9 Wet werk en zekerheid

Aan de orde is het VAO Wet werk en zekerheid (AO d.d. 09/03). 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom, alsmede de mensen op de publieke tribune en de mensen die thuis meekijken. 

De Kamer is als eerste aan de beurt om moties in te dienen en opmerkingen te maken. De spreektijd bedraagt twee minuten. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Sinds de invoering ervan hebben we al diverse debatten gehad over de Wet werk en zekerheid. Op een aantal punten heeft de Kamer breed zorgen geuit. Ik noem de discussies over de daglonen en over de terugwerkende kracht van de transitievergoeding. Een van de centrale punten waarvoor mijn fractie steeds aandacht heeft gevraagd, is de uitwerking van de wet in de seizoensarbeid. 

De minister heeft in het vorige algemeen overleg, enkele weken geleden, een aantal belangrijke bewegingen aangekondigd met betrekking tot de rol die de verkenner heeft. Ik heb hem daarmee gecomplimenteerd. Het gaat daarbij om het erbij betrekken van het onderwijs, al is dat formeel geen seizoensarbeid, en om het meenemen van de situatie rondom sportverenigingen, waar geen cao is. 

Naar aanleiding van het AO dien ik de volgende motie in, om met elkaar vast te leggen dat de verkenner ook kijkt naar situaties waarin de wet zelf te knellend is om tot oplossingen te komen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er een verkenner is aangesteld om in de seizoensarbeid oplossingen te vinden voor de knellende ketenbepaling van de Wet werk en zekerheid, door sectoraal afspraken te maken; 

overwegende dat het waarschijnlijk niet in alle sectoren mogelijk is om binnen de kaders van de Wwz een oplossing te vinden, omdat de wet hiertoe te beperkt ruimte biedt; 

overwegende dat hierdoor kostbare tijd verloren gaat, wat in de seizoensarbeid leidt tot verlies van banen; 

verzoekt de regering, de verkenner de opdracht te geven om ook oplossingen voor de seizoensarbeid aan te dragen als die aanpassing van de wet vergen, en hierover voor 1 mei te rapporteren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pieter Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 4 (34351). 

Het woord is aan mevrouw Voortman van de fractie van GroenLinks. Ik hoop dat uw werk in de Eerste Kamer in ieder geval goed is gegaan, mevrouw Voortman, want ik heb gehoord dat u daar was. Nee? Dan ben ik verkeerd voorgelicht. Dan is het woord gewoon aan u. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Nee, voorzitter. Ik ben meerdere keren in de Eerste Kamer geweest, maar toevallig net vandaag niet. 

Voorzitter. De Wet werk en zekerheid zou de trend van verdergaande flexibilisering keren. Helaas is niets minder waar. Flexwerk neemt toe en werkgevers geven geen vaste contracten meer. We moeten de kloof tussen flex en vast dichten. Daartoe dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Wet werk en zekerheid tot nu toe niet heeft geleid tot meer zekerheid voor flexwerkers; 

overwegende dat een langer tijdelijk contract weliswaar niet de zekerheid van een vast contract geeft, maar wel meer keuzevrijheid en werkzekerheid voor flexwerkers biedt en een brug kan slaan tussen vast werk en flexwerk; 

constaterende dat meerjarige contracten al mogelijk zijn, maar alleen als eerste contract; 

verzoekt de regering, het tweede meerjarig contract op korte termijn mogelijk te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Pieter Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 5 (34351). 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

In het AO werd al gevraagd hoe dit dan moet gaan werken. Het antwoord is simpel. Een meerjarig contract bestaat al, maar dan alleen als eerste contract. Er zijn veel mensen die daar heel blij mee zijn. Ik hoor vaak dat ministeries werken met dit soort contracten, waarbij zij nieuwe medewerkers een driejarig of vijfjarig contract geven en daarmee drie of vijf jaar zekerheid, in plaats van ontslag na anderhalf jaar. Dat contract kan tussentijds worden opgezegd, maar niet gemakkelijk en alleen als het schriftelijk is overeengekomen. Natuurlijk heb je dan recht op een transitievergoeding. 

