe zeer succesvol in opereert.

Wij buigen ons over een staatsrechtelijke vraag. Dat hebben velen voor mij gezegd. Dit gaat eigenlijk over de taakverdeling. Wij zijn hier nu bijeen als grondwetgever. Het gaat over de vraag wat de taak voor de grondwetgever en voor de wetgever is. Is de aanstellingswijze van een zodanig gewicht dat de Grondwet deze moet bepalen of kan het aan de wetgever worden overgelaten? Door de heer Jetten is net gememoreerd — een aantal leden had het er ook over — dat dit een heel lange geschiedenis heeft. Het gaat terug tot het jaar 1848, het revolutiejaar 1848 en de staatscommissie-Thorbecke. Om het benoemingsrecht van de Koning zeker te stellen, werd in de Grondwet opgenomen dat de voorzitter van de raad — zo heette het toen en dus niet de burgemeester — door de Koning werd benoemd. Maar wij weten dat Thorbecke zelf vond dat de Grondwet slechts de hoofdbeginselen van het lokale bestuur moest bevatten en dat het aan de organieke wetgever was. Die zou de inrichting van het lokale bestuur met inachtneming van die hoofdbeginselen uit de Grondwet vorm moeten geven.

Thorbecke was daarom tegen het opnemen van de kroonbenoeming in de Grondwet. Veel geciteerd zijn natuurlijk zijn woorden: "Het is onredelijk, dat de Grondwet op een enkel stuk vooruitloope van een stelsel, hetgeen zij van den wetgever wacht." Hij verzette zich dus eigenlijk niet tegen de kroonbenoeming als zodanig, maar hij maakte er bezwaar tegen dat werd afgeweken van wat hem voor ogen stond: de taakverdeling tussen grondwetgever en wetgever, waarin het bepalen van de aanstellingswijze een zaak van de wetgever behoorde te zijn. Door het wel in de Grondwet op te nemen, werd eigenlijk een voorschot genomen op de inrichting van het gemeentelijk bestel en werd de vrijheid van de wetgever om dat bestel in te richten en te veranderen in de ogen van Thorbecke onnodig beperkt.

Dat was de geschiedenis en daar is de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Aan de minister toch ook maar de vraag: als het geldt voor de burgemeester en de commissaris, waarom dan niet voor het staatshoofd? De argumentatie die de minister gebruikt voor de burgemeester en de commissaris zou dan toch ook voor het staatshoofd moeten gelden?

Minister Ollongren:

Ik kan me best voorstellen dat de heer Van Raak daar goede argumenten voor zou kunnen aandragen, maar je kunt ook beargumenteren dat de Grondwet ziet op de inrichting van de nationale overheid en alle belangrijke organen die daarbij horen, en dat met de instelling van de andere overheden, dus de provincies en de gemeenten, de ruimte aan de wetgever is gelaten om die niveaus in het huis van Thorbecke nader in te richten. In die redenering past dat het staatshoofd in de Grondwet thuishoort.

De heer Van Raak (SP):

Het staatshoofd hoort er ook wel in thuis. Het gaat nu alleen om de aanstellingswijze.

Minister Ollongren:

Ja.

De heer Van Raak (SP):

Het staatshoofd hoort er dus in, net als de commissaris en de burgemeester, maar we hebben het vandaag over de aanstellingswijze. Als de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris er niet in hoort, dan snap ik niet precies waarom de aanstellingswijze van de Koning er wel in hoort.

Minister Ollongren:

Dat is een vraag die de heer Van Raak zichzelf stelt en die hij zelf wel zou kunnen beantwoorden. Hij snapt het dus met andere woorden heel goed. Overigens denk ik dat het in 1848 niet zo'n punt was. Ik denk ook dat Thorbecke het er van harte mee eens is.

Dan waar we nu zijn. De regering is het met de initiatiefnemer eens dat de aanstellingswijze van de burgemeester niet van constitutionele orde is maar aan de wetgever zou moeten worden overgelaten. Die behoort dus niet tot de organisatie van de belangrijkste staatsinstellingen. Hij raakt niet aan fundamentele rechten en plichten van burgers in ons land. De opvatting van de regering is niet nieuw. Het is een vraagstuk met een lange geschiedenis. Daar is in de memorie van toelichting en in het advies van de Raad van State uitvoerig over geschreven. Ook staatscommissies, die zojuist zijn genoemd, hebben zich uitgesproken voor deconstitutionalisering. Ik zou met de heer Jetten willen zeggen dat het onderhavige initiatiefwetsvoorstel helemaal niet vooruitloopt en niet vooruit zou moeten lopen op de aanstellingswijze. Het gaat slechts over de vraag naar de taakverdeling tussen de grondwetgever en de wetgever. Mochten er in de toekomst veranderingen worden overwogen, dan zou het niet primair en enkel en alleen over de aanstellingswijze moeten gaan, maar ook over de rol en de positie van de burgemeester in het gemeentelijk stelsel, over de verhouding tot de raad, over het college en de wethouders en natuurlijk over de eigenstandige bevoegdheden. De aanstellingswijze kan dan ook niet helemaal los worden gezien van de inrichting van het lokaal bestuur in de verhouding tot het Rijk en de provincie. Daarover heeft mijn ambtsvoorganger in 2015 en 2016 een aantal notities aan uw Kamer gestuurd.

De heer Bisschop (SGP):

Nu krijg ik toch een beetje het gevoel dat de minister van ons als Kamerleden een hoge mate van naïviteit vraagt om te geloven dat heel deze actie alleen maar uit constitutionele overwegingen is opgezet en niet met het vooropgezette doel om vervolgens de discussie over de verkiezing en aanstelling van de burgemeester aan te gaan. Het is toch niet reëel om die knip aan te brengen? Ik heb in een interruptie daar ook over gesproken met de collega van GroenLinks. Dat is toch geen reële voorstelling van zaken?

Minister Ollongren:

Ik wil er twee dingen over zeggen. Ten eerste is het wel heel zuiver om het zo te doen. Ik dacht dat het misschien de heer Bisschop zou aanspreken om het onderscheid te maken tussen de rol die we hebben als grondwetgever en de andere rol als wetgever. Het tweede argument gaat over de volgorde der dingen. Stel dat deze stap wordt gezet en er in deze Kamer en de Eerste Kamer een akkoord komen over dit initiatiefvoorstel, en dat de Grondwet op dit punt gewijzigd wordt. Daarmee ontstaat er ruimte voor verandering, maar daarmee is niet gezegd dat die verandering er ook komt, want dat is nog een keuze die de wetgever moet maken. De wetgever kan ook alles laten zoals het is. Dat is al eerder gebeurd en ik denk dat de heer Bisschop dat ook heel goed weet. Het voorzitterschap van de raad stond in de Grondwet, is uit de Grondwet gehaald, maar is niet gewijzigd. Het creëert voor de wetgever dus ruimte om iets te wijzigen, maar het is niet gezegd dat de wetgever dat gaat doen. Vandaar dat ik het wél zuiver vind om het nu te beperken tot waar het over gaat, de deconstitutionalisering. De volgende vraag, zo die er zou komen, is een vraag voor de wetgever. Maar die vraag kan pas gebeuren op het moment dat dit wetsvoorstel is aangenomen, en niet voordien.