Als je een jaarcontract hebt gehad, kan zo'n meerjarig contract ineens niet meer. Waarom niet? Waarom is het wel goed genoeg voor mensen die ergens beginnen en is het te onzeker voor iemand die ergens al een halfjaartje heeft gewerkt? Ik wil benadrukken dat het tweede meerjarig contract niet in de plaats zal komen van een vast contract, maar in plaats van ontslag of van het volgende korte flexcontractje. Een tweede tijdelijk contract is daarmee dus socialer dan de wijze waarop het nu wordt aangepakt in de Wet werk en zekerheid. Daarmee proberen we de grote kloof tussen vast en flex te verkleinen en werknemers meer zekerheid te bieden. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over de Wet werk en zekerheid heb ik aangegeven dat ik graag wil dat deze wet een succes wordt. Maar om iets een succes te laten worden, moeten we soms ook kijken waar de scherpe kantjes ervan af moeten. Dat is met name het geval waar onbedoelde effecten optreden. De minister heeft daar zelf ook al een aantal voorbeelden van gegeven, die hij zelf gaat aanpakken. Ik dank hem dat hij de verkenner aan het werk heeft gezet om te kijken waar er oplossingen gevonden kunnen worden. Voor één sector wil ik nog een motie indienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat delen van het onderwijs met ingang van 1 juli 2016 onder de ketenbepaling van de Wet werk en zekerheid vallen; 

overwegende dat scholen daardoor soms grote moeite zullen hebben om invalmeesters en -juffen in te zetten; 

verzoekt de regering, met behulp van de verkenner te bezien hoe sociale partners tot een oplossing kunnen komen voor de problemen met invalkrachten in het onderwijs en uiterlijk 1 mei 2016 hierover te rapporteren; 

verzoekt de regering tevens, indien voor 1 mei 2016 geen bevredigende oplossing is gevonden, in overleg met de onderwijssector te bezien hoe de problemen opgelost kunnen worden en zo nodig wet- en regelgeving hiertoe aan te passen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 6 (34351). 

Ik zie de heer De Graaf niet. Het woord is dus aan mevrouw Vermeij van de PvdA. 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

Voorzitter. We hebben in de loop van de tijd al meerdere keren over de nieuwe Wet werk en zekerheid gesproken. Het is mijn verwachting dat we dat binnenkort weer gaan doen, al was het maar omdat de verkenner, Lodewijk de Waal, met betrekking tot seizoenswerk en onderwijs rond 1 mei rapporteert. We zijn natuurlijk allemaal benieuwd wat hij gevonden heeft. Er is tijdens het algemeen overleg veel gewisseld en er zijn veel toezeggingen gedaan. We hebben daarna ook verschillende brieven gekregen, waaronder een reactie op het nieuwe WW-dagloon, het loon dat je krijgt als je WW hebt. Daarover dien ik de volgende motie in. Het oude dagloon wordt pas per 1 januari 2017 vervangen door het nieuwe dagloon en ook de compensatieregeling vindt dan pas plaats. We hebben veel meegemaakt rond dat WW-dagloon en we willen graag vinger aan de pols houden over hoe dat verdergaat. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het dagloonbesluit 2015 een onbedoeld verlagend effect heeft op de WW-uitkering van mensen; 

constaterende dat het nieuwe dagloonbesluit en een overgangsregeling, ter compensatie van die lagere dagloonvaststelling van de afgelopen tijd, niet eerder dan in 2017 ingaan; 

constaterende dat de recente ervaringen met het WW-dagloonbesluit hebben geleid tot veel onzekerheden en uitkomsten voor de vaststelling van het dagloon in de WW; 

overwegende dat werkzoekenden, tot het ingaan van de overgangsregeling en het nieuwe dagloonbesluit, voor langere tijd geconfronteerd kunnen worden met een te laag dagloon; 

overwegende dat ook het nieuwe dagloonbesluit kan leiden tot onbedoelde uitkomsten die nog niet zijn onderkend; 

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk te onderzoeken of de overgangsregeling eerder van kracht kan worden dan 1 januari 2017 en de Kamer te informeren over de uitvoeringstoets voor deze overgangsregeling; 

verzoekt de regering tevens, de uitvoering en gevolgen van de compensatieregeling en het nieuwe dagloonbesluit te monitoren en de uitkomsten daarvan voor 1 juni 2017 aan de Kamer te sturen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vermeij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 7 (34351). 