De heer Bisschop (SGP):

Formeel is dat natuurlijk juist, maar het gaat mij om de bedoeling. Ik zou het op prijs stellen als de initiatiefnemer en ook het kabinet hier zouden uitspreken: wat hebben wij voor met dit initiatiefvoorstel? Als dat is om daarna het debat te voeren over de wijze van benoeming van de burgemeester of aanstelling van de commissaris van de Koning, zeg dat dan ook hardop. Maar laat ons niet geloven, veronderstel niet dat wij kunnen geloven in de eenvoud dat dit alleen maar over deconstitutionalisering gaat. Nee, dit gaat ook over het vervolg. Wees daar duidelijk over. Dat vind ik een integere benadering. Laten we niet doen alsof het met een schaartje te knippen is in de trant van "of we het nou doen of niet, dat zien we dan wel". Nee, het vooropgezette doel is helder en duidelijk. Ik zou de minister en ook de initiatiefnemer willen uitdagen om hier helder en duidelijk over te zijn. Dat maakt de discussie volgens mij transparanter.

Minister Ollongren:

Ik ben zeer voor helderheid en duidelijkheid. Ik heb eigenlijk iedereen die hier vandaag het woord heeft gevoerd, horen zeggen wat vanuit zijn of haar partijpolitieke achtergrond de te verkiezen weg zou zijn. De een heeft daar een heel heldere opgave in, bijvoorbeeld omdat dat in een verkiezingsprogramma staat. De ander zegt: ik zie verschillende opties en ik ben eigenlijk nog niet zover dat ik daarin een keuze kan maken. Beide respecteer ik. Maar dan even vanuit mijn rol als minister: ik vind juist dat ik daar heel zorgvuldig en heel zuiver in moet zijn. Als de grondwetgever tot het oordeel komt dat aan deze huidige bevoegdheid een einde komt, dan past het bij diezelfde grondwetgever juist niet om vooruit te lopen op de wijze waarop de wetgever eventueel van die nieuwe bevoegdheid gebruik zal maken. Vandaar dat ik daar heel zorgvuldig in formuleer. We zijn hier vandaag bijeen voor dit vraagstuk. Iedereen mag zich wel of niet uitspreken over wensen in de toekomst. Maar die wensen kunnen pas gerealiseerd worden op het moment dat deze grondwetswijziging een feit is. En dan hoort de wetgever zich daar vervolgens over te buigen. En niet eerder.

De voorzitter:

De heer Bisschop, tot slot.

De heer Bisschop (SGP):

Tot slot, voorzitter. Ik doe toch nog een poging. Deze procedurele gang, deze denklijn, kan ik volgen, maar het gaat mij om de achterliggende, de onderliggende intentie. En die schemert overal in door. Die kun je gewoon aanwijzen. Mijn bezwaar is dat ook de minister een beetje verhullend doet over de vraag of dat wel het geval is. Nee, dat is gewoon het geval. Mijn oproep aan de minister is: zeg dat nou gewoon. Zeg nou gewoon dat het kabinet, de initiatiefnemer, daarna een discussie wil starten over de wijze waarop de burgemeester, de commissaris van de Koning in functie treedt. Dat vind ik helder. Je moet niet doen alsof dat nog niet zeker is. Natuurlijk komt dit in discussie.

Minister Ollongren:

Nogmaals, ik werp echt van mij dat er iets verhullends is aan datgene wat ik zeg. Ik probeer hierin juist heel zorgvuldig te opereren. Ik heb gezegd dat er, als de grondwetswijziging doorgaat, ruimte ontstaat voor verandering. Maar of die verandering er ook komt, hangt van de wetgever af. En dan zijn er verschillende paden te bewandelen. Misschien dat ik straks in de beantwoording van de vragen nog iets kan verhelderen in de richting van de heer Bisschop. Het is mijn voornemen om nu de specifieke vragen te beantwoorden. Eerst even de vragen over het vervolg, dan enkele vragen die gesteld zijn over de huidige praktijk en tot slot een aantal vragen over de grondwetherzieningsprocedure.

Mevrouw Özütok, mevrouw Kuiken en anderen hebben gevraagd naar het vervolg. Ik heb net betoogd waarom ook ik, net als de initiatiefnemer, niet wil vooruitlopen op wat er eventueel na de behandeling van dit initiatiefvoorstel zou kunnen gebeuren. Vandaag ligt immers alleen die vraag voor en niet een andere. Ik hoef de redenering niet te herhalen die ik net in antwoord op de vraag van de heer Bisschop heb gegeven.