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Wij bespraken de Wet werk en zekerheid en de zorgen die breed leven dat deze wet helaas niet de doelen lijkt te bereiken die wij allen in deze Kamer nastreven, namelijk het dichten van de kloof tussen vast werk en flexwerk en het vergroten van de kans van mensen op een vaste baan. Op een aantal specifieke punten zijn al mede namens mij moties ingediend: de seizoensarbeid, het onderwijs en het tweede meerjarige contract. De heer Ulenbelt zal zo mede namens mij nog een motie indienen over het WW-dagloonbesluit. De heer Ulenbelt en ik weten elkaar overdag, als het nog licht is, vaak beter te vinden dan 's avonds. 

Ik wil hier ook nog gezegd hebben dat mijn fractie met grote belangstelling uitkijkt naar de uitvoering van de motie-Backer, die in de Eerste Kamer is aangenomen. Daarin wordt het kabinet gevraagd om voor 1 juli te evalueren hoe in de praktijk de ontslaggronden uitwerken. 

Op een aantal punten legde de minister de bal erg veel bij de polder, bijvoorbeeld bij de transitievergoeding na twee jaar ziekte, maar ook breder bij de zorgen voor het mkb. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er breed zorgen zijn over de uitwerking van de Wet werk en zekerheid in de praktijk, zeker voor het midden- en kleinbedrijf; 

overwegende dat daarbij de angst is dat mensen met een tijdelijk contract eerder hun baan verliezen en bedrijven juist minder vaste banen aanbieden; 

overwegende dat er brede steun was en is voor het doel van de Wet werk en zekerheid, namelijk om de vaste baan beter bereikbaar te maken voor de bijna 2 miljoen werknemers met een flexcontract door de kloof tussen vaste banen en banen met een flexcontract te verkleinen; 

overwegende dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het initiatief geheel bij sociale partners wil laten om te kijken naar knelpunten en om eventueel met wijzigingsvoorstellen te komen; 

verzoekt de minister, de regie te nemen en in het overleg met sociale partners ook zelf voorstellen op tafel te leggen om knelpunten in de wet op te lossen, en daarbij bijzonder oog te hebben voor de problemen voor het midden- en kleinbedrijf, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Pieter Heerma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 8 (34351). 

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Ik dien twee korte moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat werknemers bij een ontbinding van een arbeidsovereenkomst de mogelijkheid hebben na een kantonrechterprocedure in hoger beroep te gaan; 

overwegende dat dit leidt tot lange procedures, onzekerheid en hoge kosten voor beide partijen; 

overwegende dat werkgevers deze procedures willen vermijden door enkel tijdelijke arbeidscontracten aan te gaan die van rechtswege eindigen; 

verzoekt de regering, de Wwz aan te passen waardoor ontbinding van een arbeidsovereenkomst onherroepelijk is na een kantonrechterprocedure, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 9 (34351). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het primair onderwijs gericht is op het belang van het kind en dat kinderen nooit de dupe van starre regelgeving mogen worden; 

overwegende dat dit wel het geval kan zijn doordat tijdelijke vervanging van leerkrachten ernstig beperkt wordt; 

verzoekt de regering, de Wet werk en zekerheid zo aan te passen dat het primair onderwijs buiten de knellende nieuwe regelgeving met betrekking tot de ketenbepaling valt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 10 (34351). 

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Zowel 's avonds als overdag zijn de verschillen tussen D66 en de SP over dit onderwerp heel erg groot. Toch is het mij vandaag een hele eer om samen met de heer Van Weyenberg van D66 een gezamenlijke uitspraak aan de Kamer voor te leggen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de aanpassing van het dagloonbesluit tot gevolg heeft dat het aanvaarden van werk kan leiden tot een fors lagere WW-uitkering of zelfs het verlies van aanspraak op een WW-uitkering; 

constaterende dat een WW-gerechtigde na zes maanden ook tijdelijk werk op een lager niveau als passend werk moet accepteren en dat dit kan leiden tot een fors lager dagloon; 

constaterende dat de aanpassing van het dagloonbesluit er ook toe leidt dat voor mensen die kort na herstel van ziekte worden ontslagen, een fors lager dagloon wordt vastgesteld; 

van mening dat werken moet lonen; 

verzoekt de regering, het dagloonbesluit aan te passen teneinde: 

  • -periodes waarin iemand minder dan 50% van het gemiddeld aantal arbeidsuren in de laatste zes maanden voor het ingaan van de WW-uitkering heeft gewerkt, als leeg aan te merken en dus buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de dagloonvaststelling van het nieuwe WW-recht; 

  • -voor vaststelling van het dagloon na ziekte uit te gaan van het loon dat iemand zou hebben verdiend zonder ziek te zijn geweest, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 11 (34351). 

De heer Ulenbelt (SP):

Het was namelijk helemaal niet de bedoeling dat de berekening van de WW werd herzien. De minister heeft een deel gerepareerd, maar de meningen over de grootte verschillen. Deze motie, die samen met collega Van Weyenberg van D66 is ingediend, probeert ook de rest te repareren. 

De minister heeft een uitvoerige brief gestuurd, maar ondertussen zitten mensen sinds juli vorig jaar met de gevolgen van een besluit dat niemand wil. Als er niets veranderd, zitten zij daar tot het einde van 2016 mee. Wanneer gaat de minister dat repareren? Wanneer gaan de mensen die de helft van hun WW, of vaak nog meer, niet hebben gekregen dat alsnog wel krijgen? 

De heer Van 't Wout (VVD):

Voorzitter. Wij hebben een uitgebreide hoorzitting over de Wwz gehad, die erg nuttig was. Daarna hebben wij een uitgebreid AO gehad en daardoor zijn ook wat dingen in beweging gekomen. Er zijn twee discussies, een over de vraag hoe om te gaan met praktische problemen in de uitwerking van de wet op de korte termijn en een over de grotere doelen van de Wwz op de langere termijn. Wat betreft die praktische problemen is een aantal goede stappen gezet. De verkenner zal ook wat breder kijken, vooral of er in de wet ook fouten zitten. Wat betreft de seizoensarbeid sluit ik mij aan bij de opmerkingen van collega Heerma. Wat betreft de langere termijn wil ik de volgende motie over de evaluatie van de Wet werk en zekerheid voorleggen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de minister een opzet voor de evaluatie van de Wet werk en zekerheid heeft gepresenteerd; 

constaterende dat in de evaluatie veel onderzoek gedaan wordt naar de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in het domein van de Wwz; 

overwegende dat het van belang is om zo veel mogelijk te weten in hoeverre die ontwikkelingen ook daadwerkelijk het gevolg zijn van de Wwz; 

overwegende dat het van belang is om zo veel mogelijk indicatoren te hebben op basis waarvan beoordeeld wordt of de doelstellingen van de Wwz gerealiseerd zijn; 

verzoekt de regering, bij de evaluatie van de Wwz voor zover mogelijk meer meetbare doelstellingen te hanteren en duidelijk te maken in hoeverre ontwikkelingen op de arbeidsmarkt ook daadwerkelijk het gevolg zijn van de Wwz, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van 't Wout. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 12 (34351). 

Kan de minister meteen antwoorden op de motie? De motie die net is ingekomen, zal tijdens zijn beantwoording worden rondgedeeld. 

Minister Asscher:

Voorzitter. De motie op stuk nr. 4 van de leden Pieter Heerma en Van Weyenberg gaat over de vraag of de verkenner ook mag rapporteren over problemen die hij tegenkomt die met de wet te maken hebben. Ik heb in het AO aangegeven — volgens mij hebben wij elkaar daarin goed gevonden — dat ik dat vind passen binnen de opdracht die aan de verkenner is meegegeven. Hij heeft mij dat zelf ook bevestigd. In die zin sluit dit goed aan en laat ik die motie aan het oordeel van de Kamer. Overigens lijkt mij een deel van de constateringen voorbarig, maar dat hindert niet, want op het verzoek zelf wil ik graag ingaan. Er wordt gesproken over een waarschijnlijkheid dat het niet lukt binnen de wet, maar we hebben net vandaag gezien dat het voor de land- en tuinbouwsector wel gelukt is. Ik denk dat we daar allemaal tevreden over zijn. We gaan daar echter niet flauw over doen: het verzoek zelf sluit aan. 