Mevrouw Kuiken vroeg ook heel specifiek hoe de rol van de minister is. Ik zie mevrouw Kuiken niet, maar ik beantwoord haar vraag graag. Hoe is de rol van de minister en hoe worden de Kamers en de andere bestuurslagen daarin meegenomen? Herhalend dat ik niet wil vooruitlopen op het vervolg, is het natuurlijk wel zo dat een verandering van de aanstellingswijze raakt aan het hele wettelijke stelsel. Een en ander moet dan in samenhang worden bezien. Dit moet zorgvuldig gebeuren en de minister van Binnenlandse Zaken is verantwoordelijk voor een goede inrichting van het bestuurlijk stelsel als geheel en heeft in het bijzonder de zorg voor die organieke wetgeving. Dus mocht het tot een vervolg komen, dan moet dit in overleg gebeuren met de Kamer en met de decentrale overheden.

Van de kant van het CDA werd ook nog gevraagd naar eventuele voornemens tot een verdiepend onderzoek. Ook die fractie benadrukte de zorgvuldigheid. Ik doe dat ook graag. Er zijn twee notities van minister Plasterk, een notitie over mogelijke varianten uit 2015 en een beschouwing op de rol en positie van de burgemeester uit 2016. Beide zijn nog niet behandeld in de Kamer, zoals de heer Jetten net heeft toegelicht. Bij die zorgvuldigheid hoort dat al die stappen worden gezet en dat ook deze stukken in de Kamer worden behandeld. Mocht in die behandeling blijken dat er nog aanvullende wensen zijn, dan kan dat natuurlijk altijd. Het zou wat mij betreft pas moeten gebeuren op het moment dat het met de Kamer zorgvuldig is besproken.

De heer Bisschop zei het net nog, maar de vraag werd in eerste termijn ook gesteld: waarom dit voornemen als er geen voornemens voor verandering zijn? Wat mij betreft gebeurt het in deze volgorde en niet omgekeerd. Het zou echt onzuiver zijn als de wetgever vooruitloopt op de wijziging van de Grondwet. Dat is de korte variant van mijn lange antwoord van zojuist.

Er was een aantal vragen over hoe het nu is. Ik zou willen beginnen met de heer Bosma, die overigens nog altijd zeer gepreoccupeerd is met de nieuwjaarsreceptie van een jaar geleden. Dat is iets wat mij enorm triggert, omdat er aanstaande zaterdag weer zo'n nieuwjaarsreceptie is. Ik had nog niet bedacht wat ik daar ga zeggen, maar wellicht heeft hij mij geïnspireerd. Ik zou toch in zijn richting willen zeggen, en ook in de richting van de heer Hiddema, dat wij in dit land echt gezegend zijn met deskundige, onafhankelijke en onpartijdige burgemeesters. Ook in Amsterdam, ook in Rotterdam en zeker in Harlingen en Arnhem. Zij staan voor de kwaliteit en de stabiliteit van het bestuur in ons land en zij worden door mij en door vele inwoners zeer gewaardeerd.

De heer Martin Bosma (PVV):

Die speech op de nieuwjaarsreceptie is natuurlijk legendarisch. Ik heb hem net nog even gelezen. Hij gaat all out op mijn partij. Dat mag hoor, maar het is een aanval op de democratie, een aanval op de rechtsstaat en een aanval op de Grondwet. Allemaal prima. Maar goed, die burgemeester. Ik heb de burgemeester van Rotterdam genoemd. Die heeft recentelijk verklaard dat hij een salafist is. Dat is nogal wat. Deze minister is ook de minister van de AIVD. Als je de jaarverslagen van de AIVD leest of je bent eens op werkbezoek en je volgt wat de AIVD doet, weet je dat die keihard waarschuwt tegen het salifisme. Nu zegt de burgemeester van een van de belangrijkste steden van Nederland gewoon dat hij een salafist is. Dan kun je toch niet blijven herhalen dat de burgemeesters allemaal zo onpartijdig zijn? Eentje is dat in ieder geval zeker niet.