De motie op stuk nr. 5, van mevrouw Voortman c.s., gaat om een tweede meerjarig contract dat tussentijds opzegbaar is, zonder te definiëren hoe lang. De sociale partners hebben tot nu toe telkens gezegd dat ze daar niet op zitten te wachten. Die motie is gebaseerd op een aantal constateringen die niet gestaafd worden door feiten of door onderbouwing, dus die motie ontraad ik. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik vind dat iets te gemakkelijk, want we kennen allemaal de verhalen van mensen die zeggen: ik wilde heel graag hier blijven werken, maar omdat de werkgever aangeeft dat hij dan aan mij vast zou komen te zitten, heb ik dat contract niet gekregen. Daarom zeg ik dus: laten we kijken of we een tweede tijdelijk contract mogelijk kunnen maken. 

Minister Asscher:

Als ik zeg dat het niet is gebaseerd op feiten en mevrouw Voortman vervolgens zegt dat we allemaal verhalen kennen, vind ik dat niet meteen overtuigend. Wij hebben deze discussie vaker met elkaar gevoerd. Ik heb mede op verzoek van mevrouw Voortman verschillende keren bij de sociale partners nagevraagd of dit voorziet in enige behoefte, en daarop was het antwoord steeds nee. De onduidelijkheid over de tussentijdse opzegbaarheid is weggenomen. Feitelijk wordt hier per motie een verder niet gedefinieerde oprekking van de ketenbepaling voorgesteld. Zonder onderbouwing, die een dergelijke majeure stap zou billijken, lijkt mij dat niet verstandig, dus ik ontraad de motie. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Maakt het nog uit als ik ervan maak "om te onderzoeken" of "om te kijken naar varianten"? 

Minister Asscher:

Dan zou ik de motie opnieuw moeten bekijken. Ik reageer nu echt op de motie zoals die hier voorligt. Die ontraad ik. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan pas ik de motie aan. 

De voorzitter:

Daar moeten we dan even op wachten. 

Minister Asscher:

De motie-Schouten/Van Weyenberg op stuk nr. 6 gaat over het onderwijs. Wij hebben elkaar in het AO ook daarin goed verstaan. Ik heb toen ter plekke gezegd dat ik de verkenner zou vragen om ook daarin een rol te spelen als bemiddelaar. Dat heeft hij ook willen doen. De laatste berichten die ik heb gekregen, zijn dat dit nu leidt — eindelijk, zou je kunnen zeggen — tot serieuze gesprekken tussen de verschillende partijen die elkaar zullen moeten vinden om tot een oplossing te komen. Ik begrijp het verzoek heel goed, maar mijn verzoek zou zijn om deze motie even aan te houden. De motie vraagt erom, iets te doen indien er op 1 mei nog geen oplossing zou zijn gevonden. Ik denk dat wij elkaar voor 1 mei nog zien en dat er tegen die tijd misschien al een oplossing zou kunnen zijn. Mijn verzoek is dus om deze motie aan te houden. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Als bij de sociale partners aan tafel nu inderdaad het gesprek plaatsvindt, zou het ook voor mij de koninklijke route zijn om het via die weg te regelen. De motie vraagt inderdaad om iets voor de periode daarna, voor het geval we er toch niet uit zouden komen. Ik ben bereid om te wachten of er een oplossing vanaf de cao-tafel komt. Als dat niet lukt, zal de motie gewoon in stemming worden gebracht, maar dat zien we dan weer. Ik houd mijn motie nu aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Schouten stel ik voor, haar motie (34351, nr. 6) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Asscher:

Ik ben de ChristenUnie erkentelijk voor deze constructieve reactie. 

De motie-Verweij op stuk nr. 7 gaat over het WW-dagloonbesluit en de reparatie. Daar zit een aantal verzoeken in, waaronder het verzoek om de uitvoering en de gevolgen van de compensatieregeling en het dagloonbesluit te monitoren. Daar ben ik vanzelfsprekend graag toe bereid, en ook ben ik bereid om daar tijdig over te rapporteren. Het andere verzoek — eerder van kracht worden dan 1 januari 2017 — klinkt ver weg, maar dat is in de wereld van UWV snel. Dat zeg ik zonder enige vreugde. Dat verzoek kan ik niet honoreren. Om die reden moet ik de motie ontraden. 

Onder stuk nr. 8 hebben wij de motie-Van Weyenberg/Pieter Heerma, die verzoekt om regie te nemen en met voorstellen te komen om knelpunten in de wet op te lossen. Daarbij wil ik zeggen dat die regie er is. Dat mag ook blijken uit wat we daar in het algemeen overleg over hebben gezegd. Ik heb ook daar aangegeven dat ik mij niet afhankelijk wil maken van de sociale partners om eventuele voorstellen te doen. Ik heb het voorbeeld gegeven van de transitievergoeding na twee jaar loondoorbetaling bij ziekte. Ik heb oog voor de problemen van het mkb. Het is helder dat ik dat niet alleen heb, maar ook uitdraag. Daarom heb ik ook de dag na zijn cri du coeur de voorzitter van MKB-Nederland aan tafel gehad. Met andere woorden: dit is nu echt een motie die overbodig is en die ik ontraad. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat de minister de motie overbodig vindt, bevestigt dat ik haar nodig vind. De minister zegt bijvoorbeeld over de transitievergoeding na twee jaar loonbetaling bij ziekte, dat hij eerst even afwacht wat er bij de sociale partners gebeurt. Op basis van de cri du coeur van MKB-Nederland zegt hij: ik wacht eerst even af wat er uit de Stichting van de Arbeid komt. Ik wil dat de minister nu met voorstellen komt, maar daar is hij niet toe bereid. De motie is volgens mij niet overbodig, maar de minister is het er niet mee eens. Dat is zijn goed recht. Ik zal haar gewoon in stemming brengen. 

De voorzitter:

Wilt u daar nog op reageren, minister? 

Minister Asscher:

Dit klonk als een feitelijke mededeling. 

In de motie op stuk nr. 9 gaat het over het afschaffen van het hoger beroep. Ik ben daar niet voor. Het hoger beroep kan ook tot uniformering in de rechtsvorming leiden. Ik ontraad deze motie. 

De heer Klein (Klein):

Dat begrijp ik, want het hoger beroep is destijds in de wet opgenomen met het oog op de rechtszekerheid. Uit de hoorzitting kwam echter naar voren dat er misbruik van gemaakt wordt. Het hoger beroep houdt in feite het afsluiten van goede contracten tegen. Dan moet je het weer uit de wet halen, want er wordt in feite niets mee opgelost. Ik kan mij voorstellen dat de minister een verschil ziet tussen het nu al aanpassen van de wet en de feitelijke discussie die nog gevoerd wordt. Die discussie moeten wij betrekken bij de evaluatie van de Wwz. 

Minister Asscher:

De evaluatie van de Wwz ziet op alle elementen van de wet, dus ook op de nieuwe ontslagregels. Voordat wij aan de evaluatie toekomen, komt al in juli de reactie op de motie-Backer uit de Eerste Kamer over het nieuwe ontslagrecht. Er zijn dus allerlei momenten waarop wij het gesprek zullen voeren over de vraag hoe het nieuwe ontslagrecht functioneert. Deze motie vraagt om de Wwz aan te passen en het hoger beroep te schrappen. Dat lijkt mij ongewenst en prematuur. Om die reden ontraad ik de motie. 

De heer Klein (Klein):

Ik zal de motie zodanig aanpassen dat dit na de evaluatie gebeurt. 

Minister Asscher:

Ik zou de motie aanhouden tot de evaluatie geweest is, want dan hebt u kennis kunnen nemen van wat de evaluatie met zich brengt. 

De heer Klein (Klein):

Dat is niet helemaal logisch. 

Minister Asscher:

Het is best logisch. 