Minister Ollongren:

Ik heb een beetje het gevoel dat we de kern van het debat niet raken met deze vraag, maar ik geef er natuurlijk graag antwoord op. De burgemeester van Rotterdam heeft met zijn raad een uitvoerig debat hierover gevoerd. Nogmaals: we zijn in dit land gezegend met onafhankelijke en kwalitatief sterke burgemeesters. Die mogen zich wat mij betreft ook uitlaten. Ze mogen zich mengen in het publieke debat. Als daar vragen over zijn, hoort de burgemeester die te beantwoorden in zijn eigen raad. Dat heeft de burgemeester van Rotterdam gedaan.

De heer Martin Bosma (PVV):

Die kan zich best uiten, hoor. Hartstikke goed, maar als de minister zegt dat de burgemeester zo onafhankelijk is, dan moet de minister mij eens gaan uitleggen hoe een salafist in hemelsnaam onafhankelijk kan zijn. Een minister legt mij uit hoe een burgemeester in hemelsnaam een salafist kan zijn! De burgemeester van Rotterdam betitelt zichzelf in 2018 als een salafist. Dan kun je toch niet zeggen: o, er is niks aan de hand; ze zijn allemaal zo onpartijdig? Hoe kan een salafist in hemelsnaam onpartijdig zijn?

Minister Ollongren:

De burgemeester van Rotterdam heeft dat zelf eenmaal en andermaal uitgelegd. Ik wil dat niet voor hem hier gaan herhalen. Maar nogmaals, ik vind dat burgemeesters zich gewoon mogen uitlaten over tal van maatschappelijke vraagstukken.

Mevrouw Özütok vroeg ...

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, de heer Hiddema.

De heer Hiddema (FvD):

Even ter nadere beoordeling voor de minister zelf. Ik hoor de minister zeggen dat de burgemeesters in kwestie het volle vertrouwen genieten van de burgers. Ik heb me bij de opsomming voornamelijk beperkt tot burgemeesters naar wiens functioneren nog nooit een onderzoek is gedaan in verband met het vertrouwen onder de mensen. Hoe die constatering voor haar rekening kan komen, dat weet ik niet.

Minister Ollongren:

Ik heb vier steden genoemd, waarvan ik er in één zelf drieënhalf jaar wethouder ben geweest. In Nederland worden burgemeesters erg gewaardeerd. Zij staan van alle bestuurders, denk ik, misschien wel in het hoogste aanzien. En dat geldt ook voor de burgemeesters in de steden die u noemde.

Voorzitter. Mevrouw Özütok vroeg naar de huidige benoemingsprocedure. Zij vroeg ook of er misschien meer openbaarheid zou kunnen worden verschaft in de procedure zoals die nu bestaat. De procedure is natuurlijk vervat in de Gemeentewet, zoals zij weet. Daarin staat ook de bescherming van de privacy van de kandidaten voorop. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat die procedure niet verschilt van andere sollicitatieprocedures in het bedrijfsleven of bij de overheid. Maar het is natuurlijk ook belangrijk dat de raadsleden in vrijheid kunnen stemmen op een kandidaat, zonder dat hun stem bekend wordt. Dat garandeert dat de verhoudingen tussen de raad en de burgemeester daarmee niet worden belast. Ik denk dus dat de huidige procedure op dat punt goed functioneert. Ik denk dat het lastig is om daar verandering in te brengen zonder die balans in gevaar te brengen.