De heer Klein (Klein):

In uw logica wellicht, maar in mijn logica moet de wet aangepast worden. Alleen het moment van aanpassing gaat nu naar de evaluatie. Dan zijn ook de collega's ervan overtuigd dat het verstandig is om dit te gaan doen. 

Minister Asscher:

Dat is inderdaad de logica van de heer Klein. Ik geef daar verder geen commentaar meer op. 

Dan de motie op stuk nr. 10. Wat het primair onderwijs betreft, verwijs ik naar het debat dat ik zojuist met mevrouw Schouten voerde. Er zijn signalen dat men met elkaar in gesprek is om het maatwerk te vinden dat binnen die sector past. Om die reden lijkt mij de motie prematuur en ontraad ik haar. 

De heer Klein (Klein):

Is het dan, gelet op uw antwoord aan mevrouw Schouten, eigenlijk niet veel logischer om aan te geven dat u dit wilt aanpassen indien het overleg met de sociale partners niets oplevert? 

Minister Asscher:

Nee, want met een dergelijke uitspraak zou ik het overleg met de sociale partners belasten. Ik vind dat beide kanten van de werkvloer zich redelijk moeten opstellen. Als je nu al zegt: als de een niet meebeweegt met de ander, dan doe ik dat, krijg je interferentie met hetgeen aan de onderhandelingstafel gebeurt. Dat zouden wij niet moeten willen. 

De heer Klein (Klein):

Het gaat toch uiteindelijk om het belang van het kind? Er moet een goede vervanging zijn. Dat is ons streven. Als de sociale partners er niet uitkomen, nemen wij toch gewoon onze verantwoordelijkheid? 

Minister Asscher:

Zeker. Ik ben ervan overtuigd dat men juist in het belang van het kind in staat moet worden geacht om daar met elkaar een oplossing voor te vinden. Dat is in andere sectoren gebeurd en ook in zeer grote delen van het land in het onderwijs. Het is niet voor niets zo neergelegd in de wet. De systematiek van een hoofdregel met een afwijkingsmogelijkheid bij cao is er. Dit is geen sector waar nog nooit een cao is afgesloten. Het is ook geen sector waarvan het logisch is dat er geen collectieve arbeidsovereenkomst is. Met andere woorden: de motie is prematuur. 

De voorzitter:

Gaat u door met de motie op stuk nr. 11. 

Minister Asscher:

De motie op stuk nr. 11 gaat over de reparatie van het WW-dagloonbesluit. De indieners stellen een verdergaande aanpassing van dat dagloonbesluit voor. Ik heb op verzoek van de Kamer naar aanleiding van het algemeen overleg de acht voorbeelden nagerekend uit het zwartboek dat toen is overhandigd. De uitkomst daarvan heb ik met de Kamer gedeeld. De FNV heeft die cijfers ook kunnen zien en heeft daar verder niets meer tegen ingebracht. Al die acht gevallen worden gerepareerd. Dan heb je nog drie fictieve gevallen. Over anderhalf van die drie gevallen kun je van mening verschillen. Mijn stelling is dat we hebben gedaan wat er moest gebeuren en dat we hebben gerepareerd wat er te repareren viel. Ik ontraad deze motie. 

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Ulenbelt opstaat voor een vraag. 

De heer Ulenbelt (SP):

Dat begrijp ik niet. Wij kregen zelfs vanmorgen nog een brief van de vakbonden met een verzoek om dit wel op deze manier te repareren. Ik snap ook niet waarom het zo langzaam moet gaan. De minister zei in december: foute boel, ik ben blij dat de Kamer mij het vertrouwen schenkt om het te repareren. Dan verwachten wij een volledige reparatie. Als ik een gat in mijn dak heb en ik repareer dat voor 75%, dan blijf ik een gat in mijn dak houden. Wij vragen met deze motie om het laatste restje te repareren. Het kan, dus doe dat nou, minister. 

Minister Asscher:

Ik heb die reparatie naar eer en geweten doorgevoerd. Ik ben er ook duidelijk over geweest tegen de Kamer dat ik dat probleem veel eerder had moeten zien dan in de zomer van vorig jaar. Met die reparatie zijn de acht voorbeeldgevallen die de FNV heeft geleverd allemaal opgelost. Wat nu wordt voorgesteld, kost 75 miljoen meer. Dat is dus niet het repareren van een gat in het dak, maar een dakkapel erop. Ik begrijp best je daarvoor kunt zijn. Je hebt het dan echter niet meer over een reparatie van het WW-dagloonbesluit, maar over iets anders. Om die reden ontraad ik de motie. 

De heer Ulenbelt (SP):

Dat sommetje hebben we nergens gezien. Ik geloof de minister wat dat betreft op zijn blauwe ogen. Het is echter niet de minister die dat hoeft te betalen. Het zijn de werkgevers en de werknemers die dat moeten betalen en ook willen betalen. Waarom hebben wij dan zo'n eigenwijze minister, die gaten maar half repareert en zegt dat het repareren van een gat betekent dat er een dakkapel op komt? Met dat soort beeldspraken komen we er niet. Ik raad de minister aan om het advies van de STAR op dit punt te volgen, want zij betalen en niet hij. 

Minister Asscher:

Met alle respect voor de heer Ulenbelt, maar er zijn acht voorbeelden genoemd van mensen die nat werden doordat het dak lekte. Dat is zijn beeldspraak en daar ga ik op in. Ik heb vorige keer gezegd dat ik, hoewel wij haast hadden, het dagloonbesluit nog even zou vasthouden om na te kunnen rekenen of die mensen geholpen zijn met die reparatie. Wat blijkt? Ze zijn allemaal geholpen. Ik begrijp heel goed dat de Stichting van de Arbeid en de vakbeweging eigenlijk meer willen en dat voorstellen. Dat voorstel wordt hier thans door D66 en de SP ingebracht. Mijn reactie is dat ik mij gehouden voel tot het repareren van de verandering die als gevolg van de Wwz is ingetreden afgelopen zomer. Dat is hiermee ook geschied. Tot het meerdere voel ik mij echter niet gehouden. Daarom ontraad ik deze motie. 

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 12, de laatste. 

Minister Asscher:

De motie op stuk nr. 12 van de heer Van 't Wout refereert aan het geheime document dat ik via de Volkskrant heb gezien — ik weet niet eens of ik het mag noemen — waarin staat dat het bureau van de Kamer heeft gekeken naar de evaluatieopzet van de Wwz. Kort en goed wordt in de motie gevraagd om zo mogelijk meer meetbare doelstellingen te gaan hanteren. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb een punt van orde. Dit refereert aan een vertrouwelijke Kamernotitie. De minister heeft de Volkskrant gelezen. Dat duid ik hem niet euvel. Ik ga ervan uit — ik kijk even naar de indiener — dat deze motie niet refereert aan die vertrouwelijke Kamernotitie. 

De voorzitter:

Dat is een vraag aan de heer Van 't Wout. Ik vraag hem om daarop te reageren. 

De heer Van 't Wout (VVD):

Voorzitter, u ziet daar geen woord over in de motie staan. Zij is geschreven en getekend door de heer Van 't Wout persoonlijk. 

Minister Asscher:

Excuses als ik hiermee de zaak ingewikkeld maak. Ik refereerde aan het debat in het algemeen overleg en de publicatie die ik daar later over las in de Volkskrant. De motie vraagt om, voor zover mogelijk, meer meetbare doelstellingen te maken die kunnen helpen om effecten op de arbeidsmarkt echt te herleiden tot de Wwz. In onze opzet geven wij aan dat de conjunctuur natuurlijk een heel grote rol heeft bij de ontwikkelingen op arbeidsmarkt. Eigenlijk vraagt de motie om te proberen om de opzet zo vorm te geven dat je die er weer uit kunt filteren, zodat je meer sec de netto-effecten ziet van de Wet werk en zekerheid. Dat is niet eenvoudig. Het is echter wel een logisch verzoek. Ik laat het oordeel daarom aan de Kamer en probeer het te realiseren. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

We zijn aan het einde gekomen van dit VAO en gaan direct door naar het volgende VAO. De griffier fluistert mij nog in het oor dat voor het vorige VAO de moties op dinsdag in stemming worden gebracht. 

Naar boven