De heer Van Raak zei over datzelfde onderwerp: kunnen we dan niet de huidige praktijk codificeren? Nou, de huidige praktijk is dat de raad in feite een doorslaggevende stem heeft. Daar hoeven we verder niets voor aan de wet te wijzigen. Daar hoeven we ook niks voor te codificeren. De huidige praktijk is natuurlijk ook dat de Kroon wel de mogelijkheid heeft om op grond van zwaarwegende gronden in te grijpen, bijvoorbeeld als uit de screening van de Belastingdienst of de AIVD iets naar voren zou komen wat toch leidt tot een andere beoordeling. Dat is, denk ik, wel van wezenlijke betekenis. Als het niet voorkomt, betekent dat eigenlijk alleen maar dat de procedure heel goed is. Maar de mogelijkheid is er natuurlijk wel degelijk. Dus dat is de praktijk. Daar hoef je de wet niet voor te veranderen. Zo gaat het eigenlijk sinds de wet op dat punt is aangepast.

Dan dat leeftijdsontslag op 70 jaar. Dat is natuurlijk een interessante. Het is functioneel leeftijdsontslag dat volgt uit het rechtspositiebesluit voor burgemeesters. Het geldt inderdaad niet voor waarnemend burgemeesters, omdat die per definitie tijdelijk zijn. Voor hen gelden dus andere eisen of minder eisen. Ik zou er op zichzelf geen bezwaar tegen hebben om nog eens te kijken naar die leeftijdsgrens voor burgemeesters. Het is alleen wel zo dat er een bredere context is, want er zijn ook andere ambtsdragers voor wie diezelfde leeftijdsgrens geldt, bijvoorbeeld leden van de Raad van State. Ik zie het dan dus wel in de context van een wat bredere discussie. Hoe willen we in het algemeen met dit soort leeftijdsgrenzen omgaan? Maar op zichzelf wil ik best kijken naar de mogelijkheden daarvoor in een tijd waarin we vinden dat mensen langer kunnen doorwerken en er mensen zijn die zelf langer willen kunnen doorwerken.

De voorzitter:

Hoever bent u met uw beantwoording?

Minister Ollongren:

Ik heb nog een paar vragen. Ik dacht dat ik alleen nog de kwestie had van de grondwetsherzieningsprocedure. De heer Bisschop vroeg daarnaar. Hij heeft erop gewezen dat de Raad van State herhaaldelijk heeft benadrukt dat het van belang is dat de tweede lezing van een grondwetsvoorstel zo snel mogelijk na samenkomst van de nieuwe Tweede Kamer kan worden behandeld. Dan is het inderdaad van belang dat het voorstel ter zake wordt ingediend, het liefst op de dag waarop die Kamer voor het eerst samenkomt. In de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State van september doet de afdeling enkele aanbevelingen aan uw Kamer. Over deze aanbevelingen heb ík geen oordeel, maar ik zie de discussie met uw Kamer wel met belangstelling tegemoet. Los daarvan wil ik u op verzoek van de heer Bisschop graag toezeggen om nog eens te kijken naar de grondwetsherzieningsprocedure en naar artikel 137, waarnaar de heer Bisschop verwees. Misschien zal ik dan niet uitsluitend kijken naar het moment van indiening, maar ook naar de tijdige afronding van voorstellen in eerste lezing. Ook dat punt wordt door de Raad van State genoemd.

De heer Van Raak maakte ook nog een opmerking over dit specifieke voorstel; ik geloof dat de heer Jetten die ook al heeft beantwoord. Zijn punt was eigenlijk: is dit voorstel nou wel of niet op tijd aanhangig gemaakt? Zoals ik net al zei, deel ik met de Kamer, de heer Van Raak en de Raad van State dat het van belang is dat het voorstel voor tweede lezing tijdig wordt ingediend. De afspraak was zo spoedig mogelijk na het besluit tot ontbinding van de Tweede Kamer. De initiatiefnemer heeft verwezen naar een brief van mijn ambtsvoorganger. Uit die brief heeft hij afgeleid dat het moment van indiening of aanhangig maken lag binnen de met de regering gemaakte afspraken. Uit het feit dat uw Kamer de behandeling van het voorstel heeft gestart, maak ik op dat het tijdstip van indiening in dit geval uiteindelijk geen belemmering heeft gevormd. Dat gezegd hebbende kom ik terug op mijn eerste punt: ik denk dat het belangrijk is om dat zo snel mogelijk te doen, het liefst gewoon op de eerste dag.

De heer Van Raak (SP):

Is het dan gelukkig geweest dat die brief is gestuurd? Het ministerie heeft een brief gestuurd met een andere datum dan de eerste dag van samenkomst.

Minister Ollongren:

Ik heb het zo begrepen dat die brief erop gericht was om ervoor te zorgen dat het voorstel alsnog zo spoedig mogelijk voor tweede lezing aanhangig werd gemaakt. In die zin heeft de brief in ieder geval het effect gehad dat dat zo spoedig mogelijk daarna — ik meen op 4 mei vorig jaar — is gebeurd.

Tot slot wil ik ingaan op een opmerking van de heer Van Raak over de afspraken die bij de formatie zijn gemaakt. Hij weet dat ik daar niet bij was, maar ook ik heb geen sideletters gekregen. Ik heb geen voetnoten of kleine lettertjes ontdekt. Het hele regeerakkoord bestaat uit inhoudelijke, uitonderhandelde compromissen en niet uit uitruil, dus ook ik kan hem verzekeren dat daar geen sprake van is.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Is er behoefte aan een tweede termijn? Alleen bij de heer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, ik zal het kort houden, want ik wil mijn collega's niet van hun andere avondlijke bezigheden afhouden. Ik wil de indiener en de minister hartelijk danken voor de beantwoording van de vragen; dat zal ik dan ook maar gelijk namens alle collega's doen. Ik bedank ook de ondersteuning voor de bijdrage aan een ordentelijke behandeling van dit voorstel.

De voorzitter:

Gaat u de vergadering afsluiten?

De heer Bisschop (SGP):

Nee hoor, voorzitter! Maar het kan toch niet zo zijn dat een collega hier vol vuur zijn initiatiefwetsvoorstel heeft verdedigd, dat een minister daar met bevlogenheid achteraan gegaan is en hem op die manier geassisteerd heeft, maar dat dat geen bedankje vanuit de Kamer zelf oplevert! Ik heb dus gewoon de schuldige plicht op mij genomen.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

U krijgt van mij alle tijd.

De heer Bisschop (SGP):

Bovendien heb ik nog een minuut en zes seconden. Maar ik meen dat. Dat hoort er gewoon bij. Het mag een ritueel zijn, maar het hoort gewoon. Ik doe dat ook oprecht. Alleen hebben de antwoorden mij niet kunnen overtuigen. Dat had u natuurlijk nog even gehoopt, maar dat is niet het geval. Wij zullen dus tegen dit voorstel stemmen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Bisschop. Ik kijk even rond of er nog iemand wat wil zeggen. Dat is niet het geval.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel. Voordat ik afsluit, wil ik de initiatiefnemers — want ook de ex-initiatiefnemer, de heer Schouw, zit er — bedanken. Ik weet hoeveel werk het werken aan een wetsvoorstel voor een Kamerlid met zich meebrengt. Dat is echt heel wat anders dan voor een minister of staatssecretaris die een apparaat ter beschikking heeft. Dus ik wil de heer Schouw in het bijzonder, maar ook de heer Jetten als nieuw Kamerlid ontzettend bedanken voor het verdedigen van dit initiatiefwetsvoorstel, en natuurlijk ook de ondersteuning: de heer Carsten Zwaaneveld en nog iemand anders die daaraan heeft meegewerkt. We zullen volgende week dinsdag over het voorstel stemmen. Ik wens jullie daarbij veel succes, ook bij de verdediging in de Eerste Kamer als het door de Tweede Kamer wordt aangenomen.

Naar boven